Nieuwsbrief anker Dieren Anker . In de periode van 8 september tot en met 3 oktober werken we aan het anker Dieren Het ankerverhaal ‘Een echte papegaai’ is geschreven door Erik van Os en Elle van Lieshout. Tijdens de uitvoer van dit anker wordt aandacht besteedt aan: - dieren verzorgen - dieren van ver - gevoelens voor dieren - groot zijn. Een korte samenvatting van het ankerverhaal: In dit verhaal gaat kleine papegaai alleen op pad. Hij vind zichzelf al groot genoeg en wil wel eens wat van de wijde wereld zien. Hij zegt zijn papa papegaai gedag en vliegt eropuit. Op zijn reis komt hij allerlei dieren tegen: grote dieren, kleine dieren, lieve dieren, gevaarlijke dieren, mooie dieren, trotse dieren en stinkdieren. In het verhaal spelen rijmzinnen en napraten een belangrijke rol. Letters in de lettermuur De letters aa (aap) en n (noot) worden aangeboden. Uw kind mag de komende periode voorwerpen meenemen waarin de letters /aa/ of /n/ zitten. Deze voorwerpen komen in de lettermuur te hangen. Leuke activiteiten om thuis te doen Dieren verzorgen Maak samen met uw kind een boerderij met stallen van lege doosjes. Ramen en deuren kunnen uitgeknipt worden. Laat uw kind mensen en dieren tekenen en opplakken. Gevoelens voor dieren Lees een prentenboek voor rond het thema ‘hoe verzorg ik mijn dier’, ‘belevenissen met dieren’, ‘gevoelens bij dieren’. Dieren van ver Zin samen met uw kind het liedje: ‘Ik zag twee beren’. Met dit liedje kunnen allerlei dierennamen gebruikt worden: - beren… broodje smeren - slangen… was ophangen - koeien… bootje roeien - apen… wortels schrapen. - Groot zijn Speel het spel: ‘Ik ga op reis en ik neem mee…’. Verklank een woord en laat uw kind dit woord benoemen. Gebruik eenvoudige woorden zoals sok, jas, pop. U kunt ook woorden in lettergrepen laten horen en uw kind het woord laten benoemen. Bijvoorbeeld: tan-den-bor-stel, py-ja-ma, kof-fer, knuf-fel, beer-tje, pop-je. Deze woordclusters komen aan bod Week 1: Piepklein – klein. Groot – grootst. Poes: spinnen, krabben, snorren. Hond: hijgen, kwispelen, kwijlen. Week 2: Geluiden van dieren: blaffen, knorren, brullen, sissen, miauwen, fluiten, hinniken en zoemen. Vooraan – achteraan. Week 3: Wat doe je met een huisdier: vervoeren, verwennen, kammen, aaien, uitlaten, borstelen. Hoe wonen dieren: het hok, de stal, het hol, de kooi, het nest. Week 4: Waar leven dieren: in het water, op het land, onder de grond, in de lucht. Huid van dieren: de vacht, de schubben, de veren, het schild.
© Copyright 2024 ExpyDoc