399 9.4 • Myohistologische gegevens van de schouderregio ventraal 9 dorsaal 2 1 3 3 4 . Figuur 9.15 Innervatie van de art. sternoclavicularis en de art. acromioclavicularis: 1 = rami articulares n. subclavius C5/C6; 2 = rami articulares n. supraclavicularis C3/4; 3 = rami articulares n. suprascapularis C(4)5/6; 4 = rami articulares n. pectoralis lateralis C5/6/7. n. occipitalis minor n. auricularis magnus n. transversus colli n. auricularis magnus n. transversus colli rr. dorsales nn.cervicales nn. supraclaviculares nn. supraclaviculares n. cutaneus brachii lateralis superior (n. axillaris) n. supraclavicularis n. cutaneus brachii lateralis superior n. cutaneus brachii lateralis superior n. cutaneus brachii medialis n. intercostobrachialis (nn. intercostales) rr. dorsales nn. thoracales n. cutaneus brachii posterior n. cutaneus brachii lateralis b dorsaal a lateraal c ventraal n. intercostobrachialis . Figuur 9.16 Innervatie van de hals, de schouderregio en het bovenarmgebied; huidgebieden (area nervosa). De m. cutaneus brachii lateralis superior is de huidtak van de n. axillaris. 9.3 Neurofysiologische gegevens van de schouderregio Bij het bepalen van de onderzoeks- en behandelingsstrategie is het van belang dat men de perifere en segmentale innervatie van deze regio kent. Uit . tabel 9.5 kan worden afgeleid dat de innervatie van de structuren van de schouderregio zijn oorsprong vindt in de segmenten C t/m Th. De preganglionaire orthosympathische neuronen van deze segmenten liggen ter hoogte van de ruggenmergsegmenten Th t/m Th. Als het patroon van een segmentale stoornis tijdens de anamnese wordt herkend, moet het lichamelijk onderzoek zich uitbreiden naar de regio’s die uit dezelfde oorsprongssegmenten stammen en die liggen tussen T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> de niveaus C en Th. De gegevens zijn weergegeven in . tabel 9.5 en . figuur 9.14, . figuur 9.15 en . figuur 9.16. De gewrichten worden geïnnerveerd door rami articulares. Daarbij geldt de wet van Hilton (): het gewrichtskapsel wordt door dezelfde zenuw verzorgd als de direct daarop liggende spierlaag. 9.4 Myohistologische gegevens van de schouderregio In feite bestaat de musculatuur van de schoudergordel uit endo‑, peri- en epimysiale bindweefselplaten, met daartussen myofibrillen die voornamelijk bestaan uit actine en myosine. Pag. 0399 400 Hoofdstuk 9 • De schouderregio . Tabel 9.6 Overzicht van de spieren van de schouderregio met de ligging en lengte van hun bindweefselplaten (naar Valerius et al., 2002). Spier Bindweefselplaat schoudergordelspieren 9 m. trapezius, pars descendens 2–3 m. trapezius, pars transversa 1–2 m. trapezius, pars ascendens 1–2 m. levator scapulae 3 m. rhomboideus major 2–3 m. rhomboideus minor 2–3 m. serratus anterior 2–3 m. pectoralis minor 1–2 m. subclavius 1 schoudergewrichtsspieren 9.5 Osteokinematica van de schouderregio Het doel van deze biomechanisch georiënteerde paragraaf is een beschrijving te geven van de globale osteokinematica van de humerus, scapula en clavicula bij geconstrueerde schouderbewegingen: hoe bewegen deze botten zich in de ruimte ten opzichte van een vast gekozen assenstelsel? In 7 par. 9.6 wordt de artrokinematica van een aantal wezenlijke bewegingscomplexen beschreven: hoe bewegen de botten zich ten opzichte van elkaar in de diverse schoudergordelgewrichten tijdens deze bewegingen? 9.5.1 Osteokinematica van de humerus in het glenohumerale systeem (HSMI) De humerus (caput humeri) beweegt tegelijkertijd in de art. humeri, de junctura subacromialis en het bicipitale glijmechanisme. De art. humeri is hierbij dominant en kan worden beschouwd als een art. ovoidalis (MacConaill en Basmajian, ). De kromtestralen van dit ‘ei’-gewricht zijn echter bijna alle gelijk. Daarom is het gebruikelijk dit gewricht in de klassieke anatomische indeling als art. spheroidea te benoemen. De concaviteit van de cavitas glenoidalis wordt als glijvlak vergroot door het fibrocartilagineuze labrum glenoidale en de volgende gezamenlijke structuren: het acromion, het lig. coracoacromiale, de processus coracoideus, de fascie van de m. deltoideus, de bursa subacromiodeltoidea, de rotatorenmanchet en de lange kop van de m. biceps brachii. Het convexe caput humeri beweegt hierin als een gesmeerde kogel. Door deze vorm heeft dit gewricht drie graden van bewegingsvrijheid. De (klassieke) bewegingen in de art. humeri zijn osteokinematisch in een orthogonaal assenstelsel terug te voeren tot drie zwaai-, slinger- of swingbewegingen en drie draai- of spinbewegingen. m. deltoideus, pars clavicularis 2 m. deltoideus, pars spinalis 2 m. deltoideus, pars acromialis 2 m. supraspinatus 1 m. infraspinatus 1 m. teres minor 1 m. subscapularis 1 m. latissimus dorsi 2–3 m. teres major 2 m. pectoralis major, pars abdominalis 2 m. pectoralis major, pars sternocostalis 2 Zwaai-, slinger- of swingbeweging van de humerus m. pectoralis major, pars clavicularis 2 m. coracobrachialis 2 m. biceps brachii 2 m. triceps brachii 2 De volgende zwaai-, slinger- of swingbewegingen van de humerus worden beschreven: 4 de in het sagittale vlak uitgevoerde anteflexie en retroflexie rond een frontotransversale as (. figuur 9.17); 4 de in het frontale vlak uitgevoerde abductie en adductie rond een sagittotransversale as (. figuur 9.18); 4 de in het transversale vlak uitgevoerde horizontale flexie en extensie rond een frontosagittale as (. figuur 9.19). Verder wordt gebruikgemaakt van de internationale term: swing (als osteokinematische benaming voor de zwaai- of slingerbeweging). Het vlak waarin de humerus beweegt wordt volgens het systeem van Russe () tussen haakjes aangegeven. Bijvoorbeeld: anteflexie (S) –°. 1 lokaal, diep monoarticulair (verloopt over één gewricht) 2 midden oligoarticulair (verloopt over 2–5 gewrichten) 3 oppervlakkig polyarticulair (verloopt over meer dan 5 gewrichten) Om de musculatuur beter in het anatomische begrippenkader te kunnen plaatsen, wordt uitgegaan van de klassieke anatomische indeling en is een aantal basisgegevens van belang. In . tabel 9.6 worden de spieren in de schouderregio naar ligging (diep, midden of oppervlakkig) en lengte (mono-, oligo- of polyarticulair) van hun bindweefselplaten beschreven. Daarna worden in . tabel 9.7 de anatomische functies van de spieren met hun innervatie en differentiatiefunctie gepresenteerd. T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> Draai- of spinbeweging van de humerus De endo- en exorotatie als draai- of spinbeweging van de humerus wordt beschreven met ° geflecteerde elleboog: 4 vanuit de referentiepositie met de arm in de anatomische stand. De beweging vindt plaats rond een frontosagittale as, met de onderarm in het transversale vlak (‘transversale endo-/exorotatie’); Pag. 0400 401 9.5 • Osteokinematica van de schouderregio 9 . Tabel 9.7 Overzicht van de functies van de spieren van de schouderregio met hun innervatie en differentiatiefunctie. Functie Innervatie Spinale segmentatie Differentiatiefunctie m. pectoralis major nn. pectorales C5/6/7/8/Th1 endorotatie, adductie m. coracobrachialis n. musculocutaneus C6/7 adductie m. deltoideus (pars ant.) n. axillaris C5*/6 abductie m. biceps brachii n. musculocutaneus C5/6* art. cubiti: flexie m. deltoideus (pars post.) n. axillaris C5/6 abductie m. latissimus dorsi n. thoracodorsalis C6/7/8 cingulum: depressie m. teres major n. subscapularis C5/6/7 adductie m. triceps brachii (long.) n. radialis C6/7*/8/Th1 art. cubiti: extensie m. deltoideus n. axillaris C5/6 pars ant.: horizontale flexie pars post.: horizontale extensie m. supraspinatus n. suprascapularis C4/5/6 m. biceps brachii (long.) n. musculocutaneus C5/6* art. cubiti: flexie m. pectoralis major nn. pectorales C5/6/7/8/Th1 endorotatie m. teres major n. subscapularis C5/6/7 retroflexie m. latissimus dorsi n. thoracodorsalis C6/7/8 cingulum: depressie m. coracobrachialis n. musculocutaneus C6/7 anteflexie m. triceps brachii (long.) n. radialis C6/7*/8/Th1 art. cubiti: extensie m. teres minor n. axillaris C5/6 exorotatie m. biceps brachii (brev.) n. musculocutaneus C5/6* art. cubiti: flexie m. infraspinatus n. suprascapularis C4/5*/6 m. teres minor n. axillaris C5/6 adductie m. deltoideus (pars post.) n. axillaris C5/6 abductie m. pectoralis major nn. pectorales C5/6/7/8/Th1 anteflexie m. subscapularis n. subscapularis C5/6/7 m. latissimus dorsi n. thoracodorsalis C6/7/8 cingulum: depressie m. deltoideus (pars ant.) n. axillaris C5/6 abductie m. teres major n. subscapularis C5/6/7 retroflexie m. biceps brachii (long.) n. musculocutaneus C5/6* art. cubiti: flexie m. trapezius pars descendens n. accessorius (XI) plexus cervicalis C2/3*/4 heterolaterale rotatie cervicale wervelkolom m. trapezius pars transversus n. accessorius (XI) plexus cervicalis C2/3/4 retractie 1 anteflexie 2 retroflexie 3 abductie 4 adductie 5 exorotatie 6 endorotatie 7 elevatie T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> Pag. 0401 402 Hoofdstuk 9 • De schouderregio . Tabel 9.7 (vervolg) Overzicht van de functies van de spieren van de schouderregio met hun innervatie en differentiatiefunctie. Functie Innervatie Spinale segmentatie Differentiatiefunctie m. levator scapulae n. dorsalis scapulae C3/4/5 homolaterale rotatie cervicale wervelkolom mm. rhomboidei n. dorsalis scapulae C4/5 retractie scapulae m. sternocleidomastoideus (pars clav.) n. accessorius (XI) plexus cervicalis C2/3/4 anteflexie cervicale wervelkolom m. serratus anterior pars divergens n. thoracicus longus C5/6/7/8 protractie m. serratus anterior n. thoracicus longus C5/6/7/8 protractie m. trapezius pars ascendens n. accessorius (XI) plexus cervicalis C2/3/4 retractie scapulae m. latissimus dorsi n. thoracodorsalis C6/7/8 art. humeri: retroflexie m. subclavius n. subclavius C5/6 m. pectoralis major nn. pectorales C5/6/7/8/Th1 art. humeri: endorotatie m. pectoralis minor nn. pectorales C5/6/7/8/Th1 protractie scapulae m. pectoralis major nn. pectorales C5/6/7/8/Th1 art. humeri: horizontale flexie m. serratus anterior n. thoracicus longus C5/6/7/8 depressie m. pectoralis minor nn. pectorales C5/6/7/8/Th1 depressie m. trapezius pars descendens n. accessorius (XI) plexus cervicalis C2/3/4 heterolaterale rotatie cervicale wervelkolom m. trapezius pars transversus n. accessorius (XI) plexus cervicalis C2/3/4 m. trapezius pars ascendens n. accessorius (XI) plexus cervicalis C2/3/4 depressie mm. rhomboidei n. dorsalis scapulae C4/5 elevatie m. latissimus dorsi n. thoracodorsalis C6/7/8 art. humeri: retroflexie m. serratus anterior pars convergens n. thoracicus longus C5/6/7/8 protractie m. trapezius pars descendens plexus cervicalis n. accessorius (XI) C2/3/4 heterolaterale rotatie cervicale wervelkolom m. trapezius pars ascendens plexus cervicalis n. accessorius (XI) C2/3/4 depressie m. levator scapulae n. dorsalis scapulae C3/4/5 elevatie mm. rhomboidei n. dorsalis scapulae C4/5 retractie m. pectoralis minor nn. pectorales C5/6/7/8/Th1 depressie 8 depressie 9 9 protractie 10 retractie 11 laterorotatie 12 mediorotatie * = ‘Kennspier’. Spieren met een hoofdfunctie zijn cursief gedrukt. T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> Pag. 0402 403 9.5 • Osteokinematica van de schouderregio 9 180˚ 180˚ 90˚ 90˚ 80˚ 60˚ . Figuur 9.17 Humerus: anteflexie 0–80° en retroflexie 0–60° in het sagittale coördinaatvlak (S). . Figuur 9.18 Humerus: abductie 0–90° en adductie 0–0° in het frontale coördinaatvlak (F). . Tabel 9.8 Primaire osteokinematische swing- en spinbewegingen van de humerus. Mechanische as Orthogonaal bewegingsvlak humerus Swingbeweging Spinbeweging sagittotransversaal frontaal ab- en adductie frontale exo- en endorotatie (S = 90°) frontotransversaal sagittaal ante- en retroflexie sagittale exo- en endorotatie (F = 90°) frontosagittaal transversaal horizontale flexie en extensie (vanuit F = 90°) transversale exo- en endorotatie (S = F = 0°) 4 vanuit een referentiepositie met de bovenarm ° geabduceerd (en de elleboog ° geflecteerd) vindt de beweging plaats rond een frontotransversale as, met de onderarm in het sagittale vlak (‘sagittale endo-/exorotatie’ of ‘horizontale endo-/exorotatie’); 4 vanuit een referentiepositie met de bovenarm in ° anteflexiestand (en de elleboog ° geflecteerd) vindt de beweging plaats rond een sagittotransversale as, met de onderarm in het frontale vlak (‘frontale endo-/exorotatie’). Verder wordt hoofdzakelijk gebruikgemaakt van de internationale term spin (als osteokinematische benaming voor de draaibeweging). Russe () beschrijft deze osteokinematische draai- of spinrotatiebewegingen door allereerst de uitgangspositie van de humerus in het orthogonale (frontale) vlak aan te geven (F = °) en daarna de bewegingsuitslag (R) –°. De bewegingsuitslag wordt door de therapeut ‘afgelezen’ aan de bewegingsuitslag van de onderarm in het loodrecht op de humerus staande orthogonale bewegingsvlak (7 ook par. 6.5.3). In . tabel 9.8 worden de osteokinematische swingbewegingen beschreven met de mechanische as en het bijbehorende orthogonale bewegingsvlak waarbinnen de humerus zich beweegt. Daarnaast zijn de osteokinematische spinbewegingen van de T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> humerus om diezelfde mechanische as vermeld. De ° geflecteerde onderarm blijkt hierbij in hetzelfde orthogonale bewegingsvlak te bewegen als de swing van de bovenarm rond dezelfde as. Anteflexie-retroflexie Dit betreft bewegingen om een frontotransversale as, waarbij de bewegingen van de humerus in het glenohumerale systeem plaatsvinden in het sagittale coördinaatvlak (. figuur 9.17). De bewegingen zijn volgens de algemeen geldende norm: 4 anteflexie (S) –° (ook wel flexie of anteversie genoemd); 4 retroflexie (S) –° (extensie of retroversie). Deze (klassieke) beweging van de humerus kan als een swingbeweging worden benoemd, gezien vanuit een referentiepositie met de arm in de anatomische stand. Abductie-adductie Het betreft bewegingen om een sagittotransversale as, waarbij de bewegingen van de humerus plaatsvinden in het frontale coördinaatvlak (. figuur 9.18). De bewegingsuitslagen zijn: 4 abductie (F) –°; 4 adductie (F) –°. Pag. 0403 404 Hoofdstuk 9 • De schouderregio 15˚ 100˚ 0˚ 90˚ 110˚ . Figuur 9.19 Humerus: horizontale flexie 0–110° en horizontale extensie 0–15° in het transversale coördinaatvlak (T). 0˚ 60˚ De bewegingen van de geleding kunnen als swingbewegingen worden benoemd, gezien vanuit een referentiepositie met de arm in de anatomische stand. frontosagittale as . Figuur 9.20 Transversale exo- en endorotatie. Humerus: exorotatie 0–60° en endorotatie 0–100° met de onderarm in het transversale vlak. Horizontale flexie-horizontale extensie 9 Het betreft bewegingen om een frontosagittale as, waarbij de bewegingen plaatsvinden in het transversale coördinaatvlak (. figuur 9.19). De bewegingsuitslagen zijn: 4 horizontale flexie (T) –°; 4 horizontale extensie (T) –°. F S(R) 90˚ 80˚ De beweging van de geleding kan als een swingbeweging worden benoemd, gezien vanuit de vorige referentiepositie met de arm in ° abductie in het frontale vlak (F = °). Exorotatie-endorotatie Deze bewegingen vinden standaard plaats om een frontosagittale as (de ‘standaarduitvoering’ die wordt toegepast bij het zoeken naar een capsulair patroon), waarbij de onderarm beweegt in het transversale coördinaatvlak met een ° geflecteerde elleboog (. figuur 9.20). De bewegingsuitslagen zijn: 4 exorotatie (R) –°; 4 endorotatie (R) –°. De beweging van de geleding kan als een spinbeweging worden benoemd, met de humerus in de anatomische stand (F = °). De humerus is in het frontale vlak niet geabduceerd of geadduceerd. Osteokinematisch kan deze zuiver glenohumerale exo- en endorotatie worden beschouwd als een rotatiebeweging om de lengteas van de humerus met een gefixeerde scapula. Endorotatiemeting in de praktijk Een eindstandige (zuivere) endorotatie (met ° flexie van de elleboog) is alleen mogelijk bij mobiele personen en meestal in combinatie met enige protractie van de schoudergordel en een extensiebeweging in de art. humeri. Met gestrekte elleboog kan natuurlijk ook worden geëndoroteerd, maar dan kan de bewegingsuitslag minder eenvoudig worden gemeten. In de klinimetrische verslaglegging wordt de beperkte endorotatie gemeten vanuit de gestandaardiseerde anatomische positie (stand). Leg vast tot waar de duim kan reiken: trochanter major, SIPS, os coccygis, processus spinosus L, L, L, ... T. T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> le versa trans as fronto F90˚ 0˚ 90˚ 60˚ E . Figuur 9.21 Sagittale exo- en endorotatie. Humerus: horizontale of sagittale exorotatie 0–80° en endorotatie 0–60° met de onderarm in het sagittale vlak. Pag. 0404 9.5 • Osteokinematica van de schouderregio 405 9 . Figuur 9.22 Het verschil tussen passief angulair uitgevoerde abductie: a met exorotatie (+30°); b met endorotatie; c/d idem, maar nu met volledige scapulafixatie op de thorax (7 ook techniek 9.69). Horizontale (sagittale) exorotatie-endorotatie Deze bewegingen vinden plaats om een frontotransversale as, waarbij de bewegingen van de onderarm (° flexie van de elleboog) plaatsvinden in het sagittale coördinaatvlak (. figuur 9.21a). De bewegingsuitslagen zijn: 4 horizontale exorotatie (uitgangshouding F = °), rotatie vindt plaats om de humerus (R) –°; 4 horizontale endorotatie (F = °), (R) –°. De beweging van de geleding kan als een spinbeweging worden benoemd, gezien vanuit een referentiepositie waarbij de bovenarm ° is geabduceerd in het frontale vlak (F = °) en de elleboog ° geflecteerd. Intermezzo 9.12 Passief uitgevoerde glenohumerale abductie met exorotatie: 30° meer ROM? Bij de passief uitgevoerde glenohumerale abductie met exorotatie (. figuur 9.22a) wordt vaak 20–30° meer bewegingsuitslag gevonden ten opzichte van de abductie met een geëndoroteerde humerus (. figuur 9.22b). Als (enige) verklarende factor wordt vaak het naar dorsaal wegdraaien van het tuberculum majus ten opzichte van het acromion genoemd, waardoor meer ruimte ontstaat voor de schuif naar caudaal. T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> Wordt de abductie echter vanuit de beide rotatieposities uitgevoerd met een dubbel gefixeerde scapula, dan zal blijken dat de ROM nog maar zeer weinig in het voordeel van de exorotatie zal verschillen (. figuur 9.22c en . d). Hieruit valt af te leiden dat bij het uitvoeren van de passief angulaire abductie vanuit exorotatie de scapula door één enkele onderzoeker eenvoudigweg niet optimaal kan worden gefixeerd. De elevatie en laterorotatie van de scapula kunnen door de onderzoeker slechts ten dele worden voorkomen, maar niet de achteroverkanteling en craniaalwaartsverplaatsing van de cavitas. Door de humerus in endorotatie te brengen wordt de scapula door de aldus vergrendelde humerus vóórover gekanteld om een frontotransversale as. De scapula komt dan in een gefixeerde positie ten opzichte van de thorax terecht en normaal gesproken vindt men een ROM van 90°. Door vervolgens te exoroteren ontstaat er ventraal in het glenohumerale kapsel eerst een despiralisatie en vervolgens neemt de spanning weer zo veel toe dat de scapula een achteroverkanteling uitvoert. Halverwege deze posteriorrotatie wordt de ruimte in het glenohumerale kapsel groter. Op het einde wordt het acromion enige millimeters naar dorsaal verschoven door de bereikte MCPP. De glenohumerale abductie kan vanuit maximale exorotatie schijnbaar wat verder worden uitgevoerd door de grotere mogelijkheid tot latero- Pag. 0405 Hoofdstuk 9 • De schouderregio a Frontale exorotatie, met de onderarmen in het frontale vlak; b frontale endorotatie (hier gedupliceerd uitgevoerd); c frontale exorotatie. mediorotatie . Figuur 9.23 laterorotatie 406 Frontale exorotatie-endorotatie exo- en endorotatie + in het transversale vlak (secundair) 9 + elevatie en depressie (tertiair) Deze bewegingen vinden plaats om een sagittotransversale as, waarbij de bewegingen van de onderarm (° flexie van de elleboog) plaatsvinden in het frontale coördinaatvlak (. figuur 9.23a-c). De bewegingsuitslagen zijn: 4 frontale exorotatie (S = °), (R) –°; 4 frontale endorotatie (S = °), (R) –°. De beweging van de geleding kan als een spinbeweging worden benoemd, met als uitgangshouding: de bovenarm in ° anteflexie in het sagittale vlak (S = °). 9.5.2 . Figuur 9.24 Scapula: laterorotatie en mediorotatie in het frontale vlak van de romp met de gekoppelde endo- en exorotatie (en tertiaire elevatie en depressie). rotatie van de scapula, waardoor een gunstiger positie van de cavitas ontstaat. Dit is mogelijk ondanks de caudaalwaartse fixatie van de onderzoeker op de clavicula en het acromion en dankzij de scapulothoracale bewegingsvrijheid die is ontstaan door de despiralisatie van het glenohumerale kapsel en de achteroverkanteling van de scapula, . figuur 9.22 en techniek 9.69. T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> Osteokinematica van de scapula De ventraal licht concave scapula glijdt via een aantal bindweefselplaten (spieren, fascies en slijmbeurzen) over de convexe eivormige thorax en wordt hierbij gelijktijdig gestuurd door diep gelegen, korte en meer oppervlakkig gelegen, langere musculatuur. Om deze glijbeweging mechanisch mogelijk te maken, is de scapula onder andere afhankelijk van een goede artrogene functie van de bovenste thoraxhelft, inclusief de in goede conditie verkerende (scapula)musculatuur, bindweefsel en glijweefsel (bursae en vetweefsel). De scapulapositie op de thorax bepaalt de positie van de cavitas glenoidalis. Een goede stabiele positie van de scapula levert een belangrijke bijdrage aan het goed functioneren van de schoudergordel. De scapula articuleert met de thorax in het scapulothoracale glijvlak, met de bovenarm in de art. humeri en de junctura subacromialis, en met de clavicula in de art. acromioclaviculare. De junctura scapulothoracalis (of scapulocostalis) kan als een art. ellipsoidea worden beschouwd. Het gewricht heeft het maximale aantal van drie graden bewegingsvrijheid, die osteokinematisch resulteert in de volgende bewegingen: latero- en mediorotatie, anterior- en posteriorrotatie, elevatie en depressie, pro- en retractie (. figuur 9.24 t/m .). Bij functionele bewegingen zien we altijd combinaties van deze osteokinematische bewegingen. Om didactische redenen worden de bewegingen afzonderlijk besproken. In een orthogonaal assenstelsel kan de scapula swing- en spinbewegingen uitvoeren die – samen met de elevatie en depressie, pro- en retractie (driedimensionale ‘translaties’) resulteren in de complexe driedimensionale bewegingen langs de thorax. Pag. 0406 407 9.5 • Osteokinematica van de schouderregio 9 10 ˚ 40˚ elevatie + en depressie in het frontale vlak (secundair) posteriorrotatie neutrale positie anteriorrotatie . Figuur 9.25 Rechter scapula van lateraal gezien: posteriorrotatie 0–10°, neutrale positie en anteriorrotatie 0–40° in het sagittale (en frontale) vlak met de gekoppelde elevatie en depressie. Laterorotatie en mediorotatie van de scapula De angulus inferior verplaatst zich van lateraal naar mediaal (mediorotatie = endorotatie in het frontale vlak) en van mediaal naar lateraal (laterorotatie = exorotatie in het frontale vlak). De frontale laterorotatie en mediorotatie zijn spinbewegingen. Het betreft rotatiebewegingen van de scapula om een sagittotransversale as, waarbij de primaire bewegingen van de scapula plaatsvinden in het frontale coördinaatvlak (. figuur 9.24). De bewegingsuitslagen zijn: 4 laterorotatie (F) –°; 4 mediorotatie (F) –°. Secundair vindt enige gekoppelde endo- en exorotatie plaats in het transversale vlak. Tertiair vindt enige elevatie en depressie plaats. Kibler () beschrijft de overmatige mediorotatie tijdens de statische inspectie als scapuladispositie type (de angulus inferior promineert zichtbaar naar craniaal). Anteriorrotatie en posteriorrotatie van de scapula Anteriorrotatie (anterior tilt) en posteriorrotatie (posterior tilt) zijn spinbewegingen. Het betreft bewegingen van de scapula om een frontotransversale as, waarbij de bewegingen plaatsvinden in het sagittale coördinaatvlak (. figuur 9.25). De scapula kantelt vóórover en achterover tijdens gelijktijdige (gekoppelde) elevatie en depressie. De bewegingsuitslagen zijn: 4 anteriorrotatie (S) –°; 4 posteriorrotatie (S) –°. T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> De beweging van de geleding kan als een spinbeweging worden benoemd. Een anteriorrotatie van de scapula ontstaat bijvoorbeeld bij de retroflexiebeweging of bij de horizontale (sagittale) endorotatiebeweging van de humerus. Door de vorm van de thorax glijdt de scapula naar craniaal (elevatie). De component neemt toe bij insufficiëntie van bijvoorbeeld de m. serratus anterior. Bij de anteflexie-elevatiebeweging van de humerus ontstaat een posteriorrotatie. Op het einde van de anteflexie-elevatiebeweging vindt gelijktijdig een caudale glijbeweging plaats (depressie). Kibler () beschrijft de (overmatige) anterior tilt-positie tijdens de statische inspectie als scapuladispositie type (‘tipping’ van de angulus inferior). Elevatie en depressie van de scapula De elevatie en depressie zijn osteokinematisch te beschrijven als translatiebewegingen (. figuur 9.26; 7 ook par. 6.5.1). Het betreft bewegingen naar craniaal (iets mediaal) en caudaal (iets lateraal) die plaatsvinden in het frontale coördinaatvlak. De – gekoppelde – sagittale bewegingen zijn de anterior- en posteriorrotatie. De totale bewegingsuitslagen bedragen gemiddeld tot cm: 4 elevatie (F); 4 depressie (F). Protractie en retractie van de scapula Door de ei-vorm van de thorax vindt bij elevatie een relatieve vooroverkanteling en bij depressie een relatieve achteroverkan- Pag. 0407 408 Hoofdstuk 9 • De schouderregio elevatie anterior- en posteriorrotatie in het sagittale vlak (secundair) 10-15 cm. + depressie exo- en endorotatie retractie + retractie en protractie (tertiair) protractie + in het transversale vlak (secundair) 9 . Figuur 9.26 Scapula: elevatie en depressie in het frontale (en sagittale) vlak van de romp met de gekoppelde anterior- en posteriorrotatie (en tertiaire re- en protractie). . Figuur 9.27 Scapula: protractie en retractie in het frontale (en transversale) vlak van de romp met de gekoppelde endo- en exorotatie. teling (posteriorrotatie) van de scapula plaats om een horizontale (frontotransversale) as. Bij protractie van de schoudergordel gaat de translatie naar lateraal altijd gepaard met een kanteling uit het frontale vlak in de richting van het sagittale vlak om een verticale (frontosagittale) as (. figuur 9.27). Anders gezegd: er vindt een spinrotatie plaats om een frontosagittale as. De gekoppelde bewegingen zijn endo- en exorotatie in het transversale vlak, met een gelijktijdige driedimensionale ‘translatie’ afnemend naar lateraal en toenemend naar ventraal. Bij retractie van de schoudergordel treedt een ‘translatie’ op van de scapula naar mediaal. De spinrotatiecomponent van de scapula is gering, maar speelt een cruciale rol bij het richten van de cavitas glenoidalis (totaal ongeveer °). Kibler () beschrijft de overmatige endorotatiepositie tijdens de statische inspectie als scapuladispositie type (‘winging’ van de margo medialis). In . tabel 9.9 wordt een overzicht gegeven van deze primaire osteokinematische bewegingen van de scapula. ten. De claviculabewegingen vinden gelijktijdig in de art. acromioclavicularis en de art. sternoclavicularis plaats. Verder spelen vooral de hoge ribben, maar ook de overige ribben – die via ligamenten en musculatuur met elkaar verbonden zijn – de cervicale wervelkolom, de thoracale wervelkolom en de scapula een rol bij de claviculabewegingen. De terminologie van de osteokinematische claviculabewegingen is analoog aan de terminologie die is gebruikt bij de bewegingen van de totale schoudergordel. In . tabel 9.10 zijn de primaire osteokinematische bewegingen van de clavicula weergegeven. De bewegingen van de clavicula zullen hierna worden beschreven vanuit de anatomische stand als referentiepositie, waarbij de arm langs de romp hangt. 9.5.3 Osteokinematica van de clavicula De clavicula functioneert als ‘hevel’ tussen sternum (thorax) en scapula en scharniert daarbij in twee ‘functionele’ kogelgewrich- T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> Elevatie-depressie Het betreft bewegingen om een sagittotransversale as, gelegen in de extremitas sternalis claviculae, waarbij de beweging plaatsvindt in het frontale coördinaatvlak (. figuur 9.28). De bewegingsuitslagen zijn: 4 elevatie (F) –°; 4 depressie (F) –°. De bewegingen van de clavicula kunnen als swingbewegingen worden benoemd. Pag. 0408 9 409 9.6 • Artrokinematica van het schoudercomplex . Tabel 9.9 De driedimensionale scapulabewegingen, met de bijbehorende PRIMAIRE en secundaire osteokinematische swing-, spin- en translatiecomponenten en hun bewegingsassen en -vlakken. De tertiaire component is voor de duidelijkheid weggelaten. PRIMAIRE scapulabeweging Primaire as/primair vlak Gekoppelde (secundaire) scapulabeweging Secundaire as/secundair vlak LATERO- EN MEDIOROTATIE frontaal vlak en sagittotransversale as transversale exo- en endorotatie transversaal vlak en frontosagittale as ANTERIOR- EN POSTERIORROTATIE sagittaal vlak en frontotransversale as elevatie en depressie frontaal vlak ELEVATIE EN DEPRESSIE frontaal vlak anterior- en posteriorrotatie sagittaal vlak en frontotransversale as RETRACTIE EN PROTRACTIE frontaal vlak transversale exo- en endorotatie transversaal vlak en frontosagittale as . Tabel 9.10 Primaire osteokinematische swing- en spinbewegingen van de clavicula. Mechanische as Orthogonaal bewegingsvlak Swingbeweging sagittotransversaal frontaal elevatie depressie frontotransversaal sagittaal frontosagittaal transversaal Spinbeweging anteriorrotatie posteriorrotatie protractie retractie 30˚ 30˚ 0˚ 0˚ 5˚ 30˚ . Figuur 9.28 Clavicula: elevatie 0–30° en depressie 0–5° in het frontale vlak van de thorax. . Figuur 9.29 versale vlak. Protractie-retractie 4 anteriorrotatie (S) - ±°; 4 posteriorrotatie (S) - ±°. De anterior- en posteriorrotatiebewegingen van de clavicula kunnen als spinbewegingen worden benoemd, die vooral optreden bij armbewegingen als anteflexie-elevatie (anteriorrotatie van de clavicula in de ruimte) en retroflexie-elevatie (posteriorrotatie van de clavicula in de ruimte). Het betreft bewegingen om een frontosagittale as, gelegen in het manubrium sterni, waarbij de bewegingen plaatsvinden in het transversale coördinaatvlak (. figuur 9.29). De bewegingsuitslagen zijn: 4 protractie (T) –°; 4 retractie (T) –°. De bewegingen van de clavicula kunnen als swingbewegingen worden benoemd. 9.6 Clavicula: protractie 0–30° en retractie 0–30° in het trans- Artrokinematica van het schoudercomplex Anteriorrotatie-posteriorrotatie Het betreft bewegingen om een frontotransversale as, waarbij de bewegingen plaatsvinden in het sagittale coördinaatvlak (. figuur 9.30). De bewegingsuitslagen zijn: T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> Primair wordt de artrokinematica van het glenohumerale systeem en van het primaire scapulothoracale systeem beschreven. Bij het glenohumerale systeem worden de bewegingen beschre- Pag. 0409 410 Hoofdstuk 9 • De schouderregio rotatieas lig. sternoclaviculare anterius 30˚ lig. interclaviculare clavicula Art. humeri en junctura subacromialis m. subclavius costa I lig. costoclaviculare sternum . Figuur 9.30 Clavicula: anteriorrotatie 0- ca. 15° en posteriorrotatie 0ca. 15° in het sagittale vlak. 9 ven van de rechter humerus in achtereenvolgens de art. humeri, de junctura subacromialis en het bicipitale glijmechanisme bij (achtereenvolgens) de anteflexie-elevatie, de beweging van MLPP naar CPP, de zogeheten ‘circumductiebeweging’ en de ‘deviatiebeweging’. Bij het primaire scapulothoracale systeem worden de belangrijkste scapulabewegingen ten opzichte van de thorax beschreven en de artrokinematische consequenties voor het acromioclaviculaire en sternoclaviculaire gewricht bij een vijftal eindstandige bewegingen van de schoudergordel. > De artrokinematische bewegingen worden beschreven voor het rechter caput humeri, gezien vanaf distaal of lateraal. Dit is vooral van belang bij de beschrijving van de intra-articulaire tolbeweging. 9.6.1 goede en vergemakkelijkt het behalen van de gestelde doelen. Waar nodig wordt gekozen voor een zuivere beschrijving van de artrokinematica. Verder wordt van een viertal complexe, maar functionele schoudergordelbewegingen een artrokinematische analyse voor elk van de deelgewrichten gemaakt. Algemene artrokinematica van het glenohumerale systeem Het glenohumerale systeem bestaat uit de art. humeri, de junctura subacromialis en het bicipitale glijmechanisme. De drie verbindingen vormen samen een articulatio duplex, waarbij het caput humeri convex is en de andere partners gezamenlijk de concaviteit vormen. Elke beweging van het caput humeri heeft artrokinematische consequenties voor elk van de deelgewrichten. Om pragmatische redenen wordt in . tabel 9.11 eerst de ‘globale’ artrokinematica van de art. humeri en de junctura subacromialis (HSMI) weergegeven. Hiermee wordt bedoeld dat slechts de eendimensionale bewegingsrichting van de schuifcomponenten wordt aangegeven, terwijl gedurende een dynamische driedimensionale beweging de schuifrichtingen evenzeer dynamisch veranderen. Bij de zuivere artrokinematica is het gebruikelijk dat er bij het begin van de abductie in de art. humeri gesproken wordt van een ‘toenemend caudale’ en een ‘afnemend mediale’ schuif, en op het einde van de abductie van ‘toenemend lateraal’ en ‘afnemend caudaal’. In dit boek wordt echter gekozen voor ‘caudaal’. Dit komt de duidelijkheid ten T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> In . tabel 9.11 wordt de ‘globale’ artrokinematica van de art. humeri en de junctura subacromialis beschreven met betrekking tot de volgende eendimensionale osteokinematische bewegingen: 4 anteflexie en retroflexie; 4 abductie en adductie; 4 horizontale flexie en extensie; 4 sagittale exo- en endorotatie (F = °); 4 frontale exo- en endorotatie (S = °); 4 transversale exo- en endorotatie (F = °). Daarna wordt de artrokinematica van het schoudercomplex nader geanalyseerd aan de hand van een viertal functionele bewegingen en zal de tabel zijn nut bewijzen. De volgende vier functionele bewegingen in het glenohumerale systeem worden artrokinematisch geanalyseerd door ze in fases te verdelen en het artrokinematisch bewegingsgedrag per fase te beschrijven: 4 de anteflexie-elevatie; 4 de beweging van MLPP naar CPP; 4 de ‘deviatiebeweging’; 4 de ‘circumductiebeweging’ (‘rondje buitenom’). Artrokinematische beschrijving van de anteflexieelevatie (0–80°, 80–170°, 170–180°) De anteflexie-elevatie is een complexe schoudergordelbeweging die in de manuele therapie veel toepassingen kent. Daaraan zijn het functionele belang in het kader van de ICF en de energetische voordelen van de biomechanica debet. Wanneer de rechter humeruskop vanaf distaal (of lateraal) wordt beschouwd, vindt artrokinematisch vooral een tol linksom (counter clockwise) plaats, waarbij het bindweefsel min of meer gelijkmatig om het collum wordt gespiraliseerd. Eindstandig verkeert de scapula – mede dankzij de positie van de clavicula, die op de eerste rib steunt – in een stabiele positie. De cavitas glenoidalis ‘kijkt’ nu overwegend naar craniaal en vormt zo een stabiel steunvlak voor de humerus als er moet worden geduwd of als er lasten boven het hoofd worden gedragen. In dit boek wordt het ‘globale’ scapulo-humerale ritme (:) gehanteerd, zoals beschreven door Kapandji () en Stenvers et al. (). Bij de actieve anteflexie-elevatie wordt de scapula van het begin tot het einde en continu musculair gestabiliseerd. De scapula positioneert zich daarbij ten opzichte van de humerus en de clavicula zodanig dat de spanning in het gewrichtsbindweefsel gedurende de gehele beweging zo minimaal mogelijk blijft volgens de wet van het ‘minimal energy principle’. In de volgende paragraaf wordt aandacht besteed aan de verschillende glijvlakken die het caput humeri (‘de gesmeerde kogel’) van de humerus tijdens deze beweging gelijktijdig gebruikt. Pag. 0410 411 9.6 • Artrokinematica van het schoudercomplex 9 . Tabel 9.11 De osteokinematische basisbewegingen met de beschrijving van het artrokinematische bewegingsgedrag van de humerus in de art. humeri en de junctura subacromialis (HSMI). De primaire schuif- of tolcomponenten zijn weergegeven in hoofdletters, de gekoppelde secundaire artrokinematische componenten in kleine letters. De tolcomponent wordt benoemd van de rechter humeruskop, gezien vanaf distaal. Artrokinematische beweging Osteokinematische beweging ROM anteflexie humerus 0–80° Tol/schuif t.o.v. de cavitas glenoidalis Tol/schuif t.o.v. het craniale glijvlak van de junctura subacromialis ANTEFLEXIECOMPONENT TOL LINKSOM (counter clockwise) DORSAAL abductiecomponent caudaal mediaal exorotatiecomponent ventraal tol linksom (counter clockwise) RETROFLEXIECOMPONENT TOL RECHTSOM VENTRAAL adductiecomponent craniaal lateraal endorotatiecomponent dorsaal tol rechtsom (clockwise) ABDUCTIECOMPONENT CAUDAAL MEDIAAL retroflexiecomponent tol rechtsom ventraal endorotatiecomponent dorsaal tol rechtsom retroflexie humerus abductie humerus 0–60° 0–90° adductie humerus 90–0° CRANIAAL LATERAAL horizontale flexie humerus 0–110° DORSAAL TOL RECHTSOM horizontale extensie humerus 0–15° VENTRAAL TOL LINKSOM horizontale (sagittale) exorotatie (F = 90°) humerus 0–80° TOL LINKSOM DORSAAL horizontale (sagittale) endorotatie (F = 90°) humerus 0–60° TOL RECHTSOM VENTRAAL frontale exorotatie (S = 90°) humerus 0–30° CRANIAAL LATERAAL frontale endorotatie (S = 90°) humerus 0–100° CAUDAAL MEDIAAL transversale exorotatie (F = 0°) humerus 0–60° EXOROTATIECOMPONENT VENTRAAL TOL LINKSOM retroflexiecomponent tol rechtsom ventraal adductiecomponent craniaal lateraal ENDOROTATIECOMPONENT DORSAAL TOL RECHTSOM anteflexiecomponent tol linksom dorsaal abductiecomponent caudaal mediaal endorotatie (F = 0°) humerus 0–100° In het glenohumerale systeem komt de humeruskop tijdens anteflexie-elevatie in contact met drie glijvlakken: 4 het mediale glijvlak: de art. humeri; 4 het craniale glijvlak: de junctura subacromialis; 4 het laterale glijvlak: het bicipitale glijmechanisme. Het glenohumerale systeem (HSMI) speelt niet tijdens het gehele bewegingstraject van de anteflexie-elevatie een even grote rol. Tussen en ° is het glenohumerale systeem zeer actief, T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> maar van tot ° wordt vooral het primaire scapulothoracale systeem benut. Op het einde van de beweging (tussen en °) wordt de spanning in het bindweefsel van dit systeem zó groot dat het glenohumerale systeem nog een weinig gaat meebewegen. Ten slotte wordt het secundaire scapulothoracale systeem (wervelkolom en ribben) aangesproken op zijn schokdempende kwaliteiten. Tijdens de anteflexie-elevatie worden het glenohumerale, het primaire en het secundaire scapulothoracale systeem vaak Pag. 0411 412 Hoofdstuk 9 • De schouderregio . Tabel 9.12 Artrokinematica van de anteflexie van 0–80° in het glenohumerale systeem. Het caput humeri beweegt tegelijkertijd ten opzichte van de cavitas glenoidalis, het acromion en de bicepspees. De tolcomponent wordt benoemd van het rechter caput humeri, gezien vanaf distaal (of lateraal). Osteokinematische bewegingscomponent Artrokinematica art. humeri Artrokinematica junctura subacromialis Artrokinematica bicipitaal glijmechanisme (‘zadelgewricht’) TOL LINKSOM SCHUIF naar DORSAAL SCHUIF naar CRANIAAL abductiecomponent schuif naar caudaal schuif naar mediaal schuif naar craniaal exorotatiecomponent schuif naar ventraal tol linksom glij(!) naar ventraal voor een rol naar dorsaal (iets lateraal) en een schuif naar ventraal (iets mediaal). 100% secundair scapulothoracaal systeem primair scapulothoracaal systeem glenohumeraal systeem 9 Artrokinematica junctura subacromialis 0–80° De anteflexie van het caput humeri veroorzaakt in de junctura subacromialis (het craniale deelvlak van de concaviteit) primair een rol naar ventraal en een schuif naar dorsaal. De secundaire abductiecomponent veroorzaakt een rol naar lateraal en een schuif naar mediaal. De exorotatiecomponent zorgt voor een tolbeweging linksom (counter clockwise) van het rechter caput humeri op het craniale glijvlak van de junctura subacromialis. Artrokinematica bicipitaal glijmechanisme 0–80° 0˚ 30˚ 60˚ 90˚ 120˚ 150˚ 180˚ anteflexie-elevatie ( 0-180˚ ) . Figuur 9.31 Participatie – uitgedrukt in procenten – van het glenohumerale, primaire en secundaire scapulothoracale systeem tijdens de anteflexie-elevatiebeweging van 0 tot 180°. gelijktijdig, meer of minder en op verschillende tijdstippen ingeschakeld. . Figuur 9.31 maakt duidelijk wanneer en in welke mate deze systemen tijdens de beweging ten opzichte van elkaar worden aangesproken. Het begin van de beweging (tussen en °) wordt geanalyseerd in het glenohumerale systeem. Het einde van de beweging (tussen en °) wordt alleen voor de art. humeri beschreven. De betekenis voor de praktijk wordt hieronder duidelijk gemaakt. . Tabel 9.12 geeft een overzicht van de artrokinematica van de anteflexie-elevatie van –° in het glenohumerale systeem. Artrokinematica art. humeri 0–80° De zuiver in het sagittale vlak uitgevoerde anteflexie-elevatie veroorzaakt primair artrokinematisch een anteflecterende tolbeweging (tol linksom) van het rechter convexe caput humeri op het mediale deelvlak van de concaviteit, de cavitas glenoidalis, in combinatie met een secundaire caudale en ventrale schuif. Hiervoor verantwoordelijk zijn een paar graden abductie- en exorotatiebeweging. Dit zijn de toegevoegde osteokinematische componenten die nodig zijn om de humerusbeweging – zoals die past bij de zuivere artrokinematische tol – in het sagittale coördinaatvlak te kunnen uitvoeren. De abductiecomponent veroorzaakt een rol naar craniaal (en iets mediaal) en schuif naar caudaal (iets lateraal). De exorotatiecomponent zorgt T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> Het extra-articulaire deel van het bicipitale glijmechanisme in de sulcus intertubercularis is het laterale deelvlak van de concaviteit. Dit zou morfologisch gezien kunnen worden als een zadelgewricht (. figuur 9.10, . figuur 9.32 en intermezzo .). Voor ad- en abductie, ante- en retroflexie gedraagt de pees zich ten opzichte van de convexe humerus als concaviteit. Voor de exo- en endorotatiebewegingen is de sulcus intertubercularis echter concaaf en de pees convex. De primaire anteflexiecomponent en de secundaire abductiecomponent veroorzaken nu een rol naar caudaal en een schuif naar craniaal van het caput humeri ten opzichte van de pees. Door zijn ‘fixatie’ in de sulcus intertubercularis veroorzaakt de exorotatiecomponent een geringe schommel en glij naar medioventraal van de concave sulcus (caput humeri) ten opzichte van de stilstaande bicepspees. Dit is van relatief geringe therapeutische betekenis. In verband met de exorotatiecomponent lijkt het intra-articulaire deel van de bicepspees van meer belang. Het caput humeri schuift hier onderdoor naar lateraal als gevolg van het ‘ruitenwisser’- of ‘sweep’-mechanisme (. figuur 9.35). Tijdens de laatste ° van de anteflexie-elevatie is de spanning in het totale geleidende en stabiliserende bindweefselcomplex van het scapulothoracale systeem zodanig dat de beweging weer duidelijker in het glenohumerale systeem gaat plaatsvinden (. figuur 9.31). In de eindstandige anteflexie-elevatie ‘kijkt’ de cavitas glenoidalis overwegend naar craniaal. De concaviteit van de junctura subacromialis ‘kijkt’ nu overwegend naar ventraal. De laatste paar graden anteflexie-elevatie veroorzaken nu artrokinematisch vooral een rol naar dorsaal en een schuif naar ventraal van het caput humeri op de cavitas glenoidalis (let wel: de schuifrichting wordt nu benoemd ten opzichte van de romp of ten opzichte van het vaste orthogonale assenstelsel). Het caput humeri comprimeert bij deze beweging de nu dorsaal lig- Pag. 0412 413 9.6 • Artrokinematica van het schoudercomplex 9 acromion, facies articularis lig. coraco-acromiale bursa subdeltoidea m. supraspinatus processus coracoideus lig. coracohumerale bursa subcoracoidea lig. glenohumerale superius gewrichtsholte bursa subtendinea m. subscapularis l vrije rand van het diepe blad van de fascia subscapularis bursa subtendinea m. subscapularis ll lig. glenohumerale medium m. subscapularis vagina synovialis intertubercularis dunne plek in het kapsel lig. glenohumerale inferius caput longum van de m. biceps recessus axiliaris m. subscapularis . Figuur 9.32 De pees van het caput longum van de m. biceps brachii ligt in een vagina synovialis onder het lig. transversum en de pees van de m. subscapularis in de sulcus intertubercularis. Het lig. coracohumerale en het lig. glenohumerale superius (‘het rotatoreninterval’) liggen recht boven de synoviale kapselplooi en de m. biceps brachii caput longum (uit Lohman en Zuidgeest, 2011). Het lig. glenohumerale inferius + de recessus axillaris = de ‘hangmat’ en het lig. coracoacromiale = de ‘trampoline’ van de humeruskop. . Tabel 9.13 Artrokinematische analyse van de beweging van MLPP naar MCPP. De artrokinematische bewegingen worden beschreven voor het rechter caput humeri, gezien vanaf distaal of lateraal. Osteokinematische bewegingscomponent Artrokinematica art. humeri Artrokinematica junctura subacromialis Artrokinematica bicipitaal glijmechanisme retroflexie tol voorover schuif naar ventraal schuif naar caudaal toenemende abductiecomponent contactareaal verplaatst zich op het caput humeri naar craniaal; begin/eind: schuif naar caudaal schuif naar mediaal schuif naar craniaal (lateraal glijvlak in de sulcus) toenemende exorotatiecomponent contactareaal verplaatst zich op het caput humeri naar dorsaal; begin: schuif naar ventraal; eind: tol achterover (linksom) begin: tol buitenwaarts (linksom); eind: glij naar dorsaal begin: tol buitenwaarts (linksom) (‘sweep’ intra-articulair); eind: glij naar ventraal (extra-articulair ‘zadelgewricht’!) gende bursa en schuift daarbij tegelijkertijd naar caudaal. In de subacromiale ruimte wordt de bursa als een stootkussen gecomprimeerd bij een ballistisch uitgevoerde anteflexie-elevatie. Hierdoor kan de glijcomponent naar ventraal op de cavitas worden versterkt en ontstaat bij instabiele schoudergewrichten een kantelbeweging met slip (. figuur 9.33). Artrokinematische beschrijving van de beweging van MLPP naar CPP Vanuit de uitgangspositie ° anteflexie, ° abductie en onderarm ° geheven ten opzichte van het frontale vlak van de romp (MLPP) kan met een oneindig aantal variaties in de richting van de maximale horizontale extensie, maximale abductie en maximale exorotatie (CPP) worden bewogen. In deze paragraaf wordt gekozen voor een gemiddelde, artrokinematisch interessante en logische weg. Vanuit de ruststand wordt de humerus door een zo zuiver T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> mogelijke artrokinematische tol allereerst globaal naar de retroflexierichting (terug)gebracht. Het caput en collum humeri bewegen daarbij om de normaal. Osteokinematisch gezien is dit een zuivere spin van het collum, waardoor de humerusschacht primair beweegt naar retroflexie en secundair naar abductie en exorotatie. Aan deze zuivere tol naar retroflexie (extensie) wordt langzaam toenemend vooral een rol naar dorsaal (Matthijs et al., ), een schuif naar ventraal voor de maximale exorotatie en een tol naar craniaal met schuif naar caudaal voor de maximale abductie toegevoegd. Nadat deze componenten gelijkmatig en maximaal aan de zuivere tolbeweging zijn toegevoegd, wordt op het einde van de retroflexie de CPP van de art. humeri bereikt. Het caput humeri beweegt tegelijkertijd in de glenohumerale deelsystemen, waarvan hieronder voor elk afzonderlijk de artrokinematische analyse wordt beschreven (. tabel 9.13). Pag. 0413 414 Hoofdstuk 9 • De schouderregio Artrokinematica junctura subacromialis van MLPP naar CPP Tijdens retroflexie (tol voorover of rechtsom) vindt in de junctura subacromialis op het craniale glijvlak artrokinematisch een schuif naar ventraal plaats. Door toevoeging van de abductie(schuif mediaal) en exorotatiecomponent (tol buitenwaarts of tol linksom van het rechter caput humeri, gezien vanaf distaal) wordt nagenoeg automatisch de CPP van de art. humeri bereikt. Intermezzo 9.13 Beweging van de MLPP naar de (M)CPP (II) van het glenohumerale systeem = horizontale adductie-endorotatie 9 . Figuur 9.33 Eindstandige kantelbeweging bij de anteflexie-elevatie. De humerus rolt glenohumeraal vooral naar dorsaal en schuift naar ventraal. Bij de eindstandige anteflexie-elevatie is de scapula vergrendeld en wordt de bursa door de proximale humerus gecomprimeerd in de junctura subacromialis. Dit wordt door de blauwe pijlen weergegeven. Bij glenohumerale instabiliteit kan hierdoor tevens de schuif naar ventraal pathologisch worden versterkt. Artrokinematica art. humeri van MLPP naar CPP Bij de retroflexie in de art. humeri vindt hoofdzakelijk een artrokinematische tol vóórover plaats. Dat is een tol van het rechter caput humeri rechtsom op de cavitas glenoidalis, gezien vanaf lateraal. Door toevoeging van een kleine abductiecomponent (schuif caudaal) blijft de tol als belangrijkste component bestaan, maar het momentane rotatiecentrum van de beweging verplaatst zich meer naar craniaal in het caput humeri. Door het benadrukken van de exorotatiecomponent (rol naar dorsaal en schuif naar ventraal) verplaatst het contactareaal zich ook meer naar dorsaal. Op het einde van de beweging is – in een stabiel gewricht – door de extra abductie- en exorotatiecomponent een dorsaal-caudaal contact ontstaan op de cavitas glenoidalis en een dorsaal-craniaal contact op de humeruskop. De kromtestralen van deze concave en convexe botdelen zijn ter plaatse van het optimale contactareaal gelijk. De evolute van concaaf en convex vallen samen: de close-packed position is bereikt. Dit verrassende artrokinematische proces is goed te visualiseren met behulp van een eenvoudig scapula-humerus-skeletmodel, waarbij de scapula wordt gefixeerd en de humerus aanvankelijk zuiver rond de normaal (in het model een metalen pen) swingt. T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> Bij het uitvoeren van een artrokinematisch zuivere tolbeweging in anteflexierichting (het caput en collum humeri bewegen dus om de normaal) ontstaat osteokinematisch een anteflexie met gecombineerde adductie en endorotatie van de humerusschacht. Nu wordt er ook een maximaal contactareaal (optimale vormsluiting) in het totale glenohumerale systeem gevonden. Door het passief benadrukken van deze endorotatie (mediale schuif) en adductie (tol binnenwaarts) in de junctura subacromialis rond de 90° anteflexie (dorsale schuif) kan de eerdergenoemde CPP (7 ook intermezzo 9.9) van de junctura subacromialis worden ingenomen. De horizontale adductie met endorotatie is de doorgevoerde deviatiepositie II en te zien als de (M)CPP (II) van het glenohumerale systeem. Artrokinematica bicipitaal glijmechanisme van MLPP naar CPP Ten opzichte van het bicipitale glijmechanisme schuift de humerus door de (horizontale) retroflexiebeweging naar caudaal ten opzichte van de ‘stilstaande’ bicepspees. De abductiecomponent is eveneens duidelijk waarneembaar. Tijdens de abductiebeweging rolt de humerus aanvankelijk naar caudaal en schuift hij naar craniaal ten opzichte van de bicepspees. De exorotatiecomponent in de anatomische stand (begin) veroorzaakt een tol buitenwaarts (linksom) ten opzichte van de intra-articulaire stilstaande bicepspees. In combinatie met meer dan ° abductie (eind) ontstaat intra-articulair meer een dorsaalwaartse schuif. Osteo- en artrokinematica van de deviatiebeweging Wanneer het heffen van de arm door abductie-elevatie ten gevolge van een impingementsyndroom van de schouder (M.; 7 ook par. .. ‘Disposities van de schouder vanuit een manueeltherapeutisch begrippenkader’) in de buurt van ° volledig stagneert (NHG diagnosegroep ) of wanneer zich rond ° een painful arc voordoet (NHG diagnosegroep ), kan in sommige gevallen via een ‘omleidende’ beweging – met gecentreerde humeruskop in de kom – de armelevatie worden gefaciliteerd. Een enigszins vergelijkbare ontwijkende passieve beweging in anteflexierichting werd door Sohier () al als ‘la voie antérieure’ beschreven. In dit boek spreken we van de ‘deviatiebeweging’ in relatie tot het uiteindelijke doel: de ‘circumductiebeweging’. De deviatiebeweging in het glenohumerale Pag. 0414 415 9.6 • Artrokinematica van het schoudercomplex systeem (art. humeri, junctura subacromialis en bicipitaal glijmechanisme) kan passief, geleid actief en actief (met beide armen, als huiswerkoefening) worden uitgevoerd en wordt hieronder theoretisch en praktisch uitgewerkt. Deze beweging is een uiterst waardevolle toevoeging aan het arsenaal van effectieve manueeltherapeutische en oefentherapeutische behandelingstechnieken (. figuur 9.52). Uitgangshouding bij de actieve, dubbelzijdige uitvoering: stabiele spreidstand, ellebogen in ° flexie, schoudergordel, boven- en onderarmen in neutrale positie, de vuisten in eerste instantie ‘gebald’ (‘positie ’). Dit is dezelfde uitgangshouding als bij de circumductiebeweging (. figuur 9.51). Deviatiebeweging – artrokinematica fase I t/m V Deviatiebeweging – osteokinematisch: vijf primaire deelbewe- transversale vlak) veroorzaakt artrokinematisch in de art. humeri een schuif naar dorsaal. Het tegelijkertijd benadrukken of toevoegen van een (maximale) endorotatiecomponent zorgt voor maximale spiralisatie van het kapsel en leidt tot een afnemende tol vóórover (caput humeri rechtsom in de rechter cavitas glenoidalis) en een toenemende schuif naar caudaal. De positie met maximale vorm- en krachtsluiting van het totale glenohumerale systeem is bereikt: de MCPP (II). gingen (fase I t/m V) van positie t/m positie V. Deviatie fase I Abductie tot –° (afhankelijk van het begin van de painful arc of het impingement) met endorotatie. De eindstand wordt deviatiepositie I genoemd. Deviatie fase II Vanuit deze abductiestand: horizontale flexie (minimaal °, zo mogelijk verder) met behoud van endorotatie (positie II). Deviatie fase III Vanuit de nu bereikte positie: frontale exorotatie tot minimaal ° en zo mogelijk verder tot maximaal (positie III). Deviatie fase IV Anteflexie-elevatie van –° met exorotatie (positie IV). De armen worden maximaal (tot achter de oren) gestrekt. De (cervico)thoracale wervelkolom maakt extensie en de scapula beweegt naar caudaal in de MCPP-foudraal (‘patatzak’, 7 intermezzi . en .). Vanuit deze positie kan met excentrische activiteit van de m. supraspinatus naar positie V worden bewogen. Deviatie fase V Retroflexie-depressie in een sagittaal vlak, terug naar de ontspannen uitgangshouding (positie V). Hiervandaan kan – via de uitgangspositie (‘positie ’) – positie I weer worden ingenomen en kan de deviatiebeweging worden herhaald. In . tabel 9.14 zijn de primaire en secundaire artrokinematische componenten weergegeven voor het glenohumerale systeem. 9 Artrokinematica art. humeri Deviatie fase I: abductie tot circa 90° De abductie wordt uitge- voerd in het frontale vlak, met de onderarm(en) in het (para) sagittale vlak. Dit resulteert bij ° abductie in een submaximale sagittale of horizontale endorotatiepositie. Artrokinematisch betekent de abductie een rol naar craniaal en een schuif naar caudaal. Deviatie fase II: horizontale flexie tot minimaal 90° met endorotatie De horizontale flexie (met de boven- en onderarm in het Deviatie fase III: frontale exorotatie tot minimaal 45° De frontale exorotatie veroorzaakt in het glenohumerale gewricht eerst een despiralisatie van het kapsel en vervolgens weer een spiralisatie, maar nu andersom. Dit gaat gepaard met een craniale schuif ten opzichte van de cavitas glenoidalis, die enigszins naar ventraal ‘kijkt’ (en subacromiaal met een laterale schuif). Ook hier geldt: wanneer er functieherstel van de schoudergordel optreedt, kunnen deze deelbewegingen verder worden ‘ingeslepen’. Deviatie fase IV: anteflexie-elevatie van 90–180° met exorotatie Glenohumeraal is de CPP nagenoeg bereikt. Bij anteflexie-elevatie vanaf ° ontstaat verdere spiralisatie richting exorotatie (tol linksom in de rechter cavitas glenoidalis), waardoor een MCPP wordt bereikt. De gekoppelde beweging glenohumeraal veroorzaakt nog slechts een geringe schuif naar ventraal en caudaal (exorotatie en abductie zijn secundaire anteflexiecomponenten). Het caput humeri zoekt – onder gelijktijdige extensie van de (cervico)thoracale wervelkolom en de zich naar caudaal in de ‘patatzak’ vergrendelende scapula (7 intermezzi . en .) – de weg van de minste weerstand. Deviatie fase V: retroflexie-depressie 180–0° Tijdens de retro- De eerste drie deelbewegingen vinden artrokinematisch hoofdzakelijk in het glenohumerale systeem plaats. De vierde deelbeweging wordt hoofdzakelijk in het scapulothoracale systeem uitgevoerd. Van tot ° is er slechts sprake van een paar graden glenohumerale (kantel)beweging, samen met extensie – en bij enkelzijdige uitvoering – homolaterale rotatie en lateroflexie van de cervicothoracale wervelkolom. Zie . tabel 9.14 voor een globaal overzicht van de artrokinematica van de gemiddelde deelbewegingen. flexie-depressie (bij voorkeur met excentrische activiteit van de m. supraspinatus) gaat de despiralisatie in de art. humeri gepaard met een tol vóórover (rechtsom in de cavitas glenoidalis), een toenemende schuif naar dorsaal en craniaal (relatieve endorotatie en adductie) en een decompressie. Artrokinematica junctura subacromialis Deviatie fase I: abductie tot minimaal 90° Artrokinematisch be- tekent dit (van –° abductie) subacromiaal een schuif naar mediaal en het in eerste instantie ‘strak trekken’ en geleidelijk comprimeren van de bursa. Van –° worden vervolgens het ‘rupsbandsysteem’ van de bursa subacromiodeltoidea en de ver- T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> Pag. 0415 416 Hoofdstuk 9 • De schouderregio . Tabel 9.14 Artrokinematica – de vijf fases van de ‘deviatiebeweging’ in het glenohumerale systeem (HSMI) binnen de totale schoudergordel. Het rechter caput humeri beweegt (hoofdletters = primaire component). De tolbewegingen worden gezien vanaf distaal of lateraal. Osteokinematische bewegingscomponent Artrokinematica art. humeri Artrokinematica junctura subacromialis Artrokinematica bicipitaal glijmechanisme ABDUCTIE tot minimaal 90° met endorotatie SCHUIF naar CAUDAAL SCHUIF naar MEDIAAL SCHUIF naar PROXIMAAL + retroflexiecomponent vanaf 45°: vnl. rol1 dorsaal en schuif ventraal vanaf 45°: tol buitenwaarts (linksom) schuif naar distaal + endorotatiecomponent vanaf 45°: tol vóórover (rechtsom) schuif ventraal tol binnenwaarts (rechtsom) = ‘sweep’2 (. figuur 9.34) tot 45° vanaf 45°: glij naar craniaal en dorsaal (‘zadelgewricht!’) HORIZONTALE FLEXIE tot minimaal 90° SCHUIF naar DORSAAL TOL BINNENWAARTS (RECHTSOM) SCHUIF naar PROXIMAAL + endorotatiecomponent schuif naar caudaal schuif naar mediaal glij naar craniaal en dorsaal SCHUIF naar CRANIAAL en TOL BUITENWAARTS (linksom) SCHUIF naar LATERAAL GLIJ naar MEDIAAL TOL BUITENWAARTS (linksom), eind: gedwongen schuif naar ventraal/caudaal SCHUIF naar DORSAAL/LATERAAL SCHUIF naar PROXIMAAL despiralisatie en decompressie door vnl. TOL VOOROVER (RECHTSOM) decompressie door vnl. SCHUIF naar VENTRAAL SCHUIF naar DISTAAL en toename spanning Deviatie fase I Deviatie fase II 9 Deviatie fase III FRONTALE EXOROTATIE tot minimaal 45° Deviatie fase IV ANTEFLEXIE-ELEVATIE 90–180° met exorotatie Deviatie fase V RETROFLEXIE-DEPRESSIE 180–0° 1 Volgens Matthijs et al. (2002). Sweep: de ‘veegfunctie’ van de proximale bicepspees over het craniale caput humeri. Door voornamelijk endo- en exorotatiebewegingen vanuit de anatomische stand wordt dit peesgedeelte als een ruitenwisser tussen kapsel en caput heen en weer geveegd (zie . figuur 9.35). 2 schuifbaarheid van de schouderweefsellagen onderling aangesproken. Deviatie fase II: horizontale flexie tot minimaal 90° De horizon- tale flexie veroorzaakt artrokinematisch een tol binnenwaarts of: rechtsom ten opzichte van het rechter craniale glijvlak. Door iets verder dan ° horizontaal te flecteren wordt de ‘CPP’ van het subacromiale ‘gewricht’ bereikt. Het benadrukken van de (maximale) endorotatie vanuit deze stand veroorzaakt door een toename van de spiralisatie en een toename van de reeds ingezette mediaalwaarts gerichte schuif zelfs een ‘MCPP’ in de junctura subacromialis en de art. humeri samen, de ‘MCPP (II)’. Deviatie fase III: frontale exorotatie tot minimaal 45° Door de Deviatie fase IV: anteflexie-elevatie 90–180° met exorotatie Bij aanvang van de anteflexie-elevatie is in het glenohumerale systeem een CPP bereikt. Door in het sagittale vlak (met maximaal mogelijke exorotatie) verder te anteflecteren-eleveren komt ten opzichte van het craniale glijvak (acromion én bursa) nog enige schuif naar dorsaal en lateraal tot stand (MCPP): de weg van de minste weerstand bij een vrij bewegende scapula. Deviatie fase V: retroflexie-depressie 180–0° Tijdens de retro- flexie komt (versterkt door excentrische activiteit van de m. supraspinatus) de decompressie in de junctura subacromialis tot stand door allereerst een derotatie (afnemende schuif mediaal en toenemende tol binnenwaarts) uit de MCPP en vervolgens door de schuif naar ventraal ten gevolge van de retroflexie. frontale exorotatie keert de spiralisatie zich nu volledig om, hetgeen in de junctura subacromialis leidt tot een schuif naar lateraal. T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> Pag. 0416 417 9.6 • Artrokinematica van het schoudercomplex ventraal dorsaal a. endorotatie ventraal 9 ventraal dorsaal dorsaal b. neutrale stand c. exorotatie . Figuur 9.34 Ruitenwisser- of sweepfenomeen van de craniale bicepspees. Rechter art. humeri vanaf craniaal. Beweging van het craniale deel van het caput humeri onder het transversale en intra-articulaire deel van de pees van de m. biceps brachii a = endorotatiestand; b = neutraalstand; c = exorotatiestand. Artrokinematica bicipitaal glijmechanisme beschrijving (. figuur 9.51 in techniek . en oefening . – de circumductiebeweging). Deviatie fase I: abductie tot minimaal 90° De abductie veroor- zaakt een rol naar caudaal en een schuif naar craniaal (proximaal) van het caput humeri ten opzichte van de bicepspees. Functionele beschrijving van de circumductiebeweging Uitgangspositie bij dubbelzijdige actieve uitvoering: bij voorkeur Deviatie fase II: horizontale flexie tot minimaal 90° Tijdens de horizontale flexie benadert de sulcus intertubercularis de supraglenoïdale oorsprong. Hierbij schuift de humerus in de sulcus bicipitalis naar craniaal (proximaal) ten opzichte van de bicepspees. Verder verplaatst het caput humeri zich onder de intraarticulaire bicepspees met een tol binnenwaarts, net als in de junctura subacromialis. Door de endorotatie te benadrukken (7 ook techniek .: Active Compression Test volgens O’Brien) neemt de compressie van de bicepsinsertie aan het labrum toe. Deviatie fase III: frontale exorotatie tot minimaal 45° Door de frontale exorotatie beweegt de sulcus intertubercularis zich met de bicepspees opnieuw naar lateraal. De afstand tussen de supraglenoïdale oorsprong en de sulcus neemt weer toe. De bicepspees krijgt wederom een stabiliserende functie en beweegt zich nauwelijks in zijn sulcus, maar de humerus schuift ten opzichte van de stilstaande bicepspees naar lateraal, met een lichte tol buitenwaarts (‘sweep’; . figuur 9.34). Deviatie fase IV: anteflexie-elevatie 90–180° met exorotatie Tijdens de anteflexie-elevatie met exorotatie schuift de humerus ten opzichte van de bicepspees naar craniaal (of: proximaal). In de eindstand wordt de m. triceps brachii op rek belast. Deviatie fase V: retroflexie-depressie 180–0° Tijdens de retro- flexie krijgt de bicepspees geleidelijk aan weer meer spanning en schuift de humerus ten opzichte van de stilstaande pees naar caudaal (of: distaal). Circumductiebeweging – osteo- en artrokinematica Voordat we ingaan op de osteo- en artrokinematica van de ‘circumductiebeweging’, volgt eerst een inleidende functionele T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> een stabiele spreidstand met een ontspannen schoudergordel, de bovenarmen langs het lichaam, met ° flexie van de ellebogen (. figuur 9.51 positie , foto ). Ook mogelijk zijn zit of rugof zijligging (unilaterale uitvoering). Uitgangshouding bij passieve en geleid actieve uitvoering: rugligging, schoudergordel in retractie, de arm in maximale exorotatie, de elleboog in ° flexie. De totale beweging wordt stapsgewijs in rugligging uitgevoerd. Bij voorkeur geleid actief en zonder fixatie, zodat de scapula vrij tussen de romp en de behandelbank kan meebewegen. Zodra de patiënt daartoe zelfstandig in staat is, wordt in spreidstand beiderzijds de maximale circumductiebeweging uitgevoerd. De bijzondere therapeutische waarde van deze beweging is dat de monoarticulaire glijvlakken van de totale schoudergordel optimaal worden benut gedurende vijf deelbewegingen die een logisch en functioneel karakter hebben. In de beginfase (. figuur 9.51 foto en , eerste en tweede deelbeweging) wordt een maximaal haalbare retractie van de totale schoudergordel en exorotatie uitgevoerd. De spiralisatie (tol achterover of linksom) van het glenohumerale kapsel gaat van de eerste tot en met de derde deelbeweging (. figuur 9.51 foto , , ’ en ) gepaard met een optimaal contactareaal en optimale spierspanning (. tabel 9.14). Door de vergrendeling van het glenohumerale gewricht wordt het caput humeri steviger in de concaviteit gecomprimeerd en wordt de scapula vervolgens steviger tegen de thorax gedrukt. Piekbelasting wordt vermeden wanneer de eerste drie stappen worden ‘ingeslepen’ door het inbouwen van een toenemende retroflexiecomponent. De vierde en vijfde deelbeweging (. figuur 9.51 foto en ) geven telkens de nodige ontspanning en rek door protractie van de schoudergordel en adductie met endorotatie. De beweging kan desgewenst elk uur ( tot ×) en op elke gewenste plaats Pag. 0417 418 Hoofdstuk 9 • De schouderregio . Tabel 9.15 Artrokinematica – de vijf fases van de circumductiebeweging in het glenohumerale systeem (HSMI) binnen de totale schoudergordel. Bij fase 1, 2 en 3 is de (cervico)thoracale wervelkolom in extensie. Bij fase 4 en 5 in flexie. De tolbewegingen worden gezien vanaf distaal of lateraal. Osteokinematische bewegingscomponent Artrokinematica art. humeri (rechter caput humeri t.o.v. cavitas glenoidalis) Artrokinematica junctura subacromialis (rechter caput humeri t.o.v. craniaal glijvlak) Artrokinematica art. acromioclavicularis (indien de humerusbeweging eindstandig wordt doorgevoerd) Artrokinematica junctura scapulothoracalis (rechter scapula) vanaf dorsaal gezien schuif naar ventraal tol buitenwaarts van de humerus (linksom) miniglij naar dorsaal van het acromion glij naar mediaal van de scapula schuif naar caudaal (CPP) schuif naar mediaal miniglij naar dorsaal van het acromion bij doorgevoerde horizontale extensie tol linksom van de scapula minischuif naar caudaal (MCPP) verdere schuif naar mediaal (met toenemende compressie) miniglij van het acromion naar craniaal bij doorgevoerde abductie-elevatie verdere tol linksom van de scapula + glij naar craniaal en ventraal schuif naar dorsaal tol rechtsom miniglij van het acromion naar ventraal bij doorgevoerde horizontale flexie glij van de scapula naar lateraal en ventraal tol rechtsom + schuif naar dorsaal schuif naar ventraal miniglij van het acromion naar ventraal bij doorgevoerde retroflexie en endorotatie glij van de scapula naar caudaal + tol rechtsom Circumductie fase 1 exorotatie humerus + retractie scapulothoracaal systeem Circumductie fase 2 abductie van de humerus tot 90° + laterorotatie scapula Circumductie fase 3 9 abductie-elevatie tot 160° + laterorotatie en elevatie van de scapula Circumductie fase 4 horizontale flexie van de humerus met protractie van de scapula Circumductie fase 5 retroflexie + afnemende exorotatie van de humerus + depressie en mediorotatie van de scapula worden uitgevoerd (7 ook par. 13.3 ‘Functionele oefeningen voor de bovenste extremiteit’ en oefening .). De therapeut kan de patiënt een eenvoudige tekening met de vijf stappen meegeven of verwijzen naar oefeningen op de praktijkwebsite (www.fysio.net). Op elk ‘eindpunt’ van de deelbewegingen kunnen individuele bewegingsvariaties worden aangebracht. Osteokinematische beschrijving van de ‘circumductiebeweging’ Uitgangshouding bij de actieve, dubbelzijdige uitvoering: stabiele spreidstand, ellebogen in ° flexie, supinatie van de onderarmen, gebalde vuisten (‘positie ’, . figuur 9.51). Dezelfde uitgangshouding als bij de deviatiebeweging. Circumductiebeweging – osteokinematisch: vijf primaire deelbe- wegingen (circumductie fase t/m ) van positie t/m : 1. Exorotatie in beide artt. humeri en een maximale retractie van de scapula. De eindstand wordt ‘circumductiepositie ’ genoemd. 2. Abductie tot ° (met behoud van de exorotatie en retractie) (positie ). 3. Submaximale abductie-elevatie met submaximale exorotatie tot °. Duw de rechter vuist in de linker handpalm, boven het hoofd (positie ). T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> 4. Horizontale flexie (beide humeri tot voor het gezicht) met exorotatie en protractie. Open de handpalmen. ‘Leg de rechter handrug in de linker handpalm.’ ‘Kijk in je handpalmen’ (positie ). 5. Via retroflexie en afnemende exorotatie naar optimale ontspanning van de schoudergordel. De handen geopend, duimen naar voren en onderarmen gesupineerd voor de buik (positie ). Hiervandaan kan – via de uitgangspositie (positie ) – positie weer worden ingenomen en kan de circumductiebeweging worden herhaald (. figuur 9.51). Intermezzo 9.14 ‘Het actief inslijpen van de circumductiebeweging fase 1 en (een gedeelte van) fase 2 ... beweeg door de dikke stroop’ Zie oefening 13.30 (en na verloop van tijd 13.31 en 13.35 met XCO). De patiënt met schouderklachten krijgt de eerste ‘laagdrempelige’ huiswerkoefening mee: ‘Oefen fase 1 van de circumductiebeweging’ – vanuit positie 0 naar positie 1 en weer terug (. figuur 9.51). ‘Doe dit elk uur van de dag, minimaal 2×, maximaal 5x, met gecontroleerde spanning in je schouder- en armspieren. Alsof je in een groot vat met stroop staat waar je hoofd net bovenuit Pag. 0418 419 9.6 • Artrokinematica van het schoudercomplex steekt. Hierdoor wordt je schouderkop tijdens het bewegen in de kom gecentreerd. Pak bij het terugkeren – in plaats van positie 0 – je ellebogen en ontspan je schouders telkens even. Als positie 1 (eindstand) is bereikt, slijp je vervolgens fase 1 en een gedeelte van fase 2 in. Doe dit op geleide van de pijn zonder te forceren (je beweegt in de richting van de closepacked position ...). Dat kan achter de PC, in de auto, op de rand van je bed, op de wc ... waar je maar wilt.’ 9 wordt in het AC-gewricht bij voorkeur specifiek en direct gemanipuleerd. De enige aspecifieke en gewrichtssparende HVT-manipulatie voor het AC-gewricht die in dit boek wordt beschreven, is de tractiemanipulatie volgens Kubis (7 ook techniek .: ‘Art. acromioclavicularis – tractiemanipulatie vrij naar Kubis’). Door de manipulerende handwortel naar mediaal óp de clavicula te plaatsen, wordt een aspecifieke gewrichtssparende HVTmanipulatie voor het SC-gewricht verkregen. Art. acromioclavicularis Artrokinematische beschrijving van de circumductiebeweging In . tabel 9.15 zijn per osteokinematische deelbeweging (fase t/m ) de artrokinematische gevolgen weergegeven. In de art. humeri bestaat de maximale circumductiebeweging van de humerus uit achtereenvolgens exorotatie, abductie, horizontale flexie en retroflexie. De clavicula maakt een maximale circumductiebeweging. In de junctura scapulothoracalis gaat de scapula via retractie, elevatie met laterorotatie en protractie naar depressie en mediorotatie. Tevens vindt om een frontosagittale as een geringe achterover- en vooroverkanteling in de ruimte plaats, die duidelijker waarneembaar is bij respectievelijk maximale anteflexie-elevatie en maximale retroflexie-elevatie. In combinatie met de deviatiebeweging en endo- en exorotatieoefeningen (7 oefening .) worden alle mogelijke eindstanden in de schoudergordel (inlcusief flexie-extensie door pro- en retractie van de wervelkolom) ingenomen. 9.6.2 Algemene artrokinematica van het scapulothoracale systeem Het scapulothoracale glijvlak kan driedimensionaal in alle richtingen worden benut, waardoor de cavitas glenoidalis in alle gewenste richtingen kan worden gepositioneerd, mits de scapula als concaviteit ongestoord over de convexe thoraxwand kan glijden. Dit gegeven is van belang bij de beoordeling van de tonus en de kwaliteit (verlengingstraject, eindgevoel) van het collagene bindweefsel van de scapulothoracale musculatuur. De animale innervatie van de scapulothoracale musculatuur wordt voornamelijk verzorgd vanuit de cervicale (!) oorsprongssegmenten C, C en C (. tabel 9.5). De art. sternoclavicularis wordt in de dagelijkse praktijk vooral geassocieerd met artritis, artrose en instabiliteit. Met manuele therapie in enge zin wordt dit gewricht zelden tot nooit behandeld. Wel kunnen de omringende belemmeringen voor herstel worden weggenomen waarmee de intrinsieke compensatie wordt gefaciliteerd, waardoor de klachten in de sternoclaviculaire regio zullen afnemen. Voor de manuele therapie in enge zin is het van belang hoe er in de art. acromioclavicularis kort vóór en in de eindstand van de schoudergordel wordt bewogen. In het scapulothoracale systeem worden specifieke HVT-manipulatietechnieken primair uitgevoerd in de art. acromioclavicularis, met natuurlijk enige secundaire invloed op de art. sternoclavicularis. Vanuit de maximaal haalbare eindstand van het glenohumerale en primaire scapulothoracale systeem T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> We beschrijven het artrokinematische bewegingsgedrag van het acromion ten opzichte van de clavicula tijdens de volgende eindstandige bewegingen in de schoudergordel, waarbij de beweging via het distale deel van de humerus passief wordt doorgevoerd: 4 vanuit de CPP in de art. humeri (abductie-exorotatie-horizontale extensie) wordt de humerus verder doorbewogen in horizontale extensierichting (naar dorsaal, vanuit circumductiepositie ; . figuur 9.51); 4 vanuit de eindstandige glenohumerale horizontale flexie wordt de humerus verder doorbewogen in horizontale flexie-/adductierichting (naar mediaal en dorsaal, vanuit deviatiepositie II; . figuur 9.52); 4 in maximale abductie-elevatie wordt de humerus verder doorbewogen (naar mediaal) in abductie-elevatierichting. Let op! Nu pas kan de clavicula ten opzichte van het acromion ‘vrij’ (zonder overmatige compressie) naar caudaal worden gemanipuleerd (de doorgevoerde circumductiepositie ); 4 in anteflexie-elevatie wordt de humerus verder doorbewogen in anteflexie-elevatierichting (naar dorsaal). De clavicula ‘blijft staan’ en het acromion neigt zich naar dorsaal en craniaal te verplaatsen (de doorgevoerde deviatiepositie IV). Clavicula naar ventraal bij horizontale extensie Tijdens de laatste graden horizontale extensie schommelt en glijdt het acromion naar afnemend dorsaal en toenemend mediaal. Dit betekent voor de manuele therapie dat we bij een patiënt met een minimaal beperkte en soms lokaal pijnlijke horizontale extensie op basis van een functiestoornis in de art. acromioclavicularis, vanuit de submaximale MCPP een manipulatie van het acromion naar dorsaal of van de clavicula naar ventraal kunnen uitvoeren. Aan de ventrale zijde van de art. acromioclavicularis ontstaat een gaping en daardoor een rekbelasting op de ventrale monoarticulaire bindweefselplaten. Een vergelijkbare gaping ontstaat bij de maximaal doorgevoerde exorotatie vanuit de anatomische stand (circumductiepositie ; . figuur 9.51). Clavicula dorsaal bij horizontale flexie-adductie of gecombineerde retroflexie/endorotatie Bij de eindstandige horizontale flexie (tot sagittale vlak)-adductie (tot op de borst) schommelt en glijdt het acromion naar ventraal. Dit betekent voor de manuele therapie dat een eindstandig (lokaal) pijnlijke en beperkte horizontale flexie van de Pag. 0419 420 9 Hoofdstuk 9 • De schouderregio gecombineerde endorotatie en retroflexie exorotatie a c horizontale extensie horizontale flexie b d . Figuur 9.35 Rechter schoudergordel van craniaal gezien. Spanning in het kapsel van de art. acromioclavicularis. a Tijdens de eindstandige gecombineerde retractie van de schoudergordel, retroflexie en endorotatie van de humerus ontstaat er dorsaal in de art. acromioclavicularis een gaping. b Tijdens de eindstandige horizontale flexie/adductie van de humerus ontstaat er dorsaal in de art. acromioclavicularis een gaping (deviatiepositie II). c Tijdens de eindstandige retractie van de schoudergordel en exorotatie van de humerus ontstaat er ventraal in de art. acromioclavicularis een gaping (circumductiepositie 1). d Tijdens de eindstandige horizontale extensie/abductie van de humerus ontstaat er ventraal in de art. acromioclavicularis een gaping (circumductiepositie 2 of deviatiepositie I). schoudergordel kan worden verbeterd door een manipulatie van de scapula (acromion) naar ventraal en/of van de clavicula naar dorsaal vanuit de submaximale horizontale adductiepositie. Als alternatieve uitgangspositie kan worden gekozen voor de gecombineerde retroflexie/endorotatie (arm achter de rug) van de humerus om een vrijwel identieke voorspanning te verkrijgen. Door zowel horizontale flexie-adductie als de combinatie van retroflexie en endorotatie ontstaat er aan de dorsale zijde van het acromioclaviculaire gewricht een gaping en daardoor een rekbelasting op de dorsale monoarticulaire bindweefselplaten (. figuur 9.35). Clavicula caudaal/ventraal bij anteflexie-elevatie Bij een eindstandige anteflexie-elevatie staat de scapula eveneens in laterorotatie, protractie, relatieve depressie en iets posteriorrotatie. Bij het doorvoeren van de anteflexie-elevatie via de humerus beweegt het acromion zich ten opzichte van de – door de eerste rib tegengehouden – clavicula enigszins naar dorsaal en craniaal en nemen zowel de caudale glij als de posteriorrotatie toe en neemt de protractie iets af. . Tabel 9.16 geeft het artrokinematische bewegingsgedrag van het acromion weer. AC-gewricht – manipulatierichting – subluxatietheorie Clavicula caudaal bij abductie-elevatie Bij een eindstandige abductie-elevatie staat de scapula – zoals bij de eindstandige anteflexie-elevatie – in laterorotatie, protractie, iets posteriorrotatie en in relatieve depressiestand ‘vergrendeld’ (7 techniek . ‘Caudaal glijden van de scapula’). Nu bevindt de gewrichtsspleet van de art. acromioclavicularis zich nagenoeg in het sagittale vlak. De normaal van het acromion wijst nu naar mediaal. In deze positie is het mogelijk de clavicula zonder ongewenste compressie naar caudaal te bewegen, waardoor een caudale kapselbelasting ontstaat. Bij het gelijktijdig doorvoeren van de abductie-elevatie via de humerus beweegt het acromion zich ten opzichte van de clavicula naar craniaal. T3 – 210 x 279 – Medicine, two columns, fontsize M <T3_210x279_2KZM_M_v0.23_Extremiteiten_H09_03 ▪ 03-09-14 ▪ 10:06> Het artrokinematische bewegingsgedrag in het AC-gewricht is voor de manuele therapie slechts van belang bij eindstandige bewegingen van de schoudergordel. Om te bepalen in welke richting de directe manipulatie moet worden uitgevoerd om de gestoorde AC-gewrichtsfunctie te herstellen, wordt gebruikgemaakt van de ‘subluxatietheorie’. Kort samengevat komt de theorie hierop neer: ‘waar (sub)luxeert (‘schommelt en sleept’) het acromion naartoe als de bovenarm traumatisch wordt doorbewogen?’ (7 ook intermezzo .. Cave: in dit intermezzo is de clavicula het aangrijpingspunt in plaats van het acromion). De gevonden theoretische (sub)luxatierichting van het acromion is de directe manipulatierichting om de geringe translatieof glijstoornis in het AC-gewricht op te heffen. Bij de HVTtechniek wordt uiteraard niet ballistisch en met grote lastarmen Pag. 0420
© Copyright 2024 ExpyDoc