Kennisgeving Project - MER Hervergunning en uitbreiding productie caprolactam en polyamide Lanxess nv - vestiging Lillo LANXESS NV SCHELDELAAN 420 HAVEN 507 B-2040 ANTWERPEN UITGAVE : SEPTEMBER 2014 REF. : ESM13100146 - SEE- LANXESS - KGD REV. : EV Sertius CVBA Environmental & Safety Services Kantoor Gent Deinsesteenweg 114 B-9031 Drongen (Gent) KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV VOORWOORD Milieueffectrapportage (MER) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, nl. het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Het m.e.r.-proces is een juridisch-administratieve procedure waarbij vooraleer een activiteit of ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. Het is een belangrijk hulpmiddel voor de overheid om te beslissen of een bepaald project zal toegelaten of vergund worden en onder welke voorwaarden. Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (B.S. 13 februari 2003) voorziet in een m.e.r.-procedure opgebouwd uit verschillende stappen: - Opstellen van een kennisgeving door een team van deskundigen. De kennisgeving omvat naast een beschrijving van het project en de relevante randvoorwaarden tevens een voorstel inzake te onderzoeken disciplines en samenstelling van een team deskundigen; ook wordt in de kennisgeving per discipline een beschrijving gegeven van de methodologie voor de beschrijving van de referentiesituatie en de effectvoorspelling en -beoordeling. De kennisgeving is een publiek document dat aan een ter inzage legging wordt onderworpen. - De opmaak van richtlijnen vanuit de Dienst Mer op basis van opmerkingen van de bevolking en het advies van de bevoegde instanties. - Opmaak van een ontwerp-MER dat voorgelegd wordt voor advies aan de bevoegde instanties. - Opmaak van een finaal MER, dat dient goedgekeurd te worden door de bevoegde overheid, de Dienst MER. Een finaal MER wordt een publiek document na de goed- of afkeuring. In het geval van onderhavig project zal het goedgekeurde milieueffectrapport (MER) deel uitmaken van een hernieuwing en uitbreiding van de milieuvergunning. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT INITIATIEFNEMER Initiatiefnemer: LANXESS nv KBO-nummer 0867.573.542 VE-nummer 2.144.691.378 Adres: Scheldelaan 420, Haven 507, 2040 Antwerpen Gedelegeerd bestuurder: L. Varigas Tel.: +32 (3) 212 76 64 Contactpersoon: Kris Devoldere, Procesingenieur BL Caprolactam Regine Keymeulen, Milieucoördinator e-mail adres: Kennisgeving [email protected] Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV EXTERNE DESKUNDIGEN EXTERNE DESKUNDIGEN MER -c oör di nati e ( di s c i pl i ne bodem ) di sc i pl i ne w ater (opper v l aktew ater ) Katrien Van Haecke Rilke Raes Sertius cvba Sertius cvba Deinsesteenweg 114 Deinsesteenweg 114 9031 Drongen 9031 Drongen e-mail: [email protected] e-mail: [email protected] ref. erkenningsbesluit: MER/EDA/643/V1 ref. erkenningsbesluit: MER/EDA-777 einddatum erkenning: 11/05/2015 einddatum erkenning: onbepaalde tijd Di sc i pli ne l uc ht di sc i pl i ne g el ui d (deel domei n l uc htv er ontr ei ni g i ng ) Johan Versieren Guy Putzeys Milieubureau Joveco dBA-plan Kriesberg 29b Poststraat 1 b03 3121 Holsbeek 3590 Diepenbeek e-mail: [email protected] e-mail: [email protected] ref. erkenningsbesluit: MER/EDA/059 ref. erkenningsbesluit: MER/EDA/393/V-3 einddatum erkenning: 11/05/2015 einddatum erkenning: onbepaalde duur Di sc i pli ne faun a en fl or a Di sc i pli ne mens Mia Janssen Ulrik Van Soom Milieustudies M. Janssen Kastanjelaan 13 3052 Oud-Heverlee e-mail: [email protected] ref. erkenningsbesluit: MB/MER/EDA-372/V-5 einddatum erkenning: onbepaalde duur Mensura Italiëlei 2 2000 Antwerpen e-mail: [email protected] ref. erkenningsbesluit: MB/MER/EDA-351 einddatum erkenning: onbepaalde duur De disciplines Bodem en grondwater, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie worden behandeld door de MER-coördinator. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV EXTERNE DESKUNDIGEN EXTERNE DESKUNDIGEN MER -c oör di nati e ( di s c i pl i ne bodem ) di sc i pl i ne w ater (opper v l aktew ater ) Katrien Van Haecke Rilke Raes Sertius cvba Sertius cvba Deinsesteenweg 114 Deinsesteenweg 114 9031 Drongen 9031 Drongen e-mail: [email protected] e-mail: [email protected] ref. erkenningsbesluit: MER/EDA/643/V1 ref. erkenningsbesluit: MER/EDA-777 einddatum erkenning: 11/05/2015 einddatum erkenning: onbepaalde tijd Di sc i pli ne l uc ht di sc i pl i ne g el ui d (deel domei n l uc htv er ontr ei ni g i ng ) Johan Versieren Guy Putzeys Milieubureau Joveco dBA-plan Kriesberg 29b Poststraat 1 b03 3121 Holsbeek 3590 Diepenbeek e-mail: [email protected] e-mail: [email protected] ref. erkenningsbesluit: MER/EDA/059 ref. erkenningsbesluit: MER/EDA/393/V-3 einddatum erkenning: 11/05/2015 einddatum erkenning: onbepaalde duur Di sc i pli ne faun a en fl or a Di sc i pli ne mens Mia Janssen Ulrik Van Soom Milieustudies M. Janssen Kastanjelaan 13 3052 Oud-Heverlee e-mail: [email protected] ref. erkenningsbesluit: MB/MER/EDA-372/V-5 einddatum erkenning: onbepaalde duur Mensura Italiëlei 2 2000 Antwerpen e-mail: [email protected] ref. erkenningsbesluit: MB/MER/EDA-351 einddatum erkenning: onbepaalde duur De disciplines Bodem en grondwater, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie worden behandeld door de MER-coördinator. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV INTERNE DESKUNDIGEN De volgende personen zullen hun medewerking verlenen bij de opmaak van het project-MER: Kris Devoldere, Procesingenieur BL Caprolactam voor LANXESS nv Regine Keymeulen, Milieucoördinator voor LANXESS nv Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV INHOUDSTAFEL INHOUD 1 ALGEMENE INLICHTINGEN ..................................................................................................... 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 2 Inleiding .................................................................................................................................... 1 Administratieve voorgeschiedenis ........................................................................................... 1 Uitgevoerde (milieu-)studies .................................................................................................... 4 Het voorgenomen project ........................................................................................................ 4 Toetsing m.e.r.-plicht van het project ...................................................................................... 5 Verdere besluitvormingsproces ............................................................................................... 5 RUIMTELIJKE SITUERING ........................................................................................................ 6 2.1 2.2 Algemene situering................................................................................................................... 6 Toegangswegen ........................................................................................................................ 6 2.2.1 VIA DE WEG ......................................................................................................................................................... 6 2.2.2 VIA HET SPOOR ..................................................................................................................................................... 7 2.2.3 VIA WATERWEGEN ................................................................................................................................................ 7 2.3 (Ruimere) omgeving ................................................................................................................. 7 2.3.1 GEBIEDEN MET WOONFUNCTIE VOLGENS BESTEMMINGSPLAN .......................................................................................... 7 2.3.2 BEDRIJVEN .......................................................................................................................................................... 7 2.3.3 BIOLOGISCH WAARDEVOLLE GEBIEDEN ....................................................................................................................... 8 2.3.4 NATURA 2000 EN NATUURGEBIEDEN ........................................................................................................................ 8 2.3.5 VEN-GEBIEDEN (GEN EN GENO-GEBIEDEN) ............................................................................................................. 8 2.3.6 NATUURGEBIEDEN VOLGENS GEWESTPLAN .................................................................................................................. 8 2.3.7 LANDSCHAPSATLAS ................................................................................................................................................ 9 2.3.8 BESCHERMINGEN ONROEREND ERFGOED .................................................................................................................... 9 3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN ....................................................... 10 4 BESCHRIJVING VAN LANXESS NV.......................................................................................... 21 4.1 4.2 4.2.1 INLEIDING.......................................................................................................................................................... 22 4.2.2 ZWAVELZUURBEDRIJF ........................................................................................................................................... 23 4.2.3 HYDRAMINEBEDRIJF............................................................................................................................................. 25 4.2.4 ANONBEDRIJF .................................................................................................................................................... 28 4.2.5 CAPROLACTAMBEDRIJF ......................................................................................................................................... 34 4.2.6 AMMONIUMSULFAATINSTALLATIE ........................................................................................................................... 37 4.2.7 POLYAMIDEBEDRIJF ............................................................................................................................................. 37 4.2.8 HOOFDTANKENPARK ZUID ..................................................................................................................................... 39 4.2.9 STOOMPRODUCTIE - STOOKINSTALLATIES .................................................................................................................. 40 4.3 5 Opbouw van de site ................................................................................................................ 21 Beschrijving van de huidige activiteiten en installaties.......................................................... 22 Productiecijfers....................................................................................................................... 42 MILIEUASPECTEN EN PROJECTGEÏNTEGREERDE MILIEUMAATREGELEN ................................. 43 5.1 Waterhuishouding .................................................................................................................. 43 5.1.1 ALGEMEEN ........................................................................................................................................................ 43 5.1.2 WATERVERBRUIK ................................................................................................................................................ 43 5.1.3 BEDRIJFSAFVALWATER .......................................................................................................................................... 44 5.1.4 HUISHOUDELIJK AFVALWATER ................................................................................................................................ 48 Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV INHOUDSTAFEL 5.2 Luchtemissie ........................................................................................................................... 52 5.2.1 EMISSIEBRONNEN ............................................................................................................................................... 52 5.2.2 TE BESCHOUWEN PARAMETERS .............................................................................................................................. 55 5.3 5.4 5.5 Geluidsemissies ...................................................................................................................... 55 Risico-activiteiten m.b.t. bodem- en grondwater-verontreiniging ........................................ 56 Transport ................................................................................................................................ 57 5.5.1 5.6 5.7 GOEDERENVERKEER ............................................................................................................................................. 57 Energie .................................................................................................................................... 58 Afvalstoffen ............................................................................................................................ 58 6 GEPLANDE SITUATIE ............................................................................................................ 59 7 BESCHRIJVING OVERWOGEN ALTERNATIEVEN ..................................................................... 61 7.1 7.2 7.3 8 Nulalternatief ......................................................................................................................... 61 Locatiealternatief ................................................................................................................... 61 Uitvoeringsalternatieven en BBT............................................................................................ 61 INGREEP-EFFECT ANALYSE ................................................................................................... 62 9 AFBAKENING STUDIEGEBIED – REFERENTIESITUATIE – EFFECTVOORSPELLING EN – BEOORDELING ........................................................................................................................... 63 9.1 Oppervlaktewater................................................................................................................... 63 9.1.1 AFBAKENING REIKWIJDTE ...................................................................................................................................... 63 9.1.2 BESCHRIJVING STUDIEGEBIED - DEBIETEN EN HUIDIGE KWALITEIT ONTVANGENDE OPPERVLAKTEWATER .................................... 63 9.1.3 EFFECTVOORSPELLING EN -BEOORDELING .................................................................................................................. 64 9.1.4 MILDERENDE MAATREGELEN.................................................................................................................................. 68 9.2 Lucht ....................................................................................................................................... 69 9.2.1 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED EN REIKWIJDTE ................................................................................................... 69 9.2.2 ONDERZOEKSMETHODOLOGIE ................................................................................................................................ 70 9.2.3 BEOORDELINGSKADER .......................................................................................................................................... 72 9.2.4 MILDERENDE MAATREGELEN.................................................................................................................................. 76 9.3 Geluid en trillingen ................................................................................................................. 77 9.3.1 AFBAKENING EN BESCHRIJVING VAN HET STUDIEGEBIED ................................................................................................ 77 9.3.2 BESCHRIJVING VAN DE REFERENTIESITUATIE ............................................................................................................... 77 9.3.3 EFFECTVOORSPELLING EN –BEOORDELING ................................................................................................................. 78 9.3.4 MILDERENDE MAATREGELEN.................................................................................................................................. 79 9.4 Mens ....................................................................................................................................... 80 9.4.1 AFBAKENING EN BESCHRIJVING STUDIEGEBIED ............................................................................................................ 80 9.4.2 EFFECTVOORSPELLING EN –BEOORDELING ................................................................................................................. 80 9.4.3 MILDERENDE MAATREGELEN.................................................................................................................................. 81 9.5 Fauna en Flora ........................................................................................................................ 82 9.5.1 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED EN REIKWIJDTE ................................................................................................... 82 9.5.2 ONDERZOEKSMETHODOLOGIE ................................................................................................................................ 82 9.5.3 EFFECTVOORSPELLING EN –BEOORDELING ................................................................................................................. 83 9.5.4 MILDERENDE MAATREGELEN.................................................................................................................................. 84 9.6 Overige disciplines .................................................................................................................. 85 9.6.1 BODEM EN GRONDWATER ..................................................................................................................................... 85 9.6.2 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE ............................................................................................... 85 Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV INHOUDSTAFEL 10 INTERDISCIPLINAIRE GEGEVENSOVERDRACHT .................................................................. 86 11 LEEMTEN IN DE KENNIS .................................................................................................... 87 12 GRENSOVERSCHRIJDENDE INFORMATIE-UITWISSELING .................................................... 88 13 VOORSTEL INHOUDSTAFEL MER ....................................................................................... 89 Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV INHOUDSTAFEL LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN Hierna wordt een overzicht gegeven van de tabellen en figuren die in dit document vervat zijn. Tabellen en figuren aangeduid met “” vindt men terug op het einde van dit document. FIGUREN Deel I Deel II Figuur II.1 Figuur II.2 Figuur II.3 Figuur II.4 Figuur II.5 Figuur II.6 Figuur II.7 Deel III Deel IV Figuur IV.1 Figuur IV.2 Figuur IV.3 Deel V Figuur V.1 Deel VI-VIII Dee IX Figuur IX.1.1 Figuur IX.2.1 Figuur IX.2.2 Figuur IX.3.1 Deel X-XIII Gewestplan Topografische kaart Overstromingsgevoelige gebieden (2011) Orthofotoplan/stratenplan Biologische waarderingskaart Habitat- en vogelrichtlijngebieden VEN-gebieden nabij projectgebied - Plattegrond LANXESS nv Stroomschema Cyclohexaanoxidatie Stroomschema Anoloninstallatie Waterbalans LANXESS nv - Meetpunten VMM Voorgesteld studiegebied discipline lucht Effectenladder voor neutrale geuren in functie van de geurgevoeligheid van het toetsingsobject/-gebied (bron LNE, RLB lucht, 2012) Mogelijke inplanting van het vaste geluidsmeetpunt – gelegen buiten het industriegebied - TABELLEN Deel I Tabel I.1 Tabel I.2 Tabel I.3 Deel II Tabel II.1 Deel III Tabel III.1 Deel IV Tabel IV.1 Tabel IV.2 Tabel IV.3 Tabel IV.4 Tabel IV.5 Kennisgeving Overzicht historische ontwikkelingen van de inrichting Overzicht van de verleende milieuvergunningen/mededelingen Overzicht van uitgevoerde milieu-studies Buurbedrijven van LANXESS nv Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden Algemene situering van de blokvelden binnen de inrichting De opsplitsing bestaande - nieuwe bronnen Overzicht Hoofdtankpark Zuid Overzicht stookinstallaties voor de productie van stoom in de referentiesituatie Overzicht stookinstallaties voor de productie van stoom in de geplande situatie KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV INHOUDSTAFEL Tabel IV.6 Deel V Tabel V.1 Tabel V.2 Tabel V.3 Tabel V.4 Tabel V.5 Tabel V.6 Tabel V.7 Deel VI Tabel VI.1 Deel VII-VIII Deel IX Tabel IX.2.1 Tabel IX.2.2 Tabel IX.2.3 Productiehoeveelheid in 2009-2013 Overzicht van de hoeveelheid geloosd afvalwater in de referentiesituatie per productieeenheid en per afvalwatertype Samenstelling gezuiverd afvalwater (mg/l) - gemiddelden en maxima van referentiejaar 2013 Overzicht van de actuele Vlarebo-rubrieken Overzicht van de relevante emissiepunten en polluenten Overzicht goederentransporten 2013 Energieverbruik 2013 Overzicht afgevoerde hoeveelheden afvalstromen (2011-2013) Overzicht van de productiecapaciteiten in de verschillende scenario’s Beoordelingskader N-depositie in habitat gebieden zoals vastgelegd in een beslissing van de Vlaamse Regering van 23 april 2014 Toetsingskader voor geur, waarden uitgedrukt in equivalente geureenheden/m³ als 98P waarde (equivalente geureenheden zoals afgeleid uit geurdrempelwaarde) Link tussen vereist onderzoek naar milderende maatregelen en impactbeoordeling op basis van jaargemiddelde impact op luchtkwaliteit zoals gehanteerd in RLB-lucht BIJLAGEN Bijlage I Bijlage II Bijlage III Bijlage IV Bijlage V Kennisgeving Motivatie opsplitsing bestaande en nieuwe installaties Overzicht reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op het terrein van LANXESS nv Uittreksel uit MONEOS-jaarrapport WL 2011 Juridisch en beleidsmatig kader lucht en geur gebruik bij impactevaluatie Overzicht gerapporteerde luchtemissies 2013 (bron aangifte IMJV) KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV TERMINOLOGIE – VERKLARENDE WOORDENLIJST TERMINOLOGIE – VERKLARENDE WOORDENLIJST AC-oplossing AC-toren AOX AWW BBO BBT BKG-inrichting ammoniumcarbonaatoplossing ammoniumcarbonaattoren adsorbeerbare gehalogeneerde koolwaterstoffen Antwerpse Waterwerken (Waterlink) beschrijvend bodemonderzoek Beste Beschikbare Technieken BroeiKasGas-inrichting, zijnde een vergunningsplichtige inrichting die als zodanig is aangeduid door de Vlaamse Regering BPA bijzonder plan van aanleg BPA-brandstof Residuele brandstof gevormd tijdens de productie van Makrolon® bij Bayer Antwerpen nv BREF BBT referentiedocument BS Belgisch Staatsblad BSI Bayer-Shell Isocyanates BWK biologische waarderingskaart BZV biochemisch zuurstofverbruik, maat voor biologisch afbreekbare organische verontreiniging CAR software pakket ontwikkeld door het Vlaamse Gewest om de luchtverontreiniging ingevolge Vlaanderen verkeer te begroten CZV chemisch zuurstofverbruik, maat voor organische verontreiniging DABM Decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid dB(A) Eenheid waarin het geluidsdrukniveau van een geluid wordt uitgedrukt, met correctie voor de subjectieve gehoorgewaarwording bij de mens volgens de A-curve diffuse emissie niet geleide emissie, andere dan fugitieve (lek-) emissies DOV databank ondergrond Vlaanderen eko directe warmtewisselaar (economiser) EOX extraheerbare gehalogeneerde koolwaterstoffen fugitieve alle emissies die niet via een daarvoor ontworpen route in de emissies omgevingslucht terechtkomen. Het betreft hier emissies die plaats vindt via lekken t.h.v. installaties; vooral via afdichtingen zoals flenzen, pompen, …; deze worden ook lekemissies genoemd en maken deel uit van de niet geleide emissies geleide emissie is een emissie waarvoor welbepaalde fysische kenmerken bestaan (ligging, hoogte, diameter) en een in een principe meetbare volume stroom ha hectare (10.000 m²) HO-brandstof residuele brandstof gevormd tijdens de productie van anolon bij LANXESS nv HTP Hoofdtankenpark IC indelingscriterium gevaarlijke stoffen IFDM Immissie Frequentie Distributie Model jato ton per jaar K.B. koninklijk besluit KA-olie mengsel van cyclohexanol en cyclohexanon (of anolon 90/10) kPa kilopascal, éénheid van druk (= 1000 Pa) kWh kilowatt uur, een eenheid van elektrische energie LA95 1h het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende 95% van een tijdsinterval van 1 uur wordt overschreden m.e.r. milieueffectrapportage mbar millibar, éénheid van druk MER milieueffectrapport Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV TERMINOLOGIE – VERKLARENDE WOORDENLIJST MKN milieukwaliteitsnorm MTE milieutechnische eenheid MWe megawatt elektrisch, een eenheid van elektrisch vermogen MWh megawatt uur, een eenheid van energie MWth megawatt thermisch, een eenheid van warmtevermogen NEC National Emission Ceilings (Nationale Emissie Plafonds) NH3 ammoniak niet geleide elke emissie die minstens één van de kenmerken van een geleide emissie mist emissie NOx stikstofoxiden OBO oriënterend bodemonderzoek OVAM Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest OVR Omgevingsveiligheidsrapport P98 98-percentiel, dit zijn de waarden waaronder 98% van de (meet)waarden gelegen zijn Pa Pascal, eenheid van druk pae personenauto equivalent PAK's polycyclische aromatische koolwaterstoffen zijnde organische stoffen opgebouwd uit twee of meer aromatische ringen percentiel aanduiding, bij evaluatie van meetwaarden, met welke frequentie een bepaalde waarde overschreden wordt; een specifieke 98P waarde wordt bvb. op jaarbasis gedurende 2 % van de tijd overschreden PJ petajoule (= 1015 joule) PM10 fijne stofdeeltjes met diameter kleiner dan 10 µm PM2,5 fijne stofdeeltjes met diameter kleiner dan 2,5 µm PNEC Predicted No Effect Concentration, waarde die aangeeft bij welke concentratie in een bepaald compartiment er geen effecten optreden voor mens, plant of dier Q1-4 1ste-4de kwartaal RIE Industriële emissie richtlijn RLB Richtlijnenboek RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen RUP Ruimtelijk UitvoeringsPlan, legt de stedenbouwkundige bestemming vast (cfr. de gewestplannen) SBZ-H speciale beschermingszone voor natuurbehoud vastgelegd onder uitvoering van de Habitatrichtlijn SBZ-V speciale beschermingszone voor natuurbehoud vastgelegd onder uitvoering van de Vogelrichtlijn SCR Selectieve KatalytischeReductie VEN Vlaams Ecologisch Netwerk VEN-gebied gebied dat opgenomen is in het Vlaams Ecologisch Netwerk Vl. Reg. Vlaamse Regering VMM Vlaamse Milieumaatschappij VOS vluchtige organische stoffen WGO (WHO) wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organisation ) WKK warmtekrachtkoppeling WZI waterzuiveringsinstallatie Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 1 1 ALGEMENE INLICHTINGEN 1.1 INLEIDING LANXESS nv beschikt momenteel over twee vestigingen, nl. deze te Lillo en Kallo. Er zijn drie Business Lines: De Business Line “Caprolactam” bevindt zich binnen de vestiging te Lillo en omvat een aantal productiebedrijven, nl. Anon, Caprolactam, Anorganisch Zuid (met daaronder Zwavelzuur, Hydramine, HTP-Zuid, Ammoniumsulfaat), polyamide (vanaf derde kwartaal 2014) en een afdeling Energie. De afdeling Energie opereert a.h.w. tussen de verschillende productieafdelingen. Ze is o.a. verantwoordelijk voor de buizenbruggen, de energiecentrales en de verdeling van energieën. De Business Line “Glasvezel” bevindt zich binnen de vestiging te Kallo en omvat het glasvezelbedrijf. De Business Line “Rubber Chemicals” bevindt zich binnen de vestiging te Kallo en omvat een aantal bedrijven, waar vulcanisatieversnellers en anti-oxidantia worden geproduceerd en een afdeling energie. Het project, nl. de hervergunning en uitbreiding van de productiecapaciteit, dat binnen het kader van dit MER wordt voorgesteld, situeert zich binnen de business line “Caprolactam”, voor de vestiging te Lillo van LANXESS nv. 1.2 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS VOORGESCHIEDENIS Bayer Antwerpen nv werd opgericht als een dochtermaatschappij van het Duitse Bayer AG met zetel te Leverkusen. In 1961 werd het ca. 180 ha grote industrieterrein op de rechter Scheldeoever aangekocht. In 1965 werd de bouw gestart van de eerste productie-installaties en in 1967 werd het caprolactambedrijf en haar nevenbedrijven als eerste opgestart. De vestiging werd in de loop der jaren stelselmatig uitgebreid. In 2004 werd Bayer Antwerpen N.V. opgesplitst in Bayer Antwerpen N.V. en LANXESS nv. Door deze opsplitsing werden wat betreft de vestiging te Lillo de installaties verbonden aan de productie van caprolactam, de waterzuivering en de energiebedrijven eigendom van LANXESS nv. Tabel I.1 Overzicht historische ontwikkelingen van de inrichting Jaar Historische ontwikkeling 1967 Opstart van het caprolactambedrijf en van de daaraan verbonden nevenbedrijven, van het zwavelzuurbedrijf en van het ammoniumsulfaatbedrijf. Ammoniumsulfaat is een nevenproduct van de caprolactamproductie. Opstart van het Dorix®bedrijf. Dorix® is een synthetische vezel op basis van caprolactam. Oprichting van Bayer-Shell Isocyanates (BSI) voor de productie van isocyanaten voor de polyurethaanindustrie. De fabriek werd opgestart in 1972. Opstart van de titaandioxideproductie. Opstart van het polyetherbedrijf. Tevens aankoop van een 200 ha groot industrieterrein op de 1968 1969 1970 1972 Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 2 Jaar Historische ontwikkeling 1977 1979 1989 1991 1998 1999 2001 2003 2004 2014 linker Scheldeoever. Hier bevindt zich heden de technische bedrijfseenheid te Kallo (LO) van LANXESS nv Opstart van het anilinebedrijf en de reformer Opstart van het nitrobenzeenbedrijf. Opstart van het Makrolonbedrijf Opstart van het dihydroxidifenylpropaan-bedrijf (DDP-bedrijf) Overdracht van het titaandioxidebedrijf aan Kerr-McGee Stopzetting productie Dorix® Stopzetting productie titaandioxide (Kerr-McGee) Stopzetting productie BSI Opsplitsing van Bayer Antwerpen N.V. in Bayer Antwerpen N.V. en LANXESS nv Opstart polyamidebedrijf MILIEUVERGUNNINGEN De huidige milieuvergunning van LANXESS nv dateert van 6/06/1996 en is geldig voor een termijn van 20 jaar eindigend op 2/08/2016. Deze basisvergunning werd in de loop der jaren meermaals geactualiseerd. Tabel I.2 geeft een overzicht van de vigerende vergunningen en mededelingen. Tabel I.2 Overzicht van de verleende milieuvergunningen/mededelingen Nummer 2/MLAV1/9500000 306/MV/IAN/PVB MLVER/960000013 7/MV/ian Van 6/6/1996 Tot 2/8/2016 Inhoud Basisvergunning Bayer 14/11/1996 2/8/2016 MLVER/980000002 8/MV MLAV1/990000006 4/MV/bd MLVER/990000011 4/pag 23/4/1998 2/8/2016 17/6/1999 2/8/2016 Energiebedrijven o.m. Uitbreiding opslag vloeistoffen met vlampunt >55°C, zoals stookolie Verhoging productiecapaciteit (cyclohexanonoxidatie) caprolactameenheid Opslag van 510000 liter lichte stookolie in een tank 26/8/1999 2/8/2016 MLVER/000000011 7/MV/bd 31/10/2000 2/8/2016 MLVER/020000000 1/MV/lydr MLVER/020000003 5/MV MLVER/020000006 9/MV/lydr 28/2/2002 2/8/2016 18/4/2002 2/8/2016 20/6/2002 2/8/2016 MLVER/030000008 3/7/2003 2/8/2016 Kennisgeving Caprolactameenheid Vervanging van een opslagtank voor licht ontvlambare stoffen Vervangen ondergrondse houders: Benzine Diesel Uitbreiding vergunde ondergrondse opslagplaats benzine Caprolactameenheid Zwavelzuurbedrijf o.m. bovengrondse gasolietank Caprolactameenheid Hydraminebedrijf o Verhogen van het geïnstalleerd elektrisch vermogen van de NH3-koelinstallatie Neveninstallaties KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 3 Nummer 7/MV/AG Van MLVER/040000005 2/MV/IG 17/6/2004 MLVER/040000012 5/MV/AG MLAV1/050000001 2/MV-ES MLAV1/050000019 2/MV/AG 10/3/2005 2/8/2016 12/5/2005 2/8/2016 20/10/2005 2/8/2016 MLVER/050000019 6/es-nvd 26/1/2006 2/8/2016 MLVER/060000006 9/ES MLAN3/070000000 4/ES MLAV1/070000042 5/ES 8/6/2006 2/8/2016 12/4/2007 / 3/1/2008 2/8/2016 MLAV1/080000015 0/ES-kh 10/7/2008 2/8/2016 MLVER/080000043 6/ES-mb 26/2/2009 2/8/2016 MLVER/100000007 1/es/jova/jdn MLAV1/100000010 21/10/2010 2/8/2016 Caprolactameenheid Hydraminebedrijf en ammoniakwaterproductie. Bijkomende opslag van stookolie Hoofdtankenpark Zuid In gebruik nemen van de volledige capaciteit van de opslagsfeer voor ammoniak Caprolactameenheid Zwavelzuurbedrijven Hydramine-installatie Cyclohexanoninstallatie Wijziging door het gemengd gebruik van houder 03.01.02 voor de opslag van 250 ton van een milieugevaarlijk Seveso-product van klasse 9i met behoud van de totale, maximale opslagcapaciteit Verplaatsing van de opslag van milieugevaarlijke stoffen (zinkoxide) van gebouw 2151 naar gebouwen 2001 en 4201 met behoud van de totale opslagcapaciteit Actualisatie vergunningssituatie 13/1/2011 2/8/2016 Caprolactameenheid Kennisgeving Tot 2/8/2016 Inhoud Uitbreiding opslag lasgassen in recipiënten Werkplaatsen Gassen in verplaatsbare recipiënten Werkplaatsen Uitbreiding opslag lasgassen in recipiënten Splitsing Bayer - LANXESS verplaatsbare verplaatsbare Hervergunning + wijziging door uitbreiding energiecentrale midden (Ketel 1) Caprolactameenheid Wijzigen en herschikken tankpark Uitbreiding met opslag zinkoxide in verplaatsbare recipiënten Caprolactameenheid Zwavelzuurbedrijven: Hydraminebedrijf en ammoniakwaterproductie Cyclohexanoninstallatie Caprolactaminstallatie Ammoniumsulfaatinstallatie met loskade Centrale werkplaatsen (globaal reductie betrokken Sevesoproducten) Uitdienstname van 2 houders zware stookolie KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 4 Nummer 9/PISA/AG Van Tot MLAV1/110000042 7/PISA-mb MLAV1/20120376/SAPI-mb 2/2/2012 2/8/2016 11/04/2013 2/8/2016 Inhoud Cyclohexanoninstallatie Veranderen door uitbreiding met de opslag van cyclohexaan in een bovengrondse houder en van de aanwezigheid van cyclohexanon Uitbreiding met een eenheid voor de productie van polyamide-6-granulaat Nieuwe stoomketels, vervanging turbine, uitbreiding capaciteit en afsplitsing Victor Peeters BIJZONDERE VOORWAARDEN Een overzicht van de bijzondere voorwaarden die in de verschillende vergunningen werden opgenomen zal worden toegevoegd in het MER. Er zal ook worden aangegeven of aan alle bijzondere voorwaarden werd voldaan. 1.3 UITGEVOERDE (MILIEU-)STUDIES In tabel I.3 wordt een overzicht gegeven van de al uitgevoerde (milieu-)studies. Tabel I.3 Overzicht van uitgevoerde milieustudies Studie MER voor Bayer Antwerpen NV vestiging Lillo (Ecl. Bayer-Shell Isocyanates NV) – ‘Uitbreiding Makrolon en Caprolactam’. (Ecolas) Evaluatie milieu-impact energieproductie bij LANXESS nv, vestiging Lillo. (Ecolas) Milieueffectnota uitbreiding caprolactameenheid tot 220.000 ton/jaar (Ecolas) Haalbaarheidsstudie emissiereductie caprolactameenheid. (Arcadis) Screening m.e.r.-plicht polyamideproductie – LANXESS nv. (Arcadis) Motivatie en screening mbt de m.e.r.-plicht voor een capaciteitsuitbreiding en de vervanging van een bestaande stoomketel – LANXESS nv. (Arcadis) Exploratory study on nitrous oxide abatement options in LANXESS nv Lillo caprolactam production. (RVO.nl) 1.4 Datum Januari 2003 December 2004 September 2005 Juli 2009 27/09/2011 29/08/2012 16/06/2014 HET VOORGENOMEN PROJECT Zoals hoger gesteld verstrijkt de milieuvergunning van LANXESS nv op 2/08/2016. Het bedrijf wenst na deze datum haar activiteiten in Antwerpen verder te zetten en daarvoor een nieuwe milieuvergunning te verkrijgen. In Scenario 1 wenst het bedrijf de productiecapaciteit voor caprolactam van 235.000 ton/jaar te behouden, de productiecapaciteit voor ammoniumsulfaat te verhogen tot 1.100.000 ton/jaar, de productiecapaciteit voor polyamide te verhogen tot 110.000 ton/jaar en een vergunning voor de lozing van gezuiverd bedrijfsafvalwater te bekomen. Als optie wordt eveneens de bouw en exploitatie van een ammoniakterminal (atmosferisch, 2 x 25.000 ton vloeibaar ammoniak) mee bekeken. In Scenario 2 wenst het bedrijf de productiecapaciteit voor caprolactam te verhogen tot 270.000 ton/jaar, voor cyclohexanon tot 220.000 ton/jaar, voor ammoniumsulfaat tot 1.250.000 ton/jaar, voor polyamide tot 110.000 ton/jaar en een vergunning voor de lozing van gezuiverd bedrijfs- Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 5 afvalwater te bekomen. Als optie wordt eveneens de bouw en exploitatie van een ammoniakterminal (atmosferisch, 2 x 25.000 ton vloeibaar ammoniak) mee bekeken. De hervergunning van de huidige activiteiten van LANXESS nv en de geplande uitbreiding vormt dan ook “het project” in de zin van art. 4.1.1,§1,5° van titel IV van het DABM. 1.5 TOETSING M.E.R.-PLICHT VAN HET PROJECT De activiteiten van LANXESS nv vallen onder het toepassingsgebied van categorie 6) van bijlage I van het m.e.r.-besluit1: Geïntegreerde chemische installaties, dat wil zeggen installaties voor de fabricage op industriële schaal van stoffen door chemische omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van: o organische basischemicaliën; o anorganische basischemicaliën; o fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen) De stookinstallaties van LANXESS nv vallen onder het toepassingsgebied van categorie 3 a) van bijlage II van het m.e.r.-besluit: Industriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom of warm water met uitzondering van kernenergiecentrales, met een warmtevermogen van 100 tot 300 MWth In het m.e.r.-besluit is voorzien dat voor projecten die opgenomen zijn in bijlage II, er een gemotiveerde aanvraag tot ontheffing van de m.e.r.-plicht kan ingediend worden. Evenwel wordt er afgezien van het indienen van een dergelijk verzoek tot ontheffing. 1.6 VERDERE BESLUITVORMINGSPROCES Het goedgekeurde MER zal deel uitmaken van een aanvraag tot hernieuwing van de milieuvergunning. Voor het voorgenomen project is geen stedenbouwkundige vergunning vereist. 1 Besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004 houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/05/2005) Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 6 2 2.1 RUIMTELIJKE SITUERING ALGEMENE SITUERING LANXESS nv is gelegen in Antwerpen, op de percelen kadastraal gekend als Afdeling 16, Sectie F, perceelnummers 234b2, 234d2, 234e2, 234g2, 234h2, 241e2, 241f2, 241g2, 241n2, 241r2, 241z. SITUERING VOLGENS BESTEMMINGSPLANNEN De bestemming ter hoogte van het bedrijfsterrein wordt bepaald door het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Afbakening Zeehavengebied Antwerpen’ zoals vastgesteld door de Vlaamse regering op 30 april 2013. Globaal betreft de bestemming van de hier betrokken bedrijventerreinen ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’. De belangrijkste wijziging in vergelijking met de gewestplanbestemming is het vervangen van het ‘gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen’ ter hoogte van de beide sluizen ten zuiden door een ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ (dat nu ook paars is ingekleurd). In de omgeving van LANXESS nv te Lillo is voorts enkel nog het ruimtelijke uitvoeringsplan ‘Hoogspanningslijn Lillo-Zandvliet’ van kracht. Het betreffende RUP situeert zich op een afstand van ca. twee kilometer ten noordwesten van de inrichting (zie figuur II.1). De inhoud van het RUP heeft evenwel geen invloed op de evaluatie van de externe mensrisico’s en de milieurisico’s van de inrichting. SITUERING OP TOPOGRAFISCHE KAART De site van LANXESS nv te Lillo is gelegen langs de Scheldelaan. Op figuur II.2 is de ligging van weergegeven op de topografische kaart. SITUERING T.O.V. OVERSTROMINGSGEBIEDE N LANXESS nv is gelegen aan de rand van het Scheldebekken en ligt volgens de watertoetskaarten niet in mogelijk overstromingsgevoelig gebied (van nature overstroombaar gebied). Voor de situering van deze overstromingsgevoelige gebieden wordt verwezen naar figuur II.3. SITUERING T.O.V. WATERWINGEBIEDEN Er zijn geen beschermingszones voor grondwaterwinningen gelegen in de omgeving van LANXESS nv. Het dichtste beschermingsgebied voor waterwinning is gelegen op meer dan 10 km ten noordoosten van het projectgebied. A F S T A N D E N T . O . V . G E W E S T -/ L A N D S G R E N S De meest nabijgelegen gewestgrens ten opzichte van de site van LANXESS nv langs de Scheldelaan is de grens met Nederland. Het Nederlands grondgebied situeert zich in vogelvlucht op ca. 7,5 km in noordelijke richting en ca. 9 km in noordwestelijke richting van de inrichting. 2.2 TOEGANGSWEGEN 2.2.1 Via de weg De inrichting is gesitueerd langs de Scheldelaan op de rechter Scheldeoever. De meest nabijgelegen hoofdweg betreft de Antwerpse Ring R2 (tussen N49/A11 en A12), die zich in noordelijke en Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 7 westelijke richting uitstrekt op een afstand van minimaal 2,3 km van de inrichting. De wegeninfrastructuur in de omgeving van de inrichting wordt weergegeven op figuur II.4. 2.2.2 Via het spoor In de omgeving (< 3,8 km) van de inrichting worden geen hoofdspoorwegen voor personenvervoer aangetroffen. Langs de westzijde van het terrein bevindt zich een spoorlijn, welke buiten het bedrijfsterrein aansluiting geeft op het NMBS-spoornet. Het goederentransport op dit traject is vooral bestemd voor de diverse petrochemische bedrijven in de omgeving. 2.2.3 Via waterwegen LANXESS nv grenst in oostelijke richting aan het Kanaaldok B1 waar vooral doorgaand scheepsverkeer plaatsvindt. Het Kanaaldok B1 is toegankelijk vanuit de Schelde via het complex van de Van Cauwelaert- en de Boudewijnsluis op een afstand van ca. 750 meter ten zuiden van de site (figuur II.4). Grote zeeschepen die de havendokken aandoen komen via het complex van de Zandvliet- en de Berendrechtsluis, gelegen ten noorden van de inrichting t.h.v. de gelijknamige bruggen op een afstand van ca. 6,7 km. Figuur II.4 situeert de oppervlaktewateren (Zeeschelde en kanaaldokken) in de omgeving van de inrichting. 2.3 (RUIMERE) OMGEVING 2 . 3 . 1 G e b i e d e n m e t w o o n f u n c t i e v o l g e ns b e s t em m i ng s p l a n Als gebied met woonfunctie worden enerzijds gebieden bedoeld die op het gewestplan of ruimtelijke uitvoeringsplannen, worden aangegeven als woonzone, en anderzijds groepen van minimum vijf bestaande woningen (wooneenheden) in gebieden andere dan woongebied volgens de gewestplannen. Hierbij valt op te merken dat individuele of wijd verspreide woningen, zoals bijvoorbeeld geïsoleerd gelegen landbouwwoningen en conciërgewoningen hierin niet vervat zijn. Het meest nabije woongebied, m.n. binnen het industriegebied van de Antwerpse haven, is de kleine woonkern van Lillo ten noordwesten van LANXESS nv op een afstand van ca. 3,2 km. 2.3.2 Bedrijven In de onmiddellijke omgeving van LANXESS nv te Lillo zijn verschillende bedrijven gevestigd. In tabel II.1 wordt een oplijsting gegeven van de buurbedrijven van de inrichting. De ligging van de bedrijven wordt getoond op figuur II.1. Tabel II.1 Buurbedrijven van LANXESS nv Bedrijf Activiteit Ligging t.o.v. LANXESS nv Bayer Antwerpen nv Vopak Chemical Terminals Belgium (terminal VTA) Fabricom GTI Productie van diverse chemicaliën Op- en overslag van diverse vloeibare chemicaliën N, W Z Afstand tot terreingrens LANXESS nv [m] aangrenzend aangrenzend Leverancier technische diensten / W aangrenzend Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 8 Bedrijf Peeters Antwerp Welding Supply Intertek Testing Services Caleb Brett (ITS) Activiteit mechanische werkplaats Verf- en straalwerken Verhuur/verkoop van en adviesverlening m.b.t. lasapparatuur, generatoren en compressoren Controlelaboratoria Ligging t.o.v. LANXESS nv Afstand tot terreingrens LANXESS nv [m] W W aangrenzend 50 ZW 100 In de nabijheid van de Boudewijnsluis d.i. ten zuiden van LANXESS nv situeert zich INDUSS, een producent van proceswater voor o.m. bedrijven aan de Scheldelaan. 2 . 3 . 3 B i o l og i s c h w a a r d e v o l l e g e b i e d e n Het dichtstbijgelegen gebied gekarteerd in de biologische waarderingskaart2 omvat de spoorwegberm die grenst aan LANXESS nv en is aangeduid als biologisch waardevol. De Scheldeoever is aangeduid als biologisch zeer waardevol. Tussen beide bevindt zich een biologisch waardevol gebied en een gebied aangeduid als een complex van biologisch minder waardevol. In een straal van meer dan 1 km liggen her en der kleine eilandjes van biologisch waardevolle gebieden verspreid rondom het bedrijfsterrein (zie figuur II.5). 2 . 3 . 4 N a t u r a 2 0 0 0 e n n a t uu r g e b i e d e n Beide oevers van de Schelde zijn ingedeeld als natuurgebied en maken deel uit van het habitatrichtlijngebied Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent. Ten westen van de inrichting, aan de overzijde van de Schelde, strekt zich het vogelrichtlijngebied Schorren en polders van de Benedenschelde uit op een minimale afstand van 0,75 km van de inrichting. In noordoostelijke richting, op ca. 1 km, is het vogelrichtlijngebied De Kuifeend en de Blokkersdijk gelegen. Figuur II.6 toont de ligging van de vogel- en habitatrichtlijngebieden in de omgeving van de inrichting. 2 . 3 . 5 V E N - g e b i e d e n ( G EN en G EN O - g e b i e d e n ) Beide Scheldeoevers, ten westen van LANXESS nv zijn aangeduid als VEN-gebied, nl. Slikken en schorren langsheen de Schelde. In noordoostelijke richting, op ca. 1 km, ligt het VEN-gebied De Kuifeend. Figuur II.7 toont de ligging van deze VEN-gebieden in de omgeving van de inrichting. 2 . 3 . 6 N a t u u r g e b i e d e n v ol g e n s g e w es t p l a n Delen van de Scheldeoever zijn op het gewestplan (zie figuur II.1) aangeduid als natuurgebied. Ook het sluizencomplex van de Boudewijnsluis en de Cauwelaarssluis, gelegen ten zuiden van LANXESS 2 Bron: www.agiv.be; biologische waarderingskaart versie 2 Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 9 nv, zijn aangeduid als natuurgebied. Het Vogelrichtlijngebied De Kuifeend is tevens aangeduid als natuurgebied op het gewestplan. 2.3.7 Landschapsatlas De twee dichtstbijzijnde ankerplaatsen bevinden zich op meer dan 2,5 km afstand ten noordwesten en ten noordoosten van LANXESS nv. 2 . 3 . 8 B e sc h e r mi n g e n o n r o e r e n d e r f g o e d Er zijn geen beschermde dorpsgezichten binnen een straal van 5 km in de omgeving van LANXESS nv. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 10 3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN In tabel III.1 wordt er een overzicht gegeven van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden. Tevens wordt er voor de vermelde juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangegeven of zij voor het project relevant zijn en wordt de relevantie kort toegelicht. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 11 Tabel III.1 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden RUIMTELIJK ORDENINGSR ECHT Korte inhoud Relevant? Bespreking relevantie Gewestplan De gewestplannen leggen de bestemmingen van de gronden in Vlaanderen vast. Ja Volgens het gewestplan is het projectgebied gelegen in een industriezone, meer bepaald in het Antwerpse havengebied. Vlaamse codex ruimtelijke ordening (in voege sedert 1/9/2009) De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is een coördinatie van het vroegere decreet ruimtelijke ordening. In deze codex en bijhorende uitvoeringsbesluiten is o.a. bepaald voor welke activiteiten een stedenbouwkundige vergunning dient aangevraagd te worden. ja Het project betreft een hervergunning met beperkte uitbreiding van de productiecapaciteit. Hiervoor is geen stedenbouwkundige vergunning vereist. Voor de eventuele bouw van een ammoniakterminal is wel een stedenbouwkundige vergunning vereist. Stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, … (5/07/2013) De verordening bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken. Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de overloop van de hemelwaterput en de infiltratievoorziening dient aan dit principe te beantwoorden. Ja In kader van het project (hervergunning) worden er geen nieuwe verhardingen aangelegd. Voor de eventuele bouw van de ammoniakterminal worden wel bijkomende verhardingen aangelegd. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 12 MILIEUBEHEERRECHT Korte inhoud Relevant? Bespreking relevantie Decreet natuurbehoud (d.d. 21/10/1997 en latere wijzigingen) – incl. bijhorende uitvoeringsbesluiten Het decreet vormt de basis voor de afbakening van VENgebieden en legt verbods- en gebodsbepalingen op voor handelingen in VEN-gebied, vogelrichtlijngebied en habitatrichtlijngebied alsmede de verplichting tot het uitvoeren van een habitattoets m.b.t. speciale beschermingszones. Ja Het projectgebied is niet gelegen in een VEN-gebied of een speciale beschermingszone. Het meest nabije VEN-gebied (‘Slilkken en schorren langsheen de Schelde’) is gelegen aan de overkant van de Scheldelaan langs de Schelde Vogelrichtlijn (79/409/EEG met uitbreiding 85/411/EEG) De vogelrichtlijn heeft tot doel de instandhouding te bevorderen van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied. Hiertoe worden speciale beschermingszones afgebakend en maatregelen voor deze zones opgelegd. Ja Het projectgebied is niet gelegen in een Vogelrichtlijngebied. Het meest nabije Vogelrichtlijngebied (Schorren en polders van de Beneden-Schelde) ligt op < 1 km ten westen van het fabrieksterrein (overkant Schelde) Habitatrichtlijn (92/43/EEG) De habitatrichtlijn heeft tot doel om de biologische diversiteit te waarborgen door het in stand houden van de natuurlijke habitats en van de wilde fauna en flora. Hiertoe worden speciale beschermingszones afgebakend en maatregelen voor deze zones opgelegd. Ja Het projectgebied is niet gelegen in een Habitatrichtlijngebied. Het meest nabije Habitatrichtlijngebied (Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent) ligt op < 1 km ten westen van het fabrieksterrein (overkant Schelde) Onbevaarbare waterlopen Regelt ondermeer de bepalingen betreffende de ‘buitengewone werken van verbetering of wijziging’ aan waterlopen. Neen Het project omvat geen werken of wijzigingen van een onbevaarbare waterloop. Decreet houdende de bescherming archeologisch patrimonium (30/06/1993 en latere wijzigingen) Regelt de bescherming, het behoud en de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium. Via dit decreet wordt o.m. de vondstmeldingsplicht en de zorgplicht van archeologische vondsten geregeld Neen Er zijn geen indicaties dat een archeologische waardevolle site zich t.h.v. of in de nabijheid van het projectgebied bevindt. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 13 Korte inhoud Decreet tot bescherming Via dit decreet wordt de beschermingsplicht van van monumenten, stadsmonumenten, stadsen/of dorpsgezichten en en/of dorpsgezichten landschappen geregeld. (20/3/1976 en latere wijzigingen) en het decreet tot bescherming van landschappen (16/04/1996). Relevant? Neen Bespreking relevantie Het project heeft geen directe impact op de eventueel beschermde monumenten, stad- en of dorpsgezichten en landschappen in de omgeving. MILIEUBESCHERMINGSRECHT Korte inhoud Bodemdecreet (27/10/06) en Via het bodemsaneringsdecreet en het Vlarebo worden Vlarebo (14/12/2007) kwaliteitsnormen voor bodem en grondwater vastgelegd, alsmede de regeling m.b.t. uitvoeren van onderzoeken en sanering van gronden. Hoofdstuk X van het Vlarebo stelt de regeling m.b.t. het hergebruik van uitgegraven bodem vast. Relevant? Bespreking relevantie Ja Op het terrein zijn verschillende inrichtingen aanwezig die beschouwd worden als risico-inrichting m.b.t. bodem- en grondwaterverontreiniging. Een oriënterend bodemonderzoek is verplicht om de 10 jaar. Het dichtstbijzijnde waterwingebied ligt op meer dan 10 km afstand. Er is geen winning van grondwater in kader van dit project. Grondwaterdecreet (24/1/1984) Vaststellen principes inzake bescherming en beheer van grondwater. Neen Besluit m.b.t. het afleveren van een vergunning voor watervang (3/5/1991) Via dit besluit worden de procedures en regelingen m.b.t. het winnen van oppervlaktewater vastgelegd. Ja Kennisgeving Er wordt dokwater uit het Kanaaldok B1 gecapteerd. KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 14 Korte inhoud Relevant? Bespreking relevantie Besluit Dit besluit bepaalt de nieuwe milieukwaliteitsnormen, Milieukwaliteitsnormen voor waaraan dient te worden voldaan inzake oppervlaktewateren, oppervlaktewater, waterbodems en grondwater. waterbodems en grondwater (21/5/2010) Ja LANXESS nv loost gezuiverd bedrijfsafvalwater in de Zeeschelde. In de referentiesituatie valt deze lozing onder de vergunning van Bayer Antwerpen NV. In de geplande situatie wordt LANXESS nv houder van de lozingsvergunning. Decreet integraal waterbeleid (18/7/2003) Via het decreet worden de doelstellingen en instrumenten m.b.t. integraal waterbeleid vastgelegd. Dit omvat o.m. het verplicht uitvoeren van een watertoets in het kader van de vergunningverlening. Ja Zie hoger. Milieuvergunningendecreet (28/6/1985) & VLAREM I (6/2/1991) Het decreet en VLAREM bepalen de inrichtingen waarvoor een milieuvergunning dient aangevraagd te worden en bepalen ook de procedures voor het aanvragen van een milieuvergunning. Ja Het project omvat diverse vergunningsplichtige activiteiten. VLAREM II (1/6/1995) Voorwaarden voor vergunningsplichtige inrichtingen. Ja Het project omvat diverse activiteiten die dienen te voldoen aan de voorwaarden van VLAREM II. Kaderrichtlijn Lucht - richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (P.B. 11/06/2008) De kaderrichtlijn lucht legt oa. kwaliteitsdoelstellingen op. Ja Het project geeft aanleiding tot emissies van polluenten waarvoor in de richtlijn en VLAREM II kwaliteitsdoelstellingen zijn vastgelegd. Kennisgeving Opm. Voor diverse parameters zijn de kwaliteitsdoelstellingen opgenomen in de richtlijn reeds opgenomen in VLAREM II. KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 15 Korte inhoud Materialendecreet en Vlarema (van kracht 1 juni 2012) (vervangt het afvalstoffendecreet 1981 en vlarea) Kennisgeving Op 14 december 2011 werd het nieuwe materialendecreet goedgekeurd. Het implementeert de Europese kaderrichtlijn (EG) 2008/98 voor het beheer van afvalstoffen in Vlaanderen en verankert het duurzaam materialenbeheer. Het decreet veronderstelt dat een integrale kijk op de materiaalketen onontbeerlijk is om een blijvende oplossing te vinden voor het afvalvraagstuk. Het Materialendecreet gaat in op 1 juni 2012. Parallel aan het decreet, is er een nieuw uitvoeringsbesluit dat het VLAREA volledig vervangt. Het Vlaams Reglement voor het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA), is goedgekeurd op 17 februari 2012 en bevat meer gedetailleerde voorschriften over (bijzondere) afvalstoffen, grondstoffen, selectieve inzameling, vervoer, de registerplicht en de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Het materialendecreet en het VLAREMA zijn gelijktijdig inwerking getreden vanaf 1 juni 2012, mits enkele uitzonderingen of overgansgbepalingen. Relevant? Bespreking relevantie Ja Ten gevolge van de activtiteit van LANXESS nv ontstaan er afvalstoffen die extern worden verwerkt. KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 16 Korte inhoud Relevant? Bespreking relevantie Industriële emissie richtlijn (RIE) (2011/75/EU) (17 december 2010) De RIE is in werking getreden op 6 januari 2011 en moest door de lidstaten binnen de twee jaar in de nationale wetgeving omgezet worden (uiterlijk op 7 januari 2013). Met uitzondering van een aantal bepalingen voor welbepaalde bestaande installaties waarvoor de toepassing van de nationale omzettingsmaatregelen mag worden uitgesteld tot op een in de RIE bepaald tijdstip, moeten de nationale omzettingsmaatregelen worden toegepast vanaf 7 januari 2013. De RIE herziet en herschikt de volgende afzonderlijke richtlijnen tot één enkel juridisch instrument: de GPBV-richtlijn, de drie TiO2-richtlijnen, de VOS/oplosmiddelenrichtlijn, de afvalverbrandingsrichtlijn, de GSI-richtlijn. Hierin wordt bepaald dat de conclusies uit BREF’s een referentie vormen voor de vergunning van R.I.E.-inrichtingen. Ja Voor bepaalde installaties van LANXESS nv (stookinstallaties) worden in de RIE emissiegrenswaarden vastgelegd. Voor andere activiteiten van LANXESS nv zijn BREF documenten van toepassing. Besluit energieplanning (14/5/2004) Het besluit legt specifieke voorwaarden vast voor zogenaamde energie-intensieve inrichtingen (inrichtingen met een primair energieverbruik van meer dan 0,1 PJ/jaar). Een van de voorwaarden is de verplichting tot het opstellen van een energieplan of een energiestudie. Ja Het primaire energieverbruik van LANXESS nv is groter dan 0,5 PJ/jaar Besluit verhandelbare emissierechten (14/5/2004) Vaststellen van specifieke voorwaarden voor BKGinrichtingen en het vastleggen van een regeling m.b.t. het toekennen van emissierechten. Ja LANXESS nv is een BKG-inrichting. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 17 GEWESTELIJK BELEID Korte inhoud Ruimtelijk structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen (2011) Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Minaplan 4 (2011-2015) Legt de krachtlijnen vast van het Vlaamse milieubeleid naar de toekomst. Protocol van Kyoto (1997) Protocol ter reductie van emissie broeikasgassen Vlaams Klimaatsbeleidsplan Beleidsplan ter uitvoering van Kyoto-protocol. Het Vlaams (VPK) 2de plan 2006- klimaatbeleid na 2012 zal voortbouwen op het VKP 20062012/3de plan 2013-2020) 2012 met een derde Vlaams Klimaatbeleidsplan Hierin zullen twee afzonderlijke maar onderling goed afgestemde luiken aanwezig zijn: Het Vlaams mitigatieplan (VMP) en het Vlaams adaptatieplan (VAP) Kennisgeving Relevant? Bespreking relevantie Neen Ja Er zijn geen directe maatregelen of beperkingen van toepassing op het project. De ontwikkelingsperspectieven van bedrijven en economische activiteiten buiten de bedrijventerreinen worden vooral bepaald door de aard en het karakter van het bedrijf zelf en nog meer door de ruimtelijke draagkracht van de omgeving. Omwille van de verantwoordelijkheid van de gemeente inzake verlening en/of advisering van de milieuvergunning, de kennis en inschatting van de plaatselijke toestand komt het de gemeente toe om ontwikkelingsperspectieven te formuleren voor bestaande bedrijven buiten de bedrijventerreinen. Diverse thema’s uit het Mina-plan zijn relevant voor het project. Ja Ja LANXESS nv wordt beschouwd als een energie-intensieve inrichting. Zie protocol van Kyoto KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 18 Korte inhoud Protocol van Göteborg / NECrichtlijn 2001/81/EG (23/10/2001; pub. Nr. 1309 27/11/2001) NEC-reductieprogramma (2006) Protocol / richtlijn ter reductie van o.m. emissies VOS en NOx en legt per lidstaat emissieplafonds op die moeten gehaald worden in 2010 De Europese commissie heeft begin juli 2010 bekend gemaakt dat ze de herziening van de richtlijn nationale emissieplafonds van de Europese Unie uitstelt tot 2013, het jaar waarin ook de luchtkwaliteitsrichtlijn herzien zal worden. Naar verwachting zal dit beleid zorgen voor een verdere daling van de Europese uitstoot van verontreinigende componenten in de periode tot 2020. Vlaams stofplan (2005) Beleidsplan ter beperking van de concentratie aan fijn stof Actieplan fijn stof en NO2 in Actie in uitvoering van het Vlaams stofplan de Antwerpse haven en de stad Antwerpen (november 2008) Aciteplan fijn stof en NO2 in Actie in uitvoering van het Vlaams stofplan de Antwerpse haven en de stad Antwerpen (2014-2018) Reductieprogramma Het Reductieprogramma gevaarlijke stoffen kadert de gevaarlijke stoffen (2005) diverse elementen van het beleid inzake lozing van Besluit Vlaamse regering gevaarlijke stoffen in het oppervlaktewater. inzake milieukwaliteitsnormen (B.S. 21/05/2010) Waterbeleidsnota De waterbeleidsnota legt de krachtlijnen vast van de visie (8/04/2005) van de Vlaamse Regering op het integraal waterbeleid in het Vlaamse Gewest. Kennisgeving Relevant? Bespreking relevantie Ja De activiteiten van de LANXESS nv kunnen aanleiding geven tot relevante emissies van relevante polluenten in kader van dit protocol. Ja Ja Er zijn potentiële bronnen van (fijn) stof op de site. Er zijn bronnen van NO2 en (fijn) stof op de site. Ja Er zijn bronnen van NO2 en (fijn) stof op de site. Ja Het bedrijf loost gezuiverd afvalwater in de Zeechelde. In de referentiesituatie valt deze lozing onder de vergunning van Bayer Antwerpen nv. In de geplande situatie wordt LANXESS nv houder van de lozingsvergunning. Ja Het bedrijf loost gezuiverd afvalwater in de Zeechelde. In de referentiesituatie valt deze lozing onder de vergunning van Bayer Antwerpen nv. In de geplande situatie wordt LANXESS nv houder van de lozingsvergunning. KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 19 PROVINCIAAL BELEID Korte inhoud Ruimtelijk structuurplan provincie Antwerpen (10/07/2001) en addendum (4/05/2011) Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de provincie Antwerpen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Relevant? Neen Bespreking relevantie De haven wordt op rechteroever beperkt in haar uitbreidingscapaciteiten. De provincie vraagt daarom met nadruk dat de bestaande en toekomstige terreinen efficiënt worden benut. Verdichten, snel beschikbaar maken en hergebruiken van oude terreinen zijn prioriteiten. Door de oudere havendelen te benutten, kunnen de voortgaande verschuiving en verwijdering van de haven ten opzicht van de stad Antwerpen worden tegengegaan. Er zijn geen directe maatregelen of beperkingen van toepassing op het project. Provinciaal milieubeleidsplan Antwerpen (2008-2013) Legt de krachtlijnen vast van het provinciaal milieubeleid naar de toekomst. Neen Er zijn geen concrete projecten in dit milieubeleidsplan die relevant zijn in kader van dit MER. GEMEENTELIJK BELEID Korte inhoud Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Antwerpen (eind 2006) Kennisgeving Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Relevant? Neen Bespreking relevantie Er zijn geen directe maatregelen of beperkingen van toepassing op het projectgebied. KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 20 Korte inhoud Beleidsnota Antwerpen, Legt de krachtlijnen vast van het gemeentelijk milieubeleid duurzame stad voor iedereen naar de toekomst. vanuit de focus energie en milieu Relevant? Neen Bespreking relevantie De beleidsnota focust op rationeel energieverbruik, mobiliteit, voorkomen van lucht- en geluidsemissies, uitbreiden groenoppervlakte, beperken van drinkwaterverbruik, materialen(her)gebruik, minimale ruimte-inname en voorkomen en saneren van bodemverontreiniging. Er zijn geen directe maatregelen van toepassing op het project Gemeentelijk mobiliteitsplan Antwerpen (2005) Kennisgeving Op 4 april 2014 nam het college van burgemeester en schepenen van de stad Antwerpen kennis van het voorontwerp-mobiliteitsplan voor de stad. Het voorontwerpmobiliteitsplan beoogt een verbreding en verdieping van het Mobiliteitsplan Antwerpen dat in februari 2005 werd vastgesteld. De kennisname van het college vormt de start voor de uitwerking van een ontwerp-mobiliteitsplan in de schoot van de Gemeentelijke Begeleidingscommissie. Neen Er zijn geen directe maatregelen van toepassing op het project KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 21 4 4.1 BESCHRIJVING VAN LANXESS NV OPBOUW VAN DE SITE Op figuur IV.1 wordt een schematisch overzicht getoond van de activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden. Tevens wordt de samenhang tussen de verschillende installaties op het terrein enerzijds en externe toeleveranciers en afnemers anderzijds verduidelijkt. Deze samenhang wordt in meer detail besproken in de volgende paragrafen. De inrichting is ingedeeld in verschillende blokvelden bestemd voor de oprichting van productieinstallaties, opslagplaatsen, gebouwen, enz. Deze blokvelden worden onderling gescheiden door brede fabriekstraten waardoor ieder bedrijf minstens langs drie zijden bereikbaar is. Tussen de blokvelden, parallel met de fabriekstraten, lopen verschillende bovengrondse leidingsystemen waarlangs grondstoffen, producten en energieën getransporteerd worden. Tabel IV.1 bevat een overzicht van de blokvelden en installaties die zich binnen de inrichting bevinden. Op figuur IV.1 worden de in onderstaande tabel vermelde blokvelden gesitueerd. Tabel IV.1 Algemene situering van de blokvelden binnen de inrichting Blokveld Beschrijving Z00-Z01 Z02 Hoofdtankenpark Zuid Zwavelzuur 3 en caprolactamopslaghal Ammoniumsulfaatbedrijf en enkele opslaghouders behorende tot het anoncaprolactambedrijf Opslagmagazijn, werkplaatsen en nutsvoorzieningen Polyamidebedrijf Energiebedrijf Zuid en tankenpark behorende tot het Hoofdtankenpark Zuid Zwavelzuur 2 Hydraminebedrijf Caprolactambedrijf Anonbedrijf – productieinstallaties Energiebedrijf Zuid (koeltorens, bluswaterpompen e.d. o.a. tbv. anonbedrijf) Anonbedrijf (restgasreiniging, noodaflaat- en noodontspansysteem) Werkplaatsen, nutsvoorzieningen en eventueel bureaugebouwen Energiebedrijf Zuid (opslag van water) Z03 Z04 Z05 Z06 Z07 Z08 Z09 Z10 Z11 Z14 H2O en en Voor de discipline geluid en trillingen is er een verschillende effectbeoordeling voor nieuwe en bestaande bronnen. Een opsplitsing tussen bestaande bronnen (vergund vóór 1 jan. 1993) en nieuwe bronnen in het kader van m.e.r.-beoordeling aspect geluid is weergegeven in tabel IV.2. In bijlage I wordt een gedetailleerde motivatie per bedrijf opgenomen. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 22 Tabel IV.2 3 De opsplitsing bestaande - nieuwe bronnen Bedrijf/installatie bestaand/nieuw Zwavelzuurbedrijf Hydraminebedrijf (oxidatie ammoniak, hoofd-en nevenabsorpties, AC-toren, kuipen, wastoren en koelkringen) Hydraminebedrijf (DeNOx en productie 30% ammoniakwateroplossing) Cyclohexaanoxidatie en anonbedrijf Caprolactambedrijf Ammoniumsulfaatbedrijf Polyamidebedrijf Krachtcentrale Midden (Ketel 1) Krachtcentrale Midden (Ketel 6 en 7) Energie Zuid Koeltorens Energie Zuid (ketel 3 en 4) Biologie Stoomketels (gebouw 3201) Ontspanstation 35 bar->20 bar en 20 bar->6 bar (gebouw 3201) Stoomturbine 35 bar->20 bar en 35 bar->6 bar met generator (gebouw 3209) Bestaand Bestaand 4.2 Nieuw Bestaand Bestaand Bestaand Nieuw Bestaand Nieuw Bestaand Bestaand Nieuw Bestaand Nieuw Nieuw Nieuw BESCHRIJVING VAN DE HUIDIGE ACTIVITEITEN EN INSTALLATIES 4 . 2 . 1 I n l e i d i ng Caprolactam is bij kamertemperatuur een vaste, witte stof. Na polymerisatie wordt het verwerkt tot granulaat of tot kunstvezel (polyamides), o.a. voor de textielindustrie. De aanmaak van caprolactam gebeurt in twee stappen. Door inwerking van een hydroxylaminediammoniumsulfonaatoplossing, aangeleverd door het hydraminebedrijf (§ 4.2.3), op cyclohexanon, dat aangemaakt wordt in het anonbedrijf (§ 4.2.4), wordt cyclohexanonoxime geproduceerd. Met behulp van oleum, dat geproduceerd wordt in het zwavelzuurbedrijf (§ 4.2.2), wordt het cyclohexanonoxime omgezet tot caprolactam. Grondstoffen, tussenproducten en afgewerkte producten worden tijdelijk opgeslagen in de bedrijfstankparken van de betroffen bedrijven en het hoofdtankpark Zuid (§ 4.2.8). Het caprolactambedrijf genereert een grote hoeveelheid in water opgelost ammoniumsulfaat. In het ammoniumsulfaatbedrijf (§ 4.2.6) wordt het product verwerkt tot ammoniumsulfaatzout dat extern verkocht wordt. 3 Opsplitsing voor wat betreft discipline geluid en trillingen Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 23 Vanaf Q3 2014 zal een deel van het caprolactam op de site zelf worden gepolymeriseerd en omgezet tot polyamidegranulaat. In de hierna volgende procesbeschrijving wordt telkens meegegeven per bedrijf wat de huidige vergunde productiecapaciteit is (= gewijzigde referentiesituatie) en wat de geplande capaciteit is voor de verschillende scenario’s. In hoofdstuk 6 – Geplande situatie worden deze capaciteiten nogmaals schematisch weergegeven. 4 . 2 . 2 Z w a v el z u u r b e d r i j f Zwavelzuur is een belangrijke hulpstof in de productie van Caprolactam. Een eerste stap bij de fabricatie van zwavelzuur bestaat uit de productie van zwaveldioxide door de verbranding van zwavel met lucht. Het verkregen zwaveldioxide wordt langs katalytische weg verder met lucht geoxideerd tot zwaveltrioxide dat op zijn beurt in verdund zwavelzuur geabsorbeerd wordt ter vorming van geconcentreerd zwavelzuur en oleum (rokend zwavelzuur). De exotherme reacties zijn: De verbranding: Svl + O2 SO2 + 70,9 kcal/mol De omzetting: SO2 + ½ O2 SO3 + 23 kcal/mol De absorptie: SO3 + H2O H2SO4 + 32,8 kcal/mol 100% H2SO4 + H2O H2SO4verd+ 1,6 kcal/mol De verdunning: LANXESS nv te Lillo beschikt over 2 zwavelverbrandingsinstallaties. Van één eenheid (Zwavelzuur 2) wordt het gevormde SO2 rechtstreeks naar de hydraminesynthese gestuurd, terwijl uit het SO2 van de andere zwavelverbrandingsinstallatie (Zwavelzuur 3) zwavelzuur en oleum wordt geproduceerd. Bij het opstarten worden de installaties op temperatuur gebracht door middel van aardgas- of stookoliebranders.. Het geproduceerde oleum en zwavelzuur is hoofdzakelijk bestemd voor de productie van caprolactam. De zwavelzuureenheden (2 en 3) hebben een vergunde productiecapaciteit van 800.000 ton/jaar (uitgedrukt als SO3), waarvan maximum 80.000 ton/jaar als zwavelzuur (H2SO4). 4.2.2.1 Verbranding tot zwaveldioxide In de beide zwavelverbrandingsinstallaties wordt verbrandingslucht gedroogd in de drogertoren, een met vullichamen gevulde kolom waarover 96% zwavelzuur uit het droger buffervat gepompt wordt. Daarbij wordt waterdamp uit de lucht geabsorbeerd in geconcentreerd zwavelzuur. ZWAVELZUUR 2 De gedroogde lucht wordt aangezogen door een ventilator en naar de verbrandings-oven gestuurd. In de verbrandingsoven wordt vloeibare zwavel, die wordt verneveld met behulp van perslucht, met een kleine overmaat lucht verbrand tot SO2. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 24 De hete afgassen van de verbrandingsoven (1300°C) worden in de afkoelketel gekoeld tot 500°C. In deze afkoelketel wordt natte stoom op 35 bar geproduceerd. De afgassen gaan vervolgens doorheen een oververhitter en economiser (opwarmen van ketelvoedingswater). Na de economiser is de temperatuur van de afgassen nog te hoog om in te zetten in de hydraminesynthese (zie 4.2.3.3). Daarom worden de gassen verder gekoeld in de SO2-luchtkoeler en de SO2-gaskoeltoren. De SO2-luchtkoeler is een gas-gas warmtewisselaar waarin de afgassen met omgevingslucht tot onder 180°C worden gekoeld. In de SO2-gaskoeltoren worden de afgassen met dokwater verder gekoeld tot onder 50°C. In de SO2-gaskoeltoren worden de afgassen ook gewassen met verdund zwavelzuur om de sporen van SO3, die bij de verbranding worden gevormd maar in de hydraminesynthese ongewenst zijn, te verwijderen. ZWAVELZUUR 3 De gedroogde lucht wordt aangezogen door een ventilator, met procesgas voorverwarmd in tussenwarmtewisselaar 3 en verdeeld over de verbrandings- en de naverbrandingsoven. In de verbrandingsoven wordt vloeibare zwavel onderstochiometrisch verbrand tot zwaveldioxide. Dit procesgas, waarin zich onverbrande zwavel in dampvorm bevindt, wordt gekoeld in de afkoelketel/stoomketel. Hierbij wordt 43 bar stoom geproduceerd, welke verder - na warmtewisseling - aIs 35 bar stoom wordt geëxporteerd (via stoomtrommel). In de naverbranding wordt gedroogde lucht in overmaat toegevoegd en wordt de resterende zwavel bij lagere temperatuur (500°C) omgezet. De onderstochiometrische verbranding verhindert de vorming van stikstofoxide vrijwel volledig. 4.2.2.2 Omzetting naar zwaveltrioxide De omzetting van SO2 tot SO3 is een exotherme evenwichtsreactie. De reactie gebeurt in de contacttoren op horden of katalysatorbedden (contactbedden) met een katalysator (zoals vanadiumpentoxide 6-8%) in vaste vorm op een drager. Het evenwicht van de omzettingsreactie wordt door lage temperatuur begunstigd, maar dan neemt de reactiesnelheid af. Tussen deze twee mechanismen dient steeds een compromis gevonden te worden. Het procesgas uit de naverbrandingsoven dat SO2, stikstof en voldoende O2 (ca. 10 %) bevat, stroomt onderaan binnen in de contacttoren. Door de vorming van SO3 warmt het daarbij sterk op (warmte die wordt afgegeven aan de oververhitters 3 (na horde 1) en 2 (na horde 2). Na het derde contactbed doorstroomt het procesgas eerst twee tussenwarmtewisselaars om het inkomende procesgas op te warmen, daarna wordt in een derde de warmtewisselaar de eerder vermelde gedroogde lucht uit de droogtoren voorverwarmd. Vervolgens doorstroomt het gas twee absorptietorens, nl. de oleumtoren en de tussenabsorber, waarin uit het procesgas het SO3 geabsorbeerd wordt. Tenslotte stroomt het procesrestgas (SO2, O2, N2) na opwarming terug naar de contacttoren, teneinde in de laatste horde vrijwel alle SO2 in SO3 om te zetten. Het procesgas dat de contacttoren verlaat, staat zijn warmte af in de economiser en stroomt door de eindabsorber waarin het SO3 wordt geabsorbeerd en wordt vervolgens via de ca. 90 m hoge schouw (AZ-ZW-AL01) in de atmosfeer geloosd. Bovenaan de schouw is er een centrifugaalafscheider (type axiaal cycloon) aanwezig om eventueel aanwezige druppels te verwijderen. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 25 4.2.2.3 Absorptie van zwaveltrioxide Zwavelzuur en oleum worden geproduceerd door absorptie van SO3 in water, zwavelzuur of oleum. In de oleumtoren wordt oleum rondgepompt en verdeeld over een pakket van Raschig-ringen teneinde een efficiënte stof- en warmteuitwisseling met de procesgasstroom te bewerkstelligen. Aldus wordt ca. 60% van het SO3 uit het procesgas geabsorbeerd. Om de concentratiestijging van het oleum die daarmee gepaard gaat op te vangen, wordt het oleum verdund met 98,5 % zwavelzuur (onttrokken uit de kringloop van de eindabsorber). Tussenkoeling van de kringloopvloeistof is nodig om de absorptie te bevorderen. Uit het systeem van de oleumtoren wordt de oleumproductie (met ca. 26% vrij SO3) via tussenbuffers naar de oleumtanks in het hoofdtankpark gepompt. Het SO3 dat in de oleumtoren niet werd geabsorbeerd, moet in de tussenabsorber volledig worden opgenomen. Analoog met de oleumtoren treedt ook hier een temperatuur- en concentratiestijging op, die de absorptie negatief beïnvloeden. Daarom wordt de absorptievloeistof gekoeld en met water verdund om de zwavelzuurconcentratie (ca 99,2%) in de hand te houden. Het zuuroverschot dat in dit systeem ontstaat, stroomt naar het kringloopsysteem van de eindabsorber. Een laatste absorptiestap vindt plaats in de eindabsorber en is analoog aan de vorige. Verdunning met 96% zuur uit het systeem van de drogertoren houdt de concentratie van de kringloopvloeistof op 98,5%. Ook hier wordt het kringlooopsysteem gekoeld om de absorptie te bevorderen. De twee absorptietorens (tussen- en eindabsorber) zijn bovenaan uitgerust met kaarsenfilters. Het procesrestgas stroomt door deze filters waardoor zeer fijne nevels worden afgescheiden en het emissiepunt (AZ-ZW-AL01) dus niet belasten. De absorptie van waterdamp uit de omgevingslucht in de drogertoren gebeurt eveneens door middel van een gekoelde kringloop en met 98,5% zwavelzuur uit het systeem van de eindabsorber. Dit resulteert in de zwavelzuurproductie (96% H2SO4, technisch). Dit wordt verpompt via een buffervat naar de voorraadtanks in het hoofdtankpark. 4.2.2.4 Geplande situatie In Scenario 1 blijft de productie van de beide zwavelzuurbedrijven onveranderd in vergelijking met de gewijzigde referentiesituatie (=vergunde situatie). In Scenario 2 stijgt de productie van de beide zwavelzuurbedrijven. De momenteel vergunde capaciteit van beide zwavelzuurbedrijven is voldoende om de productiestijging op te vangen. Volgende technische aanpassingen moeten doorgevoerd worden om de hogere productie in Scenario 2 te kunnen realiseren: Zwavelzuur 2: nieuwe afkoelketel en stoomtrommel Zwavelzuur 3: nieuwe zwavelbranders, nieuwe tussenwarmtewisselaars en oververhitters 4 . 2 . 3 H y d r a mi n e b e d r i j f In het hydraminebedrijf wordt de tweede grondstof voor de productie van caprolactam aangemaakt, m.n. hydroxylamine (NH2OH). Dit gebeurt onder de vorm van hydroxylaminediammoniumsulfonaat (HON(SO3NH4)2). De productie van het hydroxylaminediammoniumsulfonaat vindt plaats in meerdere parallelle straten. Het productieproces bestaat uit drie stappen: Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 26 Oxidatie van ammoniak met luchtzuurstof tot nitrosegas (NO + NO2); Absorptie van het nitrosegas in een waterige ammoniumcarbonaatoplossing met vorming van ammoniumnitriet (absorptie). Omzetting van ammoniumnitriet tot hydroxylaminediammoniumsulfonaat met behulp van SO2-gas (hydraminesynthese). De productiestappen worden in onderstaande paragrafen toegelicht. In het hydraminebedrijf wordt verder ook een waterige ammoniakoplossing aangemaakt. De vergunde productiecapaciteit 180.000 ton/jaar (als stikstof). 4.2.3.1 van de ammoniakwateroplossing (30%-ig) bedraagt Oxidatie van ammoniak Omgevingslucht wordt met ventilatoren aangezogen en met ammoniakgas gemengd. Dit gasmengsel, dat ca. 11% ammoniak bevat, wordt voorverwarmd tot 120°C en vervolgens toegevoerd naar de verbrandingsovens. In deze ovens wordt ammoniak geoxideerd tot nitrosegas: 4 NH3 + 5 O2 4 NO + 6 H2O + warmte De oxidatiereactie wordt gekatalyseerd door platina. Elke verbrandingsoven is daartoe met een aantal platinanetten uitgerust. Bij de verbranding komt heel wat warmte vrij. De temperatuur die de gassen bereiken, bedraagt ongeveer 800-900°C4. De reactiewarmte wordt in afkoelketels gerecupereerd door de productie van 5 bar stoom. De gassen verlaten de afkoelketels bij ± 200°C. Deze gassen worden verder afgekoeld in de NO-koelers tot ± 50°C5 vooraleer ze naar de absorptietorens geleid worden. Bij het transport tussen de NO-koelers en de absorptietorens wordt een gedeelte van het NO verder geoxideerd tot NO2. De oxidatie van ammoniak gebeurt immers met een overmaat lucht om een volledige omzetting van het ammoniak tot een equimolair mengsel NO/NO2 te bereiken. 4.2.3.2 Absorptie van nitrosegassen De nitrosegassen worden in een waterige ammoniumcarbonaatoplossing (AC-oplossing) geabsorbeerd waarbij ammoniumnitriet wordt gevormd: N2O3 + (NH4)2CO3 2 NH4NO2 + CO2 + warmte Ook deze reactie is exotherm. De procestemperatuur wordt m.b.v. een ammoniakkoelkringloop op ± 0°C gehouden. Aangezien het gevormde ammoniumnitriet ontbindt in zuur milieu, wordt het geheel alkalisch gehouden door de gepaste toevoer van AC-oplossing. De absorptie gebeurt in twee stappen. In de hoofdabsorptietorens wordt ongeveer 90% van het aangeboden nitrosegas geabsorbeerd. De rest wordt geabsorbeerd in de na-absorptietorens. De absorptietorens zijn met Raschig-ringen gevuld om het contact tussen vloeistof en gas te (4) De oxidatie gebeurt onder een lichte overdruk van ca. 300 mbaro. De andere productiestappen zijn nagenoeg drukloos of worden, om gasemissies te vermijden, zelfs onder een lichte onderdruk bedreven. (5) Bij deze afkoeling ontstaat condensaat dat 4 à 5% salpeterzuur bevat. Dit wordt gerecupereerd in de wastoren van de hydraminesynthese. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 27 bevorderen. Tussen de hoofd- en na-absorptie worden de gassen door lege torens geleid waarin naoxidatie (2 NO + O2 2 NO2) van het niet-geabsorbeerde NO-gas gebeurt. De restgassen, die uit de na-absorptietorens komen, zijn rijk aan CO2, dat wordt gerecupereerd in de AC-toren. In deze toren worden de restgassen met ammoniakwater gewassen waarbij een 10%oplossing van ammoniumcarbonaat ontstaat. Deze oplossing wordt gemengd met een 40%ammoniumcarbonaatoplossing afkomstig van de reformer van het naburige anilinebedrijf van Bayer Antwerpen nv. De 17%- oplossing die bekomen wordt, wordt gebufferd in het bedrijfstankpark en wordt van daaruit naar de absorptietorens gepompt. De afgassen van de AC-toren worden verder nog gereinigd in een nageschakelde selectieve katalytische reductie (SCR; afbraak van NOx). De vloeistof uit de absorptietorens wordt naar zogenaamde productiemengvaten of aanzettanks gepompt. Hierin wordt de ammoniumnitrietoplossing binnen de gewenste specificaties gebracht: Het effluent van de absorptietorens bevat ca. 220 g/l NH4NO2 en ca. 10 g/l NH3 als ammoniumcarbonaat of ammoniumbicarbonaat. De optimale samenstelling voor de synthese is een mengsel van ca. 200 g/l NH4NO2 en ca. 50 g/l NH3. Om dit te bereiken, wordt in het effluent van de absorptietorens zuiver, vloeibaar ammoniak toegedoseerd. In de aanzettanks kan nog bijkomend ammoniakwater toegevoegd worden. 4.2.3.3 De hydraminesynthese De ammoniumnitrietoplossing wordt vanuit de aanzettanks naar de synthesekuipen gepompt. Daarin wordt het ammoniumnitriet door contact met SO2-gas uit het zwavelzuur 2 bedrijf, omgezet tot hydroxylaminediammoniumsulfonaat : 2 NH4NO2 + 2 NH3 + 4 SO2 + 2 H2O 2 HON(SO3NH4)2 + warmte De synthese gaat door bij een temperatuur van ± 10°C. De reactiewarmte wordt afgevoerd via de ammoniakkoelkringloop. De synthesekuipen hebben elk een inhoud van ± 8 m3. Het 18-19%- SO2 gas wordt in de kuipen gebracht via zogenaamde spinnen (dwarsgeplaatste buizen met fijne openingen waardoor SO2 borrelt). De voeding van de aanzetoplossing is pH-geregeld6. Elke synthesekuip is van een overloop voorzien waarlangs de gevormde hydramine-oplossing naar een gezamenlijke tussentank van 130 m3 afloopt. Vanuit deze tank wordt de oplossing naar de hydrolyse van het caprolactambedrijf gepompt. De synthesekuipen worden op een lichte onderdruk gehouden om te beletten dat SO2 naar de omgeving ontsnapt. De onderdruk wordt met afgasventilatoren in stand gehouden. Het restgas wordt naar een wastoren gestuurd waarin het niet gereageerde SO2 met ammoniakwater uitgewassen wordt. Het effluent van deze wastoren wordt naar de synthesekuipen gerecycleerd. 4.2.3.4 De ammoniakkoelkringloop Vloeibaar ammoniak wordt vanuit een buffervat via een ontspanningsvat aan de verschillende koelers (absorpties, synthesekuipen, …) geleverd. Door de warmteopname in deze koelers verdampt (6) De pH wordt tussen 3 en 4 gehouden. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 28 het ammoniak. Het gasvormig ammoniak wordt via een afscheider aan de tweetrapscompressorinstallaties gevoed. Met deze compressorinstallaties wordt het gas samengeperst en na condensatie terug naar het buffervat gepompt. De kringloop is gesloten. Een gedeelte van het ammoniakgas wordt aan de kringloop onttrokken en via een verdamper naar de verbrandingsovens, de verdunning (productie van ammoniakwater) en naar het caprolactambedrijf gestuurd. Vers, vloeibaar ammoniak wordt door Hoofdtankpark Zuid via een bovengrondse leiding aan de koelkringloop toegevoegd om dit verbruik te compenseren7. 4.2.3.5 De ammoniakverdunning Ammoniakwater, een 30%- oplossing van ammoniak in water, dat in het hydraminebedrijf en in andere bedrijven gebruikt wordt, wordt in een oplossingsvat aangemaakt. De oplossingswarmte wordt afgevoerd via het dokwaterkoelsysteem of via een ammoniakverdamper. Inerte gassen die bij de bereiding ontstaan, worden naar de AC-kolom geleid. 4.2.3.6 Geplande situatie In Scenario 1 blijft de productie van het hydraminebedrijf onveranderd in vergelijking met de gewijzigde referentiesituatie (=vergunde situatie). In Scenario 2 stijgt de productie van het hydraminebedrijf. De momenteel vergunde capaciteit is voldoende om de productiestijging op te vangen. Volgende technische aanpassingen moeten doorgevoerd worden om de hogere productie in Scenario 2 te kunnen realiseren: Ammoniakkoelkringloop: aanpassen ammoniakcompressor, extra condensor, aanpassen leidingen Hydraminesynthese: 1 of 2 extra synthesekuipen 4.2.4 Anonbedrijf In het anonbedrijf wordt anon (cyclohexanon), de organische grondstof voor de productie van caprolactam aangemaakt. Het anonbedrijf bestaat uit twee technische onderdelen nl. de cyclohexaanoxidatie en de anoloninstallatie. In de installaties van de cyclohexaanoxidatie wordt cyclohexaan bij verhoogde druk en temperatuur in aanwezigheid van boorzuur met lucht geoxideerd tot een mengsel van cyclohexanol en cyclohexanon (ook KA-olie of anolon 90/10 genoemd). De reactie gebeurt in vijf in cascade geschakelde en grotendeels met kokend cyclohexaan gevulde reactoren. In de anoloninstallatie wordt de KA-olie, die aangemaakt wordt in de cyclohexaanoxidatie of extern wordt aangevoerd, door dehydrogenatie in cyclohexanon omgezet. Het anonbedrijf is vergund om 200.000 ton cyclohexanon, 10.000 ton cyclohexanol en 160.000 ton anolon 90/10 per jaar produceren. (7) Vloeibaar ammoniak wordt ook gebruikt voor de conditionering van de ammoniumnitrietoplossing. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 29 4.2.4.1 De cyclohexaanoxidatie De cyclohexaanoxidatie bestaat uit twee delen, m.n. het hogedrukdeel en het lagedrukdeel. In het hogedrukdeel gebeurt de oxidatie van cyclohexaan tot anol, anon en een reeks nevenproducten. In het lagedrukdeel wordt KA-olie (anolon 90/10) uit het reactiemengsel afgescheiden. De procesbeschrijving die hierna volgt, wordt verduidelijkt met het vereenvoudigd stroomschema van figuur IV.2. HOGEDRUKDEEL REACTIE - Centraal in het hogedrukdeel staan de vijf in cascade geschakelde oxidatiereactoren. In deze reactoren, die uitgerust zijn met een roerwerk, gebeurt de oxidatie van cyclohexaan met luchtzuurstof bij temperaturen van ca. 175°C en onder een druk van 9,8 bar. De reactoren zijn grotendeels met cyclohexaan gevuld. Cyclohexaan wordt vanuit middeneco (zie verder) aan de eerste reactor gevoed en stroomt door de reactortrein langs de overlooptrechter die in elke reactor voorzien is. In de hete cyclohexaanvoeding wordt ook metaboorzuur gedoseerd vanuit de dehydrator. In elke reactor wordt een gedeelte van het cyclohexaan geoxideerd met luchtzuurstof. De lucht wordt onderaan in elke reactor ingeblazen en in het cyclohexaan/boorzuur-mengsel opgeroerd. Daarnaast wordt, om de zuurstofconcentratie in de reactoren te beperken, ook kringloopgas onderaan in de reactoren ingeblazen. Bij de oxidatie van cyclohexaan met luchtzuurstof worden cyclohexanol, cyclohexanon en een reeks nevenproducten gevormd. De nevenproducten ontstaan hoofdzakelijk door verdere oxidatie van cyclohexanon en cyclohexanol. + O2 OH O Nevenproducten Om de vorming van de nevenproducten tegen te gaan, wordt metaboorzuur toegevoegd. Het zuur reageert met het cyclohexanol en vormt het boorzuurcyclohexylester. OH + HO-B=O O-B=O + H2O Deze estergroep kan niet meer verder geoxideerd worden. Om een zo groot mogelijke omzetting van cyclohexanol naar het ester te bekomen, wordt het in de veresteringsreactie gevormde water met kringloopgas uit het reactiemengsel geblazen. De vorming van nevenproducten wordt verder ook beperkt door de oxidatie stapsgewijs in de vijf reactoren te laten plaatsgrijpen, door de zuurstofconcentratie in de reactoren laag te houden (bijmengen van kringloopgas) en door de omzetting van cyclohexaan sterk te beperken. Van het cyclohexaan dat aan de oxidatiereactoren gevoed wordt, wordt minder dan 10% geoxideerd. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 30 CX - V E R D A M P E R Uit de reactoren worden continu grote hoeveelheden hete reactiegassen afgevoerd. Deze reactiegassen bestaan hoofdzakelijk uit stikstof (afkomstig van de ingevoerde lucht en van het kringloopgas), cyclohexaandampen en waterdamp (reactiewater). De warmte die via deze reactiegassen aan het reactiesysteem onttrokken wordt, is zodanig groot dat, niettegenstaande de oxidatie een exotherm proces is, dit systeem zich endotherm gedraagt. Om de reactietemperatuur op peil te houden, worden daarom ook hete cyclohexaandampen uit de CX-verdamper in de reactoren ingeblazen. PEROXIDETOREN Vanuit de trechter van de vijfde reactor wordt het reactiemengsel naar de peroxidetoren gedrukt. De peroxidetoren is een toren waarin het reactiemengsel zekere tijd onder hoge druk en temperatuur verblijft om de als nevenproduct gevormde peroxiden in nuttige producten te laten ontbinden. Het reactiemengsel dat de peroxidetoren verlaat, wordt, via een warmterecuperator, aan de ontspanningskolom van het lagedrukdeel aangeboden. EKO EN DEHYDRATOR De eko is een directe warmtewisselaar waarin het cyclohexaan, dat vanuit de kringlooptank of vanuit het eerste en tweede ontspanningskolom naar de reactoren stroomt, opgewarmd wordt door de afgassen die uit de reactoren komen. De warme cyclohexaandampen uit de reactie worden daardoor maximaal terug gecondenseerd, terwijl het vers toegevoegde cyclohexaan ermee wordt opgewarmd. De eko bestaat uit vier delen: de onder-eko (ref. EO), de midden-eko (ref. EM), de tussen-eko en de boven-eko (ref. BO). In de dehydrator wordt het boorzuur ontwaterd en van de ortho-vorm (H3BO3) naar de meta-vorm (HBO2) omgezet. Het ortho-boorzuur uit het slikreservoir wordt met cyclohexaan vermengd, voorverwarmd in de slikvoorverwarmer en dan in de dehydrator 0 gepompt. Uit deze dehydrator 0 loopt het dan over in de dehydrator. Bij ongeveer 150°C wordt hier de ontwatering tot 5% ortho- / 95% meta-boorzuur doorgevoerd. Dit cyclohexaan / meta-boorzuurmengsel loopt in de trechter over en wordt met een pomp naar de oxidatiereactor 0 gegeven. LAGEDRUKDEEL ONTSPANNING - Om het reactiemengsel uit de peroxidetoren verder te kunnen verwerken, dient het eerst op lage druk gebracht te worden. Dit gebeurt in de ontspanningskolom. Bij de ontspanning, die op ca. 2 bar gebeurt, flasht een deel van het cyclohexaan af en verlaat, samen met lichter kokende en niet-condenseerbare(8) componenten, de kolom via de top. Deze dampen worden afgekoeld in warmterecuperatoren en in luchtkoelers tot 60 à 70°C afgekoeld. Het condensaat wordt opgevangen in het opvangvat. In deze tank wordt de organische fase gescheiden van de waterige fase. De organische fase, die hoofdzakelijk uit cyclohexaan bestaat, wordt terug naar het hogedrukdeel gepompt. De waterige fase wordt elders in het proces ingezet. De afgassen van het opvangvat worden na behandeling in de atmosfeer geleid. (8) Bv. opgelost stikstof. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 31 Door de ontspanning koelt het reactiemengsel af. Een mengsel van cyclohexaan, boorzuuresters, cyclohexanon en hogerkokende nevenproducten verzamelt zich in de bodem van de ontspanningskolom die als buffer tussen de reactie en de afwerking dienst doet. Een omloopverdamper houdt de bodem op een temperatuur van ca. 110°C, wat zorgt voor een bijkomende cyclohexaanverdamping. HYDROLYSE - Het opgeconcentreerde reactiemengsel uit de bodem van de ontspanningskolom wordt vervolgens aan de hydrolyse gevoed. Hierin wordt het mengsel in een aantal stappen met moederloog(9) en vers water gewassen. Door de reactie met het water worden de boorzuuresters van het reactiemengsel terug omgezet tot cyclohexanol en boorzuur: O-B=O + 2 H2O OH + H3BO3 Tevens wordt de organische fase gescheiden van de waterige fase, waarin het boorzuur achterblijft. De organische fase wordt naar de verzeping gepompt, de waterige fase naar de kristallisatie en centrifugatie. VERZEPING - In de organische fase uit de hydrolyse zijn nog steeds een aantal nevenproducten van de reactie aanwezig die cyclohexanol bevatten in een chemisch gebonden vorm, d.i. als organisch ester. Het breken van deze esters gebeurt in de verzeping door toevoeging van een 50%natriumhydroxideoplossing. De eigenlijke omzetting gebeurt in serie geschakelde torens waarin de natriumhydroxideoplossing met roerders intens met de organische fase gemengd wordt. Na de omzetting wordt de waterige alkalifase in een reeks afscheiders terug van de organische fase gescheiden. De organische fase wordt naar de destillatiesectie gestuurd, de waterige fase wordt gedeeltelijk gerecupereerd en gedeeltelijk, na voorbehandeling, naar de centrale afvalwaterzuiveringsinstallatie gestuurd. De in de voorbehandeling ontstane organische zuren worden samen met de lager kokende componenten en het residu uit de destillatiesectie als brandstof (de zgn. HO-brandstof) in de stoomketels gebruikt. DESTILLATIE - In de destillatie wordt de organische fase van de verzeping gesplitst in bruikbare stromen. Eerst wordt het cyclohexaan van het mengsel afgescheiden. Dit gebeurt in twee in serie geschakelde destillatiekolommen. In de eerste kolom wordt het grootste deel van het cyclohexaan(10) over de top afgedestilleerd. Het afgescheiden cyclohexaan wordt gecondenseerd en terug naar de kringlooptank F102 gepompt. Het aangerijkte bodemproduct van de eerste cyclohexaankolom wordt aan de tweede cyclohexaankolom gevoed waarin het rest-cyclohexaan eveneens afgedistilleerd, gecondenseerd en naar de kringlooptank gerecycleerd wordt. Het bodemproduct van de nageschakelde cyclohexaankolom bestaat uit KA-olie en een kleine hoeveelheid hoger en lager kokende componenten. In de zogenaamde voorloopkolom worden de lager kokende componenten afgescheiden, gecondenseerd en elders in het proces terug ingezet. (9) Water met een weinig boorzuur en nevenproducten. (10) Het mengsel dat van de verzeping komt, bestaat nog voor ca. 90% uit cyclohexaan. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 32 Het bodemproduct van voorloopkolom bestaat enkel nog uit KA-olie en hoger kokende componenten, residu genaamd. In de residukolom worden deze laatste afgescheiden. De KA-olie wordt afgedistilleerd, gecondenseerd en naar de inzettank van het Anolonbedrijf gepompt. Het bodemproduct van de kolom, het residu, wordt naar tussenopslagtanks F689 en F690 geleid en, na een behandeling, via een tussentank als HO-brandstof ingezet. KRISTALLISATIE EN CENTRIFUGATIE - In deze sectie wordt het boorzuur uit het waterig effluent van de hydrolyse herwonnen. In een kristallisator wordt het zuur van de opgeloste vorm omgezet in kristallen. Daarna worden de kristallen in een centrifuge gedroogd en worden ze tenslotte opnieuw met cyclohexaan gemengd en naar de dehydrator van het hogedrukgedeelte gepompt. De moederloog die in de centrifuge van de kristallen afgescheiden wordt, wordt teruggevoerd naar de hydrolyse. 4.2.4.2 Anoloninstallatie In de Anoloninstallatie wordt KA-olie die geproduceerd werd in de Anon-installatie of met schepen aangevoerd werd van derden, opgewerkt tot cyclohexanon en eventueel tot cyclohexanol. De beschrijving kan gevolgd worden op het vereenvoudigd stroomschema van figuur IV.3. In een eerste stap wordt het cyclohexanol uit de KA-olie op een vaste katalysator tot cyclohexanon gedehydrogeneerd: OH O + ½ H2 Deze reactie is endotherm. De warmte wordt grotendeels geleverd door de verbranding van een deel van het waterstofgas, dat bij de dehydrogenatie ontstaat. In een tweede stap wordt het gevormd cyclohexanon door destillatie gezuiverd, waarna het als grondstof naar het Caprolactambedrijf gestuurd wordt. DEHYDROGENATIE - De dehydrogenatie gebeurt in een aantal contactovens. Warme KA-olie (± 100°C) wordt naar de contactovens gepompt via warmterecuperatoren waarin de KA-olie met het reactiemengsel uit de ovens verder voorverwarmd wordt tot ongeveer 200°C. Na verdamping in een warmtewisselaar die in de contactovens(11) ingewerkt is, stromen de dampen doorheen de met vaste katalysator gevulde ovenbuizen. Door contact met de katalysator wordt een groot deel van het cyclohexanol gedehydrogeneerd tot cyclohexanon(12). De reactiegassen, die de contactovens verlaten, worden vervolgens in de eerder genoemde warmterecuperatoren afgekoeld tot ± 150°C. De gekoelde reactiedampen van de verschillende ovens worden dan tezamen naar een warmterecuperator geleid waarin ze verder afkoelen tot 110°C. Het bij deze temperatuur condenserend anolon wordt opgevangen in een afscheider. De afgassen van de afscheider worden over een reeks koelers en condensors gestuurd. Het anoloncondensaat loopt af in het ruw-anolon reservoir en wordt van daar standgeregeld naar tussentank F685 in het bedrijfstankpark gepompt. Het waterstofgas wordt als brandstof naar de verbrandingsovens en de energiecentrale geleid(13). (11) De contactovens zelf worden verwarmd met de hete rookgassen van verbrandingsovens. (12) Vóór de reactie anolon 90/10, na de reactie anolon 30/70. Een verdere omzetting is mogelijk, doch levert teveel nevenproducten op. (13) Bij de opstart van de verbrandingsovens, wordt aardgas als brandstof gebruikt. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 33 KA-olie, die extern wordt aangevoerd, bevat enkele procenten water om stollen van het product tijdens het transport te voorkomen. Deze zogn. natte KA-olie wordt eerst onder vacuüm ontwaterd en vervolgens via tussentanks F404A-B in het bedrijfstankpark naar de dehydrogenatie gestuurd. DESTILLATIE - Tijdens de dehydrogenatiestap ontstaan bepaalde nevenproducten die in het cyclohexanon terecht komen en ongewenst zijn in de caprolactamproductie. Deze verbindingen worden met waterstof over een vaste katalysator gehydrogeneerd tot cyclohexanon(14). Dit gebeurt in de vloeistoffase bij een temperatuur van minder dan 110°C. Het gehydrogeneerd product wordt vervolgens naar de voorloopkolom gepompt. In de voorloopkolom worden de lichter kokende componenten onder partieel vacuüm uit de stroom afgedestilleerd. Deze dampen worden gecondenseerd en in een afscheider opgevangen. De organische fase wordt gedeeltelijk als reflux aan de voorloopkolom teruggegeven en gedeeltelijk naar de voorloopkolom van de cyclohexaanoxidatie gepompt. De waterige fase wordt elders in het proces ingezet. De bodemstroom van de voorloopkolom wordt vervolgens naar de cyclohexanonkolom gepompt. In deze kolom wordt het cyclohexanon onder vacuüm van het cyclohexanol en van de nevenproducten afgedestilleerd. De cyclohexanondampen worden in een luchtkoeler gecondenseerd en grotendeels als reflux naar de cyclohexanonkolom teruggevoerd. Een gedeelte wordt als zuiver cyclohexanon naar het bedrijfstankpark gepompt. Het bodemproduct van de anonkolom bestaat uit cyclohexanol, een weinig cyclohexanon en nevenproducten. In de cyclohexanolkolom (ref. 8) worden cyclohexanon en cyclohexanol onder vacuüm afgedestilleerd en, na condensatie, terug naar de dehydrogenatie gestuurd. De bodemfractie van de kolom bevat de nevenproducten. Deze fractie wordt naar tank F693 in het bedrijfstankpark gepompt in afwachting van de verdere verwerking. In de anoloninstallatie is een vierde destillatiekolom aanwezig, m.n. de residudestillatiekolom waarin discontinu verschillende producten verwerkt worden, zoals het residu van de anolonkolom en het residu van de residukolom van de Anon-installatie. 4.2.4.3 Geplande situatie In Scenario 1 en Scenario 2 blijft de productie van de cyclohexaanoxidatie ongewijzigd in vergelijking met de gewijzigde referentiesituatie (=vergunde situatie). In Scenario 1 blijft de productie van de anoloninstallatie ongewijzigd in vergelijking met de gewijzigde referentiesituatie (=vergunde situatie). In Scenario 2 stijgt de productie van de anoloninstallatie. De vergunde capaciteit wordt verhoogd tot 220.000 ton/jaar. De hiervoor noodzakelijke KA-olie zal op de markt worden aangekocht. Volgende technische aanpassingen moeten doorgevoerd worden om de hogere productie in Scenario 2 te kunnen realiseren: (14) Extra dehydrogenatiereactor Met een kleine compressor wordt ± 100 Nm3/u waterstof in deze toren gedoseerd. De overtollige waterstof wordt terug naar het net geleid. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 34 4.2.5 Caprolactambedrijf Cyclohexanonoxime wordt gevormd door de reactie tussen hydroxylaminesulfaatoplossing en cyclohexanon. De hydroxylaminesulfaatoplossing ontstaat na de hydrolyse van hydroxylaminediammoniumsulfonaat uit het hydraminebedrijf (zie § 4.2.3). Cyclohexanon wordt aangevoerd vanuit het anonbedrijf (zie § 4.2.4). Caprolactamesters worden gevormd door cyclohexanonoxime (oxime) in contact te brengen met oleum. Oleum wordt aangevoerd vanuit het zwavelzuurbedrijf (zie § 4.2.2). Bij de hydrolyse van de hydroxylaminediammoniumsulfonaatoplossing komt zwavelzuur vrij. Dit wordt geneutraliseerd met ammoniak en / of ammoniakwater dat wordt aangevoerd uit het hydraminebedrijf. Daarbij wordt ammoniumsulfaat gevormd. Ook het oleum, dat als katalysator bij de omlegging van cyclohexanonoxime tot caprolactamester wordt gebruikt, wordt door reactie met ammoniak of ammoniakwater geneutraliseerd tot ammoniumsulfaat. De ammoniumsulfaatoplossingen worden afgevoerd naar het ammoniumsulfaatbedrijf (zie § 4.2.6). Het caprolactambedrijf heeft een vergunde productiecapaciteit van 235.000 ton/jaar. 4.2.5.1 Hydrolyse De hydrolyse bestaat uit drie parallelle straten en één neutralisatie met watervrij NH3. In de hydrolyse wordt de waterige hydroxyldiammoniumsulfonaatoplossing, afkomstig van de hydramineinstallatie, gehydrolyseerd tot hydroxylaminesulfaat. Het bij deze reactie gevormde zwavelzuur wordt geneutraliseerd tot ammoniumsulfaat met een ammoniakwater-oplossing (30% NH3) en/of watervrij NH3. Het reactieschema ziet er als volgt uit: 2 HON(SO3NH4)2 + 4 H2O + 2 NH3 (NH2OH)2·H2SO4 + 3 (NH4)2SO4 De hydrolyse gebeurt in meerdere in serie geschakelde reactietorens en de neutralisatie in roerketels en een absorptiekolom. De hydroxylaminesulfaatoplossing wordt opgeslagen in een buffertank (tank A) in het bedrijfstankpark. De bij de exotherme hydrolysereactie ontstane waterdamp wordt gecondenseerd en geheel of gedeeltelijk gerecycleerd. Het afgevoerde water wordt verzameld en verder geleid naar de centrale afvalwaterzuiveringsinstallatie. 4.2.5.2 Oximering De oximering bestaat uit twee parallelle straten. In meerdere in serie geschakelde roerketels wordt cyclohexanon vanuit tank B in het bedrijfstankpark samengebracht met de waterige hydroxylaminesulfaatoplossing (vanuit tank A in het bedrijfstankpark) met vorming van cyclohexanonoxime (verder oxime genoemd). Het hierbij gevormde zwavelzuur, wordt in de roerketels gelijktijdig geneutraliseerd tot ammoniumsulfaat met waterig ammoniak (30%). 2 O + (NH2OH)2·H2SO4 + 2 NH3 2 NOH + (NH4)2SO4 + H2O Het oxime en de ammoniumsulfaatoplossing worden in meerdere in serie geschakelde scheidingskuipen ontmengd. De ammoniumsulfaatoplossing wordt naar het procesdeel “oximeterugwinning” gevoerd. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 35 4.2.5.3 Oxime-terugwinning De ammoniumsulfaatoplossing uit de oximering bevat nog een restgehalte cyclohexanon en oxime. Deze worden in een meerplatenkolom door stoomdestillatie verwijderd. Het oxime wordt samen met het gecondenseerd water teruggevoerd naar het procesdeel “oximering”. De gereinigde ammoniumsulfaatoplossing kan gebufferd worden in tank C in het bedrijfstankpark, maar wordt meestal direct ter verwerking naar het naburige ammoniumsulfaatbedrijf gevoerd. 4.2.5.4 Omlegging De installatie bestaat uit meerdere parallelgeschakelde reactoren, neutralisaties en afscheiders. In de reactoren wordt het oxime in contact gebracht met oleum, waardoor het caprolactam wordt gevormd (omlegging). Het oleum, dat zich aan het caprolactam addeert (het zgn. caprolactamester), wordt geneutraliseerd met een waterige ammoniakoplossing vanuit tank D in het bedrijfstankpark. Ter stabilisatie van deze neutralisatie wordt een stabilisator toegevoegd. In een aantal afscheiders wordt de caprolactamolie van de ammoniumsulfaatoplossing gescheiden. De ontstane caprolactamolie en ammoniumsulfaatoplossing (AS) worden gebufferd in het bedrijfstankpark, respectievelijk in tanks G 2-3 en H . De installaties zijn volledig gesloten. H N NOH + H2SO4(SO3) + 2 NH3 4.2.5.5 O + (NH4)2SO4 Tolueenextractie De extractie bestaat uit vier parallelle straten. In de extractie wordt het caprolactam met tolueen (afkomstig uit buffertank E in het bedrijfstankpark) uit de caprolactamolie (vanuit de buffertanks G 2-3) en de ammoniumsulfaatoplossing (vanuit tank H) geëxtraheerd. Dit gebeurt in meerdere extractiekolommen en scheidingsketels. Het bij de extractie afgescheiden waterige tolueenlactamextract (wasextract) wordt gerecycleerd en gebufferd in het bedrijfstankpark (tank F). Het tolueenextract wordt gebufferd in tank K in het bedrijfstankpark. De caprolactamvrije ammoniumsulfaatoplossing wordt gebufferd in tank I in het bedrijfstankpark. De volledige installatie staat onder een N2-atmosfeer. Alle beluchtingen, die eventueel tolueen kunnen bevatten, worden gecollecteerd afgevoerd naar de restgasreiniging waarin, bij middel van wassen en diepkoeling, het afgas van tolueen gereinigd wordt. Het tolueen wordt teruggevoerd naar de extractie. De restgasreiniging wordt belucht. De koelinstallatie werkt met ammoniak als koelmiddel. 4.2.5.6 Recuperatie van de stabilisator Uit de ammoniumsulfaatoplossing uit tank I (in het bedrijfstankpark) wordt met zwavelzuur en lucht de stabilisator verwijderd. Bij de gereinigde ammoniumsulfaatoplossing (ontdaan van de stabilisator) wordt gerecupereerd NH3 (ca. 20%) toegevoegd. Dit NH3 wordt met zwavelzuur geneutraliseerd. Het installatiedeel wordt belucht via de restgasreiniging, waarin de mogelijke tolueenresten uit de lucht verwijderd worden door wassen en diepkoeling, zoals hierboven beschreven. De ammoniumsulfaatoplossing wordt afgevoerd naar het naburige ammoniumsulfaatbedrijf. De stabilisator wordt gerecupereerd en via buffertank J in het bedrijfstankpark terug ingezet. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 36 4.2.5.7 Tolueendestillatie De tolueendestillatie bestaat uit parallelle straten met meerdere in serie geschakelde verdampers. De stroom wordt eerst opgewarmd met een beschikbare warmwaterstroom. Hierbij verdampt reeds een deel van het tolueen (voorindamping). De tolueendestillaties geschieden onder vacuüm. De tolueendestillaties worden met tolueenlactamextract gevoed vanuit de buffertank K. De verdampers worden met gereduceerde stoom van energie voorzien. In de verdampers wordt het tolueen uit het caprolactam gedestilleerd en na condensatie teruggevoerd naar tank E (in het bedrijfstankpark), die van een stikstofatmosfeer is voorzien. Het caprolactam wordt via de buffertank M van het bedrijfstankpark verder verwerkt. De tolueendestillaties worden belucht via de restgasreiniging zoals beschreven in de voorgaande procesonderdelen. 4.2.5.8 Caprolactamdestillatie De caprolactamdestillatie bestaat uit meerdere straten met meerdere in serie geschakelde verdampers en kolommen onder vacuüm. De verdampers worden d.m.v. gereduceerde stoom van energie voorzien. De caprolactamdestillatie wordt gevoed vanuit het bedrijfstankpark (buffertank M). Aan dit caprolactam worden tijdens de destillatie sporen NaOH toegevoegd vanuit tank W. Het gecondenseerde caprolactam wordt verpompt naar de tanks R3, R4, R5, R6, R7, R8, R9, T1-3. De caprolactamresten die uit het vacuümsysteem gerecupereerd worden, worden samen met caprolactam uit de destillatie opgeslagen in tank R5 en/of Q2 (Q2 bevindt zich in het productiegebouw) en intern verwerkt in de ammoniumsulfaatkristallisatie. Het opgeslagen caprolactam kan in tankwagens gevuld worden of verder geleid worden naar de kristallisatie. Het in de vacuümpompen gebruikte water wordt gerecycleerd en eventueel afgevoerd naar de centrale afvalwaterzuiveringsinstallatie (ev. via tank X). Uit het in de vacuümpompen gebruikte water wordt tolueen afgescheiden. Dit tolueen wordt alvorens het te recycleren gereinigd van alkylcyclohexaan dat met energieterugwinning verwerkt wordt in een naburige installatie. 4.2.5.9 Caprolactamkristallisatie De caprolactamkristallisatie bestaat uit meerdere parallel geschakelde draaiende trommels. De trommels worden uitwendig gevoed met vloeibaar caprolactam vanuit de tanks T 1-3 / R7-8. Door inwendige bevloeiing van de trommels met koud water, wordt het vloeibaar caprolactam gekristalliseerd op de trommels, afgeschraapt in schilfervorm en direct in de gewenste verpakking afgevuld en opgeslagen alvorens te verzenden met vrachtwagens of containers. Alle caprolactamresten worden gerecupereerd. 4.2.5.10 C a p r o l a c t a m a f v u l l i n g Vanuit tanks R6, R7, R8, R3 wordt vloeibaar caprolactam afgevuld bij temperaturen tussen 85-98°C, in geïsoleerde, verwarmbare tankwagens. Hiervoor zijn meerdere afvulstations ingericht. 4.2.5.11 W a r m t e a f v o e r De condensatie- en reactiewarmte uit de hydrolyse, oximering, oximeterugwinning, omlegging en tolueendestillatie worden afgevoerd via het ringkoelwaternet. De reactiewarmte van bepaalde omleggingen, de condensatiewarmte van de caprolactamdestillatie en de reactiewarmte van de oximering worden afgevoerd in de bedrijfsinterne warmwaterkringloop. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 37 4.2.5.12 G e p l a n d e s i t u a t i e In Scenario 1 blijft de productie van het caprolactambedrijf ongewijzigd in vergelijking met de gewijzigde referentiesituatie (=vergunde situatie). In Scenario 2 stijgt de productie van het caprolactambedrijf. De vergunde capaciteit wordt verhoogd tot 270.000 ton/jaar. Volgende technische aanpassingen moeten doorgevoerd worden om de hogere productie in Scenario 2 te kunnen realiseren: Extra koeler condensor in hydrolyse 2 Optimalisatie van de ammoniakverdeling in de omleggingen Extra condensor in de continue destillatie 4 . 2 . 6 A m m o n i um s u l f a a t i ns t a l l a t i e De waterige ammoniumsulfaatoplossing (AS-oplossing) die in het caprolactambedrijf gegenereerd wordt, wordt in het ammoniumsulfaatbedrijf ingedampt, uitgekristalliseerd en gedroogd. Het geproduceerde zout wordt in de AS-hal opgeslagen. Vanuit deze hal wordt het met een bandsysteem naar de kade getransporteerd waar het in bulk op schepen geladen wordt. Het product wordt o.a. gebruikt als kunstmest of als bestanddeel van samengestelde kunstmeststoffen. De vergunde productiecapaciteit van AS in de referentiesituatie bedraagt 990.000 ton/jaar als vaste stof. 4.2.6.1 Geplande situtatie In Scenario 1 wordt een uitbreiding van de te vergunnen productiecapaciteit tot 1.100.000 ton/jaar als vaste stof aangevraagd. Deze uitbreiding kan worden gerealiseerd d.m.v. debottlenecking van de bestaande installaties. In Scenario 2 wordt een uitbreiding van de te vergunnen productiecapaciteit tot 1.250.000 ton/jaar als vaste stof aangevraagd. Om deze productiecapaciteit te kunnen realiseren zal een extra eenheid (indamping + kristallisatie + droging) moeten worden gebouwd. 4 . 2 . 7 P o l y a mi d e b e d r i j f Polyamide (nylon-6) is een condensatie-polymeer dat op basis van caprolactam wordt geproduceerd. In het productieproces van het polyamidebedrijf worden vier opeenvolgende processtappen onderscheiden: Polymerisatie: reactie van het monomeer (caprolactam) tot het polymeer (polyamide); Granulering: omvorming van de vloeibare polymeersmelt uit de polymerisatie tot korrels (granulaat); Extractie: verwijderen van niet omgezet monomeer en oligomeren (polymeer met een te korte ketenlengte) uit het granulaat zodat een zuiver polyamide wordt verkregen; Droging: drogen van het zuivere granulaat. Het gedroogde granulaat wordt opgeslagen in silo’s (Silering) in afwachting van afvoer naar klanten. Het water uit de processtap ‘Extractie’ dat de uit het granulaat verwijderde monomeren en Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 38 oligomeren bevat, wordt in een indampingsinstallatie (Indamping) opgeconcentreerd tot “dikloog” die opnieuw als grondstof in de polymerisatie wordt ingezet. De vergunde productiecapaciteit voor polyamide in de referentiesituatie bedraagt 90.000 ton/jaar. 4.2.7.1 Polymerisatie AANVOER EN VOORBEHANDELING VAN DE GRONDST OFFEN De grondstoffen van het polymerisatieproces zijn caprolactam, water, ketenstopper en additieven. Het vloeibare caprolactam wordt opgewarmd naar 250°C en vervolgens naar een mengkamer geleid. In de mengkamer wordt aan het caprolactam water en ketenstopper toegevoegd. Dit mengsel wordt vervolgens als een continue stroom naar de voorpolymerisatie geleid. Aan het reactiemengsel wordt ook gerecycleerde caprolactam (gehydrolyseerde "dikloog") toegevoegd. Dit gerecycleerd caprolactam wordt herwonnen uit een waterige reststroom van caprolactammonomeren en -oligomeren afkomstig van de extractie. POLYMERISATIEREACTIE De polymerisatiereactie verloopt in twee stappen in twee verschillende apparaten. Beide apparaten werken volcontinu. Het volledige reactiemengsel (caprolactam, water, ketenstopper, gerecycleerde caprolactam"dikloog") wordt naar het eerste apparaat geleid waar de zogenaamde voorpolymerisatie plaatsvindt (ringopening en polyadditie van caprolactam vindt plaats als een zwak-exotherme reactie). Vervolgens komt het reactiemengsel terecht in een smeltdroger waar het nog verder wordt opgewarmd. Vanuit de smeltdroger gaat het reactiemengsel naar het tweede apparaat, de nacondensator. Het afgedampte water wordt gecondenseerd en het erin aanwezige caprolactam wordt afgescheiden. Vervolgens wordt dit water, eventueel na een behandeling in het indampingsdeel, naar het rioleringsstelsel voor industrieel afvalwater geleid. Na een bepaalde verblijftijd komt de smelt dan terecht in het middendeel van de nacondensator waar het gekoeld wordt. In de aansluitende homogeniseringsfase vinden dan de verdere reactiestappen (polycondensatie) plaats, waardoor het polyamide gevormd wordt in overeenstemming met de gewenste productkwaliteit (viscositeit en ketenlengte). DIPHYLSYSTEEM Tijdens de polymerisatie ligt het temperatuursniveau van het product bij maximaal ca. 300°C. Apparaten en leidingen worden hiertoe met diphyl (thermische olie) verwarmd. Het wordt via een centrale gesloten primaire kringloop opgewarmd d.m.v. een stookinstallatie. 4.2.7.2 Granulering De polyamide-6-smelt wordt bij een temperatuur van maximaal 270°C vanuit de nacondensatie naar twee automatische granuleringsinstallaties geleid. Aan de smeltstroom kunnen additieven en stabilisatoren in vloeibare of pasteuze toestand toegevoegd worden. De additieven en stabilisatoren worden hiertoe in verplaatsbare IBC's of vaatjes klaargemaakt en worden via een menger gedoseerd. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 39 4.2.7.3 Extractie Het granulaat afkomstig uit de polymerisatie bevat nag ca. 10% caprolactammonomeren en oligomeren. In de Extractie worden deze wateroplosbare laagmoleculaire oligomeren en de caprolactammonomeren uit het granulaat onttrokken om zo zuiver mogelijk polyamide-6 te verkrijgen. Het caprolactamwater wordt nadien in de lndamping verder verwerkt. 4.2.7.4 Droging In het procesdeel "Droging" wordt het granulaat uit de Extractie verder verwerkt en gedroogd. 4.2.7.5 Indamping In het procesdeel "lndamping" wordt het caprolactamwater uit de Extractie en Droging opgeconcentreerd door indamping, teneinde het caprolactam, aanwezig onder de vorm van monomeren en oligomeren, zo maximaal mogelijk in het proces terug te winnen om opnieuw te gebruiken in de Polymerisatie. 4.2.7.6 Silering In de Silering wordt het droge granulaat opgeslagen en verpakt. 4.2.7.7 Tankpark polyamidebedrijf In het tankpark bevinden zich drie tanks voor water: Buffertank voor proceswater, afkomstig van de indamping ; Opslagtank voor caprolactamwater, hoofdzakelijk afkomstig van de Extractie; ; Buffertank voor industrieel afvalwater dat naar de centrale afvalwaterzuiveringsinstallatie wordt afgevoerd . De drie watertanks staan opgesteld in een inkuiping. 4.2.7.8 Geplande situatie In de geplande situatie (Scenario 1 en Scenario 2) wordt een uitbreiding van de te vergunnen productiecapaciteit tot 110.000 ton/jaar als vaste stof aangevraagd. Deze uitbreiding kan worden gerealiseerd d.m.v. debottlenecking van de bestaande installaties. 4.2.8 Hoofdtankenpark Zuid In het hoofdtankenpark Zuid (HTP Zuid of geb. 3100) worden grondstoffen, tussenproducten en eindproducten van de verschillende procesinstallaties in bulk opgeslagen. In het HTP Zuid worden naast vloeistoffen ook samengeperste gassen, (waterstof en stikstof) en tot vloeistof verdicht gas (ammoniak) opgeslagen. De opslag van gassen gebeurt in sferen. Tabel IV.3 Tank 1.01 1.02 1.03 Kennisgeving Overzicht Hoofdtankpark Zuid Product KA-olie Cyclohexaan Cyclohexaan Volume (m³) 1.000 3.000 5.000 KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 40 Tank 1.04 1.05 1.08 (sfeer) 1.09 (sfeer) 1.10 1.11 (sfeer) 1.13 1.14 1.15 1.16 1.17 1.18 1.19 1.20 1.21 4.2.8.1 Product KA-olie (droog) 30% NH3 N2 100% NH3 Wisseltank H2 50% NaOH Oleum Oleum 96% H2SO4 AS spui Cyclohexanon Zwavel 96% H2SO4 40% (NH4)2CO3 Volume (m³) 5.000 10.000 1.050 1.050 1.000 1.050 1.000 5.000 5.000 3.000 3.000 3.000 20.000 3.000 2.000 Geplande situatie Op het bedrijventerrein wenst LANXESS nv een bijkomende opslag van vloeibaar ammoniak (-32.5°C) te realiseren, met hieraan verbonden het lossen van vloeibaar ammoniak vanuit schepen naar deze opslag. Eveneens wordt de mogelijkheid voorzien om vanuit de opslag lichters te beladen met vloeibaar ammoniak. De bijkomende opslaghoeveelheid bedraagt 2 x 25.000 ton. In de huidige situatie is de opslag van (tot vloeistof verdicht) ammoniak in sfeer 1.09 vergund tot een opslagcapaciteit van 600 ton. Het project omvat naast de opslagtank volgende bijbehorende installaties: de verlaadarm op steiger 2 (incl. breekkoppeling) met de verlaadleiding en dampretour de koeleenheid met het comprimeren en vloeibaar maken van ammoniak (om de druk in de opslagtanks te handhaven) voeding (incl. pompen) naar het proces met voorverwarmers 4 . 2 . 9 S t o o m p r o d u c t i e - s t o o k i n s t a l l a ti e s Op de site te Lillo (RO) zijn in de referentiesituatie vier verschillende stoomnetten beschikbaar nl. op 6, 20, 35 en 110 bar. In de referentiesituatie wordt stoom voor de verschillende productieprocessen geleverd door verschillende installaties die zich bevinden in het Energiebedrijf Midden. Deze geproduceerde stoom wordt via turbines van het hogedruknet naar de lagere druknetten ontspannen en wordt binnen de site voor de opwarming van de processen gebruikt. Het totaal van geproduceerde stoom kan 275 ton/uur bedragen. Ter hoogte van het Energiebedrijf Midden bevindt zich ook de WKK met nageschakelde ketel die onder exploitaite valt van Electrabel. Zowel in het Energiebedrijf Midden als Zuid produceren telkens twee vlampijpketels, indien nodig stoom als back-up. De geproduceerde stoom bevoorraadt het 6 bar stoomnet. Deze vier ketels zijn stand-by ketels en werken dus normaal niet. Indien de noodzaak zich voordoet worden ze vol- Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 41 automatisch gestart. De stand-by ketels van Energiebedrijf Midden worden met stoom warm gehouden om de opstartprocedure te versnellen. Daarnaast wordt in enkele productie-eenheden warmte gerecupereerd als stoom (zwavelverbrandingen, ammoniakoxidatie), die eveneens in de verschillende stoomnetten wordt gevoed. In tabel IV.4 wordt een overzicht gegeven van de stookinstallaties die instaan voor de productie van stoom bij LANXESS nv in de referentiesituatie. Tabel IV.4 Overzicht stookinstallaties voor de productie van stoom in de referentiesituatie Stookinstallatie Geïnstalleerd thermisch vermogen 171 MWth Ketel 1 WKK-eenheid (Electrabel) Ketel 3&4 Ketel 6&7 44 MWth 70MWth Brandstof Stoomnet 15 HO-brandstof , BPA16 brandstof , waterstof, aardgas Aardgas Aardgas HO-brandstof, BPAbrandstof, aardgas 110 bar 110 bar 6 bar 6 bar Een deel van de stoom op 110 bar, geproduceerd in Ketel 1 en de WKK-eenheid van Electrabel, wordt over een turbine (23,5 MWel) ontspannen tot 35 bar met productie van elektriciteit. In de gewijzigde referentiesituatie en in de geplande situatie wordt enkel nog stoom geproduceerd voor de processen van LANXESS nv en niet langer voor de volledige site. De stoomvoorziening in de gewijzigde referentiesituatie en in de geplande situatie wordt als volgt: 35 bar stoom: o Recuperatieketel zwavelverbranding zwavelzuur 2 o Recuperatieketel zwavelverbranding zwavelzuur 3 20 bar stoom: o 2 nieuwe stoomketels (~37 MWth elk), gestookt op waterstof, HO-brandstof en aardgas 6 bar stoom: o Recuperatieketels ammoniakoxidatie o Ketels 3 en 4 (44 MWth): back-up ketels, gestookt op aardgas o Ketels 6 en 7 (70 MWth): back-up ketels, gestookt op HO-brandstof en aardgas Tevens wordt een nieuw turbine met generator (6,2 MWel) voorzien waarin stoom op 35 bar vanuit de zwavelzuurproducties wordt ontspannen tot het 20 bar of het 6 bar niveau. In tabel IV.5 wordt een overzicht gegeven van de stookinstallaties die in de geplande situatie zullen instaan voor de productie van stoom. 15 HO-brandstof : residuele brandstof gevormd tijdens de productie van anolon bij LANXESS nv 16 BPA-brandstof : residuele brandstof gevormd tijdens de productie van Makrolon® bij Bayer Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 42 Tabel IV.5 Overzicht stookinstallaties voor de productie van stoom in de geplande situatie Stookinstallatie Geïnstalleerd thermisch vermogen 44 MWth 70MWth 2 x 37 MWth Ketel 3&4 Ketel 6&7 2 ketels 4.3 Brandstof Stoomnet Aardgas HO-brandstof, aardgas HO-brandstof, waterstof, aardgas 6 bar 6 bar 20 bar PRODUCTIECIJFERS In tabel IV.6 wordt de productiehoeveelheid van de verschillende ‘bedrijven’ weergegeven voor de 5 voorbije jaren. Tabel IV.6 Productiehoeveelheid in 2009-2013 Anorganisch zuid Zwavelzuur 2 + zwavelzuur 3 Ammoniumsulfaat Anonbedrijf KA-olie Cyclohexanon Cyclohexanol Caprolactambedrijf Caprolactam Kennisgeving 2009 2010 2011 2012 2013 441.618 552.145 581.536 592.416 555.356 798.902 942.735 914.858 951.505 991.956 109.664 131.194 278 119.397 150.616 487 146.618 181.912 1.109 133.987 163.100 644 142.167 164.858 941 175.914 210.691 201.178 207.055 217.488 KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 43 5 5.1 MILIEUASPECTEN EN PROJECTGEÏNTEGREERDE MILIEUMAATREGELEN WATERHUISHOUDING 5 . 1 . 1 A l g em e e n Een schema van de waterbalans wordt weergegeven in Figuur V.1. Op LANXESS nv wordt gebruik gemaakt van leidingwater en oppervlaktewater. Hemelwater wordt geloosd in het Kanaaldok B1 (niet-verontreinigd hemelwater) of via de waterzuivering in de Zeeschelde (mogelijk verontreinigd hemelwater). De verschillende verbruiken worden samengevat en toegelicht in onderstaande paragrafen. Op de site van LANXESS nv bevinden zich twee lozingspunten voor niet-verontreinigd hemelwater en voor dokwater (koelwater) in het Kanaaldok B1. Het bedrijfsafvalwater bestaat uit procesafvalwater en mogelijk verontreinigd hemelwater en wordt samen met het bedrijfsafvalwater van het buurbedrijf Bayer Antwerpen nv, afhankelijk van de samenstelling, gezuiverd in een gemeenschappelijke biologische afvalwaterzuiveringsinstallatie (AW3-net) of enkel beperkt fysicochemisch gezuiverd (AW2-net) (zie verder). Vervolgens worden beide afvalwaterstromen geloosd in de Zeeschelde. Het bedrijfsafvalwaternet en de lozingssituatie worden toegelicht in een verdere paragraaf. 5 . 1 . 2 W a t e r v e r b r ui k De watervoorziening gebeurt via verschillende bronnen, nl.: - Leidingwater van het AWW-net (2013: 5.319.605 m³) Dokwater uit het Kanaaldok B1 (2013: 104.110.919 m³) Hemelwater (2013: 22.468 m³) LANXESS nv staat in voor de levering van water aan de volledige site. Leidingwater wordt gebruikt voor de aanmaak van bedrijfswater, volontzout water en ketelvoedingswater. Dokwater wordt gebruikt voor koeling en wordt, na gebruik, terug in het Kanaaldok B1 geloosd. DRINKWATER Een klein deel van het ingenomen leidingwater wordt op de site verdeeld als drinkwater. Het drinkwater wordt voornamelijk gebruikt in een aantal specifieke gebouwen (keukens, labo’s …) en voor de sanitaire voorzieningen. BEDRIJFSWATER Een ander deel van het ingenomen leidingwater wordt zonder voorbehandeling aan de bedrijven op de site geleverd als bedrijfswater. VOLONTZOUT WATER Het grootste deel van het ingenomen leidingwater wordt gebruikt voor de aanmaak van volontzout water door behandeling over kationische en anionische ionenwisselaars. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 44 KETELVOEDINGSWATER Ketelvoedingswater wordt aangemaakt uit volontzout water. Het volontzout water wordt door middel van een katalytische ontgassing zuurstofvrij gemaakt. KOELWATER Dokwater wordt rechtstreeks als koelwater ingezet. Ter hoogte van het innamepunt is enkel een grof- en een fijnzeef voorzien. BLUSWATER Als bluswater wordt op het bedrijfsterrein van LANXESS nv gebruik gemaakt van dokwater dat wordt opgepompt uit het Kanaaldok B1 en via ondergrondse leidingen over de volledige site wordt verdeeld. 5 . 1 . 3 B e d r i j f s a fv a l w a t er 5.1.3.1 Algemeen Op de site wordt een onderscheid gemaakt tussen biologisch behandelbaar (AW3) en niet biologisch behandelbaar (AW2) bedrijfsafvalwater. Het biologisch behandelbaar afvalwater van LANXESS nv wordt, samen met het biologisch behandelbaar afvalwater van buurbedrijf Bayer Antwerpen nv, in een gemeenschappelijke biologische waterzuivering behandeld. Deze biologische waterzuivering omvat volgende stappen: neutralisatie, voorbezinking, denitrificatie (2 bekkens in parallel), beluchting (2 bekkens in parallel), nabezinking (1 per beluchtingsbekken) en slibflotatie. Het niet biologische behandelbaar afvalwater van LANXESS nv wordt samen met het niet biologisch behandelbaar afvalwater van Bayer Antwerpen nv via neutralisatie en voorbezinking behandeld. Beide behandelde afvalwaterstromen worden via één meetpunt in de Zeeschelde geloosd. Het debiet aan AW2 water van LANXESS nv bedraagt gemiddeld 45 m³/uur en het debiet aan AW3 water van LANXESS nv gemiddeld 106 m³/uur. 5.1.3.2 Herkomst In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de afvalwaterstromen die ontstaan in de verschillende productie-eenheden met een inschatting van het huidige debiet. Gezien dit water gezamenlijk wordt gezuiverd en geloosd met dat van buurbedrijf Bayer Antwerpen nv, wordt voor deze laatste een totaalcijfer opgenomen. Tabel V.1 Overzicht van de hoeveelheid geloosd afvalwater in de referentiesituatie per productieeenheid en per afvalwatertype Productie-eenheid Afvalwatertype Hoeveelheid (m³/h) Referentie situatie AW2 AW3 AW2 AW3 AW3 5,2 11,6 12,7 2,4 65,9 LANXESS nv Cyclohexanon (ANON) Caprolactam Polyamide Kennisgeving Zwavelzuur/hydramine Caprolactam Ammoniumsulfaat KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 45 Productie-eenheid Afvalwatertype Energiecentrale Zuid AW2 AW3 Hoeveelheid (m³/h) Referentie situatie 18,6 0,5 AW2 AW3 AW2 AW3 8,5 25,6 45,0 106,0 AW2 AW3 52,5 209,9 413,4 Sanitair afvalwater Overige TOTAAL LANXESS nv Bayer Antwerpen nv TOTAAL Bayer Antwerpen nv TOTAAL geloosd 5.1.3.3 Afvoer en behandeling AFVOER Niet verontreinigd hemelwater wordt via de hemelwaterriool rechtstreeks naar het Kanaaldok B1 afgeleid. LANXESS nv heeft 2 lozingspunten voor niet verontreinigd hemelwater in het Kanaaldok B1. Niet-biologisch behandelbaar afvalwater (AW2) wordt via een bovengronds leidingnet naar de waterzuiveringsinstallatie geleid. Na behandeling (neutralisatie + voorbezinking) wordt dit afvalwater samen met het biologisch gezuiverde AW3 water in de Zeeschelde geloosd. Biologisch behandelbaar afvalwater (AW3) wordt via een bovengronds leidingnet naar de biologische zuivering geleid. Na behandeling (neutralisatie + voorbezinking + denitrificatie + aerobe biologische zuivering) wordt dit afvalwater samen met het fysicochemisch behandeld AW2 water in de Zeeschelde geloosd. BIOLOGISCHE ZUIVERING De biologische zuiveringsinstallatie (zuivering AW3) is opgebouwd uit volgende behandelingsstappen: Neutralisatie Voorbezinking Neutralisatie (110 m³) Voorbezinkingsbekken (1.000 m³) Calamiteitenbuffer (6.000 m³) Denitrificatiebekkens (2 x 1.500 m³ in parallel) Beluchtingsbekkens (2 x 2.500 m³ in parallel) Nabezinkers (2 x 1.370 m³ in parallel) Flotatie (380 m³) Koeltorens Mechanische slibontwatering De afvalwaterstromen uit de verschillende productie-eenheden die uiteindelijk (al dan niet na een passende voorbehandeling) biologisch kunnen gezuiverd worden (AW3-net), komen samen in de neutralisatiestap. De neutralisatie is opgebouwd als na elkaar geschakelde putten waarin onder continue menging stoffen zoals kalkmelk, natriumhydroxide of zwavelzuur worden toegevoegd om Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 46 de pH zo in te stellen dat een goede biologische zuivering mogelijk is. Denitrificatiebekken Het geneutraliseerde water komt vervolgens in het voorbezinkingsbekken, waar alle onopgeloste en bezinkbare stoffen naar de bodem zakken en met een schraper in een slibput worden verzameld (primair slib). Dit slib wordt samen het het spuislib verwerkt (zie verder). Het geklaarde water wordt vervolgens naar de denitrificatiebekkens gepompt, waarin de nitraten op biologische wijze verwijderd worden in een anoxische omgeving (omzetting in stikstofgas). In deze bekkens wordt het afvalwater voor de eerste maal gemengd met biologisch actief slib uit de nabezinkingsbekkens (de interne retour) en uit de flotatie en begint de eigenlijke biologische zuivering. In de (niet-beluchte) anoxische denitrificatiefase worden de aanwezige nitrieten en nitraten gereduceerd tot stikstofgas. In deze bekkens wordt tevens een deel van organische vuilvracht afgebroken. Bezinking van het slib in deze niet-beluchte bekkens wordt vermeden door continue menging. Om het tekort aan fosfor in het afvalwater te compenseren wordt aan de ingang van de denitrificatiebekkens fosforzuur gedoseerd. Beluchtingsbekken Nabezinker Flotatie Koeltorens en lozing Slibverwerking Calamiteitenbuffer Het mengsel van water en actief slib stroomt vervolgens naar de beluchtingsbekkens. Hierin wordt gedurende de volledige verblijftijd intensief belucht. De beluchting gebeurt met zogenaamde injectoren, waarbij het water-slibmengsel wordt rondgepompt en, vermengd met lucht, door sproeiers onderaan in het bekken geblazen wordt. De organische vuilvracht (BZV en CZV) wordt in deze beluchtingsbekkens grotendeels verwijderd. Momenteel wordt de beluchting uitgebreid. Na elk bestaand beluchtingsbekken van 2.500 m³ wordt een tweede beluchtingsbekken van 1.500 m³ in serie geschakeld. De nieuwe beluchtingsbekkens zijn elk uitgerust met een bellenbeluchting. Vanuit de beluchtingsbekkens wordt het mengsel afvalwater/slib via overstorten verdeeld over de nabezinkers. Deze hebben als functie het gezuiverde water van het slib te scheiden. De nabezinkers zijn rond uitgevoerd en hebben een nuttig volume van 2 x 1.370 m³. De bodem is hellend uitgevoerd. Centraal bevindt zich een verdeelinlaat (voor de toevoer van het slib uit de beluchting) en een slibput (voor de afvoer van het bezonken slib). Deze tanks zijn verder uitgerust met een bodem- en oppervlakterakel en een overstortgoot. Een deel van het actief slib dat zich onderaan in de nabezinkingsbekkens opgeconcentreerd heeft, wordt teruggevoerd naar de denitrificatiebekkens (interne retour). Het geklaarde water uit de nabezinkers wordt in een nageschakelde flotatie-eenheid ontdaan van de laatste resten aan zwevende deeltjes, door het inblazen van microscopische luchtbellen. Om dit proces te bevorderen, kan bijkomend een poly-electrolyt worden gedoseerd. Het gereinigde water kan indien nodig nog worden gekoeld over één van de twee koeltorens en wordt vervolgens, samen met het gezuiverde AW2-water (zie verder) via een venturi-meetgoot geloosd in de Zeeschelde. Daar het aantal micro-organismen door de afbraak van organisch materiaal voortdurend aangroeit en in de totale kringloop een constant slibgehalte wordt nagestreefd, wordt van het retourslib een gedeelte, het zgn. spuislib, naar de slibverwerking gepompt. Dit spuislib wordt samen met het ingedikt primair slib uit de voorbehandeling (zie boven), gemengd en mechanisch ontwaterd. De mechanische ontwatering van het slib gebeurt, na dosering van polyelectroliet en ijzertrichloride, in een decantor (centrifuge), waarbij wordt ingedikt van +/- 1% DS (droge stof) tot meer dan 20% DS. Het hierbij afgescheiden water vloeit opnieuw naar de beluchtingsbekkens, het ingedikt slib wordt, afgevoerd voor externe verwerking. Om afvalwaterstromen in geval van storingen tijdelijk op te vangen, is een 6.000 m³ grote buffertank (noodopvangbekken) geïntegreerd in de installatie. Bovendien werd voorzien in de mogelijkheid om Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 47 actief kool in poedervorm op twee plaatsen te doseren, nl. in het voorbezinkingsbekken en in de overloop van de denitrificatie naar de beluchting, zodat wanneer nodig, storende organische componenten kunnen worden verwijderd. Het toegevoegde actief kool wordt, na bezinking, samen met het primair slib extern verwerkt. NIET-BIOLOGISCHE ZUIVERING Afvalwater dat niet biologische kan behandeld worden (het AW2-net), wordt, al dan niet na een passende voorbehandeling in de verschillende productie-eenheden (zie boven), eveneens door een neutralisatie- en voorbezinkingsstap geleid. Deze neutralisatie is opgebouwd als na elkaar geschakelde putten waarin onder continue menging natriumhydroxide en/of zwavelzuur wordt toegevoegd. Het geneutraliseerde water komt vervolgens in het voorbezinkingsbekken, waar alle onopgeloste en bezinkbare stoffen naar de bodem zakken en met een schraper in een slibput worden gebracht (primair slib). Dit slib wordt samen met het primair slib en het spuislib van de biologische zuivering verwerkt (zie boven). Het aldus gezuiverde water wordt samen met het gezuiverde water van het AW3-net geloosd in de Zeeschelde via dezelfde venturi-meetgoot. 5.1.3.4 Karakteristieken DEBIET Het vergunde lozingsdebiet bedraagt 773 m³/h of 18.552 m³/dag. Het effectieve lozingsdebiet – bij de productiehoeveelheden in referentiejaar 2013 – ligt tussen 5.572 en 13.905 m³/d met een gemiddelde van 10.153 m³/d en voldoet m.a.w. aan de opgelegde maximum norm. SAMENSTELLING Hieronder wordt een overzicht gegeven van de parameters / stoffen die in aantoonbare concentraties (kunnen) voorkomen in het geloosde afvalwater17: ₋ algemeen verontreinigende parameters (BZV, CZV en zwevende stoffen); ₋ nutriënten (vnl. stikstof en fosfor); ₋ zouten; ₋ metalen; ₋ detergenten; ₋ AOX; ₋ organische microverontreinigingen; ₋ boor; In tabel V.2 worden de karakteristieken van het geloosde bedrijfsafvalwater aangegeven voor de relevante parameters en getoetst aan de vigerende lozingsnormen (vergunning Bayer Antwerpen nv). Tevens wordt een toetsing uitgevoerd t.o.v. de geldende indelingscriteria voor die parameters waarvoor geen lozingsnormen zijn opgelegd maar die wel zijn opgenomen in de lijst gevaarlijke stoffen in Vlarem II Bijlage 2.3.1 betreffende de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater. Dit gebeurt uiteraard enkel voor die parameters waarvoor meetresultaten ter beschikking zijn. Dit zijn in eerste instantie de parameters opgenomen in de milieuvergunning. 17 Op basis van metingen uitgevoerd in opdracht van het bedrijf. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 48 Daarnaast zijn nog een aantal parameters opgenomen waarvoor meetresultaten beschikbaar zijn en waarbij duidelijk is dat het indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen) zoals opgenomen in Vlarem II Bijlage 2.3.1 betreffende de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater wordt overschreden. Per parameter worden de gemiddelde en maximale meetwaarden die werden geregistreerd18 in 2013, weergegeven in tabel V.2. In het MER zullen de verwachte concentraties en debieten in de geplande situatie worden afgeleid o.b.v. de gegevens in het referentiejaar. 5.1.4 Huishoudelijk afvalwater Het sanitair afvalwater van het bedrijf wordt samen met het industrieel afvalwater in de gemeenschappelijke biologische waterzuiveringsinstallatie behandeld en wordt m.a.w. bij de lozing beschouwd als (industrieel) bedrijfsafvalwater. 18 Op basis van metingen uitgevoerd door externe labo’s, o.a. resultaten van meetcampagnes ter bepaling van de afvalwaterheffing, zelfcontrolemetingen, metingen uitgevoerd door VMM (schepstalen en meetcampagnes) Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 49 Tabel V.2 parameter Samenstelling gezuiverd afvalwater (mg/l) – gemiddelden, 90-percentielwaarden en maxima van referentiejaar 2013 pH Temperatuur aantal analyses 12 364 aantal analyses > dl 12 364 BOD COD ZS Ptot Ntot Arseen tot Cadmium tot Chroom tot Koper tot Lood tot Nikkel tot Zilver tot Kwik tot Tin (anorganisch) Zink tot Kobalt tot Mangaan tot Boor tot Molybdeen Antimoon tot Seleen totaal Thallium totaal 375 375 375 167 375 14 10 14 14 10 14 15 10 4 14 8 4 16 4 4 4 4 375 375 375 167 375 0 0 9 4 0 8 1 1 0 11 0 4 16 4 1 0 0 Kennisgeving gemiddelde 90-percentiel maximum lozingsnorm (vanaf 7/02/2013) 8,2 8,3 8,3 6,0 – 9,0 27,8 31,8 33,8 30°C 35°C (bij dokwater ≥ 20°C) 35°C (bij buitenT ≥ 25°C) 16 20 28 40 (en 860 kg/d) 94 118 157 200 (en 2.800 kg/d) 27 38 61 60 0,9 1,6 3,3 2 8 11 29 15 (en 860 kg/d) < dl < dl < dl 0,06 < 0,0015 < 0,0018 < 0,0020 0,002 0,019 0,028 0,041 0,1 0,016 0,020 0,026 0,2 < dl < dl < dl 0,1 0,015 0,022 0,026 0,3 < dl < dl 0,0095 0,05 < 0,00025 < 0,00025 0,00027 0,001 < dl < dl < dl 0,075 0,039 0,054 0,089 1,25 < dl < dl < dl 0,03 0,035 0,048 0,053 2 37 48 54 50 (en 925 kg/d) 0,013 0,016 0,017 0,025 (< IC) < dl < dl 0,002 0,0075 (< IC) < dl < dl < dl 0,02 < dl < dl < dl 0,017 indelingscriterium GS - MKN* (P(G)S)** 6,5-8,5 - 0,005 0,0008 0,05 0,05 0,05 0,03 0,0004 0,0003 0,04 0,2 0,6 0,7 0,35 0,1 0,003 0,0002 6 30 0,14*** 2,5*** 0,003 0,0002 (PGS) 0,005 0,007 0,0072 PS) 0,02 (PS) 0,00008 0,00007 (PGS) 0,003 0,02 0,5 0,7 0,34 0,1 0,002 0,0002 KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 50 parameter aantal analyses Beryllium totaal 4 Barium totaal 4 Vanadium totaal 4 Titanium totaal 4 Tellurium totaal 4 Chloriden 6 Sulfaten n/a Sulfiet 12 Fluoriden 9 AOX (als Cl) 16 Anionische detergenten 2 Niet-ionische en kationische n/a detergenten Detergenten n/a TOC 365 Methyleenchloride n/a Benzeen 60 Tolueen 53 Xyleen 54 Fenolen totaal 52 PCB n/a PCT n/a BPA 52 Aniline 52 MCB n/a ODB n/a Nitrobenzeen 12 DNT n/a Kennisgeving aantal analyses > dl 0 4 3 1 0 6 n/a 0 9 9 2 n/a gemiddelde 90-percentiel maximum lozingsnorm (vanaf 7/02/2013) < dl < dl < dl 0,002 0,037 0,044 0,045 1 0,004 0,005 0,005 0,05 < dl < dl 0,005 0,06 (< IC) < dl < dl < dl 0,1 (= IC) 11.617 14.750 15.000 n/a n/a n/a < dl < dl < dl 0,5 0,066 0,086 0,092 2 0,074 0,155 0,280 0,4 0,188 n/a 0,280 n/a n/a n/a - indelingscriterium GS 0,0001 0,07 0,005 0,1 0,1 0,9 (opgelost) 0,04 0,1 1 MKN* (P(G)S)** 0,00008 0,06 0,004 0,2 0,1 0,9 (opgelost) 0,04 0,1 1 n/a 365 n/a 53 4 1 49 n/a n/a 31 52 n/a n/a 0 n/a n/a 34 n/a 1,2 0,1 < dl 0,044 n/a n/a 0,0043 0,023 n/a n/a < dl n/a 0,02 0,01 0,09 0,004 0,002 - 0,02 (PS) 0,008 (PS) 0,09 0,004 0,002 - n/a 42 n/a 2,0 < dl < dl 0,090 n/a n/a 0,0093 0,035 n/a n/a < dl n/a n/a 58 n/a 2,8 1,7 0,9 0,180 n/a n/a 0,035 0,053 n/a n/a < dl n/a 3 70 (en 1.000 kg/d) 0,1 0,01 (= IC) 0,01 (< IC) 0,002 0,4 verbod verbod 0,05 (jaargem. 0,02) 0,05 (jaargem. 0,02) 0,06 verbod 0,05 verbod KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 51 parameter aantal aantal gemiddelde 90-percentiel maximum lozingsnorm indelingscriterium MKN* analyses analyses > dl (vanaf 7/02/2013) GS (P(G)S)** TDA n/a n/a n/a n/a n/a verbod Rood: overschrijding van de lozingsnorm Oranje: overschrijding van het indelingscriterium GS maar niet van de lozingsnorm * Voor metalen is dit de MKN voor opgelost metaal (niet beschikbaar voor totaal metaal) ** Prioritair (gevaarlijke) stof *** Toetsingswaarde voor zwak brak macrotidaal laaglandestuarium (geen MKN voor brak macrotidaal laaglandestuarium, waartoe Zeeschelde IV behoort) Het is duidelijk uit bovenstaande tabel dat de geldende normen voor alle parameters vrijwel steeds tot steeds worden gerespecteerd. Wanneer de normen worden vergeleken met de analyseresultaten en met de geldende indelingscriteria (zoals vastgelegd in Vlarem II bijlage 2.3.1), lijken er verschillende normen niet noodzakelijk of te hoog (norm kleiner dan IC of analyseresultaten steeds kleiner dan IC). In het MER zullen deze beschikbare erkende analyseresultaten vergeleken worden met de geldende normen en/of indelingscriteria en zal de noodzaak tot aanpassingen van de normen o.b.v. deze vergelijking worden besproken. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 52 5.2 LUCHTEMISSIE Hierna worden de verschillende geleide en niet-geleide emissiepunten beschouwd. 5.2.1 Emissiebronnen In tabel V.4 wordt een overzicht gegeven van de relevante emissiepunten en polluenten per installatie. Tabel V.4 Overzicht van de relevante emissiepunten en polluenten Installatie Hydramine Emissiepunt AZ-HY-AL01 AZ-HY-AL02 AZ-ZW-AL01 Zwavelzuur Ammoniumsulfaat Cyclohexanon Caprolactam Polyamide Energieproductie Type G G G Opstartbranders A Drogers G ANON-AL22 RTO G ANON-AL01 HD scrubber A ANON-AL02 LD scrubber A ANON-AL21.1-11 Ovens G ANON-AL24 Kristallertank L Fugitieve emissies L CPL-AL01 G CPL-AL10 Hydrolyse 1 G CPL-AL11 Hydrolyse 2 G CPL-AL12 Hydrolyse 3 G CPL-AL13 Neutralisatie hydrolyses G CPL-AL14 Gasvormige neutralisatie G CPL-AL16 Hydrotank L CPL-AL15 Neutralisatie omlegging G Fugitieve emissies L Stookinstallatie Diphyl G Gaswasser granulatie G Ontluchting stikstofkring G Ketel 1 G Ketel 3&4 G Ketel 6&7 G Nieuwe ketels G DeNOx Wastoren Polluenten NOx, NH3, CO2, N2O SO2, NOx, NH3, CO2, N2O SO2, NOx CO2 SO2, NOx, CO, stof, CO2 NOx, CO, VOS, CO2, CH4 CO, VOS, CH4 CO, VOS, CH4 NOx, CO, CO2 CO, VOS, CH4 VOS VOS, N2O N2O N2O N2O N2O N2O N2O N2O VOS NOx, CO VOS VOS SO2, NOx, CO, stof, CO2 NOx, CO, stof SO2, NOx, CO, stof, CO2 SO2, NOx, CO, stof, CO3 Methode Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van brandstofverbruik Berekening op basis van brandstofverbruik en discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen LDAR Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen LDAR Worst case inschatting op basis van emissiegrenswaarden Worst case inschatting op basis van plant in Uerdingen Worst case inschatting op basis van plant in Uerdingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Berekening op basis van discontinue metingen Worst case inschatting op basis van emissiegrenswaarden G: Geleid / A: Accidenteel / L: Lekverliezen 5.2.1.1 Hydramine-installatie GELEIDE EMISSIES Bij de ammoniak oxidatie komt, na de hoofd- en na-absorptie, de AC-toren en de SCR (DeNOx) een restgas (AZ-HY-AL01) vrij waarin NOx, NH3, CO2 en N2O aanwezig zijn. De synthesekuipen van de hydramine-synthese worden onder onderdruk gehouden door middel van afgasventilatoren die behalve voor het afzuigen van het restgas er eveneens voor zorgen dat er geen zwaveldioxide (SO2) in de atmosfeer ontsnapt. Het restgas wordt met deze ventilatoren naar een wastoren gestuurd waar het SO2 verregaand wordt uitgewassen d.m.v. een 30% NH3-wateroplossing. Via een nevelafscheider verlaten de gezuiverde gassen de installatie (AZ-HY-AL02). Dit afgas bevat nog SO2, NOx, NH3, CO2 en N2O. NIET-GELEIDE EMISSIES Er zijn geen niet-geleide emissies in de hydramine-installatie. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 53 5.2.1.2 Zwavelzuurbedrijf GELEIDE EMISSIES Teneinde alle zwaveldioxide (SO2) om te zetten tot zwaveltrioxide (SO3) wordt het procesgas na de tussenabsorptie (bevat nog SO2, O2 en N2), na opwarming, terug naar de contacttoren gestuurd over horde 4. Het procesgas dat de contacttoren verlaat, staat zijn warmte af in de economiser (=eko) en stroomt door de eindabsorber waarin het SO3 achterblijft. Het resterende gas wordt vervolgens langs de 90 meter hoge schouw (AZ-ZW-AL01) in de atmosfeer geleid. Bovenaan de schouw is een centrifugaalafscheider aanwezig om eventueel aanwezige druppels af te scheiden. In het afgas worden SO2 en NOx gemeten. De twee absorptietorens (tussen- en eindabsorber) zijn bovenaan uitgerust met zogenaamde kaarsenfilters. Het procesrestgas stroomt door deze filters waardoor zeer fijne nevels worden afgescheiden die het emissiepunt AZ-ZW-AL01 dus niet belasten. NIET-GELEIDE EMISSIES Bij de opstart wordt de oven en de contacttoren warm gestookt met aardgasbranders. Dit geeft aanleiding tot emissie van CO2. 5.2.1.3 Ammoniumsulfaat -installatie GELEIDE EMISSIES In de drogers wordt het vochtige AS-zout tot 0,1 à 0,2% watergehalte gedroogd door middel van warmte welke ofwel direct door verbranding van lichte stookolie (drogers 1 en 2) ofwel indirect met stoom (droger 3) wordt toegevoerd. De restgassen welke ontstaan bij de droging worden in de atmosfeer geleid via de emissiepunten AZ-AS-AL01, AZ-AS-AL02 en AZ-AS-AL03. Op alle emissiepunten wordt stof bepaald. Op de emissiepunten van droger 1 en 2 wordt bijkomend SO2, NOx, CO en CO2 bepaald. De ammoniumsulfaat installatie bevat nog een aantal niet-relevante emissiepunten zoals de stofafzuiging van de zeefinstallatie, het afgas van het overstortpunt in de ammoniumsulfaat opslaghal (AZ-AS-AL08) en het afgas van het overstortpunt in de AS-verzending (AZ-AS-AL09). Al deze emissiepunten zijn voorzien van een mouwenfilter. Emissiemetingen geven aan dat de stofconcentratie steeds lager is dan de detectielimiet. NIET-GELEIDE EMISSIES Ter hoogte van het stortpunt (valpijp naar ruim schip) kunnen zich tijdens de verlading niet geleide stofemissies voordoen. Cyclohexanon-installatie GELEIDE EMISSIES De afgassen van het hoge druk gedeelte (oxidatie) worden in de HD-scrubber met wasolie uitgewassen. De afgassen van het lage druk gedeelte worden in de LD-scrubber met wasolie uitgewassen. De afgassen van HD- en LD-scrubber worden in een RTO (regeneratieve thermische oxidatie) met 5 verbrandingsbedden behandeld. Op het emissiepunt van de RTO (ANON-AL22) worden NOx, CO, VOS, CO2 en CH4 bepaald. Bij een incidentele uitval van de RTO worden de afgassen van de HD-scrubber (ANON-AL01) en de LD-scrubber (ANON-AL02) rechtsreeks in de atmosfeer geloosd. Het betreft hier kortstondige Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 54 incidentele emissies. Voor deze beide emissiepunten wordt op basis van de gassamenstelling en het aantal uren uitval van de RTO de emissie van CO, VOS en CH4 bepaald. De 11 dehydrogenatieovens worden door verbranding van waterstof, afkomstig van de dehydrogenatie-reactie zelf, op temperatuur gehouden. Bij de opstart van de dehydrogenatieovens wordt tijdelijk gebruik gemaakt van aardgas als brandstof. Elke oven heeft zijn eigen emissiepunt (ANON-AL21.1 tot ANON-AL21.11). Op ieder emissiepunt wordt NOx, CO en CO2 bepaald. NIET-GELEIDE EMISSIES In de kristallertank wordt de waterige oplossing van boorzuur tijdelijk gebufferd alvorens naar de kristallisatie te worden gestuurd. Deze tank ademt vrij naar de atmosfeer. Op deze ontluchting wordt CO, VOS en CH4 bepaald. Alle andere tanks in het bedrijfstankpark, waar VOS kunnen vrijkomen, zijn aangesloten op de LD-scrubber. De lekverliezen in het cyclohexanon-bedrijf worden jaarlijks door middel van LDAR bepaald. 5.2.1.4 Caprolactam-installatie GELEIDE EMISSLES Grote delen van de Caprolactam-installatie (caprolactam-, tolueen- en cyclohexanonhoudende installaties) staan onder een stikstofatmosfeer. Alle beluchtingen, die eventueel tolueen kunnen bevatten, worden gecollecteerd en afgevoerd naar de restgasreiniging waarin, door middel van een oplosmiddelwasser en een diepkoeling, het afgas wordt behandeld. Het tolueen wordt teruggevoerd naar de extractie. Het restgas wordt na reiniging geëmitteerd via CPL-AL01. Op dit restgas worden VOS en N2O gemeten. Op verschillende, vroeger niet relevante emissiepunten, werden recent emissies van N2O vastgesteld. Het betreft hier de afgassen van de condensors van de hydrolyses, de gasvormige neutralisatie, de neutralisatie van de hydrolyses, de neutralisatie van de omlegging en de ademverliezen van de hydrotank. NIET-GELEIDE EMISSIES De fugitieve lekverliezen in de tolueendestillatie worden jaarlijks via LDAR bepaald. 5.2.1.5 Polyamide-installatie In de gewijzigde referentiesituatie en de geplande situatie dient rekening gehouden te worden met de emissies van het polyamidebedrijf. De diphylolie, die gebruikt wordt om de reactoren op temperatuur te houden, wordt in een stookinstallatie opgewarmd. Deze stookinstallatie wordt gestookt met waterstof, afkomstig van de dehydrogenatie in het cyclohexanonbedrijf, of met aardgas. Deze stookinstallatie is een emissiebron van NOx en CO. De afgassen, die bij de granulering ontstaan, worden behandeld in een gaswasser alvorens in de atmosfeer te worden geloosd. Het emissiepunt van deze gaswasser is een mogelijke bron van VOS. Het granulaat wordt gedroogd d.m.v. een warme stikstofkringloop. Om aanrijking van verontreinigingen in deze kringloop te vermijden, wordt continu een kleine hoeveelheid stikstof naar de atmosfeer geloosd. Dit ontluchtingspunt is een mogelijke bron van VOS. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 55 5.2.1.6 Stookinstallaties In de referentiesituatie moet rekening gehouden worden met de emissies van Ketel 1 (SO 2, NOx, CO, stof en CO2), Ketels 3&4 (NOx, CO en CO2) en Ketels 6&7 (SO2, NOx, CO, stof en CO2). In de gewijzigde referentiesituatie en de geplande situatie vervallen de emissies van Ketel 1 maar dient bijkomend rekening gehouden te worden met de emissies van de nieuwe ketels (SO2, NOx, CO, stof en CO2). 5.2.1.7 Hoofdtankenpark Zuid De afgassen van alle vrachtwagenverlaadplaatsen worden via meerdere, in serie geschakelde actief kool vaten in de atmosfeer geloosd. De gemeten concentraties aan VOS zijn altijd lager dan de detectielimiet. Bij emissiemetingen wordt ook altijd na het eerste actief kool vat gemeten. Aanwezigheid van VOS in detecteerbare hoeveelheden op deze locatie, leidt tot vervanging van het actief kool vat. De verlaadplaatsen zijn een niet relevante bron van VOS emissies. De opslagtanks van cyclohexaan (1.02 en 1.03) zijn voorzien van een vlottend dak. Beide vlottende daken zijn recent voorzien van nieuwe dubbele afdichtingen, waardoor de emissies in vergelijking met een vast dak tank met meer dan 98% worden gereduceerd. De emissies van de cyclohexaantanks worden berekend aan de hand van de API-methode. Bij het verladen van KA-olie vanuit schepen naar de opslagtanks doen zich verdrijvingsverliezen van cyclohexanon en cyclohexanol voor. Aan de hand van emissiemetingen tijdens de verlading en de jaarlijks verladen hoeveelheid cyclohexanol, kunnen deze verliezen worden ingeschat. 5 . 2 . 2 T e b e s c h o u w e n p a r am e t e r s In hoofdstuk 9.2 wordt beschreven welke parameters er zullen beschouwd worden voor de effectbeoordeling. 5.3 GELUIDSEMISSIES Bij de beoordeling van het specifieke geluid van een inrichting dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen ‘bestaande’ en ‘nieuwe’ inrichtingen. Een inrichting kan als bestaand beschouwd worden, indien: de exploitatie op 1/1/1993 was vergund, of waarvoor vóór 1/9/1991 een vergunningsaanvraag is ingediend, of de inrichting op 1/1/1993 in bedrijf is gesteld, vóór 1/1/1991 niet vergunningsplichtig was, en waarvoor vóór 1/3/1993 een vergunningsaanvraag is ingediend. Ingedeelde inrichtingen die niet voldoen aan de voorwaarden van een bestaande inrichting, worden als nieuwe inrichting beschouwd. Bestaande inrichtingen die een capaciteitsverhoging hebben ondergaan van meer dan 100% (= aanzienlijke verandering) en bestaande inrichtingen die zijn verplaatst naar een andere locatie binnen het bedrijf dienen volgens het Vlarem ook als nieuwe installaties te worden beschouwd (zie Vlarem II hoofdstuk 3.2 Overgangsmaatregelen, art 3.2.2.2 paragraaf 1 & 2). In hoofdstuk 4.1 werd reeds aangegeven welke installaties als nieuwe en welke als bestaand dienen beschouwd te worden. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 56 5.4 RISICO-ACTIVITEITEN M.B.T. BODEM- EN GRONDWATER-VERONTREINIGING De risico-activiteiten van LANXESS nv m.b.t. bodem- en grondwaterverontreiniging omvatten diverse activiteiten (productie-activiteiten, transfo’s, werkplaatsen, …) en de opslag van gevaarlijke producten in opslagtanks. Alle opslagtanks voldoen aan de wettelijke voorwaarden zoals opgenomen in rubriek 5.17. van Vlarem II. Ter hoogte van de productie-activiteiten zijn de nodige maatregelen genomen opdat bodem- en of grondwaterverontreiniging maximaal kan voorkomen worden. In geval van calamiteiten wordt er adequaat gehandeld zoals vastgelegd in verscheidene procedures. In tabel V.3 wordt een overzicht gegeven van de actuele Vlarebo-rubrieken. Tabel V.3 Rubriek 4.5 7.1.3 7.11.1 7.11.2 7.11.3 7.13.3 12.1.2 16.1.b)3 17.2.2 17.3.2.3 17.3.3.3 17.3.6.3.b 17.3.7.3.b 17.3.8.2 23.1.1.c 28.1.b)2 28.1.f)2 29.5.2.1.a 29.5.4.1.a 43.1.3 43.3 43.4 50 Kennisgeving Overzicht van de actuele Vlarebo-rubrieken omschrijving Opslagplaatsen voor bedekkingsmiddelen Productie of behandeling van organische of anorganische chemicaliën (polyamideChemische installaties voor fabricage van organisch-chemische basisproducten Chemische installaties voor fabricage van anorganischchemische basisproducten Chemische installaties voor de fabricage van fosfaat-, stikstofof kaliumhoudende meststofen Productie van organische bulkchemicaliën Elektriciteitsproductie met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van 6.850 kW Installaties voor de productie of omzetting van gassen VR-plichtige inrichting Opslag van zeer giftige, giftige en ontplofbare stoffen Opslag van oxiderende, schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen Opslag van P3-producten (bovengronds) Opslag van P4-producten (bovengronds) Opslag van milieugevaarlijke producten (niet-Seveso) Installatie voor productie van polyamide-6-granulaat Productie van stikstofmeststoffen Opslag van kunstmeststoffen Werkplaats Werkplaats voor metaalbewerking Stookinstallaties Stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer Installaties voor het verbranden van brandstof met een totaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW Opslagplaatsen van strooizout Vlarebo-categorie A B B, S B, S B, S B A B B B B A A A B B O O O A A,S A A KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 57 UITGEVOERDE BODEMONDE RZOEKEN Op de terreinen van LANXESS nv werden reeds een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. In bijlage II wordt een overzicht gegeven van al deze onderzoeken. In het MER zal een stand van zaken gegeven worden van de lopende bodemsanering en zullen de resultaten van de laatste onderzoeken samengevat worden. 5.5 TRANSPORT 5.5.1 Goederenverkeer Het vervoer van producten van en naar LANXESS nv verloopt ofwel via pijpleiding, ofwel over de weg of over het water. Over de weg is er aansluiting van de Scheldelaan op de R2 (Tijsmans- en Liefkenshoektunnel) naar alle grote autosnelwegen rond Antwerpen. De aan- en afvoer van producten over het water gebeurt langs het Kanaaldok B1. Vloeistoffen worden overgeslagen via de steiger en vaste stoffen via de kade die zich ter hoogte van het ammoniumsulfaatbedrijf bevindt. Verder worden producten aan- en afgevoerd via pijpleidingen. In tabel V.5 wordt een overzicht gegeven van de transporten die hebben plaatsgevonden in het referentiejaar 2013. Tabel V.5 Overzicht goederentransporten 2013 Pijpleiding Aardgas Ammoniak Stikstof Zwavel NaOH Schip KA-olie Cyclohexaan Cyclohexanon Zwavelzuur AS grof AS standaard AS oplossing Aanvoer Afvoer Hoeveelheid # transporten Hoeveelheid 130.940 Nm³ 175.580 ton 7.800.204 Nm³ 252.165 ton 1.364 ton 31.318 135.888 8.621 Vrachtwagen Caprolactam vloeibaar Caprolactam vast Cyclohexanon 20.757 Cylochexanol Afval Hulpstoffen 4.464 Kennisgeving ton ton ton 43 119 6 ton 741 ton 153 # transporten 3.799 ton 2 182.290.000 784.474.000 37.006.000 ton 54 ton 186 ton 44 190.817 27.254 197 981 12.515 ton ton ton ton ton 8.297 1.185 8 40 650 KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 58 In het MER zal aangegeven worden hoe de transportbewegingen zullen evolueren in de geplande situatie. 5.6 ENERGIE De belangrijkste thermische verbruiken van LANXESS nv worden weergegeven in tabel V.6 voor het referentiejaar 2013. Hieruit blijkt dat LANXESS nv een energie-intensieve inrichting is (totaal energieverbruik < 0,5PJ). Tabel V.6 Energieverbruik 2013 Energiedrager Aardgas Verbruik 130.940 1.496 HO brandstof 19.788 BPA brandstof 2.810 Elektriciteit 391.936 Totaal primair energieverbruik 5.7 Eenheid Nm³ MWhbvw ton ton MWh PJprim Primair energieverbruik (PJ) 0,005 3,527 3,532 AFVALSTOFFEN De activiteiten van LANXESS nv, geven aanleiding tot het ontstaan van specifieke afvalstromen. De verschillende afvalstromen worden op het terrein tijdelijk gescheiden opgeslagen en vervolgens via erkende overbrengers afgevoerd naar verschillende vergunde verwerkers. In tabel V.7 wordt een overzicht gegeven van de afgevoerde hoeveelheden van de grootste afvalstromen in de voorbije drie jaar. Deze vertegenwoordigen samen ruim 90% van de totale hoeveelheid afvalstoffen. Tabel V.7 Overzicht afgevoerde hoeveelheden afvalstromen (2011-2013) Afvalstof Biologisch slib (decanter) Biologisch slib (reiniging voorbezinking) AmmoniumSulfaat-extractieresidu Verontreinigde grond Schroot Bouw- en sloopafval Actief kool Straalgrit Bedrijfsafval (NG) (NG) (G) (NG) (NG) (NG) (G) (NG) (NG) (ton) (ton) (ton) (ton) (ton) (ton) (ton) (ton) (ton) 2011 4.700 0 2.823 513 539 945 246 67 202 2012 4.413 573 3.476 4.360 906 3.094 311 320 234 De afvalstoffen worden gepast afgevoerd en daarna gerecycleerd, gestort of verbrand. Kennisgeving 2013 4.468 0 4.249 0 290 2.358 441 4 198 KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 59 6 GEPLANDE SITUATIE Als referentiejaar wordt 2013 genomen. In de gewijzigde referentiesituatie wordt de vergunde toestand anno 2015 beschouwd. Er wordt dus rekening gehouden met: - De productie van polyamide (opstart najaar 2014) - De nieuwe stoomketels ter vervanging van ketel 1 en de WKK (operationeel februari 2015) - De twee extra beluchtingsbekkens van de WZI In de geplande situatie worden twee scenario’s beschouwd: - - scenario 1: o verhoging productie ammoniumsulfaat tot 1.100.000 ton/jaar o verhoging productie polyamide tot 110.000 ton/jaar o lozingsvergunning voor afvalwater scenario 2: o verhoging productie cyclohexanon tot 220.000 ton/jaar o verhoging productie ammoniumsulfaat tot 1.250.000 ton/jaar o verhoging productie caprolactam tot 270.000 ton/jaar o verhoging productie polyamide tot 110.000 ton/jaar o lozingsvergunning voor afvalwater De NH3-terminal zal als een gestuurd ontwikkelingsscenario worden bekeken voor beide geplande scenario’s. Voor elk gepland scenario zal de situatie bekeken worden zowel met als zonder de NH3terminal. In tabel VI.1 wordt een overzicht gegeven van de productiecapaciteiten die in verschillende scenario’s zullen beschouwd worden. Tabel VI.1 Overzicht van de productiecapaciteiten in de verschillende scenario’s Productie Eenheid Vergund Zwavelzuur 2&3 Hydramine ton SO3/jaar ton 30% NH3/jaar als N ton cyclohexanon/jaar ton cyclohexanol/jaar ton KA-olie /jaar ton CPL/jaar ton AS vast/jaar 800.000 180.000 Referentie situatie (2013) 555.356 142.170 200.000 164.858 10.000 160.000 235.000 990.000 Anon Caprolactam Ammoniumsulfaat Kennisgeving Gewijzigde referentie situatie 800.000 180.000 Gepland scenario 1 Gepland scenario 2 800.000 180.000 800.000 180.000 200.000 200.000 220.000 941 10.000 10.000 10.000 142.167 217.448 991.956 160.000 235.000 990.000 160.000 235.000 1.100.000 160.000 270.000 1.250.000 KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 60 Productie Eenheid Vergund Polyamide Energiecentrale ton PA/jaar Ketel 1 (MWth) Turbine (MWel) Ketels 3&4 (MWth) Ketels 6&7 (MWth) Nieuwe ketels (MWth) Nieuwe turbine (MWel) ton 90.000 171 23,5 44 Referentie situatie (2013) 171 23,5 44 70 70 75 NH3-terminal Kennisgeving Gewijzigde referentie situatie 90.000 44 Gepland scenario 1 Gepland scenario 2 110.000 44 110.000 44 70 70 70 - 75 75 75 4,5 - 4,5 4,5 4,5 - - - 2 x 25.000 2 x 25.000 KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 61 7 BESCHRIJVING OVERWOGEN ALTERNATIEVEN 7.1 NULALTERNATIEF Het nulalternatief is in beginsel de situatie waarbij er geen hervergunning voor de huidige activiteiten verleend wordt. In het MER wordt voor elke discipline de referentiesituatie geanalyseerd, wat inhoudt dat wordt aangegeven in welke mate de huidige activiteiten het leefmilieu in de omgeving beïnvloeden. Hierdoor wordt dan ook inzicht gegeven in de toestand van het leefmilieu zonder de activiteiten van LANXESS nv. 7.2 LOCATIEALTERNATIEF Daar het in beginsel een hervergunning van de bestaande activiteiten van LANXESS nv betreft, wordt een locatiealternatief niet in overweging genomen. 7.3 UITVOERINGSALTERNATIEVEN EN BBT Daar het project enkel handelt over de hervergunning en de uitbreiding van bestaande installaties zijn uitvoeringsalternatieven in beginsel niet aan de orde. Wel worden in het MER de huidige / te hervergunnen activiteiten getoetst aan de relevante aspecten uit de BREF- en BBT-studies Kennisgeving - BREF Bulk organische chemie (februari 2003) en BBT Organische bulkchemie (jan 2009) - BREF Afvalwater-, gasbehandeling en –beheer in de chemische sector (februari 2003) - BREF Emissies uit opslag (juli 2006) - BREF Grote stookinstallaties (juli 2006) en BBT Stookinstallaties en stationaire motoren (grote) (mei 2002) - BBT Stookinstallaties en stationaire motoren (nieuwe, kleine en middelgrote) (jan 2012) KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 62 8 INGREEP-EFFECT ANALYSE Omschrijving Bodem en grondwat er Oppervla ktewater Lucht Geluid en trillinge n Men s Flora en fauna Landschappe n, bouwkundig erfgoed en archeologie LANXESS nv Productie Aanvoer van grondstoffen Productie-installaties Opslagvoorzieningen Afvoer van afgewerkt product Ondersteunende installaties Energieproductie (geleide emissies) Waterzuivering Captatie dokwater x + + x + + x + + ++ + + ++ ++ x ++ ++ ++ + ++ + + + + x x x x x x ++ ++ ++ ++ + x x ++ + + x ++ x ++ x + + x x Codering: + er is een direct negatief effect, waarschijnlijk minder relevant ++ er is een direct negatief effect, waarschijnlijk relevant x niet relevant Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 63 9 AFBAKENING STUDIEGEBIED – EFFECTVOORSPELLING EN –BEOORDELING 9.1 OPPERVLAKTEWATER REFERENTIESITUATIE – 9 . 1 . 1 A f b a k e n i n g r e i kw i j d te Binnen de discipline oppervlaktewater wordt voornamelijk de mogelijke impact van de lozingen van bedrijfsafvalwater op de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater onderzocht. LANXESS nv loost gezuiverd afvalwater in de Zeeschelde. Niet-verontreinigd hemelwater wordt geloosd in het Kanaaldok B1. Koelwater wordt gecapteerd uit en terug geloosd in het Kanaaldok B1. 9 . 1 . 2 B e sc h r i j v i n g s t u d i e g e b i e d - d e b i e t e n e n h u i d i g e k w al i t ei t o n t v a n g e n d e oppervlaktewater Het studiegebied omvat de Zeeschelde, zijnde de waterloop waarin het effluent van de waterzuivering wordt geloosd. Het betreft meer bepaald Zeeschelde IV, met waterlichaamcode VL08_43: dit is het gedeelte van de getijdegevoelige Schelde tussen de Schelde ter hoogte van de Kennedytunnel en de rijksgrens met Nederland inclusief het Deurganckdok en een aantal getijdehaventjes. Zeeschelde IV is een overgangswater en wordt getypeerd in de karakterisatiefiches als een brak macrotidaal laaglandestuarium. Een meer gedetailleerde karakterisering en beschrijving van de geldende milieukwaliteitsnormen zal worden opgenomen in het MER. Voor de impactberekening wordt gerekend met volgende debieten: Gemiddeld dagdebiet (1949-2011): 107 m³/s impactberekeningen 10-percentiel dagdebiet (1949-2011): 65 m³/s impactberekeningen - gehanteerd voor - gehanteerd voor gemiddelde worst case Deze debieten zijn afgeleid van de gegevens opgenomen in het jaarlijks uitgegeven MONEOSjaarrapport19, waarbij het debiet van de Zeeschelde t.h.v. Schelle (via de zgn. klassieke methode ir. Codde) wordt afgeleid o.b.v. stroomopwaartse debieten van de Zeeschelde zelf en rivieren die in de Zeeschelde uitmonden, alsook enkele aanvullende gegevens. De beschrijving van de huidige kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater zal net als de impactberekening worden toegespitst op die parameters waarvoor in het kader van de hervergunning waar het MER deel van uitmaakt een norm zal worden aangevraagd. De fysicochemische en biologische kwaliteit van de Zeeschelde wordt beschreven aan de hand van metingen uitgevoerd door de VMM. De relevante meetpunten van het oppervlaktewatermeetnet worden weergegeven op figuur IX.1.1. Er wordt gebruik gemaakt van de meetpunten 15900020 stroomopwaarts van het bedrijf en 15700021 stroomafwaarts van het bedrijf. De beschikbare 19 MONEOS - jaarboek monitoring WL 2011: Overzicht monitoring hydrodynamiek en fysische parameters zoals door WL in 2011 in het Zeescheldebekken gemeten, (meest recente) Uitgave van het Waterbouwkundig Laboratorium. In Bijlage III wordt een uittreksel meegegeven met de meest relevante pagina (debieten over loop 1949-2011), met aanduiding van 10- en 50-percentiel. 20 Meetpunt ‘Zeeschelde: Vaargeul, Scheldebocht t.h.v. Kallosluis. 21 Meetpunt ‘Zeeschelde: Lillo, vaargeul, t.h.v. Fort Liefkenshoel en Fort van Lillo. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER Uitgave: SEPTEMBER 2014 HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Revisie: EV Pag. 64 meetresultaten worden allen getoetst aan de milieukwaliteitsnormen zoals opgenomen in Vlarem II, bijlage 2.3.1 betreffende de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater. 9 . 1 . 3 E f f e c tv o o r s p e l l i n g e n - b e o o r d e l i n g 9.1.3.1 Gehanteerd beoordelingskader Voor de beoordeling van de effecten wordt gebruik gemaakt van de meest recente versie van het Richtlijnenboek milieueffectenrapportage “Richtlijnenboek voor de discipline water”.22 BEOORDELING STRUCTURE LE IMPACT De berekende gemiddelde concentratieverhogingen worden vergeleken met kwaliteitsdoelstellingen (of andere toetsingswaarden bij ontstentenis en/of in aanvulling van wettelijke milieukwaliteitsdoelstellingen) alsook met de huidige immissieconcentraties van het ontvangende oppervlaktewater. Om de significantie van de impact of bijdrage van de lozing te duiden, zal onderstaand beoordelingskader 23 gehanteerd worden . Totale concentratieverhoging lozingen (X) vs. toetsingswaarde Huidige, immissiekwaliteit (Y) vs. toetsingswaarde Y < 50% 50% ≤ Y < 75% Y ≥ 75% 1% < X ≤ 10% 10% < X ≤ 20% X > 20% -1 -1 -2 -1 -2 -3 -2 -3 -3 -1: beperkte bijdrage / -2: relevante bijdrage / -3: belangrijke bijdrage Y = gemiddelde immissiekwaliteit stroomopwaarts de lozing Toelichting kader: Bij bovenstaand kader dient opgemerkt te worden dat dit betrekking heeft op de ‘totale’ impact in de geplande situatie en niet enkel op de ‘bijkomende’ impact t.g.v. de geplande wijzigingen. Dit verschil is immers belangrijk bij het vastleggen van de gradaties in significantiebeoordeling. Het significantiekader verwijst naar de bijdrage tot de gehanteerde toetsingswaarden, m.a.w. de significantie van de lozing wordt bepaald door de mate waarin de lozing al dan niet aanleiding kan geven tot het overschrijden van de toetsingswaarden. Als algemene regel geldt dat een bijdrage van meer dan 10% minstens als relevant beoordeeld wordt, tenzij uit beschikbare gegevens blijkt dat de huidige immissieconcentratie lager is dan de helft van de toetsingswaarde. In dit geval wordt een bijdrage van meer dan 20% als relevant beoordeeld. Bovenstaande benadering impliceert eveneens dat wanneer er voor een parameter geen gegevens m.b.t. de huidige immissieconcentratie gekend zijn, er automatisch beoordeeld wordt t.o.v. de 10% bijdrage. Bij X < 1% wordt de bijdrage als verwaarloosbaar beoordeeld. Deze beoordelingsmethodiek laat afdoende toe om te oordelen of de totale in de toekomst geloosde vuilvrachten op zich al dan niet (mede) een potentieel knelpunt vormt m.b.t. het overschrijden van doelstellingen, wat het beoordelingscriterium blijft om aanvullende (milderende) maatregelen voor te stellen. 22 Uitgave van het Departement LNE, Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Milieueffectenrapportage, juni 2006. 23 Het vermelde beoordelingskader gaat ervan uit dat een lozing steeds aanleiding geeft tot een toename van immissieconcentraties aan polluenten in een waterloop. In bepaalde gevallen kan een lozing, bvb. door een verhoging van het afvoerdebiet van de waterloop, ertoe leiden dat immissieconcentraties afnemen. In dergelijke gevallen kan een analoog beoordelingskader worden gehanteerd waarbij: + 1: beperkte afname; +2: relevante afname; +3: belangrijke afname. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 65 BEOORDELING TIJDELIJKE / WORST CASE IMPACT De beoordeling van de worst case impact is erop gericht om na te gaan of de lozing onder bepaalde, tijdelijke omstandigheden aanleiding kan geven tot een relevant / onaanvaardbaar effect. Hiertoe worden de berekende concentratieverhogingen voor een worst case situatie getoetst aan: - Wettelijke milieukwaliteitsdoelstellingen; - Andere toetsingswaarden (MTR-waarden, wetenschappelijk onderbouwde PNECwaarden,…) bij ontstentenis of in aanvulling van wettelijke milieukwaliteitsdoelstellingen. - Specifiek voor gevaarlijke stoffen: No Observed Effect Concentrations of ernstige risiconiveaus. Het per definitie tijdelijk karakter van de begrote concentratieverhogingen in achtnemend, wordt voor de beoordeling van de worst case impact onderstaande beoordelingswijze gehanteerd, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen gevaarlijke en niet gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen: In eerste instantie wordt nagegaan of de lozing van gevaarlijke stoffen onder worst case omstandigheden aanleiding zal geven tot acuut ecotoxicologische effecten. Hiertoe wordt onderstaand kader gehanteerd: Concentratieverhoging Gemodelleerde concentratieverhoging ≤ 0,5 x TW Gemodelleerde concentratieverhoging > 0,5 x TW en ≤ TW Gemodelleerde concentratieverhoging > TW Beoordeling Beperkt tijdelijk effect Aanvaardbaar tijdelijk effect Onaanvaardbaar tijdelijk effect potentieel risico op acuut toxische effecten TW: toetsingswaarden cfr. supra In tweede instantie kan ook worden nagegaan of de concentratieverhogingen die onder worst case omstandigheden voorkomen, dermate hoog zijn dat jaargemiddelde kwaliteitsdoelstellingen niet bereikt of in belangrijke mate ingevuld worden. Hiervoor kan een analoog beoordelingskader als voor de structurele impact gehanteerd worden, maar dient wel de frequentie van voorkomen van de worst case impact verrekend te worden*. * Indien de worst case impact zich slechts gedurende 10% van de tijd voordoet (frequentie van voorkomen is af te leiden uit de gehanteerde uitgangsgegevens) kan vereenvoudigd gesteld worden dat de worst case situatie voor 10% bepalend is voor de invulling van de jaargemiddelde doelstelling. Niet gevaarlijke stoffen: Voor niet gevaarlijke stoffen wordt nagegaan of onder worst case omstandigheden de lozing aanleiding zal geven tot regelmatige overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstelling waardoor op jaarbasis de kwaliteitsdoelstelling meer dan 10% van de tijd overschreden wordt. Om dit te beoordelen kan volgend kader gehanteerd worden: Concentratieverhoging Gemodelleerde concentratieverhoging ≤ 0,5 x TW Gemodelleerde concentratieverhoging > 0,5 x TW en ≤ TW Gemodelleerde concentratieverhoging > TW en Kennisgeving Beoordeling Verwaarloosbaar tijdelijk effect Aanvaardbaar tijdelijk effect Relevant tijdelijk effect KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 66 frequentie van voorkomen < 10% op jaarbasis Gemodelleerde concentratieverhoging > TW en frequentie van voorkomen > 10% op jaarbasis Onaanvaardbaar tijdelijk effect tijdelijk effect vormt op zich aanleiding tot het niet respecteren van de kwaliteitsdoelstelling op jaarbasis GLOBALE BEMERKING BIJ GEHANTEERDE BEOORDELINGSKADERS De beoordeling op basis van bovenstaande kaders dient als een eerste beoordeling beschouwd te worden om potentiële knelpunten te identificeren. Nuancering, bijstelling of verdere uitwerking van deze eerste beoordeling op basis van bvb. immissiegegevens, verfijning van gehanteerde basisgegevens, … is uiteraard steeds mogelijk en in bepaalde gevallen zelfs aangewezen. MILDERENDE MAATREGELE N Wordt op basis van bovenstaand toetsingskader de impact als belangrijk beoordeeld, dan is, volgens het Richtlijnenboek Water, het voorstellen van milderende maatregelen vereist. Voor een beperkte of relevante bijdrage is verder onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend, maar kunnen desgevallend milderende maatregelen worden voorgesteld die eventueel gekoppeld zijn aan een lange of middellange termijn. Indien een project de lozing van prioritair (gevaarlijke) stoffen (P(G)S) omvat, moeten – conform de wettelijke bepalingen24 - milderende maatregelen ook onderzocht / voorgesteld worden, los van de eigenlijke impact van de lozing van deze stoffen op de watersystemen. 9.1.3.2 Lozingen in de referentiesituatie De impactberekening in de referentiesituatie zal gedaan worden voor alle relevante parameters welke geloosd worden in meetbare concentraties en waarvoor momenteel een norm van toepassing is (Tabel V.2) en/of waarvoor een norm zal worden aangevraagd in het kader van de hervergunning waar het MER deel van uitmaakt (nog te verifiëren i.k.v. uitvoering m.e.r). Ook de parameter temperatuur en de impact hiervan op het ontvangende wateroppervlak zal worden getoetst. In het MER worden de emissievrachten begroot die in rekening gebracht zullen worden voor het berekenen van de bijdrage tot de immissiekwaliteit. Dit zal gebeuren aan de hand van de karakteristieken van het geloosde afvalwater zoals hoger beschreven. Op basis van de begrote emissievrachten en aan de hand van de debietgegevens en de huidige kwaliteit van de Zeeschelde zal nagegaan worden in welke mate de immissiekwaliteit van het ontvangende wateroppervlak beïnvloed wordt door de lozingen van LANXESS nv. Dit zal worden uitgevoerd voor volgende twee scenario’s: 24 Gemiddelde impact: met gemiddelde vrachten LANXESS nv (2013) en gemiddeld debiet Zeeschelde Worst case impact: met maximum vrachten LANXESS nv (2013) en 10-percentieldebiet Zeeschelde Voor prioritaire stoffen wordt volgens het decreet IWB een progressieve vermindering van de emissies beoogd. Voor prioritaire gevaarlijke stoffen wordt volgens het decreet IWB een geleidelijke beëindiging / stopzetting van de emissies beoogd. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 67 De resultaten van de berekeningen worden gerelateerd enerzijds aan de huidige immissiekwaliteit van de waterloop en anderzijds aan de toetsingswaarden milieukwaliteitsnormen, en dit volgens de meest recente versie van het Richtlijnenboek milieueffectenrapportage “Richtlijnenboek voor de discipline water”.25 De resultaten van de worst case impactberekeningen worden gerelateerd aan de toetsingswaarden milieukwaliteitsnormen, en dit volgens de meest recente versie van het Richtlijnenboek milieueffectenrapportage “Richtlijnenboek voor de discipline water”.25 9.1.3.3 Lozingen in de geplande situatie De impact van de geplande wijzigingen op de via het bedrijfsafvalwater geloosde emissievrachten worden in kaart gebracht en gekwantificeerd. Hiertoe zal eerst worden afgeleid wat het debiet en de concentraties zullen zijn in de geplande situatie. Dit zal gebeuren door extrapolatie van de huidige debieten en concentraties naar de toekomstige situatie a.d.h.v. de (maximum26) capaciteiten in de geplande situatie. Hierbij zal ook rekening worden gehouden met de capaciteit van de waterzuivering op het bedrijf. De impactberekening in de geplande situatie zal gedaan worden voor alle relevante parameters welke geloosd worden in meetbare concentraties en waarvoor een norm zal worden aangevraagd in het kader van de hervergunning waar het MER deel van uitmaakt. In het MER worden de emissievrachten begroot die in rekening gebracht zullen worden voor het berekenen van de bijdrage tot de immissiekwaliteit. Dit zal gebeuren aan de hand van de karakteristieken van het geloosde afvalwater zoals hoger beschreven. Op basis van de begrote emissievrachten en aan de hand van de debietgegevens en de huidige kwaliteit van de Zeeschelde zal nagegaan worden in welke mate de immissiekwaliteit van het ontvangende wateroppervlak beïnvloed wordt door de lozingen van LANXESS nv. Dit zal, zoals voorgeschreven in de richtlijnen, worden uitgevoerd voor volgende twee scenario’s: Gemiddelde impact: met verwachte gemiddelde vrachten LANXESS nv en gemiddeld debiet Zeeschelde Worst case impact: met maximum vergunde vrachten LANXESS nv (of, bij ontstentenis van vrachtnormen, de maximum vergunde concentraties en maximum vergund debiet) en 10percentieldebiet Zeeschelde De resultaten van de gemiddelde impactberekeningen worden gerelateerd enerzijds aan de huidige immissiekwaliteit van de waterloop en anderzijds aan de toetsingswaarden milieukwaliteitsnormen, en dit volgens de meest recente versie van het Richtlijnenboek milieueffectenrapportage “Richtlijnenboek voor de discipline water”.25 De resultaten van de worst case impactberekeningen worden gerelateerd aan de toetsingswaarden milieukwaliteitsnormen, en dit volgens de meest recente versie van het Richtlijnenboek milieueffectenrapportage “Richtlijnenboek voor de discipline water”.25 25 Uitgave van het Departement LNE, Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Milieueffectenrapportage. Hiervan zal de meest recente versie worden gehanteerd. 26 voor worst case berekeningen Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 68 9.1.3.4 Hemelwater Op basis van de hemelwaterbalans die zal worden opgemaakt in het beschrijvend gedeelte, zal een kwantitatieve beoordeling worden opgenomen van het effect van de lozing van hemelwater op het ontvangende oppervlaktewater. Al het niet-verontreinigd hemelwater wordt rechtstreeks geloosd in het Kanaaldok B1 - hiervan zal de impact op het Kanaaldok B1 worden gekwantificeerd en beoordeeld. 9 . 1 . 4 M i l d e r e n d e m a a t r e g el e n Indien de lozingen in de geplande situatie aanleiding geven tot belangrijke bijdragen, zullen er – voor zover als mogelijk – milderende maatregelen worden voorgesteld. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 69 9.2 LUCHT 9 . 2 . 1 A f b a k e n i n g v a n h e t s t u d i e g e b i e d e n r e i kw i j d t e 9.2.1.1 Geografische afbakening Het studiegebied wordt bepaald tot de zone rond het projectgebied waar een impact op de luchtkwaliteit te verwachten is. Omwille van de relevante NOx emissies en de emissiekarakteristieken van de bronnen, zullen er naar verwachting grensoverschrijdende effecten zijn, en hiermee wordt dan ook rekening gehouden bij de afbakening van het studiegebied. Op basis hiervan wordt een gebied van 25 x 25 km afgebakend (zie figuur IX.2.1). In noordelijke en oostelijke richting tot op 15 km van het bedrijf, en zuidelijke en westelijke richting tot op 10 km. Hiermee wordt rekening gehouden met de impact van de overheersende west-tot zuidwesten winden. Figuur IX.2.1 Voorgesteld studiegebied discipline lucht Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 70 Indien tijdens een latere fase van de studie zou blijken dat het impactgebied zich verder uitstrekt (op basis van effectieve impact- en depositieberekeningen) zal het studiegebied uiteraard uitgebreid worden. 9.2.1.2 Inhoudelijke afbakening In het MER worden de emissies in kaart gebracht voor de actuele situatie (gegevens 2013), de (gewijzigde) referentie situatie en de geplande situatie. Op basis van de actuele en de te verwachten emissies worden de te bestuderen parameters vastgelegd. Gezien de aard van het project worden als relevante parameters aanzien: NH3 , SO2 en NOx, met de hieraan gekoppelde verzurende en vermestende depositie; Vluchtige organische stoffen (VOS), en meer in het bijzonder cyclohexaan, cyclohexanol, cyclohexanon, benzeen, tolueen; geur gelinkt aan VOS emissie (relevantie te beoordelen op basis van geurdrempelwaarden en berekende emissies); fijn stof (PM10 en PM2,5); CO, CO2 en N2O (deze parameters worden louter op emissieniveau onderzocht) Bij het in kaart brengen van de emissies worden zowel de geleide als de diffuse bronnen beoordeeld. Omwille van het feit dat in de geplande situatie geen beroep meer zal gedaan worden op de output van de WKK-installatie van Electrabel, uitgebaat op de site, worden de emissies van deze installatie niet mee in de beoordeling van de impact in de referentie situatie opgenomen. 9.2.2 Onderzoeksmethodolog ie 9.2.2.1 Vastleggen van de te hanteren luchtkwaliteitsdoelstellingen In bijlage IV wordt een overzicht opgenomen m.b.t. de luchtkwaliteit- en beleidsdoelstellingen welke bij de impactbeoordeling in rekening gebracht worden. 9.2.2.2 Beschrijving studiegebied Bij de beschrijving van het studiegebied wordt specifieke aandacht besteed aan de actuele luchtkwaliteit. Ten aanzien van de relevante parameters wordt een inventaris opgemaakt van de huidige luchtkwaliteit van de beschouwde regio en van de waargenomen trends en de te verwachten evolutie bij autonome ontwikkeling. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de resultaten van het Vlaamse meetnet luchtkwaliteit, specifieke meetcampagnes uitgevoerd in de regio (voor zover deze gegevens door de desbetreffende opdrachtgevers ter beschikking gesteld worden) en eventueel andere beschikbare studies (bv. studies uitgevoerd in opdracht van het Havenbedrijf Antwerpen). Bijkomend worden de resultaten van modelberekeningen mee opgenomen. Dit betreft berekende waarden inzake PM10, NO2 en verzurende depositie (bronnen jaarrapporten VMM, website VMM, Havenbedrijf van Antwerpen) en Nederlandse meet- en berekeningsgegevens, waaronder de GCNachtergrondwaarden). Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 71 Voor die parameters waarvoor geen specifieke achtergrondconcentraties in het projectgebied bekend zijn, wordt gerefereerd naar interpolatiegegevens van VMM zoals opgenomen in de jaarrapporten luchtkwaliteit, literatuurgegevens en/of meetgegevens van meetstations t.h.v. vergelijkbare locaties of achtergrondgebieden. De huidige luchtkwaliteit wordt getoetst t.o.v. beschikbare kwaliteitsdoelstellingen. Dit omvat enerzijds de vergelijking met de wettelijk vastgelegde luchtkwaliteitdoelstellingen en, voor die parameters waarvoor geen wettelijke grenswaarden opgenomen zijn, vergelijking met internationale richtwaarden (bv. WHO, Nederlandse MTR waarden, ….). 9.2.2.3 Lozingen in de referentiesituatie De lozingen in de referentiesituatie worden berekend uitgaande van de emissiegegevens van 2013. Naast de meest relevante bronnen die in rekening gebracht worden bij de IMJV-rapportage worden ook de minder relevante emissiebronnen in kaart gebracht. Bij voorkeur worden de berekeningen van de emissies gebaseerd op de resultaten van uitgevoerde metingen. Bij ontstentenis hiervan wordt rekening gehouden met ofwel emissiegrenswaarden, berekende emissies en/of inschattingen op basis van de ervaring van de deskundige. Teneinde een beeld te geven van de jaarvrachten in de actuele situatie worden de berekende emissies, zoals gerapporteerd in het IMJV-rapport van 2013 opgenomen (zie bijlage V). Om de geuremissies van de VOS in kaart te brengen worden de berekende vrachten omgerekend naar geurequivalenten rekening houdend met geurdrempelwaarden welke in de literatuur zijn terug te vinden. 9.2.2.4 Lozingen in de geplande situatie Rekening houdend met de geplande wijzigingen (capaciteiten/installaties) worden de te verwachten emissies in de geplande situatie in kaart gebracht bij volledige invulling van de geplande situatie. Indien geen onderbouwde gegevens beschikbaar zijn m.b.t. de te verwachten emissies bij hogere capaciteiten van de bestaande installaties wordt rekening gehouden met een lineaire toename van de emissies in functie van de productieniveaus. Voor de nieuwe installaties worden in eerste instantie de emissiegrenswaarden als basis gebruikt. In functie van eventuele projectgerelateerde maatregelen die voorzien worden, kan een aanpassing van de emissies voorzien worden rekening houdend met de te verwachten afname in functie van de voorziene maatregelen (voor zover hieromtrent gegevens beschikbaar zijn). Deze aanpak kan als een worst case benadering beschouwd worden. Waar mogelijk worden de berekende emissies gekaderd t.o.v. de NEC doelstellingen. 9.2.2.5 Effectvoorspelling en –beoordeling Voor de beoordeling van de effecten wordt gebruik gemaakt van de meest recente versie van het Richtlijnenboek milieueffectenrapportage “Richtlijnenboek voor de discipline lucht”. Voor de beoordeling van de effecten worden voor de relevante emissies impactberekeningen voorzien m.b.v. het model IFDM. Op basis van de actueel gekende gegevens worden deze berekeningen voorzien voor de: Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 72 Immissies van VOS, NO2 en SO2 Verzurende en vermestende deposities Indien bij de uitvoering van de studie vastgesteld wordt dat er, behoudens voor bovenstaande parameters, er bijkomende stoffen zijn waarvoor een relevante impact te verwachten is, dan worden deze uiteraard eveneens mee beoordeeld op basis van impactberekeningen. Voor de evaluatie van de impact van de transportemissies wordt gebruik gemaakt van het screening model CAR-Vlaanderen. Op basis van het aantal transporten en de route die hierbij gevolgd wordt kan m.b.v. dit model de impact op de luchtkwaliteit geschat worden van de uitlaatgasemissies. De bekomen gegevens worden gerelateerd t.o.v. concentratie- /kwaliteitsdoelstellingen. Hierbij worden algemeen aanvaarde luchtkwaliteitsdoelstellingen of internationale doelstellingen als toetsingskader beschouwd. Ten aanzien van de impactberekeningen voor verzurende en vermestende depositie wordt gebruik gemaakt van de depositiefactoren zoals opgenomen in het Richtlijnenboek lucht, rapporten VMM of andere literatuurgegevens. Bij de depositiefactoren zoals opgenomen in het RLB dient de NH3 depositie als een worst case benadering beschouwd te worden (cfr. extract RLB-lucht zoals hierna opgenomen). Bij de opmaak van het MER zal gebruik gemaakt worden van depositiefactoren in functie van het type vegetatie aanwezig in de te beoordelen habitatgebieden, zoals deze in de literatuur terug te vinden zijn. M.b.t. de berekening van de depositie te wijten aan de NOx emissies zal hierbij uitgegaan worden van de NO2 concentraties waarvoor depositiefactoren in de literatuur terug te vinden zijn (o.a. in de VMM-rapporten “Zure regen in Vlaanderen”). Ook natte depositie wordt in rekening gebracht. 9.2.3 Beoordelingskader 9.2.3.1 Impact individuele parameters exclusief deposities en geur Op basis van de berekende impactbijdragen van de emissies tot de omgevingsluchtkwaliteit wordt een effectbeoordeling voorzien. In eerste instantie wordt deze beoordeling uitgevoerd voor alle parameters waarvoor het effect kwantitatief werd berekend. Ten aanzien van de cijfermatige beoordeling van de impactniveaus wordt per parameter het hierna vermelde schema gehanteerd bij de evaluatie van de jaargemiddelde bijdrage van het bedrijf, overeenkomstig het toetsingskader opgenomen in het Richtlijnenboek Lucht: • Geen relevant negatief effect: bijdrage minder dan 1 % van de doelstelling Kennisgeving 0 KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 73 • Gering negatief effect: beperkte bijdrage van max. 3 % van de doelstelling -1 • Matig negatief effect: relevante bijdrage van min. 3 maar max. 10 % v/d doelstelling -2 • Groot negatief effect: belangrijke bijdrage van meer dan 10 % v/d doelstelling -3 Indien de wijzigingen gepaard gaan met een afname van de impact wordt een vergelijkbaar beoordelingskader ingevoerd: • Geen relevant positief effect: afname bijdrage minder dan 1 % van de doelstelling 0 • Gering positief effect: afname bijdrage max. 3 % van de doelstelling 1 • Matig positief effect: afname bijdrage min 3 maar max. 10 % v/d doelstelling 2 • Groot positief effect: afname bijdrage meer dan 10 % v/d doelstelling 3 Voor parameters waarvoor geen kwantitatieve evaluatie mogelijk zou zijn wordt eveneens bovenstaand 7-delig kader gebruikt. Deze beoordeling wordt gebaseerd op een experten inschatting. Bij het toekennen van de beoordeling per parameter kan ook rekening worden gehouden met andere elementen welke niet vervat zitten in de kwantitatieve beoordelingskaders, maar die toch als voldoende belangrijk beoordeeld worden, zonder dat hierbij tot een afzwakking van de eerder vastgelegde kwantitatieve beoordeling te komen. Dit kan bv. betrekking hebben op emissieniveaus welke als zeer belangrijk aanzien worden zonder dat deze aanleiding vormen tot een relevante impact op de luchtkwaliteit, of op emissies die aanleiding vormen tot de vorming van secundair fijn stof,… . Deze beoordeling wordt eveneens gebaseerd op een expertinschatting. 9.2.3.2 Impact verzurende en vermestende deposities M.b.t. de verzurende en vermestende depositie worden wel impactberekeningen voorzien en besproken, maar voor de impactevaluatie wordt verwezen naar de discipline Fauna & Flora. Bij de beoordeling dient echter wel rekening gehouden te worden met een wettelijk kader dat vastgelegd werd bij een beslissing van de Vlaamse Regering van 23 april 2014 (VR 2014 2304 DOC.0467/4TER ‘Programmatische aanpak van stikstofdeposities (PAS)’, § 4.2.4). Voor de ‘overgangsperiode’ (die actueel in werking is) wordt daartoe onderstaand significantiekader voor de Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 74 industriële NOx-emissies opgelegd. De methode die moet gevolgd worden voor het uitvoeren van deze passende beoordeling wordt beschreven in de ‘praktische wegwijzer passende beoordeling eutrofiëring via lucht’, uitgegeven door het ANB. Dit kader heeft ook repercussies op het al of niet noodzakelijk zijn van milderende maatregelen (emissiereductie van vermestende stoffen). Tabel IX.2.1 Beoordelingskader N-depositie in habitat gebieden zoals vastgelegd in een beslissing van de Vlaamse Regering van 23 april 2014 Opmerking: het is perfect mogelijk dat bij het indienen van het (ontwerp)MER en/of vergunningsaanvraag reeds een ander kader van toepassing is dan het hierboven vermelde. 9.2.3.3 Impact geur M.b.t. de beoordeling ten aanzien van de impact inzake geur wordt rekening gehouden met bepalingen opgenomen in het Vlaamse geurbeleid (Visiedocument Op weg naar een duurzaam geurbeleid), en de “doorvertaling” hiervan zoals opgenomen in het RLB-lucht. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naargelang de geurgevoeligheid van het te beoordelen gebied. In bijlage IV wordt info opgenomen die aan de grondslag ligt bij het vaststellen van een beoordelingskader inzake geur. Bij de beoordelingswaarden die in dit dossier gehanteerd zullen worden wordt uitgegaan van geuren die te omschrijven zijn als eerder neutraal (zoals bv. deze van vernis, nagellak, verf op solventbasis waarvan de geur ook door de aanwezige VOS bepaald wordt). Ten aanzien van het beoordelingskader dat hierna voorgesteld wordt dient wel aangegeven te worden dat de beoordelingswaarden geen wettelijke bepalingen zijn maar wetenschappelijk onderbouwde toetsingswaarden. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 75 Figuur IX.2.2 Effectenladder voor neutrale geuren in functie van de geurgevoeligheid van het toetsingsobject/-gebied (bron LNE, RLB lucht, 2012) Tabel IX.2.2 Toetsingskader voor geur, waarden uitgedrukt in equivalente geureenheden/m³ als 98P waarde (equivalente geureenheden zoals afgeleid uit geurdrempelwaarde) Berekende hoogste bijdrage bijdrage < richtwaarde (nuleffectniveau) richtwaarde < bijdrage < tussenliggende beoordelingswaarde (hinderniveau) Tussenliggende beoordelingswaarde (hinderniveau) < bijdrage < grenswaarde (ernstig hinderniveau) Bijdrage > grenswaarde (ernstig hinderniveau) Kennisgeving Hoog geurgevoelige bestemming (woongebied) < 1,5 Matig geurgevoelige bestemming Laag geurgevoelige bestemming (bedrijventerrein) < 3,0 < 5,0 Beoordeling bijdrage t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen 0 Tussen 1,5 en 2,5 Tussen 3,0 en 4,0 Tussen 5,0 en 7,5 -1 Tussen 2,5 en 3,0 Tussen 4,0 en 5,0 Tussen 7,5 en 10 -2 > 3,0 > 5,0 > 10,0 -3 KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 76 9 . 2 . 4 M i l d e r e n d e m a a t r e g el e n Indien zou blijken dat de huidige en/of toekomstige activiteiten aanleiding geven tot mogelijke hinder en/of tot overschrijdingen van emissiegrenswaarden of luchtkwaliteitsdoelstellingen, worden bijkomende milderende maatregelen voorzien. Onderscheid wordt hierbij gemaakt tussen maatregelen welke absoluut noodzakelijk zijn in het kader van vastgelegde wettelijke bepalingen, en anderzijds maatregelen die bv. voortvloeien uit het te hanteren beoordelingskader zoals opgenomen in het RLB-lucht. Milderende maatregelen worden voorzien indien: Emissiegrenswaarden of reeds vastgelegde toekomstige emissiegrenswaarden overschreden worden of zullen worden; De te verwachten bijdrage aan de immissieconcentraties, veroorzaakt door de activiteit, in combinatie met de achtergrondconcentraties, t.h.v. de dichtst bijgelegen wooncentra, hoger zal zijn dan de vastgelegde luchtkwaliteitsdoelstellingen. In dit geval kunnen de voorgestelde “milderende maatregelen” ook betrekking hebben op mogelijke oorzaken van hoge achtergrondconcentraties, indien de bijdrage van de activiteit zelf zeer beperkt is. Desgevallend wordt ook onderzoek uitgevoerd naar milderende maatregelen overeenkomstig de koppeling met de berekende impact zoals opgenomen in het RLB-lucht. Tabel IX.2.3 Link tussen vereist onderzoek naar milderende maatregelen en impactbeoordeling op basis van jaargemiddelde impact op luchtkwaliteit zoals gehanteerd in RLB-lucht Link milderende maatregelen Kennisgeving Jaargemiddelde: Voor een score van -1 geldt (beperkte bijdrage) : onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, tenzij de milieukwaliteitsnorm in referentiesituatie reeds voor 80% ingenomen is (link met milieugebruiksruimte). Score -2 : belangrijke bijdrage, milderende maatregelen moeten gezocht worden in het MER met zicht op implementatie ervan op korte termijn. Score -3 : zeer belangrijke bijdrage, milderende maatregelen zijn essentieel. Er wordt altijd verwacht dat het effect van de milderende maatregelen doorgerekend wordt en opnieuw getoetst. KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 77 9.3 GELUID EN TRILLINGEN 9 . 3 . 1 A f b a k e n i n g e n b e s c hr i j v i ng v a n h e t s t u d i eg e b i e d Het studiegebied strekt zich uit tot op minstens 200 m van de perceelsgrens en van het industriegebied conform de bepalingen in VLAREMII. Dit studiegebied wordt uitgebreid tot aan de meest nabijgelegen kwetsbare ecologische gebieden en tot aan de meest nabijgelegen woningen buiten het industriegebied. De specifieke bijdrage van het bedrijf zal dus bepaald worden tot 200 m van de perceelsgrens/industriegebied en tevens ook tot de meest nabijgelegen kwetsbare gebieden. 9 . 3 . 2 B e sc h r i j v i n g v a n d e r e f e r e n t i e s i t u a ti e In het kader van vorige MER voor deze site werden er al immissiemetingen en emissiemetingen uitgevoerd. Vermits sinds deze metingen heel wat veranderd is t.o.v deze studie (verdwijnen van installaties, nieuwe installaties, uitgevoerde milderende maatregelen, verandering van het omgevingsgeluid) worden nieuwe immissiemetingen uitgevoerd. Daarnaast wordt ook een geluidskaart opgesteld van het gehele bedrijf volgens de EMOLA-methode. De referentiesituatie wordt bijgevolg beschreven op basis van een recente geluidskaart en nieuwe immissiemeting t.h.v. de Scheldedijk waar er minstens 96 uur (4 dagen) continu zal gemeten worden. De inplanting van dit vaste meetpunt is in onderstaande figuur op een luchtfoto weergegeven. Figuur IX.3.1 Kennisgeving Mogelijke inplanting van het vaste geluidsmeetpunt – gelegen in het meest nabijgelegen natuurgebied KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 78 Deze metingen leveren de waarden op van de grootheden LAeq,1h, LA05,1h, LA10,1h, LA50,1h en LA95,1h uitgedrukt in dB(A). Om eventuele zuivere tonen op te sporen wordt tevens een tertsbandanalyse uitgevoerd. Niet alleen de statistische parameters worden opgemeten en opgeslagen. Ook de ogenblikkelijke geluidsniveaus (logging) worden opgeslagen. De metingen worden uitgevoerd conform de bijlage 4.5.1 van het VLAREM II. De meetresultaten worden getoetst aan de richtwaarden uit VLAREM II in functie van de bestemming van het meetpunt volgens het gewestplan. Alle beoordelingspunten rondom de fabriek zijn gelegen in gebied op minder dan 500 m van een industriegebied. De milieukwaliteitsnormen voor deze beoordelingspunten zijn : Dagperiode (7u tot 19u) : 50 dB(A) Avondperiode (19u tot 22u) : 45 dB(A) Nachtperiode (22u tot 7u) : 45 dB(A) De huidige geluidsemissie zal bepaald worden op basis van een geluidskaart die opgesteld wordt op basis van een raster van meetpunten. De EMOLA – methode zal hier voor gebruikt worden. Er zal rekening gehouden worden met een opsplitsing van nieuwe en bestaande geluidsbronnen volgens de definitie van VLAREM II en volgens de richtlijnen opgenomen in het ‘richtlijnenboek voor geluid en trillingen’. Het omgevingsgeluid op de Scheldedijk en rondom de fabriek wordt vooral bepaald door de bedrijven in het havengebied, waaronder de activiteiten van LANXESS nv. Daarnaast draagt ook het wegverkeer op de Scheldelaan bij tot het omgevingsgeluid. Ter informatie zullen ook de relevante geluidsbelastingskaarten opgesteld door de overheid worden weergegeven. 9 . 3 . 3 E f f e c tv o o r s p e l l i n g e n – b e o o r d e l i n g Het effect van de werking van het bedrijf zal behandeld worden als een gedeelte bestaande en nieuwe inrichting en dit in de huidige situatie. Aan de hand van de bekomen geluidsvermogenniveaus (spectrum) zal per deelinrichting de specifieke bijdrage berekend worden volgens ISO 9613. De berekende en gemeten immissieniveaus zullen ons toelaten om het specifiek geluid van het bedrijf te bepalen en te toetsen aan de geldende normering waarbij rekening wordt gehouden met het onderscheid bestaand/nieuw. Er wordt een geluidsmodel opgemaakt voor de referentiesituatie en de geplande situatie met de nieuwe installaties cumulatief met de installaties die nu al in werking zijn. Het effect van de geluidsemissie zal aan de hand van een geluidscontourenkaart gevisualiseerd worden. Ook het effect van verkeer zal onderzocht worden m.b.v. de SRM II indien relevant. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 79 Het effect van de huidige en geplande situatie zal beoordeeld worden volgens het significantiekader zoals dit is uitgewerkt in het richtlijnenboek voor geluid en trillingen : 9 . 3 . 4 M i l d e r e n d e m a a t r e g el e n Indien er overschrijdingen worden vastgesteld of significante effecten voorkomen, worden indicatieve maatregelen voorgesteld dat na het uitvoeren van het MER in een saneringsplan kan gegoten worden. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 80 9.4 MENS 9 . 4 . 1 A f b a k e n i n g e n b e s c hr i j v i ng s t u di e g e b i e d Aangezien de discipline mens-gezondheid zeer sterk steunt op gegevens van de disciplines lucht en geluid, wordt de afbakening van het studiegebied én de inschatting van de omvang van de effecten in grote mate bepaald door deze disciplines. Alvorens in te gaan op de lucht- en/of geluidskwaliteit van de omgeving, dient de doelgroep van deze discipline, met name ‘de mens’ in kaart gebracht te worden. Hiertoe wordt een beschrijving opgesteld van de ‘mensen’ die zich in de nabijheid van het bedrijf bevinden. Een meer gedetailleerde omschrijving van de bevolkingsgroep aangaande zijn aantal, zijn structuur, de aanwezigheid van kwetsbare deelgroepen (scholen, ziekenhuizen...)... wordt slechts uitgevoerd wanneer er in het MER sprake is van (mogelijke) significante milieu-effecten voor de mens. De discipline mens-mobiliteit onderzoekt enerzijds het bereikbaarheidsprofiel, anderzijds het mobiliteitsprofiel van LANXESS nv. 9 . 4 . 2 E f f e c tv o o r s p e l l i n g e n – b e o o r d e l i n g 9.4.2.1 Atmosferische emissies 9 .4 .2 .1 .1 G E Z O N D H E I D E F F E C T E N Teneinde de effecten van de atmosferische emissies te bepalen, dienen verschillende stappen doorlopen te worden: 1. identificatie van de relevante agentia of luchtpolluenten; 2. bepaling van hun concentratie, hun verspreiding en hun al dan niet continue karakter; 3. identificatie van de blootstelling en de belasting; 4. identificatie van mogelijke gezondheidseffecten die optreden t.g.v. de aanwezigheid van de relevante agentia per groep of deelgroep van de bevolking. Voor de identificatie van de agentia worden de polluenten die relevant blijken in de discipline lucht, weerhouden. De parameters die aan volgende criteria voldoen worden verder besproken in de discipline mens: (1) de parameter komt voor in de omgeving met een concentratie van méér dan 80% van de luchtkwaliteitsdoelstelling, (2) het project is verantwoordelijk door 1% van de huidige immissieconcentratie/luchtkwaliteitsdoelstelling van deze parameter, of (3) over de parameter bestaat er ongerustheid bij de bevolking. Per geselecteerde parameter wordt een korte toelichting gegeven bij de mogelijke gezondheidseffecten t.g.v. blootstellingen aan de corresponderende parameter. Voor de verschillende parameters gelden er richtwaarden ter bescherming van de gezondheid van de mens die zijn opgenomen in WHO-richtlijnen, de Nederlandse emissierichtlijn en/of in de Europese richtlijnen (de zogenaamde Dochterrichtlijnen) waarvan kan gesteld worden dat, bij het respecteren van deze richtwaarden, de beschreven effecten niet zullen optreden. Deze richtwaarden kunnen zowel betrekking hebben op het voorkomen van acute effecten t.g.v. een kortstondige blootstelling aan (zeer) hoge concentraties als op het voorkomen van effecten die verbonden zijn aan een langdurige blootstelling. In het eerste geval gelden de richtwaarden voor Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 81 concentraties gemeten over een beperkte periode. In het tweede geval hebben de richtwaarden betrekking op een jaargemiddelde blootstelling. 9.4.2.2 Geluidsemissies Voor wat geluid betreft wordt er nagegaan of de geluidsniveaus in de omgeving aanleiding kunnen geven tot psychosomatische effecten en/of hinder. Hiertoe zullen de geluidsniveaus getoetst worden aan wettelijk vastgelegde richtwaarden. 9.4.2.3 Mobiliteit Wat het aspect mobiliteit betreft, zal het bereikbaarheidsprofiel van LANXESS nv beschreven worden. De huidige capaciteit en intensiteit van de wegen rond het projectgebied (van LANXESS nv tot autosnelweg) wordt vergeleken met elkaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van uitgevoerde studies of plannen. Het mobiliteitsprofiel (zowel personen- als goederenverkeer) van LANXESS nv zal onderzocht worden en er wordt bekeken hoeveel deze bijdraagt tot de capaciteit van de weg (rekening houdend met het tijdstip van de transporten, de bestemmingen...). 9 . 4 . 3 M i l d e r e n d e m a a t r e g el e n Milderende maatregelen ter voorkoming of beperking van de effecten op de gezondheid van de populatie zullen voorgesteld worden indien uit de effectbeoordeling blijkt dat er afdoende bewijs is dat de gezondheid van de bestudeerde populatie zal lijden onder de uitvoering van het project. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 82 9.5 FAUNA EN FLORA 9 . 5 . 1 A f b a k e n i n g v a n h e t s t u d i e g e b i e d e n r e i kw i j d t e In deze discipline zullen de effecten op flora en fauna door rustverstoring, verzuring, vermesting en wijzigingen van de waterkwaliteit van het Scheldewater worden onderzocht als gevolg van de activiteiten van LANXESS nv en dit op basis van de resultaten van de abiotische disciplines. Het studiegebied wordt enerzijds afgebakend als een zone van 0,5 - 1 km rondom het bedrijfsterrein LANXESS nv waarbinnen effecten door rustverstoring en biotoopwijziging door gewijzigde waterkwaliteit kunnen optreden. Voor de effecten door verzuring zal een veel ruimer studiegebied (ca. 20 km) worden onderzocht. Deze contour wordt bepaald door de resultaten en invloedszones berekend in de discipline Lucht. Hierdoor overlapt het studiegebied met natuurgebieden, natuurreservaten, VEN-gebieden, speciale beschermingszones van het Natura 2000 netwerk (eventueel ook op Nederlands grondgebied) en Ramsargebieden. 9.5.2 Onderzoeksmethodologie 9.5.2.1 M e t h o d i e k b e s c h r i j v i n g r e f e r e n t i e s i t u a t i e De beschrijving van de referentietoestand omvat een situering van het bedrijf binnen een ruimere omgeving en een aanduiding van de waardevolle natuugebieden en beschermde gebieden. Vervolgens worden per natuurgebied de belangrijkste vegetaties en flora beschreven die aanwezig zijn en die relevant zijn bij de effectbeoordeling. Deze beschrijving gebeurt op basis van bestaande gegevens, aangevuld met een beperkte terreininventarisatie/-controle. Gebruikte bronnen zijn: BWK-kaarten, databankgegevens flora en fauna (INBO, Natuurpunt), bestaande studies en andere beschikbare inventarisatiegegevens. De aanwezige fauna ter hoogte van het studiegebied in de omgeving van het bedrijfsterrein van LANXESS nv zal worden beschreven op basis van bestaande informatie (broedvogelatlas, waarnemingen Natuurpunt, monitoringgegevens,… ). Bijzondere aandacht gaat uit naar de avifauna ter hoogte van de Zeeschelde. De VEN-gebieden en de speciale beschermingszones (vogel- en habitatrichtlijngebieden) die aanwezig zijn binnen het uitgebreide studiegebied en die relevant zijn in het kader van de effectvoorspelling worden kort besproken. De instandhoudingsdoelstellingen van de aanwezige habitats en soorten in de Natura 2000 gebieden worden opgelijst. De huidige impact van LANXESS nv op de fauna en flora ter hoogte van de natuurgebieden en beschermde gebieden door lozing effluentwater, atmosferische emissies en geluidsemissies wordt besproken en geëvalueerd. De effecten worden vergeleken met de nulsituatie. Dit zal gebeuren op basis van de resultaten aangereikt uit de disciplines Oppervlaktewater, Lucht en Geluid en de bestaande toestand van de natuur in de omgeving van het bedrijf. Effecten door eutrofiëring door lozing van het gezuiverde afvalwater worden beschreven op basis van berekeningen van de waterkwaliteit in de Zeeschelde. Er wordt nagegaan welke wijzigingen aan de milieukwaliteitsnormen kunnen optreden en welke effecten voor flora en fauna hierdoor kunnen optreden. De verzuring door atmosferische emissies wordt ingeschat op basis van de kwetsbaarheidkaarten van vegetaties voor verzuring en de kritische last van de aanwezige ecosystemen en beschermde habitats. De beoordeling houdt rekening met de gemeten achtergrondwaarden en de bijdrage van het bedrijf. Er wordt getoetst aan de korte en lange Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 83 termijndoelstellingen. De effecten van rustverstoring door geluidsemissies worden beschreven op basis van de geluidsmetingen en geluidscontourenkaarten. Het effect van verstoring van de avifauna is afhankelijk van de aanwezigheid van storingsgevoelige vogelsoorten. De beoordeling gebeurt kwalitatief. 9.5.2.2 Korte beschrijving van het studiegebied De terreinen en bedrijfsgebouwen van LANXESS nv te Lillo situeren zich op de rechteroever van de Schelde in het Antwerpse havengebied, tussen de Scheldelaan en het Kanaaldok B1. Grote delen van het bedrijfsterrein zijn bebouwd of verhard, op de nog onbebouwde zone kan er in de toekomst nog ruimtebeslag plaatsvinden. De biologische waarde van deze onbebouwde zones is beperkt. De belangrijkste natuurwaarden in de omgeving van LANXESS nv komen voor ter hoogte van de spoorwegberm palend aan het bedrijfsterrein, de Scheldeoevers en het natuurreservaat De Kuifeend. In de verdere omgeving zijn de polders op Linkeroever, Blokkersdijk, het Galgenschoor, het Ekers Moeras, de Oude Landen, het Peerdsbos, de fortengordel (Stabroek-Brasschaat), de polders op rechteroever, het Klein en Groot Schietveld en de Kalmthoutse Heide de belangrijkste gebieden met een grote natuurwaarde. Ze zijn tevens aangeduid als VEN-gebied en/of vogel- en habitatrichtlijngebied. Natura-2000 gebieden op Nederlands grondgebied en gelegen binnen een straal van 20 km rond LANXESS nv zijn de Brabantse Wal, Markiezaat en Vogelkreek. 9 . 5 . 3 E f f e c tv o o r s p e l l i n g e n – b e o o r d e l i n g Gewijzigde effecten op fauna en flora kunnen optreden als gevolg van de hervergunning en uitbreiding van de productiecapaciteit van het bedrijf. De lozing van het effluentwater, atmosferische emissies, geluidsproductie en transporten kunnen aanleiding geven tot eutrofiëring, verzuring en rustverstoring. De effecten in de geplande toestand worden vergeleken met de bestaande situatie en de nulsituatie. Lozing van effluentwater kan een mogelijke verstoring betekenen van gevoelige vegetaties ter hoogte van de Zeeschelde. Mogelijke effecten worden ingeschat op basis van de huidige en berekende waterkwaliteitsgegevens en kwantiteitsgegevens. Eventuele bijkomende effecten en risico’s door eutrofiëring (wijziging van de waterkwaliteit) worden onderzocht. Effecten door verzuring en rustverstoring worden beschreven op basis van de gewijzigde bijdragen van het bedrijf LANXESS nv in de geplande toestand, de berekende waarden worden vergeleken met deze van de referentietoestand en de nulsituatie. De verzurende emissies in de geplande toestand worden getoetst aan de korte en lange termijndoelstellingen. Volgend significantiekader zal worden gebruikt: -3: zeer significant negatief effect: volledige vernietiging/permanente verdwijning van waardevol biotoop, habitat of soort door biotoopwijziging, eutrofiëring, verzuring of rustverstoring. De bijdrage van het bedrijf aan de kritische last of toetsingswaarde is significant negatief en is groter dan 50%. Milderende maatregelen op korte termijn zijn noodzakelijk om het effect te beperken. -2: significant negatief effect: wijziging/gedeeltelijke verdwijning of aantasting van waardevol biotoop, habitat of soort door biotoopwijziging, eutrofiëring, verzuring of Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 84 rustverstoring. De bijdrage van het bedrijf aan de kritische last of toetsingswaarde is belangrijk (groter dan 10%) of relevant (tussen 5% - 10%). Milderende maatregelen op langere termijn zijn noodzakelijk om het effect te beperken. -1: weinig significant negatief effect: tijdelijke wijziging/beperkte verdwijning of aantasting van waardevol biotoop, habitat of soort door biotoopwijziging, eutrofiëring, verzuring of rustverstoring. De bijdrage van het bedrijf aan de kritische last of toetsingswaarde is beperkt (tussen 3% - 5%). Milderende maatregelen worden voorgesteld t.a.v. het standstill-principe. 0: geen of verwaarloosbaar effect. De bijdrage van het bedrijf aan de kritische last of toetsingswaarde is verwaarloosbaar en is kleiner of gelijk aan 3%. +1: weinig significant positief effect: tijdelijke verbetering, versterking of toename van waardevol ecotoop door tijdelijke afname eutrofiëring, rustverstoring of verbetering luchtof waterkwaliteit. De bijdrage van het bedrijf aan de kritische last of toetsingswaarde neemt in beperkte mate af. +2: positief significant effect: verbetering, versterking of toename van waardevol ecotoop of habitat door permanente afname eutrofiëring, rustverstoring of verbetering lucht- of waterkwaliteit. De bijdrage van het bedrijf aan de kritische last of toetsingswaarde neemt op relevante wijze af. +3: zeer significant positief effect: permanente belangrijke verbetering of sterke toename van zeer waardevol of waardevol ecotoop of habitat door afname eutrofiëring, rustverstoring of verbetering lucht- of waterkwaliteit. De bijdrage van het bedrijf aan de kritische last of toetsingswaarde neemt in belangrijke mate of op significante wijze af. Een toetsing van het project zal gebeuren aan de juridische randvoorwaarden die van toepassing zijn (Natuurdecreet). Een natuurtoets (volgens art. 16), een VEN-toets (verscherpte natuurtoets volgens art. 26 bis) en een passende beoordeling of habitattoets (art. 36 ter) zullen worden uitgevoerd. De passende beoordeling wordt opgemaakt als blijkt dat het bedrijf een betekenisvolle negatieve bijdrage levert aan een of meerdere effectgroepen. De passende beoordeling zal als bijlage bij het MER worden toegevoegd. 9 . 5 . 4 M i l d e r e n d e m a a t r e g el e n Indien significant negatieve effecten zullen optreden worden milderende maatregelen geformuleerd die de negatieve effecten kunnen voorkomen, verminderen of herstellen. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 85 9.6 OVERIGE DISCIPLINES 9.6.1 Bodem en grondwater Wat betreft de mogelijke impact op bodem- en grondwaterkwaliteit t.g.v. de exploitatie van opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen, wordt geen specifiek onderzoek voorzien. Het is namelijk zo dat deze opslagplaatsen beantwoorden aan de wettelijke voorschriften zoals opgenomen in VLAREM II. Hiermee rekening houdend kan dan ook gesteld worden dat de risico’s op het ontstaan van bodemen grondwaterverontreiniging t.g.v. de exploitatie van opslagplaatsen aan gevaarlijke stoffen afdoende beheerst zijn en geen verder onderzoek vereisen. De grond- en grondwaterkwaliteit binnen het studiegebied zal op een kwalitatieve manier besproken worden aan de hand van de op dit moment beschikbare gegevens. De huidige toestand van het bedrijfsterrein zoals bepaald in het meest recente bodemonderzoek wordt dan ook beschouwd als representatief voor de actuele situatie. Voor wat betreft de bouw van de ammoniakterminal in het gestuurd ontwikkelingscenario zullen de mogelijke effecten tijdens de aanlegfase besproken worden. 9 . 6 . 2 L a n d s c h a p , b o u w k u n d i g e r fg o e d e n a r c h eo l o g i e De beschermde monumenten en landschappen bevinden zich op een grote afstand van het bedrijf situeren. In het project-MER zal de uitwerking van de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie dan ook niet in detail besproken worden. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 86 10 INTERDISCIPLINAIRE GEGEVENSOVERDRACHT Discipline Geluid Gegevens geluidsproductie + niveau in omgeving Lucht emissies + immissiekwaliteit Oppervlaktewater Bijdrage tot waterkwaliteit Kennisgeving Gegevensoverdracht naar Mens – psychosomatische aspecten Fauna en Flora – rustverstoring Mens – toxicologische aspecten Fauna en Flora – toxicologische aspecten, verzuring en vermesting Fauna en Flora – bijdrage tot aquatische toxiciteit KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 87 11 LEEMTEN IN DE KENNIS Bij het opstellen van de kennisgeving werden nog geen leemten in de kennis naar voor geschoven. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 88 12 GRENSOVERSCHRIJDENDE INFORMATIE-UITWISSELING Gelet op het feit dat er grensoverschrijdende effecten op mens en milieu te verwachten zijn, is het aangewezen om de bevoegde autoriteiten van Nederland op de hoogte te stellen van dit project zoals vermeld in art. 4.3.4.§5 van het DAMB. M ER Een afschrift van de volledig verklaarde kennisgeving wordt voor de ter inzage legging overgemaakt aan de bevoegde Nederlandse autoriteit. Een afschrift van de beslissing m.b.t. het al dan niet goedkeuren van het MER zal eveneens overgemaakt worden aan de boevoegde instantie. MILIEUVERGUNNING Het voorgenomen project zal voorwerp uitmaken van een aanvraag tot het verkrijgen van een milieuvergunning conform art. 6 van VLAREM I. Verwacht wordt dat deze aanvraag zal ingediend worden in het voorjaar van 2015. Zoals vermeld in § 1.6 zal de vergunningsaanvraag eveneens een exemplaar van het goedgekeurde MER bevatten. Gezien het feit dat er mogelijks grensoverschrijdende effecten kunnen optreden, zal conform art. 19bis van VLAREM I, een exemplaar van de milieuvergunningsaanvraag door de Deputatie van de provincie Antwerpen overgemaakt worden aan de bevoegde Nederlandse autoriteiten. Dit exemplaar wordt overgemaakt binnen de 10 dagen na het volledig en ontvankelijk verklaren van de vergunningsaanvraag. Binnen een termijn van 2 maanden na toezending van het exemplaar van de vergunningsaanvraag, kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten hun opmerkingen overmaken aan de Deputatie van de provincie Antwerpen. Tevens kunnen belanghebbende inwoners, woonachtig te Nederland, deelnemen aan het openbaar onderzoek dat door de stad Antwerpen zal georganiseerd worden naar aanleiding van de vergunningsaanvraag. De bevoegde Nederlandse autoriteiten zullen hiertoe in kennis gesteld worden van het tijdstip en de wijze waarop het openbaar onderzoek zal georganiseerd worden. Optioneel kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten zelf een openbaar onderzoek instellen. Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 89 13 VOORSTEL INHOUDSTAFEL MER Een voorstel tot inhoudstafel van het MER is hieronder opgenomen . I I.1 I.2 I.3 I.4 II III III.1 III.2 III.3 IV IV.1 IV.2 V VI VI.1 VI.2 VI.4 VII VIII VIII.1 VIII.2 VIII.3 VIII.4 IX X XI XII XIII XIV Algemeen LANXESS nv Het voorgenomen project Toetsing MER-plicht van het project Verdere besluitvormingsproces Juridische en beleidsmatige situering van het project Ruimtelijke situering van de inrichting Algemene situering Toegangswegen Nabije omgeving: Gebieden met woonfunctie Bedrijven Natura 2000 en natuurgebieden Monumenten en landschappen Beschrijving van LANXESS nv Beschrijving van de processtappen Milieuaspecten en projectgeïntegreerde milieumaatregelen: Risico-activiteiten m.b.t. bodem en grondwater Watergebruik en emissies via water Luchtemissies Geluidsemissies Energie Transport Afvalstoffen Beschrijving geplande veranderingen Alternatieven Nulalternatief Locatiealternatief Uitvoeringsalternatieven en BBT Ingreep-effectrelaties Effectvoorspelling en -beoordeling Discipline lucht: Afbakening en beschrijving studiegebied Bespreking referentiesituatie Effectvoorspelling en -begroting Milderende maatregelen Discipline geluid: Afbakening en beschrijving studiegebied Bespreking referentiesituatie Effectvoorspelling en -begroting Milderende maatregelen Discipline mens: Afbakening en beschrijving studiegebied Bespreking referentiesituatie Effectvoorspelling en -begroting Milderende maatregelen Overige disciplines Watertoets Leemten in de kennis Postevaluatie Grensoverschrijdende informatie-uitwisseling Integratie en eindsynthese Niet-technische samenvatting Kennisgeving KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 90 FIGUREN Kennisgeving Legende Lanxess NV Hogedrempel Seveso-inrichting Lagedrempel Seveso-inrichting legende gewestplan: zie volgende pagina 0 750 1500 m Project Lanxess NV Figuur II.1: Gewestplan sertius Environmental & Safety Service s Legende bij GRUP Waaslandhaven fase I en GRUP Afbakening zeehavengebied Antwerpen EI EI+ Zone voor bedrijvigheid (*) Verkeersinfrastructuur (**) Zone voor kantoren Reservatiestrook voor verkeersinfrastructuur Zone voor KMO's Waterwegeninfrastructuur Natuurgebied Reservatiezone voor aan te leggen waterwegeninfrastructuur Permanent ecologische infrastructuur Reservatiezone voor aan te leggen waterwegverbinding Permanent ecologische infrastructuur "met medegebruik" Spoorinfrastructuur Buffer Leidingstraat Leefbaarheidsbuffer Hoogspanningsleiding Reservatiestrook leefbaarheidsbuffer type 2 Koppelingsgebied Tijdelijke natuurcompensatie Reservatiegebied voor specieberging Poldergebied of agrarisch gebied Gebied voor gemeenschaps- en openbaar nutvoorzieningen Bouwvrij agrarisch gebied Gebied voor recreatievliegen Gebied voor wonen Woonuitbreidingsgebied Gebied voor wonen, landbouw, landschapszorg en toeristisch-recreactieve activiteiten (*) Zone voor bedrijvigheid bevat de volgende stedenbouwkundige voorschriften: - Gebied voor zeehaven- en watergebonden activiteiten - Specifiek regionaal bedrijventerrein voor afvalverwerking en recyclage - Grensgebied met grootstedelijk gebied - Omgeving Noorderlaan - Grensgebied met grootstedelijk gebied - omgeving Royerssluis - Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek - Logistiek Park Schijns - Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek - Logistiek park Waasland - Gebied voor productie van energie (**) Verkeersinfrastructuur omvat de volgende stedenbouwkundige voorschriften: - Zone voor bestaande weg (GRUP Waaslandhaven fase I) - Gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur (GRUP Afbakening Zeehavengebied Antwerpen) Legende Lanxess NV bron: AGIV 0 500 1000 m Project Lanxess NV Figuur II.2: Topografische kaart sertius Environmental & Safety Service s Legende Lanxess NV Mogelijk overstromingsgevoelig Effectief overstromingsgevoelig bron: AGIV 0 500 1000 m Project Lanxess NV Figuur II.3: Overstromingsgevoelige gebieden 2011 sertius Environmental & Safety Service s Legende Lanxess NV bron: AGIV 0 150 300 m Project Lanxess NV Figuur II.4: Orthofotoplan sertius Environmental & Safety Service s Legende Lanxess NV bron: AGIV 0 500 1000 m Project Biologische minder waardevolle elementen Lanxess NV Complexvan biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen Complex van biologische minder waardevolle en waardevolle elementen tot zeer waardevolle elementen Complex van biologisch minder waardevolle en zeer waardevolle elementen Biologisch waardevol Complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen Biologisch zeer waardevol Figuur II.5: Biologische waarderings‐ kaart sertius Environmental & Safety Service s Legende Lanxess NV Vogelrichtlijngebied Habitatrichtlijngebied bron: AGIV 0 500 1000 m Project Lanxess NV Figuur II.6: Habitat‐ en vogelrichtlijngebieden sertius Environmental & Safety Service s Legende Lanxess NV VEN-gebied bron: AGIV 0 500 1000 m Project Lanxess NV Figuur II.7: VEN‐gebieden nabij projectgebied sertius Environmental & Safety Service s 343 341 ++ +0 +3 +2 +1 +- +. +/ .- ., +4 .1 PQT PQU ++/4 ./+ 47446M17..3 .+32 .+3. PSQ PSS &5%!52"# $5%2!52"# )52"#35 FDGEEDH..KJ. FDGEEDHJ+ 47446M17/4 ../. 47446M17.4 47446M17.4 FDGEEDH+ .+33 ..// 47446M17/4 ...+ ..// ..// 47446M17.4 ..4- ..4, FDGEEDH+ .+30 /+,/ 86..+3700 144 @ ./, .// 42 '!52"# -44 @ ..3, 47446M17.4 445!52"# (532!52"#42 ++4/ ./. 0++. ,44 @ 47446M17+4 ..32 ...4.34+ ..4. ..40 5624//7+/ 47446M17+4 ++4. .... 47446M17.4 ..4/ ..// [T\ FDGEEDH9 47446M17+4 ..+/ 47446M1744 PQZ +./, ..// 47446M27-3 PSR 47446M17.4 ..3. PQY +.41 FDGEEDH+ 0+4/ ..2/ 47446M17.4 PQX 47446M17/4 ..3/ ..30 FDGEEDH..KJ0 47446M17.4 FDGEEDHI 234 M27,3 / 4. ./4744460. ./4+ ./0, FDGEEDH. FDGEEDHI PQW FDGEEDH9 > 0?-446+.44 < ; 144 ./3, ./21 +./4 +.4, +.-1 +.11 +.21 : 0.4. -?0136+-44 FDGEEDHJ FDGEEDHJ+ 47446M27,4 /274/74/742 /74, /74- ./22 47446M17.4 .?2446/.44 , 9 /4 // A@ FDGEEDHI /74+ /740 AB<:CDE0AAB<:CDE0A /743 PQV +./2 47446M17/3 = FDGEEDH9+ / /7/4 /7//7// /7/2 /7/0 AB<:CDE0A /7.4 /7/3 FDGEEDH9 PQQ PQR FDGEEDH9+ 0..- ./4/ FDGEEDH..KJ/ /7/+ /74/ /7./ /74. PQS /7/1 /7/, FDGEEDH9+ 0.4/ 0++/ 47446M1744 ..2/ +.43 .44/ 47446M27-4 FDGEEDH. +../ FDGEEDH+ 47446M1703 ./3/ FDGEEDH. 47446M1744 FDGEEDH/ ./-3 +//, 47446M1744 +/., 47446M1744 0.+- 0.+1 0.+, 0.., 47446M27-4 FDGEEDHJ 0 /7.1 +/2, 47446M1743 .. AEELFDGEED 47446M2714 FDGEEDH. .+ .0 .3 .2 5789r8 ss ]^_``abcdeSbbfghiij_ak12 lm3b4n4opq blt5222523 *235 9ON +, '%%24%4#!52"# 9NN 34, 04 AEELFDGEED AEELFDGEED ON +44/ NN 3// ON +44. 044/ N *2359 3/+ 3/1 0123346789 411 Water AWW 5.319.605 m³ Dok water 104.110.919 m³ Hemel water 22.468 m³ Afvalwa ter Bayer 2.343.013 m³ Drinkwater 376.421 m³ Afvalwater 1.364.449 m³ Derde partijen Bedrijfswater 128.554 m³ Volontzout water 1.375.770 m³ Ketelvoedingswater 138.860 m³ Stoom 689.094 m³ Dokwater 51.185.268 m³ Figuur V.1 Waterbalans LANXESS nv Schelde Verdamping koeltorens 1.242.421 m³ Processen LANXESS In product 4.036 m³ Dokwater 52.925.651 m³ Kanaaldok Hemelwater 22.468 m³ Meetpunt 159000 Lozingspunt Lanxess-Bayer Meetpunt 158000 Meetpunt 159000 Figuur IX.1.1 Meetpunten VMM KENNISGEVING PROJECT-MER HERVERGUNNING EN UITBREIDING PRODUCTIECAPACITEIT Uitgave: SEPTEMBER 2014 Revisie: EV Pag. 91 BIJLAGEN Kennisgeving Bijlage I – p. 1 Bijlage I Motivatie opsplitsing bestaande en nieuwe installaties Voor het maken van het onderscheid tussen ‘bestaande’ en ‘nieuwe’ installaties met betrekking tot geluid, wordt gebruik gemaakt van de definitie, zoals opgenomen in Vlarem, Titel II: “Een inrichting kan als bestaand beschouwd worden, indien: de exploitatie op 1/1/1993 was vergund, of waarvoor vóór 1/9/1991 een vergunningsaanvraag is ingediend, of de inrichting op 1/1/1993 in bedrijf is gesteld, vóór 1/1/1991 niet vergunningsplichtig was, en waarvoor vóór 1/3/1993 een vergunningsaanvraag is ingediend. Ingedeelde inrichtingen die niet voldoen aan de voorwaarden van een bestaande inrichting, worden als nieuwe inrichting beschouwd. Bestaande inrichtingen, die een capaciteitsverhoging hebben ondergaan van meer dan 100% (aanzienlijke verandering) en bestaande inrichtingen die zijn verplaatst naar een andere locatie binnen het bedrijf dienen volgens het Vlarem ook als nieuwe installaties te worden beschouwd.” Zwavelzuurbedrijf Vergund op 1/1/1993 Actuele situatie Vergunde situatie Geplande capaciteit – Scenario 1 Geplande capaciteit – Scenario 2 Capaciteit zwavelverbranding ton/jaar als SO3 476.000 800.000 800.000 800.000 Capaciteit branders S2 Capaciteit branders S3 kW 22.000 32.000 32.000 32.000 kW 35.000 35.000 35.000 35.000 800.000 32.000 35.000 De verhoging van de vergunde capaciteit van de zwavelverbranding bedraagt minder dan 100%. De branders van S2 zijn vervangen door nieuwe branders, waarvan de capaciteit eveneens minder dan 100% verhoogd is. Zowel S2 als S3 kunnen dus als bestaande inrichtingen beschouwd worden, met uitzondering van die installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst, aanzienlijk veranderd of toegevoegd zijn. Het betreft hier meer bepaald volgende installatie-onderdelen: Persluchtvoorziening voor de brandstofverstuiving van de nieuwe zwavelbranders op S2 Geheel bestaand Bijlage I – p. 2 Hydraminebedrijf Vergund op 1/1/1993 Actuele situatie Vergunde situatie Geplande capaciteit – Scenario 1 Geplande capaciteit – Scenario 2 Capaciteit ‘Chemische oxidatie als basis van en behorend tot de caprolactamproductie’ ton/jaar caprolactam 150.000 235.000 235.000 235.000 Capaciteit ‘Productie van 30% ammoniak-wateroplossing’ 270.000 225.000 ton/jaar als N 92.000 225.000 225.000 225.000 Volgende procesonderdelen maken deel uit van de ‘chemische oxidatie als basis van en behorend tot de caprolactamproductie’: ammoniak oxidaties, hoofd- en nevenabsorpties, AC-toren, kuipen, wastoren, DeNOx en koelkringen. De verhoging van de vergunde capaciteit van de onderdelen behorend tot ‘chemische oxidatie als basis van en behorend tot de caprolactamproductie’ is minder dan 100%. Deze installatie-onderdelen kunnen dus als bestaande inrichtingen beschouwd worden, met uitzondering van die installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst, aanzienlijk veranderd of toegevoegd zijn. Het betreft hier meer bepaald volgende installatie-onderdelen: DeNOx Geheel bestaand De toename van de capaciteit van de ‘productie van 30% ammoniak-wateroplossing’ bedraagt meer dan 100%. Deze installatie dient dan ook als nieuw beschouwd te worden. Cyclohexaanoxidatie en anonbedrijf Vergund op 1/1/1993 Actuele situatie Vergunde situatie Geplande capaciteit – Scenario 1 Geplande capaciteit – Scenario 2 Capaciteit anolon 90/10 ton/jaar 105.000 160.000 160.000 160.000 Capaciteit cyclohexanon ton/jaar 145.000 200.000 200.000 200.000 Capaciteit cyclohexanol ton/jaar 10.000 10.000 10.000 10.000 160.000 220.000 10.000 Bijlage I – p. 3 De capaciteitsverhogingen in de cyclohexaanoxidatie en het anonbedrijf bedraagt minder dan 100%. Deze installatie-onderdelen kunnen dus als bestaande inrichtingen beschouwd worden, met uitzondering van die installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst, aanzienlijk veranderd of toegevoegd zijn. Het betreft hier meer bepaald volgende installatie-onderdelen: Bijkomende warmtewisselaar (E-210-2) werd ingebouwd aan D-204 Bijkomende warmtewisselaar (E-201) werd geplaatst Reactor 0 in de cyclohexaanoxidatie D-203-0 4e hydrolysestap F-308 in de cyclohexaanoxidatie ter hoogte van D-301 Aan de warmtewisselaars E-404 en E-407 werd telkens een bijkomende warmtewisselaar ingebouwd (resp. E-404-2 en E-407-2) Centrifuge 3 M-302-3 voor boorzuur Bijkomende coalescer F-326 voor de destillatie Grotere luchtcompressor C-101-A (1150 kW -> 2000 kW op zelfde locatie, uitbreiding < 100%, als bestaand beschouwen) Bekijomende dehydrator D-201-0 (voorhydrator) Tussen-Eko D-211 met randapparatuur in de cyclohexaanoxidatie Tweede ontspanningskolom (D230) met randapparatuur in cyclohexaanoxidatie Voorkristaller M-303 Bijkomende condensor op residukolom D-402 Nieuwe na-eko D206 (op zelfde locatie, als bestaand beschouwen) Dehydrogenatiereactoren 10 en 11 De regeneratief thermische oxidatie (RTO) Nieuwe luchtcompressor (C101D) in gebouw 2211 (290 kW) Enkele klimatisatie-eenheden (respectievelijk 125, 27, 27 en 3 kW) NH3 koeleenheid in het ANOLONbedrijf (ter vervanging van freon koelgroep) Aanpassingen aan moederloogextractiekolom: nieuwe terugextractiekolom met randapparatuur Een nieuwe hydrolysetank F-604 Een nieuwe kristallertank F-300 met randapparatuur Bijlage I – p. 4 Een nieuwe eco nakoeler E-280 Een vergrote waterafscheider F-108 (meer dan 100% groter dan de oude) Volgende wijzigingen werden eveneens doorgevoerd maar zijn o.i. niet relevant m.b.t. geluid: De schotels van de boven-eko (D-202) werden vervangen; In de eerste ontspanningskolom (D-204) werden de schotels vernieuwd; In de na-eko (D-206) werden de schotels vernieuwd; In de alkalistripper werd de pakking vernieuwd; De vullichamen van D-807 werden vervangen om de verdeling te verbeteren; De 2-lagige luchtkoelers E-204 werden vervangen door 3-lagige luchtkoelers ter verhoging van de koelcapaciteit, ventilatorvermogen is hetzelfde gebleven; De inbindpunten van een vijfde reactor voor de oxidatie van cyclohexaan naar cyclohexanol werden ingebouwd; De uitloopleidingen van alle reactoren werden vergroot; De cyclohexaanleiding van reactor 4 naar de PO-toren werd vergroot; Alle schotels in de onder-eko en de midden-eko (D202) werden vernieuwd; Er werden grotere flenzen geplaatst op D-220 voor aansluiting van E-224; Van D-403 werden alle schotels vernieuwd; De Regeneratieve Thermische Oxidator (RTO) werd uitgebreid van 3 naar 5 bedden. Geheel bestaand Caprolactambedrijf Vergund op 1/1/1993 Actuele situatie Vergunde situatie Geplande capaciteit – Scenario 1 Geplande capaciteit – Scenario 2 Capaciteit caprolactam ton/jaar 150.000 235.000 235.000 235.000 270.000 Bijlage I – p. 5 De capaciteitsverhogingen in het caprolactambedrijf bedraagt minder dan 100%. Deze installatieonderdelen kunnen dus als bestaande inrichtingen beschouwd worden, met uitzondering van die installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst, aanzienlijk veranderd of toegevoegd zijn. Het betreft hier meer bepaald volgende installatie-onderdelen: Vacuümpomp O6 (40 kW) Vacuümpompen energierecuperatie caprolactamdestillatie (2 x 15 kW) Klimatisatie gebouw 2223 (20 + 50 kW) Geheel bestaand Ammoniumsulfaatbedrijf Vergund op 1/1/1993 Actuele situatie Vergunde situatie Geplande capaciteit – Scenario 1 Geplande capaciteit – Scenario 2 Capaciteit productie stikstofmeststoffen ton/jaar als vaste stof 770.000 990.000 990.000 1.100.000 Capaciteit behandeling meststoffen ton/jaar 770.000 990.000 990.000 1.100.000 Capaciteit opslag meststoffen ton/jaar 100.000 100.000 100.000 100.000 1.250.000 1.250.000 100.000 De capaciteitsverhogingen in het caprolactambedrijf bedraagt minder dan 100%. Deze installatieonderdelen kunnen dus als bestaande inrichtingen beschouwd worden, met uitzondering van die installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst, aanzienlijk veranderd of toegevoegd zijn. Het betreft hier meer bepaald volgende installatie-onderdelen: Geen Geheel bestaand Polyamidebedrijf De vergunning voor het polyamidebedrijf werd verleend in 2012. Het polyamidebedrijf dient dus in zijn geheel als een nieuwe installatie beschouwd te worden. Geheel nieuw Bijlage I – p. 6 Krachtcentrale midden De bestaande ketel 1, momenteel nog in dienst maar uit dienst vanaf eind februari 2015, werd in 1986 vergund. Deze vergunning stond oorspronkelijk op naam van Electrabel en werd in 2000 overgenomen door Bayer. bestaand Ketels 6 en 7 werden in 2000 vergund en zijn als nieuwe installaties te beschouwen. Energie zuid Alle installaties waren vergund voor 1993. Installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst, aanzienlijk veranderd of toegevoegd zijn, moeten als nieuw beschouwd worden. Het betreft hier meer bepaald volgende installatie-onderdelen: Twee luchtcompressoren van respectievelijk 600 en 1500 kW in gebouw 3209/3219 geheel bestaand Ketels 3 en 4 werden na 1993 vergund en zijn als nieuwe installaties te beschouwen. Neveninstallaties Alle installaties waren vergund voor 1993. Installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst, aanzienlijk veranderd of toegevoegd zijn, moeten als nieuw beschouwd worden. Het betreft hier meer bepaald volgende installatie-onderdelen: Transformator van 16000 kVA in gebouw 5281 6 Transformatoren van 16000 kVA elk in gebouw 9331 Transformator van 10000 kVA in gebouw 2252 Transformator van 1600 kVA in gebouw 2352 2 Transformatoren van 1600 kVA elk in gebouw 8471 Geheel bestaand Biologie Alle installaties waren vergund voor 1993. Installatie-onderdelen, die sinds 1993 verplaatst, aanzienlijk veranderd of toegevoegd zijn, moeten als nieuw beschouwd worden. Het betreft hier meer bepaald volgende installatie-onderdelen: Flotatie Twee bijkomende beluchtingsbekkens Bestaand Bijlage I – p. 7 Vergunde situatie Alle bijkomende installaties, dienen als nieuw beschouwd te worden. Het betreft hier volgende installaties: Twee nieuwe stoomketels van 2 x 40 MW in gebouw 3201 Ontspanstations 35 bar -> 20 bar en 20 bar -> 6 bar in gebouw 3201 Stoomturbines 35 bar -> 20 bar en 35 bar -> 6 bar met generator in gebouw 3209 Bijlage II – p.1 Bijlage II : Overzicht reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op het terrein van LANXESS nv OPDRACHT TTR-09.03.2012 OBO-12.04.2011 TTR-19.04.2010 OBO-27.11.2009 OBO-26.10.2009 OBO-05.08.2009 OBO-05.06.2009 TTR-15.01.2009 TTR-08.12.2008 OBO-30.10.2008 BSP-21.12.2006 TTR-11.12.2006 EEO-20.04.2006 TTR-24.11.2005 TITEL Derde Tussentijds rapport Caprolactam, Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen, Lanxess NV Oriënterend bodemonderzoek Lanxess nv, Scheldelaan 3300 te 2040 Lillo Tweede Tussentijds Rapport Caprolactam, Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen, Lanxess NV, periode 14/11/2008 – 31/12/2009 Oriënterend Bodemonderzoek Lanxess NV, Garagewerkplaats, Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen Oriënterend Bodemonderzoek Lanxess Buitenmagazijn, Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen Oriënterend Bodemonderzoek Waterzuivering Lanxess NV, Scheldelaan 420, 2040 Antwerpen (11/005076) Oriënterend Bodemonderzoek Lanxess NV, Scheldelaan 420, 2040 Antwerpen (11/004969) Tussentijds rapport bsw Caprolactamanonafdeling, Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen, periode 27/09/2007 – 14/11/2008 Tussentijds verslag 3 bsw Lanxess nv, Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen, perceel 24 1M/2, periode 01/10/2006 – 30/09/2008 Oriënterend bodemonderzoek Lanxess NV, Scheldelaan 420, Haven 507, 2040 Antwerpen (11/004607) Tweede Bodemsaneringsproject Lanxess NV (CaprolactamAnonafdeling), Scheldelaan 420 te Antwerpen – 11/003411 Tussentijds saneringsevaluatierapport 2, Lanxess nv, Scheldelaan 420, 2040 Antwerpen, Periode 01/10/2004-30/09/2006 Eindevaluatierapport sanering Lanxess nv Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen Tussentijds saneringsevaluatierapport sanering perceel 81K/2, Lanxess nv Scheldelaan 420 AUTEUR STATUS Arcadis Belgium NV Goedgekeurd Sertius CVBA Goedgekeurd Arcadis Gedas NV Goedgekeurd Arcadis Belgium NV Goedgekeurd Arcadis Belgium NV Goedgekeurd Arcadis Belgium NV Goedgekeurd Arcadis Belgium NV Goedgekeurd Arcadis Gedas NV Goedgekeurd Arcadis Gedas NV Goedgekeurd Arcadis Belgium NV Goedgekeurd Arcadis Gedas NV Conform Arcadis Gedas NV Goedgekeurd Arcadis Gedas NV Goedgekeurd Arcadis Gedas nv Goedgekeurd Bijlage II – p.2 OPDRACHT TTR-24.11.2005 BBO-26.03.2004 OBO-19.03.2004 OBO-29.01.2004 OBO-23.11.2001 TITEL Tussentijds evaluatierapport 1 sanering perceel 241 K, Lanxess nv Scheldelaan 420 Beschrijvend Bodemonderzoek Bayer Antwerpen NV, Haven 507, Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen (11/002722) Bayer Antwerpen NV Actualisatie Oriënterend Bodemonderzoek Bayer Antwerpen NV, Haven 507, Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen (11/002774) Actualisatie Oriënterend Bodemonderzoek Voor Onderzoekslocatie gelegen aan de Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen (P 234b, 234c, 234p, 234v en 234w) Uitvoering van een OBO Bayer Antwerpen nv, Scheldelaan 420, Haven 507 te 2040 Antwerpen (B03/5112.010) + aanvulling dd. 17.01.2002 + verslag werken 81K2 dd. 26.04.2002 + verklaring 234P en 234R dd. 23.07.2002 + aanvullend onderzoek dd. 15.05.2003 AUTEUR STATUS Arcadis Gedas NV Goedgekeurd Arcadis Gedas NV Conform Arcadis Gedas NV Goedgekeurd Ecorem NV Goedgekeurd Ecorem NV Goedgekeurd Bijlage III Uittreksel uit MONEOS-jaarrapport WL 2011 021(26MDDUERHNPRQLWRULQJ:/2YHU]LFKWPRQLWRULQJK\GURG\QDPLHNHQI\VLVFKHSDUDPHWHUV]RDOVGRRU:/LQ LQKHW=HHVFKHOGHEHNNHQJHPHWHQ Tabel 24 - Zeescheldebekken: algemeen overzicht 2011 van de afvoer van de tijrivieren de zijbekkens, het Rupelbekken, en aan de Schelde te Schelle (alle debieten zijn in m³/s) (klassieke methode ir. Codde) 'HILQLWLHYHYHUVLH FORMULIER: F-WL-PP10-1 Versie 02 GELDIG VANAF: 17/04/2009 :/5BBUHYB Bijlage IV – p.1 Bijlage IV Juridisch en beleidsmatig kader lucht en geur gebruik bij impactevaluatie Pagina 1 van 12 Bijlage IV – p.2 1 Luchtkwaliteitsdoelstellingen In onderstaande tabel worden de actueel van toepassing zijnde, en de reeds vastgelegde toekomstige luchtkwaliteitsdoelstellingen opgenomen, zoals af te leiden uit de Europese regelgeving, en in Vlaanderen via Vlarem-II wetgeving geïmplementeerd. Tabel 1: Luchtkwaliteitdoelstellingen overeenkomstig de Europese Kaderrichtlijn ‘Lucht’ (herziening goedgekeurd op 14 april 2008) Polluent Middelingtijd Grenswaarde Overschrijdingsmarge Datum waarop aan de grenswaarde moet voldaan worden Zwevende deeltjes (PM10) Daggrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens 24 uur 50 µg/m3 PM10 mag niet meer dan 35 keer per jaar worden overschreden. (35/365 -> P 90,40 - 50% bij de inwerkingtreding van deze richtlijn, op 1 januari 2001 en daarna om de twaalf maanden met een gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot 0% uiterlijk 1 januari 2005 1 januari 2005 Jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens kalenderjaar 40 µg/m3 PM10 20% bij de inwerkingtreding van deze richtlijn, op 1 januari 2001 en daarna om de twaalf maanden met een gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot 0% uiterlijk 1 januari 2005 1 januari 2005 Zwevende deeltjes (PM2,5) Jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens 1 kalenderjaar 25 µg/m3 PM2,5 1 1 januari 2015 : tot 2015 geldt de waarde als streefwaarde; voor 2020 staat een indicatieve waarde van 20 µg/m³ vermeld. Stikstofdioxide (NO2) en stikstofoxiden (NOX) Uurgrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens 1 uur 200 µg/m3 NO2 mag niet meer dan 18 keer per kalenderjaar worden overschreden (18/8760 -> P 99,79 - 50% bij de inwerkingtreding van deze richtlijn, op 1 januari 2001 en daarna om de twaalf maanden met een gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot 0% 1 januari 2010 jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens Kalenderjaar 40 µg/m3 NO2 50% bij de inwerkingtreding van deze richtlijn, op 1 januari 2001 en daarna om de twaalf maanden met een gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot 0% uiterlijk 1 januari 2010 1 januari 2010 alarmdrempel uurbasis 400 µg/m3 NO2 gedurende 3 opeenvolgende uren Geen overschrijdingsmarge 1 januari 2010 Pagina 2 van 12 Bijlage IV – p.3 Polluent Middelingtijd Grenswaarde jaargrenswaarde voor de bescherming van de vegetatie Kalenderjaar 30 µg/m NOx 3 Overschrijdingsmarge Datum waarop aan de grenswaarde moet voldaan worden Geen overschrijdingsmarge 19 juli 2001 In Vlaanderen zijn evenwel geen gebieden gedefinieerd waar de grenswaarde van toepassing is Zwaveldioxide (SO2) 3 3 Uurgrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens 1 uur 350 µg/m mag niet meer dan 24 keer per kalenderjaar worden overschreden 150 µg/m (43%) bij de inwerkingtreding van deze richtlijn, op 1 januari 2001 en daarna om de twaalf maanden met een gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot 0% uiterlijk 1 januari 2005 1 januari 2005 Daggrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens 24 uur 125 µg/m3 mag niet meer dan 3 keer per kalenderjaar worden overschreden geen 1 januari 2005 Gemiddeld dagelijks maximum over 8 uur 10 mg/m3 6 mg/m3 op 13 december 2000, op 1 januari 2003 en daarna om de 12 maanden afnemend met 2 mg/m3, om op 1 januari 2005 uit te komen op 0% 1 januari 2005 kalenderjaar 0,5 µg/m3 100% 1 januari 2001 – 12 maanden afnemend tot 0% op 1 januari 2005 (2010) 1 januari 2005 Koolstofmonoxide (CO) Grenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens Lood (Pb) Jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens (1 januari 2010) Benzeen (C6H6) Jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens kalenderjaar 5 µg/m3 daggemiddelde 50 µg/m³ (als 98P) - - Gemiddeld dagelijks maximum over 8 uur 120 µg/m³ (25 x gemiddelde over 3 jaar) Grenswaarde nog niet definitief 1 januari 2010 1 januari 2010 Ozon (O3) Streefwaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens Ten aanzien van het Europees kader dient vermeld dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om uitstel te vragen voor de NO 2 en PM10 doelstellingen. Dergelijk uitstel werd niet verleend aan België. M.b.t. de vermelde grenswaarden dient gesteld dat het voldoen hieraan zeker niet impliceert dat er geen gezondheidseffecten meer zullen zijn. Dit is geenszins het geval m.b.t. fijn stof waarvan aangenomen wordt dat er geen onderste concentratie bestaat beneden dewelke er geen (gezondheids)effecten meer zouden optreden. Inzake PM10 wordt door WHO trouwens een doelstelling van 20 µg/m³ voorop gesteld. Pagina 3 van 12 Bijlage IV – p.4 Niettegenstaande de ingevoerde doelstellingen inzake PM2,5, (fractie die als schadelijker kan beschouwd worden dan PM10), blijkt uit evaluatie van de gegevens dat alsnog het respecteren van de daggemiddelde doelstelling inzake PM10 de meest kritische factor blijft ten aanzien van het al of niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen. Dit heeft vnl. te maken met de hoogte van de jaargemiddelde PM2,5 doelstellingen. Internationaal worden soms strengere doelstellingen voorop gesteld. Zo zou in California de doelstelling voor jaargemiddelde PM2,5 15 µg/m³ bedragen. Opmerkingen m.b.t. de beoordeling van de emissies van fijn stof afkomstig van verkeer en verbranding - Uit tal van literatuurgegevens kan afgeleid worden dat zelfs het voldoen aan grenswaarden inzake fijn stof niet wil zeggen dat er geen gezondheidseffecten optreden. Dit wordt trouwens ook in VMM rapporten letterlijk opgenomen. Eén van de redenen hierbij is het feit dat PM10 in feite een minder geschikte parameter is om gezondheidseffecten te wijten aan fijn stof éénduidig in kaart te brengen. De kleinere fracties en de samenstelling ervan blijken meer bepalend te zijn m.b.t. de gezondheidsimpact. In dat kader zou de meting van het aantal deeltjes en/of de concentratie van elementair koolstof een betere indicator zijn. HCl en HF Vlarem-II grenswaarde inzake HF van 3 µg/m³ als 98P WGO richtwaarde van 1 µg/m³ HF als jaargemiddelde TA-luft beschermingswaarde van 0,4 µg/m³ HF als jaargemiddelde TA-luft beschermingswaarde van 0,3 µg/m³ fluorzouten als jaargemiddelde Vlarem-II grenswaarde inzake HCl van 300 µg/m³ (als 98P waarde) Stofdepositie richt- of grenswaarden van respectievelijk 350 of 650 mg/m².dag Zware metalen in neervallend stof Tabel 2 : Jaargemiddelde grens- en streefwaarden inzake depositie van zware metalen uitgedrukt in µg/m².dag (als gemiddelde op jaarbasis) lood cadmium Grenswaarde Richtwaarde TA-luft Vlarem-II Vlarem-II 3.000 250 100 20 2 nikkel 15 arseen 4 kwik 1 vanadium mangaan thallium 10 2 Pagina 4 van 12 Bijlage IV – p.5 Zware metalen(in zwevend stof) Naast enkele Europees vastgelegde streefwaarden inzake cadmium, nikkel en arseen (streefwaarden waaraan zoveel mogelijk moet voldaan worden na 2012) kan nog melding gemaakt worden van grenswaarden opgenomen in Vlarem-II en van internationaal gehanteerde doelstellingen. Deze laatste hebben betrekking op de totale fracties terwijl de Europees vastgelegde doelstellingen voor cadmium, nikkel en arseen enkel betrekking hebben op de PM10 fractie. Tabel 3 : Jaargemiddelde grens- en streefwaarden inzake zware metalen in omgevingslucht, uitgedrukt in µg/m³ Grenswaarde Europese Vlarem-II streefwaarde lood 0,5 cadmium 0,03 0,005 nikkel 0,020 arseen 0,006 WGO doelstelling 0,005 kwik 1 vanadium 1 mangaan 1 0,15 thallium Chroom VI 1 0,0025 : als maximaal daggemiddelde Doelstellingen inzake zure depositie Doelstellingen inzake zure depositie worden afgeleid uit beleidsdoelstellingen zoals opgenomen in verschillende VMM rapporten en streefwaarden opgenomen in Vlarem-II. Tabel 4 : Beleidsdoelstellingen in Zeq/ha.jaar voor verzurende depositie (bron: VMM jaarrapporten) Totale verzuring Middellangetermijndoelstelling (2010) Langetermijndoelstelling 1 * (2030) Langetermijndoelstelling 2 ** (2030) 2770 1400 300 à 700 * Lange termijnsdoelstelling 1: voor de meeste bio-ecosystemen (Mina-plan 3, 2004); ** Lange termijnsdoelstelling 2: voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen; Vlarem-II streefwaarden verzurende depositie Vlarem-II streefwaarden vermestende depositie 14 kg N/ha/jaar voor loofbossen 5,6 kg N/ha/jaar voor “meer natuurlijke soortensamenstelling in naaldbos, heide op zandgrond en vennen Pagina 5 van 12 Bijlage IV – p.6 Doelstellingen NH3 immissies Inzake NH3 liggen geen wettelijke doelstellingen vast. Er kan gerefereerd worden naar een jaargemiddelde doelstelling van 8 µg/m³ die zowel door WGO als VMM gehanteerd wordt in het kader van bescherming van ecosystemen. Doelstellingen VOS immissies Behoudens inzake benzeen worden op Europees vlak geen strikte doelstellingen vastgelegd inzake VOS concentraties in omgevingslucht. Behoudens hoger vermelde wettelijk vastgelegde doelstellingen kan m.b.t. de VOS nog gebruik gemaakt worden van bvb doelstellingen zoals internationaal gehanteerd. Dit betreft o.a. WGO doelstellingen, Nederlandse MTR waarden,…. . Enkele voorbeelden ter illustratie worden hieronder opgenomen. “Guideline values” v/d WGO 700 µg/m³ als daggemiddelde 260 µg/m³ als weekgemid. 260 µg/m³ als weekgemid. MTR waarden Nederland 100 µg/m³ als jaargemid. 800 µg/m³ als jaargemid. 300 µg/m³ als jaargemid. 3000 µg/m³ als daggemid. dichloroethaan styreen tolueen tolueen ethylbenzeen Ethylbenzeen 1.000 µg/m³ (reference inhalation concentration EPA) Xylenen 100 µg/m³ (reference inhalation concentration EPA) 22 000 µg/m³ als jaargemid. Dioxines Inzake dioxines liggen geen wettelijke doelstellingen vast. Voor de impactbeoordeling wordt gerefereerd naar de toetsingswaarden zoals gehanteerd door VMM, welke afgeleid werden uit aanvaardbare dagelijkse innamedosissen. Dit zijn dus geen wettelijk vastgelegde doelstellingen. Op basis van een richtwaarde van 1 of 4 pg TEQ/kg.dag als innamedosis (WGO) worden hieronder de drempelwaarden voor de gemeten deposities opgenomen, zoals gehanteerd door VMM. Tabel 5: Doelstellingen inzake depositie van dioxine, zoals gehanteerd door VMM. Innamedosis WGO Jaargemiddelde depositie Maandgemiddelde depositie omschrijving richtwaarde op basis van 1 pgTEQ/kg.dag 2 pg TEQ/m².dag 6 pg TEQ/m².dag Matig verhoogde waarde richtwaarde op basis van 4 pgTEQ/kg.dag 10 pg TEQ/m².dag (26 pg ≥ x > 6 pg TEQ/m².dag) 26 pg TEQ/m².dag Verhoogde waarde (> 26 pg TEQ/m².dag) Op basis van de langjarig gemiddelde meetwaarden t.h.v. achtergrondstations kan gesteld worden dat de jaargemiddelde doelstelling van 2 pg TEQ/m².dag (als jaargemiddelde depositie), hetgeen overeenkomt met een innamedosis van 1 pgTEQ/kg.dag, in Vlaanderen momenteel niet (op permanente basis) haalbaar is. De richtwaarde van 10 pgTEQ/m².dag, overeenkomend met een inname dosis van 4 pg TEQ/kg.dag, zou daarentegen wel haalbaar moeten zijn, behoudens op plaatsen met een aanzienlijke lokale bron. Als belangrijkste dioxinebronnen worden in Vlaanderen beschouwd: bepaalde metallurgische activiteiten, houtkachels en open haarden, verbranding van groen- en andere afval in open vuurtjes,… . Pagina 6 van 12 Bijlage IV – p.7 2 Emissiedoelstellingen Broeikasgassen Het Kyoto Protocol vormt de basis van het beleid waarbij emissiedoelstellingen worden vastgelegd voor broeikasgassen voor de verschillende contractsluitende landen. Binnen dit protocol engageerde België zich tot een emissiereductie van gemiddeld 7,5% in de periode 2008 – 2012 ten opzichte van het referentiejaar 1990. De verdeling tussen de verschillende gewesten werd in maart 2004 vastgelegd. Vlaanderen moet hierbij 5,2% broeikasgassen reduceren t.o.v. 1990, Wallonië 7,5%. In een studie die door VITO werd uitgevoerd, werd de uitstoot door de sector verkeer en vervoer in 2020 op 15 miljoen CO2 equivalenten berekend. Dit is 2% minder dan in 2000. De niet meegerekende CO2 emissie van de biobrandstoffen (CO2 neutraal verondersteld) zouden tegen 2020 voor een aanzienlijke daling in CO2 equivalenten moeten zorgen. Niet-broeikasgassen Emissie van verzurende en ozonvormende componenten Teneinde verzuring en ozonvorming tegen te gaan, worden zowel op internationaal, Europees als regionaal niveau emissiedoelstellingen vastgelegd. Op internationaal niveau worden, via het Göteborg Protocol (1) (1999), een aantal afspraken gemaakt waarbij reductiedoelstellingen worden vooropgesteld ter vermindering van verzuring, eutrofiëring (vermesting) en vorming van ozon, meer bepaald voor de uitstoot van de verontreinigingparameters SO2, NOx, NH3 en VOS. De meer recente Europese richtlijn (NEC (2)-richtlijn 2001/81/EG) legt striktere reducties op waardoor tegen 2010 een vermindering moet gehaald worden voor de parameters SO 2, NOx, NH3 en VOS. De NEC-richtlijn legt voor het jaar 2010 nationale emissieplafonds vast voor de verschillende lidstaten evenals tussentijdse milieudoelstellingen voor de Europese Gemeenschap in zijn geheel. In België werden de nationaal toegekende plafonds over de verschillende gewesten verdeeld. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de conform de NEC-richtlijn en de door LNE vooropgestelde emissiedoelstellingen voor Vlaanderen evenals de richtinggevende emissiedoelstellingen uit het Milieubeleidsplan 2003-2007 (MBP 2003–2007). Tabel 6: Emissiedoelstellingen 2010 vastgelegd overeenkomstig de NEC-richtlijn In kton/jaar Emissiedoelstelling voor Vlaanderen, excl. transport Emissiedoelstelling niet stationaire bronnen (o.a. transport en off-road) voor België Emissiedoelstelling 2010 transportsector in Vlaanderen - Aminal 2004 SO2 65.8 2 1,25 NOx 58.3 68 42,67 NH3 45 NM-VOS 70,9 35.6 20,96 Vnl. inzake VOS en NOx werd lang de haalbaarheid van de doelstelling 2010 in vraag gesteld, maar uiteindelijk blijken de emissies voor 2010 hieraan wel te voldoen (hoogste waarschijnlijk mede omwille van de economische crisis). De haalbaarheid van het emissieplafond inzake SO2 wordt niet in vraag gesteld. Deze emissieplafonds blijven uiteraard ook in de toekomst van kracht. 1 Het Protocol van Göteborg betreft het “Protocol van het Verdrag over grensoverschrijdende luchtverontreiniging van verzuring, eutrofiëring en ozon in de omgevingslucht. In februari 2000 werd dit protocol door België ondertekend. 2 NEC: National Emission Ceiling of Nationale Emissie Maxima (NEM). Pagina 7 van 12 Bijlage IV – p.8 Gezien de te verwachten aanscherping van de doelstellingen tegen 2020 kan dan ook gesteld worden dat ongeacht het voldoen aan de doelstelling 2010 er bijkomend dient gestreefd te worden naar verdere verlaging van de emissies. Bij de aanscherping worden ook plafonds inzake fijn stof verwacht. In dit opzicht kan verwezen worden naar het recent goedgekeurde herziening van het Protocol van Göteborg. De verlaagde plafonds die hier afgesproken werden zullen normaal gezien geïntegreerd worden bij de herziening van de NEC. De reductiedoelstellingen voor België worden in onderstaande tabel gegeven. Deze doelstellingen zijn geformuleerd als procentuele reducties t.o.v. 2005, wat betekent dat de absolute doelstelling voor 2020 (in kton) wijzigt bij een aanpassing van de geïnventariseerde emissies voor 2005 (ook emissies van historische jaren worden regelmatig bijgesteld). In de tabel hieronder worden de emissies voor het jaar 2005 vermeld en de resulterende absolute doelstellingen voor 2020. Tabel 7: reductiedoelstellingen voor België cfr herziening Protocol van Göteborg (2012) Reductiedoelstelling Emissie 2005 (kton) Doelstelling 2020 (kton) 2020 t.o.v. 2005 NOx 41% 291,0 171,7 SO2 43% 145,2 82,8 PM2,5 20% 24,4 19,5 VOS 21% 142,7 112,7 NH3 2% 71,3 69,9 Ter voorbereiding van de goedkeuring van het gewijzigde protocol werd met een beslissing van de Interministeriële Conferentie Leefmilieu (d.d. 27/04/2012) ook een verdeling van de emissiereductiedoelstellingen over de drie gewesten afgesproken. Tabel 8: emissieplafonds cfr herziening Protocol van Göteborg (2012) 2020 Vlaanderen Brussel Wallonië België België Stationair Stationair Stationair Transport Totaal (kton) (kton) (kton) (kton) (kton) NOx 56,9 2,3 43,0 68,0 170,2 SO2 44,5 2,0 25,7 1,0 73,2 PM2,5 6,7 0,2 5,8 5,0 17,7 VOS 63,5 4,0 29,6 15,0 112,1 NH3 41,2 0 24,9 1,0 67,1 Pagina 8 van 12 Bijlage IV – p.9 3 Beleidsdoelstellingen geur M.b.t. de beoordeling ten aanzien van de impact inzake geur wordt rekening gehouden met bepalingen opgenomen in het Vlaamse geurbeleid (Visiedocument Op weg naar een duurzaam geurbeleid), en de “doorvertaling” hiervan zoals opgenomen in het RLB-lucht. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naargelang de geurgevoeligheid van het te beoordelen gebied. Volgende beginselen zijn hierbij als algemene milieubeleidsbeginselen erkend: is er hinder, dan dienen maatregelen genomen op basis van BBT zodat de hinder wordt teruggedrongen tot een aanvaardbaar niveau.; proportionaliteit: de te nemen maatregelen staan in verhouding tot de hinder of potentiële hinder; preventiebeginsel, standstillbeginsel, aanpak aan de bron. Verder worden in het visiedocument nog een aantal regels opgesomd waarmee rekening dient gehouden te worden: nulemissies zijn niet onder alle omstandigheden realistisch; Is aan de norm voldaan, dan kan er toch nog geurwaarneming zijn; als er geen hinder of potentiële hinder is, zijn geen acties of maatregelen nodig; ernstige hinder is nooit toelaatbaar; de geurnorm die wordt bepaald voor een hinderlijke inrichting benadert zo dicht mogelijk het 'aanvaardbare niveau’; toetsingscriteria bij de beoordeling van geurhinder zijn: type omgeving (onderscheid in geurgevoeligheid van bestemmingen en objecten); onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties; hedonische waarde (aangenaamheid van de geur); frequentie en duur van optreden van geurhinder. Uit de bepalingen opgenomen in het visiedocument kunnen in het kader van dit dossier een aantal basiselementen afgeleid worden welke bij het uitwerken van een beoordelingskader en bij de evaluatie van de geurimpact gehanteerd kunnen worden: o Het opstellen van een geurnorm dient wetenschappelijk onderbouwd te zijn. o Deze geurnorm dient functie te zijn van het hedonisch karakter van de geur, en wordt best toegespitst t.h.v. omliggende bewoning. o De op te nemen grenswaarde is dermate dat geen ernstige hinder toegelaten wordt. o Een geurnorm op basis van een percentielwaarde is aangewezen (voor het in rekening brengen van frequentie en duur). o Het al of niet periodiek voorkomen van geur is op zich geen maat voor geurhinder. o Het al of niet optreden van klachten is geen onderbouwde aanduiding van het al of niet optreden van onaanvaardbare geurhinder. o Bij optreden van geurhinder dienen BBT gerelateerde maatregelen genomen te worden. Van belang bij het voorstellen van hinderniveaus zijn: Vaststellen van het hedonisch karakter van de geur Vastleggen nuleffectniveau Dit wordt afgeleid uitgaande van wetenschappelijk onderzoek. Een aantal resultaten van dergelijk onderzoek wordt hierna weergegeven. Pagina 9 van 12 Bijlage IV – p.10 Figuur 1 : Nuleffectniveaus van diverse geuren (bron visiedocument LNE, 2006) Het al of niet aangename karakter van een geur is van doorslaggevende aard bij de beoordeling. Hieronder worden een aantal tools aangereikt om de aangenaamheid van een geur te kunnen inschatten. Op een schaal van -4 (uiterst onaangenaam) naar +4 (uiterst aangenaam) is dit in de literatuur voor een hele reeks typische geuren vermeld. Een voorbeeld hiervan (Dravnieks, 1984) is hieronder weergegeven. De geuren werden vereenvoudigd ingedeeld in 5 categorieën, gaande van zeer onaangenaam, onaangenaam, neutraal, aangenaam en zeer aangenaam: Pagina 10 van 12 Bijlage IV – p.11 Tabel 9 : overzicht hedonische waarden (bron RLB-lucht; LNE-dient MER) Figuur 2: effectenladder voor neutrale geuren in functie van de geurgevoeligheid van het toetsingsobject/-gebied (bron LNE, RLB lucht, 2012) Pagina 11 van 12 Bijlage IV – p.12 Pagina 12 van 12 Bijlage V – p.1 Bijlage V Overzicht gerapporteerde luchtemissies 2013 (bron aangifte IMJV) Bijlage V – p.2
© Copyright 2024 ExpyDoc