Klik hier - Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de

Kennisgeving Project - MER
Hervergunning en uitbreiding
productie caprolactam en polyamide
Lanxess nv - vestiging Lillo
LANXESS NV
SCHELDELAAN 420
HAVEN 507
B-2040 ANTWERPEN
UITGAVE : SEPTEMBER 2014
REF. :
ESM13100146 - SEE- LANXESS - KGD
REV. :
EV
Sertius CVBA
Environmental & Safety Services
Kantoor Gent
Deinsesteenweg 114
B-9031 Drongen (Gent)
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
VOORWOORD
Milieueffectrapportage (MER) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het
milieubeleid te helpen realiseren, nl. het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen.
Het m.e.r.-proces is een juridisch-administratieve procedure waarbij vooraleer een activiteit of
ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de
milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken
en geëvalueerd. Het is een belangrijk hulpmiddel voor de overheid om te beslissen of een bepaald
project zal toegelaten of vergund worden en onder welke voorwaarden.
Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (B.S. 13
februari 2003) voorziet in een m.e.r.-procedure opgebouwd uit verschillende stappen:
-
Opstellen van een kennisgeving door een team van deskundigen.
De kennisgeving omvat naast een beschrijving van het project en de relevante
randvoorwaarden tevens een voorstel inzake te onderzoeken disciplines en samenstelling van
een team deskundigen; ook wordt in de kennisgeving per discipline een beschrijving gegeven
van de methodologie voor de beschrijving van de referentiesituatie en de effectvoorspelling
en -beoordeling.
De kennisgeving is een publiek document dat aan een ter inzage legging wordt onderworpen.
-
De opmaak van richtlijnen vanuit de Dienst Mer op basis van opmerkingen van de bevolking
en het advies van de bevoegde instanties.
-
Opmaak van een ontwerp-MER dat voorgelegd wordt voor advies aan de bevoegde instanties.
-
Opmaak van een finaal MER, dat dient goedgekeurd te worden door de bevoegde overheid,
de Dienst MER. Een finaal MER wordt een publiek document na de goed- of afkeuring.
In het geval van onderhavig project zal het goedgekeurde milieueffectrapport (MER) deel uitmaken
van een hernieuwing en uitbreiding van de milieuvergunning.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
INITIATIEFNEMER
Initiatiefnemer:
LANXESS nv
KBO-nummer
0867.573.542
VE-nummer
2.144.691.378
Adres:
Scheldelaan 420, Haven 507, 2040 Antwerpen
Gedelegeerd bestuurder:
L. Varigas
Tel.:
+32 (3) 212 76 64
Contactpersoon:
Kris Devoldere, Procesingenieur BL Caprolactam
Regine Keymeulen, Milieucoördinator
e-mail adres:
Kennisgeving
[email protected]
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
EXTERNE DESKUNDIGEN
EXTERNE DESKUNDIGEN
MER -c oör di nati e ( di s c i pl i ne bodem )
di sc i pl i ne w ater
(opper v l aktew ater )
Katrien Van Haecke
Rilke Raes
Sertius cvba
Sertius cvba
Deinsesteenweg 114
Deinsesteenweg 114
9031 Drongen
9031 Drongen
e-mail: [email protected]
e-mail: [email protected]
ref. erkenningsbesluit: MER/EDA/643/V1
ref. erkenningsbesluit: MER/EDA-777
einddatum erkenning: 11/05/2015
einddatum erkenning: onbepaalde tijd
Di sc i pli ne l uc ht
di sc i pl i ne g el ui d
(deel domei n l uc htv er ontr ei ni g i ng )
Johan Versieren
Guy Putzeys
Milieubureau Joveco
dBA-plan
Kriesberg 29b
Poststraat 1 b03
3121 Holsbeek
3590 Diepenbeek
e-mail: [email protected]
e-mail: [email protected]
ref. erkenningsbesluit: MER/EDA/059
ref. erkenningsbesluit: MER/EDA/393/V-3
einddatum erkenning: 11/05/2015
einddatum erkenning: onbepaalde duur
Di sc i pli ne faun a en fl or a
Di sc i pli ne mens
Mia Janssen
Ulrik Van Soom
Milieustudies M. Janssen
Kastanjelaan 13
3052 Oud-Heverlee
e-mail: [email protected]
ref. erkenningsbesluit: MB/MER/EDA-372/V-5
einddatum erkenning: onbepaalde duur
Mensura
Italiëlei 2
2000 Antwerpen
e-mail: [email protected]
ref. erkenningsbesluit: MB/MER/EDA-351
einddatum erkenning: onbepaalde duur
De disciplines Bodem en grondwater, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie worden behandeld door
de MER-coördinator.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
EXTERNE DESKUNDIGEN
EXTERNE DESKUNDIGEN
MER -c oör di nati e ( di s c i pl i ne bodem )
di sc i pl i ne w ater
(opper v l aktew ater )
Katrien Van Haecke
Rilke Raes
Sertius cvba
Sertius cvba
Deinsesteenweg 114
Deinsesteenweg 114
9031 Drongen
9031 Drongen
e-mail: [email protected]
e-mail: [email protected]
ref. erkenningsbesluit: MER/EDA/643/V1
ref. erkenningsbesluit: MER/EDA-777
einddatum erkenning: 11/05/2015
einddatum erkenning: onbepaalde tijd
Di sc i pli ne l uc ht
di sc i pl i ne g el ui d
(deel domei n l uc htv er ontr ei ni g i ng )
Johan Versieren
Guy Putzeys
Milieubureau Joveco
dBA-plan
Kriesberg 29b
Poststraat 1 b03
3121 Holsbeek
3590 Diepenbeek
e-mail: [email protected]
e-mail: [email protected]
ref. erkenningsbesluit: MER/EDA/059
ref. erkenningsbesluit: MER/EDA/393/V-3
einddatum erkenning: 11/05/2015
einddatum erkenning: onbepaalde duur
Di sc i pli ne faun a en fl or a
Di sc i pli ne mens
Mia Janssen
Ulrik Van Soom
Milieustudies M. Janssen
Kastanjelaan 13
3052 Oud-Heverlee
e-mail: [email protected]
ref. erkenningsbesluit: MB/MER/EDA-372/V-5
einddatum erkenning: onbepaalde duur
Mensura
Italiëlei 2
2000 Antwerpen
e-mail: [email protected]
ref. erkenningsbesluit: MB/MER/EDA-351
einddatum erkenning: onbepaalde duur
De disciplines Bodem en grondwater, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie worden behandeld door
de MER-coördinator.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
INTERNE DESKUNDIGEN
De volgende personen zullen hun medewerking verlenen bij de opmaak van het project-MER:

Kris Devoldere, Procesingenieur BL Caprolactam voor LANXESS nv

Regine Keymeulen, Milieucoördinator voor LANXESS nv
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
INHOUDSTAFEL
INHOUD
1
ALGEMENE INLICHTINGEN ..................................................................................................... 1
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
2
Inleiding .................................................................................................................................... 1
Administratieve voorgeschiedenis ........................................................................................... 1
Uitgevoerde (milieu-)studies .................................................................................................... 4
Het voorgenomen project ........................................................................................................ 4
Toetsing m.e.r.-plicht van het project ...................................................................................... 5
Verdere besluitvormingsproces ............................................................................................... 5
RUIMTELIJKE SITUERING ........................................................................................................ 6
2.1
2.2
Algemene situering................................................................................................................... 6
Toegangswegen ........................................................................................................................ 6
2.2.1
VIA DE WEG ......................................................................................................................................................... 6
2.2.2
VIA HET SPOOR ..................................................................................................................................................... 7
2.2.3
VIA WATERWEGEN ................................................................................................................................................ 7
2.3
(Ruimere) omgeving ................................................................................................................. 7
2.3.1
GEBIEDEN MET WOONFUNCTIE VOLGENS BESTEMMINGSPLAN .......................................................................................... 7
2.3.2
BEDRIJVEN .......................................................................................................................................................... 7
2.3.3
BIOLOGISCH WAARDEVOLLE GEBIEDEN ....................................................................................................................... 8
2.3.4
NATURA 2000 EN NATUURGEBIEDEN ........................................................................................................................ 8
2.3.5
VEN-GEBIEDEN (GEN EN GENO-GEBIEDEN) ............................................................................................................. 8
2.3.6
NATUURGEBIEDEN VOLGENS GEWESTPLAN .................................................................................................................. 8
2.3.7
LANDSCHAPSATLAS ................................................................................................................................................ 9
2.3.8
BESCHERMINGEN ONROEREND ERFGOED .................................................................................................................... 9
3
JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN ....................................................... 10
4
BESCHRIJVING VAN LANXESS NV.......................................................................................... 21
4.1
4.2
4.2.1
INLEIDING.......................................................................................................................................................... 22
4.2.2
ZWAVELZUURBEDRIJF ........................................................................................................................................... 23
4.2.3
HYDRAMINEBEDRIJF............................................................................................................................................. 25
4.2.4
ANONBEDRIJF .................................................................................................................................................... 28
4.2.5
CAPROLACTAMBEDRIJF ......................................................................................................................................... 34
4.2.6
AMMONIUMSULFAATINSTALLATIE ........................................................................................................................... 37
4.2.7
POLYAMIDEBEDRIJF ............................................................................................................................................. 37
4.2.8
HOOFDTANKENPARK ZUID ..................................................................................................................................... 39
4.2.9
STOOMPRODUCTIE - STOOKINSTALLATIES .................................................................................................................. 40
4.3
5
Opbouw van de site ................................................................................................................ 21
Beschrijving van de huidige activiteiten en installaties.......................................................... 22
Productiecijfers....................................................................................................................... 42
MILIEUASPECTEN EN PROJECTGEÏNTEGREERDE MILIEUMAATREGELEN ................................. 43
5.1
Waterhuishouding .................................................................................................................. 43
5.1.1
ALGEMEEN ........................................................................................................................................................ 43
5.1.2
WATERVERBRUIK ................................................................................................................................................ 43
5.1.3
BEDRIJFSAFVALWATER .......................................................................................................................................... 44
5.1.4
HUISHOUDELIJK AFVALWATER ................................................................................................................................ 48
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
INHOUDSTAFEL
5.2
Luchtemissie ........................................................................................................................... 52
5.2.1
EMISSIEBRONNEN ............................................................................................................................................... 52
5.2.2
TE BESCHOUWEN PARAMETERS .............................................................................................................................. 55
5.3
5.4
5.5
Geluidsemissies ...................................................................................................................... 55
Risico-activiteiten m.b.t. bodem- en grondwater-verontreiniging ........................................ 56
Transport ................................................................................................................................ 57
5.5.1
5.6
5.7
GOEDERENVERKEER ............................................................................................................................................. 57
Energie .................................................................................................................................... 58
Afvalstoffen ............................................................................................................................ 58
6
GEPLANDE SITUATIE ............................................................................................................ 59
7
BESCHRIJVING OVERWOGEN ALTERNATIEVEN ..................................................................... 61
7.1
7.2
7.3
8
Nulalternatief ......................................................................................................................... 61
Locatiealternatief ................................................................................................................... 61
Uitvoeringsalternatieven en BBT............................................................................................ 61
INGREEP-EFFECT ANALYSE ................................................................................................... 62
9 AFBAKENING STUDIEGEBIED – REFERENTIESITUATIE – EFFECTVOORSPELLING EN –
BEOORDELING ........................................................................................................................... 63
9.1
Oppervlaktewater................................................................................................................... 63
9.1.1
AFBAKENING REIKWIJDTE ...................................................................................................................................... 63
9.1.2
BESCHRIJVING STUDIEGEBIED - DEBIETEN EN HUIDIGE KWALITEIT ONTVANGENDE OPPERVLAKTEWATER .................................... 63
9.1.3
EFFECTVOORSPELLING EN -BEOORDELING .................................................................................................................. 64
9.1.4
MILDERENDE MAATREGELEN.................................................................................................................................. 68
9.2
Lucht ....................................................................................................................................... 69
9.2.1
AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED EN REIKWIJDTE ................................................................................................... 69
9.2.2
ONDERZOEKSMETHODOLOGIE ................................................................................................................................ 70
9.2.3
BEOORDELINGSKADER .......................................................................................................................................... 72
9.2.4
MILDERENDE MAATREGELEN.................................................................................................................................. 76
9.3
Geluid en trillingen ................................................................................................................. 77
9.3.1
AFBAKENING EN BESCHRIJVING VAN HET STUDIEGEBIED ................................................................................................ 77
9.3.2
BESCHRIJVING VAN DE REFERENTIESITUATIE ............................................................................................................... 77
9.3.3
EFFECTVOORSPELLING EN –BEOORDELING ................................................................................................................. 78
9.3.4
MILDERENDE MAATREGELEN.................................................................................................................................. 79
9.4
Mens ....................................................................................................................................... 80
9.4.1
AFBAKENING EN BESCHRIJVING STUDIEGEBIED ............................................................................................................ 80
9.4.2
EFFECTVOORSPELLING EN –BEOORDELING ................................................................................................................. 80
9.4.3
MILDERENDE MAATREGELEN.................................................................................................................................. 81
9.5
Fauna en Flora ........................................................................................................................ 82
9.5.1
AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED EN REIKWIJDTE ................................................................................................... 82
9.5.2
ONDERZOEKSMETHODOLOGIE ................................................................................................................................ 82
9.5.3
EFFECTVOORSPELLING EN –BEOORDELING ................................................................................................................. 83
9.5.4
MILDERENDE MAATREGELEN.................................................................................................................................. 84
9.6
Overige disciplines .................................................................................................................. 85
9.6.1
BODEM EN GRONDWATER ..................................................................................................................................... 85
9.6.2
LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE ............................................................................................... 85
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
INHOUDSTAFEL
10
INTERDISCIPLINAIRE GEGEVENSOVERDRACHT .................................................................. 86
11
LEEMTEN IN DE KENNIS .................................................................................................... 87
12
GRENSOVERSCHRIJDENDE INFORMATIE-UITWISSELING .................................................... 88
13
VOORSTEL INHOUDSTAFEL MER ....................................................................................... 89
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
INHOUDSTAFEL
LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN
Hierna wordt een overzicht gegeven van de tabellen en figuren die in dit document vervat zijn.
Tabellen en figuren aangeduid met “” vindt men terug op het einde van dit document.
FIGUREN
Deel I
Deel II
Figuur II.1
Figuur II.2
Figuur II.3
Figuur II.4
Figuur II.5
Figuur II.6
Figuur II.7
Deel III
Deel IV
Figuur IV.1
Figuur IV.2
Figuur IV.3
Deel V
Figuur V.1
Deel VI-VIII
Dee IX
Figuur IX.1.1
Figuur IX.2.1
Figuur IX.2.2
Figuur IX.3.1
Deel X-XIII







Gewestplan
Topografische kaart
Overstromingsgevoelige gebieden (2011)
Orthofotoplan/stratenplan
Biologische waarderingskaart
Habitat- en vogelrichtlijngebieden
VEN-gebieden nabij projectgebied
-



Plattegrond LANXESS nv
Stroomschema Cyclohexaanoxidatie
Stroomschema Anoloninstallatie

Waterbalans LANXESS nv
-

Meetpunten VMM
Voorgesteld studiegebied discipline lucht
Effectenladder voor neutrale geuren in functie van de geurgevoeligheid van het
toetsingsobject/-gebied (bron LNE, RLB lucht, 2012)
Mogelijke inplanting van het vaste geluidsmeetpunt – gelegen buiten het
industriegebied
-
TABELLEN
Deel I
Tabel I.1
Tabel I.2
Tabel I.3
Deel II
Tabel II.1
Deel III
Tabel III.1
Deel IV
Tabel IV.1
Tabel IV.2
Tabel IV.3
Tabel IV.4
Tabel IV.5
Kennisgeving
Overzicht historische ontwikkelingen van de inrichting
Overzicht van de verleende milieuvergunningen/mededelingen
Overzicht van uitgevoerde milieu-studies
Buurbedrijven van LANXESS nv
Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden
Algemene situering van de blokvelden binnen de inrichting
De opsplitsing bestaande - nieuwe bronnen
Overzicht Hoofdtankpark Zuid
Overzicht stookinstallaties voor de productie van stoom in de referentiesituatie
Overzicht stookinstallaties voor de productie van stoom in de geplande situatie
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
INHOUDSTAFEL
Tabel IV.6
Deel V
Tabel V.1
Tabel V.2
Tabel V.3
Tabel V.4
Tabel V.5
Tabel V.6
Tabel V.7
Deel VI
Tabel VI.1
Deel VII-VIII
Deel IX
Tabel IX.2.1
Tabel IX.2.2
Tabel IX.2.3
Productiehoeveelheid in 2009-2013
Overzicht van de hoeveelheid geloosd afvalwater in de referentiesituatie per productieeenheid en per afvalwatertype
Samenstelling gezuiverd afvalwater (mg/l) - gemiddelden en maxima van referentiejaar
2013
Overzicht van de actuele Vlarebo-rubrieken
Overzicht van de relevante emissiepunten en polluenten
Overzicht goederentransporten 2013
Energieverbruik 2013
Overzicht afgevoerde hoeveelheden afvalstromen (2011-2013)
Overzicht van de productiecapaciteiten in de verschillende scenario’s
Beoordelingskader N-depositie in habitat gebieden zoals vastgelegd in een beslissing van
de Vlaamse Regering van 23 april 2014
Toetsingskader voor geur, waarden uitgedrukt in equivalente geureenheden/m³ als 98P
waarde (equivalente geureenheden zoals afgeleid uit geurdrempelwaarde)
Link tussen vereist onderzoek naar milderende maatregelen en impactbeoordeling op
basis van jaargemiddelde impact op luchtkwaliteit zoals gehanteerd in RLB-lucht
BIJLAGEN
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III
Bijlage IV
Bijlage V
Kennisgeving
Motivatie opsplitsing bestaande en nieuwe installaties
Overzicht reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op het terrein van LANXESS nv
Uittreksel uit MONEOS-jaarrapport WL 2011
Juridisch en beleidsmatig kader lucht en geur gebruik bij impactevaluatie
Overzicht gerapporteerde luchtemissies 2013 (bron aangifte IMJV)
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
TERMINOLOGIE – VERKLARENDE WOORDENLIJST
TERMINOLOGIE – VERKLARENDE WOORDENLIJST
AC-oplossing
AC-toren
AOX
AWW
BBO
BBT
BKG-inrichting
ammoniumcarbonaatoplossing
ammoniumcarbonaattoren
adsorbeerbare gehalogeneerde koolwaterstoffen
Antwerpse Waterwerken (Waterlink)
beschrijvend bodemonderzoek
Beste Beschikbare Technieken
BroeiKasGas-inrichting, zijnde een vergunningsplichtige inrichting die als zodanig is
aangeduid door de Vlaamse Regering
BPA
bijzonder plan van aanleg
BPA-brandstof Residuele brandstof gevormd tijdens de productie van Makrolon® bij Bayer Antwerpen nv
BREF
BBT referentiedocument
BS
Belgisch Staatsblad
BSI
Bayer-Shell Isocyanates
BWK
biologische waarderingskaart
BZV
biochemisch zuurstofverbruik, maat voor biologisch afbreekbare organische verontreiniging
CAR
software pakket ontwikkeld door het Vlaamse Gewest om de luchtverontreiniging ingevolge
Vlaanderen
verkeer te begroten
CZV
chemisch zuurstofverbruik, maat voor organische verontreiniging
DABM
Decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
dB(A)
Eenheid waarin het geluidsdrukniveau van een geluid wordt uitgedrukt, met correctie voor
de subjectieve gehoorgewaarwording bij de mens volgens de A-curve
diffuse emissie niet geleide emissie, andere dan fugitieve (lek-) emissies
DOV
databank ondergrond Vlaanderen
eko
directe warmtewisselaar (economiser)
EOX
extraheerbare gehalogeneerde koolwaterstoffen
fugitieve
alle
emissies
die
niet
via
een
daarvoor
ontworpen
route
in
de
emissies
omgevingslucht terechtkomen. Het betreft hier emissies die plaats vindt via lekken t.h.v.
installaties; vooral via afdichtingen zoals flenzen, pompen, …; deze worden ook lekemissies
genoemd en maken deel uit van de niet geleide emissies
geleide emissie is een emissie waarvoor welbepaalde fysische kenmerken bestaan (ligging, hoogte,
diameter) en een in een principe meetbare volume stroom
ha
hectare (10.000 m²)
HO-brandstof
residuele brandstof gevormd tijdens de productie van anolon bij LANXESS nv
HTP
Hoofdtankenpark
IC
indelingscriterium gevaarlijke stoffen
IFDM
Immissie Frequentie Distributie Model
jato
ton per jaar
K.B.
koninklijk besluit
KA-olie
mengsel van cyclohexanol en cyclohexanon (of anolon 90/10)
kPa
kilopascal, éénheid van druk (= 1000 Pa)
kWh
kilowatt uur, een eenheid van elektrische energie
LA95 1h
het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende 95% van een tijdsinterval van 1 uur wordt
overschreden
m.e.r.
milieueffectrapportage
mbar
millibar, éénheid van druk
MER
milieueffectrapport
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
TERMINOLOGIE – VERKLARENDE WOORDENLIJST
MKN
milieukwaliteitsnorm
MTE
milieutechnische eenheid
MWe
megawatt elektrisch, een eenheid van elektrisch vermogen
MWh
megawatt uur, een eenheid van energie
MWth
megawatt thermisch, een eenheid van warmtevermogen
NEC
National Emission Ceilings (Nationale Emissie Plafonds)
NH3
ammoniak
niet
geleide elke emissie die minstens één van de kenmerken van een geleide emissie mist
emissie
NOx
stikstofoxiden
OBO
oriënterend bodemonderzoek
OVAM
Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest
OVR
Omgevingsveiligheidsrapport
P98
98-percentiel, dit zijn de waarden waaronder 98% van de (meet)waarden gelegen zijn
Pa
Pascal, eenheid van druk
pae
personenauto equivalent
PAK's
polycyclische aromatische koolwaterstoffen zijnde organische stoffen opgebouwd uit twee
of meer aromatische ringen
percentiel
aanduiding, bij evaluatie van meetwaarden, met welke frequentie een bepaalde waarde
overschreden wordt; een specifieke 98P waarde wordt bvb. op jaarbasis gedurende 2 % van
de tijd overschreden
PJ
petajoule (= 1015 joule)
PM10
fijne stofdeeltjes met diameter kleiner dan 10 µm
PM2,5
fijne stofdeeltjes met diameter kleiner dan 2,5 µm
PNEC
Predicted No Effect Concentration, waarde die aangeeft bij welke concentratie in een
bepaald compartiment er geen effecten optreden voor mens, plant of dier
Q1-4
1ste-4de kwartaal
RIE
Industriële emissie richtlijn
RLB
Richtlijnenboek
RSV
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
RUP
Ruimtelijk UitvoeringsPlan, legt de stedenbouwkundige bestemming vast (cfr. de
gewestplannen)
SBZ-H
speciale beschermingszone voor natuurbehoud vastgelegd onder uitvoering van de
Habitatrichtlijn
SBZ-V
speciale beschermingszone voor natuurbehoud vastgelegd onder uitvoering van de
Vogelrichtlijn
SCR
Selectieve KatalytischeReductie
VEN
Vlaams Ecologisch Netwerk
VEN-gebied
gebied dat opgenomen is in het Vlaams Ecologisch Netwerk
Vl. Reg.
Vlaamse Regering
VMM
Vlaamse Milieumaatschappij
VOS
vluchtige organische stoffen
WGO (WHO)
wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organisation )
WKK
warmtekrachtkoppeling
WZI
waterzuiveringsinstallatie
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 1
1
ALGEMENE INLICHTINGEN
1.1
INLEIDING
LANXESS nv beschikt momenteel over twee vestigingen, nl. deze te Lillo en Kallo.
Er zijn drie Business Lines:

De Business Line “Caprolactam” bevindt zich binnen de vestiging te Lillo en omvat een aantal
productiebedrijven, nl. Anon, Caprolactam, Anorganisch Zuid (met daaronder Zwavelzuur,
Hydramine, HTP-Zuid, Ammoniumsulfaat), polyamide (vanaf derde kwartaal 2014) en een
afdeling Energie. De afdeling Energie opereert a.h.w. tussen de verschillende
productieafdelingen. Ze is o.a. verantwoordelijk voor de buizenbruggen, de energiecentrales
en de verdeling van energieën.

De Business Line “Glasvezel” bevindt zich binnen de vestiging te Kallo en omvat het
glasvezelbedrijf.

De Business Line “Rubber Chemicals” bevindt zich binnen de vestiging te Kallo en omvat een
aantal bedrijven, waar vulcanisatieversnellers en anti-oxidantia worden geproduceerd en
een afdeling energie.
Het project, nl. de hervergunning en uitbreiding van de productiecapaciteit, dat binnen het kader
van dit MER wordt voorgesteld, situeert zich binnen de business line “Caprolactam”, voor de
vestiging te Lillo van LANXESS nv.
1.2
ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS
VOORGESCHIEDENIS
Bayer Antwerpen nv werd opgericht als een dochtermaatschappij van het Duitse Bayer AG met zetel
te Leverkusen. In 1961 werd het ca. 180 ha grote industrieterrein op de rechter Scheldeoever
aangekocht. In 1965 werd de bouw gestart van de eerste productie-installaties en in 1967 werd het
caprolactambedrijf en haar nevenbedrijven als eerste opgestart. De vestiging werd in de loop der
jaren stelselmatig uitgebreid.
In 2004 werd Bayer Antwerpen N.V. opgesplitst in Bayer Antwerpen N.V. en LANXESS nv. Door deze
opsplitsing werden wat betreft de vestiging te Lillo de installaties verbonden aan de productie van
caprolactam, de waterzuivering en de energiebedrijven eigendom van LANXESS nv.
Tabel I.1
Overzicht historische ontwikkelingen van de inrichting
Jaar
Historische ontwikkeling
1967
Opstart van het caprolactambedrijf en van de daaraan verbonden nevenbedrijven, van het
zwavelzuurbedrijf en van het ammoniumsulfaatbedrijf. Ammoniumsulfaat is een nevenproduct
van de caprolactamproductie.
Opstart van het Dorix®bedrijf. Dorix® is een synthetische vezel op basis van caprolactam.
Oprichting van Bayer-Shell Isocyanates (BSI) voor de productie van isocyanaten voor de
polyurethaanindustrie. De fabriek werd opgestart in 1972.
Opstart van de titaandioxideproductie.
Opstart van het polyetherbedrijf. Tevens aankoop van een 200 ha groot industrieterrein op de
1968
1969
1970
1972
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 2
Jaar
Historische ontwikkeling
1977
1979
1989
1991
1998
1999
2001
2003
2004
2014
linker Scheldeoever. Hier bevindt zich heden de technische bedrijfseenheid te Kallo (LO) van
LANXESS nv
Opstart van het anilinebedrijf en de reformer
Opstart van het nitrobenzeenbedrijf.
Opstart van het Makrolonbedrijf
Opstart van het dihydroxidifenylpropaan-bedrijf (DDP-bedrijf)
Overdracht van het titaandioxidebedrijf aan Kerr-McGee
Stopzetting productie Dorix®
Stopzetting productie titaandioxide (Kerr-McGee)
Stopzetting productie BSI
Opsplitsing van Bayer Antwerpen N.V. in Bayer Antwerpen N.V. en LANXESS nv
Opstart polyamidebedrijf
MILIEUVERGUNNINGEN
De huidige milieuvergunning van LANXESS nv dateert van 6/06/1996 en is geldig voor een termijn
van 20 jaar eindigend op 2/08/2016. Deze basisvergunning werd in de loop der jaren meermaals
geactualiseerd. Tabel I.2 geeft een overzicht van de vigerende vergunningen en mededelingen.
Tabel I.2
Overzicht van de verleende milieuvergunningen/mededelingen
Nummer
2/MLAV1/9500000
306/MV/IAN/PVB
MLVER/960000013
7/MV/ian
Van
6/6/1996
Tot
2/8/2016
Inhoud
Basisvergunning Bayer
14/11/1996
2/8/2016
MLVER/980000002
8/MV
MLAV1/990000006
4/MV/bd
MLVER/990000011
4/pag
23/4/1998
2/8/2016
17/6/1999
2/8/2016
Energiebedrijven o.m.
 Uitbreiding opslag vloeistoffen met vlampunt >55°C,
zoals stookolie
Verhoging
productiecapaciteit
(cyclohexanonoxidatie)
caprolactameenheid
Opslag van 510000 liter lichte stookolie in een tank
26/8/1999
2/8/2016
MLVER/000000011
7/MV/bd
31/10/2000
2/8/2016
MLVER/020000000
1/MV/lydr
MLVER/020000003
5/MV
MLVER/020000006
9/MV/lydr
28/2/2002
2/8/2016
18/4/2002
2/8/2016
20/6/2002
2/8/2016
MLVER/030000008
3/7/2003
2/8/2016
Kennisgeving
Caprolactameenheid
 Vervanging van een opslagtank voor licht
ontvlambare stoffen
Vervangen ondergrondse houders:
 Benzine
 Diesel
Uitbreiding vergunde ondergrondse opslagplaats benzine
Caprolactameenheid
 Zwavelzuurbedrijf o.m. bovengrondse gasolietank
Caprolactameenheid
 Hydraminebedrijf
o Verhogen van het geïnstalleerd elektrisch
vermogen van de NH3-koelinstallatie
Neveninstallaties
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 3
Nummer
7/MV/AG
Van
MLVER/040000005
2/MV/IG
17/6/2004
MLVER/040000012
5/MV/AG
MLAV1/050000001
2/MV-ES
MLAV1/050000019
2/MV/AG
10/3/2005
2/8/2016
12/5/2005
2/8/2016
20/10/2005
2/8/2016
MLVER/050000019
6/es-nvd
26/1/2006
2/8/2016
MLVER/060000006
9/ES
MLAN3/070000000
4/ES
MLAV1/070000042
5/ES
8/6/2006
2/8/2016
12/4/2007
/
3/1/2008
2/8/2016
MLAV1/080000015
0/ES-kh
10/7/2008
2/8/2016
MLVER/080000043
6/ES-mb
26/2/2009
2/8/2016
MLVER/100000007
1/es/jova/jdn
MLAV1/100000010
21/10/2010
2/8/2016
Caprolactameenheid
 Hydraminebedrijf en ammoniakwaterproductie.
Bijkomende opslag van stookolie
Hoofdtankenpark Zuid
 In gebruik nemen van de volledige capaciteit van de
opslagsfeer voor ammoniak
Caprolactameenheid
 Zwavelzuurbedrijven
 Hydramine-installatie
 Cyclohexanoninstallatie
 Wijziging door het gemengd gebruik van houder
03.01.02 voor de opslag van 250 ton van een
milieugevaarlijk Seveso-product van klasse 9i met
behoud van de totale, maximale opslagcapaciteit
 Verplaatsing van de opslag van milieugevaarlijke
stoffen (zinkoxide) van gebouw 2151 naar
gebouwen 2001 en 4201 met behoud van de totale
opslagcapaciteit
Actualisatie vergunningssituatie
13/1/2011
2/8/2016
Caprolactameenheid
Kennisgeving
Tot
2/8/2016
Inhoud
 Uitbreiding opslag lasgassen in
recipiënten
Werkplaatsen
 Gassen in verplaatsbare recipiënten
Werkplaatsen
 Uitbreiding opslag lasgassen in
recipiënten
Splitsing Bayer - LANXESS
verplaatsbare
verplaatsbare
Hervergunning + wijziging door uitbreiding energiecentrale
midden (Ketel 1)
Caprolactameenheid
 Wijzigen en herschikken tankpark
 Uitbreiding met opslag zinkoxide in verplaatsbare
recipiënten
Caprolactameenheid
 Zwavelzuurbedrijven:
 Hydraminebedrijf en ammoniakwaterproductie
 Cyclohexanoninstallatie
 Caprolactaminstallatie
 Ammoniumsulfaatinstallatie met loskade
Centrale werkplaatsen (globaal reductie betrokken Sevesoproducten)
Uitdienstname van 2 houders zware stookolie
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 4
Nummer
9/PISA/AG
Van
Tot
MLAV1/110000042
7/PISA-mb
MLAV1/20120376/SAPI-mb
2/2/2012
2/8/2016
11/04/2013
2/8/2016
Inhoud
 Cyclohexanoninstallatie
Veranderen door uitbreiding met de opslag van cyclohexaan
in een bovengrondse houder en van de aanwezigheid van
cyclohexanon
Uitbreiding met een eenheid voor de productie van
polyamide-6-granulaat
Nieuwe stoomketels, vervanging turbine, uitbreiding
capaciteit en afsplitsing Victor Peeters
BIJZONDERE VOORWAARDEN
Een overzicht van de bijzondere voorwaarden die in de verschillende vergunningen werden
opgenomen zal worden toegevoegd in het MER. Er zal ook worden aangegeven of aan alle
bijzondere voorwaarden werd voldaan.
1.3
UITGEVOERDE (MILIEU-)STUDIES
In tabel I.3 wordt een overzicht gegeven van de al uitgevoerde (milieu-)studies.
Tabel I.3
Overzicht van uitgevoerde milieustudies
Studie
MER voor Bayer Antwerpen NV vestiging Lillo (Ecl. Bayer-Shell Isocyanates NV) –
‘Uitbreiding Makrolon en Caprolactam’. (Ecolas)
Evaluatie milieu-impact energieproductie bij LANXESS nv, vestiging Lillo. (Ecolas)
Milieueffectnota uitbreiding caprolactameenheid tot 220.000 ton/jaar (Ecolas)
Haalbaarheidsstudie emissiereductie caprolactameenheid. (Arcadis)
Screening m.e.r.-plicht polyamideproductie – LANXESS nv. (Arcadis)
Motivatie en screening mbt de m.e.r.-plicht voor een capaciteitsuitbreiding en de
vervanging van een bestaande stoomketel – LANXESS nv. (Arcadis)
Exploratory study on nitrous oxide abatement options in LANXESS nv Lillo caprolactam
production. (RVO.nl)
1.4
Datum
Januari 2003
December 2004
September 2005
Juli 2009
27/09/2011
29/08/2012
16/06/2014
HET VOORGENOMEN PROJECT
Zoals hoger gesteld verstrijkt de milieuvergunning van LANXESS nv op 2/08/2016. Het bedrijf wenst
na deze datum haar activiteiten in Antwerpen verder te zetten en daarvoor een nieuwe
milieuvergunning te verkrijgen.
In Scenario 1 wenst het bedrijf de productiecapaciteit voor caprolactam van 235.000 ton/jaar te
behouden, de productiecapaciteit voor ammoniumsulfaat te verhogen tot 1.100.000 ton/jaar, de
productiecapaciteit voor polyamide te verhogen tot 110.000 ton/jaar en een vergunning voor de
lozing van gezuiverd bedrijfsafvalwater te bekomen. Als optie wordt eveneens de bouw en
exploitatie van een ammoniakterminal (atmosferisch, 2 x 25.000 ton vloeibaar ammoniak) mee
bekeken.
In Scenario 2 wenst het bedrijf de productiecapaciteit voor caprolactam te verhogen tot 270.000
ton/jaar, voor cyclohexanon tot 220.000 ton/jaar, voor ammoniumsulfaat tot 1.250.000 ton/jaar,
voor polyamide tot 110.000 ton/jaar en een vergunning voor de lozing van gezuiverd bedrijfs-
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 5
afvalwater te bekomen. Als optie wordt eveneens de bouw en exploitatie van een
ammoniakterminal (atmosferisch, 2 x 25.000 ton vloeibaar ammoniak) mee bekeken.
De hervergunning van de huidige activiteiten van LANXESS nv en de geplande uitbreiding vormt dan
ook “het project” in de zin van art. 4.1.1,§1,5° van titel IV van het DABM.
1.5
TOETSING M.E.R.-PLICHT VAN HET PROJECT
De activiteiten van LANXESS nv vallen onder het toepassingsgebied van categorie 6) van bijlage I van
het m.e.r.-besluit1:

Geïntegreerde chemische installaties, dat wil zeggen installaties voor de fabricage op
industriële schaal van stoffen door chemische omzetting, waarin verscheidene eenheden
naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd voor de fabricage
van:
o organische basischemicaliën;
o anorganische basischemicaliën;
o fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde
meststoffen)
De stookinstallaties van LANXESS nv vallen onder het toepassingsgebied van categorie 3 a) van
bijlage II van het m.e.r.-besluit:
 Industriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom of warm water met
uitzondering van kernenergiecentrales, met een warmtevermogen van 100 tot 300 MWth
In het m.e.r.-besluit is voorzien dat voor projecten die opgenomen zijn in bijlage II, er een
gemotiveerde aanvraag tot ontheffing van de m.e.r.-plicht kan ingediend worden. Evenwel wordt er
afgezien van het indienen van een dergelijk verzoek tot ontheffing.
1.6
VERDERE BESLUITVORMINGSPROCES
Het goedgekeurde MER zal deel uitmaken van een aanvraag tot hernieuwing van de
milieuvergunning. Voor het voorgenomen project is geen stedenbouwkundige vergunning vereist.
1
Besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004 houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan
milieueffectrapportage (B.S. 17/05/2005)
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 6
2
2.1
RUIMTELIJKE SITUERING
ALGEMENE SITUERING
LANXESS nv is gelegen in Antwerpen, op de percelen kadastraal gekend als Afdeling 16, Sectie F,
perceelnummers 234b2, 234d2, 234e2, 234g2, 234h2, 241e2, 241f2, 241g2, 241n2, 241r2, 241z.
SITUERING VOLGENS BESTEMMINGSPLANNEN
De bestemming ter hoogte van het bedrijfsterrein wordt bepaald door het gewestelijk ruimtelijk
uitvoeringsplan ‘Afbakening Zeehavengebied Antwerpen’ zoals vastgesteld door de Vlaamse
regering op 30 april 2013. Globaal betreft de bestemming van de hier betrokken bedrijventerreinen
‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’. De belangrijkste wijziging in vergelijking met
de gewestplanbestemming is het vervangen van het ‘gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en
openbare nutsvoorzieningen’ ter hoogte van de beide sluizen ten zuiden door een ‘gebied voor
verkeers- en vervoersinfrastructuur’ (dat nu ook paars is ingekleurd).
In de omgeving van LANXESS nv te Lillo is voorts enkel nog het ruimtelijke uitvoeringsplan
‘Hoogspanningslijn Lillo-Zandvliet’ van kracht. Het betreffende RUP situeert zich op een afstand van
ca. twee kilometer ten noordwesten van de inrichting (zie figuur II.1). De inhoud van het RUP heeft
evenwel geen invloed op de evaluatie van de externe mensrisico’s en de milieurisico’s van de
inrichting.
SITUERING OP TOPOGRAFISCHE KAART
De site van LANXESS nv te Lillo is gelegen langs de Scheldelaan. Op figuur II.2 is de ligging van
weergegeven op de topografische kaart.
SITUERING T.O.V. OVERSTROMINGSGEBIEDE N
LANXESS nv is gelegen aan de rand van het Scheldebekken en ligt volgens de watertoetskaarten niet
in mogelijk overstromingsgevoelig gebied (van nature overstroombaar gebied). Voor de situering van
deze overstromingsgevoelige gebieden wordt verwezen naar figuur II.3.
SITUERING T.O.V. WATERWINGEBIEDEN
Er zijn geen beschermingszones voor grondwaterwinningen gelegen in de omgeving van LANXESS nv.
Het dichtste beschermingsgebied voor waterwinning is gelegen op meer dan 10 km ten noordoosten
van het projectgebied.
A F S T A N D E N T . O . V . G E W E S T -/ L A N D S G R E N S
De meest nabijgelegen gewestgrens ten opzichte van de site van LANXESS nv langs de Scheldelaan is
de grens met Nederland. Het Nederlands grondgebied situeert zich in vogelvlucht op ca. 7,5 km in
noordelijke richting en ca. 9 km in noordwestelijke richting van de inrichting.
2.2
TOEGANGSWEGEN
2.2.1 Via de weg
De inrichting is gesitueerd langs de Scheldelaan op de rechter Scheldeoever. De meest nabijgelegen
hoofdweg betreft de Antwerpse Ring R2 (tussen N49/A11 en A12), die zich in noordelijke en
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 7
westelijke richting uitstrekt op een afstand van minimaal 2,3 km van de inrichting. De
wegeninfrastructuur in de omgeving van de inrichting wordt weergegeven op figuur II.4.
2.2.2 Via het spoor
In de omgeving (< 3,8 km) van de inrichting worden geen hoofdspoorwegen voor personenvervoer
aangetroffen. Langs de westzijde van het terrein bevindt zich een spoorlijn, welke buiten het
bedrijfsterrein aansluiting geeft op het NMBS-spoornet. Het goederentransport op dit traject is
vooral bestemd voor de diverse petrochemische bedrijven in de omgeving.
2.2.3 Via waterwegen
LANXESS nv grenst in oostelijke richting aan het Kanaaldok B1 waar vooral doorgaand
scheepsverkeer plaatsvindt. Het Kanaaldok B1 is toegankelijk vanuit de Schelde via het complex van
de Van Cauwelaert- en de Boudewijnsluis op een afstand van ca. 750 meter ten zuiden van de site
(figuur II.4). Grote zeeschepen die de havendokken aandoen komen via het complex van de
Zandvliet- en de Berendrechtsluis, gelegen ten noorden van de inrichting t.h.v. de gelijknamige
bruggen op een afstand van ca. 6,7 km. Figuur II.4 situeert de oppervlaktewateren (Zeeschelde en
kanaaldokken) in de omgeving van de inrichting.
2.3
(RUIMERE) OMGEVING
2 . 3 . 1 G e b i e d e n m e t w o o n f u n c t i e v o l g e ns b e s t em m i ng s p l a n
Als gebied met woonfunctie worden enerzijds gebieden bedoeld die op het gewestplan of
ruimtelijke uitvoeringsplannen, worden aangegeven als woonzone, en anderzijds groepen van
minimum vijf bestaande woningen (wooneenheden) in gebieden andere dan woongebied volgens de
gewestplannen. Hierbij valt op te merken dat individuele of wijd verspreide woningen, zoals
bijvoorbeeld geïsoleerd gelegen landbouwwoningen en conciërgewoningen hierin niet vervat zijn.
Het meest nabije woongebied, m.n. binnen het industriegebied van de Antwerpse haven, is de kleine
woonkern van Lillo ten noordwesten van LANXESS nv op een afstand van ca. 3,2 km.
2.3.2 Bedrijven
In de onmiddellijke omgeving van LANXESS nv te Lillo zijn verschillende bedrijven gevestigd. In tabel
II.1 wordt een oplijsting gegeven van de buurbedrijven van de inrichting. De ligging van de bedrijven
wordt getoond op figuur II.1.
Tabel II.1
Buurbedrijven van LANXESS nv
Bedrijf
Activiteit
Ligging t.o.v.
LANXESS nv
Bayer Antwerpen nv
Vopak Chemical
Terminals Belgium
(terminal VTA)
Fabricom GTI
Productie van diverse chemicaliën
Op- en overslag van diverse vloeibare
chemicaliën
N, W
Z
Afstand tot
terreingrens
LANXESS nv
[m]
aangrenzend
aangrenzend
Leverancier technische diensten /
W
aangrenzend
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 8
Bedrijf
Peeters
Antwerp Welding
Supply
Intertek Testing
Services Caleb Brett
(ITS)
Activiteit
mechanische werkplaats
Verf- en straalwerken
Verhuur/verkoop van en adviesverlening
m.b.t. lasapparatuur, generatoren en
compressoren
Controlelaboratoria
Ligging t.o.v.
LANXESS nv
Afstand tot
terreingrens
LANXESS nv
[m]
W
W
aangrenzend
50
ZW
100
In de nabijheid van de Boudewijnsluis d.i. ten zuiden van LANXESS nv situeert zich INDUSS, een
producent van proceswater voor o.m. bedrijven aan de Scheldelaan.
2 . 3 . 3 B i o l og i s c h w a a r d e v o l l e g e b i e d e n
Het dichtstbijgelegen gebied gekarteerd in de biologische waarderingskaart2 omvat de
spoorwegberm die grenst aan LANXESS nv en is aangeduid als biologisch waardevol. De
Scheldeoever is aangeduid als biologisch zeer waardevol. Tussen beide bevindt zich een biologisch
waardevol gebied en een gebied aangeduid als een complex van biologisch minder waardevol.
In een straal van meer dan 1 km liggen her en der kleine eilandjes van biologisch waardevolle
gebieden verspreid rondom het bedrijfsterrein (zie figuur II.5).
2 . 3 . 4 N a t u r a 2 0 0 0 e n n a t uu r g e b i e d e n
Beide oevers van de Schelde zijn ingedeeld als natuurgebied en maken deel uit van het
habitatrichtlijngebied Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent. Ten westen
van de inrichting, aan de overzijde van de Schelde, strekt zich het vogelrichtlijngebied Schorren en
polders van de Benedenschelde uit op een minimale afstand van 0,75 km van de inrichting. In
noordoostelijke richting, op ca. 1 km, is het vogelrichtlijngebied De Kuifeend en de Blokkersdijk
gelegen. Figuur II.6 toont de ligging van de vogel- en habitatrichtlijngebieden in de omgeving van de
inrichting.
2 . 3 . 5 V E N - g e b i e d e n ( G EN en G EN O - g e b i e d e n )
Beide Scheldeoevers, ten westen van LANXESS nv zijn aangeduid als VEN-gebied, nl. Slikken en
schorren langsheen de Schelde. In noordoostelijke richting, op ca. 1 km, ligt het VEN-gebied De
Kuifeend. Figuur II.7 toont de ligging van deze VEN-gebieden in de omgeving van de inrichting.
2 . 3 . 6 N a t u u r g e b i e d e n v ol g e n s g e w es t p l a n
Delen van de Scheldeoever zijn op het gewestplan (zie figuur II.1) aangeduid als natuurgebied. Ook
het sluizencomplex van de Boudewijnsluis en de Cauwelaarssluis, gelegen ten zuiden van LANXESS
2
Bron: www.agiv.be; biologische waarderingskaart versie 2
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 9
nv, zijn aangeduid als natuurgebied. Het Vogelrichtlijngebied De Kuifeend is tevens aangeduid als
natuurgebied op het gewestplan.
2.3.7 Landschapsatlas
De twee dichtstbijzijnde ankerplaatsen bevinden zich op meer dan 2,5 km afstand ten noordwesten
en ten noordoosten van LANXESS nv.
2 . 3 . 8 B e sc h e r mi n g e n o n r o e r e n d e r f g o e d
Er zijn geen beschermde dorpsgezichten binnen een straal van 5 km in de omgeving van LANXESS nv.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 10
3
JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN
In tabel III.1 wordt er een overzicht gegeven van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden.
Tevens wordt er voor de vermelde juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangegeven of zij
voor het project relevant zijn en wordt de relevantie kort toegelicht.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 11
Tabel III.1
Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden
RUIMTELIJK ORDENINGSR ECHT
Korte inhoud
Relevant? Bespreking relevantie
Gewestplan
De gewestplannen leggen de bestemmingen van de
gronden in Vlaanderen vast.
Ja
Volgens het gewestplan is het projectgebied gelegen in een
industriezone, meer bepaald in het Antwerpse havengebied.
Vlaamse codex ruimtelijke
ordening (in voege sedert
1/9/2009)
De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is een coördinatie
van het vroegere decreet ruimtelijke ordening. In deze
codex en bijhorende uitvoeringsbesluiten is o.a. bepaald
voor welke activiteiten een stedenbouwkundige
vergunning dient aangevraagd te worden.
ja
Het project betreft een hervergunning met beperkte uitbreiding van
de productiecapaciteit. Hiervoor is geen stedenbouwkundige
vergunning vereist. Voor de eventuele bouw van een
ammoniakterminal is wel een stedenbouwkundige vergunning
vereist.
Stedenbouwkundige
verordening inzake
hemelwaterputten,
infiltratievoorzieningen, …
(5/07/2013)
De verordening bevat minimale voorschriften voor de
lozing van niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van
verharde oppervlakken. Het algemeen uitgangsprincipe
hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel
mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het
resterende gedeelte van het hemelwater worden
geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts
een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Ook de
plaatsing van de overloop van de hemelwaterput en de
infiltratievoorziening dient aan dit principe te
beantwoorden.
Ja
In kader van het project (hervergunning) worden er geen nieuwe
verhardingen aangelegd. Voor de eventuele bouw van de
ammoniakterminal worden wel bijkomende verhardingen
aangelegd.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 12
MILIEUBEHEERRECHT
Korte inhoud
Relevant?
Bespreking relevantie
Decreet natuurbehoud
(d.d. 21/10/1997 en latere
wijzigingen) – incl.
bijhorende
uitvoeringsbesluiten
Het decreet vormt de basis voor de afbakening van VENgebieden en legt verbods- en gebodsbepalingen op voor
handelingen in VEN-gebied, vogelrichtlijngebied en
habitatrichtlijngebied alsmede de verplichting tot het
uitvoeren van een habitattoets m.b.t. speciale
beschermingszones.
Ja
Het projectgebied is niet gelegen in een VEN-gebied of een speciale
beschermingszone. Het meest nabije VEN-gebied (‘Slilkken en
schorren langsheen de Schelde’) is gelegen aan de overkant van de
Scheldelaan langs de Schelde
Vogelrichtlijn (79/409/EEG
met uitbreiding
85/411/EEG)
De vogelrichtlijn heeft tot doel de instandhouding te
bevorderen van alle natuurlijk in het wild levende
vogelsoorten op het Europese grondgebied. Hiertoe
worden speciale beschermingszones afgebakend en
maatregelen voor deze zones opgelegd.
Ja
Het projectgebied is niet gelegen in een Vogelrichtlijngebied. Het
meest nabije Vogelrichtlijngebied (Schorren en polders van de
Beneden-Schelde) ligt op < 1 km ten westen van het fabrieksterrein
(overkant Schelde)
Habitatrichtlijn (92/43/EEG)
De habitatrichtlijn heeft tot doel om de biologische
diversiteit te waarborgen door het in stand houden van
de natuurlijke habitats en van de wilde fauna en flora.
Hiertoe worden speciale beschermingszones afgebakend
en maatregelen voor deze zones opgelegd.
Ja
Het projectgebied is niet gelegen in een Habitatrichtlijngebied. Het
meest nabije Habitatrichtlijngebied (Schelde- en Durmeëstuarium
van de Nederlandse grens tot Gent) ligt op < 1 km ten westen van
het fabrieksterrein (overkant Schelde)
Onbevaarbare waterlopen
Regelt ondermeer de bepalingen betreffende de
‘buitengewone werken van verbetering of wijziging’ aan
waterlopen.
Neen
Het project omvat geen werken of wijzigingen van een
onbevaarbare waterloop.
Decreet houdende de
bescherming archeologisch
patrimonium (30/06/1993
en latere wijzigingen)
Regelt de bescherming, het behoud en de instandhouding,
het herstel en het beheer van het archeologisch
patrimonium. Via dit decreet wordt o.m. de vondstmeldingsplicht en de zorgplicht van archeologische
vondsten geregeld
Neen
Er zijn geen indicaties dat een archeologische waardevolle site zich
t.h.v. of in de nabijheid van het projectgebied bevindt.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 13
Korte inhoud
Decreet tot bescherming
Via dit decreet wordt de beschermingsplicht van
van monumenten, stadsmonumenten,
stadsen/of
dorpsgezichten
en
en/of dorpsgezichten
landschappen geregeld.
(20/3/1976 en latere
wijzigingen) en het decreet
tot bescherming van
landschappen (16/04/1996).
Relevant?
Neen
Bespreking relevantie
Het project heeft geen directe impact op de eventueel beschermde
monumenten, stad- en of dorpsgezichten en landschappen in de
omgeving.
MILIEUBESCHERMINGSRECHT
Korte inhoud
Bodemdecreet (27/10/06) en Via het bodemsaneringsdecreet en het Vlarebo worden
Vlarebo (14/12/2007)
kwaliteitsnormen voor bodem en grondwater vastgelegd,
alsmede de regeling m.b.t. uitvoeren van onderzoeken en
sanering van gronden.
Hoofdstuk X van het Vlarebo stelt de regeling m.b.t. het
hergebruik van uitgegraven bodem vast.
Relevant? Bespreking relevantie
Ja
Op het terrein zijn verschillende inrichtingen aanwezig die
beschouwd worden als risico-inrichting m.b.t. bodem- en
grondwaterverontreiniging. Een oriënterend bodemonderzoek is
verplicht om de 10 jaar.
Het dichtstbijzijnde waterwingebied ligt op meer dan 10 km afstand.
Er is geen winning van grondwater in kader van dit project.
Grondwaterdecreet
(24/1/1984)
Vaststellen principes inzake bescherming en beheer van
grondwater.
Neen
Besluit m.b.t. het afleveren
van een vergunning voor
watervang (3/5/1991)
Via dit besluit worden de procedures en regelingen m.b.t.
het winnen van oppervlaktewater vastgelegd.
Ja
Kennisgeving
Er wordt dokwater uit het Kanaaldok B1 gecapteerd.
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 14
Korte inhoud
Relevant? Bespreking relevantie
Besluit
Dit besluit bepaalt de nieuwe milieukwaliteitsnormen,
Milieukwaliteitsnormen voor waaraan
dient
te
worden
voldaan
inzake
oppervlaktewateren,
oppervlaktewater, waterbodems en grondwater.
waterbodems en grondwater
(21/5/2010)
Ja
LANXESS nv loost gezuiverd bedrijfsafvalwater in de Zeeschelde. In de
referentiesituatie valt deze lozing onder de vergunning van Bayer
Antwerpen NV. In de geplande situatie wordt LANXESS nv houder van
de lozingsvergunning.
Decreet integraal
waterbeleid (18/7/2003)
Via het decreet worden de doelstellingen en instrumenten
m.b.t. integraal waterbeleid vastgelegd. Dit omvat o.m. het
verplicht uitvoeren van een watertoets in het kader van de
vergunningverlening.
Ja
Zie hoger.
Milieuvergunningendecreet
(28/6/1985) & VLAREM I
(6/2/1991)
Het decreet en VLAREM bepalen de inrichtingen waarvoor
een milieuvergunning dient aangevraagd te worden en
bepalen ook de procedures voor het aanvragen van een
milieuvergunning.
Ja
Het project omvat diverse vergunningsplichtige activiteiten.
VLAREM II (1/6/1995)
Voorwaarden voor vergunningsplichtige inrichtingen.
Ja
Het project omvat diverse activiteiten die dienen te voldoen aan de
voorwaarden van VLAREM II.
Kaderrichtlijn Lucht - richtlijn
2008/50/EG van het
Europees Parlement en de
Raad betreffende de
luchtkwaliteit en schonere
lucht voor Europa (P.B.
11/06/2008)
De kaderrichtlijn lucht legt oa. kwaliteitsdoelstellingen op.
Ja
Het project geeft aanleiding tot emissies van polluenten waarvoor in
de richtlijn en VLAREM II kwaliteitsdoelstellingen zijn vastgelegd.
Kennisgeving
Opm.
Voor
diverse
parameters
zijn
de
kwaliteitsdoelstellingen opgenomen in de richtlijn reeds
opgenomen in VLAREM II.
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 15
Korte inhoud
Materialendecreet en
Vlarema (van kracht 1 juni
2012) (vervangt het
afvalstoffendecreet 1981 en
vlarea)
Kennisgeving
Op 14 december 2011 werd het nieuwe materialendecreet
goedgekeurd.
Het
implementeert
de
Europese
kaderrichtlijn (EG) 2008/98 voor het beheer van
afvalstoffen in Vlaanderen en verankert het duurzaam
materialenbeheer. Het decreet veronderstelt dat een
integrale kijk op de materiaalketen onontbeerlijk is om een
blijvende oplossing te vinden voor het afvalvraagstuk. Het
Materialendecreet gaat in op 1 juni 2012. Parallel aan het
decreet, is er een nieuw uitvoeringsbesluit dat het VLAREA
volledig vervangt. Het Vlaams Reglement voor het
duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen
(VLAREMA), is goedgekeurd op 17 februari 2012 en bevat
meer gedetailleerde voorschriften over (bijzondere)
afvalstoffen, grondstoffen, selectieve inzameling, vervoer,
de registerplicht en de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Het materialendecreet en het
VLAREMA zijn gelijktijdig inwerking getreden vanaf 1 juni
2012, mits enkele uitzonderingen of overgansgbepalingen.
Relevant? Bespreking relevantie
Ja
Ten gevolge van de activtiteit van LANXESS nv ontstaan er
afvalstoffen die extern worden verwerkt.
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 16
Korte inhoud
Relevant? Bespreking relevantie
Industriële emissie richtlijn
(RIE) (2011/75/EU) (17
december 2010)
De RIE is in werking getreden op 6 januari 2011 en moest
door de lidstaten binnen de twee jaar in de nationale
wetgeving omgezet worden (uiterlijk op 7 januari 2013).
Met uitzondering van een aantal bepalingen voor
welbepaalde bestaande installaties waarvoor de
toepassing van de nationale omzettingsmaatregelen mag
worden uitgesteld tot op een in de RIE bepaald tijdstip,
moeten de nationale omzettingsmaatregelen worden
toegepast vanaf 7 januari 2013. De RIE herziet en herschikt
de volgende afzonderlijke richtlijnen tot één enkel juridisch
instrument: de GPBV-richtlijn, de drie TiO2-richtlijnen, de
VOS/oplosmiddelenrichtlijn, de afvalverbrandingsrichtlijn,
de GSI-richtlijn. Hierin wordt bepaald dat de conclusies uit
BREF’s een referentie vormen voor de vergunning van
R.I.E.-inrichtingen.
Ja
Voor bepaalde installaties van LANXESS nv (stookinstallaties) worden
in de RIE emissiegrenswaarden vastgelegd. Voor andere activiteiten
van LANXESS nv zijn BREF documenten van toepassing.
Besluit energieplanning
(14/5/2004)
Het besluit legt specifieke voorwaarden vast voor
zogenaamde energie-intensieve inrichtingen (inrichtingen
met een primair energieverbruik van meer dan 0,1 PJ/jaar).
Een van de voorwaarden is de verplichting tot het
opstellen van een energieplan of een energiestudie.
Ja
Het primaire energieverbruik van LANXESS nv is groter dan 0,5 PJ/jaar
Besluit verhandelbare
emissierechten (14/5/2004)
Vaststellen van specifieke voorwaarden voor BKGinrichtingen en het vastleggen van een regeling m.b.t. het
toekennen van emissierechten.
Ja
LANXESS nv is een BKG-inrichting.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 17
GEWESTELIJK BELEID
Korte inhoud
Ruimtelijk
structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van
Vlaanderen (2011)
Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk
beleid naar de toekomst.
Minaplan 4 (2011-2015)
Legt de krachtlijnen vast van het Vlaamse milieubeleid naar
de toekomst.
Protocol van Kyoto (1997)
Protocol ter reductie van emissie broeikasgassen
Vlaams Klimaatsbeleidsplan Beleidsplan ter uitvoering van Kyoto-protocol. Het Vlaams
(VPK) 2de plan 2006- klimaatbeleid na 2012 zal voortbouwen op het VKP 20062012/3de plan 2013-2020)
2012 met een derde Vlaams Klimaatbeleidsplan Hierin zullen
twee afzonderlijke maar onderling goed afgestemde luiken
aanwezig zijn: Het Vlaams mitigatieplan (VMP) en het
Vlaams adaptatieplan (VAP)
Kennisgeving
Relevant? Bespreking relevantie
Neen
Ja
Er zijn geen directe maatregelen of beperkingen van toepassing op
het project. De ontwikkelingsperspectieven van bedrijven en
economische activiteiten buiten de bedrijventerreinen worden
vooral bepaald door de aard en het karakter van het bedrijf zelf en
nog meer door de ruimtelijke draagkracht van de omgeving.
Omwille van de verantwoordelijkheid van de gemeente inzake
verlening en/of advisering van de milieuvergunning, de kennis en
inschatting van de plaatselijke toestand komt het de gemeente toe
om ontwikkelingsperspectieven te formuleren voor bestaande
bedrijven buiten de bedrijventerreinen.
Diverse thema’s uit het Mina-plan zijn relevant voor het project.
Ja
Ja
LANXESS nv wordt beschouwd als een energie-intensieve inrichting.
Zie protocol van Kyoto
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 18
Korte inhoud
Protocol van Göteborg / NECrichtlijn
2001/81/EG
(23/10/2001; pub. Nr. 1309
27/11/2001)
NEC-reductieprogramma
(2006)
Protocol / richtlijn ter reductie van o.m. emissies VOS en
NOx en legt per lidstaat emissieplafonds op die moeten
gehaald worden in 2010
De Europese commissie heeft begin juli 2010 bekend
gemaakt dat ze de herziening van de richtlijn nationale
emissieplafonds van de Europese Unie uitstelt tot 2013, het
jaar waarin ook de luchtkwaliteitsrichtlijn herzien zal
worden. Naar verwachting zal dit beleid zorgen voor een
verdere daling van de Europese uitstoot van
verontreinigende componenten in de periode tot 2020.
Vlaams stofplan (2005)
Beleidsplan ter beperking van de concentratie aan fijn stof
Actieplan fijn stof en NO2 in Actie in uitvoering van het Vlaams stofplan
de Antwerpse haven en de
stad Antwerpen (november
2008)
Aciteplan fijn stof en NO2 in Actie in uitvoering van het Vlaams stofplan
de Antwerpse haven en de
stad Antwerpen (2014-2018)
Reductieprogramma
Het Reductieprogramma gevaarlijke stoffen kadert de
gevaarlijke stoffen (2005)
diverse elementen van het beleid inzake lozing van
Besluit Vlaamse regering gevaarlijke stoffen in het oppervlaktewater.
inzake
milieukwaliteitsnormen (B.S.
21/05/2010)
Waterbeleidsnota
De waterbeleidsnota legt de krachtlijnen vast van de visie
(8/04/2005)
van de Vlaamse Regering op het integraal waterbeleid in het
Vlaamse Gewest.
Kennisgeving
Relevant? Bespreking relevantie
Ja
De activiteiten van de LANXESS nv kunnen aanleiding geven tot
relevante emissies van relevante polluenten in kader van dit
protocol.
Ja
Ja
Er zijn potentiële bronnen van (fijn) stof op de site.
Er zijn bronnen van NO2 en (fijn) stof op de site.
Ja
Er zijn bronnen van NO2 en (fijn) stof op de site.
Ja
Het bedrijf loost gezuiverd afvalwater in de Zeechelde. In de
referentiesituatie valt deze lozing onder de vergunning van Bayer
Antwerpen nv. In de geplande situatie wordt LANXESS nv houder
van de lozingsvergunning.
Ja
Het bedrijf loost gezuiverd afvalwater in de Zeechelde. In de
referentiesituatie valt deze lozing onder de vergunning van Bayer
Antwerpen nv. In de geplande situatie wordt LANXESS nv houder
van de lozingsvergunning.
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 19
PROVINCIAAL BELEID
Korte inhoud
Ruimtelijk structuurplan
provincie Antwerpen
(10/07/2001) en addendum
(4/05/2011)
Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de
provincie Antwerpen en legt de krachtlijnen vast van het
ruimtelijk beleid naar de toekomst.
Relevant?
Neen
Bespreking relevantie
De haven wordt op rechteroever beperkt in haar
uitbreidingscapaciteiten. De provincie vraagt daarom met nadruk
dat de bestaande en toekomstige terreinen efficiënt worden benut.
Verdichten, snel beschikbaar maken en hergebruiken van oude
terreinen zijn prioriteiten. Door de oudere havendelen te benutten,
kunnen de voortgaande verschuiving en verwijdering van de haven
ten opzicht van de stad Antwerpen worden tegengegaan.
Er zijn geen directe maatregelen of beperkingen van toepassing op
het project.
Provinciaal
milieubeleidsplan
Antwerpen (2008-2013)
Legt de krachtlijnen vast van het provinciaal milieubeleid
naar de toekomst.
Neen
Er zijn geen concrete projecten in dit milieubeleidsplan die relevant
zijn in kader van dit MER.
GEMEENTELIJK BELEID
Korte inhoud
Gemeentelijk ruimtelijk
structuurplan Antwerpen
(eind 2006)
Kennisgeving
Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de
gemeente en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk
beleid naar de toekomst.
Relevant?
Neen
Bespreking relevantie
Er zijn geen directe maatregelen of beperkingen van toepassing
op het projectgebied.
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 20
Korte inhoud
Beleidsnota Antwerpen,
Legt de krachtlijnen vast van het gemeentelijk milieubeleid
duurzame stad voor iedereen naar de toekomst.
vanuit de focus energie en
milieu
Relevant?
Neen
Bespreking relevantie
De beleidsnota focust op rationeel energieverbruik, mobiliteit,
voorkomen van lucht- en geluidsemissies, uitbreiden
groenoppervlakte,
beperken
van
drinkwaterverbruik,
materialen(her)gebruik, minimale ruimte-inname en voorkomen
en saneren van bodemverontreiniging.
Er zijn geen directe maatregelen van toepassing op het project
Gemeentelijk mobiliteitsplan
Antwerpen (2005)
Kennisgeving
Op 4 april 2014 nam het college van burgemeester en
schepenen van de stad Antwerpen kennis van het
voorontwerp-mobiliteitsplan voor de stad. Het voorontwerpmobiliteitsplan beoogt een verbreding en verdieping van het
Mobiliteitsplan Antwerpen dat in februari 2005 werd
vastgesteld. De kennisname van het college vormt de start
voor de uitwerking van een ontwerp-mobiliteitsplan in de
schoot van de Gemeentelijke Begeleidingscommissie.
Neen
Er zijn geen directe maatregelen van toepassing op het project
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 21
4
4.1
BESCHRIJVING VAN LANXESS NV
OPBOUW VAN DE SITE
Op figuur IV.1 wordt een schematisch overzicht getoond van de activiteiten die binnen de
inrichting plaatsvinden. Tevens wordt de samenhang tussen de verschillende installaties op het
terrein enerzijds en externe toeleveranciers en afnemers anderzijds verduidelijkt. Deze samenhang
wordt in meer detail besproken in de volgende paragrafen.
De inrichting is ingedeeld in verschillende blokvelden bestemd voor de oprichting van productieinstallaties, opslagplaatsen, gebouwen, enz. Deze blokvelden worden onderling gescheiden door
brede fabriekstraten waardoor ieder bedrijf minstens langs drie zijden bereikbaar is. Tussen de
blokvelden, parallel met de fabriekstraten, lopen verschillende bovengrondse leidingsystemen
waarlangs grondstoffen, producten en energieën getransporteerd worden.
Tabel IV.1 bevat een overzicht van de blokvelden en installaties die zich binnen de inrichting
bevinden. Op figuur IV.1 worden de in onderstaande tabel vermelde blokvelden gesitueerd.
Tabel IV.1
Algemene situering van de blokvelden binnen de inrichting
Blokveld
Beschrijving
Z00-Z01
Z02
Hoofdtankenpark Zuid
Zwavelzuur 3 en caprolactamopslaghal
Ammoniumsulfaatbedrijf en enkele opslaghouders behorende tot het anoncaprolactambedrijf
Opslagmagazijn, werkplaatsen en nutsvoorzieningen
Polyamidebedrijf
Energiebedrijf Zuid en tankenpark behorende tot het Hoofdtankenpark Zuid
Zwavelzuur 2
Hydraminebedrijf
Caprolactambedrijf
Anonbedrijf – productieinstallaties
Energiebedrijf Zuid (koeltorens, bluswaterpompen e.d. o.a. tbv. anonbedrijf)
Anonbedrijf (restgasreiniging, noodaflaat- en noodontspansysteem)
Werkplaatsen, nutsvoorzieningen en eventueel bureaugebouwen
Energiebedrijf Zuid (opslag van water)
Z03
Z04
Z05
Z06
Z07
Z08
Z09
Z10
Z11
Z14
H2O
en
en
Voor de discipline geluid en trillingen is er een verschillende effectbeoordeling voor nieuwe en
bestaande bronnen. Een opsplitsing tussen bestaande bronnen (vergund vóór 1 jan. 1993) en
nieuwe bronnen in het kader van m.e.r.-beoordeling aspect geluid is weergegeven in tabel IV.2.
In bijlage I wordt een gedetailleerde motivatie per bedrijf opgenomen.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 22
Tabel IV.2
3
De opsplitsing bestaande - nieuwe bronnen
Bedrijf/installatie
bestaand/nieuw
Zwavelzuurbedrijf
Hydraminebedrijf
(oxidatie
ammoniak,
hoofd-en
nevenabsorpties, AC-toren, kuipen, wastoren en
koelkringen)
Hydraminebedrijf (DeNOx en productie 30% ammoniakwateroplossing)
Cyclohexaanoxidatie en anonbedrijf
Caprolactambedrijf
Ammoniumsulfaatbedrijf
Polyamidebedrijf
Krachtcentrale Midden (Ketel 1)
Krachtcentrale Midden (Ketel 6 en 7)
Energie Zuid
Koeltorens
Energie Zuid (ketel 3 en 4)
Biologie
Stoomketels (gebouw 3201)
Ontspanstation 35 bar->20 bar en 20 bar->6 bar (gebouw
3201)
Stoomturbine 35 bar->20 bar en 35 bar->6 bar met
generator (gebouw 3209)
Bestaand
Bestaand
4.2
Nieuw
Bestaand
Bestaand
Bestaand
Nieuw
Bestaand
Nieuw
Bestaand
Bestaand
Nieuw
Bestaand
Nieuw
Nieuw
Nieuw
BESCHRIJVING VAN DE HUIDIGE ACTIVITEITEN EN INSTALLATIES
4 . 2 . 1 I n l e i d i ng
Caprolactam is bij kamertemperatuur een vaste, witte stof. Na polymerisatie wordt het verwerkt tot
granulaat of tot kunstvezel (polyamides), o.a. voor de textielindustrie.
De aanmaak van caprolactam gebeurt in twee stappen. Door inwerking van een
hydroxylaminediammoniumsulfonaatoplossing, aangeleverd door het hydraminebedrijf (§ 4.2.3), op
cyclohexanon, dat aangemaakt wordt in het anonbedrijf (§ 4.2.4), wordt cyclohexanonoxime
geproduceerd. Met behulp van oleum, dat geproduceerd wordt in het zwavelzuurbedrijf (§ 4.2.2),
wordt het cyclohexanonoxime omgezet tot caprolactam.
Grondstoffen, tussenproducten en afgewerkte producten worden tijdelijk opgeslagen in de
bedrijfstankparken van de betroffen bedrijven en het hoofdtankpark Zuid (§ 4.2.8). Het
caprolactambedrijf genereert een grote hoeveelheid in water opgelost ammoniumsulfaat. In het
ammoniumsulfaatbedrijf (§ 4.2.6) wordt het product verwerkt tot ammoniumsulfaatzout dat extern
verkocht wordt.
3
Opsplitsing voor wat betreft discipline geluid en trillingen
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 23
Vanaf Q3 2014 zal een deel van het caprolactam op de site zelf worden gepolymeriseerd en omgezet
tot polyamidegranulaat.
In de hierna volgende procesbeschrijving wordt telkens meegegeven per bedrijf wat de huidige
vergunde productiecapaciteit is (= gewijzigde referentiesituatie) en wat de geplande capaciteit is
voor de verschillende scenario’s. In hoofdstuk 6 – Geplande situatie worden deze capaciteiten
nogmaals schematisch weergegeven.
4 . 2 . 2 Z w a v el z u u r b e d r i j f
Zwavelzuur is een belangrijke hulpstof in de productie van Caprolactam.
Een eerste stap bij de fabricatie van zwavelzuur bestaat uit de productie van zwaveldioxide door de
verbranding van zwavel met lucht. Het verkregen zwaveldioxide wordt langs katalytische weg verder
met lucht geoxideerd tot zwaveltrioxide dat op zijn beurt in verdund zwavelzuur geabsorbeerd
wordt ter vorming van geconcentreerd zwavelzuur en oleum (rokend zwavelzuur).
De exotherme reacties zijn:
De verbranding:
Svl
+
O2

SO2
+
70,9 kcal/mol
De omzetting:
SO2
+
½ O2

SO3
+
23 kcal/mol
De absorptie:
SO3
+
H2O

H2SO4 +
32,8 kcal/mol
100% H2SO4
+
H2O

H2SO4verd+
1,6 kcal/mol
De verdunning:
LANXESS nv te Lillo beschikt over 2 zwavelverbrandingsinstallaties. Van één eenheid (Zwavelzuur 2)
wordt het gevormde SO2 rechtstreeks naar de hydraminesynthese gestuurd, terwijl uit het SO2 van
de andere zwavelverbrandingsinstallatie (Zwavelzuur 3) zwavelzuur en oleum wordt geproduceerd.
Bij het opstarten worden de installaties op temperatuur gebracht door middel van aardgas- of
stookoliebranders..
Het geproduceerde oleum en zwavelzuur is hoofdzakelijk bestemd voor de productie van
caprolactam.
De zwavelzuureenheden (2 en 3) hebben een vergunde productiecapaciteit van 800.000 ton/jaar
(uitgedrukt als SO3), waarvan maximum 80.000 ton/jaar als zwavelzuur (H2SO4).
4.2.2.1
Verbranding tot zwaveldioxide
In de beide zwavelverbrandingsinstallaties wordt verbrandingslucht gedroogd in de drogertoren, een
met vullichamen gevulde kolom waarover 96% zwavelzuur uit het droger buffervat gepompt wordt.
Daarbij wordt waterdamp uit de lucht geabsorbeerd in geconcentreerd zwavelzuur.
ZWAVELZUUR 2
De gedroogde lucht wordt aangezogen door een ventilator en naar de verbrandings-oven gestuurd.
In de verbrandingsoven wordt vloeibare zwavel, die wordt verneveld met behulp van perslucht, met
een kleine overmaat lucht verbrand tot SO2.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 24
De hete afgassen van de verbrandingsoven (1300°C) worden in de afkoelketel gekoeld tot 500°C. In
deze afkoelketel wordt natte stoom op 35 bar geproduceerd. De afgassen gaan vervolgens doorheen
een oververhitter en economiser (opwarmen van ketelvoedingswater).
Na de economiser is de temperatuur van de afgassen nog te hoog om in te zetten in de
hydraminesynthese (zie 4.2.3.3). Daarom worden de gassen verder gekoeld in de SO2-luchtkoeler en
de SO2-gaskoeltoren. De SO2-luchtkoeler is een gas-gas warmtewisselaar waarin de afgassen met
omgevingslucht tot onder 180°C worden gekoeld. In de SO2-gaskoeltoren worden de afgassen met
dokwater verder gekoeld tot onder 50°C. In de SO2-gaskoeltoren worden de afgassen ook gewassen
met verdund zwavelzuur om de sporen van SO3, die bij de verbranding worden gevormd maar in de
hydraminesynthese ongewenst zijn, te verwijderen.
ZWAVELZUUR 3
De gedroogde lucht wordt aangezogen door een ventilator, met procesgas voorverwarmd in
tussenwarmtewisselaar 3 en verdeeld over de verbrandings- en de naverbrandingsoven.
In de verbrandingsoven wordt vloeibare zwavel onderstochiometrisch verbrand tot zwaveldioxide.
Dit procesgas, waarin zich onverbrande zwavel in dampvorm bevindt, wordt gekoeld in de
afkoelketel/stoomketel. Hierbij wordt 43 bar stoom geproduceerd, welke verder - na
warmtewisseling - aIs 35 bar stoom wordt geëxporteerd (via stoomtrommel).
In de naverbranding wordt gedroogde lucht in overmaat toegevoegd en wordt de resterende zwavel
bij lagere temperatuur (500°C) omgezet. De onderstochiometrische verbranding verhindert de
vorming van stikstofoxide vrijwel volledig.
4.2.2.2
Omzetting naar zwaveltrioxide
De omzetting van SO2 tot SO3 is een exotherme evenwichtsreactie. De reactie gebeurt in de
contacttoren op horden of katalysatorbedden (contactbedden) met een katalysator (zoals
vanadiumpentoxide 6-8%) in vaste vorm op een drager. Het evenwicht van de omzettingsreactie
wordt door lage temperatuur begunstigd, maar dan neemt de reactiesnelheid af. Tussen deze twee
mechanismen dient steeds een compromis gevonden te worden.
Het procesgas uit de naverbrandingsoven dat SO2, stikstof en voldoende O2 (ca. 10 %) bevat, stroomt
onderaan binnen in de contacttoren. Door de vorming van SO3 warmt het daarbij sterk op (warmte
die wordt afgegeven aan de oververhitters 3 (na horde 1) en 2 (na horde 2). Na het derde
contactbed doorstroomt het procesgas eerst twee tussenwarmtewisselaars om het inkomende
procesgas op te warmen, daarna wordt in een derde de warmtewisselaar de eerder vermelde
gedroogde lucht uit de droogtoren voorverwarmd.
Vervolgens doorstroomt het gas twee absorptietorens, nl. de oleumtoren en de tussenabsorber,
waarin uit het procesgas het SO3 geabsorbeerd wordt. Tenslotte stroomt het procesrestgas (SO2, O2,
N2) na opwarming terug naar de contacttoren, teneinde in de laatste horde vrijwel alle SO2 in SO3 om
te zetten.
Het procesgas dat de contacttoren verlaat, staat zijn warmte af in de economiser en stroomt door de
eindabsorber waarin het SO3 wordt geabsorbeerd en wordt vervolgens via de ca. 90 m hoge schouw
(AZ-ZW-AL01) in de atmosfeer geloosd. Bovenaan de schouw is er een centrifugaalafscheider (type
axiaal cycloon) aanwezig om eventueel aanwezige druppels te verwijderen.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 25
4.2.2.3
Absorptie van zwaveltrioxide
Zwavelzuur en oleum worden geproduceerd door absorptie van SO3 in water, zwavelzuur of oleum.
In de oleumtoren wordt oleum rondgepompt en verdeeld over een pakket van Raschig-ringen
teneinde een efficiënte stof- en warmteuitwisseling met de procesgasstroom te bewerkstelligen.
Aldus wordt ca. 60% van het SO3 uit het procesgas geabsorbeerd.
Om de concentratiestijging van het oleum die daarmee gepaard gaat op te vangen, wordt het oleum
verdund met 98,5 % zwavelzuur (onttrokken uit de kringloop van de eindabsorber). Tussenkoeling
van de kringloopvloeistof is nodig om de absorptie te bevorderen.
Uit het systeem van de oleumtoren wordt de oleumproductie (met ca. 26% vrij SO3) via
tussenbuffers naar de oleumtanks in het hoofdtankpark gepompt. Het SO3 dat in de oleumtoren niet
werd geabsorbeerd, moet in de tussenabsorber volledig worden opgenomen. Analoog met de
oleumtoren treedt ook hier een temperatuur- en concentratiestijging op, die de absorptie negatief
beïnvloeden. Daarom wordt de absorptievloeistof gekoeld en met water verdund om de
zwavelzuurconcentratie (ca 99,2%) in de hand te houden. Het zuuroverschot dat in dit systeem
ontstaat, stroomt naar het kringloopsysteem van de eindabsorber.
Een laatste absorptiestap vindt plaats in de eindabsorber en is analoog aan de vorige. Verdunning
met 96% zuur uit het systeem van de drogertoren houdt de concentratie van de kringloopvloeistof
op 98,5%. Ook hier wordt het kringlooopsysteem gekoeld om de absorptie te bevorderen.
De twee absorptietorens (tussen- en eindabsorber) zijn bovenaan uitgerust met kaarsenfilters. Het
procesrestgas stroomt door deze filters waardoor zeer fijne nevels worden afgescheiden en het
emissiepunt (AZ-ZW-AL01) dus niet belasten.
De absorptie van waterdamp uit de omgevingslucht in de drogertoren gebeurt eveneens door
middel van een gekoelde kringloop en met 98,5% zwavelzuur uit het systeem van de eindabsorber.
Dit resulteert in de zwavelzuurproductie (96% H2SO4, technisch). Dit wordt verpompt via een
buffervat naar de voorraadtanks in het hoofdtankpark.
4.2.2.4
Geplande situatie
In Scenario 1 blijft de productie van de beide zwavelzuurbedrijven onveranderd in vergelijking met
de gewijzigde referentiesituatie (=vergunde situatie).
In Scenario 2 stijgt de productie van de beide zwavelzuurbedrijven. De momenteel vergunde
capaciteit van beide zwavelzuurbedrijven is voldoende om de productiestijging op te vangen.
Volgende technische aanpassingen moeten doorgevoerd worden om de hogere productie in
Scenario 2 te kunnen realiseren:

Zwavelzuur 2: nieuwe afkoelketel en stoomtrommel

Zwavelzuur 3: nieuwe zwavelbranders, nieuwe tussenwarmtewisselaars en oververhitters
4 . 2 . 3 H y d r a mi n e b e d r i j f
In het hydraminebedrijf wordt de tweede grondstof voor de productie van caprolactam aangemaakt,
m.n. hydroxylamine (NH2OH). Dit gebeurt onder de vorm van hydroxylaminediammoniumsulfonaat
(HON(SO3NH4)2).
De productie van het hydroxylaminediammoniumsulfonaat vindt plaats in meerdere parallelle
straten. Het productieproces bestaat uit drie stappen:
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 26

Oxidatie van ammoniak met luchtzuurstof tot nitrosegas (NO + NO2);

Absorptie van het nitrosegas in een waterige ammoniumcarbonaatoplossing met vorming
van ammoniumnitriet (absorptie).

Omzetting van ammoniumnitriet tot hydroxylaminediammoniumsulfonaat met behulp van
SO2-gas (hydraminesynthese).
De productiestappen worden in onderstaande paragrafen toegelicht.
In het hydraminebedrijf wordt verder ook een waterige ammoniakoplossing aangemaakt.
De vergunde productiecapaciteit
180.000 ton/jaar (als stikstof).
4.2.3.1
van
de
ammoniakwateroplossing
(30%-ig)
bedraagt
Oxidatie van ammoniak
Omgevingslucht wordt met ventilatoren aangezogen en met ammoniakgas gemengd. Dit
gasmengsel, dat ca. 11% ammoniak bevat, wordt voorverwarmd tot 120°C en vervolgens toegevoerd
naar de verbrandingsovens. In deze ovens wordt ammoniak geoxideerd tot nitrosegas:
4 NH3 + 5 O2  4 NO + 6 H2O + warmte
De oxidatiereactie wordt gekatalyseerd door platina. Elke verbrandingsoven is daartoe met een
aantal platinanetten uitgerust.
Bij de verbranding komt heel wat warmte vrij. De temperatuur die de gassen bereiken, bedraagt
ongeveer 800-900°C4. De reactiewarmte wordt in afkoelketels gerecupereerd door de productie van
5 bar stoom. De gassen verlaten de afkoelketels bij ± 200°C. Deze gassen worden verder afgekoeld in
de NO-koelers tot ± 50°C5 vooraleer ze naar de absorptietorens geleid worden. Bij het transport
tussen de NO-koelers en de absorptietorens wordt een gedeelte van het NO verder geoxideerd tot
NO2. De oxidatie van ammoniak gebeurt immers met een overmaat lucht om een volledige
omzetting van het ammoniak tot een equimolair mengsel NO/NO2 te bereiken.
4.2.3.2
Absorptie van nitrosegassen
De nitrosegassen worden in een waterige ammoniumcarbonaatoplossing (AC-oplossing)
geabsorbeerd waarbij ammoniumnitriet wordt gevormd:
N2O3 + (NH4)2CO3  2 NH4NO2 + CO2 + warmte
Ook deze reactie is exotherm. De procestemperatuur wordt m.b.v. een ammoniakkoelkringloop op
± 0°C gehouden. Aangezien het gevormde ammoniumnitriet ontbindt in zuur milieu, wordt het
geheel alkalisch gehouden door de gepaste toevoer van AC-oplossing.
De absorptie gebeurt in twee stappen. In de hoofdabsorptietorens wordt ongeveer 90% van het aangeboden nitrosegas geabsorbeerd. De rest wordt geabsorbeerd in de na-absorptietorens. De
absorptietorens zijn met Raschig-ringen gevuld om het contact tussen vloeistof en gas te
(4)
De oxidatie gebeurt onder een lichte overdruk van ca. 300 mbaro. De andere productiestappen zijn nagenoeg drukloos of worden, om
gasemissies te vermijden, zelfs onder een lichte onderdruk bedreven.
(5)
Bij deze afkoeling ontstaat condensaat dat 4 à 5% salpeterzuur bevat. Dit wordt gerecupereerd in de wastoren van de
hydraminesynthese.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 27
bevorderen. Tussen de hoofd- en na-absorptie worden de gassen door lege torens geleid waarin naoxidatie (2 NO + O2  2 NO2) van het niet-geabsorbeerde NO-gas gebeurt.
De restgassen, die uit de na-absorptietorens komen, zijn rijk aan CO2, dat wordt gerecupereerd in de
AC-toren. In deze toren worden de restgassen met ammoniakwater gewassen waarbij een 10%oplossing van ammoniumcarbonaat ontstaat. Deze oplossing wordt gemengd met een 40%ammoniumcarbonaatoplossing afkomstig van de reformer van het naburige anilinebedrijf van Bayer
Antwerpen nv. De 17%- oplossing die bekomen wordt, wordt gebufferd in het bedrijfstankpark en
wordt van daaruit naar de absorptietorens gepompt. De afgassen van de AC-toren worden verder
nog gereinigd in een nageschakelde selectieve katalytische reductie (SCR; afbraak van NOx).
De vloeistof uit de absorptietorens wordt naar zogenaamde productiemengvaten of aanzettanks
gepompt. Hierin wordt de ammoniumnitrietoplossing binnen de gewenste specificaties gebracht:

Het effluent van de absorptietorens bevat ca. 220 g/l NH4NO2 en ca. 10 g/l NH3 als
ammoniumcarbonaat of ammoniumbicarbonaat.

De optimale samenstelling voor de synthese is een mengsel van ca. 200 g/l NH4NO2 en ca.
50 g/l NH3.
Om dit te bereiken, wordt in het effluent van de absorptietorens zuiver, vloeibaar ammoniak
toegedoseerd. In de aanzettanks kan nog bijkomend ammoniakwater toegevoegd worden.
4.2.3.3
De hydraminesynthese
De ammoniumnitrietoplossing wordt vanuit de aanzettanks naar de synthesekuipen gepompt.
Daarin wordt het ammoniumnitriet door contact met SO2-gas uit het zwavelzuur 2 bedrijf, omgezet
tot hydroxylaminediammoniumsulfonaat :
2 NH4NO2 + 2 NH3 + 4 SO2 + 2 H2O  2 HON(SO3NH4)2 + warmte
De synthese gaat door bij een temperatuur van ± 10°C. De reactiewarmte wordt afgevoerd via de
ammoniakkoelkringloop.
De synthesekuipen hebben elk een inhoud van ± 8 m3. Het 18-19%- SO2 gas wordt in de kuipen gebracht via zogenaamde spinnen (dwarsgeplaatste buizen met fijne openingen waardoor SO2 borrelt).
De voeding van de aanzetoplossing is pH-geregeld6.
Elke synthesekuip is van een overloop voorzien waarlangs de gevormde hydramine-oplossing naar
een gezamenlijke tussentank van 130 m3 afloopt. Vanuit deze tank wordt de oplossing naar de
hydrolyse van het caprolactambedrijf gepompt.
De synthesekuipen worden op een lichte onderdruk gehouden om te beletten dat SO2 naar de
omgeving ontsnapt. De onderdruk wordt met afgasventilatoren in stand gehouden. Het restgas
wordt naar een wastoren gestuurd waarin het niet gereageerde SO2 met ammoniakwater
uitgewassen wordt. Het effluent van deze wastoren wordt naar de synthesekuipen gerecycleerd.
4.2.3.4
De ammoniakkoelkringloop
Vloeibaar ammoniak wordt vanuit een buffervat via een ontspanningsvat aan de verschillende
koelers (absorpties, synthesekuipen, …) geleverd. Door de warmteopname in deze koelers verdampt
(6)
De pH wordt tussen 3 en 4 gehouden.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 28
het ammoniak. Het gasvormig ammoniak wordt via een afscheider aan de tweetrapscompressorinstallaties gevoed. Met deze compressorinstallaties wordt het gas samengeperst en na
condensatie terug naar het buffervat gepompt. De kringloop is gesloten.
Een gedeelte van het ammoniakgas wordt aan de kringloop onttrokken en via een verdamper naar
de verbrandingsovens, de verdunning (productie van ammoniakwater) en naar het
caprolactambedrijf gestuurd. Vers, vloeibaar ammoniak wordt door Hoofdtankpark Zuid via een
bovengrondse leiding aan de koelkringloop toegevoegd om dit verbruik te compenseren7.
4.2.3.5
De ammoniakverdunning
Ammoniakwater, een 30%- oplossing van ammoniak in water, dat in het hydraminebedrijf en in
andere bedrijven gebruikt wordt, wordt in een oplossingsvat aangemaakt. De oplossingswarmte
wordt afgevoerd via het dokwaterkoelsysteem of via een ammoniakverdamper. Inerte gassen die bij
de bereiding ontstaan, worden naar de AC-kolom geleid.
4.2.3.6
Geplande situatie
In Scenario 1 blijft de productie van het hydraminebedrijf onveranderd in vergelijking met de
gewijzigde referentiesituatie (=vergunde situatie).
In Scenario 2 stijgt de productie van het hydraminebedrijf. De momenteel vergunde capaciteit is
voldoende om de productiestijging op te vangen. Volgende technische aanpassingen moeten
doorgevoerd worden om de hogere productie in Scenario 2 te kunnen realiseren:

Ammoniakkoelkringloop: aanpassen ammoniakcompressor, extra condensor, aanpassen
leidingen

Hydraminesynthese: 1 of 2 extra synthesekuipen
4.2.4 Anonbedrijf
In het anonbedrijf wordt anon (cyclohexanon), de organische grondstof voor de productie van
caprolactam aangemaakt. Het anonbedrijf bestaat uit twee technische onderdelen nl. de
cyclohexaanoxidatie en de anoloninstallatie.
In de installaties van de cyclohexaanoxidatie wordt cyclohexaan bij verhoogde druk en temperatuur
in aanwezigheid van boorzuur met lucht geoxideerd tot een mengsel van cyclohexanol en
cyclohexanon (ook KA-olie of anolon 90/10 genoemd). De reactie gebeurt in vijf in cascade
geschakelde en grotendeels met kokend cyclohexaan gevulde reactoren. In de anoloninstallatie
wordt de KA-olie, die aangemaakt wordt in de cyclohexaanoxidatie of extern wordt aangevoerd,
door dehydrogenatie in cyclohexanon omgezet.
Het anonbedrijf is vergund om 200.000 ton cyclohexanon, 10.000 ton cyclohexanol en 160.000 ton
anolon 90/10 per jaar produceren.
(7)
Vloeibaar ammoniak wordt ook gebruikt voor de conditionering van de ammoniumnitrietoplossing.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 29
4.2.4.1
De cyclohexaanoxidatie
De cyclohexaanoxidatie bestaat uit twee delen, m.n. het hogedrukdeel en het lagedrukdeel. In het
hogedrukdeel gebeurt de oxidatie van cyclohexaan tot anol, anon en een reeks nevenproducten. In
het lagedrukdeel wordt KA-olie (anolon 90/10) uit het reactiemengsel afgescheiden.
De procesbeschrijving die hierna volgt, wordt verduidelijkt met het vereenvoudigd stroomschema
van figuur IV.2.
HOGEDRUKDEEL
REACTIE - Centraal in het hogedrukdeel staan de vijf in cascade geschakelde oxidatiereactoren. In
deze reactoren, die uitgerust zijn met een roerwerk, gebeurt de oxidatie van cyclohexaan met
luchtzuurstof bij temperaturen van ca. 175°C en onder een druk van 9,8 bar. De reactoren zijn
grotendeels met cyclohexaan gevuld. Cyclohexaan wordt vanuit middeneco (zie verder) aan de
eerste reactor gevoed en stroomt door de reactortrein langs de overlooptrechter die in elke reactor
voorzien is. In de hete cyclohexaanvoeding wordt ook metaboorzuur gedoseerd vanuit de
dehydrator. In elke reactor wordt een gedeelte van het cyclohexaan geoxideerd met luchtzuurstof.
De lucht wordt onderaan in elke reactor ingeblazen en in het cyclohexaan/boorzuur-mengsel
opgeroerd. Daarnaast wordt, om de zuurstofconcentratie in de reactoren te beperken, ook
kringloopgas onderaan in de reactoren ingeblazen.
Bij de oxidatie van cyclohexaan met luchtzuurstof worden cyclohexanol, cyclohexanon en een reeks
nevenproducten gevormd. De nevenproducten ontstaan hoofdzakelijk door verdere oxidatie van
cyclohexanon en cyclohexanol.
+ O2
OH
O
Nevenproducten
Om de vorming van de nevenproducten tegen te gaan, wordt metaboorzuur toegevoegd. Het zuur
reageert met het cyclohexanol en vormt het boorzuurcyclohexylester.
OH + HO-B=O
O-B=O + H2O
Deze estergroep kan niet meer verder geoxideerd worden. Om een zo groot mogelijke omzetting van
cyclohexanol naar het ester te bekomen, wordt het in de veresteringsreactie gevormde water met
kringloopgas uit het reactiemengsel geblazen. De vorming van nevenproducten wordt verder ook
beperkt door de oxidatie stapsgewijs in de vijf reactoren te laten plaatsgrijpen, door de
zuurstofconcentratie in de reactoren laag te houden (bijmengen van kringloopgas) en door de
omzetting van cyclohexaan sterk te beperken. Van het cyclohexaan dat aan de oxidatiereactoren
gevoed wordt, wordt minder dan 10% geoxideerd.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 30
CX - V E R D A M P E R
Uit de reactoren worden continu grote hoeveelheden hete reactiegassen afgevoerd. Deze
reactiegassen bestaan hoofdzakelijk uit stikstof (afkomstig van de ingevoerde lucht en van het
kringloopgas), cyclohexaandampen en waterdamp (reactiewater). De warmte die via deze
reactiegassen aan het reactiesysteem onttrokken wordt, is zodanig groot dat, niettegenstaande de
oxidatie een exotherm proces is, dit systeem zich endotherm gedraagt. Om de reactietemperatuur
op peil te houden, worden daarom ook hete cyclohexaandampen uit de CX-verdamper in de
reactoren ingeblazen.
PEROXIDETOREN
Vanuit de trechter van de vijfde reactor wordt het reactiemengsel naar de peroxidetoren gedrukt.
De peroxidetoren is een toren waarin het reactiemengsel zekere tijd onder hoge druk en
temperatuur verblijft om de als nevenproduct gevormde peroxiden in nuttige producten te laten
ontbinden. Het reactiemengsel dat de peroxidetoren verlaat, wordt, via een warmterecuperator, aan
de ontspanningskolom van het lagedrukdeel aangeboden.
EKO EN DEHYDRATOR
De eko is een directe warmtewisselaar waarin het cyclohexaan, dat vanuit de kringlooptank of vanuit
het eerste en tweede ontspanningskolom naar de reactoren stroomt, opgewarmd wordt door de
afgassen die uit de reactoren komen. De warme cyclohexaandampen uit de reactie worden daardoor
maximaal terug gecondenseerd, terwijl het vers toegevoegde cyclohexaan ermee wordt opgewarmd.
De eko bestaat uit vier delen: de onder-eko (ref. EO), de midden-eko (ref. EM), de tussen-eko en de
boven-eko (ref. BO).
In de dehydrator wordt het boorzuur ontwaterd en van de ortho-vorm (H3BO3) naar de meta-vorm
(HBO2) omgezet. Het ortho-boorzuur uit het slikreservoir wordt met cyclohexaan vermengd,
voorverwarmd in de slikvoorverwarmer en dan in de dehydrator 0 gepompt. Uit deze dehydrator 0
loopt het dan over in de dehydrator. Bij ongeveer 150°C wordt hier de ontwatering tot 5% ortho- /
95% meta-boorzuur doorgevoerd.
Dit cyclohexaan / meta-boorzuurmengsel loopt in de trechter over en wordt met een pomp naar de
oxidatiereactor 0 gegeven.
LAGEDRUKDEEL
ONTSPANNING - Om het reactiemengsel uit de peroxidetoren verder te kunnen verwerken, dient het
eerst op lage druk gebracht te worden. Dit gebeurt in de ontspanningskolom. Bij de ontspanning, die
op ca. 2 bar gebeurt, flasht een deel van het cyclohexaan af en verlaat, samen met lichter kokende
en niet-condenseerbare(8) componenten, de kolom via de top. Deze dampen worden afgekoeld in
warmterecuperatoren en in luchtkoelers tot 60 à 70°C afgekoeld. Het condensaat wordt opgevangen
in het opvangvat. In deze tank wordt de organische fase gescheiden van de waterige fase. De
organische fase, die hoofdzakelijk uit cyclohexaan bestaat, wordt terug naar het hogedrukdeel
gepompt. De waterige fase wordt elders in het proces ingezet. De afgassen van het opvangvat
worden na behandeling in de atmosfeer geleid.
(8)
Bv. opgelost stikstof.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 31
Door de ontspanning koelt het reactiemengsel af. Een mengsel van cyclohexaan, boorzuuresters,
cyclohexanon en hogerkokende nevenproducten verzamelt zich in de bodem van de
ontspanningskolom die als buffer tussen de reactie en de afwerking dienst doet. Een
omloopverdamper houdt de bodem op een temperatuur van ca. 110°C, wat zorgt voor een
bijkomende cyclohexaanverdamping.
HYDROLYSE - Het opgeconcentreerde reactiemengsel uit de bodem van de ontspanningskolom wordt
vervolgens aan de hydrolyse gevoed. Hierin wordt het mengsel in een aantal stappen met
moederloog(9) en vers water gewassen. Door de reactie met het water worden de boorzuuresters
van het reactiemengsel terug omgezet tot cyclohexanol en boorzuur:
O-B=O + 2 H2O
OH + H3BO3
Tevens wordt de organische fase gescheiden van de waterige fase, waarin het boorzuur achterblijft.
De organische fase wordt naar de verzeping gepompt, de waterige fase naar de kristallisatie en
centrifugatie.
VERZEPING - In de organische fase uit de hydrolyse zijn nog steeds een aantal nevenproducten van de
reactie aanwezig die cyclohexanol bevatten in een chemisch gebonden vorm, d.i. als organisch ester.
Het breken van deze esters gebeurt in de verzeping door toevoeging van een 50%natriumhydroxideoplossing. De eigenlijke omzetting gebeurt in serie geschakelde torens waarin de
natriumhydroxideoplossing met roerders intens met de organische fase gemengd wordt.
Na de omzetting wordt de waterige alkalifase in een reeks afscheiders terug van de organische fase
gescheiden. De organische fase wordt naar de destillatiesectie gestuurd, de waterige fase wordt
gedeeltelijk gerecupereerd en gedeeltelijk, na voorbehandeling, naar de centrale afvalwaterzuiveringsinstallatie gestuurd.
De in de voorbehandeling ontstane organische zuren worden samen met de lager kokende
componenten en het residu uit de destillatiesectie als brandstof (de zgn. HO-brandstof) in de
stoomketels gebruikt.
DESTILLATIE - In de destillatie wordt de organische fase van de verzeping gesplitst in bruikbare
stromen.
Eerst wordt het cyclohexaan van het mengsel afgescheiden. Dit gebeurt in twee in serie geschakelde
destillatiekolommen. In de eerste kolom wordt het grootste deel van het cyclohexaan(10) over de top
afgedestilleerd. Het afgescheiden cyclohexaan wordt gecondenseerd en terug naar de kringlooptank
F102 gepompt.
Het aangerijkte bodemproduct van de eerste cyclohexaankolom wordt aan de tweede
cyclohexaankolom gevoed waarin het rest-cyclohexaan eveneens afgedistilleerd, gecondenseerd en
naar de kringlooptank gerecycleerd wordt.
Het bodemproduct van de nageschakelde cyclohexaankolom bestaat uit KA-olie en een kleine
hoeveelheid hoger en lager kokende componenten. In de zogenaamde voorloopkolom worden de
lager kokende componenten afgescheiden, gecondenseerd en elders in het proces terug ingezet.
(9)
Water met een weinig boorzuur en nevenproducten.
(10)
Het mengsel dat van de verzeping komt, bestaat nog voor ca. 90% uit cyclohexaan.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 32
Het bodemproduct van voorloopkolom bestaat enkel nog uit KA-olie en hoger kokende
componenten, residu genaamd. In de residukolom worden deze laatste afgescheiden. De KA-olie
wordt afgedistilleerd, gecondenseerd en naar de inzettank van het Anolonbedrijf gepompt. Het
bodemproduct van de kolom, het residu, wordt naar tussenopslagtanks F689 en F690 geleid en, na
een behandeling, via een tussentank als HO-brandstof ingezet.
KRISTALLISATIE EN CENTRIFUGATIE - In deze sectie wordt het boorzuur uit het waterig effluent van de
hydrolyse herwonnen. In een kristallisator wordt het zuur van de opgeloste vorm omgezet in
kristallen. Daarna worden de kristallen in een centrifuge gedroogd en worden ze tenslotte opnieuw
met cyclohexaan gemengd en naar de dehydrator van het hogedrukgedeelte gepompt. De
moederloog die in de centrifuge van de kristallen afgescheiden wordt, wordt teruggevoerd naar de
hydrolyse.
4.2.4.2
Anoloninstallatie
In de Anoloninstallatie wordt KA-olie die geproduceerd werd in de Anon-installatie of met schepen
aangevoerd werd van derden, opgewerkt tot cyclohexanon en eventueel tot cyclohexanol. De
beschrijving kan gevolgd worden op het vereenvoudigd stroomschema van figuur IV.3.
In een eerste stap wordt het cyclohexanol uit de KA-olie op een vaste katalysator tot cyclohexanon
gedehydrogeneerd:
OH
O + ½ H2
Deze reactie is endotherm. De warmte wordt grotendeels geleverd door de verbranding van een
deel van het waterstofgas, dat bij de dehydrogenatie ontstaat.
In een tweede stap wordt het gevormd cyclohexanon door destillatie gezuiverd, waarna het als
grondstof naar het Caprolactambedrijf gestuurd wordt.
DEHYDROGENATIE - De dehydrogenatie gebeurt in een aantal contactovens. Warme KA-olie (± 100°C)
wordt naar de contactovens gepompt via warmterecuperatoren waarin de KA-olie met het
reactiemengsel uit de ovens verder voorverwarmd wordt tot ongeveer 200°C. Na verdamping in een
warmtewisselaar die in de contactovens(11) ingewerkt is, stromen de dampen doorheen de met vaste
katalysator gevulde ovenbuizen. Door contact met de katalysator wordt een groot deel van het
cyclohexanol gedehydrogeneerd tot cyclohexanon(12). De reactiegassen, die de contactovens
verlaten, worden vervolgens in de eerder genoemde warmterecuperatoren afgekoeld tot ± 150°C.
De gekoelde reactiedampen van de verschillende ovens worden dan tezamen naar een
warmterecuperator geleid waarin ze verder afkoelen tot 110°C. Het bij deze temperatuur
condenserend anolon wordt opgevangen in een afscheider. De afgassen van de afscheider worden
over een reeks koelers en condensors gestuurd. Het anoloncondensaat loopt af in het ruw-anolon
reservoir en wordt van daar standgeregeld naar tussentank F685 in het bedrijfstankpark gepompt.
Het waterstofgas wordt als brandstof naar de verbrandingsovens en de energiecentrale geleid(13).
(11)
De contactovens zelf worden verwarmd met de hete rookgassen van verbrandingsovens.
(12)
Vóór de reactie anolon 90/10, na de reactie anolon 30/70. Een verdere omzetting is mogelijk, doch levert teveel nevenproducten op.
(13)
Bij de opstart van de verbrandingsovens, wordt aardgas als brandstof gebruikt.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 33
KA-olie, die extern wordt aangevoerd, bevat enkele procenten water om stollen van het product
tijdens het transport te voorkomen. Deze zogn. natte KA-olie wordt eerst onder vacuüm ontwaterd
en vervolgens via tussentanks F404A-B in het bedrijfstankpark naar de dehydrogenatie gestuurd.
DESTILLATIE - Tijdens de dehydrogenatiestap ontstaan bepaalde nevenproducten die in het
cyclohexanon terecht komen en ongewenst zijn in de caprolactamproductie. Deze verbindingen
worden met waterstof over een vaste katalysator gehydrogeneerd tot cyclohexanon(14). Dit gebeurt
in de vloeistoffase bij een temperatuur van minder dan 110°C.
Het gehydrogeneerd product wordt vervolgens naar de voorloopkolom gepompt. In de
voorloopkolom worden de lichter kokende componenten onder partieel vacuüm uit de stroom
afgedestilleerd. Deze dampen worden gecondenseerd en in een afscheider opgevangen. De
organische fase wordt gedeeltelijk als reflux aan de voorloopkolom teruggegeven en gedeeltelijk
naar de voorloopkolom van de cyclohexaanoxidatie gepompt. De waterige fase wordt elders in het
proces ingezet.
De bodemstroom van de voorloopkolom wordt vervolgens naar de cyclohexanonkolom gepompt. In
deze kolom wordt het cyclohexanon onder vacuüm van het cyclohexanol en van de nevenproducten
afgedestilleerd. De cyclohexanondampen worden in een luchtkoeler gecondenseerd en grotendeels
als reflux naar de cyclohexanonkolom teruggevoerd. Een gedeelte wordt als zuiver cyclohexanon
naar het bedrijfstankpark gepompt.
Het bodemproduct van de anonkolom bestaat uit cyclohexanol, een weinig cyclohexanon en
nevenproducten. In de cyclohexanolkolom (ref. 8) worden cyclohexanon en cyclohexanol onder
vacuüm afgedestilleerd en, na condensatie, terug naar de dehydrogenatie gestuurd. De
bodemfractie van de kolom bevat de nevenproducten. Deze fractie wordt naar tank F693 in het
bedrijfstankpark gepompt in afwachting van de verdere verwerking.
In de anoloninstallatie is een vierde destillatiekolom aanwezig, m.n. de residudestillatiekolom waarin
discontinu verschillende producten verwerkt worden, zoals het residu van de anolonkolom en het
residu van de residukolom van de Anon-installatie.
4.2.4.3
Geplande situatie
In Scenario 1 en Scenario 2 blijft de productie van de cyclohexaanoxidatie ongewijzigd in vergelijking
met de gewijzigde referentiesituatie (=vergunde situatie).
In Scenario 1 blijft de productie van de anoloninstallatie ongewijzigd in vergelijking met de
gewijzigde referentiesituatie (=vergunde situatie).
In Scenario 2 stijgt de productie van de anoloninstallatie. De vergunde capaciteit wordt verhoogd tot
220.000 ton/jaar. De hiervoor noodzakelijke KA-olie zal op de markt worden aangekocht. Volgende
technische aanpassingen moeten doorgevoerd worden om de hogere productie in Scenario 2 te
kunnen realiseren:

(14)
Extra dehydrogenatiereactor
Met een kleine compressor wordt ± 100 Nm3/u waterstof in deze toren gedoseerd. De overtollige waterstof wordt terug naar het net
geleid.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 34
4.2.5 Caprolactambedrijf
Cyclohexanonoxime wordt gevormd door de reactie tussen hydroxylaminesulfaatoplossing en
cyclohexanon. De hydroxylaminesulfaatoplossing ontstaat na de hydrolyse van hydroxylaminediammoniumsulfonaat uit het hydraminebedrijf (zie § 4.2.3). Cyclohexanon wordt aangevoerd vanuit
het anonbedrijf (zie § 4.2.4). Caprolactamesters worden gevormd door cyclohexanonoxime (oxime)
in contact te brengen met oleum. Oleum wordt aangevoerd vanuit het zwavelzuurbedrijf (zie §
4.2.2).
Bij de hydrolyse van de hydroxylaminediammoniumsulfonaatoplossing komt zwavelzuur vrij. Dit
wordt geneutraliseerd met ammoniak en / of ammoniakwater dat wordt aangevoerd uit het
hydraminebedrijf. Daarbij wordt ammoniumsulfaat gevormd. Ook het oleum, dat als katalysator bij
de omlegging van cyclohexanonoxime tot caprolactamester wordt gebruikt, wordt door reactie met
ammoniak of ammoniakwater geneutraliseerd tot ammoniumsulfaat. De ammoniumsulfaatoplossingen worden afgevoerd naar het ammoniumsulfaatbedrijf (zie § 4.2.6).
Het caprolactambedrijf heeft een vergunde productiecapaciteit van 235.000 ton/jaar.
4.2.5.1
Hydrolyse
De hydrolyse bestaat uit drie parallelle straten en één neutralisatie met watervrij NH3. In de
hydrolyse wordt de waterige hydroxyldiammoniumsulfonaatoplossing, afkomstig van de hydramineinstallatie, gehydrolyseerd tot hydroxylaminesulfaat. Het bij deze reactie gevormde zwavelzuur
wordt geneutraliseerd tot ammoniumsulfaat met een ammoniakwater-oplossing (30% NH3) en/of
watervrij NH3. Het reactieschema ziet er als volgt uit:
2 HON(SO3NH4)2 + 4 H2O + 2 NH3  (NH2OH)2·H2SO4 + 3 (NH4)2SO4
De hydrolyse gebeurt in meerdere in serie geschakelde reactietorens en de neutralisatie in
roerketels en een absorptiekolom. De hydroxylaminesulfaatoplossing wordt opgeslagen in een
buffertank (tank A) in het bedrijfstankpark. De bij de exotherme hydrolysereactie ontstane
waterdamp wordt gecondenseerd en geheel of gedeeltelijk gerecycleerd. Het afgevoerde water
wordt verzameld en verder geleid naar de centrale afvalwaterzuiveringsinstallatie.
4.2.5.2
Oximering
De oximering bestaat uit twee parallelle straten. In meerdere in serie geschakelde roerketels wordt
cyclohexanon vanuit tank B in het bedrijfstankpark samengebracht met de waterige
hydroxylaminesulfaatoplossing (vanuit tank A in het bedrijfstankpark) met vorming van
cyclohexanonoxime (verder oxime genoemd). Het hierbij gevormde zwavelzuur, wordt in de
roerketels gelijktijdig geneutraliseerd tot ammoniumsulfaat met waterig ammoniak (30%).
2
O + (NH2OH)2·H2SO4 + 2 NH3
2
NOH + (NH4)2SO4 + H2O
Het oxime en de ammoniumsulfaatoplossing worden in meerdere in serie geschakelde
scheidingskuipen ontmengd. De ammoniumsulfaatoplossing wordt naar het procesdeel “oximeterugwinning” gevoerd.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 35
4.2.5.3
Oxime-terugwinning
De ammoniumsulfaatoplossing uit de oximering bevat nog een restgehalte cyclohexanon en oxime.
Deze worden in een meerplatenkolom door stoomdestillatie verwijderd. Het oxime wordt samen
met het gecondenseerd water teruggevoerd naar het procesdeel “oximering”. De gereinigde
ammoniumsulfaatoplossing kan gebufferd worden in tank C in het bedrijfstankpark, maar wordt
meestal direct ter verwerking naar het naburige ammoniumsulfaatbedrijf gevoerd.
4.2.5.4
Omlegging
De installatie bestaat uit meerdere parallelgeschakelde reactoren, neutralisaties en afscheiders. In
de reactoren wordt het oxime in contact gebracht met oleum, waardoor het caprolactam wordt
gevormd (omlegging). Het oleum, dat zich aan het caprolactam addeert (het zgn. caprolactamester),
wordt geneutraliseerd met een waterige ammoniakoplossing vanuit tank D in het bedrijfstankpark.
Ter stabilisatie van deze neutralisatie wordt een stabilisator toegevoegd. In een aantal afscheiders
wordt de caprolactamolie van de ammoniumsulfaatoplossing gescheiden. De ontstane
caprolactamolie en ammoniumsulfaatoplossing (AS) worden gebufferd in het bedrijfstankpark,
respectievelijk in tanks G 2-3 en H . De installaties zijn volledig gesloten.
H
N
NOH + H2SO4(SO3) + 2 NH3
4.2.5.5
O
+ (NH4)2SO4
Tolueenextractie
De extractie bestaat uit vier parallelle straten. In de extractie wordt het caprolactam met tolueen
(afkomstig uit buffertank E in het bedrijfstankpark) uit de caprolactamolie (vanuit de buffertanks G
2-3) en de ammoniumsulfaatoplossing (vanuit tank H) geëxtraheerd. Dit gebeurt in meerdere
extractiekolommen en scheidingsketels. Het bij de extractie afgescheiden waterige
tolueenlactamextract (wasextract) wordt gerecycleerd en gebufferd in het bedrijfstankpark (tank F).
Het tolueenextract wordt gebufferd in tank K in het bedrijfstankpark. De caprolactamvrije
ammoniumsulfaatoplossing wordt gebufferd in tank I in het bedrijfstankpark.
De volledige installatie staat onder een N2-atmosfeer. Alle beluchtingen, die eventueel tolueen
kunnen bevatten, worden gecollecteerd afgevoerd naar de restgasreiniging waarin, bij middel van
wassen en diepkoeling, het afgas van tolueen gereinigd wordt. Het tolueen wordt teruggevoerd naar
de extractie. De restgasreiniging wordt belucht. De koelinstallatie werkt met ammoniak als
koelmiddel.
4.2.5.6
Recuperatie van de stabilisator
Uit de ammoniumsulfaatoplossing uit tank I (in het bedrijfstankpark) wordt met zwavelzuur en lucht
de stabilisator verwijderd. Bij de gereinigde ammoniumsulfaatoplossing (ontdaan van de stabilisator)
wordt gerecupereerd NH3 (ca. 20%) toegevoegd. Dit NH3 wordt met zwavelzuur geneutraliseerd. Het
installatiedeel wordt belucht via de restgasreiniging, waarin de mogelijke tolueenresten uit de lucht
verwijderd worden door wassen en diepkoeling, zoals hierboven beschreven. De
ammoniumsulfaatoplossing wordt afgevoerd naar het naburige ammoniumsulfaatbedrijf. De
stabilisator wordt gerecupereerd en via buffertank J in het bedrijfstankpark terug ingezet.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 36
4.2.5.7
Tolueendestillatie
De tolueendestillatie bestaat uit parallelle straten met meerdere in serie geschakelde verdampers.
De stroom wordt eerst opgewarmd met een beschikbare warmwaterstroom. Hierbij verdampt reeds
een deel van het tolueen (voorindamping). De tolueendestillaties geschieden onder vacuüm. De
tolueendestillaties worden met tolueenlactamextract gevoed vanuit de buffertank K. De verdampers
worden met gereduceerde stoom van energie voorzien. In de verdampers wordt het tolueen uit het
caprolactam gedestilleerd en na condensatie teruggevoerd naar tank E (in het bedrijfstankpark), die
van een stikstofatmosfeer is voorzien. Het caprolactam wordt via de buffertank M van het
bedrijfstankpark verder verwerkt. De tolueendestillaties worden belucht via de restgasreiniging zoals
beschreven in de voorgaande procesonderdelen.
4.2.5.8
Caprolactamdestillatie
De caprolactamdestillatie bestaat uit meerdere straten met meerdere in serie geschakelde
verdampers en kolommen onder vacuüm. De verdampers worden d.m.v. gereduceerde stoom van
energie voorzien. De caprolactamdestillatie wordt gevoed vanuit het bedrijfstankpark (buffertank
M). Aan dit caprolactam worden tijdens de destillatie sporen NaOH toegevoegd vanuit tank W. Het
gecondenseerde caprolactam wordt verpompt naar de tanks R3, R4, R5, R6, R7, R8, R9, T1-3. De
caprolactamresten die uit het vacuümsysteem gerecupereerd worden, worden samen met
caprolactam uit de destillatie opgeslagen in tank R5 en/of Q2 (Q2 bevindt zich in het
productiegebouw) en intern verwerkt in de ammoniumsulfaatkristallisatie. Het opgeslagen
caprolactam kan in tankwagens gevuld worden of verder geleid worden naar de kristallisatie.
Het in de vacuümpompen gebruikte water wordt gerecycleerd en eventueel afgevoerd naar de
centrale afvalwaterzuiveringsinstallatie (ev. via tank X). Uit het in de vacuümpompen gebruikte
water wordt tolueen afgescheiden. Dit tolueen wordt alvorens het te recycleren gereinigd van
alkylcyclohexaan dat met energieterugwinning verwerkt wordt in een naburige installatie.
4.2.5.9
Caprolactamkristallisatie
De caprolactamkristallisatie bestaat uit meerdere parallel geschakelde draaiende trommels. De
trommels worden uitwendig gevoed met vloeibaar caprolactam vanuit de tanks T 1-3 / R7-8. Door
inwendige bevloeiing van de trommels met koud water, wordt het vloeibaar caprolactam
gekristalliseerd op de trommels, afgeschraapt in schilfervorm en direct in de gewenste verpakking
afgevuld en opgeslagen alvorens te verzenden met vrachtwagens of containers. Alle
caprolactamresten worden gerecupereerd.
4.2.5.10 C a p r o l a c t a m a f v u l l i n g
Vanuit tanks R6, R7, R8, R3 wordt vloeibaar caprolactam afgevuld bij temperaturen tussen 85-98°C,
in geïsoleerde, verwarmbare tankwagens. Hiervoor zijn meerdere afvulstations ingericht.
4.2.5.11 W a r m t e a f v o e r
De condensatie- en reactiewarmte uit de hydrolyse, oximering, oximeterugwinning, omlegging en
tolueendestillatie worden afgevoerd via het ringkoelwaternet. De reactiewarmte van bepaalde
omleggingen, de condensatiewarmte van de caprolactamdestillatie en de reactiewarmte van de
oximering worden afgevoerd in de bedrijfsinterne warmwaterkringloop.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 37
4.2.5.12 G e p l a n d e s i t u a t i e
In Scenario 1 blijft de productie van het caprolactambedrijf ongewijzigd in vergelijking met de
gewijzigde referentiesituatie (=vergunde situatie).
In Scenario 2 stijgt de productie van het caprolactambedrijf. De vergunde capaciteit wordt verhoogd
tot 270.000 ton/jaar. Volgende technische aanpassingen moeten doorgevoerd worden om de
hogere productie in Scenario 2 te kunnen realiseren:

Extra koeler condensor in hydrolyse 2

Optimalisatie van de ammoniakverdeling in de omleggingen

Extra condensor in de continue destillatie
4 . 2 . 6 A m m o n i um s u l f a a t i ns t a l l a t i e
De waterige ammoniumsulfaatoplossing (AS-oplossing) die in het caprolactambedrijf gegenereerd
wordt, wordt in het ammoniumsulfaatbedrijf ingedampt, uitgekristalliseerd en gedroogd. Het
geproduceerde zout wordt in de AS-hal opgeslagen. Vanuit deze hal wordt het met een bandsysteem
naar de kade getransporteerd waar het in bulk op schepen geladen wordt. Het product wordt o.a.
gebruikt als kunstmest of als bestanddeel van samengestelde kunstmeststoffen.
De vergunde productiecapaciteit van AS in de referentiesituatie bedraagt 990.000 ton/jaar als vaste
stof.
4.2.6.1
Geplande situtatie
In Scenario 1 wordt een uitbreiding van de te vergunnen productiecapaciteit tot 1.100.000 ton/jaar
als vaste stof aangevraagd. Deze uitbreiding kan worden gerealiseerd d.m.v. debottlenecking van de
bestaande installaties.
In Scenario 2 wordt een uitbreiding van de te vergunnen productiecapaciteit tot 1.250.000 ton/jaar
als vaste stof aangevraagd. Om deze productiecapaciteit te kunnen realiseren zal een extra eenheid
(indamping + kristallisatie + droging) moeten worden gebouwd.
4 . 2 . 7 P o l y a mi d e b e d r i j f
Polyamide (nylon-6) is een condensatie-polymeer dat op basis van caprolactam wordt geproduceerd.
In het productieproces van het polyamidebedrijf worden vier opeenvolgende processtappen
onderscheiden:

Polymerisatie: reactie van het monomeer (caprolactam) tot het polymeer (polyamide);

Granulering: omvorming van de vloeibare polymeersmelt uit de polymerisatie tot korrels
(granulaat);

Extractie: verwijderen van niet omgezet monomeer en oligomeren (polymeer met een te
korte ketenlengte) uit het granulaat zodat een zuiver polyamide wordt verkregen;

Droging: drogen van het zuivere granulaat.
Het gedroogde granulaat wordt opgeslagen in silo’s (Silering) in afwachting van afvoer naar klanten.
Het water uit de processtap ‘Extractie’ dat de uit het granulaat verwijderde monomeren en
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 38
oligomeren bevat, wordt in een indampingsinstallatie (Indamping) opgeconcentreerd tot “dikloog”
die opnieuw als grondstof in de polymerisatie wordt ingezet.
De vergunde productiecapaciteit voor polyamide in de referentiesituatie bedraagt 90.000 ton/jaar.
4.2.7.1
Polymerisatie
AANVOER EN VOORBEHANDELING VAN DE GRONDST OFFEN
De grondstoffen van het polymerisatieproces zijn caprolactam, water, ketenstopper en additieven.
Het vloeibare caprolactam wordt opgewarmd naar 250°C en vervolgens naar een mengkamer
geleid.
In de mengkamer wordt aan het caprolactam water en ketenstopper toegevoegd. Dit mengsel wordt
vervolgens als een continue stroom naar de voorpolymerisatie geleid.
Aan het reactiemengsel wordt ook gerecycleerde caprolactam (gehydrolyseerde "dikloog")
toegevoegd. Dit gerecycleerd caprolactam wordt herwonnen uit een waterige reststroom van
caprolactammonomeren en -oligomeren afkomstig van de extractie.
POLYMERISATIEREACTIE
De polymerisatiereactie verloopt in twee stappen in twee verschillende apparaten. Beide apparaten
werken volcontinu.
Het volledige reactiemengsel (caprolactam, water, ketenstopper, gerecycleerde caprolactam"dikloog") wordt naar het eerste apparaat geleid waar de zogenaamde voorpolymerisatie plaatsvindt
(ringopening en polyadditie van caprolactam vindt plaats als een zwak-exotherme reactie).
Vervolgens komt het reactiemengsel terecht in een smeltdroger waar het nog verder wordt
opgewarmd. Vanuit de smeltdroger gaat het reactiemengsel naar het tweede apparaat, de
nacondensator. Het afgedampte water wordt gecondenseerd en het erin aanwezige caprolactam
wordt afgescheiden. Vervolgens wordt dit water, eventueel na een behandeling in het
indampingsdeel, naar het rioleringsstelsel voor industrieel afvalwater geleid.
Na een bepaalde verblijftijd komt de smelt dan terecht in het middendeel van de nacondensator
waar het gekoeld wordt. In de aansluitende homogeniseringsfase vinden dan de verdere
reactiestappen (polycondensatie) plaats, waardoor het polyamide gevormd wordt in
overeenstemming met de gewenste productkwaliteit (viscositeit en ketenlengte).
DIPHYLSYSTEEM
Tijdens de polymerisatie ligt het temperatuursniveau van het product bij maximaal ca. 300°C.
Apparaten en leidingen worden hiertoe met diphyl (thermische olie) verwarmd. Het wordt via een
centrale gesloten primaire kringloop opgewarmd d.m.v. een stookinstallatie.
4.2.7.2
Granulering
De polyamide-6-smelt wordt bij een temperatuur van maximaal 270°C vanuit de nacondensatie naar
twee automatische granuleringsinstallaties geleid. Aan de smeltstroom kunnen additieven en
stabilisatoren in vloeibare of pasteuze toestand toegevoegd worden. De additieven en stabilisatoren
worden hiertoe in verplaatsbare IBC's of vaatjes klaargemaakt en worden via een menger
gedoseerd.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 39
4.2.7.3
Extractie
Het granulaat afkomstig uit de polymerisatie bevat nag ca. 10% caprolactammonomeren en
oligomeren. In de Extractie worden deze wateroplosbare laagmoleculaire oligomeren en de
caprolactammonomeren uit het granulaat onttrokken om zo zuiver mogelijk polyamide-6 te
verkrijgen. Het caprolactamwater wordt nadien in de lndamping verder verwerkt.
4.2.7.4
Droging
In het procesdeel "Droging" wordt het granulaat uit de Extractie verder verwerkt en gedroogd.
4.2.7.5
Indamping
In het procesdeel "lndamping" wordt het caprolactamwater uit de Extractie en Droging
opgeconcentreerd door indamping, teneinde het caprolactam, aanwezig onder de vorm van
monomeren en oligomeren, zo maximaal mogelijk in het proces terug te winnen om opnieuw te
gebruiken in de Polymerisatie.
4.2.7.6
Silering
In de Silering wordt het droge granulaat opgeslagen en verpakt.
4.2.7.7
Tankpark polyamidebedrijf
In het tankpark bevinden zich drie tanks voor water:



Buffertank voor proceswater, afkomstig van de indamping ;
Opslagtank voor caprolactamwater, hoofdzakelijk afkomstig van de Extractie; ;
Buffertank voor industrieel afvalwater dat naar de centrale afvalwaterzuiveringsinstallatie wordt afgevoerd .
De drie watertanks staan opgesteld in een inkuiping.
4.2.7.8
Geplande situatie
In de geplande situatie (Scenario 1 en Scenario 2) wordt een uitbreiding van de te vergunnen
productiecapaciteit tot 110.000 ton/jaar als vaste stof aangevraagd. Deze uitbreiding kan worden
gerealiseerd d.m.v. debottlenecking van de bestaande installaties.
4.2.8 Hoofdtankenpark Zuid
In het hoofdtankenpark Zuid (HTP Zuid of geb. 3100) worden grondstoffen, tussenproducten en
eindproducten van de verschillende procesinstallaties in bulk opgeslagen. In het HTP Zuid worden
naast vloeistoffen ook samengeperste gassen, (waterstof en stikstof) en tot vloeistof verdicht gas
(ammoniak) opgeslagen. De opslag van gassen gebeurt in sferen.
Tabel IV.3
Tank
1.01
1.02
1.03
Kennisgeving
Overzicht Hoofdtankpark Zuid
Product
KA-olie
Cyclohexaan
Cyclohexaan
Volume (m³)
1.000
3.000
5.000
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 40
Tank
1.04
1.05
1.08 (sfeer)
1.09 (sfeer)
1.10
1.11 (sfeer)
1.13
1.14
1.15
1.16
1.17
1.18
1.19
1.20
1.21
4.2.8.1
Product
KA-olie (droog)
30% NH3
N2
100% NH3
Wisseltank
H2
50% NaOH
Oleum
Oleum
96% H2SO4
AS spui
Cyclohexanon
Zwavel
96% H2SO4
40% (NH4)2CO3
Volume (m³)
5.000
10.000
1.050
1.050
1.000
1.050
1.000
5.000
5.000
3.000
3.000
3.000
20.000
3.000
2.000
Geplande situatie
Op het bedrijventerrein wenst LANXESS nv een bijkomende opslag van vloeibaar ammoniak (-32.5°C)
te realiseren, met hieraan verbonden het lossen van vloeibaar ammoniak vanuit schepen naar deze
opslag. Eveneens wordt de mogelijkheid voorzien om vanuit de opslag lichters te beladen met
vloeibaar ammoniak. De bijkomende opslaghoeveelheid bedraagt 2 x 25.000 ton. In de huidige
situatie is de opslag van (tot vloeistof verdicht) ammoniak in sfeer 1.09 vergund tot een
opslagcapaciteit van 600 ton.
Het project omvat naast de opslagtank volgende bijbehorende installaties:



de verlaadarm op steiger 2 (incl. breekkoppeling) met de verlaadleiding en dampretour
de koeleenheid met het comprimeren en vloeibaar maken van ammoniak (om de druk in
de opslagtanks te handhaven)
voeding (incl. pompen) naar het proces met voorverwarmers
4 . 2 . 9 S t o o m p r o d u c t i e - s t o o k i n s t a l l a ti e s
Op de site te Lillo (RO) zijn in de referentiesituatie vier verschillende stoomnetten beschikbaar nl. op
6, 20, 35 en 110 bar.
In de referentiesituatie wordt stoom voor de verschillende productieprocessen geleverd door
verschillende installaties die zich bevinden in het Energiebedrijf Midden. Deze geproduceerde stoom
wordt via turbines van het hogedruknet naar de lagere druknetten ontspannen en wordt binnen de
site voor de opwarming van de processen gebruikt. Het totaal van geproduceerde stoom kan 275
ton/uur bedragen.
Ter hoogte van het Energiebedrijf Midden bevindt zich ook de WKK met nageschakelde ketel die
onder exploitaite valt van Electrabel.
Zowel in het Energiebedrijf Midden als Zuid produceren telkens twee vlampijpketels, indien nodig
stoom als back-up. De geproduceerde stoom bevoorraadt het 6 bar stoomnet. Deze vier ketels zijn
stand-by ketels en werken dus normaal niet. Indien de noodzaak zich voordoet worden ze vol-
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 41
automatisch gestart. De stand-by ketels van Energiebedrijf Midden worden met stoom warm
gehouden om de opstartprocedure te versnellen.
Daarnaast wordt in enkele productie-eenheden warmte gerecupereerd als stoom
(zwavelverbrandingen, ammoniakoxidatie), die eveneens in de verschillende stoomnetten wordt
gevoed.
In tabel IV.4 wordt een overzicht gegeven van de stookinstallaties die instaan voor de productie van
stoom bij LANXESS nv in de referentiesituatie.
Tabel IV.4
Overzicht stookinstallaties voor de productie van stoom in de referentiesituatie
Stookinstallatie
Geïnstalleerd thermisch
vermogen
171 MWth
Ketel 1
WKK-eenheid (Electrabel)
Ketel 3&4
Ketel 6&7
44 MWth
70MWth
Brandstof
Stoomnet
15
HO-brandstof ,
BPA16
brandstof , waterstof,
aardgas
Aardgas
Aardgas
HO-brandstof,
BPAbrandstof, aardgas
110 bar
110 bar
6 bar
6 bar
Een deel van de stoom op 110 bar, geproduceerd in Ketel 1 en de WKK-eenheid van Electrabel,
wordt over een turbine (23,5 MWel) ontspannen tot 35 bar met productie van elektriciteit.
In de gewijzigde referentiesituatie en in de geplande situatie wordt enkel nog stoom geproduceerd
voor de processen van LANXESS nv en niet langer voor de volledige site. De stoomvoorziening in de
gewijzigde referentiesituatie en in de geplande situatie wordt als volgt:


35 bar stoom:
o
Recuperatieketel zwavelverbranding zwavelzuur 2
o
Recuperatieketel zwavelverbranding zwavelzuur 3
20 bar stoom:
o

2 nieuwe stoomketels (~37 MWth elk), gestookt op waterstof, HO-brandstof en
aardgas
6 bar stoom:
o
Recuperatieketels ammoniakoxidatie
o
Ketels 3 en 4 (44 MWth): back-up ketels, gestookt op aardgas
o
Ketels 6 en 7 (70 MWth): back-up ketels, gestookt op HO-brandstof en aardgas
Tevens wordt een nieuw turbine met generator (6,2 MWel) voorzien waarin stoom op 35 bar vanuit
de zwavelzuurproducties wordt ontspannen tot het 20 bar of het 6 bar niveau.
In tabel IV.5 wordt een overzicht gegeven van de stookinstallaties die in de geplande situatie zullen
instaan voor de productie van stoom.
15
HO-brandstof : residuele brandstof gevormd tijdens de productie van anolon bij LANXESS nv
16
BPA-brandstof : residuele brandstof gevormd tijdens de productie van Makrolon® bij Bayer
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 42
Tabel IV.5
Overzicht stookinstallaties voor de productie van stoom in de geplande situatie
Stookinstallatie
Geïnstalleerd thermisch
vermogen
44 MWth
70MWth
2 x 37 MWth
Ketel 3&4
Ketel 6&7
2 ketels
4.3
Brandstof
Stoomnet
Aardgas
HO-brandstof, aardgas
HO-brandstof, waterstof,
aardgas
6 bar
6 bar
20 bar
PRODUCTIECIJFERS
In tabel IV.6 wordt de productiehoeveelheid van de verschillende ‘bedrijven’ weergegeven voor de 5
voorbije jaren.
Tabel IV.6
Productiehoeveelheid in 2009-2013
Anorganisch zuid
Zwavelzuur 2 +
zwavelzuur 3
Ammoniumsulfaat
Anonbedrijf
KA-olie
Cyclohexanon
Cyclohexanol
Caprolactambedrijf
Caprolactam
Kennisgeving
2009
2010
2011
2012
2013
441.618
552.145
581.536
592.416
555.356
798.902
942.735
914.858
951.505
991.956
109.664
131.194
278
119.397
150.616
487
146.618
181.912
1.109
133.987
163.100
644
142.167
164.858
941
175.914
210.691
201.178
207.055
217.488
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 43
5
5.1
MILIEUASPECTEN EN PROJECTGEÏNTEGREERDE MILIEUMAATREGELEN
WATERHUISHOUDING
5 . 1 . 1 A l g em e e n
Een schema van de waterbalans wordt weergegeven in Figuur V.1.
Op LANXESS nv wordt gebruik gemaakt van leidingwater en oppervlaktewater. Hemelwater wordt
geloosd in het Kanaaldok B1 (niet-verontreinigd hemelwater) of via de waterzuivering in de
Zeeschelde (mogelijk verontreinigd hemelwater). De verschillende verbruiken worden samengevat
en toegelicht in onderstaande paragrafen.
Op de site van LANXESS nv bevinden zich twee lozingspunten voor niet-verontreinigd hemelwater en
voor dokwater (koelwater) in het Kanaaldok B1. Het bedrijfsafvalwater bestaat uit procesafvalwater
en mogelijk verontreinigd hemelwater en wordt samen met het bedrijfsafvalwater van het
buurbedrijf Bayer Antwerpen nv, afhankelijk van de samenstelling, gezuiverd in een
gemeenschappelijke biologische afvalwaterzuiveringsinstallatie (AW3-net) of enkel beperkt
fysicochemisch gezuiverd (AW2-net) (zie verder). Vervolgens worden beide afvalwaterstromen
geloosd in de Zeeschelde. Het bedrijfsafvalwaternet en de lozingssituatie worden toegelicht in een
verdere paragraaf.
5 . 1 . 2 W a t e r v e r b r ui k
De watervoorziening gebeurt via verschillende bronnen, nl.:
-
Leidingwater van het AWW-net (2013: 5.319.605 m³)
Dokwater uit het Kanaaldok B1 (2013: 104.110.919 m³)
Hemelwater (2013: 22.468 m³)
LANXESS nv staat in voor de levering van water aan de volledige site. Leidingwater wordt gebruikt
voor de aanmaak van bedrijfswater, volontzout water en ketelvoedingswater. Dokwater wordt
gebruikt voor koeling en wordt, na gebruik, terug in het Kanaaldok B1 geloosd.
DRINKWATER
Een klein deel van het ingenomen leidingwater wordt op de site verdeeld als drinkwater. Het
drinkwater wordt voornamelijk gebruikt in een aantal specifieke gebouwen (keukens, labo’s …) en
voor de sanitaire voorzieningen.
BEDRIJFSWATER
Een ander deel van het ingenomen leidingwater wordt zonder voorbehandeling aan de bedrijven op
de site geleverd als bedrijfswater.
VOLONTZOUT WATER
Het grootste deel van het ingenomen leidingwater wordt gebruikt voor de aanmaak van volontzout
water door behandeling over kationische en anionische ionenwisselaars.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 44
KETELVOEDINGSWATER
Ketelvoedingswater wordt aangemaakt uit volontzout water. Het volontzout water wordt door
middel van een katalytische ontgassing zuurstofvrij gemaakt.
KOELWATER
Dokwater wordt rechtstreeks als koelwater ingezet. Ter hoogte van het innamepunt is enkel een
grof- en een fijnzeef voorzien.
BLUSWATER
Als bluswater wordt op het bedrijfsterrein van LANXESS nv gebruik gemaakt van dokwater dat wordt
opgepompt uit het Kanaaldok B1 en via ondergrondse leidingen over de volledige site wordt
verdeeld.
5 . 1 . 3 B e d r i j f s a fv a l w a t er
5.1.3.1
Algemeen
Op de site wordt een onderscheid gemaakt tussen biologisch behandelbaar (AW3) en niet biologisch
behandelbaar (AW2) bedrijfsafvalwater. Het biologisch behandelbaar afvalwater van LANXESS nv
wordt, samen met het biologisch behandelbaar afvalwater van buurbedrijf Bayer Antwerpen nv, in
een gemeenschappelijke biologische waterzuivering behandeld. Deze biologische waterzuivering
omvat volgende stappen: neutralisatie, voorbezinking, denitrificatie (2 bekkens in parallel),
beluchting (2 bekkens in parallel), nabezinking (1 per beluchtingsbekken) en slibflotatie. Het niet
biologische behandelbaar afvalwater van LANXESS nv wordt samen met het niet biologisch
behandelbaar afvalwater van Bayer Antwerpen nv via neutralisatie en voorbezinking behandeld.
Beide behandelde afvalwaterstromen worden via één meetpunt in de Zeeschelde geloosd. Het
debiet aan AW2 water van LANXESS nv bedraagt gemiddeld 45 m³/uur en het debiet aan AW3 water
van LANXESS nv gemiddeld 106 m³/uur.
5.1.3.2
Herkomst
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de afvalwaterstromen die ontstaan in de
verschillende productie-eenheden met een inschatting van het huidige debiet. Gezien dit water
gezamenlijk wordt gezuiverd en geloosd met dat van buurbedrijf Bayer Antwerpen nv, wordt voor
deze laatste een totaalcijfer opgenomen.
Tabel V.1
Overzicht van de hoeveelheid geloosd afvalwater in de referentiesituatie per productieeenheid en per afvalwatertype
Productie-eenheid
Afvalwatertype
Hoeveelheid (m³/h)
Referentie
situatie
AW2
AW3
AW2
AW3
AW3
5,2
11,6
12,7
2,4
65,9
LANXESS nv
Cyclohexanon (ANON)
Caprolactam
Polyamide
Kennisgeving
Zwavelzuur/hydramine
Caprolactam
Ammoniumsulfaat
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 45
Productie-eenheid
Afvalwatertype
Energiecentrale Zuid
AW2
AW3
Hoeveelheid (m³/h)
Referentie
situatie
18,6
0,5
AW2
AW3
AW2
AW3
8,5
25,6
45,0
106,0
AW2
AW3
52,5
209,9
413,4
Sanitair afvalwater
Overige
TOTAAL LANXESS nv
Bayer Antwerpen nv
TOTAAL Bayer Antwerpen nv
TOTAAL geloosd
5.1.3.3
Afvoer en behandeling
AFVOER
Niet verontreinigd hemelwater wordt via de hemelwaterriool rechtstreeks naar het Kanaaldok B1
afgeleid. LANXESS nv heeft 2 lozingspunten voor niet verontreinigd hemelwater in het Kanaaldok B1.
Niet-biologisch behandelbaar afvalwater (AW2) wordt via een bovengronds leidingnet naar de
waterzuiveringsinstallatie geleid. Na behandeling (neutralisatie + voorbezinking) wordt dit
afvalwater samen met het biologisch gezuiverde AW3 water in de Zeeschelde geloosd.
Biologisch behandelbaar afvalwater (AW3) wordt via een bovengronds leidingnet naar de
biologische zuivering geleid. Na behandeling (neutralisatie + voorbezinking + denitrificatie + aerobe
biologische zuivering) wordt dit afvalwater samen met het fysicochemisch behandeld AW2 water in
de Zeeschelde geloosd.
BIOLOGISCHE ZUIVERING
De biologische zuiveringsinstallatie (zuivering AW3) is opgebouwd uit volgende behandelingsstappen:
Neutralisatie
Voorbezinking









Neutralisatie (110 m³)
Voorbezinkingsbekken (1.000 m³)
Calamiteitenbuffer (6.000 m³)
Denitrificatiebekkens (2 x 1.500 m³ in parallel)
Beluchtingsbekkens (2 x 2.500 m³ in parallel)
Nabezinkers (2 x 1.370 m³ in parallel)
Flotatie (380 m³)
Koeltorens
Mechanische slibontwatering
De afvalwaterstromen uit de verschillende productie-eenheden die uiteindelijk (al dan niet na een
passende voorbehandeling) biologisch kunnen gezuiverd worden (AW3-net), komen samen in de
neutralisatiestap. De neutralisatie is opgebouwd als na elkaar geschakelde putten waarin onder
continue menging stoffen zoals kalkmelk, natriumhydroxide of zwavelzuur worden toegevoegd om
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 46
de pH zo in te stellen dat een goede biologische zuivering mogelijk is.
Denitrificatiebekken
Het geneutraliseerde water komt vervolgens in het voorbezinkingsbekken, waar alle onopgeloste en
bezinkbare stoffen naar de bodem zakken en met een schraper in een slibput worden verzameld
(primair slib). Dit slib wordt samen het het spuislib verwerkt (zie verder).
Het geklaarde water wordt vervolgens naar de denitrificatiebekkens gepompt, waarin de nitraten op
biologische wijze verwijderd worden in een anoxische omgeving (omzetting in stikstofgas). In deze
bekkens wordt het afvalwater voor de eerste maal gemengd met biologisch actief slib uit de
nabezinkingsbekkens (de interne retour) en uit de flotatie en begint de eigenlijke biologische
zuivering. In de (niet-beluchte) anoxische denitrificatiefase worden de aanwezige nitrieten en
nitraten gereduceerd tot stikstofgas. In deze bekkens wordt tevens een deel van organische
vuilvracht afgebroken. Bezinking van het slib in deze niet-beluchte bekkens wordt vermeden door
continue menging. Om het tekort aan fosfor in het afvalwater te compenseren wordt aan de ingang
van de denitrificatiebekkens fosforzuur gedoseerd.
Beluchtingsbekken
Nabezinker
Flotatie
Koeltorens en
lozing
Slibverwerking
Calamiteitenbuffer
Het mengsel van water en actief slib stroomt vervolgens naar de beluchtingsbekkens. Hierin wordt
gedurende de volledige verblijftijd intensief belucht. De beluchting gebeurt met zogenaamde
injectoren, waarbij het water-slibmengsel wordt rondgepompt en, vermengd met lucht, door
sproeiers onderaan in het bekken geblazen wordt. De organische vuilvracht (BZV en CZV) wordt in
deze beluchtingsbekkens grotendeels verwijderd. Momenteel wordt de beluchting uitgebreid. Na
elk bestaand beluchtingsbekken van 2.500 m³ wordt een tweede beluchtingsbekken van 1.500 m³ in
serie geschakeld. De nieuwe beluchtingsbekkens zijn elk uitgerust met een bellenbeluchting.
Vanuit de beluchtingsbekkens wordt het mengsel afvalwater/slib via overstorten verdeeld over de
nabezinkers. Deze hebben als functie het gezuiverde water van het slib te scheiden. De nabezinkers
zijn rond uitgevoerd en hebben een nuttig volume van 2 x 1.370 m³. De bodem is hellend
uitgevoerd. Centraal bevindt zich een verdeelinlaat (voor de toevoer van het slib uit de beluchting)
en een slibput (voor de afvoer van het bezonken slib). Deze tanks zijn verder uitgerust met een
bodem- en oppervlakterakel en een overstortgoot. Een deel van het actief slib dat zich onderaan in
de nabezinkingsbekkens opgeconcentreerd heeft, wordt teruggevoerd naar de denitrificatiebekkens
(interne retour).
Het geklaarde water uit de nabezinkers wordt in een nageschakelde flotatie-eenheid ontdaan van de
laatste resten aan zwevende deeltjes, door het inblazen van microscopische luchtbellen. Om dit
proces te bevorderen, kan bijkomend een poly-electrolyt worden gedoseerd.
Het gereinigde water kan indien nodig nog worden gekoeld over één van de twee koeltorens en
wordt vervolgens, samen met het gezuiverde AW2-water (zie verder) via een venturi-meetgoot
geloosd in de Zeeschelde.
Daar het aantal micro-organismen door de afbraak van organisch materiaal voortdurend aangroeit
en in de totale kringloop een constant slibgehalte wordt nagestreefd, wordt van het retourslib een
gedeelte, het zgn. spuislib, naar de slibverwerking gepompt. Dit spuislib wordt samen met het
ingedikt primair slib uit de voorbehandeling (zie boven), gemengd en mechanisch ontwaterd. De
mechanische ontwatering van het slib gebeurt, na dosering van polyelectroliet en ijzertrichloride, in
een decantor (centrifuge), waarbij wordt ingedikt van +/- 1% DS (droge stof) tot meer dan 20% DS.
Het hierbij afgescheiden water vloeit opnieuw naar de beluchtingsbekkens, het ingedikt slib wordt,
afgevoerd voor externe verwerking.
Om afvalwaterstromen in geval van storingen tijdelijk op te vangen, is een 6.000 m³ grote buffertank
(noodopvangbekken) geïntegreerd in de installatie. Bovendien werd voorzien in de mogelijkheid om
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 47
actief kool in poedervorm op twee plaatsen te doseren, nl. in het voorbezinkingsbekken en in de
overloop van de denitrificatie naar de beluchting, zodat wanneer nodig, storende organische
componenten kunnen worden verwijderd. Het toegevoegde actief kool wordt, na bezinking, samen
met het primair slib extern verwerkt.
NIET-BIOLOGISCHE ZUIVERING
Afvalwater dat niet biologische kan behandeld worden (het AW2-net), wordt, al dan niet na een
passende voorbehandeling in de verschillende productie-eenheden (zie boven), eveneens door een
neutralisatie- en voorbezinkingsstap geleid. Deze neutralisatie is opgebouwd als na elkaar
geschakelde putten waarin onder continue menging natriumhydroxide en/of zwavelzuur wordt
toegevoegd. Het geneutraliseerde water komt vervolgens in het voorbezinkingsbekken, waar alle
onopgeloste en bezinkbare stoffen naar de bodem zakken en met een schraper in een slibput
worden gebracht (primair slib). Dit slib wordt samen met het primair slib en het spuislib van de
biologische zuivering verwerkt (zie boven). Het aldus gezuiverde water wordt samen met het
gezuiverde water van het AW3-net geloosd in de Zeeschelde via dezelfde venturi-meetgoot.
5.1.3.4
Karakteristieken
DEBIET
Het vergunde lozingsdebiet bedraagt 773 m³/h of 18.552 m³/dag. Het effectieve lozingsdebiet – bij
de productiehoeveelheden in referentiejaar 2013 – ligt tussen 5.572 en 13.905 m³/d met een
gemiddelde van 10.153 m³/d en voldoet m.a.w. aan de opgelegde maximum norm.
SAMENSTELLING
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de parameters / stoffen die in aantoonbare
concentraties (kunnen) voorkomen in het geloosde afvalwater17:
₋ algemeen verontreinigende parameters (BZV, CZV en zwevende stoffen);
₋ nutriënten (vnl. stikstof en fosfor);
₋ zouten;
₋ metalen;
₋ detergenten;
₋ AOX;
₋ organische microverontreinigingen;
₋ boor;
In tabel V.2 worden de karakteristieken van het geloosde bedrijfsafvalwater aangegeven voor de
relevante parameters en getoetst aan de vigerende lozingsnormen (vergunning Bayer Antwerpen
nv).
Tevens wordt een toetsing uitgevoerd t.o.v. de geldende indelingscriteria voor die parameters
waarvoor geen lozingsnormen zijn opgelegd maar die wel zijn opgenomen in de lijst gevaarlijke
stoffen in Vlarem II Bijlage 2.3.1 betreffende de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater. Dit
gebeurt uiteraard enkel voor die parameters waarvoor meetresultaten ter beschikking zijn. Dit zijn in
eerste instantie de parameters opgenomen in de milieuvergunning.
17
Op basis van metingen uitgevoerd in opdracht van het bedrijf.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 48
Daarnaast zijn nog een aantal parameters opgenomen waarvoor meetresultaten beschikbaar zijn en
waarbij duidelijk is dat het indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen) zoals opgenomen in Vlarem II
Bijlage 2.3.1 betreffende de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater wordt overschreden.
Per parameter worden de gemiddelde en maximale meetwaarden die werden geregistreerd18 in
2013, weergegeven in tabel V.2.
In het MER zullen de verwachte concentraties en debieten in de geplande situatie worden afgeleid
o.b.v. de gegevens in het referentiejaar.
5.1.4 Huishoudelijk afvalwater
Het sanitair afvalwater van het bedrijf wordt samen met het industrieel afvalwater in de
gemeenschappelijke biologische waterzuiveringsinstallatie behandeld en wordt m.a.w. bij de lozing
beschouwd als (industrieel) bedrijfsafvalwater.
18
Op basis van metingen uitgevoerd door externe labo’s, o.a. resultaten van meetcampagnes ter bepaling van de afvalwaterheffing,
zelfcontrolemetingen, metingen uitgevoerd door VMM (schepstalen en meetcampagnes)
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 49
Tabel V.2
parameter
Samenstelling gezuiverd afvalwater (mg/l) – gemiddelden, 90-percentielwaarden en maxima van referentiejaar 2013
pH
Temperatuur
aantal
analyses
12
364
aantal
analyses > dl
12
364
BOD
COD
ZS
Ptot
Ntot
Arseen tot
Cadmium tot
Chroom tot
Koper tot
Lood tot
Nikkel tot
Zilver tot
Kwik tot
Tin (anorganisch)
Zink tot
Kobalt tot
Mangaan tot
Boor tot
Molybdeen
Antimoon tot
Seleen totaal
Thallium totaal
375
375
375
167
375
14
10
14
14
10
14
15
10
4
14
8
4
16
4
4
4
4
375
375
375
167
375
0
0
9
4
0
8
1
1
0
11
0
4
16
4
1
0
0
Kennisgeving
gemiddelde 90-percentiel maximum lozingsnorm
(vanaf 7/02/2013)
8,2
8,3
8,3
6,0 – 9,0
27,8
31,8
33,8
30°C
35°C (bij dokwater ≥ 20°C)
35°C (bij buitenT ≥ 25°C)
16
20
28
40 (en 860 kg/d)
94
118
157
200 (en 2.800 kg/d)
27
38
61
60
0,9
1,6
3,3
2
8
11
29
15 (en 860 kg/d)
< dl
< dl
< dl
0,06
< 0,0015
< 0,0018
< 0,0020 0,002
0,019
0,028
0,041
0,1
0,016
0,020
0,026
0,2
< dl
< dl
< dl
0,1
0,015
0,022
0,026
0,3
< dl
< dl
0,0095
0,05
< 0,00025
< 0,00025
0,00027
0,001
< dl
< dl
< dl
0,075
0,039
0,054
0,089
1,25
< dl
< dl
< dl
0,03
0,035
0,048
0,053
2
37
48
54
50 (en 925 kg/d)
0,013
0,016
0,017
0,025 (< IC)
< dl
< dl
0,002
0,0075 (< IC)
< dl
< dl
< dl
0,02
< dl
< dl
< dl
0,017
indelingscriterium
GS
-
MKN*
(P(G)S)**
6,5-8,5
-
0,005
0,0008
0,05
0,05
0,05
0,03
0,0004
0,0003
0,04
0,2
0,6
0,7
0,35
0,1
0,003
0,0002
6
30
0,14***
2,5***
0,003
0,0002 (PGS)
0,005
0,007
0,0072 PS)
0,02 (PS)
0,00008
0,00007 (PGS)
0,003
0,02
0,5
0,7
0,34
0,1
0,002
0,0002
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 50
parameter
aantal
analyses
Beryllium totaal
4
Barium totaal
4
Vanadium totaal
4
Titanium totaal
4
Tellurium totaal
4
Chloriden
6
Sulfaten
n/a
Sulfiet
12
Fluoriden
9
AOX (als Cl)
16
Anionische detergenten
2
Niet-ionische en kationische n/a
detergenten
Detergenten
n/a
TOC
365
Methyleenchloride
n/a
Benzeen
60
Tolueen
53
Xyleen
54
Fenolen totaal
52
PCB
n/a
PCT
n/a
BPA
52
Aniline
52
MCB
n/a
ODB
n/a
Nitrobenzeen
12
DNT
n/a
Kennisgeving
aantal
analyses > dl
0
4
3
1
0
6
n/a
0
9
9
2
n/a
gemiddelde 90-percentiel maximum lozingsnorm
(vanaf 7/02/2013)
< dl
< dl
< dl
0,002
0,037
0,044
0,045
1
0,004
0,005
0,005
0,05
< dl
< dl
0,005
0,06 (< IC)
< dl
< dl
< dl
0,1 (= IC)
11.617
14.750
15.000
n/a
n/a
n/a
< dl
< dl
< dl
0,5
0,066
0,086
0,092
2
0,074
0,155
0,280
0,4
0,188
n/a
0,280
n/a
n/a
n/a
-
indelingscriterium
GS
0,0001
0,07
0,005
0,1
0,1
0,9 (opgelost)
0,04
0,1
1
MKN*
(P(G)S)**
0,00008
0,06
0,004
0,2
0,1
0,9 (opgelost)
0,04
0,1
1
n/a
365
n/a
53
4
1
49
n/a
n/a
31
52
n/a
n/a
0
n/a
n/a
34
n/a
1,2
0,1
< dl
0,044
n/a
n/a
0,0043
0,023
n/a
n/a
< dl
n/a
0,02
0,01
0,09
0,004
0,002
-
0,02 (PS)
0,008 (PS)
0,09
0,004
0,002
-
n/a
42
n/a
2,0
< dl
< dl
0,090
n/a
n/a
0,0093
0,035
n/a
n/a
< dl
n/a
n/a
58
n/a
2,8
1,7
0,9
0,180
n/a
n/a
0,035
0,053
n/a
n/a
< dl
n/a
3
70 (en 1.000 kg/d)
0,1
0,01 (= IC)
0,01 (< IC)
0,002
0,4
verbod
verbod
0,05 (jaargem. 0,02)
0,05 (jaargem. 0,02)
0,06
verbod
0,05
verbod
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 51
parameter
aantal
aantal
gemiddelde 90-percentiel maximum lozingsnorm
indelingscriterium MKN*
analyses
analyses > dl
(vanaf 7/02/2013)
GS
(P(G)S)**
TDA
n/a
n/a
n/a
n/a
n/a
verbod
Rood: overschrijding van de lozingsnorm
Oranje: overschrijding van het indelingscriterium GS maar niet van de lozingsnorm
* Voor metalen is dit de MKN voor opgelost metaal (niet beschikbaar voor totaal metaal)
** Prioritair (gevaarlijke) stof
*** Toetsingswaarde voor zwak brak macrotidaal laaglandestuarium (geen MKN voor brak macrotidaal laaglandestuarium, waartoe Zeeschelde IV behoort)
Het is duidelijk uit bovenstaande tabel dat de geldende normen voor alle parameters vrijwel steeds tot steeds worden gerespecteerd. Wanneer de normen
worden vergeleken met de analyseresultaten en met de geldende indelingscriteria (zoals vastgelegd in Vlarem II bijlage 2.3.1), lijken er verschillende normen
niet noodzakelijk of te hoog (norm kleiner dan IC of analyseresultaten steeds kleiner dan IC).
In het MER zullen deze beschikbare erkende analyseresultaten vergeleken worden met de geldende normen en/of indelingscriteria en zal de noodzaak tot
aanpassingen van de normen o.b.v. deze vergelijking worden besproken.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 52
5.2
LUCHTEMISSIE
Hierna worden de verschillende geleide en niet-geleide emissiepunten beschouwd.
5.2.1 Emissiebronnen
In tabel V.4 wordt een overzicht gegeven van de relevante emissiepunten en polluenten per
installatie.
Tabel V.4
Overzicht van de relevante emissiepunten en polluenten
Installatie
Hydramine
Emissiepunt
AZ-HY-AL01
AZ-HY-AL02
AZ-ZW-AL01
Zwavelzuur
Ammoniumsulfaat
Cyclohexanon
Caprolactam
Polyamide
Energieproductie
Type
G
G
G
Opstartbranders
A
Drogers
G
ANON-AL22
RTO
G
ANON-AL01
HD scrubber
A
ANON-AL02
LD scrubber
A
ANON-AL21.1-11 Ovens
G
ANON-AL24
Kristallertank
L
Fugitieve emissies
L
CPL-AL01
G
CPL-AL10
Hydrolyse 1
G
CPL-AL11
Hydrolyse 2
G
CPL-AL12
Hydrolyse 3
G
CPL-AL13
Neutralisatie hydrolyses
G
CPL-AL14
Gasvormige neutralisatie
G
CPL-AL16
Hydrotank
L
CPL-AL15
Neutralisatie omlegging
G
Fugitieve emissies
L
Stookinstallatie Diphyl
G
Gaswasser granulatie
G
Ontluchting stikstofkring
G
Ketel 1
G
Ketel 3&4
G
Ketel 6&7
G
Nieuwe ketels
G
DeNOx
Wastoren
Polluenten
NOx, NH3, CO2, N2O
SO2, NOx, NH3, CO2, N2O
SO2, NOx
CO2
SO2, NOx, CO, stof, CO2
NOx, CO, VOS, CO2, CH4
CO, VOS, CH4
CO, VOS, CH4
NOx, CO, CO2
CO, VOS, CH4
VOS
VOS, N2O
N2O
N2O
N2O
N2O
N2O
N2O
N2O
VOS
NOx, CO
VOS
VOS
SO2, NOx, CO, stof, CO2
NOx, CO, stof
SO2, NOx, CO, stof, CO2
SO2, NOx, CO, stof, CO3
Methode
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van brandstofverbruik
Berekening op basis van brandstofverbruik en discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
LDAR
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
LDAR
Worst case inschatting op basis van emissiegrenswaarden
Worst case inschatting op basis van plant in Uerdingen
Worst case inschatting op basis van plant in Uerdingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Berekening op basis van discontinue metingen
Worst case inschatting op basis van emissiegrenswaarden
G: Geleid / A: Accidenteel / L: Lekverliezen
5.2.1.1
Hydramine-installatie
GELEIDE EMISSIES
Bij de ammoniak oxidatie komt, na de hoofd- en na-absorptie, de AC-toren en de SCR (DeNOx) een
restgas (AZ-HY-AL01) vrij waarin NOx, NH3, CO2 en N2O aanwezig zijn.
De synthesekuipen van de hydramine-synthese worden onder onderdruk gehouden door middel van
afgasventilatoren die behalve voor het afzuigen van het restgas er eveneens voor zorgen dat er geen
zwaveldioxide (SO2) in de atmosfeer ontsnapt. Het restgas wordt met deze ventilatoren naar een
wastoren gestuurd waar het SO2 verregaand wordt uitgewassen d.m.v. een 30% NH3-wateroplossing.
Via een nevelafscheider verlaten de gezuiverde gassen de installatie (AZ-HY-AL02). Dit afgas bevat
nog SO2, NOx, NH3, CO2 en N2O.
NIET-GELEIDE EMISSIES
Er zijn geen niet-geleide emissies in de hydramine-installatie.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 53
5.2.1.2
Zwavelzuurbedrijf
GELEIDE EMISSIES
Teneinde alle zwaveldioxide (SO2) om te zetten tot zwaveltrioxide (SO3) wordt het procesgas na de
tussenabsorptie (bevat nog SO2, O2 en N2), na opwarming, terug naar de contacttoren gestuurd over
horde 4. Het procesgas dat de contacttoren verlaat, staat zijn warmte af in de economiser (=eko) en
stroomt door de eindabsorber waarin het SO3 achterblijft. Het resterende gas wordt vervolgens langs de
90 meter hoge schouw (AZ-ZW-AL01) in de atmosfeer geleid. Bovenaan de schouw is een
centrifugaalafscheider aanwezig om eventueel aanwezige druppels af te scheiden. In het afgas worden
SO2 en NOx gemeten.
De twee absorptietorens (tussen- en eindabsorber) zijn bovenaan uitgerust met zogenaamde
kaarsenfilters. Het procesrestgas stroomt door deze filters waardoor zeer fijne nevels worden
afgescheiden die het emissiepunt AZ-ZW-AL01 dus niet belasten.
NIET-GELEIDE EMISSIES
Bij de opstart wordt de oven en de contacttoren warm gestookt met aardgasbranders. Dit geeft
aanleiding tot emissie van CO2.
5.2.1.3
Ammoniumsulfaat -installatie
GELEIDE EMISSIES
In de drogers wordt het vochtige AS-zout tot 0,1 à 0,2% watergehalte gedroogd door middel van warmte
welke ofwel direct door verbranding van lichte stookolie (drogers 1 en 2) ofwel indirect met stoom
(droger 3) wordt toegevoerd. De restgassen welke ontstaan bij de droging worden in de atmosfeer geleid
via de emissiepunten AZ-AS-AL01, AZ-AS-AL02 en AZ-AS-AL03. Op alle emissiepunten wordt stof bepaald.
Op de emissiepunten van droger 1 en 2 wordt bijkomend SO2, NOx, CO en CO2 bepaald.
De ammoniumsulfaat installatie bevat nog een aantal niet-relevante emissiepunten zoals de stofafzuiging
van de zeefinstallatie, het afgas van het overstortpunt in de ammoniumsulfaat opslaghal (AZ-AS-AL08) en
het afgas van het overstortpunt in de AS-verzending (AZ-AS-AL09). Al deze emissiepunten zijn voorzien
van een mouwenfilter. Emissiemetingen geven aan dat de stofconcentratie steeds lager is dan de
detectielimiet.
NIET-GELEIDE EMISSIES
Ter hoogte van het stortpunt (valpijp naar ruim schip) kunnen zich tijdens de verlading niet geleide
stofemissies voordoen.
Cyclohexanon-installatie
GELEIDE EMISSIES
De afgassen van het hoge druk gedeelte (oxidatie) worden in de HD-scrubber met wasolie
uitgewassen. De afgassen van het lage druk gedeelte worden in de LD-scrubber met wasolie
uitgewassen. De afgassen van HD- en LD-scrubber worden in een RTO (regeneratieve thermische
oxidatie) met 5 verbrandingsbedden behandeld. Op het emissiepunt van de RTO (ANON-AL22)
worden NOx, CO, VOS, CO2 en CH4 bepaald.
Bij een incidentele uitval van de RTO worden de afgassen van de HD-scrubber (ANON-AL01) en de
LD-scrubber (ANON-AL02) rechtsreeks in de atmosfeer geloosd. Het betreft hier kortstondige
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 54
incidentele emissies. Voor deze beide emissiepunten wordt op basis van de gassamenstelling en het
aantal uren uitval van de RTO de emissie van CO, VOS en CH4 bepaald.
De 11 dehydrogenatieovens worden door verbranding van waterstof, afkomstig van de
dehydrogenatie-reactie zelf, op temperatuur gehouden. Bij de opstart van de dehydrogenatieovens
wordt tijdelijk gebruik gemaakt van aardgas als brandstof. Elke oven heeft zijn eigen emissiepunt
(ANON-AL21.1 tot ANON-AL21.11). Op ieder emissiepunt wordt NOx, CO en CO2 bepaald.
NIET-GELEIDE EMISSIES
In de kristallertank wordt de waterige oplossing van boorzuur tijdelijk gebufferd alvorens naar de
kristallisatie te worden gestuurd. Deze tank ademt vrij naar de atmosfeer. Op deze ontluchting
wordt CO, VOS en CH4 bepaald. Alle andere tanks in het bedrijfstankpark, waar VOS kunnen
vrijkomen, zijn aangesloten op de LD-scrubber.
De lekverliezen in het cyclohexanon-bedrijf worden jaarlijks door middel van LDAR bepaald.
5.2.1.4
Caprolactam-installatie
GELEIDE EMISSLES
Grote delen van de Caprolactam-installatie (caprolactam-, tolueen- en cyclohexanonhoudende
installaties) staan onder een stikstofatmosfeer. Alle beluchtingen, die eventueel tolueen kunnen
bevatten, worden gecollecteerd en afgevoerd naar de restgasreiniging waarin, door middel van een
oplosmiddelwasser en een diepkoeling, het afgas wordt behandeld. Het tolueen wordt teruggevoerd
naar de extractie. Het restgas wordt na reiniging geëmitteerd via CPL-AL01. Op dit restgas worden
VOS en N2O gemeten.
Op verschillende, vroeger niet relevante emissiepunten, werden recent emissies van N2O
vastgesteld. Het betreft hier de afgassen van de condensors van de hydrolyses, de gasvormige
neutralisatie, de neutralisatie van de hydrolyses, de neutralisatie van de omlegging en de ademverliezen van de hydrotank.
NIET-GELEIDE EMISSIES
De fugitieve lekverliezen in de tolueendestillatie worden jaarlijks via LDAR bepaald.
5.2.1.5
Polyamide-installatie
In de gewijzigde referentiesituatie en de geplande situatie dient rekening gehouden te worden met
de emissies van het polyamidebedrijf. De diphylolie, die gebruikt wordt om de reactoren op
temperatuur te houden, wordt in een stookinstallatie opgewarmd. Deze stookinstallatie wordt
gestookt met waterstof, afkomstig van de dehydrogenatie in het cyclohexanonbedrijf, of met
aardgas. Deze stookinstallatie is een emissiebron van NOx en CO.
De afgassen, die bij de granulering ontstaan, worden behandeld in een gaswasser alvorens in de
atmosfeer te worden geloosd. Het emissiepunt van deze gaswasser is een mogelijke bron van VOS.
Het granulaat wordt gedroogd d.m.v. een warme stikstofkringloop. Om aanrijking van
verontreinigingen in deze kringloop te vermijden, wordt continu een kleine hoeveelheid stikstof naar
de atmosfeer geloosd. Dit ontluchtingspunt is een mogelijke bron van VOS.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 55
5.2.1.6
Stookinstallaties
In de referentiesituatie moet rekening gehouden worden met de emissies van Ketel 1 (SO 2, NOx, CO,
stof en CO2), Ketels 3&4 (NOx, CO en CO2) en Ketels 6&7 (SO2, NOx, CO, stof en CO2).
In de gewijzigde referentiesituatie en de geplande situatie vervallen de emissies van Ketel 1 maar
dient bijkomend rekening gehouden te worden met de emissies van de nieuwe ketels (SO2, NOx, CO,
stof en CO2).
5.2.1.7
Hoofdtankenpark Zuid
De afgassen van alle vrachtwagenverlaadplaatsen worden via meerdere, in serie geschakelde actief
kool vaten in de atmosfeer geloosd. De gemeten concentraties aan VOS zijn altijd lager dan de
detectielimiet. Bij emissiemetingen wordt ook altijd na het eerste actief kool vat gemeten.
Aanwezigheid van VOS in detecteerbare hoeveelheden op deze locatie, leidt tot vervanging van het
actief kool vat. De verlaadplaatsen zijn een niet relevante bron van VOS emissies.
De opslagtanks van cyclohexaan (1.02 en 1.03) zijn voorzien van een vlottend dak. Beide vlottende
daken zijn recent voorzien van nieuwe dubbele afdichtingen, waardoor de emissies in vergelijking
met een vast dak tank met meer dan 98% worden gereduceerd. De emissies van de cyclohexaantanks worden berekend aan de hand van de API-methode.
Bij het verladen van KA-olie vanuit schepen naar de opslagtanks doen zich verdrijvingsverliezen van
cyclohexanon en cyclohexanol voor. Aan de hand van emissiemetingen tijdens de verlading en de
jaarlijks verladen hoeveelheid cyclohexanol, kunnen deze verliezen worden ingeschat.
5 . 2 . 2 T e b e s c h o u w e n p a r am e t e r s
In hoofdstuk 9.2 wordt beschreven welke parameters er zullen beschouwd worden voor de
effectbeoordeling.
5.3
GELUIDSEMISSIES
Bij de beoordeling van het specifieke geluid van een inrichting dient er een onderscheid gemaakt te
worden tussen ‘bestaande’ en ‘nieuwe’ inrichtingen. Een inrichting kan als bestaand beschouwd
worden, indien:

de exploitatie op 1/1/1993 was vergund,

of waarvoor vóór 1/9/1991 een vergunningsaanvraag is ingediend,

of de inrichting op 1/1/1993 in bedrijf is gesteld, vóór 1/1/1991 niet vergunningsplichtig was,
en waarvoor vóór 1/3/1993 een vergunningsaanvraag is ingediend.
Ingedeelde inrichtingen die niet voldoen aan de voorwaarden van een bestaande inrichting, worden
als nieuwe inrichting beschouwd.
Bestaande inrichtingen die een capaciteitsverhoging hebben ondergaan van meer dan 100% (=
aanzienlijke verandering) en bestaande inrichtingen die zijn verplaatst naar een andere locatie
binnen het bedrijf dienen volgens het Vlarem ook als nieuwe installaties te worden beschouwd (zie
Vlarem II hoofdstuk 3.2 Overgangsmaatregelen, art 3.2.2.2 paragraaf 1 & 2).
In hoofdstuk 4.1 werd reeds aangegeven welke installaties als nieuwe en welke als bestaand dienen
beschouwd te worden.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 56
5.4
RISICO-ACTIVITEITEN M.B.T. BODEM- EN GRONDWATER-VERONTREINIGING
De risico-activiteiten van LANXESS nv m.b.t. bodem- en grondwaterverontreiniging omvatten diverse
activiteiten (productie-activiteiten, transfo’s, werkplaatsen, …) en de opslag van gevaarlijke
producten in opslagtanks.
Alle opslagtanks voldoen aan de wettelijke voorwaarden zoals opgenomen in rubriek 5.17. van
Vlarem II. Ter hoogte van de productie-activiteiten zijn de nodige maatregelen genomen opdat
bodem- en of grondwaterverontreiniging maximaal kan voorkomen worden. In geval van
calamiteiten wordt er adequaat gehandeld zoals vastgelegd in verscheidene procedures. In tabel V.3
wordt een overzicht gegeven van de actuele Vlarebo-rubrieken.
Tabel V.3
Rubriek
4.5
7.1.3
7.11.1
7.11.2
7.11.3
7.13.3
12.1.2
16.1.b)3
17.2.2
17.3.2.3
17.3.3.3
17.3.6.3.b
17.3.7.3.b
17.3.8.2
23.1.1.c
28.1.b)2
28.1.f)2
29.5.2.1.a
29.5.4.1.a
43.1.3
43.3
43.4
50
Kennisgeving
Overzicht van de actuele Vlarebo-rubrieken
omschrijving
Opslagplaatsen voor bedekkingsmiddelen
Productie of behandeling van organische of anorganische
chemicaliën (polyamideChemische installaties voor fabricage van organisch-chemische
basisproducten
Chemische installaties voor fabricage van anorganischchemische basisproducten
Chemische installaties voor de fabricage van fosfaat-, stikstofof kaliumhoudende meststofen
Productie van organische bulkchemicaliën
Elektriciteitsproductie met een geïnstalleerd totaal elektrisch
vermogen van 6.850 kW
Installaties voor de productie of omzetting van gassen
VR-plichtige inrichting
Opslag van zeer giftige, giftige en ontplofbare stoffen
Opslag van oxiderende, schadelijke, corrosieve en irriterende
stoffen
Opslag van P3-producten (bovengronds)
Opslag van P4-producten (bovengronds)
Opslag van milieugevaarlijke producten (niet-Seveso)
Installatie voor productie van polyamide-6-granulaat
Productie van stikstofmeststoffen
Opslag van kunstmeststoffen
Werkplaats
Werkplaats voor metaalbewerking
Stookinstallaties
Stookinstallaties
met
een
nominaal
thermisch
ingangsvermogen van 50 MW of meer
Installaties voor het verbranden van brandstof met een totaal
thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW
Opslagplaatsen van strooizout
Vlarebo-categorie
A
B
B, S
B, S
B, S
B
A
B
B
B
B
A
A
A
B
B
O
O
O
A
A,S
A
A
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 57
UITGEVOERDE BODEMONDE RZOEKEN
Op de terreinen van LANXESS nv werden reeds een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. In bijlage
II wordt een overzicht gegeven van al deze onderzoeken. In het MER zal een stand van zaken
gegeven worden van de lopende bodemsanering en zullen de resultaten van de laatste onderzoeken
samengevat worden.
5.5
TRANSPORT
5.5.1 Goederenverkeer
Het vervoer van producten van en naar LANXESS nv verloopt ofwel via pijpleiding, ofwel over de weg
of over het water.
Over de weg is er aansluiting van de Scheldelaan op de R2 (Tijsmans- en Liefkenshoektunnel) naar
alle grote autosnelwegen rond Antwerpen.
De aan- en afvoer van producten over het water gebeurt langs het Kanaaldok B1. Vloeistoffen
worden overgeslagen via de steiger en vaste stoffen via de kade die zich ter hoogte van het
ammoniumsulfaatbedrijf bevindt.
Verder worden producten aan- en afgevoerd via pijpleidingen.
In tabel V.5 wordt een overzicht gegeven van de transporten die hebben plaatsgevonden in het
referentiejaar 2013.
Tabel V.5
Overzicht goederentransporten 2013
Pijpleiding
Aardgas
Ammoniak
Stikstof
Zwavel
NaOH
Schip
KA-olie
Cyclohexaan
Cyclohexanon
Zwavelzuur
AS grof
AS standaard
AS oplossing
Aanvoer
Afvoer
Hoeveelheid
# transporten Hoeveelheid
130.940
Nm³
175.580
ton
7.800.204 Nm³
252.165
ton
1.364
ton
31.318
135.888
8.621
Vrachtwagen Caprolactam vloeibaar
Caprolactam vast
Cyclohexanon
20.757
Cylochexanol
Afval
Hulpstoffen
4.464
Kennisgeving
ton
ton
ton
43
119
6
ton
741
ton
153
# transporten
3.799
ton 2
182.290.000
784.474.000
37.006.000
ton 54
ton 186
ton 44
190.817
27.254
197
981
12.515
ton
ton
ton
ton
ton
8.297
1.185
8
40
650
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 58
In het MER zal aangegeven worden hoe de transportbewegingen zullen evolueren in de geplande
situatie.
5.6
ENERGIE
De belangrijkste thermische verbruiken van LANXESS nv worden weergegeven in tabel V.6 voor het
referentiejaar 2013. Hieruit blijkt dat LANXESS nv een energie-intensieve inrichting is (totaal
energieverbruik < 0,5PJ).
Tabel V.6
Energieverbruik 2013
Energiedrager
Aardgas
Verbruik
130.940
1.496
HO brandstof
19.788
BPA brandstof
2.810
Elektriciteit
391.936
Totaal primair energieverbruik
5.7
Eenheid
Nm³
MWhbvw
ton
ton
MWh
PJprim
Primair energieverbruik (PJ)
0,005
3,527
3,532
AFVALSTOFFEN
De activiteiten van LANXESS nv, geven aanleiding tot het ontstaan van specifieke afvalstromen. De
verschillende afvalstromen worden op het terrein tijdelijk gescheiden opgeslagen en vervolgens via
erkende overbrengers afgevoerd naar verschillende vergunde verwerkers.
In tabel V.7 wordt een overzicht gegeven van de afgevoerde hoeveelheden van de grootste
afvalstromen in de voorbije drie jaar. Deze vertegenwoordigen samen ruim 90% van de totale
hoeveelheid afvalstoffen.
Tabel V.7
Overzicht afgevoerde hoeveelheden afvalstromen (2011-2013)
Afvalstof
Biologisch slib (decanter)
Biologisch slib (reiniging voorbezinking)
AmmoniumSulfaat-extractieresidu
Verontreinigde grond
Schroot
Bouw- en sloopafval
Actief kool
Straalgrit
Bedrijfsafval
(NG)
(NG)
(G)
(NG)
(NG)
(NG)
(G)
(NG)
(NG)
(ton)
(ton)
(ton)
(ton)
(ton)
(ton)
(ton)
(ton)
(ton)
2011
4.700
0
2.823
513
539
945
246
67
202
2012
4.413
573
3.476
4.360
906
3.094
311
320
234
De afvalstoffen worden gepast afgevoerd en daarna gerecycleerd, gestort of verbrand.
Kennisgeving
2013
4.468
0
4.249
0
290
2.358
441
4
198
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 59
6
GEPLANDE SITUATIE
Als referentiejaar wordt 2013 genomen.
In de gewijzigde referentiesituatie wordt de vergunde toestand anno 2015 beschouwd. Er wordt
dus rekening gehouden met:
-
De productie van polyamide (opstart najaar 2014)
-
De nieuwe stoomketels ter vervanging van ketel 1 en de WKK (operationeel februari 2015)
-
De twee extra beluchtingsbekkens van de WZI
In de geplande situatie worden twee scenario’s beschouwd:
-
-
scenario 1:
o
verhoging productie ammoniumsulfaat tot 1.100.000 ton/jaar
o
verhoging productie polyamide tot 110.000 ton/jaar
o
lozingsvergunning voor afvalwater
scenario 2:
o
verhoging productie cyclohexanon tot 220.000 ton/jaar
o
verhoging productie ammoniumsulfaat tot 1.250.000 ton/jaar
o
verhoging productie caprolactam tot 270.000 ton/jaar
o
verhoging productie polyamide tot 110.000 ton/jaar
o
lozingsvergunning voor afvalwater
De NH3-terminal zal als een gestuurd ontwikkelingsscenario worden bekeken voor beide geplande
scenario’s. Voor elk gepland scenario zal de situatie bekeken worden zowel met als zonder de NH3terminal.
In tabel VI.1 wordt een overzicht gegeven van de productiecapaciteiten die in verschillende
scenario’s zullen beschouwd worden.
Tabel VI.1
Overzicht van de productiecapaciteiten in de verschillende scenario’s
Productie
Eenheid
Vergund
Zwavelzuur 2&3
Hydramine
ton SO3/jaar
ton 30% NH3/jaar
als N
ton
cyclohexanon/jaar
ton
cyclohexanol/jaar
ton KA-olie /jaar
ton CPL/jaar
ton AS vast/jaar
800.000
180.000
Referentie
situatie
(2013)
555.356
142.170
200.000
164.858
10.000
160.000
235.000
990.000
Anon
Caprolactam
Ammoniumsulfaat
Kennisgeving
Gewijzigde
referentie
situatie
800.000
180.000
Gepland
scenario 1
Gepland
scenario 2
800.000
180.000
800.000
180.000
200.000
200.000
220.000
941
10.000
10.000
10.000
142.167
217.448
991.956
160.000
235.000
990.000
160.000
235.000
1.100.000
160.000
270.000
1.250.000
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 60
Productie
Eenheid
Vergund
Polyamide
Energiecentrale
ton PA/jaar
Ketel 1 (MWth)
Turbine (MWel)
Ketels
3&4
(MWth)
Ketels
6&7
(MWth)
Nieuwe
ketels
(MWth)
Nieuwe
turbine
(MWel)
ton
90.000
171
23,5
44
Referentie
situatie
(2013)
171
23,5
44
70
70
75
NH3-terminal
Kennisgeving
Gewijzigde
referentie
situatie
90.000
44
Gepland
scenario 1
Gepland
scenario 2
110.000
44
110.000
44
70
70
70
-
75
75
75
4,5
-
4,5
4,5
4,5
-
-
-
2 x 25.000
2 x 25.000
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 61
7
BESCHRIJVING OVERWOGEN ALTERNATIEVEN
7.1
NULALTERNATIEF
Het nulalternatief is in beginsel de situatie waarbij er geen hervergunning voor de huidige
activiteiten verleend wordt. In het MER wordt voor elke discipline de referentiesituatie
geanalyseerd, wat inhoudt dat wordt aangegeven in welke mate de huidige activiteiten het
leefmilieu in de omgeving beïnvloeden. Hierdoor wordt dan ook inzicht gegeven in de toestand van
het leefmilieu zonder de activiteiten van LANXESS nv.
7.2
LOCATIEALTERNATIEF
Daar het in beginsel een hervergunning van de bestaande activiteiten van LANXESS nv betreft, wordt
een locatiealternatief niet in overweging genomen.
7.3
UITVOERINGSALTERNATIEVEN EN BBT
Daar het project enkel handelt over de hervergunning en de uitbreiding van bestaande installaties
zijn uitvoeringsalternatieven in beginsel niet aan de orde.
Wel worden in het MER de huidige / te hervergunnen activiteiten getoetst aan de relevante
aspecten uit de BREF- en BBT-studies
Kennisgeving
-
BREF Bulk organische chemie (februari 2003) en BBT Organische bulkchemie
(jan 2009)
-
BREF Afvalwater-, gasbehandeling en –beheer in de chemische sector
(februari 2003)
-
BREF Emissies uit opslag (juli 2006)
-
BREF Grote stookinstallaties (juli 2006) en BBT Stookinstallaties en stationaire
motoren (grote) (mei 2002)
-
BBT Stookinstallaties en stationaire motoren (nieuwe, kleine en middelgrote)
(jan 2012)
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 62
8
INGREEP-EFFECT ANALYSE
Omschrijving
Bodem en
grondwat
er
Oppervla
ktewater
Lucht
Geluid
en
trillinge
n
Men
s
Flora
en
fauna
Landschappe
n,
bouwkundig
erfgoed en
archeologie
LANXESS nv
Productie
Aanvoer van grondstoffen
Productie-installaties
Opslagvoorzieningen
Afvoer van afgewerkt product
Ondersteunende installaties
Energieproductie
(geleide
emissies)
Waterzuivering
Captatie dokwater
x
+
+
x
+
+
x
+
+
++
+
+
++
++
x
++
++
++
+
++
+
+
+
+
x
x
x
x
x
x
++
++
++
++
+
x
x
++
+
+
x
++
x
++
x
+
+
x
x
Codering:
+
er is een direct negatief effect, waarschijnlijk minder relevant
++
er is een direct negatief effect, waarschijnlijk relevant
x
niet relevant
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 63
9
AFBAKENING
STUDIEGEBIED
–
EFFECTVOORSPELLING EN –BEOORDELING
9.1
OPPERVLAKTEWATER
REFERENTIESITUATIE
–
9 . 1 . 1 A f b a k e n i n g r e i kw i j d te
Binnen de discipline oppervlaktewater wordt voornamelijk de mogelijke impact van de lozingen van
bedrijfsafvalwater op de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater onderzocht. LANXESS nv
loost gezuiverd afvalwater in de Zeeschelde. Niet-verontreinigd hemelwater wordt geloosd in het
Kanaaldok B1. Koelwater wordt gecapteerd uit en terug geloosd in het Kanaaldok B1.
9 . 1 . 2 B e sc h r i j v i n g s t u d i e g e b i e d - d e b i e t e n e n h u i d i g e k w al i t ei t o n t v a n g e n d e
oppervlaktewater
Het studiegebied omvat de Zeeschelde, zijnde de waterloop waarin het effluent van de
waterzuivering wordt geloosd. Het betreft meer bepaald Zeeschelde IV, met waterlichaamcode
VL08_43: dit is het gedeelte van de getijdegevoelige Schelde tussen de Schelde ter hoogte van de
Kennedytunnel en de rijksgrens met Nederland inclusief het Deurganckdok en een aantal
getijdehaventjes. Zeeschelde IV is een overgangswater en wordt getypeerd in de karakterisatiefiches
als een brak macrotidaal laaglandestuarium. Een meer gedetailleerde karakterisering en beschrijving
van de geldende milieukwaliteitsnormen zal worden opgenomen in het MER.
Voor de impactberekening wordt gerekend met volgende debieten:


Gemiddeld dagdebiet (1949-2011): 107 m³/s
impactberekeningen
10-percentiel dagdebiet (1949-2011): 65 m³/s
impactberekeningen
-
gehanteerd
voor
-
gehanteerd
voor
gemiddelde
worst
case
Deze debieten zijn afgeleid van de gegevens opgenomen in het jaarlijks uitgegeven MONEOSjaarrapport19, waarbij het debiet van de Zeeschelde t.h.v. Schelle (via de zgn. klassieke methode ir.
Codde) wordt afgeleid o.b.v. stroomopwaartse debieten van de Zeeschelde zelf en rivieren die in de
Zeeschelde uitmonden, alsook enkele aanvullende gegevens.
De beschrijving van de huidige kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater zal net als de
impactberekening worden toegespitst op die parameters waarvoor in het kader van de
hervergunning waar het MER deel van uitmaakt een norm zal worden aangevraagd.
De fysicochemische en biologische kwaliteit van de Zeeschelde wordt beschreven aan de hand van
metingen uitgevoerd door de VMM. De relevante meetpunten van het oppervlaktewatermeetnet
worden weergegeven op figuur IX.1.1. Er wordt gebruik gemaakt van de meetpunten 15900020
stroomopwaarts van het bedrijf en 15700021 stroomafwaarts van het bedrijf. De beschikbare
19
MONEOS - jaarboek monitoring WL 2011: Overzicht monitoring hydrodynamiek en fysische parameters zoals door WL in 2011 in het
Zeescheldebekken gemeten, (meest recente) Uitgave van het Waterbouwkundig Laboratorium. In Bijlage III wordt een uittreksel
meegegeven met de meest relevante pagina (debieten over loop 1949-2011), met aanduiding van 10- en 50-percentiel.
20
Meetpunt ‘Zeeschelde: Vaargeul, Scheldebocht t.h.v. Kallosluis.
21
Meetpunt ‘Zeeschelde: Lillo, vaargeul, t.h.v. Fort Liefkenshoel en Fort van Lillo.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
Uitgave: SEPTEMBER 2014
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Revisie: EV
Pag. 64
meetresultaten worden allen getoetst aan de milieukwaliteitsnormen zoals opgenomen in Vlarem II,
bijlage 2.3.1 betreffende de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater.
9 . 1 . 3 E f f e c tv o o r s p e l l i n g e n - b e o o r d e l i n g
9.1.3.1
Gehanteerd beoordelingskader
Voor de beoordeling van de effecten wordt gebruik gemaakt van de meest recente versie van het
Richtlijnenboek milieueffectenrapportage “Richtlijnenboek voor de discipline water”.22
BEOORDELING STRUCTURE LE IMPACT
De berekende gemiddelde concentratieverhogingen worden vergeleken met kwaliteitsdoelstellingen
(of andere toetsingswaarden bij ontstentenis en/of in aanvulling van wettelijke milieukwaliteitsdoelstellingen) alsook met de huidige immissieconcentraties van het ontvangende
oppervlaktewater.
Om de significantie van de impact of bijdrage van de lozing te duiden, zal onderstaand beoordelingskader
23
gehanteerd worden .
Totale concentratieverhoging lozingen (X) vs.
toetsingswaarde
Huidige,
immissiekwaliteit
(Y)
vs.
toetsingswaarde
Y < 50%
50% ≤ Y < 75%
Y ≥ 75%
1% < X ≤ 10%
10% < X ≤ 20%
X > 20%
-1
-1
-2
-1
-2
-3
-2
-3
-3
-1: beperkte bijdrage / -2: relevante bijdrage / -3: belangrijke bijdrage
Y = gemiddelde immissiekwaliteit stroomopwaarts de lozing
Toelichting kader:
Bij bovenstaand kader dient opgemerkt te worden dat dit betrekking heeft op de ‘totale’ impact in de geplande
situatie en niet enkel op de ‘bijkomende’ impact t.g.v. de geplande wijzigingen. Dit verschil is immers belangrijk
bij het vastleggen van de gradaties in significantiebeoordeling.
Het significantiekader verwijst naar de bijdrage tot de gehanteerde toetsingswaarden, m.a.w. de significantie van
de lozing wordt bepaald door de mate waarin de lozing al dan niet aanleiding kan geven tot het overschrijden van
de toetsingswaarden.
Als algemene regel geldt dat een bijdrage van meer dan 10% minstens als relevant beoordeeld wordt, tenzij uit
beschikbare gegevens blijkt dat de huidige immissieconcentratie lager is dan de helft van de toetsingswaarde. In
dit geval wordt een bijdrage van meer dan 20% als relevant beoordeeld.
Bovenstaande benadering impliceert eveneens dat wanneer er voor een parameter geen gegevens m.b.t. de
huidige immissieconcentratie gekend zijn, er automatisch beoordeeld wordt t.o.v. de 10% bijdrage.
Bij X < 1% wordt de bijdrage als verwaarloosbaar beoordeeld.
Deze beoordelingsmethodiek laat afdoende toe om te oordelen of de totale in de toekomst geloosde vuilvrachten
op zich al dan niet (mede) een potentieel knelpunt vormt m.b.t. het overschrijden van doelstellingen, wat het
beoordelingscriterium blijft om aanvullende (milderende) maatregelen voor te stellen.
22
Uitgave van het Departement LNE, Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Milieueffectenrapportage, juni 2006.
23
Het vermelde beoordelingskader gaat ervan uit dat een lozing steeds aanleiding geeft tot een toename van immissieconcentraties aan
polluenten in een waterloop. In bepaalde gevallen kan een lozing, bvb. door een verhoging van het afvoerdebiet van de waterloop,
ertoe leiden dat immissieconcentraties afnemen. In dergelijke gevallen kan een analoog beoordelingskader worden gehanteerd waarbij:
+ 1: beperkte afname; +2: relevante afname; +3: belangrijke afname.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 65
BEOORDELING TIJDELIJKE / WORST CASE IMPACT
De beoordeling van de worst case impact is erop gericht om na te gaan of de lozing onder bepaalde,
tijdelijke omstandigheden aanleiding kan geven tot een relevant / onaanvaardbaar effect.
Hiertoe worden de berekende concentratieverhogingen voor een worst case situatie getoetst aan:
- Wettelijke milieukwaliteitsdoelstellingen;
- Andere toetsingswaarden (MTR-waarden, wetenschappelijk onderbouwde PNECwaarden,…) bij ontstentenis of in aanvulling van wettelijke milieukwaliteitsdoelstellingen.
- Specifiek voor gevaarlijke stoffen: No Observed Effect Concentrations of ernstige
risiconiveaus.
Het per definitie tijdelijk karakter van de begrote concentratieverhogingen in achtnemend, wordt
voor de beoordeling van de worst case impact onderstaande beoordelingswijze gehanteerd, waarbij
een onderscheid gemaakt wordt tussen gevaarlijke en niet gevaarlijke stoffen.
 Gevaarlijke stoffen:
In eerste instantie wordt nagegaan of de lozing van gevaarlijke stoffen onder worst case
omstandigheden aanleiding zal geven tot acuut ecotoxicologische effecten. Hiertoe wordt
onderstaand kader gehanteerd:
Concentratieverhoging
Gemodelleerde concentratieverhoging ≤ 0,5 x TW
Gemodelleerde concentratieverhoging > 0,5 x TW en ≤
TW
Gemodelleerde concentratieverhoging > TW
Beoordeling
Beperkt tijdelijk effect
Aanvaardbaar tijdelijk effect
Onaanvaardbaar tijdelijk effect
 potentieel risico op acuut toxische effecten
TW: toetsingswaarden cfr. supra
In tweede instantie kan ook worden nagegaan of de concentratieverhogingen die onder worst
case omstandigheden voorkomen, dermate hoog zijn dat jaargemiddelde kwaliteitsdoelstellingen
niet bereikt of in belangrijke mate ingevuld worden. Hiervoor kan een analoog beoordelingskader
als voor de structurele impact gehanteerd worden, maar dient wel de frequentie van voorkomen
van de worst case impact verrekend te worden*.
* Indien de worst case impact zich slechts gedurende 10% van de tijd voordoet (frequentie van voorkomen is
af te leiden uit de gehanteerde uitgangsgegevens) kan vereenvoudigd gesteld worden dat de worst case
situatie voor 10% bepalend is voor de invulling van de jaargemiddelde doelstelling.
 Niet gevaarlijke stoffen:
Voor niet gevaarlijke stoffen wordt nagegaan of onder worst case omstandigheden de lozing
aanleiding zal geven tot regelmatige overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstelling waardoor op
jaarbasis de kwaliteitsdoelstelling meer dan 10% van de tijd overschreden wordt.
Om dit te beoordelen kan volgend kader gehanteerd worden:
Concentratieverhoging
Gemodelleerde concentratieverhoging ≤ 0,5 x
TW
Gemodelleerde concentratieverhoging > 0,5 x
TW en ≤ TW
Gemodelleerde concentratieverhoging > TW en
Kennisgeving
Beoordeling
Verwaarloosbaar tijdelijk effect
Aanvaardbaar tijdelijk effect
Relevant tijdelijk effect
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 66
frequentie van voorkomen < 10% op jaarbasis
Gemodelleerde concentratieverhoging > TW en
frequentie van voorkomen > 10% op jaarbasis
Onaanvaardbaar tijdelijk effect
 tijdelijk effect vormt op zich aanleiding tot
het niet respecteren van de kwaliteitsdoelstelling op jaarbasis
GLOBALE BEMERKING BIJ GEHANTEERDE BEOORDELINGSKADERS
De beoordeling op basis van bovenstaande kaders dient als een eerste beoordeling beschouwd te
worden om potentiële knelpunten te identificeren.
Nuancering, bijstelling of verdere uitwerking van deze eerste beoordeling op basis van bvb.
immissiegegevens, verfijning van gehanteerde basisgegevens, … is uiteraard steeds mogelijk en in
bepaalde gevallen zelfs aangewezen.
MILDERENDE MAATREGELE N
Wordt op basis van bovenstaand toetsingskader de impact als belangrijk beoordeeld, dan is, volgens
het Richtlijnenboek Water, het voorstellen van milderende maatregelen vereist. Voor een beperkte
of relevante bijdrage is verder onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend, maar
kunnen desgevallend milderende maatregelen worden voorgesteld die eventueel gekoppeld zijn aan
een lange of middellange termijn.
Indien een project de lozing van prioritair (gevaarlijke) stoffen (P(G)S) omvat, moeten – conform de
wettelijke bepalingen24 - milderende maatregelen ook onderzocht / voorgesteld worden, los van de
eigenlijke impact van de lozing van deze stoffen op de watersystemen.
9.1.3.2
Lozingen in de referentiesituatie
De impactberekening in de referentiesituatie zal gedaan worden voor alle relevante parameters
welke geloosd worden in meetbare concentraties en waarvoor momenteel een norm van toepassing
is (Tabel V.2) en/of waarvoor een norm zal worden aangevraagd in het kader van de hervergunning
waar het MER deel van uitmaakt (nog te verifiëren i.k.v. uitvoering m.e.r). Ook de parameter
temperatuur en de impact hiervan op het ontvangende wateroppervlak zal worden getoetst.
In het MER worden de emissievrachten begroot die in rekening gebracht zullen worden voor het
berekenen van de bijdrage tot de immissiekwaliteit. Dit zal gebeuren aan de hand van de
karakteristieken van het geloosde afvalwater zoals hoger beschreven.
Op basis van de begrote emissievrachten en aan de hand van de debietgegevens en de huidige
kwaliteit van de Zeeschelde zal nagegaan worden in welke mate de immissiekwaliteit van het
ontvangende wateroppervlak beïnvloed wordt door de lozingen van LANXESS nv. Dit zal worden
uitgevoerd voor volgende twee scenario’s:


24
Gemiddelde impact: met gemiddelde vrachten LANXESS nv (2013) en gemiddeld debiet
Zeeschelde
Worst case impact: met maximum vrachten LANXESS nv (2013) en 10-percentieldebiet
Zeeschelde
Voor prioritaire stoffen wordt volgens het decreet IWB een progressieve vermindering van de emissies beoogd. Voor prioritaire
gevaarlijke stoffen wordt volgens het decreet IWB een geleidelijke beëindiging / stopzetting van de emissies beoogd.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 67
De resultaten van de berekeningen worden gerelateerd enerzijds aan de huidige immissiekwaliteit
van de waterloop en anderzijds aan de toetsingswaarden milieukwaliteitsnormen, en dit volgens de
meest recente versie van het Richtlijnenboek milieueffectenrapportage “Richtlijnenboek voor de
discipline water”.25
De resultaten van de worst case impactberekeningen worden gerelateerd aan de toetsingswaarden
milieukwaliteitsnormen, en dit volgens de meest recente versie van het Richtlijnenboek
milieueffectenrapportage “Richtlijnenboek voor de discipline water”.25
9.1.3.3
Lozingen in de geplande situatie
De impact van de geplande wijzigingen op de via het bedrijfsafvalwater geloosde emissievrachten
worden in kaart gebracht en gekwantificeerd. Hiertoe zal eerst worden afgeleid wat het debiet en de
concentraties zullen zijn in de geplande situatie. Dit zal gebeuren door extrapolatie van de huidige
debieten en concentraties naar de toekomstige situatie a.d.h.v. de (maximum26) capaciteiten in de
geplande situatie. Hierbij zal ook rekening worden gehouden met de capaciteit van de
waterzuivering op het bedrijf.
De impactberekening in de geplande situatie zal gedaan worden voor alle relevante parameters
welke geloosd worden in meetbare concentraties en waarvoor een norm zal worden aangevraagd in
het kader van de hervergunning waar het MER deel van uitmaakt.
In het MER worden de emissievrachten begroot die in rekening gebracht zullen worden voor het
berekenen van de bijdrage tot de immissiekwaliteit. Dit zal gebeuren aan de hand van de
karakteristieken van het geloosde afvalwater zoals hoger beschreven.
Op basis van de begrote emissievrachten en aan de hand van de debietgegevens en de huidige
kwaliteit van de Zeeschelde zal nagegaan worden in welke mate de immissiekwaliteit van het
ontvangende wateroppervlak beïnvloed wordt door de lozingen van LANXESS nv. Dit zal, zoals
voorgeschreven in de richtlijnen, worden uitgevoerd voor volgende twee scenario’s:


Gemiddelde impact: met verwachte gemiddelde vrachten LANXESS nv en gemiddeld debiet
Zeeschelde
Worst case impact: met maximum vergunde vrachten LANXESS nv (of, bij ontstentenis van
vrachtnormen, de maximum vergunde concentraties en maximum vergund debiet) en 10percentieldebiet Zeeschelde
De resultaten van de gemiddelde impactberekeningen worden gerelateerd enerzijds aan de huidige
immissiekwaliteit van de waterloop en anderzijds aan de toetsingswaarden milieukwaliteitsnormen,
en dit volgens de meest recente versie van het Richtlijnenboek milieueffectenrapportage
“Richtlijnenboek voor de discipline water”.25
De resultaten van de worst case impactberekeningen worden gerelateerd aan de toetsingswaarden
milieukwaliteitsnormen, en dit volgens de meest recente versie van het Richtlijnenboek
milieueffectenrapportage “Richtlijnenboek voor de discipline water”.25
25
Uitgave van het Departement LNE, Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Milieueffectenrapportage. Hiervan zal de meest
recente versie worden gehanteerd.
26
voor worst case berekeningen
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 68
9.1.3.4
Hemelwater
Op basis van de hemelwaterbalans die zal worden opgemaakt in het beschrijvend gedeelte, zal een
kwantitatieve beoordeling worden opgenomen van het effect van de lozing van hemelwater op het
ontvangende oppervlaktewater. Al het niet-verontreinigd hemelwater wordt rechtstreeks geloosd in
het Kanaaldok B1 - hiervan zal de impact op het Kanaaldok B1 worden gekwantificeerd en
beoordeeld.
9 . 1 . 4 M i l d e r e n d e m a a t r e g el e n
Indien de lozingen in de geplande situatie aanleiding geven tot belangrijke bijdragen, zullen er – voor
zover als mogelijk – milderende maatregelen worden voorgesteld.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 69
9.2
LUCHT
9 . 2 . 1 A f b a k e n i n g v a n h e t s t u d i e g e b i e d e n r e i kw i j d t e
9.2.1.1
Geografische afbakening
Het studiegebied wordt bepaald tot de zone rond het projectgebied waar een impact op de
luchtkwaliteit te verwachten is. Omwille van de relevante NOx emissies en de
emissiekarakteristieken van de bronnen, zullen er naar verwachting grensoverschrijdende effecten
zijn, en hiermee wordt dan ook rekening gehouden bij de afbakening van het studiegebied.
Op basis hiervan wordt een gebied van 25 x 25 km afgebakend (zie figuur IX.2.1). In noordelijke en
oostelijke richting tot op 15 km van het bedrijf, en zuidelijke en westelijke richting tot op 10 km.
Hiermee wordt rekening gehouden met de impact van de overheersende west-tot zuidwesten
winden.
Figuur IX.2.1 Voorgesteld studiegebied discipline lucht
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 70
Indien tijdens een latere fase van de studie zou blijken dat het impactgebied zich verder uitstrekt (op
basis van effectieve impact- en depositieberekeningen) zal het studiegebied uiteraard uitgebreid
worden.
9.2.1.2
Inhoudelijke afbakening
In het MER worden de emissies in kaart gebracht voor de actuele situatie (gegevens 2013), de
(gewijzigde) referentie situatie en de geplande situatie. Op basis van de actuele en de te verwachten
emissies worden de te bestuderen parameters vastgelegd.
Gezien de aard van het project worden als relevante parameters aanzien:

NH3 , SO2 en NOx, met de hieraan gekoppelde verzurende en vermestende depositie;

Vluchtige organische stoffen (VOS), en meer in het bijzonder cyclohexaan, cyclohexanol,
cyclohexanon, benzeen, tolueen;

geur gelinkt aan VOS emissie (relevantie te beoordelen op basis van geurdrempelwaarden
en berekende emissies);

fijn stof (PM10 en PM2,5);

CO, CO2 en N2O (deze parameters worden louter op emissieniveau onderzocht)
Bij het in kaart brengen van de emissies worden zowel de geleide als de diffuse bronnen beoordeeld.
Omwille van het feit dat in de geplande situatie geen beroep meer zal gedaan worden op de output
van de WKK-installatie van Electrabel, uitgebaat op de site, worden de emissies van deze installatie
niet mee in de beoordeling van de impact in de referentie situatie opgenomen.
9.2.2 Onderzoeksmethodolog ie
9.2.2.1
Vastleggen van de te hanteren luchtkwaliteitsdoelstellingen
In bijlage IV wordt een overzicht opgenomen m.b.t. de luchtkwaliteit- en beleidsdoelstellingen welke
bij de impactbeoordeling in rekening gebracht worden.
9.2.2.2
Beschrijving studiegebied
Bij de beschrijving van het studiegebied wordt specifieke aandacht besteed aan de actuele
luchtkwaliteit.
Ten aanzien van de relevante parameters wordt een inventaris opgemaakt van de huidige
luchtkwaliteit van de beschouwde regio en van de waargenomen trends en de te verwachten
evolutie bij autonome ontwikkeling.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van de resultaten van het Vlaamse meetnet luchtkwaliteit, specifieke
meetcampagnes uitgevoerd in de regio (voor zover deze gegevens door de desbetreffende
opdrachtgevers ter beschikking gesteld worden) en eventueel andere beschikbare studies (bv.
studies uitgevoerd in opdracht van het Havenbedrijf Antwerpen).
Bijkomend worden de resultaten van modelberekeningen mee opgenomen. Dit betreft berekende
waarden inzake PM10, NO2 en verzurende depositie (bronnen jaarrapporten VMM, website VMM,
Havenbedrijf van Antwerpen) en Nederlandse meet- en berekeningsgegevens, waaronder de GCNachtergrondwaarden).
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 71
Voor die parameters waarvoor geen specifieke achtergrondconcentraties in het projectgebied
bekend zijn, wordt gerefereerd naar interpolatiegegevens van VMM zoals opgenomen in de
jaarrapporten luchtkwaliteit, literatuurgegevens en/of meetgegevens van meetstations t.h.v.
vergelijkbare locaties of achtergrondgebieden.
De huidige luchtkwaliteit wordt getoetst t.o.v. beschikbare kwaliteitsdoelstellingen. Dit omvat
enerzijds de vergelijking met de wettelijk vastgelegde luchtkwaliteitdoelstellingen en, voor die
parameters waarvoor geen wettelijke grenswaarden opgenomen zijn, vergelijking met internationale
richtwaarden (bv. WHO, Nederlandse MTR waarden, ….).
9.2.2.3
Lozingen in de referentiesituatie
De lozingen in de referentiesituatie worden berekend uitgaande van de emissiegegevens van 2013.
Naast de meest relevante bronnen die in rekening gebracht worden bij de IMJV-rapportage worden
ook de minder relevante emissiebronnen in kaart gebracht.
Bij voorkeur worden de berekeningen van de emissies gebaseerd op de resultaten van uitgevoerde
metingen. Bij ontstentenis hiervan wordt rekening gehouden met ofwel emissiegrenswaarden,
berekende emissies en/of inschattingen op basis van de ervaring van de deskundige.
Teneinde een beeld te geven van de jaarvrachten in de actuele situatie worden de berekende
emissies, zoals gerapporteerd in het IMJV-rapport van 2013 opgenomen (zie bijlage V).
Om de geuremissies van de VOS in kaart te brengen worden de berekende vrachten omgerekend
naar geurequivalenten rekening houdend met geurdrempelwaarden welke in de literatuur zijn terug
te vinden.
9.2.2.4
Lozingen in de geplande situatie
Rekening houdend met de geplande wijzigingen (capaciteiten/installaties) worden de te verwachten
emissies in de geplande situatie in kaart gebracht bij volledige invulling van de geplande situatie.
Indien geen onderbouwde gegevens beschikbaar zijn m.b.t. de te verwachten emissies bij hogere
capaciteiten van de bestaande installaties wordt rekening gehouden met een lineaire toename van
de emissies in functie van de productieniveaus.
Voor de nieuwe installaties worden in eerste instantie de emissiegrenswaarden als basis gebruikt. In
functie van eventuele projectgerelateerde maatregelen die voorzien worden, kan een aanpassing
van de emissies voorzien worden rekening houdend met de te verwachten afname in functie van de
voorziene maatregelen (voor zover hieromtrent gegevens beschikbaar zijn).
Deze aanpak kan als een worst case benadering beschouwd worden.
Waar mogelijk worden de berekende emissies gekaderd t.o.v. de NEC doelstellingen.
9.2.2.5
Effectvoorspelling en –beoordeling
Voor de beoordeling van de effecten wordt gebruik gemaakt van de meest recente versie van het
Richtlijnenboek milieueffectenrapportage “Richtlijnenboek voor de discipline lucht”.
Voor de beoordeling van de effecten worden voor de relevante emissies impactberekeningen
voorzien m.b.v. het model IFDM.
Op basis van de actueel gekende gegevens worden deze berekeningen voorzien voor de:
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 72

Immissies van VOS, NO2 en SO2

Verzurende en vermestende deposities
Indien bij de uitvoering van de studie vastgesteld wordt dat er, behoudens voor bovenstaande
parameters, er bijkomende stoffen zijn waarvoor een relevante impact te verwachten is, dan
worden deze uiteraard eveneens mee beoordeeld op basis van impactberekeningen.
Voor de evaluatie van de impact van de transportemissies wordt gebruik gemaakt van het screening
model CAR-Vlaanderen. Op basis van het aantal transporten en de route die hierbij gevolgd wordt
kan m.b.v. dit model de impact op de luchtkwaliteit geschat worden van de uitlaatgasemissies.
De bekomen gegevens worden gerelateerd t.o.v. concentratie- /kwaliteitsdoelstellingen. Hierbij
worden algemeen aanvaarde luchtkwaliteitsdoelstellingen of internationale doelstellingen als
toetsingskader beschouwd.
Ten aanzien van de impactberekeningen voor verzurende en vermestende depositie wordt gebruik
gemaakt van de depositiefactoren zoals opgenomen in het Richtlijnenboek lucht, rapporten VMM of
andere literatuurgegevens. Bij de depositiefactoren zoals opgenomen in het RLB dient de NH3
depositie als een worst case benadering beschouwd te worden (cfr. extract RLB-lucht zoals hierna
opgenomen).
Bij de opmaak van het MER zal gebruik gemaakt worden van depositiefactoren in functie van het
type vegetatie aanwezig in de te beoordelen habitatgebieden, zoals deze in de literatuur terug te
vinden zijn.
M.b.t. de berekening van de depositie te wijten aan de NOx emissies zal hierbij uitgegaan worden
van de NO2 concentraties waarvoor depositiefactoren in de literatuur terug te vinden zijn (o.a. in de
VMM-rapporten “Zure regen in Vlaanderen”). Ook natte depositie wordt in rekening gebracht.
9.2.3 Beoordelingskader
9.2.3.1
Impact individuele parameters exclusief deposities en geur
Op basis van de berekende impactbijdragen van de emissies tot de omgevingsluchtkwaliteit wordt
een effectbeoordeling voorzien.
In eerste instantie wordt deze beoordeling uitgevoerd voor alle parameters waarvoor het effect
kwantitatief werd berekend.
Ten aanzien van de cijfermatige beoordeling van de impactniveaus wordt per parameter het hierna
vermelde schema gehanteerd bij de evaluatie van de jaargemiddelde bijdrage van het bedrijf,
overeenkomstig het toetsingskader opgenomen in het Richtlijnenboek Lucht:
•
Geen relevant negatief effect: bijdrage minder dan 1 % van de doelstelling
Kennisgeving
0
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 73
•
Gering negatief effect: beperkte bijdrage van max. 3 % van de doelstelling
-1
•
Matig negatief effect: relevante bijdrage van min. 3 maar max. 10 % v/d doelstelling
-2
•
Groot negatief effect: belangrijke bijdrage van meer dan 10 % v/d doelstelling
-3
Indien de wijzigingen gepaard gaan met een afname van de impact wordt een vergelijkbaar
beoordelingskader ingevoerd:
•
Geen relevant positief effect: afname bijdrage minder dan 1 % van de doelstelling
0
•
Gering positief effect: afname bijdrage max. 3 % van de doelstelling
1
•
Matig positief effect: afname bijdrage min 3 maar max. 10 % v/d doelstelling
2
•
Groot positief effect: afname bijdrage meer dan 10 % v/d doelstelling
3
Voor parameters waarvoor geen kwantitatieve evaluatie mogelijk zou zijn wordt eveneens
bovenstaand 7-delig kader gebruikt. Deze beoordeling wordt gebaseerd op een experten inschatting.
Bij het toekennen van de beoordeling per parameter kan ook rekening worden gehouden met
andere elementen welke niet vervat zitten in de kwantitatieve beoordelingskaders, maar die toch als
voldoende belangrijk beoordeeld worden, zonder dat hierbij tot een afzwakking van de eerder
vastgelegde kwantitatieve beoordeling te komen. Dit kan bv. betrekking hebben op emissieniveaus
welke als zeer belangrijk aanzien worden zonder dat deze aanleiding vormen tot een relevante
impact op de luchtkwaliteit, of op emissies die aanleiding vormen tot de vorming van secundair fijn
stof,… . Deze beoordeling wordt eveneens gebaseerd op een expertinschatting.
9.2.3.2
Impact verzurende en vermestende deposities
M.b.t. de verzurende en vermestende depositie worden wel impactberekeningen voorzien en
besproken, maar voor de impactevaluatie wordt verwezen naar de discipline Fauna & Flora.
Bij de beoordeling dient echter wel rekening gehouden te worden met een wettelijk kader dat
vastgelegd werd bij een beslissing van de Vlaamse Regering van 23 april 2014 (VR 2014 2304
DOC.0467/4TER ‘Programmatische aanpak van stikstofdeposities (PAS)’, § 4.2.4). Voor de
‘overgangsperiode’ (die actueel in werking is) wordt daartoe onderstaand significantiekader voor de
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 74
industriële NOx-emissies opgelegd. De methode die moet gevolgd worden voor het uitvoeren van
deze passende beoordeling wordt beschreven in de ‘praktische wegwijzer passende beoordeling
eutrofiëring via lucht’, uitgegeven door het ANB.
Dit kader heeft ook repercussies op het al of niet noodzakelijk zijn van milderende maatregelen
(emissiereductie van vermestende stoffen).
Tabel IX.2.1
Beoordelingskader N-depositie in habitat gebieden zoals vastgelegd in een beslissing van
de Vlaamse Regering van 23 april 2014
Opmerking: het is perfect mogelijk dat bij het indienen van het (ontwerp)MER en/of
vergunningsaanvraag reeds een ander kader van toepassing is dan het hierboven vermelde.
9.2.3.3
Impact geur
M.b.t. de beoordeling ten aanzien van de impact inzake geur wordt rekening gehouden met
bepalingen opgenomen in het Vlaamse geurbeleid (Visiedocument Op weg naar een duurzaam
geurbeleid), en de “doorvertaling” hiervan zoals opgenomen in het RLB-lucht. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt naargelang de geurgevoeligheid van het te beoordelen gebied.
In bijlage IV wordt info opgenomen die aan de grondslag ligt bij het vaststellen van een
beoordelingskader inzake geur.
Bij de beoordelingswaarden die in dit dossier gehanteerd zullen worden wordt uitgegaan van geuren
die te omschrijven zijn als eerder neutraal (zoals bv. deze van vernis, nagellak, verf op solventbasis
waarvan de geur ook door de aanwezige VOS bepaald wordt).
Ten aanzien van het beoordelingskader dat hierna voorgesteld wordt dient wel aangegeven te
worden dat de beoordelingswaarden geen wettelijke bepalingen zijn maar wetenschappelijk
onderbouwde toetsingswaarden.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 75
Figuur IX.2.2
Effectenladder voor neutrale geuren in functie van de geurgevoeligheid van het
toetsingsobject/-gebied (bron LNE, RLB lucht, 2012)
Tabel IX.2.2
Toetsingskader voor geur, waarden uitgedrukt in equivalente geureenheden/m³ als 98P
waarde (equivalente geureenheden zoals afgeleid uit geurdrempelwaarde)
Berekende hoogste
bijdrage
bijdrage < richtwaarde
(nuleffectniveau)
richtwaarde < bijdrage < tussenliggende
beoordelingswaarde
(hinderniveau)
Tussenliggende
beoordelingswaarde
(hinderniveau) < bijdrage <
grenswaarde (ernstig
hinderniveau)
Bijdrage > grenswaarde
(ernstig hinderniveau)
Kennisgeving
Hoog
geurgevoelige
bestemming
(woongebied)
< 1,5
Matig
geurgevoelige
bestemming
Laag geurgevoelige
bestemming
(bedrijventerrein)
< 3,0
< 5,0
Beoordeling
bijdrage
t.o.v.
luchtkwaliteitsdoelstellingen
0
Tussen 1,5 en
2,5
Tussen 3,0 en
4,0
Tussen 5,0 en 7,5
-1
Tussen 2,5 en
3,0
Tussen 4,0 en
5,0
Tussen 7,5 en 10
-2
> 3,0
> 5,0
> 10,0
-3
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 76
9 . 2 . 4 M i l d e r e n d e m a a t r e g el e n
Indien zou blijken dat de huidige en/of toekomstige activiteiten aanleiding geven tot mogelijke
hinder en/of tot overschrijdingen van emissiegrenswaarden of luchtkwaliteitsdoelstellingen, worden
bijkomende milderende maatregelen voorzien.
Onderscheid wordt hierbij gemaakt tussen maatregelen welke absoluut noodzakelijk zijn in het
kader van vastgelegde wettelijke bepalingen, en anderzijds maatregelen die bv. voortvloeien uit het
te hanteren beoordelingskader zoals opgenomen in het RLB-lucht.
Milderende maatregelen worden voorzien indien:

Emissiegrenswaarden of reeds vastgelegde toekomstige emissiegrenswaarden overschreden
worden of zullen worden;

De te verwachten bijdrage aan de immissieconcentraties, veroorzaakt door de activiteit, in
combinatie met de achtergrondconcentraties, t.h.v. de dichtst bijgelegen wooncentra, hoger zal
zijn dan de vastgelegde luchtkwaliteitsdoelstellingen. In dit geval kunnen de voorgestelde
“milderende maatregelen” ook betrekking hebben op mogelijke oorzaken van hoge
achtergrondconcentraties, indien de bijdrage van de activiteit zelf zeer beperkt is.

Desgevallend wordt ook onderzoek uitgevoerd naar milderende maatregelen overeenkomstig de
koppeling met de berekende impact zoals opgenomen in het RLB-lucht.
Tabel IX.2.3
Link tussen vereist onderzoek naar milderende maatregelen en impactbeoordeling op basis
van jaargemiddelde impact op luchtkwaliteit zoals gehanteerd in RLB-lucht
Link milderende maatregelen
Kennisgeving
Jaargemiddelde:
Voor een score van -1 geldt (beperkte bijdrage) : onderzoek naar
milderende maatregelen is minder dwingend, tenzij de
milieukwaliteitsnorm in referentiesituatie reeds voor 80% ingenomen is
(link met milieugebruiksruimte).
Score -2 : belangrijke bijdrage, milderende maatregelen moeten
gezocht worden in het MER met zicht op implementatie ervan op korte
termijn.
Score -3 : zeer belangrijke bijdrage, milderende maatregelen zijn
essentieel.
Er wordt altijd verwacht dat het effect van de milderende maatregelen
doorgerekend wordt en opnieuw getoetst.
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 77
9.3
GELUID EN TRILLINGEN
9 . 3 . 1 A f b a k e n i n g e n b e s c hr i j v i ng v a n h e t s t u d i eg e b i e d
Het studiegebied strekt zich uit tot op minstens 200 m van de perceelsgrens en van het
industriegebied conform de bepalingen in VLAREMII. Dit studiegebied wordt uitgebreid tot aan de
meest nabijgelegen kwetsbare ecologische gebieden en tot aan de meest nabijgelegen woningen
buiten het industriegebied. De specifieke bijdrage van het bedrijf zal dus bepaald worden tot 200 m
van de perceelsgrens/industriegebied en tevens ook tot de meest nabijgelegen kwetsbare gebieden.
9 . 3 . 2 B e sc h r i j v i n g v a n d e r e f e r e n t i e s i t u a ti e
In het kader van vorige MER voor deze site werden er al immissiemetingen en emissiemetingen
uitgevoerd. Vermits sinds deze metingen heel wat veranderd is t.o.v deze studie (verdwijnen van
installaties, nieuwe installaties, uitgevoerde milderende maatregelen, verandering van het
omgevingsgeluid) worden nieuwe immissiemetingen uitgevoerd. Daarnaast wordt ook een
geluidskaart opgesteld van het gehele bedrijf volgens de EMOLA-methode.
De referentiesituatie wordt bijgevolg beschreven op basis van een recente geluidskaart en nieuwe
immissiemeting t.h.v. de Scheldedijk waar er minstens 96 uur (4 dagen) continu zal gemeten
worden. De inplanting van dit vaste meetpunt is in onderstaande figuur op een luchtfoto
weergegeven.
Figuur IX.3.1
Kennisgeving
Mogelijke inplanting van het vaste geluidsmeetpunt – gelegen in het meest nabijgelegen
natuurgebied
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 78
Deze metingen leveren de waarden op van de grootheden LAeq,1h, LA05,1h, LA10,1h, LA50,1h en LA95,1h
uitgedrukt in dB(A). Om eventuele zuivere tonen op te sporen wordt tevens een tertsbandanalyse
uitgevoerd. Niet alleen de statistische parameters worden opgemeten en opgeslagen. Ook de
ogenblikkelijke geluidsniveaus (logging) worden opgeslagen. De metingen worden uitgevoerd
conform de bijlage 4.5.1 van het VLAREM II. De meetresultaten worden getoetst aan de richtwaarden
uit VLAREM II in functie van de bestemming van het meetpunt volgens het gewestplan.
Alle beoordelingspunten rondom de fabriek zijn gelegen in gebied op minder dan 500 m van een
industriegebied. De milieukwaliteitsnormen voor deze beoordelingspunten zijn :

Dagperiode (7u tot 19u) : 50 dB(A)

Avondperiode (19u tot 22u) : 45 dB(A)

Nachtperiode (22u tot 7u) : 45 dB(A)
De huidige geluidsemissie zal bepaald worden op basis van een geluidskaart die opgesteld wordt op
basis van een raster van meetpunten. De EMOLA – methode zal hier voor gebruikt worden. Er zal
rekening gehouden worden met een opsplitsing van nieuwe en bestaande geluidsbronnen volgens
de definitie van VLAREM II en volgens de richtlijnen opgenomen in het ‘richtlijnenboek voor geluid
en trillingen’.
Het omgevingsgeluid op de Scheldedijk en rondom de fabriek wordt vooral bepaald door de
bedrijven in het havengebied, waaronder de activiteiten van LANXESS nv. Daarnaast draagt ook het
wegverkeer op de Scheldelaan bij tot het omgevingsgeluid. Ter informatie zullen ook de relevante
geluidsbelastingskaarten opgesteld door de overheid worden weergegeven.
9 . 3 . 3 E f f e c tv o o r s p e l l i n g e n – b e o o r d e l i n g
Het effect van de werking van het bedrijf zal behandeld worden als een gedeelte bestaande en
nieuwe inrichting en dit in de huidige situatie. Aan de hand van de bekomen
geluidsvermogenniveaus (spectrum) zal per deelinrichting de specifieke bijdrage berekend worden
volgens ISO 9613.
De berekende en gemeten immissieniveaus zullen ons toelaten om het specifiek geluid van het
bedrijf te bepalen en te toetsen aan de geldende normering waarbij rekening wordt gehouden met
het onderscheid bestaand/nieuw.
Er wordt een geluidsmodel opgemaakt voor de referentiesituatie en de geplande situatie met de
nieuwe installaties cumulatief met de installaties die nu al in werking zijn.
Het effect van de geluidsemissie zal aan de hand van een geluidscontourenkaart gevisualiseerd
worden. Ook het effect van verkeer zal onderzocht worden m.b.v. de SRM II indien relevant.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 79
Het effect van de huidige en geplande situatie zal beoordeeld worden volgens het significantiekader
zoals dit is uitgewerkt in het richtlijnenboek voor geluid en trillingen :
9 . 3 . 4 M i l d e r e n d e m a a t r e g el e n
Indien er overschrijdingen worden vastgesteld of significante effecten voorkomen, worden
indicatieve maatregelen voorgesteld dat na het uitvoeren van het MER in een saneringsplan kan
gegoten worden.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 80
9.4
MENS
9 . 4 . 1 A f b a k e n i n g e n b e s c hr i j v i ng s t u di e g e b i e d
Aangezien de discipline mens-gezondheid zeer sterk steunt op gegevens van de disciplines lucht en
geluid, wordt de afbakening van het studiegebied én de inschatting van de omvang van de effecten
in grote mate bepaald door deze disciplines.
Alvorens in te gaan op de lucht- en/of geluidskwaliteit van de omgeving, dient de doelgroep van
deze discipline, met name ‘de mens’ in kaart gebracht te worden. Hiertoe wordt een beschrijving
opgesteld van de ‘mensen’ die zich in de nabijheid van het bedrijf bevinden.
Een meer gedetailleerde omschrijving van de bevolkingsgroep aangaande zijn aantal, zijn structuur,
de aanwezigheid van kwetsbare deelgroepen (scholen, ziekenhuizen...)... wordt slechts uitgevoerd
wanneer er in het MER sprake is van (mogelijke) significante milieu-effecten voor de mens.
De discipline mens-mobiliteit onderzoekt enerzijds het bereikbaarheidsprofiel, anderzijds het
mobiliteitsprofiel van LANXESS nv.
9 . 4 . 2 E f f e c tv o o r s p e l l i n g e n – b e o o r d e l i n g
9.4.2.1
Atmosferische emissies
9 .4 .2 .1 .1 G E Z O N D H E I D E F F E C T E N
Teneinde de effecten van de atmosferische emissies te bepalen, dienen verschillende stappen
doorlopen te worden:
1. identificatie van de relevante agentia of luchtpolluenten;
2. bepaling van hun concentratie, hun verspreiding en hun al dan niet continue karakter;
3. identificatie van de blootstelling en de belasting;
4. identificatie van mogelijke gezondheidseffecten die optreden t.g.v. de aanwezigheid van de
relevante agentia per groep of deelgroep van de bevolking.
Voor de identificatie van de agentia worden de polluenten die relevant blijken in de discipline lucht,
weerhouden. De parameters die aan volgende criteria voldoen worden verder besproken in de
discipline mens: (1) de parameter komt voor in de omgeving met een concentratie van méér dan
80% van de luchtkwaliteitsdoelstelling, (2) het project is verantwoordelijk door 1% van de huidige
immissieconcentratie/luchtkwaliteitsdoelstelling van deze parameter, of (3) over de parameter
bestaat er ongerustheid bij de bevolking. Per geselecteerde parameter wordt een korte toelichting
gegeven bij de mogelijke gezondheidseffecten t.g.v. blootstellingen aan de corresponderende
parameter.
Voor de verschillende parameters gelden er richtwaarden ter bescherming van de gezondheid van
de mens die zijn opgenomen in WHO-richtlijnen, de Nederlandse emissierichtlijn en/of in de
Europese richtlijnen (de zogenaamde Dochterrichtlijnen) waarvan kan gesteld worden dat, bij het
respecteren van deze richtwaarden, de beschreven effecten niet zullen optreden.
Deze richtwaarden kunnen zowel betrekking hebben op het voorkomen van acute effecten t.g.v. een
kortstondige blootstelling aan (zeer) hoge concentraties als op het voorkomen van effecten die
verbonden zijn aan een langdurige blootstelling. In het eerste geval gelden de richtwaarden voor
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 81
concentraties gemeten over een beperkte periode. In het tweede geval hebben de richtwaarden
betrekking op een jaargemiddelde blootstelling.
9.4.2.2
Geluidsemissies
Voor wat geluid betreft wordt er nagegaan of de geluidsniveaus in de omgeving aanleiding kunnen
geven tot psychosomatische effecten en/of hinder. Hiertoe zullen de geluidsniveaus getoetst
worden aan wettelijk vastgelegde richtwaarden.
9.4.2.3
Mobiliteit
Wat het aspect mobiliteit betreft, zal het bereikbaarheidsprofiel van LANXESS nv beschreven
worden. De huidige capaciteit en intensiteit van de wegen rond het projectgebied (van LANXESS nv
tot autosnelweg) wordt vergeleken met elkaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van uitgevoerde
studies of plannen. Het mobiliteitsprofiel (zowel personen- als goederenverkeer) van LANXESS nv zal
onderzocht worden en er wordt bekeken hoeveel deze bijdraagt tot de capaciteit van de weg
(rekening houdend met het tijdstip van de transporten, de bestemmingen...).
9 . 4 . 3 M i l d e r e n d e m a a t r e g el e n
Milderende maatregelen ter voorkoming of beperking van de effecten op de gezondheid van de
populatie zullen voorgesteld worden indien uit de effectbeoordeling blijkt dat er afdoende bewijs is
dat de gezondheid van de bestudeerde populatie zal lijden onder de uitvoering van het project.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 82
9.5
FAUNA EN FLORA
9 . 5 . 1 A f b a k e n i n g v a n h e t s t u d i e g e b i e d e n r e i kw i j d t e
In deze discipline zullen de effecten op flora en fauna door rustverstoring, verzuring, vermesting en
wijzigingen van de waterkwaliteit van het Scheldewater worden onderzocht als gevolg van de
activiteiten van LANXESS nv en dit op basis van de resultaten van de abiotische disciplines.
Het studiegebied wordt enerzijds afgebakend als een zone van 0,5 - 1 km rondom het bedrijfsterrein
LANXESS nv waarbinnen effecten door rustverstoring en biotoopwijziging door gewijzigde
waterkwaliteit kunnen optreden. Voor de effecten door verzuring zal een veel ruimer studiegebied
(ca. 20 km) worden onderzocht. Deze contour wordt bepaald door de resultaten en invloedszones
berekend in de discipline Lucht. Hierdoor overlapt het studiegebied met natuurgebieden,
natuurreservaten, VEN-gebieden, speciale beschermingszones van het Natura 2000 netwerk
(eventueel ook op Nederlands grondgebied) en Ramsargebieden.
9.5.2 Onderzoeksmethodologie
9.5.2.1 M e t h o d i e k b e s c h r i j v i n g r e f e r e n t i e s i t u a t i e
De beschrijving van de referentietoestand omvat een situering van het bedrijf binnen een ruimere
omgeving en een aanduiding van de waardevolle natuugebieden en beschermde gebieden.
Vervolgens worden per natuurgebied de belangrijkste vegetaties en flora beschreven die aanwezig
zijn en die relevant zijn bij de effectbeoordeling. Deze beschrijving gebeurt op basis van bestaande
gegevens, aangevuld met een beperkte terreininventarisatie/-controle. Gebruikte bronnen zijn:
BWK-kaarten, databankgegevens flora en fauna (INBO, Natuurpunt), bestaande studies en andere
beschikbare inventarisatiegegevens.
De aanwezige fauna ter hoogte van het studiegebied in de omgeving van het bedrijfsterrein van
LANXESS nv zal worden beschreven op basis van bestaande informatie (broedvogelatlas,
waarnemingen Natuurpunt, monitoringgegevens,… ). Bijzondere aandacht gaat uit naar de avifauna
ter hoogte van de Zeeschelde.
De VEN-gebieden en de speciale beschermingszones (vogel- en habitatrichtlijngebieden) die
aanwezig zijn binnen het uitgebreide studiegebied en die relevant zijn in het kader van de
effectvoorspelling worden kort besproken. De instandhoudingsdoelstellingen van de aanwezige
habitats en soorten in de Natura 2000 gebieden worden opgelijst.
De huidige impact van LANXESS nv op de fauna en flora ter hoogte van de natuurgebieden en
beschermde gebieden door lozing effluentwater, atmosferische emissies en geluidsemissies wordt
besproken en geëvalueerd. De effecten worden vergeleken met de nulsituatie. Dit zal gebeuren op
basis van de resultaten aangereikt uit de disciplines Oppervlaktewater, Lucht en Geluid en de
bestaande toestand van de natuur in de omgeving van het bedrijf. Effecten door eutrofiëring door
lozing van het gezuiverde afvalwater worden beschreven op basis van berekeningen van de
waterkwaliteit in de Zeeschelde. Er wordt nagegaan welke wijzigingen aan de
milieukwaliteitsnormen kunnen optreden en welke effecten voor flora en fauna hierdoor kunnen
optreden. De verzuring door atmosferische emissies wordt ingeschat op basis van de
kwetsbaarheidkaarten van vegetaties voor verzuring en de kritische last van de aanwezige
ecosystemen en beschermde habitats. De beoordeling houdt rekening met de gemeten
achtergrondwaarden en de bijdrage van het bedrijf. Er wordt getoetst aan de korte en lange
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 83
termijndoelstellingen. De effecten van rustverstoring door geluidsemissies worden beschreven op
basis van de geluidsmetingen en geluidscontourenkaarten. Het effect van verstoring van de avifauna
is afhankelijk van de aanwezigheid van storingsgevoelige vogelsoorten. De beoordeling gebeurt
kwalitatief.
9.5.2.2
Korte beschrijving van het studiegebied
De terreinen en bedrijfsgebouwen van LANXESS nv te Lillo situeren zich op de rechteroever van de
Schelde in het Antwerpse havengebied, tussen de Scheldelaan en het Kanaaldok B1.
Grote delen van het bedrijfsterrein zijn bebouwd of verhard, op de nog onbebouwde zone kan er in
de toekomst nog ruimtebeslag plaatsvinden. De biologische waarde van deze onbebouwde zones is
beperkt.
De belangrijkste natuurwaarden in de omgeving van LANXESS nv komen voor ter hoogte van de
spoorwegberm palend aan het bedrijfsterrein, de Scheldeoevers en het natuurreservaat De
Kuifeend. In de verdere omgeving zijn de polders op Linkeroever, Blokkersdijk, het Galgenschoor,
het Ekers Moeras, de Oude Landen, het Peerdsbos, de fortengordel (Stabroek-Brasschaat), de
polders op rechteroever, het Klein en Groot Schietveld en de Kalmthoutse Heide de belangrijkste
gebieden met een grote natuurwaarde. Ze zijn tevens aangeduid als VEN-gebied en/of vogel- en
habitatrichtlijngebied. Natura-2000 gebieden op Nederlands grondgebied en gelegen binnen een
straal van 20 km rond LANXESS nv zijn de Brabantse Wal, Markiezaat en Vogelkreek.
9 . 5 . 3 E f f e c tv o o r s p e l l i n g e n – b e o o r d e l i n g
Gewijzigde effecten op fauna en flora kunnen optreden als gevolg van de hervergunning en
uitbreiding van de productiecapaciteit van het bedrijf. De lozing van het effluentwater,
atmosferische emissies, geluidsproductie en transporten kunnen aanleiding geven tot eutrofiëring,
verzuring en rustverstoring. De effecten in de geplande toestand worden vergeleken met de
bestaande situatie en de nulsituatie.
Lozing van effluentwater kan een mogelijke verstoring betekenen van gevoelige vegetaties ter
hoogte van de Zeeschelde. Mogelijke effecten worden ingeschat op basis van de huidige en
berekende waterkwaliteitsgegevens en kwantiteitsgegevens. Eventuele bijkomende effecten en
risico’s door eutrofiëring (wijziging van de waterkwaliteit) worden onderzocht.
Effecten door verzuring en rustverstoring worden beschreven op basis van de gewijzigde bijdragen
van het bedrijf LANXESS nv in de geplande toestand, de berekende waarden worden vergeleken met
deze van de referentietoestand en de nulsituatie. De verzurende emissies in de geplande toestand
worden getoetst aan de korte en lange termijndoelstellingen.
Volgend significantiekader zal worden gebruikt:

-3: zeer significant negatief effect: volledige vernietiging/permanente verdwijning van
waardevol biotoop, habitat of soort door biotoopwijziging, eutrofiëring, verzuring of
rustverstoring. De bijdrage van het bedrijf aan de kritische last of toetsingswaarde is
significant negatief en is groter dan 50%. Milderende maatregelen op korte termijn zijn
noodzakelijk om het effect te beperken.

-2: significant negatief effect: wijziging/gedeeltelijke verdwijning of aantasting van
waardevol biotoop, habitat of soort door biotoopwijziging, eutrofiëring, verzuring of
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 84
rustverstoring. De bijdrage van het bedrijf aan de kritische last of toetsingswaarde is
belangrijk (groter dan 10%) of relevant (tussen 5% - 10%). Milderende maatregelen op
langere termijn zijn noodzakelijk om het effect te beperken.

-1: weinig significant negatief effect: tijdelijke wijziging/beperkte verdwijning of aantasting
van waardevol biotoop, habitat of soort door biotoopwijziging, eutrofiëring, verzuring of
rustverstoring. De bijdrage van het bedrijf aan de kritische last of toetsingswaarde is beperkt
(tussen 3% - 5%). Milderende maatregelen worden voorgesteld t.a.v. het standstill-principe.

0: geen of verwaarloosbaar effect. De bijdrage van het bedrijf aan de kritische last of
toetsingswaarde is verwaarloosbaar en is kleiner of gelijk aan 3%.

+1: weinig significant positief effect: tijdelijke verbetering, versterking of toename van
waardevol ecotoop door tijdelijke afname eutrofiëring, rustverstoring of verbetering luchtof waterkwaliteit. De bijdrage van het bedrijf aan de kritische last of toetsingswaarde neemt
in beperkte mate af.

+2: positief significant effect: verbetering, versterking of toename van waardevol ecotoop of
habitat door permanente afname eutrofiëring, rustverstoring of verbetering lucht- of
waterkwaliteit. De bijdrage van het bedrijf aan de kritische last of toetsingswaarde neemt op
relevante wijze af.

+3: zeer significant positief effect: permanente belangrijke verbetering of sterke toename
van zeer waardevol of waardevol ecotoop of habitat door afname eutrofiëring,
rustverstoring of verbetering lucht- of waterkwaliteit. De bijdrage van het bedrijf aan de
kritische last of toetsingswaarde neemt in belangrijke mate of op significante wijze af.
Een toetsing van het project zal gebeuren aan de juridische randvoorwaarden die van toepassing zijn
(Natuurdecreet). Een natuurtoets (volgens art. 16), een VEN-toets (verscherpte natuurtoets
volgens art. 26 bis) en een passende beoordeling of habitattoets (art. 36 ter) zullen worden
uitgevoerd.
De passende beoordeling wordt opgemaakt als blijkt dat het bedrijf een betekenisvolle negatieve
bijdrage levert aan een of meerdere effectgroepen. De passende beoordeling zal als bijlage bij het
MER worden toegevoegd.
9 . 5 . 4 M i l d e r e n d e m a a t r e g el e n
Indien significant negatieve effecten zullen optreden worden milderende maatregelen geformuleerd
die de negatieve effecten kunnen voorkomen, verminderen of herstellen.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 85
9.6
OVERIGE DISCIPLINES
9.6.1 Bodem en grondwater
Wat betreft de mogelijke impact op bodem- en grondwaterkwaliteit t.g.v. de exploitatie van
opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen, wordt geen specifiek onderzoek voorzien.
Het is namelijk zo dat deze opslagplaatsen beantwoorden aan de wettelijke voorschriften zoals
opgenomen in VLAREM II.
Hiermee rekening houdend kan dan ook gesteld worden dat de risico’s op het ontstaan van bodemen grondwaterverontreiniging t.g.v. de exploitatie van opslagplaatsen aan gevaarlijke stoffen
afdoende beheerst zijn en geen verder onderzoek vereisen.
De grond- en grondwaterkwaliteit binnen het studiegebied zal op een kwalitatieve manier
besproken worden aan de hand van de op dit moment beschikbare gegevens. De huidige toestand
van het bedrijfsterrein zoals bepaald in het meest recente bodemonderzoek wordt dan ook
beschouwd als representatief voor de actuele situatie.
Voor wat betreft de bouw van de ammoniakterminal in het gestuurd ontwikkelingscenario zullen de
mogelijke effecten tijdens de aanlegfase besproken worden.
9 . 6 . 2 L a n d s c h a p , b o u w k u n d i g e r fg o e d e n a r c h eo l o g i e
De beschermde monumenten en landschappen bevinden zich op een grote afstand van het bedrijf
situeren.
In het project-MER zal de uitwerking van de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en
archeologie dan ook niet in detail besproken worden.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 86
10 INTERDISCIPLINAIRE GEGEVENSOVERDRACHT
Discipline
Geluid
Gegevens
geluidsproductie + niveau in omgeving
Lucht
emissies + immissiekwaliteit
Oppervlaktewater
Bijdrage tot waterkwaliteit
Kennisgeving
Gegevensoverdracht naar
Mens – psychosomatische aspecten
Fauna en Flora – rustverstoring
Mens – toxicologische aspecten
Fauna en Flora – toxicologische aspecten,
verzuring en vermesting
Fauna en Flora – bijdrage tot aquatische
toxiciteit
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 87
11 LEEMTEN IN DE KENNIS
Bij het opstellen van de kennisgeving werden nog geen leemten in de kennis naar voor geschoven.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 88
12 GRENSOVERSCHRIJDENDE INFORMATIE-UITWISSELING
Gelet op het feit dat er grensoverschrijdende effecten op mens en milieu te verwachten zijn, is het
aangewezen om de bevoegde autoriteiten van Nederland op de hoogte te stellen van dit project
zoals vermeld in art. 4.3.4.§5 van het DAMB.
M ER
Een afschrift van de volledig verklaarde kennisgeving wordt voor de ter inzage legging overgemaakt
aan de bevoegde Nederlandse autoriteit.
Een afschrift van de beslissing m.b.t. het al dan niet goedkeuren van het MER zal eveneens
overgemaakt worden aan de boevoegde instantie.
MILIEUVERGUNNING
Het voorgenomen project zal voorwerp uitmaken van een aanvraag tot het verkrijgen van een
milieuvergunning conform art. 6 van VLAREM I. Verwacht wordt dat deze aanvraag zal ingediend
worden in het voorjaar van 2015. Zoals vermeld in § 1.6 zal de vergunningsaanvraag eveneens een
exemplaar van het goedgekeurde MER bevatten.
Gezien het feit dat er mogelijks grensoverschrijdende effecten kunnen optreden, zal conform art.
19bis van VLAREM I, een exemplaar van de milieuvergunningsaanvraag door de Deputatie van de
provincie Antwerpen overgemaakt worden aan de bevoegde Nederlandse autoriteiten. Dit
exemplaar wordt overgemaakt binnen de 10 dagen na het volledig en ontvankelijk verklaren van de
vergunningsaanvraag.
Binnen een termijn van 2 maanden na toezending van het exemplaar van de vergunningsaanvraag,
kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten hun opmerkingen overmaken aan de Deputatie van
de provincie Antwerpen.
Tevens kunnen belanghebbende inwoners, woonachtig te Nederland, deelnemen aan het openbaar
onderzoek dat door de stad Antwerpen zal georganiseerd worden naar aanleiding van de
vergunningsaanvraag. De bevoegde Nederlandse autoriteiten zullen hiertoe in kennis gesteld
worden van het tijdstip en de wijze waarop het openbaar onderzoek zal georganiseerd worden.
Optioneel kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten zelf een openbaar onderzoek instellen.
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 89
13 VOORSTEL INHOUDSTAFEL MER
Een voorstel tot inhoudstafel van het MER is hieronder opgenomen .
I
I.1
I.2
I.3
I.4
II
III
III.1
III.2
III.3
IV
IV.1
IV.2
V
VI
VI.1
VI.2
VI.4
VII
VIII
VIII.1
VIII.2
VIII.3
VIII.4
IX
X
XI
XII
XIII
XIV
Algemeen
LANXESS nv
Het voorgenomen project
Toetsing MER-plicht van het project
Verdere besluitvormingsproces
Juridische en beleidsmatige situering van het project
Ruimtelijke situering van de inrichting
Algemene situering
Toegangswegen
Nabije omgeving:
Gebieden met woonfunctie
Bedrijven
Natura 2000 en natuurgebieden
Monumenten en landschappen
Beschrijving van LANXESS nv
Beschrijving van de processtappen
Milieuaspecten en projectgeïntegreerde milieumaatregelen:
Risico-activiteiten m.b.t. bodem en grondwater
Watergebruik en emissies via water
Luchtemissies
Geluidsemissies
Energie
Transport
Afvalstoffen
Beschrijving geplande veranderingen
Alternatieven
Nulalternatief
Locatiealternatief
Uitvoeringsalternatieven en BBT
Ingreep-effectrelaties
Effectvoorspelling en -beoordeling
Discipline lucht:
Afbakening en beschrijving studiegebied
Bespreking referentiesituatie
Effectvoorspelling en -begroting
Milderende maatregelen
Discipline geluid:
Afbakening en beschrijving studiegebied
Bespreking referentiesituatie
Effectvoorspelling en -begroting
Milderende maatregelen
Discipline mens:
Afbakening en beschrijving studiegebied
Bespreking referentiesituatie
Effectvoorspelling en -begroting
Milderende maatregelen
Overige disciplines
Watertoets
Leemten in de kennis
Postevaluatie
Grensoverschrijdende informatie-uitwisseling
Integratie en eindsynthese
Niet-technische samenvatting
Kennisgeving
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 90
FIGUREN
Kennisgeving
Legende
Lanxess NV
Hogedrempel Seveso-inrichting
Lagedrempel Seveso-inrichting
legende gewestplan:
zie volgende pagina
0
750
1500 m
Project
Lanxess NV
Figuur II.1: Gewestplan
sertius Environmental & Safety Service s Legende bij GRUP Waaslandhaven fase I en GRUP Afbakening zeehavengebied Antwerpen
EI
EI+
Zone voor bedrijvigheid (*)
Verkeersinfrastructuur (**)
Zone voor kantoren
Reservatiestrook voor verkeersinfrastructuur
Zone voor KMO's
Waterwegeninfrastructuur
Natuurgebied
Reservatiezone voor aan te leggen waterwegeninfrastructuur
Permanent ecologische infrastructuur
Reservatiezone voor aan te leggen waterwegverbinding
Permanent ecologische infrastructuur "met medegebruik"
Spoorinfrastructuur
Buffer
Leidingstraat
Leefbaarheidsbuffer
Hoogspanningsleiding
Reservatiestrook leefbaarheidsbuffer type 2
Koppelingsgebied
Tijdelijke natuurcompensatie
Reservatiegebied voor specieberging
Poldergebied of agrarisch gebied
Gebied voor gemeenschaps- en openbaar nutvoorzieningen
Bouwvrij agrarisch gebied
Gebied voor recreatievliegen
Gebied voor wonen
Woonuitbreidingsgebied
Gebied voor wonen, landbouw, landschapszorg en toeristisch-recreactieve activiteiten
(*) Zone voor bedrijvigheid bevat de volgende stedenbouwkundige voorschriften:
- Gebied voor zeehaven- en watergebonden activiteiten
- Specifiek regionaal bedrijventerrein voor afvalverwerking en recyclage
- Grensgebied met grootstedelijk gebied - Omgeving Noorderlaan
- Grensgebied met grootstedelijk gebied - omgeving Royerssluis
- Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek - Logistiek Park Schijns
- Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek - Logistiek park Waasland
- Gebied voor productie van energie
(**) Verkeersinfrastructuur omvat de volgende stedenbouwkundige voorschriften:
- Zone voor bestaande weg (GRUP Waaslandhaven fase I)
- Gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur (GRUP Afbakening Zeehavengebied Antwerpen)
Legende
Lanxess NV
bron: AGIV
0
500
1000 m
Project
Lanxess NV
Figuur II.2: Topografische kaart
sertius Environmental & Safety Service s Legende
Lanxess NV
Mogelijk overstromingsgevoelig
Effectief overstromingsgevoelig
bron: AGIV
0
500
1000 m
Project
Lanxess NV
Figuur II.3: Overstromingsgevoelige
gebieden 2011
sertius Environmental & Safety Service s Legende
Lanxess NV
bron: AGIV
0 150 300 m
Project
Lanxess NV
Figuur II.4: Orthofotoplan
sertius Environmental & Safety Service s Legende
Lanxess NV
bron: AGIV
0
500
1000 m
Project
Biologische minder waardevolle elementen
Lanxess NV
Complexvan biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen
Complex van biologische minder waardevolle en waardevolle elementen tot zeer waardevolle elementen
Complex van biologisch minder waardevolle en zeer waardevolle elementen
Biologisch waardevol
Complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen
Biologisch zeer waardevol
Figuur II.5: Biologische waarderings‐
kaart
sertius Environmental & Safety Service s Legende
Lanxess NV
Vogelrichtlijngebied
Habitatrichtlijngebied
bron: AGIV
0
500
1000 m
Project
Lanxess NV
Figuur II.6: Habitat‐ en
vogelrichtlijngebieden
sertius Environmental & Safety Service s Legende
Lanxess NV
VEN-gebied
bron: AGIV
0
500
1000 m
Project
Lanxess NV
Figuur II.7: VEN‐gebieden
nabij projectgebied
sertius Environmental & Safety Service s 343
341
++
+0
+3
+2
+1
+-
+.
+/
.-
.,
+4
.1
PQT
PQU
++/4
./+
47446M17..3
.+32
.+3.
PSQ
PSS
&5%!52"#
$5%2!52"#
)52"#35
FDGEEDH..KJ.
FDGEEDHJ+
47446M17/4
../.
47446M17.4
47446M17.4
FDGEEDH+
.+33
..//
47446M17/4
...+
..//
..//
47446M17.4
..4-
..4,
FDGEEDH+
.+30
/+,/
86..+3700
144
@
./,
.//
42
'!52"#
-44
@
..3,
47446M17.4
445!52"#
(532!52"#42
++4/
./.
0++.
,44
@
47446M17+4
..32
...4.34+
..4. ..40
5624//7+/
47446M17+4
++4.
....
47446M17.4
..4/
..//
[T\
FDGEEDH9
47446M17+4
..+/
47446M1744
PQZ
+./,
..//
47446M27-3
PSR
47446M17.4
..3.
PQY
+.41
FDGEEDH+
0+4/
..2/
47446M17.4
PQX
47446M17/4
..3/
..30
FDGEEDH..KJ0
47446M17.4
FDGEEDHI
234
M27,3 /
4.
./4744460.
./4+
./0,
FDGEEDH.
FDGEEDHI
PQW
FDGEEDH9
>
0?-446+.44
<
;
144
./3,
./21
+./4 +.4,
+.-1
+.11 +.21
:
0.4.
-?0136+-44
FDGEEDHJ
FDGEEDHJ+
47446M27,4
/274/74/742
/74,
/74-
./22
47446M17.4
.?2446/.44
,
9
/4
//
A@
FDGEEDHI
/74+
/740
AB<:CDE0AAB<:CDE0A
/743
PQV
+./2
47446M17/3
=
FDGEEDH9+
/
/7/4
/7//7//
/7/2
/7/0
AB<:CDE0A
/7.4
/7/3
FDGEEDH9
PQQ
PQR
FDGEEDH9+
0..-
./4/
FDGEEDH..KJ/
/7/+
/74/
/7./
/74.
PQS
/7/1
/7/,
FDGEEDH9+
0.4/
0++/
47446M1744
..2/
+.43
.44/
47446M27-4
FDGEEDH.
+../
FDGEEDH+
47446M1703
./3/
FDGEEDH.
47446M1744
FDGEEDH/
./-3
+//,
47446M1744
+/.,
47446M1744
0.+- 0.+1
0.+, 0..,
47446M27-4
FDGEEDHJ
0
/7.1
+/2,
47446M1743
..
AEELFDGEED
47446M2714
FDGEEDH.
.+
.0
.3
.2
5789r8
ss
]^_``abcdeSbbfghiij_ak12
lm3b4n4opq
blt5222523
*235
9ON
+,
'%%24%4#!52"#
9NN
34,
04
AEELFDGEED
AEELFDGEED
ON
+44/
NN
3//
ON
+44.
044/
N
*2359
3/+
3/1
0123346789
411
Water AWW
5.319.605 m³
Dok water
104.110.919 m³
Hemel water
22.468 m³
Afvalwa ter Bayer
2.343.013 m³
Drinkwater
376.421 m³
Afvalwater
1.364.449 m³
Derde partijen
Bedrijfswater
128.554 m³
Volontzout water
1.375.770 m³
Ketelvoedingswater
138.860 m³
Stoom
689.094 m³
Dokwater
51.185.268 m³
Figuur V.1 Waterbalans LANXESS nv
Schelde
Verdamping koeltorens
1.242.421 m³
Processen LANXESS
In product
4.036 m³
Dokwater
52.925.651 m³
Kanaaldok
Hemelwater
22.468 m³
Meetpunt 159000
Lozingspunt
Lanxess-Bayer
Meetpunt 158000
Meetpunt 159000
Figuur IX.1.1 Meetpunten VMM
KENNISGEVING PROJECT-MER
HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT
Uitgave: SEPTEMBER 2014
Revisie: EV
Pag. 91
BIJLAGEN
Kennisgeving
Bijlage I – p. 1
Bijlage I
Motivatie opsplitsing bestaande en nieuwe installaties
Voor het maken van het onderscheid tussen ‘bestaande’ en ‘nieuwe’ installaties met betrekking tot
geluid, wordt gebruik gemaakt van de definitie, zoals opgenomen in Vlarem, Titel II:
“Een inrichting kan als bestaand beschouwd worden, indien:

de exploitatie op 1/1/1993 was vergund,

of waarvoor vóór 1/9/1991 een vergunningsaanvraag is ingediend,

of de inrichting op 1/1/1993 in bedrijf is gesteld, vóór 1/1/1991 niet vergunningsplichtig was,
en waarvoor vóór 1/3/1993 een vergunningsaanvraag is ingediend.
Ingedeelde inrichtingen die niet voldoen aan de voorwaarden van een bestaande inrichting, worden
als nieuwe inrichting beschouwd.
Bestaande inrichtingen, die een capaciteitsverhoging hebben ondergaan van meer dan 100%
(aanzienlijke verandering) en bestaande inrichtingen die zijn verplaatst naar een andere locatie
binnen het bedrijf dienen volgens het Vlarem ook als nieuwe installaties te worden beschouwd.”
Zwavelzuurbedrijf
Vergund op 1/1/1993
Actuele situatie
Vergunde situatie
Geplande capaciteit –
Scenario 1
Geplande capaciteit –
Scenario 2
Capaciteit
zwavelverbranding
ton/jaar als SO3
476.000
800.000
800.000
800.000
Capaciteit branders S2
Capaciteit branders S3
kW
22.000
32.000
32.000
32.000
kW
35.000
35.000
35.000
35.000
800.000
32.000
35.000
De verhoging van de vergunde capaciteit van de zwavelverbranding bedraagt minder dan 100%. De
branders van S2 zijn vervangen door nieuwe branders, waarvan de capaciteit eveneens minder dan
100% verhoogd is. Zowel S2 als S3 kunnen dus als bestaande inrichtingen beschouwd worden, met
uitzondering van die installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst, aanzienlijk veranderd of
toegevoegd zijn. Het betreft hier meer bepaald volgende installatie-onderdelen:

Persluchtvoorziening voor de brandstofverstuiving van de nieuwe zwavelbranders op S2
 Geheel bestaand
Bijlage I – p. 2
Hydraminebedrijf
Vergund op 1/1/1993
Actuele situatie
Vergunde situatie
Geplande capaciteit –
Scenario 1
Geplande capaciteit –
Scenario 2
Capaciteit ‘Chemische oxidatie als
basis van en behorend tot de
caprolactamproductie’
ton/jaar caprolactam
150.000
235.000
235.000
235.000
Capaciteit ‘Productie van 30%
ammoniak-wateroplossing’
270.000
225.000
ton/jaar als N
92.000
225.000
225.000
225.000
Volgende procesonderdelen maken deel uit van de ‘chemische oxidatie als basis van en behorend tot
de caprolactamproductie’: ammoniak oxidaties, hoofd- en nevenabsorpties, AC-toren, kuipen,
wastoren, DeNOx en koelkringen. De verhoging van de vergunde capaciteit van de onderdelen
behorend tot ‘chemische oxidatie als basis van en behorend tot de caprolactamproductie’ is minder
dan 100%. Deze installatie-onderdelen kunnen dus als bestaande inrichtingen beschouwd worden,
met uitzondering van die installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst, aanzienlijk veranderd of
toegevoegd zijn. Het betreft hier meer bepaald volgende installatie-onderdelen:

DeNOx
 Geheel bestaand
De toename van de capaciteit van de ‘productie van 30% ammoniak-wateroplossing’ bedraagt meer
dan 100%. Deze installatie dient dan ook als nieuw beschouwd te worden.
Cyclohexaanoxidatie en anonbedrijf
Vergund op 1/1/1993
Actuele situatie
Vergunde situatie
Geplande capaciteit –
Scenario 1
Geplande capaciteit –
Scenario 2
Capaciteit
anolon 90/10
ton/jaar
105.000
160.000
160.000
160.000
Capaciteit
cyclohexanon
ton/jaar
145.000
200.000
200.000
200.000
Capaciteit
cyclohexanol
ton/jaar
10.000
10.000
10.000
10.000
160.000
220.000
10.000
Bijlage I – p. 3
De capaciteitsverhogingen in de cyclohexaanoxidatie en het anonbedrijf bedraagt minder dan 100%.
Deze installatie-onderdelen kunnen dus als bestaande inrichtingen beschouwd worden, met
uitzondering van die installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst, aanzienlijk veranderd of
toegevoegd zijn. Het betreft hier meer bepaald volgende installatie-onderdelen:

Bijkomende warmtewisselaar (E-210-2) werd ingebouwd aan D-204

Bijkomende warmtewisselaar (E-201) werd geplaatst

Reactor 0 in de cyclohexaanoxidatie D-203-0

4e hydrolysestap F-308 in de cyclohexaanoxidatie ter hoogte van D-301

Aan de warmtewisselaars E-404 en E-407 werd telkens een bijkomende warmtewisselaar
ingebouwd (resp. E-404-2 en E-407-2)

Centrifuge 3 M-302-3 voor boorzuur

Bijkomende coalescer F-326 voor de destillatie

Grotere luchtcompressor C-101-A (1150 kW -> 2000 kW op zelfde locatie, uitbreiding < 100%,
als bestaand beschouwen)

Bekijomende dehydrator D-201-0 (voorhydrator)

Tussen-Eko D-211 met randapparatuur in de cyclohexaanoxidatie

Tweede ontspanningskolom (D230) met randapparatuur in cyclohexaanoxidatie

Voorkristaller M-303

Bijkomende condensor op residukolom D-402

Nieuwe na-eko D206 (op zelfde locatie, als bestaand beschouwen)

Dehydrogenatiereactoren 10 en 11

De regeneratief thermische oxidatie (RTO)

Nieuwe luchtcompressor (C101D) in gebouw 2211 (290 kW)

Enkele klimatisatie-eenheden (respectievelijk 125, 27, 27 en 3 kW)

NH3 koeleenheid in het ANOLONbedrijf (ter vervanging van freon koelgroep)

Aanpassingen aan moederloogextractiekolom: nieuwe terugextractiekolom met
randapparatuur

Een nieuwe hydrolysetank F-604

Een nieuwe kristallertank F-300 met randapparatuur
Bijlage I – p. 4

Een nieuwe eco nakoeler E-280

Een vergrote waterafscheider F-108 (meer dan 100% groter dan de oude)
Volgende wijzigingen werden eveneens doorgevoerd maar zijn o.i. niet relevant m.b.t. geluid:

De schotels van de boven-eko (D-202) werden vervangen;

In de eerste ontspanningskolom (D-204) werden de schotels vernieuwd;

In de na-eko (D-206) werden de schotels vernieuwd;

In de alkalistripper werd de pakking vernieuwd;

De vullichamen van D-807 werden vervangen om de verdeling te verbeteren;

De 2-lagige luchtkoelers E-204 werden vervangen door 3-lagige luchtkoelers ter verhoging
van de koelcapaciteit, ventilatorvermogen is hetzelfde gebleven;

De inbindpunten van een vijfde reactor voor de oxidatie van cyclohexaan naar cyclohexanol
werden ingebouwd;

De uitloopleidingen van alle reactoren werden vergroot;

De cyclohexaanleiding van reactor 4 naar de PO-toren werd vergroot;

Alle schotels in de onder-eko en de midden-eko (D202) werden vernieuwd;

Er werden grotere flenzen geplaatst op D-220 voor aansluiting van E-224;

Van D-403 werden alle schotels vernieuwd;

De Regeneratieve Thermische Oxidator (RTO) werd uitgebreid van 3 naar 5 bedden.
Geheel bestaand
Caprolactambedrijf
Vergund op 1/1/1993
Actuele situatie
Vergunde situatie
Geplande capaciteit –
Scenario 1
Geplande capaciteit –
Scenario 2
Capaciteit
caprolactam
ton/jaar
150.000
235.000
235.000
235.000
270.000
Bijlage I – p. 5
De capaciteitsverhogingen in het caprolactambedrijf bedraagt minder dan 100%. Deze installatieonderdelen kunnen dus als bestaande inrichtingen beschouwd worden, met uitzondering van die
installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst, aanzienlijk veranderd of toegevoegd zijn. Het
betreft hier meer bepaald volgende installatie-onderdelen:

Vacuümpomp O6 (40 kW)

Vacuümpompen energierecuperatie caprolactamdestillatie (2 x 15 kW)

Klimatisatie gebouw 2223 (20 + 50 kW)
 Geheel bestaand
Ammoniumsulfaatbedrijf
Vergund op 1/1/1993
Actuele situatie
Vergunde situatie
Geplande capaciteit –
Scenario 1
Geplande capaciteit –
Scenario 2
Capaciteit productie
stikstofmeststoffen
ton/jaar als vaste stof
770.000
990.000
990.000
1.100.000
Capaciteit behandeling
meststoffen
ton/jaar
770.000
990.000
990.000
1.100.000
Capaciteit opslag
meststoffen
ton/jaar
100.000
100.000
100.000
100.000
1.250.000
1.250.000
100.000
De capaciteitsverhogingen in het caprolactambedrijf bedraagt minder dan 100%. Deze installatieonderdelen kunnen dus als bestaande inrichtingen beschouwd worden, met uitzondering van die
installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst, aanzienlijk veranderd of toegevoegd zijn. Het
betreft hier meer bepaald volgende installatie-onderdelen:

Geen
 Geheel bestaand
Polyamidebedrijf
De vergunning voor het polyamidebedrijf werd verleend in 2012. Het polyamidebedrijf dient dus in
zijn geheel als een nieuwe installatie beschouwd te worden.
 Geheel nieuw
Bijlage I – p. 6
Krachtcentrale midden
De bestaande ketel 1, momenteel nog in dienst maar uit dienst vanaf eind februari 2015, werd in
1986 vergund. Deze vergunning stond oorspronkelijk op naam van Electrabel en werd in 2000
overgenomen door Bayer. bestaand
Ketels 6 en 7 werden in 2000 vergund en zijn als nieuwe installaties te beschouwen.
Energie zuid
Alle installaties waren vergund voor 1993. Installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst,
aanzienlijk veranderd of toegevoegd zijn, moeten als nieuw beschouwd worden. Het betreft hier
meer bepaald volgende installatie-onderdelen:

Twee luchtcompressoren van respectievelijk 600 en 1500 kW in gebouw 3209/3219
geheel bestaand
Ketels 3 en 4 werden na 1993 vergund en zijn als nieuwe installaties te beschouwen.
Neveninstallaties
Alle installaties waren vergund voor 1993. Installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst,
aanzienlijk veranderd of toegevoegd zijn, moeten als nieuw beschouwd worden. Het betreft hier
meer bepaald volgende installatie-onderdelen:

Transformator van 16000 kVA in gebouw 5281

6 Transformatoren van 16000 kVA elk in gebouw 9331

Transformator van 10000 kVA in gebouw 2252

Transformator van 1600 kVA in gebouw 2352

2 Transformatoren van 1600 kVA elk in gebouw 8471
 Geheel bestaand
Biologie
Alle installaties waren vergund voor 1993. Installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst,
aanzienlijk veranderd of toegevoegd zijn, moeten als nieuw beschouwd worden. Het betreft hier
meer bepaald volgende installatie-onderdelen:

Flotatie

Twee bijkomende beluchtingsbekkens
 Bestaand
Bijlage I – p. 7
Vergunde situatie
Alle bijkomende installaties, dienen als nieuw beschouwd te worden. Het betreft hier volgende
installaties:

Twee nieuwe stoomketels van 2 x 40 MW in gebouw 3201

Ontspanstations 35 bar -> 20 bar en 20 bar -> 6 bar in gebouw 3201

Stoomturbines 35 bar -> 20 bar en 35 bar -> 6 bar met generator in gebouw 3209
Bijlage II – p.1
Bijlage II : Overzicht reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op het terrein van LANXESS nv
OPDRACHT
TTR-09.03.2012
OBO-12.04.2011
TTR-19.04.2010
OBO-27.11.2009
OBO-26.10.2009
OBO-05.08.2009
OBO-05.06.2009
TTR-15.01.2009
TTR-08.12.2008
OBO-30.10.2008
BSP-21.12.2006
TTR-11.12.2006
EEO-20.04.2006
TTR-24.11.2005
TITEL
Derde Tussentijds rapport Caprolactam, Scheldelaan 420 te 2040
Antwerpen, Lanxess NV
Oriënterend bodemonderzoek Lanxess nv, Scheldelaan 3300 te 2040
Lillo
Tweede Tussentijds Rapport Caprolactam, Scheldelaan 420 te 2040
Antwerpen, Lanxess NV, periode 14/11/2008 – 31/12/2009
Oriënterend Bodemonderzoek Lanxess NV, Garagewerkplaats,
Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen
Oriënterend Bodemonderzoek Lanxess Buitenmagazijn, Scheldelaan
420 te 2040 Antwerpen
Oriënterend Bodemonderzoek Waterzuivering Lanxess NV,
Scheldelaan 420, 2040 Antwerpen (11/005076)
Oriënterend Bodemonderzoek Lanxess NV, Scheldelaan 420, 2040
Antwerpen (11/004969)
Tussentijds rapport bsw Caprolactamanonafdeling, Scheldelaan 420 te
2040 Antwerpen, periode 27/09/2007 – 14/11/2008
Tussentijds verslag 3 bsw Lanxess nv, Scheldelaan 420 te 2040
Antwerpen, perceel 24 1M/2, periode 01/10/2006 – 30/09/2008
Oriënterend bodemonderzoek Lanxess NV, Scheldelaan 420, Haven
507, 2040 Antwerpen (11/004607)
Tweede Bodemsaneringsproject Lanxess NV (CaprolactamAnonafdeling), Scheldelaan 420 te Antwerpen – 11/003411
Tussentijds saneringsevaluatierapport 2, Lanxess nv, Scheldelaan 420,
2040 Antwerpen, Periode 01/10/2004-30/09/2006
Eindevaluatierapport sanering Lanxess nv Scheldelaan 420 te 2040
Antwerpen
Tussentijds saneringsevaluatierapport sanering perceel 81K/2, Lanxess
nv Scheldelaan 420
AUTEUR
STATUS
Arcadis Belgium NV
Goedgekeurd
Sertius CVBA
Goedgekeurd
Arcadis Gedas NV
Goedgekeurd
Arcadis Belgium NV
Goedgekeurd
Arcadis Belgium NV
Goedgekeurd
Arcadis Belgium NV
Goedgekeurd
Arcadis Belgium NV
Goedgekeurd
Arcadis Gedas NV
Goedgekeurd
Arcadis Gedas NV
Goedgekeurd
Arcadis Belgium NV
Goedgekeurd
Arcadis Gedas NV
Conform
Arcadis Gedas NV
Goedgekeurd
Arcadis Gedas NV
Goedgekeurd
Arcadis Gedas nv
Goedgekeurd
Bijlage II – p.2
OPDRACHT
TTR-24.11.2005
BBO-26.03.2004
OBO-19.03.2004
OBO-29.01.2004
OBO-23.11.2001
TITEL
Tussentijds evaluatierapport 1 sanering perceel 241 K, Lanxess nv
Scheldelaan 420
Beschrijvend Bodemonderzoek Bayer Antwerpen NV, Haven 507,
Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen (11/002722)
Bayer Antwerpen NV Actualisatie Oriënterend Bodemonderzoek Bayer
Antwerpen NV, Haven 507, Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen
(11/002774)
Actualisatie Oriënterend Bodemonderzoek Voor Onderzoekslocatie
gelegen aan de Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen (P 234b, 234c,
234p, 234v en 234w)
Uitvoering van een OBO Bayer Antwerpen nv, Scheldelaan 420, Haven
507 te 2040 Antwerpen (B03/5112.010) + aanvulling dd. 17.01.2002 +
verslag werken 81K2 dd. 26.04.2002 + verklaring 234P en 234R dd.
23.07.2002 + aanvullend onderzoek dd. 15.05.2003
AUTEUR
STATUS
Arcadis Gedas NV
Goedgekeurd
Arcadis Gedas NV
Conform
Arcadis Gedas NV
Goedgekeurd
Ecorem NV
Goedgekeurd
Ecorem NV
Goedgekeurd
Bijlage III Uittreksel uit MONEOS-jaarrapport WL 2011
021(26MDDUERHNPRQLWRULQJ:/2YHU]LFKWPRQLWRULQJK\GURG\QDPLHNHQI\VLVFKHSDUDPHWHUV]RDOVGRRU:/LQ
LQKHW=HHVFKHOGHEHNNHQJHPHWHQ
Tabel 24 - Zeescheldebekken: algemeen overzicht 2011 van de afvoer van de tijrivieren
de zijbekkens, het Rupelbekken, en aan de Schelde te Schelle (alle debieten zijn in m³/s)
(klassieke methode ir. Codde)
'HILQLWLHYHYHUVLH
FORMULIER: F-WL-PP10-1 Versie 02
GELDIG VANAF: 17/04/2009
:/5BBUHYB
Bijlage IV – p.1
Bijlage IV Juridisch en beleidsmatig kader lucht en geur gebruik
bij impactevaluatie
Pagina 1 van 12
Bijlage IV – p.2
1
Luchtkwaliteitsdoelstellingen
In onderstaande tabel worden de actueel van toepassing zijnde, en de reeds
vastgelegde toekomstige luchtkwaliteitsdoelstellingen opgenomen, zoals af te leiden uit
de Europese regelgeving, en in Vlaanderen via Vlarem-II wetgeving geïmplementeerd.
Tabel 1: Luchtkwaliteitdoelstellingen overeenkomstig de Europese Kaderrichtlijn ‘Lucht’
(herziening goedgekeurd op 14 april 2008)
Polluent
Middelingtijd
Grenswaarde
Overschrijdingsmarge
Datum waarop aan
de grenswaarde
moet voldaan
worden
Zwevende deeltjes (PM10)
Daggrenswaarde
voor de
bescherming van de
gezondheid van de
mens
24 uur
50 µg/m3 PM10 mag
niet meer dan 35
keer per jaar worden
overschreden.
(35/365 -> P 90,40 -
50% bij de inwerkingtreding van deze
richtlijn, op 1 januari
2001 en daarna om
de twaalf maanden
met een gelijkblijvend
jaarpercentage
afnemend tot 0%
uiterlijk 1 januari 2005
1 januari 2005
Jaargrenswaarde
voor de
bescherming van de
gezondheid van de
mens
kalenderjaar
40 µg/m3 PM10
20% bij de inwerkingtreding van deze
richtlijn, op 1 januari
2001 en daarna om
de twaalf maanden
met een gelijkblijvend
jaarpercentage
afnemend tot 0%
uiterlijk 1 januari 2005
1 januari 2005
Zwevende deeltjes (PM2,5)
Jaargrenswaarde
voor de
bescherming van de
gezondheid van de
mens
1
kalenderjaar
25 µg/m3 PM2,5 1
1 januari 2015
: tot 2015 geldt de waarde als streefwaarde; voor 2020 staat een indicatieve waarde van 20 µg/m³ vermeld.
Stikstofdioxide (NO2) en stikstofoxiden (NOX)
Uurgrenswaarde voor
de bescherming van de
gezondheid van de
mens
1 uur
200 µg/m3 NO2 mag
niet meer dan 18 keer
per kalenderjaar
worden overschreden
(18/8760 -> P 99,79 -
50% bij de inwerkingtreding van deze richtlijn,
op 1 januari 2001 en
daarna om de twaalf
maanden met een
gelijkblijvend
jaarpercentage
afnemend tot 0%
1 januari 2010
jaargrenswaarde voor
de bescherming van de
gezondheid van de
mens
Kalenderjaar
40 µg/m3 NO2
50% bij de inwerkingtreding van deze richtlijn,
op 1 januari 2001 en
daarna om de twaalf
maanden met een
gelijkblijvend
jaarpercentage
afnemend tot 0% uiterlijk
1 januari 2010
1 januari 2010
alarmdrempel
uurbasis
400 µg/m3 NO2
gedurende 3
opeenvolgende uren
Geen
overschrijdingsmarge
1 januari 2010
Pagina 2 van 12
Bijlage IV – p.3
Polluent
Middelingtijd
Grenswaarde
jaargrenswaarde voor
de bescherming van de
vegetatie
Kalenderjaar
30 µg/m NOx
3
Overschrijdingsmarge
Datum waarop aan
de grenswaarde
moet voldaan
worden
Geen
overschrijdingsmarge
19 juli 2001
In Vlaanderen zijn
evenwel geen
gebieden
gedefinieerd waar de
grenswaarde van
toepassing is
Zwaveldioxide (SO2)
3
3
Uurgrenswaarde voor
de bescherming van de
gezondheid van de
mens
1 uur
350 µg/m mag niet
meer dan 24 keer per
kalenderjaar worden
overschreden
150 µg/m (43%) bij de
inwerkingtreding van
deze richtlijn, op 1 januari
2001 en daarna om de
twaalf maanden met een
gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot
0% uiterlijk 1 januari
2005
1 januari 2005
Daggrenswaarde voor
de bescherming van de
gezondheid van de
mens
24 uur
125 µg/m3 mag niet
meer dan 3 keer per
kalenderjaar worden
overschreden
geen
1 januari 2005
Gemiddeld dagelijks
maximum over 8 uur
10 mg/m3
6 mg/m3 op 13 december
2000, op 1 januari 2003
en daarna om de 12
maanden afnemend met
2 mg/m3, om op 1 januari
2005 uit te komen op 0%
1 januari 2005
kalenderjaar
0,5 µg/m3
100% 1 januari 2001 –
12 maanden afnemend
tot 0% op 1 januari 2005
(2010)
1 januari 2005
Koolstofmonoxide (CO)
Grenswaarde voor de
bescherming van de
gezondheid van de
mens
Lood (Pb)
Jaargrenswaarde voor
de bescherming van de
gezondheid van de
mens
(1 januari 2010)
Benzeen (C6H6)
Jaargrenswaarde voor
de bescherming van de
gezondheid van de
mens
kalenderjaar
5 µg/m3
daggemiddelde
50 µg/m³ (als 98P)
-
-
Gemiddeld dagelijks
maximum over 8 uur
120 µg/m³ (25 x
gemiddelde over 3 jaar)
Grenswaarde nog niet
definitief
1 januari 2010
1 januari 2010
Ozon (O3)
Streefwaarde voor de
bescherming van de
gezondheid van de
mens
Ten aanzien van het Europees kader dient vermeld dat de lidstaten de mogelijkheid
hebben om uitstel te vragen voor de NO 2 en PM10 doelstellingen. Dergelijk uitstel werd
niet verleend aan België.
M.b.t. de vermelde grenswaarden dient gesteld dat het voldoen hieraan zeker niet
impliceert dat er geen gezondheidseffecten meer zullen zijn. Dit is geenszins het geval
m.b.t. fijn stof waarvan aangenomen wordt dat er geen onderste concentratie bestaat
beneden dewelke er geen (gezondheids)effecten meer zouden optreden. Inzake PM10
wordt door WHO trouwens een doelstelling van 20 µg/m³ voorop gesteld.
Pagina 3 van 12
Bijlage IV – p.4
Niettegenstaande de ingevoerde doelstellingen inzake PM2,5, (fractie die als
schadelijker kan beschouwd worden dan PM10), blijkt uit evaluatie van de gegevens dat
alsnog het respecteren van de daggemiddelde doelstelling inzake PM10 de meest
kritische factor blijft ten aanzien van het al of niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen.
Dit heeft vnl. te maken met de hoogte van de jaargemiddelde PM2,5 doelstellingen.
Internationaal worden soms strengere doelstellingen voorop gesteld. Zo zou in
California de doelstelling voor jaargemiddelde PM2,5 15 µg/m³ bedragen.
Opmerkingen m.b.t. de beoordeling van de emissies van fijn stof afkomstig van verkeer
en verbranding
-
Uit tal van literatuurgegevens kan afgeleid worden dat zelfs het voldoen aan
grenswaarden inzake fijn stof niet wil zeggen dat er geen gezondheidseffecten
optreden. Dit wordt trouwens ook in VMM rapporten letterlijk opgenomen. Eén van
de redenen hierbij is het feit dat PM10 in feite een minder geschikte parameter is om
gezondheidseffecten te wijten aan fijn stof éénduidig in kaart te brengen. De
kleinere fracties en de samenstelling ervan blijken meer bepalend te zijn m.b.t. de
gezondheidsimpact. In dat kader zou de meting van het aantal deeltjes en/of de
concentratie van elementair koolstof een betere indicator zijn.
HCl en HF
Vlarem-II grenswaarde inzake HF van 3 µg/m³ als 98P
WGO richtwaarde van 1 µg/m³ HF als jaargemiddelde
TA-luft beschermingswaarde van 0,4 µg/m³ HF als jaargemiddelde
TA-luft beschermingswaarde van 0,3 µg/m³ fluorzouten als jaargemiddelde
Vlarem-II grenswaarde inzake HCl van 300 µg/m³ (als 98P waarde)
Stofdepositie
richt- of grenswaarden van respectievelijk 350 of 650 mg/m².dag
Zware metalen in neervallend stof
Tabel 2 : Jaargemiddelde grens- en streefwaarden inzake depositie van zware metalen
uitgedrukt in µg/m².dag (als gemiddelde op jaarbasis)
lood
cadmium
Grenswaarde
Richtwaarde
TA-luft
Vlarem-II
Vlarem-II
3.000
250
100
20
2
nikkel
15
arseen
4
kwik
1
vanadium
mangaan
thallium
10
2
Pagina 4 van 12
Bijlage IV – p.5
Zware metalen(in zwevend stof)
Naast enkele Europees vastgelegde streefwaarden inzake cadmium, nikkel en arseen
(streefwaarden waaraan zoveel mogelijk moet voldaan worden na 2012) kan nog
melding gemaakt worden van grenswaarden opgenomen in Vlarem-II en van
internationaal gehanteerde doelstellingen. Deze laatste hebben betrekking op de totale
fracties terwijl de Europees vastgelegde doelstellingen voor cadmium, nikkel en arseen
enkel betrekking hebben op de PM10 fractie.
Tabel 3 : Jaargemiddelde grens- en streefwaarden inzake zware metalen in omgevingslucht,
uitgedrukt in µg/m³
Grenswaarde
Europese
Vlarem-II
streefwaarde
lood
0,5
cadmium
0,03
0,005
nikkel
0,020
arseen
0,006
WGO doelstelling
0,005
kwik
1
vanadium
1
mangaan
1
0,15
thallium
Chroom VI
1
0,0025
: als maximaal daggemiddelde
Doelstellingen inzake zure depositie
Doelstellingen inzake zure depositie worden afgeleid uit beleidsdoelstellingen zoals
opgenomen in verschillende VMM rapporten en streefwaarden opgenomen in Vlarem-II.
Tabel 4 : Beleidsdoelstellingen in Zeq/ha.jaar voor verzurende depositie (bron: VMM
jaarrapporten)
Totale verzuring
Middellangetermijndoelstelling
(2010)
Langetermijndoelstelling 1 *
(2030)
Langetermijndoelstelling 2 **
(2030)
2770
1400
300 à 700
* Lange termijnsdoelstelling 1: voor de meeste bio-ecosystemen (Mina-plan 3, 2004);
**
Lange termijnsdoelstelling 2: voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen;
Vlarem-II streefwaarden verzurende depositie
Vlarem-II streefwaarden vermestende depositie

14 kg N/ha/jaar voor loofbossen

5,6 kg N/ha/jaar voor “meer natuurlijke soortensamenstelling in naaldbos, heide op zandgrond
en vennen
Pagina 5 van 12
Bijlage IV – p.6
Doelstellingen NH3 immissies
Inzake NH3 liggen geen wettelijke doelstellingen vast. Er kan gerefereerd worden naar een
jaargemiddelde doelstelling van 8 µg/m³ die zowel door WGO als VMM gehanteerd wordt in het kader
van bescherming van ecosystemen.
Doelstellingen VOS immissies
Behoudens inzake benzeen worden op Europees vlak geen strikte doelstellingen vastgelegd inzake
VOS concentraties in omgevingslucht.
Behoudens hoger vermelde wettelijk vastgelegde doelstellingen kan m.b.t. de VOS nog gebruik
gemaakt worden van bvb doelstellingen zoals internationaal gehanteerd. Dit betreft o.a. WGO
doelstellingen, Nederlandse MTR waarden,…. . Enkele voorbeelden ter illustratie worden hieronder
opgenomen.
“Guideline values” v/d WGO
700 µg/m³ als daggemiddelde
260 µg/m³ als weekgemid.
260 µg/m³ als weekgemid.
MTR waarden Nederland
100 µg/m³ als jaargemid.
800 µg/m³ als jaargemid.
300 µg/m³ als jaargemid.
3000 µg/m³ als daggemid.






dichloroethaan
styreen
tolueen
tolueen
ethylbenzeen

Ethylbenzeen
1.000 µg/m³
(reference inhalation concentration EPA)

Xylenen
100 µg/m³
(reference inhalation concentration EPA)
22 000 µg/m³ als jaargemid.
Dioxines
Inzake dioxines liggen geen wettelijke doelstellingen vast.
Voor de impactbeoordeling wordt gerefereerd naar de toetsingswaarden zoals gehanteerd door VMM,
welke afgeleid werden uit aanvaardbare dagelijkse innamedosissen. Dit zijn dus geen wettelijk
vastgelegde doelstellingen.
Op basis van een richtwaarde van 1 of 4 pg TEQ/kg.dag als innamedosis (WGO) worden hieronder de
drempelwaarden voor de gemeten deposities opgenomen, zoals gehanteerd door VMM.
Tabel 5: Doelstellingen inzake depositie van dioxine, zoals gehanteerd door VMM.
Innamedosis
WGO
Jaargemiddelde
depositie
Maandgemiddelde
depositie
omschrijving
richtwaarde
op
basis
van
1 pgTEQ/kg.dag
2 pg TEQ/m².dag
6 pg TEQ/m².dag
Matig verhoogde waarde
richtwaarde
op
basis
van
4 pgTEQ/kg.dag
10 pg TEQ/m².dag
(26 pg ≥ x > 6 pg
TEQ/m².dag)
26 pg TEQ/m².dag
Verhoogde waarde
(> 26 pg TEQ/m².dag)
Op basis van de langjarig gemiddelde meetwaarden t.h.v. achtergrondstations kan gesteld worden dat
de jaargemiddelde doelstelling van 2 pg TEQ/m².dag (als jaargemiddelde depositie), hetgeen
overeenkomt met een innamedosis van 1 pgTEQ/kg.dag, in Vlaanderen momenteel niet (op
permanente basis) haalbaar is. De richtwaarde van 10 pgTEQ/m².dag, overeenkomend met een
inname dosis van 4 pg TEQ/kg.dag, zou daarentegen wel haalbaar moeten zijn, behoudens op
plaatsen met een aanzienlijke lokale bron. Als belangrijkste dioxinebronnen worden in Vlaanderen
beschouwd: bepaalde metallurgische activiteiten, houtkachels en open haarden, verbranding van
groen- en andere afval in open vuurtjes,… .
Pagina 6 van 12
Bijlage IV – p.7
2
Emissiedoelstellingen
Broeikasgassen
Het Kyoto Protocol vormt de basis van het beleid waarbij emissiedoelstellingen worden vastgelegd
voor broeikasgassen voor de verschillende contractsluitende landen. Binnen dit protocol engageerde
België zich tot een emissiereductie van gemiddeld 7,5% in de periode 2008 – 2012 ten opzichte van
het referentiejaar 1990. De verdeling tussen de verschillende gewesten werd in maart 2004
vastgelegd. Vlaanderen moet hierbij 5,2% broeikasgassen reduceren t.o.v. 1990, Wallonië 7,5%.
In een studie die door VITO werd uitgevoerd, werd de uitstoot door de sector verkeer en vervoer in
2020 op 15 miljoen CO2 equivalenten berekend. Dit is 2% minder dan in 2000. De niet meegerekende
CO2 emissie van de biobrandstoffen (CO2 neutraal verondersteld) zouden tegen 2020 voor een
aanzienlijke daling in CO2 equivalenten moeten zorgen.
Niet-broeikasgassen
Emissie van verzurende en ozonvormende componenten
Teneinde verzuring en ozonvorming tegen te gaan, worden zowel op internationaal, Europees als
regionaal niveau emissiedoelstellingen vastgelegd.
Op internationaal niveau worden, via het Göteborg Protocol (1) (1999), een aantal afspraken gemaakt
waarbij reductiedoelstellingen worden vooropgesteld ter vermindering van verzuring, eutrofiëring
(vermesting) en vorming van ozon, meer bepaald voor de uitstoot van de verontreinigingparameters
SO2, NOx, NH3 en VOS.
De meer recente Europese richtlijn (NEC (2)-richtlijn 2001/81/EG) legt striktere reducties op waardoor
tegen 2010 een vermindering moet gehaald worden voor de parameters SO 2, NOx, NH3 en VOS.
De NEC-richtlijn legt voor het jaar 2010 nationale emissieplafonds vast voor de verschillende lidstaten
evenals tussentijdse milieudoelstellingen voor de Europese Gemeenschap in zijn geheel. In België
werden de nationaal toegekende plafonds over de verschillende gewesten verdeeld. In onderstaande
tabel wordt een overzicht gegeven van de conform de NEC-richtlijn en de door LNE vooropgestelde
emissiedoelstellingen voor Vlaanderen evenals de richtinggevende emissiedoelstellingen uit het
Milieubeleidsplan 2003-2007 (MBP 2003–2007).
Tabel 6: Emissiedoelstellingen 2010 vastgelegd overeenkomstig de NEC-richtlijn
In kton/jaar
Emissiedoelstelling voor
Vlaanderen, excl. transport
Emissiedoelstelling niet
stationaire bronnen (o.a.
transport en off-road)
voor België
Emissiedoelstelling 2010
transportsector in
Vlaanderen - Aminal 2004
SO2
65.8
2
1,25
NOx
58.3
68
42,67
NH3
45
NM-VOS
70,9
35.6
20,96
Vnl. inzake VOS en NOx werd lang de haalbaarheid van de doelstelling 2010 in vraag gesteld, maar
uiteindelijk blijken de emissies voor 2010 hieraan wel te voldoen (hoogste waarschijnlijk mede omwille
van de economische crisis). De haalbaarheid van het emissieplafond inzake SO2 wordt niet in vraag
gesteld. Deze emissieplafonds blijven uiteraard ook in de toekomst van kracht.
1
Het Protocol van Göteborg betreft het “Protocol van het Verdrag over grensoverschrijdende luchtverontreiniging van verzuring, eutrofiëring en ozon in de
omgevingslucht. In februari 2000 werd dit protocol door België ondertekend.
2
NEC: National Emission Ceiling of Nationale Emissie Maxima (NEM).
Pagina 7 van 12
Bijlage IV – p.8
Gezien de te verwachten aanscherping van de doelstellingen tegen 2020 kan dan ook gesteld worden
dat ongeacht het voldoen aan de doelstelling 2010 er bijkomend dient gestreefd te worden naar
verdere verlaging van de emissies. Bij de aanscherping worden ook plafonds inzake fijn stof verwacht.
In dit opzicht kan verwezen worden naar het recent goedgekeurde herziening van het Protocol van
Göteborg. De verlaagde plafonds die hier afgesproken werden zullen normaal gezien geïntegreerd
worden bij de herziening van de NEC.
De reductiedoelstellingen voor België worden in onderstaande tabel gegeven. Deze doelstellingen zijn
geformuleerd als procentuele reducties t.o.v. 2005, wat betekent dat de absolute doelstelling voor
2020 (in kton) wijzigt bij een aanpassing van de geïnventariseerde emissies voor 2005 (ook emissies
van historische jaren worden regelmatig bijgesteld). In de tabel hieronder worden de emissies voor het
jaar 2005 vermeld en de resulterende absolute doelstellingen voor 2020.
Tabel 7: reductiedoelstellingen voor België cfr herziening Protocol van Göteborg (2012)
Reductiedoelstelling
Emissie 2005 (kton)
Doelstelling 2020 (kton)
2020 t.o.v. 2005
NOx
41%
291,0
171,7
SO2
43%
145,2
82,8
PM2,5
20%
24,4
19,5
VOS
21%
142,7
112,7
NH3
2%
71,3
69,9
Ter voorbereiding van de goedkeuring van het gewijzigde protocol werd met een beslissing van de
Interministeriële Conferentie Leefmilieu (d.d. 27/04/2012) ook een verdeling van de
emissiereductiedoelstellingen over de drie gewesten afgesproken.
Tabel 8: emissieplafonds cfr herziening Protocol van Göteborg (2012)
2020
Vlaanderen
Brussel
Wallonië
België
België
Stationair
Stationair
Stationair
Transport
Totaal
(kton)
(kton)
(kton)
(kton)
(kton)
NOx
56,9
2,3
43,0
68,0
170,2
SO2
44,5
2,0
25,7
1,0
73,2
PM2,5
6,7
0,2
5,8
5,0
17,7
VOS
63,5
4,0
29,6
15,0
112,1
NH3
41,2
0
24,9
1,0
67,1
Pagina 8 van 12
Bijlage IV – p.9
3
Beleidsdoelstellingen geur
M.b.t. de beoordeling ten aanzien van de impact inzake geur wordt rekening gehouden met
bepalingen opgenomen in het Vlaamse geurbeleid (Visiedocument Op weg naar een duurzaam
geurbeleid), en de “doorvertaling” hiervan zoals opgenomen in het RLB-lucht. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt naargelang de geurgevoeligheid van het te beoordelen gebied.
Volgende beginselen zijn hierbij als algemene milieubeleidsbeginselen erkend:









is er hinder, dan dienen maatregelen genomen op basis van BBT zodat de hinder wordt
teruggedrongen tot een aanvaardbaar niveau.;
proportionaliteit: de te nemen maatregelen staan in verhouding tot de hinder of potentiële hinder;
preventiebeginsel, standstillbeginsel, aanpak aan de bron.
Verder worden in het visiedocument nog een aantal regels opgesomd waarmee
rekening dient gehouden te worden:
nulemissies zijn niet onder alle omstandigheden realistisch;
Is aan de norm voldaan, dan kan er toch nog geurwaarneming zijn;
als er geen hinder of potentiële hinder is, zijn geen acties of maatregelen nodig;
ernstige hinder is nooit toelaatbaar;
de geurnorm die wordt bepaald voor een hinderlijke inrichting benadert zo dicht mogelijk het
'aanvaardbare niveau’;
toetsingscriteria bij de beoordeling van geurhinder zijn:
 type omgeving (onderscheid in geurgevoeligheid van bestemmingen en objecten);
 onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties;
 hedonische waarde (aangenaamheid van de geur);
 frequentie en duur van optreden van geurhinder.
Uit de bepalingen opgenomen in het visiedocument kunnen in het kader van dit dossier
een aantal basiselementen afgeleid worden welke bij het uitwerken van een
beoordelingskader en bij de evaluatie van de geurimpact gehanteerd kunnen worden:
o
Het opstellen van een geurnorm dient wetenschappelijk onderbouwd te zijn.
o
Deze geurnorm dient functie te zijn van het hedonisch karakter van de geur, en wordt best
toegespitst t.h.v. omliggende bewoning.
o
De op te nemen grenswaarde is dermate dat geen ernstige hinder toegelaten wordt.
o
Een geurnorm op basis van een percentielwaarde is aangewezen (voor het in rekening
brengen van frequentie en duur).
o
Het al of niet periodiek voorkomen van geur is op zich geen maat voor geurhinder.
o
Het al of niet optreden van klachten is geen onderbouwde aanduiding van het al of niet
optreden van onaanvaardbare geurhinder.
o
Bij optreden van geurhinder dienen BBT gerelateerde maatregelen genomen te worden.
Van belang bij het voorstellen van hinderniveaus zijn:

Vaststellen van het hedonisch karakter van de geur

Vastleggen nuleffectniveau
Dit wordt afgeleid uitgaande van wetenschappelijk onderzoek. Een aantal resultaten
van dergelijk onderzoek wordt hierna weergegeven.
Pagina 9 van 12
Bijlage IV – p.10
Figuur 1 : Nuleffectniveaus van diverse geuren (bron visiedocument LNE, 2006)
Het al of niet aangename karakter van een geur is van doorslaggevende aard bij de beoordeling.
Hieronder worden een aantal tools aangereikt om de aangenaamheid van een geur te kunnen
inschatten.
Op een schaal van -4 (uiterst onaangenaam) naar +4 (uiterst aangenaam) is dit in de literatuur voor
een hele reeks typische geuren vermeld.
Een voorbeeld hiervan (Dravnieks, 1984) is hieronder weergegeven. De geuren werden
vereenvoudigd ingedeeld in 5 categorieën, gaande van zeer onaangenaam, onaangenaam, neutraal,
aangenaam en zeer aangenaam:
Pagina 10 van 12
Bijlage IV – p.11
Tabel 9 : overzicht hedonische waarden (bron RLB-lucht; LNE-dient MER)
Figuur 2: effectenladder voor neutrale geuren in functie van de geurgevoeligheid van het toetsingsobject/-gebied
(bron LNE, RLB lucht, 2012)
Pagina 11 van 12
Bijlage IV – p.12
Pagina 12 van 12
Bijlage V – p.1
Bijlage V
Overzicht gerapporteerde luchtemissies 2013 (bron aangifte IMJV)
Bijlage V – p.2