DISCUSSIESTUK Wraking en verschoning van rechters In 2012 is het programma Versterking prestaties in de strafrechtketen (VPS) van start gegaan. Onderdeel daarvan is de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daartoe zijn over verschillende onderwerpen uit het wetboek discussiestukken opgesteld waarin naar aanleiding van gesignaleerde knelpunten mogelijke oplossingen ter verbetering van de systematiek en hanteerbaarheid worden verkend. Op basis van deze stukken worden binnen en buiten het ministerie van Veiligheid en Justitie reacties verzameld. De reacties worden betrokken bij de afweging om nieuwe wetgeving tot stand te brengen, onderdelen van bestaande wetgeving te herzien of in stand te houden. De modernisering strekt niet tot een stelselherziening, maar tot een verhoging van de bruikbaarheid en inzichtelijkheid van het wetboek voor de praktijk en de burger. In de conceptfase wordt reeds zo veel mogelijk rekening gehouden met de opvattingen van de ketenpartners die in een zogenaamde preconsultatie worden besproken. De preconsultatiefase loopt door na het Congres, in expertmeetings zullen de conceptwetsvoorstellen met de rechtspraktijk en de wetenschap worden besproken. Hierna volgt de formele consultatie. De aangepaste conceptwetsvoorstellen worden voorgelegd aan de rechtspraktijk, gaan in (internet)consultatie, worden voorgelegd aan de Afdeling Advisering van de Raad van State en worden daarna in procedure gebracht bij Tweede en Eerste Kamer. Het voorliggende discussiestuk is bedoeld om reacties te verzamelen die als bouwstenen kunnen dienen voor het opstellen van conceptwetsvoorstellen in het kader van een nieuw Wetboek van Strafvordering. Leeswijzer De belangrijkste discussiepunten zijn: 1) Verkorte wrakingsprocedures (in het bijzonder de wenselijkheid van verkorte procedures bij kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid) paragraaf 3.4 (en 4.2); 2) Behandeling van het wrakingsverzoek (niet door rechters van hetzelfde gerecht) – paragraaf 3.5; 3) Schorsende werking van het wrakingsverzoek – paragraaf 3.6. 0 Inhoudsopgave 1. Inleiding 2 2. Kader 2.1 Huidige regeling 2.2 Andere bepalingen betreffende de onpartijdigheid 2.3 Andere klachtmogelijkheden 2.4 Codes en aanbevelingen 2.5 Artikelen 6 EVRM en 14 IVBPR 2.6 Wraking en verschoning in het bestuurs- en civiele recht 3 3 4 5 6 6 7 3 Wraking 3.1 Waarom een aanpassing? 3.1.1 Sterke toename aantal wrakingsverzoeken 3.1.2 Oneigenlijk gebruik van het wrakingsinstrument 3.1.3 Beoordeling wrakingsverzoek 3.2 Verzoeker 3.3 Tegen wie kan het wrakingsverzoek worden ingediend? 3.4 (Limitatieve) opsomming van wrakingsgronden en verkorte procedures 3.5 Behandeling wrakingsverzoek 3.5.1 Het beoordelende gerecht 3.5.2 Enkelvoudige kamer 3.5.3 Niet-rechters in de wrakingskamer 3.6 Schorsing van de hoofdzaak 3.6.1 Schorsing 3.6.2 Betrokkenheid rechter wiens wraking wordt verzocht 3.6.3 Voortzetting onderzoek na toegewezen wrakingsverzoek 3.7 Rechtsmiddel 8 8 8 9 9 10 13 15 19 19 24 24 25 25 28 29 30 4 Verschoning 4.1 Verschoning in de praktijk 4.2 Terugtrekking en verkorte verschoningsprocedure 4.3 Terugtrekking en publiceren namen rechters 4.4 Omwisselen wrakingsregeling en verschoningsregeling 31 31 32 33 34 Aangehaalde literatuur 36 1 1. Inleiding Zowel wraking als verschoning1 hebben tot doel de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen. Dat een rechter onpartijdig is, is een van de kernwaarden van de rechtspraak, en meer algemeen van de rechtsstaat; het is van ‘fundamentele betekenis’2. In 1926 werd het belang van de onpartijdige rechter door de wetgever nog vooral benaderd vanuit het oogpunt dat moest worden voorkomen ‘dat een verdachte door partijdige handelingen of beslissingen eens rechters worde verongelijkt of bevoordeeld’3. Tegenwoordig wordt de onpartijdigheid van de rechter ook (meer) in verband gebracht met de integriteit van de rechtspraak in het algemeen en het vertrouwen van de burger in de rechtsstaat, de rechtspraak en de strafrechter (die verbonden is met de neutrale rol die de rechter vervult4). Het belang dat wordt gehecht aan de onpartijdigheid van de rechter, wordt onderstreept door de vastlegging van het recht hierop in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op een eerlijk proces), artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: EU-Handvest), artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het voornemen dit recht vast te leggen in de Grondwet5. Om de rechterlijke onpartijdigheid te waarborgen zijn de wrakings- en verschoningsregeling – ondanks dat zij in de overgrote meerderheid van de (straf)zaken niet worden toegepast6 - ‘onmisbaar’7. De mogelijkheid van wraking is hét instrument voor de rechtszoekende burger om uiting te geven aan twijfel over de rechterlijke onpartijdigheid8. De verschoning biedt de rechter zelf de mogelijkheid zich terug te trekken. De beide regelingen bieden een processueel kader om twijfels aan de onpartijdigheid gedurende de strafzaak te beoordelen en te adresseren. Op deze wijze wordt daarnaast voorzien in een verantwoordingsplicht ten aanzien van afgedane zaken op dit terrein. Zowel in de literatuur als vanuit de rechtspraktijk wordt aan de orde gesteld of, met name de wrakingsregeling, geen aanpassing behoeft. Het gaat dan onder andere om de vraag wie het wrakingsverzoek moet beoordelen, het eigen gerecht – zoals nu het geval is –, een ander gerecht of wellicht een afzonderlijke wrakingskamer, de schorsende werking van het wrakingsverzoek en de vraag of er maatregelen moeten worden genomen om oneigenlijk gebruik van de wrakingsregeling tegen te gaan. Ook ten aanzien van de verschoningsregeling worden wel voorstellen tot wijziging gedaan, bijvoorbeeld ten aanzien van de mogelijkheid tot verkorte procedures. Hieronder in hoofdstuk 3 zal nader worden ingegaan op de wrakingsregeling. In hoofdstuk 4 komt de verschoningsregeling aan de orde. Alvorens in die hoofdstukken op de knelpunten en mogelijke oplossingen daarvoor zal worden ingegaan, zal in hoofdstuk 2 het kader waarbinnen de wrakings- en verschoningsregeling moet worden bezien, worden geschetst. 1 Waar in deze notitie wordt gesproken over ‘verschoning’ gaat het om de verschoning van rechters; de verschoning van bijvoorbeeld getuigen, komt in (een) andere notitie(s) aan de orde. 2 Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 112. 3 Kamerstukken II 1913/14, 286, nr. 3, p. 165. 4 Cleiren 2012, p. 11; T&C Sv, art. 6 EVRM, aant. 9a. 5 Kamerstukken I 2012/13, 31 570, G. 6 In 2011 werd in 3,0034% van de rechtszaken een wrakingsverzoek ingediend. Het aantal wrakingsverzoeken is sinds 2007 wel substantieel toegenomen. Zie Van Rossum e.a. 2012, p. 28 en paragraaf 3.1.1 van deze notitie. 7 Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 111; Blok en Besier III, p. 92. 8 Giesen e.a. 2012, p. 15. 2 2. Kader In dit hoofdstuk zal eerst kort de huidige wrakings- en verschoningsregeling in het strafrecht worden beschreven. De regeling staat evenwel niet op zichzelf, maar moet worden bezien binnen een stelsel van diverse andere bepalingen en klachtmogelijkheden die zien op de rechterlijke onpartijdigheid. Het betreft onder meer bepalingen in het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv of Sv), de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra). Daarnaast zijn diverse andere bepalingen en regelingen van belang voor de interpretatie van de wrakings- en verschoningsbepalingen in het WvSv. Het gaat dan om de codes van de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) en de aanbevelingen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de artikelen 6 EVRM en 14 IVBPR en de bepalingen betreffende wraking in het bestuurs- en civiele recht. Op al deze onderwerpen zal in onderstaande kort worden ingegaan. Aldus wordt het bredere kader geschetst waarbinnen de wrakings- en verschoningsregeling en de hieronder te bespreken discussiepunten moeten worden bezien. 2.1 Huidige regeling Wraking is in het huidige WvSv geregeld in de artikelen 512-515. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou lijden. Deze toetsingsgrond moet worden geïnterpreteerd in het licht van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM), waarin onder partijdigheid zowel de subjectieve als de objectieve partijdigheid wordt verstaan. Zie daarover paragraaf 2.3.5. Uit art. 512 jo. art. 331 Sv volgt dat in beginsel alleen de verdachte, diens raadsman en het openbaar ministerie een verzoek tot wraking kunnen doen. In de jurisprudentie (zie paragraaf 3.2) is evenwel aanvaard dat ook andere ‘betrokkenen’ een wrakingsverzoek kunnen doen; vgl. ook Aanbeveling 4.2 van de Aanbeveling wrakingsprotocol gerechtshoven en rechtbanken, zoals vastgesteld op 27 november 2006. De regeling is van toepassing op elke rechter die een zaak behandelt, onder wie ook de rechtercommissaris en een rechter-plaatsvervanger. Een rechtscollege kan niet worden gewraakt. De wraking kan in beginsel in elke stand van het geding worden verzocht. Wel moet het verzoek zijn gedaan zodra de feiten of omstandigheden die tot partijdigheid zouden kunnen leiden aan de verzoeker bekend zijn geworden (art. 513, eerste lid, Sv). Een verzoek tot wraking van de zittingsrechter kan worden gedaan, totdat de uitspraak is gedaan. Een rechter kan berusten in de wraking (art. 514 Sv). Dat kan hij doen op inhoudelijke gronden, maar ook om eventuele ‘schade’ door het verzoek te beperken of een belastende procedure te voorkomen. Wanneer een rechter berust in het wrakingsverzoek wordt geen onderzoek meer gedaan naar het wrakingsverzoek. De beslissing over het wrakingsverzoek wordt genomen door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking wordt verzocht geen zitting heeft (art. 515, eerste lid, Sv). Er staat geen rechtsmiddel open tegen de wrakingsbeslissing (art. 515, vijfde lid, Sv). Om misbruik te voorkomen wordt een volgend verzoek ten aanzien van de rechter niet behandeld, tenzij sprake is van een novum (art. 513, vierde lid, Sv). In geval van misbruik kan worden bepaald dat een volgend wrakingsverzoek (ten aanzien van een 3 andere rechter, of tegen dezelfde rechter op grond van een novum) niet in behandeling wordt genomen. Naast de wraking, kent het WvSv een regeling omtrent verschoning. De verschoningsregeling is opgenomen in de artikelen 517-518 Sv. Een belangrijk verschil tussen de wraking en verschoning is dat wraking plaatsvindt op initiatief van een procespartij, terwijl bij verschoning het initiatief bij de rechter zelf ligt. De verschoningsregeling is verder in belangrijke mate gelijk aan de wrakingsregeling. Een rechter kan verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (art. 517, eerste lid, Sv). Alle rechters die een zaak behandelen kunnen zich verschonen, dus bijvoorbeeld ook de rechter-commissaris, de rechter-plaatsvervanger of de rechter in raadkamer9. Een verzoek tot verschoning kan, evenals een wrakingsverzoek, in elke stand van de procedure worden ingediend, als dit maar gebeurt vóór eindiging van de zaak door een einduitspraak10. Het verzoek kan schriftelijk worden ingediend of mondeling tijdens de terechtzitting (art. 517, tweede lid, Sv). Is dat laatste het geval, dan wordt de terechtzitting geschorst (art. 517, derde lid, Sv). Laat een rechter na zich te verschonen, dan kunnen partijen daar niet over klagen. Het is namelijk de individuele verantwoordelijkheid van de betrokken rechter om zich te verschonen11. Partijen kunnen dan uiteraard wel een verzoek tot wraking indienen. Vanwege het verbod van rechtsweigering is het niet voldoende dat een rechter stelt dat hij zich verschoont12. Daarom wordt een verschoningsverzoek zo spoedig mogelijk beoordeeld door een meervoudige kamer waarin de rechter die om verschoning heeft verzocht geen zitting heeft (art. 518, eerste lid, Sv). De procedure die daarbij wordt gevolgd komt grotendeels overeen met de wrakingsprocedure, maar anders dan bij een verzoek tot wraking hoeft er niet te worden gehoord. De meervoudige kamer beslist zo spoedig mogelijk. Deze beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld aan de verdachte, het openbaar ministerie en de rechter die om verschoning heeft verzocht medegedeeld (art. 518, tweede lid, Sv). Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open (art. 518, derde lid, Sv). 2.2 Andere bepalingen betreffende de onpartijdigheid Zoals in hoofdstuk 1 reeds beschreven, is het doel van de wrakings- en verschoningsregeling de rechterlijke onpartijdigheid te waarborgen. Het belang van een onpartijdige rechtspraak wordt echter niet alleen door de wrakings- en verschoningsregeling gewaarborgd. In de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (verder: Wrra), de Wet op de rechterlijke organisatie (verder: Wet RO) en het Wetboek van Strafvordering komen diverse regelingen voor die de onpartijdigheid van de rechtspraak benadrukken. Enkele voorbeelden uit het Wetboek van Strafvordering zijn de artikelen 268 Sv en 271, tweede lid, Sv. Art. 268 bepaalt dat de een rechter die als rechter-commissaris onderzoek heeft verricht in de zaak – behoudens in geval van toepassing van art. 316 Sv - geen deel mag nemen aan het onderzoek ter terechtzitting. Art. 271, tweede lid, Sv schrijft de rechter voor dat hij op de terechtzitting geen blijk mag geven van enige overtuiging omtrent de schuld of onschuld van de verdachte. Beide artikelen vormen een uitwerking van de 9 Melai, art. 517, aant. 3. Giesen e.a. 2012, p. 43. 11 HR 6 april 1923, NJ 1923, p. 813-815. 12 Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 114. 10 4 onschuldpresumptie, die samenhangt met de rechterlijke onpartijdigheid (vgl. EHRM 6 december 1988, Series A 146 (Barbera e.a. tegen Spanje)). Zie voor meer voorbeelden van bepalingen die de rechterlijke onpartijdigheid betreffen: Cleiren 2012 en Melai, art. 512-517, aant. 5. 2.3 Andere klachtmogelijkheden Naast de wrakingsregeling, zijn er diverse andere wettelijke klachtregelingen op grond waarvan iemand die een klacht heeft over de wijze waarop een rechterlijke ambtenaar zich jegens hem heeft gedragen, een klacht kan indienen. De belangrijkste klachtregelingen zijn te vinden in de Wet RO en de Wrra. Wet RO Over de wijze waarop een rechterlijk ambtenaar zich in zijn functie tegenover hem heeft gedragen, kan een persoon op grond van art. 26 Wet RO een klacht indienen overeenkomstig een klachtregeling die is opgesteld door het gerecht waar de ambtenaar werkzaam is13. De klacht zal niet behandeld worden wanneer deze gedragingen betreft waartegen ingevolge een wettelijk geregelde voorziening een procedure bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan, dan wel beroep openstaat of heeft opengestaan tegen een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan. Klachten kunnen evenmin een rechterlijke beslissing betreffen. Daarnaast kan degene die een klacht heeft over de wijze waarop een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie jegens hem heeft gedragen, de procureur-generaal bij de Hoge Raad schriftelijk verzoeken een vordering bij de Hoge Raad in te stellen tot het doen van een onderzoek naar de gedraging (zie art. 13a e.v. Wet RO). Ook in dat geval kan de klacht niet een rechterlijke beslissing betreffen. Het is ook mogelijk te klagen over het optreden van de raadsheren bij de Hoge Raad op grond van de klachtregeling vastgesteld overeenkomstig artikel 75, zesde lid, van de Wet RO. Het is niet onaannemelijk dat de klachtregeling mede kan worden benut als corrigerend of sanctionerend instrument bij een feitelijke gedraging van een rechter waardoor de schijn van partijdigheid is gewekt; zie Melai art. 512, aant. 6, Cleiren 2012, p. 58. Wrra: disciplinaire maatregelen, schorsing en ontslag Hoofdstuk 6A van de Wrra bevat een regeling betreffende disciplinaire maatregelen, schorsing en ontslag, op te leggen aan een rechter. Een disciplinaire maatregel kan worden opgelegd wanneer de rechter: a. de waardigheid van zijn ambt, zijn ambtsbezigheden of zijn ambtsplichten verwaarloost; of b. de bepalingen overtreedt waarbij hem het uitoefenen van een beroep wordt verboden, een vast en voortdurend verblijf wordt aangewezen, verboden wordt zich in een onderhoud of een gesprek in te laten met partijen of haar advocaten of gemachtigden of een bijzondere inlichting of schriftelijk stuk van hen aan te nemen, de verplichting wordt opgelegd een geheim te bewaren of de verplichting wordt opgelegd de functionele autoriteit in kennis te stellen van de betrekkingen die hij buiten zijn ambt vervult. De rechter kan worden ontslagen wanneer hij door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak of het in haar te stellen vertrouwen. Schending van de 13 Zie www.rechtspraak.nl voor het Landelijk model klachtenregeling en de (daarop gebaseerde) klachtenregelingen van de gerechten. 5 neutraliteit/rechterlijke onpartijdigheid kan op basis van deze gronden in ernstige gevallen mogelijk aanleiding geven tot het overwegen van dergelijke maatregelen, aldus Cleiren 2012, p. 57. 2.4 Codes en aanbevelingen Er zijn diverse codes vastgesteld die alle (mede) tot doel hebben de schijn van partijdigheid te voorkomen. Het gaat onder meer om de Gedragscode rechtspraak, de Leidraad onpartijdigheid en de Leidraad nevenfuncties14. Van belang voor de wrakingspraktijk zijn de Aanbeveling van de NVvR inzake de afhandeling van wrakingsverzoeken van 30 januari 200115 en de Aanbeveling wrakingsprotocol gerechtshoven en rechtbanken16. De Aanbeveling inzake de afhandeling van wrakingsverzoeken is een naslagwerk (geen bindende richtlijn). De Aanbeveling gaat onder andere in op de wrakingsgronden, de wijze van wraking, de inrichting van de wrakingskamer, het instellen van een vaste wrakingskamer, de behandeling van wrakingsverzoeken en bijzondere gevallen, waaronder misbruik van het wrakingsinstrument. De Aanbeveling wrakingsprotocol is een praktische uitwerking van de Aanbeveling inzake de afhandeling van wrakingsverzoeken. Dit protocol dient als model voor lokaal vast te stellen protocollen. Vrijwel alle gerechten werken inmiddels met een wrakingsprotocol op basis van deze aanbevelingen17. 2.5 Artikelen 6 EVRM en 14 IVBPR De artikelen 6, eerste lid, EVRM en 14 IVBPR waarborgen het recht op een eerlijk proces, waaronder ook het recht op een onpartijdige rechter valt. Partijdigheid kan een juist oordeel ten aanzien van de gegrondheid van de strafvervolging en de strafoplegging – en dus een eerlijk proces - in de weg staan. Ook waarborgt het recht op een onpartijdige rechter dat zowel de verdachte als de samenleving vertrouwen in de rechtspraak behouden; zie T&C Sv, art. 6 EVRM, aant. 9a. De genoemde verdragsartikelen zijn van invloed op de wijze waarop de wrakings- en verschoningsregeling wordt ingevuld, in het bijzonder ten aanzien van de gronden voor wraking en verschoning en de categorie personen die een wrakingsverzoek kunnen indienen. Gronden Het EHRM maakt bij de beoordeling van de (on)partijdigheid van de rechter een onderscheid tussen de objectieve en de subjectieve partijdigheid van de rechter. Op grond van de jurisprudentie van het EHRM moet worden gekeken of de rechter daadwerkelijk partijdig is (‘the personal conviction of a given judge in a given case’). Het gaat erom of de rechter door zijn gedrag heeft laten merken persoonlijk partijdig te zijn, waarbij de onpartijdigheid van de rechter ‘must be presumed until there is proof of the contrary’ (zie bijvoorbeeld EHRM 24 mei 1989, NJ 1990/627 (Hauschildt). Dit is de zogenaamde subjectieve toets. Bovendien moet de partijdigheid worden beoordeeld aan de hand van objectieve maatstaven. Bij deze zogenoemde objectieve toets moet worden onderzocht of er een gerechtvaardigde twijfel bestaat ten aanzien van de onpartijdigheid 14 15 16 17 Alle drie te raadplegen via www.rechtspraak.nl. Zie Trema 2001, p. 184 e.v. Zie www.rechtspraak.nl. De Hoge Raad heeft een wrakingsprotocol dat specifiek ziet op de cassatiefase. Zie www.rechtspraak.nl voor de wrakingsprotocollen van de gerechten. 6 van de rechter, zonder dat hoeft te zijn vastgesteld dat de rechter ook daadwerkelijk persoonlijk partijdig is geweest; ook de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid moet worden vermeden (zie onder andere het hierboven reeds genoemde Hauschildt-arrest, EHRM 24 februari 1993, NJ 1993/648 (Fey) en EHRM 10 juni 1996, NJ 1998/184 (Thomann)). Het huidige wrakings- en verschoningscriterium (‘feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade kan leiden’), wordt overeenkomstig deze jurisprudentie geïnterpreteerd; zie bijvoorbeeld HR 26 mei 1992, NJ 1992/676, m.nt. ’t Hart, r.o. 6.4 en HR 12 oktober 2010, NJ 2011/537, m.nt. Reijntjes, r.o. 3.3.2. Categorie personen die wrakingsverzoek kunnen indienen Op grond van artikel 514 jo. artikel 331 Sv kunnen alleen de verdachte, diens raadsman en het openbaar ministerie een wrakingsverzoek indienen. Wrakingskamers hebben evenwel herhaaldelijk overwogen dat de onpartijdigheid van de rechter een zo fundamenteel rechtsbeginsel is dat het erkenning verdient in iedere vorm van rechtspraak. Ter onderbouwing wordt gewezen op artikel 6, eerste lid, EVRM, dat garandeert dat eenieder recht heeft op een behandeling door een onpartijdig gerecht bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging. Wanneer een geldende wettelijke regeling ontbreekt of hiaten vertoont, moet de rechter die het wrakingsverzoek beoordeelt daarin voorzien door aansluiting te zoeken bij bestaande regelingen. Dit standpunt lijkt, zij het in iets voorzichtigere bewoordingen, ook te worden ingenomen in de hierboven reeds genoemde Aanbeveling wrakingsprotocol, par. 4.2. Dit heeft ertoe geleid dat steeds meer bij een strafzaak betrokken personen, hoewel zij niet in art. 512 Sv worden genoemd, worden ontvangen in een verzoek tot wraking18. In paragraaf 3.2 wordt hierop nader ingegaan. 2.6 Wraking en verschoning in het bestuurs- en civiele recht Met de inwerkingtreding per 1 januari 1994 van de wet voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie (Stb. 1993, 650), zijn de wrakings- en verschoningsregeling in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het WvSv zoveel mogelijk met elkaar in overeenstemming gebracht. De artikelen 512 e.v. Sv komen, met andere woorden, in belangrijke mate overeen met de artikelen 8:15 e.v. Awb en 36 e.v. Rv. Het belangrijkste argument voor deze uniformering was dat het ‘niet zo kan en mag zijn, dat binnen een geïntegreerde rechterlijke macht verschillende normen en procedures gelden voor de wraking en de verschoning van dezelfde personen, namelijk de rechters die oordelen over zowel civiele, straf- als bestuursrechtelijke zaken’ (Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 112). De in deze vraagpuntennotitie voorgestelde wijzigingen, hebben (mogelijk) dus ook gevolgen voor de wraking en verschoning in het bestuurs- en civiele recht. 18 Zie Van der Mei 2011, p. 6 en T&C Sv, art. 512, aant. 1. 7 3. Wraking In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de wrakingsregeling, zoals opgenomen in het Wetboek van Strafvordering. In paragraaf 3.1 wordt kort aangeduid waarom de wrakingsregeling aanpassing behoeft. De knelpunten en (mogelijke) wijzigingen worden vervolgens nader uitgewerkt in de paragrafen 3.2 tot en met 3.7. Achtereenvolgens worden behandeld: de verzoeker tot wraking, tegen wie het wrakingsverzoek kan worden ingediend, de wrakingsgrond en verkorte procedures, de behandeling van het wrakingsverzoek, de schorsing van de hoofdzaak en de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de beslissing van de wrakingskamer. 3.1 Waarom een aanpassing? 3.1.1 Sterke toename aantal wrakingsverzoeken Zoals in de inleiding al aan de orde kwam, wordt het wrakingsinstrument in het overgrote deel van de (straf)zaken niet toegepast. Het laatste decennium is er evenwel sprake van een sterke toename van het gebruik van het wrakingsinstrument, niet alleen binnen het strafrecht, maar ook binnen het bestuurs- en civiele recht. Sinds 2007 is de stijging sterker dan voorheen, zowel in absolute als in relatieve zin19. Het gaat om een stijging van 258 wrakingsverzoeken in 2007 naar 607 in 2011, terwijl het aantal rechtszaken niet (substantieel) is toegenomen. Hoewel wraking daarmee nog steeds in het overgrote deel van de rechtszaken (in 2011 waren er in totaal 1806870 rechtszaken) niet aan de orde is, is het percentage van het aantal wrakingsverzoeken ten opzichte van het totaal aantal rechtszaken niettemin toegenomen van 0,015% naar 0,034%20. In de literatuur worden hiervoor verschillende verklaringen genoemd, die overigens in de meeste gevallen slechts hypotheses zijn. Genoemde verklaringen zijn onder meer dat het gezag van de rechter niet meer vanzelf spreekt, dat de burger mondiger is geworden, dat wraking vaker wordt ingezet als strategisch middel en dat rechters in verband met de efficiënte behandeling van een zaak te veel ‘sturen’21. De toename van het aantal wrakingsverzoeken wordt wel als problematisch ervaren. In de eerste plaats vanwege de organisatorische gevolgen daarvan. Een wrakingsverzoek heeft een negatieve invloed op de doorloop en capaciteit binnen een rechtbank. Het onderzoek in de hoofdzaak moet worden stilgelegd, er moeten drie rechters worden gevonden of vrijgemaakt om zitting te nemen in de wrakingskamer en er moet een zittingszaal worden gevonden. In de tweede plaats wordt de toename van het aantal wrakingsverzoeken als problematisch ervaren omdat een wrakingsverzoek ook een grote symbolische lading heeft. Door rechters wordt het ervaren als een aanslag op de rechterlijke integriteit en geloofwaardigheid. De grote media-aandacht voor wrakingsverzoeken in grotere zaken (denk aan de wrakingen in de Puttense moordzaak, de zaak Wilders en het Klimop-proces), draagt bij aan de (negatieve) beeldvorming over (het functioneren van) de rechterlijke macht. De gevolgen van wrakingsverzoeken klemmen des te meer, nu, ondanks de substantiële toename van het aantal wrakingsverzoeken, het aantal toegewezen verzoeken niet is toegenomen; zie daarover nader paragraaf 3.1.2. 19 20 21 Van Rossum e.a. 2012, p. 27-28 en 124; vgl. Chrit en Venneman 2011, p. 12-13. Van Rossum e.a. 2012, p. 28. Van Rossum e.a. 2012, p. 14-15; Chrit en Venneman 2011, p. 13-14. 8 In verband met de toename van het aantal wrakingsverzoeken zullen in deze notitie een aantal wijzigingsvoorstellen worden besproken, die de efficiëntie van de wrakingsprocedure beogen te verbeteren. 3.1.2 Oneigenlijk gebruik van het wrakingsinstrument Door het lage percentage toegewezen wrakingsverzoeken rijst de vraag of er geen oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het wrakingsinstrument. Met name onder rechters bestaat het gevoelen dat daarvan nog wel eens sprake is; de genoemde gronden in het wrakingsverzoek lijken niet altijd overeen te komen met het daadwerkelijke motief om te wraken, aldus geïnterviewde rechters22. Onder rechters heerst een algemeen gevoel dat het wrakingsinstrument steeds vaker wordt gebruikt als strategisch middel dat vooral is gericht op uitstel23 of als middel om wraak te nemen op een individuele rechter. Als oneigenlijk gebruik wordt ook wel aangemerkt de inzet van het wrakingsinstrument als een verkapt rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en tussentijdse inhoudelijke keuzes van de rechter, zoals de beslissing om een getuige niet op te roepen. Door de rechter genomen beslissingen vormen in het algemeen geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert, of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelvallige beslissingen24. Door de rechter genomen beslissingen vormen evenwel – naast de behandeling van een partij of zaak – een grote hoofdcategorie van wrakingsgronden25. Uit onderzoek blijkt dat in 2011 in 41 van de 345 gepubliceerde wrakingsverzoeken daadwerkelijk, expliciet is geoordeeld dat er sprake was van misbruik van het wrakingsinstrument. Dat is in ongeveer 12% van de gevallen26. Het is niet ondenkbaar dat er meer gevallen van oneigenlijk gebruik zijn, waarin dit oordeel niet (expliciet) werd uitgesproken. De mogelijkheid tot oneigenlijk gebruik van de wrakingsregeling zou worden vergroot door het open stelsel van gronden voor wraking. Daarop wordt in paragraaf 3.4 nader ingegaan. Ook in de paragrafen 3.2, 3.3 en 3.6 worden voorstellen gedaan die mede betrekking hebben op het voorkomen van oneigenlijk gebruik van het wrakingsinstrument. 3.1.3 Beoordeling wrakingsverzoek Een afzonderlijk knelpunt in de wrakingspraktijk is dat de verzoeken tot wraking meestal worden behandeld door hetzelfde gerecht als waar de rechter(s) tegen wie het verzoek is ingediend werkzaam is/zijn. Op deze praktijk is veel kritiek. In ieder geval voor de buitenwereld zou het lijken op de slager die zijn eigen vlees keurt en het zou binnen de organisatie de collegiale verhoudingen op scherp zetten. In paragraaf 3.5 wordt nader op dit onderwerp ingegaan en worden mogelijke alternatieven aangedragen. 22 23 24 25 26 Chrit en Venneman 2011, p. 14-15. Giesen e.a. 2012, p. 49. Zie o.a. T&C Sv, art. 512, aant. 5d, Van der Mei 2011, p. 8. Van Rossum e.a. 2012, p. 40. Van Rossum e.a. 2012, p. 56-57. 9 3.2 Verzoeker Uit art. 512 (jo. 331) Sv volgt dat in beginsel alleen de verdachte, diens raadsman of het openbaar ministerie een verzoek kunnen doen om wraking. In de jurisprudentie wordt evenwel, mede in verband met art. 6 EVRM, erkend dat ook andere procesdeelnemers een wrakingsverzoek kunnen doen. Dit werd al kort beschreven in paragraaf 2.5. Inmiddels zijn wrakingsverzoeken ontvankelijk verklaard van de veroordeelde in een ontnemingsprocedure27, de klager in een 552a Sv-procedure28, de klager in een artikel 12 Sv-procedure29, de persoon aan wie een ISD- maatregel is opgelegd in een procedure ex 38s Sr30, de benadeelde partij die zich in een strafzaak heeft gevoegd31 en getuigen die in een gijzelingsprocedure een wrakingsverzoek deden ten aanzien van een lid van de raadkamer ex art. 221, tweede lid, Sv32. Overwogen kan worden bovengenoemde jurisprudentie te codificeren, in die zin dat in artikel 512 Sv wordt verhelderd dat ook anderen dan de verdachte, diens raadsman en de officier van justitie een wrakingsverzoek in kunnen dienen. Daarmee sluit de wettekst beter aan bij de werkelijkheid. Ook stemt de tekst van de wet (en niet alleen de uitleg die daaraan wordt gegeven) in dat geval overeen met artikel 6 EVRM. Indien wordt gekozen voor codificatie, dan kan dit in de vorm van een (limitatieve) opsomming, een open norm of een combinatie van deze twee opties. Voor de kenbaarheid zou een (limitatieve) opsomming wellicht het meest aangewezen zijn. Dit is alleen het geval wanneer deze lijst volledig is, en niet achterhaald zou raken door verdere (noodzakelijke) uitbreidingen in verband met art. 6 EVRM. De lijst zou in dat geval opnieuw in de jurisprudentie worden uitgebreid. Een afwezige of tekortschietende wettelijke regeling mag immers niet in de weg staan aan een wrakingsverzoek van een persoon die op grond van art. 6 EVRM recht heeft op een onafhankelijke en onpartijdige rechter; het wrakingsverzoek moet dan overeenkomstig de bestaande wettelijke regeling worden afgedaan (vgl. paragraaf 4.2 van de Aanbeveling wrakingsprotocol). Om de wet en de praktijk (opnieuw) met elkaar in overeenstemming te brengen, zou de opsomming in de wet (steeds) weer aangepast moeten worden. Een andere optie is om te werken met een open norm. Daarmee zou de rechtspraktijk voldoende ruimte gelaten worden om personen (die in het licht van art. 6 EVRM recht hebben op een onafhankelijke rechter), ontvankelijk te verklaren in hun wrakingsverzoek. Een nadeel van deze optie is dat lastig is te voorzien in rechtseenheid wanneer er geen rechtsmiddel tegen het oordeel van een wrakingskamer openstaat (paragraaf 3.7) en er niet wordt voorzien in een landelijke wrakingskamer (zie paragraaf 3.5.1). Een nadeel dat overigens ook nu al bestaat en dat ook zal bestaan wanneer 27 Hof Amsterdam 27 januari 1999, NJ 1999/254. Hof Arnhem 16 april 2010, LJN BM6342. 29 Hof ’s-Hertogenbosch 19 september 2002, NJ 2003/118; Hof Den Haag 14 januari 2008, LJN BC4438; Omdat aan de klager een wrakingsmogelijkheid toe is gekend, ligt het voor de hand om deze mogelijkheid ook toe te kennen aan de persoon wiens vervolging wordt verlangd; vgl. T&C Sv, art. 512, aant. 1. 30 Rb. Zutphen 15 december 2010, LJN BO7647. 31 Rb. Rotterdam 1 oktober 2009, LJN BJ9070. 32 Rb. Den Haag 29 november 2006, LJN AZ3704. 28 10 wordt gekozen voor een (limitatieve) opsomming, waarbij de rechter in verband met art. 6 EVRM van de wettelijke regeling zou afwijken. Voor een ‘open norm’ zou, naast de ruimte voor de rechtspraktijk, pleiten dat wordt aangesloten bij het civiele en het bestuursrecht, waar iedere ‘partij’ een verzoek kan indienen, terwijl het begrip ‘partij’ ruim geïnterpreteerd moet worden (Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3, p. 18). Aansluiting bij het civiele en bestuursrecht is, zoals in paragraaf 2.6 aan de orde kwam, bij de wrakingsregeling uitgangspunt. Een laatste optie is een combinatie tussen een korte opsomming en een open norm. Daarmee wordt verhelderd welke personen in ieder geval een wrakingsverzoek kunnen doen en wordt verder ruimte gelaten aan de rechtspraktijk om deze lijst aan te vullen indien artikel 6 EVRM daartoe noopt. In de korte opsomming zouden in ieder geval de verdachte, diens raadsman en de officier van justitie moeten worden genoemd. Denkbaar is ook de veroordeelde (in een ontnemingsprocedure) en de benadeelde partij te noemen. Wrakingsverzoek door de gewraakte rechter Zoals hieronder in paragraaf 3.3 nog aan de orde zal komen, kunnen ook de leden van een wrakingskamer gewraakt worden, dat wil zeggen door de verzoeker tot wraking. De gewraakte rechter daarentegen kan, zo kan uit de uitspraak van de Rb. Zutphen van 1 december 2009, LJN BK4858, worden afgeleid, geen wrakingsverzoek indienen ten aanzien van de wrakingskamer, omdat hij geen partij is bij een wrakingsverzoek, maar het object van de wraking is. Deze uitspraak wordt in de literatuur wel bestreden. Gesteld wordt dan dat de gedraging van de rechter het object van de wraking is, en niet de rechter. De gewraakte rechter is een ‘partij’, aangezien zijn positie met procedurele waarborgen is omkleed33. De voorgestelde open norm in de wettekst zou de ruimte laten om ook de gewraakte rechter in dergelijke gevallen een wrakingsverzoek te laten indienen. Omdat in de jurisprudentie de gewraakte rechter niet als partij wordt aangemerkt en naar de huidige stand van zaken dus geen wrakingsverzoek kan doen, zou deze, indien het wenselijk wordt geacht dat hij dat wel kan, op kunnen worden genomen in de opsomming van verzoekers. Overigens zou ook de nadere jurisprudentie kunnen worden afgewacht. Tot op heden heeft, voor zover bekend, alleen de rechtbank Zutphen zich uitgelaten over deze kwestie. Indienen verzoek door advocaat Een afzonderlijk probleem vormt nog dat in de gevallen waarin een ander dan de verdachte een wrakingsverzoek indient, art. 331 Sv (bevoegdheid raadsman) niet van toepassing is. Daardoor is het niet duidelijk in hoeverre een advocaat namens de verzoeker een wrakingsverzoek kan indienen. In zijn beschikking van 27 januari 1999, NJ 1999/254 lijkt het Hof Amsterdam aan te nemen dat een verzoekschrift in beginsel door de verzoeker moet worden ondertekend, tenzij de advocaat beschikt over een bijzondere schriftelijke volmacht. De vraag is of dit wenselijk is. Het heeft diverse voordelen wanneer een betrokkene die een wrakingsverzoek wil indienen, daartoe een advocaat inschakelt. De advocaat kan de betrokkene adviseren over de juridische haalbaarheid van zijn wrakingsverzoek en het verzoek juridisch inkleden. Een drempel opwerpen voor de vertegenwoordiging door een advocaat, in de zin van een bijzondere schriftelijke volmacht, waarbij bij het ontbreken daarvan niet-ontvankelijkheid van het 33 Zie Van der Mei 2011, p. 6. 11 verzoek volgt, lijkt voor de bijstand door een advocaat onnodig en onwenselijk. Bovendien is onduidelijk waarom een advocaat die de betrokkene in de procedure al vertegenwoordigt, niet geacht kan worden hem ook bij de aanwending van het wrakingsmiddel te vertegenwoordigen. Wordt voor dit laatste gekozen, dan wordt voor de overige verzoekers aangesloten bij de regeling voor de verdachte, opgenomen in art. 331 Sv. Eveneens wordt aangesloten bij het civiele recht. In het civiele recht kan een ‘partij’ het wrakingsverzoek indienen. Onder ‘partij’ wordt in beginsel ook diens gemachtigde of procureur verstaan (Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3, p. 17). Daarnaast zou aansluiting gezocht kunnen worden bij art. 450 Sv, door dat artikel van overeenkomstige toepassing te verklaren. Dit zou betekenen dat het wrakingsverzoek kan worden ingediend door een advocaat indien hij verklaart daartoe te zijn gevolmachtigd door verzoeker, dan wel door een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk bij bijzondere volmacht is gemachtigd. Een stap verder is nog dat de bijstand door een advocaat verplicht wordt gesteld. Daarmee zou het aantal kansloze wrakingsverzoeken misschien deels worden teruggedrongen, omdat een advocaat het verzoek reeds op juridische merites kan beoordelen. Uit jurisprudentieonderzoek blijkt dat in ongeveer een derde van de ingediende wrakingsverzoeken geen advocaat is betrokken. Een deel van die verzoekers had wellicht van het wrakingsverzoek afgezien door de verplichte inschakeling van een advocaat of door zijn advies34. Anderzijds moeten er niet al te grote verwachtingen zijn ten aanzien van de effecten van de verplichte bijstand. In de praktijk is gebleken dat er partijen zijn die op voorhand weten dat hun verzoek wordt afgewezen, maar desalniettemin het verzoek gebruiken als signaal, met als belangrijkste effect om de zaak per direct stil te leggen. Bovendien heeft de verplichte bijstand mogelijk zelfs negatieve effecten. Wanneer een verzoeker aangeeft een rechter te willen wraken, moet de zaak worden stilgelegd. Vervolgens moet de verzoeker op zoek naar een advocaat om hem bij te staan. Dit kan zorgen voor extra vertraging, omdat de verzoeker daarvoor tijd nodig heeft. Dit zal in het bijzonder in die gevallen aan de orde zijn waarin bijstand door een advocaat in de hoofdzaak niet verplicht is en de verdachte afziet van die bijstand. De verplichte bijstand kan in dergelijke gevallen bovendien als nadelig gevolg hebben dat partijen die zelf procederen en die wel degelijk een reëel probleem zien met de onpartijdigheid van de rechter, van het indienen van een wrakingsverzoek afzien, vanwege de kosten en de tijd die gemoeid zijn met het inschakelen van een advocaat35. De verplichte bijstand werpt dan een (te hoge) drempel op om te ‘klagen’ over dit belangrijke aspect van de rechtspraak. Meer in het algemeen, sluit een verplichte bijstand bij wrakingsverzoeken niet aan bij de situatie waarin de bijstand door een advocaat in de hoofdzaak niet verplicht is. Verplichte bijstand tijdens de wrakingsprocedure kan worden gezien als een doorbreking van het uitgangspunt dat bijstand door een advocaat niet verplicht is36. Vraagpunten: Bent u het ermee eens in dat in de wettekst wordt verhelderd dat ook anderen dan de verdachte, diens raadsman en de officier van justitie, een wrakingsverzoek kunnen indienen? 34 Van Rossum e.a. 2012, p. 133. Vgl. Van Rossum e.a. 2012, p. 133. 36 Dit bezwaar geldt ook in het bijzonder voor het bestuurs- en civiele zaken, waar burgers in veel gevallen zelf (mogen) procederen. 35 12 - - Zo ja, bent u het er dan mee in dat wordt gekozen voor een (korte opsomming in combinatie met een) open norm? Indien uw voorkeur uitgaat naar een korte opsomming in combinatie met een open norm, wie zouden er dan in de opsomming moeten worden opgenomen (en wie juist niet)? Vindt u dat de gewraakte rechter de mogelijkheid zou moeten krijgen de wrakingskamer te wraken? Bent u het ermee eens dat degene die een wrakingsverzoek indient, dit kan laten doen door een advocaat, zonder dat daartoe een bijzondere volmacht is vereist? Bent u het ermee eens dat de bijstand door een advocaat bij een wrakingsprocedure niet verplicht wordt gesteld? 3.3 Tegen wie kan het wrakingsverzoek worden ingediend? Het is uitsluitend mogelijk een rechter die de zaak behandelt te wraken. Hieronder worden ook begrepen de rechter-commissaris37, een rechter-plaatsvervanger en de rechters van de wrakingkamer38. Ook een rechter in een artikel 12 Sv-procedure valt onder het toepassingsbereik van de wrakingsregeling. Zie over dit laatste paragraaf 3.2. Het is niet mogelijk leden van het openbaar ministerie of de griffie te wraken. Volgens de wetsgeschiedenis is dit niet nodig, omdat leden van het openbaar ministerie en griffiers ‘geen beslissing hebben te nemen’, terwijl de leden van het openbaar ministerie ‘in den regel zelf partij zijn’39. Dit lijkt in lijn met de jurisprudentie van het EHRM. Ook artikel 6 EVRM is, blijkens de uitleg die daaraan is gegeven door het EHRM, (slechts) gericht op de onpartijdigheid van de rechter40. Het is niet mogelijk een rechter die geen bemoeienis met de zaak heeft (gehad) te wraken41. Een wrakingsverzoek is gericht tegen de persoon van de desbetreffende rechter. Het indienen van een wrakingsverzoek voordat bekend is welke specifieke rechter de zaak gaat behandelen is derhalve niet mogelijk42. Wraking van de leden van de wrakingskamer Zoals hierboven al aan de orde kwam is wraking van de leden van de wrakingskamer mogelijk. Als bezwaar hiertegen wordt wel genoemd dat wraking van leden van een wrakingskamer in het bijzonder ‘verlammend’ kan werken voor de procedure en de rechterlijke organisatie, meer nog dan het initiële wrakingsverzoek. In de eerste plaats omdat wraking van de leden van de wrakingskamer de legitimiteit van de rechterlijke organisatie nog verder aantast. In de tweede plaats omdat het een ontwrichtende werking kan hebben binnen de organisatie43. Bij dit laatste kan worden gedacht aan de organisatorische problemen bij het instellen van een (tweede) wrakingskamer. Wraking van de leden van de wrakingskamer zou ingezet (kunnen) worden als een strategisch middel om de zaak te vertragen of om wraak te nemen op de rechter(lijke macht). Dit geldt te meer wanneer ook de wrakingskamer van de wrakingskamer wordt 37 Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 113. Hof Arnhem 16 mei 2011, LJN BQ6876; CRvB 19 april 2012, LJN BW3667; Hof ’s-Hertogenbosch 11 juli 2002, NJ 2002/442; Rb. Leeuwarden 24 juli 2000, NJ 2000/696; zie ook de Aanbeveling wrakingsprotocol, paragraaf 4.3. 39 Zie Kamerstukken II 1913/14, 286, nr. 3, p. 165; Wanneer het openbaar ministerie partijdig is, kan dit overigens wel een schending van de beginselen van de goede procesorde opleveren. Onder omstandigheden kan dat leiden tot de niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. 40 Zie Melai, art. 512-519, aant. 8. 41 HR 18 december 1998, NJ 1999/271; HR 9 mei 2000, LJN AA5777. 42 Rb. ’s-Hertogenbosch 2 augustus 2001, NbSr 2001/248. 43 Chrit en Venneman 2011, p. 15. 38 13 gewraakt. Zie voor een (civiele) zaak waarin van dit laatste sprake was: Hof ’sHertogenbosch 11 juli 2002, NJ 2002/442. Dit roept de vraag op of de mogelijkheden tot het wraken van de wrakingskamer beperkt zouden moeten worden. Het geheel uitsluiten van deze mogelijkheid lijkt, mede gelet op art. 6 EVRM, niet mogelijk en wenselijk44. Verder lijkt het lastig het aantal successievelijke wrakingen naar aanleiding van de behandeling van één wrakingsverzoek in getal te beperken, bijvoorbeeld door te bepalen dat alleen de behandelende wrakingskamer gewraakt zou mogen worden en niet de wrakingskamer die het verzoek tot wraking van de wrakingskamer behandelt. Ieder getal zal een zekere willekeur met zich brengen. Bovendien lijkt het op gespannen voet te staan met art. 6 EVRM wanneer de wrakingskamer van de wrakingskamer niet gewraakt kan worden, terwijl de rechter(s) in deze nieuwe wrakingskamer, naar het zich laat aanzien, partijdig zijn. Het ligt dan ook veel meer voor de hand dat de wrakingskamers in gevallen waarin de opeenvolgende wrakingskamers steeds worden gewraakt, gebruikmaken van de mogelijkheid om toekomstige wrakingsverzoek uit te sluiten, omdat er sprake is van misbruik (art. 515, vierde lid, Sv)45. Wraking van een heel college als zodanig Het is op grond van het WvSv niet mogelijk een heel college te wraken; art. 512 Sv spreekt van ‘elk van de rechters die de zaak behandelen’46. Giesen e.a. bespreken in hun onderzoek of het wenselijk is (een aparte procedure voor) het wraken van een geheel rechtscollege te introduceren. Wraking van een heel college als zodanig is mogelijk in Frankrijk en Zwitserland. Giesen e.a. menen evenwel dat de noodzaak van het introduceren van een dergelijke regeling in Nederland ‘(op zijn zachtst gezegd) niet evident is’. Zij wijzen op de aanzuigende werking die een dergelijke regeling kan hebben en het mogelijke oneigenlijke gebruik dat daarvan kan worden gemaakt. De regeling zou mogelijk meer ‘ongerichte’ wrakingsverzoeken aantrekken en zou kunnen worden toegepast in gevallen waarin een individueel wrakingsverzoek niet succesvol is gebleken en aldus worden gebruikt als verkapt rechtsmiddel. Verder beschrijven Giesen e.a. dat de wrakingsverzoeken van een college in Frankrijk op grond van een ‘wettige verdenking’47 zelden worden toegewezen en dat de grond van ‘openbare veiligheid’48 (voorlopig) niet wordt benut49. In aanvulling daarop kan er nog op worden gewezen dat het op grond van het huidige artikel 512 Sv wel mogelijk is de wraking te verzoeken van alle rechters die een zaak behandelen, waardoor de noodzaak om een college als zodanig te kunnen wraken verder afneemt. De wraking van een college als zodanig past ook minder binnen de gedachte dat de wraking is gericht tegen de persoon van de desbetreffende rechter in verband 44 Vgl. Hammerstein 2014, p. 153. Vgl. Hammerstein 2014, p. 153. 46 Vgl. ook Hof ’s-Hertogenbosch 19 december 2002, LJN AF2584; Rb. Amsterdam 25 januari 2001, LJN AB0006; HR 30 juni 2000, NJ2001/316, m.nt. Vranken). 47 De Franse wetgever heeft niet voorzien in een definitiebepaling of opsomming van wat onder een ‘wettige verdenking’ valt. Een voorbeeld van een zaak waarin de wraking van de hele rechtbank op deze grond werd toegewezen betrof een geval waarin de vader van de eiser voorzitter was geweest van de rechtbank die kennis had genomen van de zaak, en met alle rechters van die rechtbank nauw had samengewerkt; zie Cour d’Appel Rouen, 24 oktober 1968, D 1969.212. 48 Deze grond is aan de orde wanneer de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht of de openbare orde in het gedrang zouden komen wanneer de bevoegde rechtbank uitspraak doet in de zaak. 49 Giesen e.a. 2012, p. 110. 45 14 met diens functioneren in een concrete strafzaak en dat het niet mogelijk is een rechter te wraken die geen bemoeienis heeft gehad met de zaak (zie hierboven). Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat artikel 6 EVRM niet eist dat een gerechtelijk college ‘en bloc’ gewraakt kan worden50. Vraagpunten: Bent u het ermee eens dat er géén wettelijke beperkingen worden aangebracht op het (aantal) verzoeken van wraking van een wrakingskamer? Bent u het ermee eens dat er géén regeling wordt getroffen voor het wraken van een heel college als zodanig? 3.4 (Limitatieve) opsomming van wrakingsgronden en verkorte procedures Een rechter kan worden gewraakt ‘op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden’. Het betreft een open norm, die moet worden geïnterpreteerd in het licht van de jurisprudentie van het EHRM; zie daarover paragraaf 2.5. In de literatuur wordt wel voorgesteld om enkele formele, vastomlijnde wrakingsgronden te herintroduceren. In onderstaande zal worden ingegaan op de vraag of dit wenselijk is. Optie 1: (Limitatieve) opsomming In verschillende ons omringende landen, waaronder Frankrijk, Zwitserland, België, Spanje en Italië, wordt gewerkt met een (limitatieve) opsomming van wrakingsgronden. Een (limitatieve) opsomming van wrakingsgronden zou verschillende voordelen hebben ten opzichte van een open norm. Het zou snel duidelijkheid verschaffen, vertraging kunnen voorkomen en zekerheid geven, zowel aan de rechter als de justitiabele51. Verder zouden formele wrakingsgronden (oneigenlijk) gebruik van het wrakingsmiddel kunnen verminderen. Bij deze vermeende werking van formele wrakingsgronden kunnen kanttekeningen worden geplaatst. Niet uitgesloten is immers dat een feitelijk gevolg van de limitatieve opsomming is dat partijen en advocaten hun argumenten anders gaan formuleren, waardoor deze toch onder een wrakingsgrond zouden vallen. Voor partijen is het bovendien ook lang niet altijd relevant of hun wrakingsverzoek wordt toe- of afgewezen, zij gebruiken het wrakingsverzoek om een signaal af te geven52 of als strategisch middel om bijvoorbeeld de zaak te vertragen. Een limitatieve opsomming heeft als risico dat aan een bepaald, individueel geval, geen recht kan worden gedaan. Dit is problematisch wanneer daarmee het recht op een onpartijdige rechter, zoals neergelegd in art. 6 EVRM, in het geding komt. Dit kan ertoe leiden dat de limitatieve lijst in de jurisprudentie wordt uitgebreid – waardoor de wettekst niet meer overeenstemt met de praktijk – of dat de wet (herhaaldelijk) moet worden aangepast. Op de nadelen van een limitatieve opsomming is in paragraaf 3.2 reeds ingegaan. Dat sprake is van een reële mogelijkheid tot doorbreking van de wettelijke wrakingsregeling, blijkt uit de wrakingsregeling in Frankrijk. Het Franse Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat het mogelijk is de limitatieve opsomming van wrakingsgronden te doorbreken, indien dit noodzakelijk is in verband met art. 6 EVRM53. Een oplossing, waarvoor bijvoorbeeld ook in Zwitserland is gekozen, is om een vangnet te creëren door een open, algemeen geformuleerde wrakingsgrond (vgl. de huidige 50 51 52 53 Vgl. EHRM 10 februari 1983, appl.no.’s 7299/75 en 7496/76 (Albert & Le Compte t. België), r.o. 32. Giesen e.a. p. 111-112. Van Rossum e.a., p. 134. Giesen e.a. 2012, p. 62. 15 wrakingsgrond in artikel 512 Sc) aan de opsomming toe te voegen. Het voordeel ten opzichte van de huidige regeling zou dan (slechts) zijn dat de wet verduidelijkt in welke gevallen een wrakingsverzoek in ieder geval mogelijk is. Een lijst met wrakingsgronden kan daarnaast relevant zijn indien wordt voorzien in verkorte procedure. Op dit laatste wordt hieronder nader ingegaan. Tot slot wordt opgemerkt dat een limitatieve opsomming zal neerkomen op een lijst van enigszins open formuleringen, die in de praktijk nader moeten worden ingevuld, zoals ‘de aanwezigheid van belangenvermenging of van tegenstrijdige belangen tussen de rechter en een procespartij’/’de rechter heeft een persoonlijk belang bij de uitkomst van het geding’ en ‘de schijn van partijdigheid’ (de objectieve toets die vereist is op grond van art. 6 EVRM). Dergelijke open formuleringen zien we ook in landen waarin met een opsomming wordt gewerkt, zoals Frankrijk en Zwitserland. Verkorte of vereenvoudigde procedure bij bepaalde wrakingsgronden Eventueel zou een aantal gronden gekoppeld kunnen worden aan een verkorte procedure. Het gaat dan om gronden die evident zijn, zoals verwantschap en financiële en functionele betrokkenheid. Aanwezigheid van deze gronden zou snel kunnen worden vastgesteld, en in deze gevallen kan bijvoorbeeld worden volstaan met een korte, schriftelijke procedure, waarin de aanwezigheid van de formele wrakingsgrond snel kan worden vastgesteld en in beginsel geen nadere motivering van de wrakingskamer wordt vereist. Een andere denkbare vereenvoudigde procedure is een procedure voor een enkelvoudige kamer (zie ook paragraaf 3.5.2). Wrakingsverzoeken die een andere wrakingsgrond betreffen, worden dan volgens de huidige procedure behandeld54. Op deze wijze zou, volgens de voorstanders daarvan, een deel van de wrakingsverzoeken zeer vlot kunnen worden afgedaan. De vraag is evenwel of deze optie daadwerkelijk een efficiëntiewinst zal opleveren. Het ligt voor de hand dat in dergelijke situaties, waarin overduidelijk is dat de onpartijdigheid van de desbetreffende rechter ter discussie staat, deze zich terugtrekt of verschoont; aan wraking zal in deze zaken veelal niet meer toegekomen worden. Slechts een (zeer) beperkt aantal gevallen (van het toch al beperkt aantal wrakingsverzoeken) zal derhalve in aanmerking komen voor een verkorte procedure. Verder is bijvoorbeeld de partijdigheid bij een functionele betrokkenheid niet zo eenvoudig vast te stellen als op het eerste gezicht lijkt. De enkele betrokkenheid bij eerdere veroordelingen of verwante zaken, is immers naar de stand van de huidige jurisprudentie niet voldoende om te twijfelen aan de partijdigheid van de rechter55. Het zou ook onwenselijk zijn als dit anders zou worden. Vermeden zou moeten worden dat een wrakingsverzoek, omwille van de efficiëntiewinst, in een ruimere kring van gevallen worden toegekend. Het komt in de praktijk geregeld voor dat rechters de zaken van medeverdachten behandelen. Een oplossing zou nog kunnen zijn de rechter(s) die het vermeende eenvoudige wrakingsverzoek behandelen, de mogelijkheid te geven het wrakingsverzoek te verwijzen naar de uitgebreidere procedure indien het wrakingsverzoek ingewikkeld(er) blijkt te zijn. Dit betekent voor die procedure een verlenging ten opzichte van de huidige situatie, waarin het verzoek meteen in een wrakingskamer behandeld zou worden. Een gedifferentieerd stelsel van de behandeling van wrakingsverzoeken, kan de regeling complexer maken. Tot slot kan worden betoogd dat een verkorte procedure, waarbij de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld, wringt 54 55 Vgl. Giesen e.a. 2012, p. 111-112. Vgl. HR 18 mei 2004, LJN AO5050; zie nader Van der Mei 2011, p. 7. 16 met een van de doelen van het wrakingsinstrument, namelijk het herstellen van het vertrouwen in de rechtspraak. Daarvoor is een zorgvuldige, inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek, van groot belang. Optie 2: Open norm Een tweede optie is de huidige open norm (‘feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden’) te handhaven. Daarmee wordt verzekerd dat steeds voldaan kan worden aan art. 6 EVRM, zonder dat de wet hoeft te worden gewijzigd. Er zijn geen geluiden uit de praktijk dat de huidige norm niet (goed) werkbaar is of zou leiden tot (grote) onduidelijkheden56. Bij de beschrijving van de vorige optie werd reeds nader ingegaan op de voor- en nadelen van een limitatieve opsomming en een open norm. Zie daarover ook paragraaf 3.2. Verkorte procedure: kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid Om oneigenlijk gebruik van het wrakingsmiddel tegen te gaan kan in aanvulling op de open norm worden voorzien in een verkorte procedure wanneer de klacht kennelijk nietontvankelijk of kennelijk ongegrond is57. In dat geval zou bijvoorbeeld slechts kunnen worden volstaan met dat oordeel, zonder dat verder een inhoudelijke procedure gevolgd hoeft te worden. De handhaving van de open wrakingsgrond in combinatie met een verkorte procedure bij kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid waarborgt dat steeds kan worden voldaan aan de eisen van art. 6 EVRM, terwijl tegelijkertijd mogelijk een efficiëntiewinst kan worden geboekt in gevallen waarin wrakingsverzoeken overduidelijk niet-ontvankelijk of ongegrond zijn. Wordt voor deze optie gekozen, dan kan in de wet al dan niet een opsomming worden gegeven van situaties waarin de zaak kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. Voor het achterwege laten van een opsomming pleit dat deze de rechtspraktijk ruimte laat. Gelet op het verstrekkende gevolg van een kennelijke niet-ontvankelijk of kennelijke ongegrondverklaring (de zaak wordt niet inhoudelijk behandeld), kan evenwel worden betoogd dat opneming van de situaties waarin dit oordeel kan worden uitgesproken, in de wet aangewezen is. Situaties waaraan gedacht zou kunnen worden zijn de volgende. Kennelijke niet-ontvankelijkheid zou in de eerste plaats kunnen worden uitgesproken indien de klacht een beslissing van de rechter betreft waartegen ingevolge een wettelijk geregelde voorziening een procedure bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan, dan wel beroep openstaat of heeft opengestaan tegen een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan of een rechterlijke beslissing betreft (vgl. art. 26 Wet RO). Daarmee wordt uitgesloten dat wordt opgekomen tegen procedurele of inhoudelijke beslissingen58. Aldus wordt voorkomen dat wraking als verkapt rechtsmiddel wordt gebruikt. Zie ook paragraaf 3.1.2. Door de term ‘(rechterlijke) beslissing’ in de wettekst te hanteren wordt bereikt dat de rechter niet vanwege de beslissing als zodanig kan worden gewraakt, maar dat – overeenkomstig de thans geldende jurisprudentie - wél een wrakingsverzoek kan worden ingediend wanneer een beslissing gemotiveerd is door argumenten die de schijn van vooringenomenheid van de rechter wekken of als een beslissing zo onbegrijpelijk is of ontoereikend is gemotiveerd dat daarvoor ‘redelijkerwijs 56 57 58 Volgens Hammerstein ‘geeft de huidige formulering voldoende houvast’; zie Hammerstein 2014, p. 153. Vgl. Giesen e.a. 2012, p. 114. Vgl. Hammerstein 2014, p. 153. 17 geen andere verklaring is te vinden dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven’59. Het lijkt bezwaarlijk dat in deze gevallen – waarin niet zozeer de beslissing als wel de motivering de aanleiding vormt voor twijfels over de partijdigheid van de rechter - geen wrakingsverzoek zou kunnen worden ingediend. In hoger beroep kan immers de onjuiste beslissing wel worden aangevochten, maar feit blijft dat de onpartijdigheid van de rechter – juist door de motivering van de beslissing – ter discussie staat. De ‘schadelijkheid’ van deze (vermeende) partijdigheid gaat verder dan alleen de genomen beslissing. Een tweede situatie waarin kennelijke niet-ontvankelijkheid zou kunnen volgen is de situatie waarin overduidelijk is dat het wrakingsverzoek niet tegen een individuele rechter is gericht, maar bijvoorbeeld voortvloeit uit een algemeen wantrouwen richting de rechterlijke macht60. Gedacht moet worden aan de situatie waarin een wrakingsverzoek wordt ingediend tegen een heel rechtscollege of het wrakingsverzoek wordt ingediend voordat bekend is welke specifieke rechter de zaak gaat behandelen61. Een derde voorbeeld van een situatie waarin de kennelijke niet-ontvankelijkheid zou kunnen worden uitgesproken, is het geval waarin een tweede (of derde) wrakingsverzoek tegen dezelfde rechter wordt ingediend, terwijl er geen novum wordt aangevoerd dan wel het evident is dat er geen sprake is van een novum. Kennelijke ongegrondheid zou bijvoorbeeld kunnen volgen wanneer het wrakingsverzoek is gebaseerd op de aanname dat de rechter op wie het verzoek betrekking heeft een familieband heeft met een van de partijen of een bepaalde nevenfunctie bekleedt, terwijl direct duidelijk is dat daarvan geen sprake is. Het gaat, met andere woorden, om gevallen waarin een feitelijke grondslag ontbreekt. Mogelijk dringt de verkorte procedure het oneigenlijk gebruik van het wrakingsmiddel terug. Het dringt in ieder geval de schadelijke gevolgen daarvan terug, doordat dergelijke verzoeken met een verkorte procedure kunnen worden afgedaan. Het is anderzijds niet uitgesloten dat de kennelijke niet-ontvankelijkheid wordt omzeild, doordat het wrakingsverzoek met andere argumenten wordt onderbouwd. De efficiëntiewinst die met de verkorte procedure behaald kan worden, zou daarmee beperkt(er) worden. Een algemeen bezwaar tegen een verkorte wrakingsprocedure, waarin het wrakingsverzoek zonder nadere motivering kan worden afgewezen, is dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing op een wrakingsverzoek. Gelet daarop zou betoogd kunnen worden dat een uitgebreide procedure in alle gevallen (waarin een wrakingsverzoek wordt afgewezen) vanuit een oogpunt van rechtsbescherming en zorgvuldigheid meer voor hand ligt. Zoals hierboven al aan de orde kwam, kan betoogd worden dat een verkorte procedure, waarbij de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld, wringt met een van de doelen van het wrakingsinstrument, namelijk het herstellen van het vertrouwen in de rechtspraak. Daarvoor is een zorgvuldige, inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek, van groot belang. Gelet hierop zou eventueel een splitsing aangebracht kunnen worden. Wanneer de zaak kennelijk niet-ontvankelijk is (dat wil zeggen, er is niet voldaan aan formele vereisten) kan worden voorzien in een verkorte procedure. Wanneer het wrakingsverzoek 59 Vgl. Rb. Amsterdam 21 mei 2010, LJN BM5302; Rb. Arnhem 27 april 2012, LJN BM5992; Rb. ’s-Gravenhage 19 oktober 2012, LJN BO1683. 60 Vgl. Van Rossum e.a. 2012, p. 134. 61 Vgl. Rb. ’s-Hertogenbosch 2 augustus 2001, NbSr 2001/248. 18 ontvankelijk is, zal evenwel altijd een volledige procedure volgen, om het verzoek inhoudelijk te beoordelen. Overigens is het maar de vraag of met de verkorte procedures een daadwerkelijk relevante efficiëntiewinst kan worden behaald. Het zal slechts gaan om een beperkt aantal gevallen (van een toch al – in het licht van het totaal aantal (straf)zaken beperkt aantal wrakingsverzoeken). Vraagpunten: Bent u het ermee eens dat de open norm ten aanzien van de wrakingsgronden wordt gehandhaafd? Vindt u dat moet worden voorzien in een verkorte procedure wanneer het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk en/of kennelijk ongegrond is? Indien het antwoord op de vorige vraag ja is, in welke gevallen moet dit oordeel dan kunnen volgen? 3.5 Behandeling wrakingsverzoek Naar huidig recht wordt een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk behandeld door een meervoudige wrakingskamer, waarin de gewraakte rechter géén zitting heeft (art. 515, eerste lid, Sv). De leden van de wrakingskamer zijn doorgaans rechters van hetzelfde gerecht als waartoe de gewraakte rechter behoort62. De procedure voor het samenstellen van de wrakingskamer verschilt per gerecht en is nader uitgewerkt in het wrakingsprotocol van het betreffende gerecht. Vaak wordt overeenkomstig de Aanbeveling wrakingsprotocol een vaste wrakingskamer of een vast wrakingsteam ingesteld63. Gerechten waarbij jaarlijks niet veel wrakingsverzoeken worden ingediend, stellen de wrakingskamer over het algemeen ad hoc in, waarbij per verzoek een keuze wordt gemaakt uit een geselecteerde groep rechters. Andere gerechten kiezen ervoor om te werken met vaste, georganiseerde zittingen, zodat voor de organisatie van het gerecht en de rechters duidelijk is op welke dagen zij een wrakingszitting hebben64. Het samenstellen van de wrakingskamer kan worden beïnvloed door de tijdsdruk van een zaak. In bepaalde gevallen kan namelijk niet te lang worden gewacht met de behandeling van een wrakingsverzoek. Denk bijvoorbeeld aan het geval waarin een rechter-commissaris wordt gewraakt door een verdachte die in voorlopige hechtenis zit, of grote strafzaken waarvoor meerdere zittingsdagen zijn uitgetrokken. Dan wordt met spoed een zitting gepland of staat er ‘achter de schermen’ reeds een wrakingsteam te wachten om een eventueel verzoek direct te kunnen behandelen65. 3.5.1 Het beoordelende gerecht De open formulering in artikel 515, eerste lid, Sv laat ruimte om ook rechters uit andere gerechten op een wrakingsverzoek te laten beslissen, maar dit is in de huidige praktijk nog niet gangbaar66. Volgens de Aanbeveling wrakingsprotocol kan een gerecht bepalen dat één lid van de wrakingskamer standaard afkomstig is van een ander gerecht van gelijke aard, mits de wrakingskamer op vaste, tevoren vastgestelde data zitting heeft. 62 63 64 65 66 Van Maurik, T&C Sv, art. 515 Sv, aant. 1. Aanbeveling wrakingsprotocol gerechtshoven en rechtbanken, § 5.2. Van Rossum e.a. 2012, p. 19. Van Rossum e.a. 2012, p. 19. Bauw 2011, p. 202. 19 Alleen in bijzondere gevallen zou overwogen moeten worden om bij het formeren van de gehele wrakingskamer een beroep te doen op rechters of raadsheren van een ander gerecht van gelijke aard67. Een bijzonder geval betreft bijvoorbeeld een wrakingsverzoek gericht tegen de voorzitter van het gerechtsbestuur of een van de andere bestuurders68. Ook de zaak waarin de gewraakte vicepresident van de rechtbank Zutphen besloot om op zijn beurt de voorzitter van de wrakingskamer te wraken werd afgedaan door drie rechters van een andere rechtbank69. Specifiek binnen het strafrecht heeft zich de ontwikkeling voorgedaan dat wrakingsverzoeken bij bijzondere strafzaken vaker door rechters van een ander gerecht worden afgehandeld70. Begin 2014 is bij de gerechtshoven in Amsterdam en Den Haag een pilot gestart, waarbij wrakingsverzoeken in het andere hof worden behandeld. Hierop wordt hieronder ingegaan. Uitgangspunt blijft niettemin dat wrakingsverzoeken in beginsel worden afgehandeld door (directe) collega’s van de rechter tegen wie het verzoek is ingediend. Behoudens de genoemde pilot, wordt een wrakingsverzoek slechts bij uitzondering behandeld door rechters van een ander gerecht. Als voordeel van deze regeling wordt wel genoemd dat een gerecht daardoor slechts rekening hoeft te houden met het eigen personeelsbestand en zittingsrooster bij het formeren van een wrakingskamer en dat het in zoverre niet afhankelijk is van andere gerechten. Daarmee kan de vertraging in de behandeling van de zaak zoveel mogelijk worden beperkt, hoewel die tijdwinst minder zal zijn bij gerechten die vaste, van tevoren vastgestelde zittingsdata hanteren voor het behandelen van wrakingsverzoeken. Daar staat tegenover dat recent empirisch onderzoek, uitgevoerd in opdracht van de Rvdr, heeft aangetoond dat zowel rechters, advocaten als burgers waarde hechten aan een behandeling van wrakingsverzoeken door rechters van een ander gerecht71. Zowel rechtswetenschappers72 als rechters zelf73 vinden het niet meer van deze tijd dat rechters van hetzelfde gerecht moeten bepalen of collega’s zich onpartijdig hebben gedragen of de schijn daarvan hebben gewekt. Voor de procederende burger en de samenleving is het gezag van de rechter geen vanzelfsprekendheid meer; zij zouden vraagtekens plaatsten bij de interne controle en betwijfelen in hoeverre daarbij sprake is van een onpartijdig oordeel74. Het beeld zou kunnen ontstaan van een rechterlijke macht die probeert zijn eigen vlees te keuren75. Dat dat beeld ook daadwerkelijk ontstaat, kan worden geïllustreerd aan de hand van praktijkgevallen waarin (een of meerdere) leden van de wrakingskamer worden gewraakt omdat zij werkzaam zijn bij hetzelfde gerecht als de aanvankelijk gewraakte rechter76. Het feit dat het wrakingsverzoek wordt afgehandeld door collega’s van de gewraakte rechter is al genoeg om de schijn van partijdigheid te wekken, zo wordt dan beweerd. Dergelijke verzoeken worden altijd nietontvankelijk verklaard zolang niet ook feitelijke gronden voor de wraking worden aangevoerd, maar zij geven wel aan dat een beoordeling door collega-rechters niet voor 67 Aanbeveling wrakingsprotocol gerechtshoven en rechtbanken, § 5.5. Giesen e.a. 2012, p. 39-40; Aanbeveling wrakingsprotocol gerechtshoven en rechtbanken, § 5.5. 69 Rb. Zutphen 1 december 2009, LJN BK4858. De drie rechters van de rechtbank Almelo verklaarden hem niet-ontvankelijk in zijn verzoek; zie daarover paragraaf 3.2. 70 Giesen e.a. 2012, p. 40. 71 Van Rossum, Tigchelaar & Ippel 2012, p. 101. 72 Zie o.a. Giesen e.a. 2012, p. 51. 73 Van Rossum e.a. 2012, p. 101. Zie ook Korthals Altes 2012, zelf rechter bij de rechtbank Amsterdam. 74 Zie o.a. Bauw 2011, p. 204; Giesen e.a. 2012, p. 15; Borg 2013, p. 88. 75 Zie o.a. Eshuis & Ter Voert 2003, p. 82; Bauw 2011, p. 204; Slagter 2011; Korthals Altes 2012. 76 Voor een tweetal voorbeelden, zie Hof Amsterdam 16 mei 2011, LJN BQ6876 en Rb. Haarlem 10 maart 2011, LJN BQ0119. 68 20 iedereen even vanzelfsprekend is. Om die reden wordt ook wel gezegd dat het huidige systeem afbreuk doet aan het vertrouwen van de burger in de rechterlijke macht. Door met name de rechters zelf wordt er daarnaast op gewezen dat het erg ongemakkelijk kan zijn om als wrakingsrechter een gewraakte collega tegen te komen, en andersom77; het beoordelen van een wrakingsverzoek door (directe) collega-rechters kan de verhoudingen binnen het gerecht onder druk zetten. Tot slot, hebben de mogelijke problemen die gepaard gaan met de interne controle de politiek ook niet onberoerd gelaten. In 2012 werd in de Tweede Kamer een motie ingediend waarin de regering werd verzocht te onderzoeken hoe de beoordeling van wrakingsverzoeken zo kan worden aangepast dat de onpartijdigheid en daarmee de onafhankelijkheid beter is gewaarborgd78. Een hieronder te bespreken pilot vormt een uitwerking van deze motie. Bovengenoemde knelpunten maken dat een wijziging van de regeling op dit punt wenselijk is. In de literatuur zijn hiertoe verschillende suggesties gedaan. Zo wordt ervoor gepleit om de interne controle af te schaffen en de beoordeling door rechters uit andere gerechten – de externe controle – tot standaard te verheffen. Een andere oplossing zou kunnen zijn om de behandeling van wrakingsverzoeken niet langer te laten uitvoeren door de individuele gerechten, maar hier een aparte, landelijke wrakingskamer voor in het leven te roepen. In onderstaande zullen deze beide opties aan de orde komen. Alternatief 1: Behandeling door een ander gerecht Een mogelijk alternatief betreft het behandelen van wrakingsverzoeken door rechters van een ander gerecht. Zoals gezegd is een beoordeling door rechters van een ander gerecht van gelijke aard op dit moment al mogelijk, maar blijft dit in de praktijk beperkt tot bijzondere gevallen. Bij deze variant wordt voorgesteld om van de uitzondering regel te maken. Wrakingsverzoeken zouden dan in alle gevallen door rechters van een ander gerecht beoordeeld moeten worden, met eventueel een uitzondering voor spoedzaken (zaken die onder grote tijdsdruk staan). Wordt gekozen voor deze oplossing dan kunnen de hierboven genoemde eventuele interne spanningen zich niet langer voordoen79. En nog belangrijker: de mogelijke schijn van partijdigheid wordt weggenomen80. Bij deze variant zou ook aangesloten worden bij de regeling van de berechting van rechterlijke ambtenaren. In artikel 510, eerste lid, Sv wordt bepaald dat rechterlijk ambtenaren die worden vervolgd en berecht voor hun eigen gerecht of een gerecht binnen het ressort, op verzoekschrift van het openbaar ministerie voor een ander, door de Hoge Raad aangewezen, gerecht van gelijke rang worden vervolgd en berecht. Voor spoedeisende maatregelen voorafgaande aan het rechtsgeding, is een uitzondering op deze regel mogelijk (artikel 510, tweede lid, Sv). Het doel van de regeling raakt aan het doel van de wrakingsregeling, namelijk de vermijding van (de schijn van) partijdigheid van de te geven beslissing81. Deze onpartijdigheid heeft verschillende componenten. De wetgever heeft de regeling van artikel 510 e.v. Sv aanvankelijk opgesteld om interne 77 78 79 80 81 Chrit & Venneman 2011, p. 16. Giesen e.a. 2012, p. 51. Voor de motie, zie Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 136. Chrit & Venneman 2011, p. 17; Korthals Altes 2012. Korthals Altes 2012; Smits 2014, p. 26. Van Bemmelen 1957, p. 58. 21 problemen binnen een gerecht te voorkomen. Voorkomen wordt dat de collegiale verhoudingen op scherp worden gesteld. Eveneens wordt voorkomen dat de rechterlijk ambtenaar enig voor- of nadeel zou ondervinden van vervolging en berechting door zijn directe collega’s. Ook moet, mede in het licht van de jurisprudentie van het EHRM, de schijn van partijdigheid bij de berechting vermeden worden. Een behandeling door een externe wrakingskamer kan wel organisatorische problemen opleveren. Gerechten zullen hun organisatie moeten aanpassen aan het wederzijds behandelen van wrakingsverzoeken. Dat vergt naar verwachting extra tijd en kosten82. Zo zal bijvoorbeeld het ad hoc samenstellen van een wrakingskamer minder makkelijk worden. Daarom is, zoals hierboven al kort werd aangestipt, begin 2014 bij de gerechtshoven in Amsterdam en Den Haag een pilot gestart om de mogelijke problemen van een dergelijke werkwijze in kaart te brengen83. Wordt bij een van deze hoven een wrakingsverzoek ingediend, dan krijgt de verzoeker in beginsel – mits uitvoerbaar – de mogelijkheid om te kiezen voor behandeling van zijn wrakingsverzoek door raadsheren van het andere hof. Stemt de verzoeker daarmee in, dan vindt de wrakingszitting ook in het andere hof plaats84. Wenst de verzoeker niet van de externe wrakingskamer gebruik te maken, dan blijft alles bij het oude en vindt de behandeling van het wrakingsverzoek plaats in het eigen gerechtsgebouw door raadsheren van dat hof. De pilot heeft betrekking op strafzaken, handelszaken en belastingzaken, met uitzondering van de spoedzaken85. Het onderzoek zal zich met name richten op de punten vertrouwen in de rechtspraak en effectiviteit van de procedure. Voorts wordt bekeken hoe eventuele problemen kunnen worden ondervangen met bijvoorbeeld teleconferencing en telehoren86. De pilot zal begin 2015 eindigen en wordt daarna wetenschappelijk geëvalueerd. Een andere vorm van behandeling door een ander gerecht betreft de beoordeling van wrakingsverzoeken door rechters van een hoger gerecht. Wrakingsverzoeken op het niveau van de rechtbank worden dan behandeld door de gerechtshoven, wrakingsverzoeken van de gerechtshoven en andere hogere rechters door de Hoge Raad. In het geval van een wrakingsverzoek tegen een lid van de Hoge Raad zal (enigszins noodgedwongen) een andere kamer van dat rechtscollege de behandeling op zich moeten nemen. Een voordeel ten opzichte van een beoordeling door rechters van gelijke aard, zo wordt wel betoogd, is dat hogere rechters meer afstand en autoriteit genieten, waardoor de aanvaardbaarheid van hun beslissingen groter zou zijn. De beoordeling door hogere rechters levert evenwel dusdanige organisatorische en capaciteitsproblemen op bij de gerechtshoven en de Hoge Raad dat deze optie van de hand gewezen moet worden. Verreweg de meeste wrakingsverzoeken worden ingediend bij de rechtbanken: over de periode 2006-2011 werd gemiddeld 75% van het totale aantal verzoeken ingediend in eerste aanleg87. Al die verzoeken worden nu afgehandeld door elf rechtbanken, maar in deze constructie zal datzelfde werk door slechts vier gerechtshoven gedaan moeten worden. De wrakingsverzoeken ten aanzien van de raadsheren bij het gerechtshof moeten, evenals de wrakingsverzoeken ten aanzien van de raadsheren in de Hoge Raad, door een wrakingskamer van de Hoge Raad worden 82 Zie o.a. Korthals Altes 2012. Brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 10 oktober 2013 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 171. 84 NJB 2013, 2289. 85 Ibid. 86 Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 171, p. 2. 87 Van Rossum, Tigchelaar & Ippel 2012, p. 26. 83 22 behandeld. Bij de Hoge Raad is evenwel maar een zeer beperkt aantal raadsheren beschikbaar. Dat kan problemen opleveren wanneer de raadsheren in de Hoge Raad worden gewraakt of wanneer raadsheren in een hof wordt gewraakt na een eerdere terugwijzing in de hoofdprocedure na cassatie. Het is in dit laatste geval niet wenselijk dat de raadsheren die het cassatieberoep behandelden, het wrakingsverzoek beoordelen. Alternatief 2: Behandeling door een landelijke wrakingskamer Een andere optie is, zoals gezegd, om wrakingsverzoeken te laten behandelen in een specifiek daartoe in te stellen landelijke wrakingskamer88. Deze variant wordt in de literatuur enkele malen genoemd, maar nauwelijks toegelicht. Het betreft in ieder geval een andere vorm van externe controle waarmee de problemen van ‘ons kent ons’ en collegiale spanningen worden weggenomen. Voorts biedt een landelijke kamer de mogelijkheid om de rechtseenheid met betrekking tot wrakingsbeslissingen te bewaren. Dit argument wint aan belang wanneer de huidige situatie, waarin er geen rechtsmiddel tegen dergelijke beslissingen openstaat, wordt gehandhaafd (zie daarover paragraaf 3.7). Eventueel zouden praktische problemen, zoals het moeten afreizen naar de landelijke wrakingskamer, kunnen worden opgelost door videoconferencing of telehoren mogelijk te maken. Hierdoor zou de landelijke wrakingskamer eventueel ook spoedgevallen kunnen afdoen. Een andere optie is dat bij spoedgevallen wordt voorzien in een spoedprocedure bij het gerecht zelf (waar de verzoekende partij mee in moet stemmen). Het instellen van een landelijke wrakingskamer gaat gepaard met de nodige praktische vragen. Worden er jaarlijks wel genoeg wrakingsverzoeken ingediend om het instellen van een aparte, landelijke kamer te rechtvaardigen?89 Waar moet deze kamer worden ondergebracht? Komt hier een aparte locatie voor of wordt deze onderbracht bij een bestaande instelling? Wie nemen in de kamer plaats? Zijn dit bij de gerechten werkzame zittingsrechters die parttime wrakingsverzoeken gaan beoordelen of worden er rechters louter belast met de beoordeling van wrakingsverzoeken? Hoe vaak moet de kamer zitting houden? Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat het instellen van een aparte wrakingskamer de nodige kosten met zich zal brengen. Gelet hierop lijkt een landelijke wrakingskamer met name aan de orde, wanneer daarvoor ook in het bestuursen civiele recht wordt gekozen. Aanpassing wettekst Wordt voor een van de hier beschreven varianten gekozen, dan is een wijziging van de huidige wettekst strikt genomen niet noodzakelijk. De open formulering laat immers ook nu al ruimte voor externe controle. Wel zouden in dat geval de verschillende richtlijnen en protocollen die de wrakingsregeling nader normeren en uitwerken – de Aanbeveling wrakingsprotocollen en de (daarop gebaseerde) wrakingsprotocollen van de individuele gerechten – moeten worden aangepast. Anderzijds, wanneer de wetgever de optie dat gerechten zelf wrakingsverzoeken behandelen (interne controle) onwenselijk acht, dan ligt het voor de hand dat deze optie ook wettelijk wordt uitgesloten. Gelet op het belang dat de wrakingsprocedure beoogt te beschermen, te weten de rechterlijke onpartijdigheid, is het wenselijk dat de wetgever ook voorziet in een optimale procedure om recht te doen aan dit belang. Wel zou de wet 88 Slagter 2011. In 2011 ging het om een totaal van 607 wrakingsverzoeken. In 2010 waren dit er 541. Zie Van Rossum e.a. 2012, p. 26. 89 23 mogelijk ruimte moeten laten om in uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld spoedeisende zaken of megazaken) behandeling bij het eigen gerecht mogelijk te maken. 3.5.2 Enkelvoudige kamer Kenmerk van de huidige wrakingsprocedure is dat wrakingsverzoeken altijd door een meervoudige wrakingskamer worden behandeld. Als alternatief zou overwogen kunnen worden om (in bepaalde gevallen) (ook) een enkelvoudige kamer met de beoordeling te belasten. Op de mogelijkheid van een vereenvoudigde of verkorte procedure (bij de enkelvoudige kamer) is in paragraaf 3.4 reeds ingegaan. Beoordeling door een enkelvoudige kamer zou ook overwogen kunnen worden in spoedeisende zaken. Het samenstellen van een wrakingskamer kan dan (mogelijk) sneller plaatsvinden, want er hoeft dan niet gezocht te worden naar een drietal beschikbare wrakingsrechters. De organisatorische gevolgen zijn ook kleiner. Daar staat tegenover dat de vraag gesteld kan worden wat een behandeling door een enkelvoudige kamer betekent voor de kwaliteit en legitimiteit van de wrakingsbeslissing. Bij een behandeling door een meervoudige kamer is er een kleinere kans dat aspecten over het hoofd worden gezien en is het risico op verstarring kleiner. Over het algemeen worden beslissingen van een meervoudige kamer ook eerder aanvaard en genieten deze een groter gezag dan uitspraken van een enkelvoudige kamer. Een meervoudige behandeling vormt bovendien een betere waarborg voor onpartijdigheid, en dat is nu juist de reden waarom een verzoek tot wraking wordt ingediend90. Zeker wanneer er niet wordt voorzien in een rechtsmiddel (zie paragraaf 3.7) lijkt behandeling door de meervoudige kamer dan ook het meest aangewezen. 3.5.3 Niet-rechters in de wrakingskamer De vraag naar niet-rechters in de wrakingskamer speelt alleen wanneer wordt gekozen voor een landelijke wrakingskamer. In de andere gevallen wordt het wrakingsverzoek immers beoordeeld door rechters van een ander gerecht. Volgens sommigen zou het vertrouwen in de rechtspraak vergroot kunnen worden wanneer de beoordeling van wrakingsverzoeken (tevens) door niet-rechters wordt uitgevoerd91. Hieraan zijn evenwel grote bezwaren verbonden. De belangrijkste is de mogelijkheid dat er foute beslissingen worden genomen door gebrek aan juridische kennis. Wrakingsverzoeken kunnen onterecht toe- of afgewezen worden, met alle gevolgen van dien. Bij leken ontbreekt voorts kennis over de procedure. Ook niet onbelangrijk is het feit dat er nergens in het huidige strafrecht een vorm van lekenrechtspraak wordt erkend. Voor zover het gaat om andere juridische deskundigen dan rechters, geldt als nadeel dat zij ook juist vaak in rechtszaken met rechters te maken kunnen krijgen. Een advocaat of officier van justitie kan in het verleden of in de toekomst zaken behandelen waarbij hij te maken had of krijgt met de gewraakte rechter. In de literatuur heerst grote onenigheid over de toegevoegde waarde van niet-rechters in wrakingskamers. Fel tegenstander is bijvoorbeeld de voormalig president van de Hoge Raad, mr. W.J.M. 90 Voor een uitgebreid overzicht van de voor- en nadelen van meervoudige en enkelvoudige kamers, zie Baas e.a. 2010, p. 41-47. 91 Zie bijv. Philippart 2011, p. 1. Ook Van Rossum e.a. 2012 beschrijft dit alternatief. 24 Davids. Hij stelt er niet aan te moeten denken dat een slager zijn eigen vlees niet zou kunnen keuren. Hij zou dan onmiddellijk een andere slager nemen92. De onpartijdigheid van de rechter is immers primair de verantwoordelijkheid van de rechterlijke macht zelf. Dit uitgangspunt ligt ten grondslag aan de verschillende regelingen ten aanzien van de rechterlijke onpartijdigheid, waaronder de wrakings- en verschoningsregeling93. Bovendien, zo zou betoogd kunnen worden, zijn juist andere rechters, die zelf zittingen draaien en die te maken hebben met dezelfde richtlijnen en gedragscodes, in staat te beoordelen of een rechter overeenkomstig de aan hem te stellen eisen heeft gehandeld. Uit het al eerder genoemd onderzoek van de Rvdr blijkt dat advocaten, rechters en burgers waarde hechten aan een behandeling van wrakingsverzoeken door rechters (van een ander gerecht). Rechters worden vanuit hun functie prima in staat geacht een oordeel over de onpartijdigheid van andere rechters te kunnen geven94. Vraagpunten: Bent u het ermee eens dat in de wrakingsprocedure moet worden voorzien in een behandeling door een externe wrakingskamer? Indien het antwoord op de vorige vraag ja is, bent u dan een voorstander van behandeling bij een ander gerecht van gelijke aard of een landelijke wrakingskamer? Indien het antwoord op de eerste vraag ja is, bent u het ermee eens dat de gemaakte keuze wettelijk moet worden vastgelegd? Meent u in dat geval dat er in de wet uitzonderingen moeten worden gemaakt, voor bijvoorbeeld spoedgevallen? Bent u het ermee eens dat niet wordt voorzien in een vereenvoudigde afdoening in spoedzaken door een enkelvoudige kamer? 3.6 Schorsing van de hoofdzaak 3.6.1 Schorsing Wanneer een verzoek tot wraking ter zitting wordt gedaan, dan wordt de terechtzitting geschorst (art. 513, vijfde lid, Sv). De schorsing geldt voor onbepaalde tijd, zij het dat de wrakingskamer een verzoek ‘zo spoedig mogelijk’ zal behandelen (art. 515, eerste lid, Sv)95. In de praktijk zit er doorgaans enige tijd tussen het indienen van een wrakingsverzoek en de behandeling daarvan door de wrakingskamer. Afhankelijk van de aard van de zaak en de organisatie van het betreffende gerecht kan dit variëren van enkele uren tot enkele weken. Ook tussen de behandeling van het verzoek en de uiteindelijke beslissing van de wrakingskamer zit vaak enige tijd96. Het indienen van een wrakingsverzoek leidt in de meeste gevallen dan ook tot een vertraging in de behandeling van de zaak. Er wordt wel gezegd dat deze vertraging in de meeste gevallen ‘nodeloos’ is, aangezien in 94% van de gevallen het wrakingsverzoek wordt afgewezen97. Volgens sommigen is de schorsende werking van een wrakingsverzoek evenwel de ‘essentie’ van de hele wrakingsregeling en mag daar om die reden absoluut niet aan 92 Philippart 2011, p. 1, zoals beschreven in Borg 2013. Vgl. Blok en Besier III, p. 92. 94 Van Rossum 2012, p. 116-117. 95 Melai, art. 513, aant. 7. 96 Overeenkomstig § 9.4 van de Aanbeveling wrakingsprotocol gerechtshoven en rechtbanken bedraagt de beslistermijn maximaal twee weken. 97 Vgl. Hammerstein 2014, p. 153. 93 25 gesleuteld worden. Het indienen van een wrakingsverzoek impliceert immers dat de wrakende partij twijfels heeft over de onpartijdigheid van de rechter. Het zou vreemd zijn als deze na het uiten van die twijfels nog procesbeslissingen zou kunnen nemen98. Het feit dat een verzoek schorsende werking heeft zou er bovendien voor zorgen dat niet te snel naar het middel van wraking wordt gegrepen. Advocaten kiezen er in bepaalde gevallen uitdrukkelijk voor om geen wrakingsverzoek in te dienen, juist omdat de procedure dan wordt vertraagd99. Zodoende zou het aantal ingediende wrakingsverzoeken enigszins worden beperkt. Dit neemt niet weg dat de schorsende werking ook nadelen kent. In de eerste plaats speelt de vraag of de vermeende drempelfunctie wel wenselijk is. Dat betekent immers dat er geen oordeel kan worden gegeven in zaken waar dat wellicht juist nodig is. Voorts is problematisch dat de schorsende werking in de huidige situatie geen enkele uitzondering kent, waardoor zelfs spoedeisende zaken moeten worden stilgelegd en worden vertraagd. In die gevallen wordt dan vaak heel snel een wrakingskamer gevormd, wat erg belastend is voor de organisatie van het betreffende gerecht. Verreweg het grootste nadeel van de schorsende werking is echter dat zij mogelijk oneigenlijk gebruik van de wrakingsregeling in de hand werkt. Zoals al eerder in deze notitie is gesteld, bestaat er een vermoeden dat wraking steeds vaker wordt gebruik als strategisch middel, gericht op het verkrijgen van uitstel of het vertragen van de procedure.100 De automatische schorsende werking faciliteert die vertraging. Om oneigenlijk gebruik of misbruik tegen te gaan zou de regeling op dit punt aangepast kunnen worden. Zo zou overwogen kunnen worden om de schorsende werking afhankelijk te maken van – bijvoorbeeld – de spoedeisendheid van de zaak of geconstateerd oneigenlijk gebruik. Nog een stap verder gaat het om de behandeling van de zaak gewoon voort te zetten zonder enige vorm van schorsende werking, eventueel aangevuld met een bevoegdheid voor de rechter om daar alsnog toe over te gaan. Andere Europese landen Een groot aantal Europese landen hanteert reeds een wrakingsregeling waarin de schorsende werking van wrakingsverzoeken in belangrijke mate of zelfs volledig is afgeschaft, zo blijkt uit rechtsvergelijkend onderzoek101. In Frankrijk en Zwitserland leidt het wraken van een rechter in strafzaken bijvoorbeeld nooit tot een schorsing van de hoofdzaak. Het onderzoek wordt daar gewoon voortgezet met dezelfde rechters, zij het dat de Franse rechter wel een bevoegdheid heeft om alsnog tot schorsing over te gaan. In Duitsland geldt geen schorsende werking bij wraking in civiele zaken. Strafzaken worden wel geschorst, met uitzondering van spoedzaken. Voor de gewraakte rechter komt in die gevallen een vervanger in de plaats. Denemarken kent een soortgelijke regeling voor spoedgevallen, hoewel daar de gewraakte rechter zelf bevoegd blijft handelingen te verrichten die geen uitstel dulden. In Oostenrijk heeft een wrakingsverzoek in een civiele zaak in beginsel schorsende werking, behalve wanneer deze duidelijk ongegrond is of het vermoeden bestaat dat het verzoek is ingediend om het proces onnodig te rekken. In strafzaken bestaat daarentegen wel schorsende werking, met wederom een uitzondering voor spoedgevallen. Italië kent ook een mogelijkheid om niet te schorsen als men vermoedt dat het om een kennelijk ongegrond verzoek of misbruik van de wrakingsregeling gaat. In België wordt de hoofdzaak altijd geschorst, maar daar kent men wel een aparte voorziening waarmee de schorsende 98 Van Rossum e.a. 2012, p. 95. Van Rossum e.a. 2012, p. 95-96. 100 Zie bijv. Chrit & Venneman 2011, p. 11; Bauw 2011, p. 204-205; Giesen e.a. 2012, p. 49-50. 101 Voor een uitgebreid overzicht, zie Giesen e.a. 2012, p. 106-107 en 117-178. 99 26 werking (deels) kan worden doorbroken. Mocht een van de betrokken partijen menen dat een verrichting spoedeisend is, dan kan zij de voorzitter van het gerecht verzoeken de behandeling van dat tussengeschil op de zitting te brengen. Wordt dit verzoek ingewilligd, dan zal een andere rechter dit tussengeschil behandelen. Bovenstaande laat zien dat er discussie mogelijk is over de wenselijkheid van de automatische schorsende werking, vanuit een oogpunt van efficiëntie, maar ook in verband met oneigenlijk gebruik van de wrakingsregeling en vanuit rechtsvergelijkend perspectief. In onderstaande zal nader worden ingegaan op de vraag of het wenselijk is de huidige praktijk, waarbij de schorsende werking steeds automatisch volgt op een wrakingsverzoek, moet worden gehandhaafd. Verschillende alternatieven worden hieronder nader uitgewerkt. Optie 1: Geen schorsende werking (tenzij) Een eerste mogelijkheid is het opheffen van de automatische schorsende werking. Het onderzoek ter terechtzitting wordt dan gewoon voortgezet. Daarmee wordt de efficiëntie op een tweetal manieren gediend. Enerzijds omdat de behandeling van de hoofdzaak geen onnodige vertraging oploopt en anderzijds omdat de prikkel wordt ontnomen om te wraken teneinde de procedure te vertragen102. Kansloze wrakingsverzoeken kunnen de procedure dan niet meer blokkeren. Er zou overwogen kunnen worden om de rechter (of in het geval van een meervoudige kamer: de voorzitter) en/of de voorzitter van de wrakingskamer een bevoegdheid te verlenen om – indien hij dat noodzakelijk acht – de zitting alsnog (tijdelijk) te schorsen. Dit kan bijvoorbeeld dienen als adempauze, waarbij de wrakende partij de mogelijkheid wordt geboden om zijn beslissing te heroverwegen en eventueel zijn wrakingsverzoek in te trekken. Ook kan de rechter zelf tot de conclusie komen dat hij wellicht te ver is gegaan103. Een discretionaire bevoegdheid voor de rechter heeft uiteraard wel tot gevolg dat de tijdwinst per geval zal verschillen. De behandeling van het wrakingsverzoek, terwijl het onderzoek ter zitting gewoon wordt voortgezet, kan evenwel voor complicaties zorgen. Het wordt dan immers mogelijk dat een verzoek achteraf wordt toegewezen, wat inhoudt dat een rechter die onpartijdig is geweest of de schijn daartoe heeft gewekt nog diverse procesbeslissingen heeft genomen. Dit bezwaar moet in die gerelativeerd worden, omdat het onderzoek overgedaan moet worden, wanneer het wrakingsverzoek wordt toegewezen (zie evenwel paragraaf 3.6.3). Dat neemt niet weg dat vanuit het oogpunt van efficiëntie in gevallen waarin het verzoek wordt toegewezen (en er dus diverse extra proceshandelingen) zijn verricht, deze optie niet de voorkeur verdient. Daar staat tegenover dat wrakingsverzoeken in 94% van de gevallen worden afgewezen, waardoor over het geheel gezien door deze wijziging een efficiëntievoordeel behaald zou kunnen worden. Een tweede kanttekening bij het afschaffen van de schorsende werking is dat de dempende werking dan komt te vervallen. Hierboven werd al aangegeven dat advocaten er soms voor kiezen om geen wrakingsverzoek in te dienen, juist omdat de procedure dan wordt vertraagd104. Wordt de schorsende werking afgeschaft, dan vervalt die belemmering. De verwachte daling van het aantal wrakingsverzoeken bij afschaffing van de schorsende werking wordt hierdoor dan ook enigszins gerelativeerd. Als derde punt zou men zich kunnen afvragen of het onverwijld voortzetten van iedere zaak bevorderlijk 102 103 104 Smits 2014, p. 23. Knapen 2012, p. 22. Van Rossum e.a. 2012, p. 95-96. 27 is voor de sfeer in de rechtszaal105. Mogelijk worden alsnog andere middelen ingezet om de procedure te vertragen, bijvoorbeeld door de verdediging neer te leggen106. Tot slot, vinden zowel advocaten als rechters een (volledige) afschaffing van de schorsende werking onwenselijk107. Zoals hierboven al aan de orde kwam, is volgens sommigen de schorsing van het onderzoek nu juist kenmerkend voor de wrakingsprocedure en moet dat niet veranderd worden. Ongeveer de helft van de bevolking vindt het afschaffen van de schorsende werking wel acceptabel, zolang het wrakingsverzoek inhoudelijk behandeld blijft worden door een rechter niet zijnde de gewraakte rechter108. Optie 2: Schorsen, tenzij Een tweede optie is om uit te gaan van de schorsende werking, tenzij. Een uitzondering op de schorsende werking kan dan bijvoorbeeld gemaakt worden wanneer de spoedeisendheid van de zaak zich daartegen verzet. Bovengenoemde nadelen van het niet schorsen, spelen niettemin ook in die gevallen. De vraag is dan of deze nadelen opwegen tegen het voordeel dat ermee behaald wordt, namelijk in een beperkte aantal spoedzaken een snelle(re) voortzetting van de zaak, zonder dat dit tot organisatorische problemen leidt, omdat er met spoed een wrakingskamer moet worden ingesteld. Een andere variant betreft de (overwegend Belgische) constructie waarbij de hoofdzaak in principe geschorst wordt, maar waarbij de wrakende partij de mogelijkheid krijgt om tot opheffing van de schorsing te verzoeken109. Dit lijkt wellicht wat vreemd, omdat het wraken van een rechter impliceert dat getwijfeld wordt over diens onpartijdigheid en dat de zaak volgens de wrakende partij door een andere rechter moet worden overgenomen. Toch is het denkbaar dat een partij vanwege de spoedeisendheid van een zaak twijfels wil aankaarten zonder daarbij tijdverlies te lijden. Deze bevoegdheid zou daarom ook voor de wederpartij kunnen gelden. Deze oplossing doet vrijwel niets aan de prikkel om te vertragen via een wrakingsverzoek. Hier geldt immers dat in principe geschorst blijft worden, terwijl de enige die kan besluiten om de schorsing op te heffen tevens de potentiële misbruiker is. Ook kan deze constructie ertoe leiden dat partijen ‘voor de zekerheid’ een wrakingsverzoek indienen en tegelijkertijd vragen om voortzetting van de behandeling, waardoor het aantal wrakingsverzoeken mogelijk alleen maar zal toenemen. 3.6.2 Betrokkenheid rechter wiens wraking wordt verzocht In bovenstaande is er steeds vanuit gegaan dat de rechter wiens wraking is verzocht, wanneer de zaak niet geschorst wordt, betrokken blijft bij de zaak. Het probleem daarvan is dat wanneer het wrakingsverzoek wordt toegewezen, deze rechter diverse proceshandelingen heeft kunnen nemen. Hiervoor zijn drie oplossingen te bedenken. De eerste oplossing is dat het onderzoek ter terechtzitting wordt overgedaan wanneer het wrakingsverzoek wordt toegewezen. Een daarmee samenhangende optie is dat wanneer een rechter wordt gewraakt, de rechter die de zaak overneemt, bekijkt welke beslissingen gehandhaafd kunnen worden en welke opnieuw genomen moeten worden. Deze opties komen in paragraaf 3.6.3 aan de orde. Een andere optie is dat de rechter 105 106 107 108 109 Van Rossum & Tigchelaar 2013, p. 1455. Van Rossum e.a. 2012, p. 41 en 102. Van Rossum e.a. 2012, p. 101. Van Rossum e.a. 2012, p. 127. Giesen e.a. 2012, p. 112 (noot 338). 28 geen bemoeiingen meer heeft met de zaak, hangende het wrakingsverzoek. In zijn plaats wordt dan een (tijdelijke) vervangende rechter aangewezen. Aan deze laatste optie kleven evenwel diverse nadelen. De vervanger heeft nog geen kennis van het dossier. Er moet een vervanger worden gezocht, die zich zal moeten inlezen. Wanneer het wrakingsverzoek wordt afgewezen – en daarvan is sprake in het grootste gedeelte van de gevallen - zal de rechter wiens wraking is verzocht de zaak weer overnemen. Die rechter zal zich dan ook weer moeten inlezen in hetgeen hij gemist heeft. Deze optie zal dus (grote) organisatorische en capacitaire gevolgen hebben. Het is de vraag of deze organisatorische gevolgen opwegen tegen de tijdwinst die kan worden behaald met voortzetting van de strafzaak. Een ander nadeel is dat het enkele wrakingsverzoek, zeker bij zaken met een beperkt onderzoek ter zitting, feitelijk neerkomt op een wraking: de desbetreffende rechter wordt van de zaak gehaald. De huidige wet staat er niet aan in de weg dat de rechter wiens wraking is verzocht, hangende het wrakingsverzoek, betrokken blijft bij de zaak. De huidige wet bevat – anders dan de vroegere regeling in art. 520, eerste lid, Sv - geen regels over verboden bemoeiingen door de rechters wiens wraking is verzocht. Dit is ‘onnodig bevoogdend en impliceert in zekere zin een vorm van geïnstitutionaliseerd wantrouwen’, aldus de wetgever110. Overeenkomstig paragraaf 6.2 van de Aanbeveling wrakingsprotocol zal de rechter zich in de huidige situatie niettemin onthouden van verdere bemoeiingen met de zaak, voor zover deze kunnen worden uitgesteld of door andere rechters kunnen worden afgehandeld. Alleen handelingen die echt niet uitgesteld kunnen worden mogen uitgevoerd worden111. Handelt een rechter in strijd met het voor hem geldende wrakingsprotocol, dan kan dat gevolgen hebben bij de beoordeling van het wrakingsverzoek112. 3.6.3 Voortzetting onderzoek na toegewezen wrakingsverzoek In de huidige situatie moet, wanneer het verzoek tot wraking wordt toegewezen en de zaak dus na een schorsing wordt voortgezet, het onderzoek ter terechtzitting worden overgedaan, tenzij de officier van justitie en de verdachte instemmen met hervatting in de stand waarin het onderzoek zich op het tijdstip van de schorsing bevond (art. 322, derde lid, Sv). De reden hiervoor is gelegen in de eis van art. 350 Sv dat de kamer beraadslaagt en vonnist naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting en is tevens een uitvloeisel van het onmiddellijkheidsbeginsel113. Overwogen zou kunnen worden – ook wanneer de officier of de verdachte daarmee niet instemmen - een mogelijkheid te creëren dat niet de hele procedure over hoeft te worden gedaan. Aangesloten zou kunnen worden bij de jurisprudentie van de Hoge Raad over verwijzing na cassatie (een reeds gehoorde getuige hoeft dan bijvoorbeeld niet nogmaals te worden gehoord, mits de verklaring wordt voorgelezen ter zitting) of bij artikel 422, tweede lid, Sv. Bedacht moet worden dat een hier gemaakte keuze ook kan doorwerken in andere gevallen waarin de samenstelling van de rechtbank wijzigt. 110 Zie Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 113. Denk bijvoorbeeld aan de beslissing op een vordering tot verlenging van de gevangenhouding kort vóór het verstrijken van een termijn. 112 Rb. Assen 29 juni 2010, LJN BN0200. 113 T&C Sv, art. 322, aant. 3. 111 29 Vraagpunten: Vindt u dat er gevallen moeten zijn waarin de zaak niet geschorst wordt wanneer een wrakingsverzoek wordt gedaan? Indien het antwoord op de vorige vraag ja is, vindt u dan dat de regel moet worden ‘schorsing, tenzij’ of ‘geen schorsing, tenzij’? Indien het antwoord op de eerste vraag ja is, vindt u dan dat de rechter wiens wraking wordt verzocht hangende het wrakingsverzoek betrokken moet kunnen blijven bij het onderzoek ter zitting? Vindt u dat er een mogelijkheid moet komen dat het onderzoek ter zitting niet (volledig) hoeft te worden overgedaan wanneer een wrakingsverzoek wordt toegewezen (en partijen daarmee instemmen)? 3.7 Rechtsmiddel Het is op grond van art. 515, vijfde lid, Sv niet mogelijk een rechtsmiddel aan te wenden tegen een beslissing op het wrakingsverzoek. Een nadeel van een afzonderlijk rechtsmiddel is dat de zaak daardoor nog verder vertraagt. Een afzonderlijk rechtsmiddel lijkt ook niet nodig, omdat de bezwaren tegen de wrakingsbeslissing meegenomen kunnen worden in een eventueel principaal (cassatie)beroep. De verdediging kan dan namelijk aanvoeren dat in eerdere aanleg het recht op een onpartijdige rechter, zoals opgenomen in de artikelen 6 EVRM en 14 IVBPR, is geschonden. Vraagpunten: Bent u het ermee eens dat niet wordt voorzien in een afzonderlijk rechtsmiddel tegen de beslissing op een wrakingsverzoek? 30 4. Verschoning In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de verschoningsregeling, zoals opgenomen in het Wetboek van Strafvordering. In paragraaf 4.1 wordt eerst kort ingegaan op de betekenis van de verschoningsregeling voor de praktijk. Knelpunten en (mogelijke) wijzigingen worden vervolgens besproken en nader uitgewerkt in de paragrafen 4.2 tot en met 4.4. Achtereenvolgens worden behandeld: de informele terugtrekking, een verkorte procedure, het publiceren van de namen van de zittingsrechter en het omdraaien van de bepalingen over wraking en verschoning. 4.1 Verschoning in de praktijk Verschoning komt in de praktijk niet veel voor. Bij de toewijzing van zaken wordt namelijk al zoveel mogelijk voorkomen dat een zaak wordt behandeld door een rechter die partijdig zou kunnen zijn of lijken114. Ook gaat de rechter zelf op grond van het dossier na of er wellicht feiten of omstandigheden zijn die maken dat hij de zaak beter niet zou kunnen doen. In dat geval zal hij deze in overleg aan een collega overdragen115. Dit wordt aangeduid als (informeel) terugtrekken. Een enkele keer merkt een rechter pas ter zitting dat zich omstandigheden voordoen die een schijn van partijdigheid kunnen wekken. Ook in die gevallen kan hij besluiten om zich informeel terug te trekken en de zaak aan een collega over te dragen116. Formeel moet een rechter die een zaak reeds in behandeling heeft en tot de ontdekking komt dat hij deze beter niet kan doen, zich steeds verschonen. Veel rechters ervaren dit echter als (te) omslachtig. Uit het in 2002 uitgevoerde WODC-onderzoek Schijn van partijdigheid rechters bleek dat 5% van de daar ondervraagde rechters zich ooit formeel had verschoond. Dat was aanzienlijk minder dan het aantal rechters dat zich wel eens voor of tijdens de zitting had teruggetrokken, namelijk respectievelijk 64% en 12%117. Veelgenoemde redenen voor verschoning en terugtrekking zijn een privé- of werkrelatie van de rechter met een van de partijen of het feit dat men reeds eerder in dezelfde zaak een beslissing heeft genomen118. Deze en andere factoren worden besproken in de Leidraad onpartijdigheid van de rechter (zie paragraaf 2.4). Het aantal verschoningsverzoeken dat jaarlijks wordt ingediend ligt vele malen lager dan het aantal wrakingsverzoeken. Er worden bovendien maar weinig wrakingsverzoeken ingediend voor gronden waarvoor wel met regelmaat wordt verschoond of teruggetrokken. En als ze al worden ingediend, dan worden ze nauwelijks toegewezen119. Dat wijst erop dat rechters zich goed bewust zijn van mogelijke problemen en deze waar mogelijk zelf proberen te voorkomen. De praktijk wijst voorts uit dat de meeste – maar zeker niet alle120 – verzoeken tot verschoning gehonoreerd worden121. In die zin lijkt de verschoningsregeling dan ook goed te werken. 114 115 116 117 118 119 120 121 T&C Sv, art. 517 Sv, aant. 1. Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 114. Zie ook WODC 2002, p. 45. WODC 2002, p. 45. WODC 2002, p. 45-51. Melai, art. 517, aant. 5. Van Rossum e.a. 2012, p. 126. Voor een recente afwijzing, zie Rb. Zutphen 16 november 2010, LJN BO4174. WODC 2002, p. 48; Giesen e.a. 2012, p. 46. 31 4.2 Terugtrekking en verkorte verschoningsprocedure Volgens de memorie van toelichting is informeel terugtrekken mogelijk zolang de rechter de behandeling van een zaak nog niet daadwerkelijk ter hand heeft genomen122. De wettekst sluit hier in die zin op aan door te stellen dat verschoning mogelijk is voor alle rechters ‘die een zaak behandelen’ (artikel 517, eerste lid, Sv). Is de zaak nog niet aangevangen of heeft de rechter nog niet in de zaak opgetreden, dan kan de desbetreffende rechter zich dus nog informeel terugtrekken. Heeft hij de zaak al wel in behandeling, dan resteert alleen de verschoningsprocedure. Het omslachtige karakter van de verschoningsprocedure heeft, zoals hierboven al aan de orde kwam, tot gevolg dat rechters – ondanks dat dat niet is toegestaan – toch kiezen voor een informele terugtrekking na aanvang van het onderzoek ter zitting. Vanuit het oogpunt van rechterlijke onpartijdigheid bestaan hiertegen weinig bezwaren. Ook door de informele terugtrekking wordt immers bereikt dat een rechter wiens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, de zaak niet behandelt. Vanuit een oogpunt van efficiëntie lijkt de informele terugtrekking zelfs de voorkeur te verdienen. Daar staat tegenover dat door de informele terugtrekking een belangrijk deel van de transparantie verloren gaat. De verschoningsprocedure maakt immers inzichtelijk waarom een rechter een bepaalde zaak niet meer wil behandelen en resulteert in een gemotiveerde beslissing van een meervoudige kamer. Voor alle betrokkenen is dan duidelijk waarom een rechter wordt vervangen. Daar komt nog bij dat de praktijk van informele terugtrekking op gespannen voet lijkt te staan met het in paragraaf 2.1 reeds genoemde verbod van rechtsweigering. De verschoningsprocedure vormt een drempel tegen onnodige en onwenselijke terugtrekkingen. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn een vereenvoudigde verschoningsprocedure te introduceren, waarin naar een balans wordt gezocht tussen het belang van een efficiënte procedure en het waarborgen van transparantie en voorkoming van rechtsweigering. Gedacht zou kunnen worden aan de volgende procedure. Wanneer een rechter nadat hij de behandeling van een zaak ter hand heeft genomen, meent dat zijn onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, deelt hij aan de verdachte en het openbaar ministerie mee dat hij zich wenst te verschonen en op welke gronden. Dit wordt opgenomen in het procesverbaal van de zitting. Wanneer het openbaar ministerie en de verdachte daarmee instemmen, wordt de rechter vervangen. Eventueel kan nog worden bepaald dat bijvoorbeeld ook de sectorvoorzitter of de president moet instemmen met de verschoning. Deze werkwijze sluit aan bij de wijze waarop de informele terugtrekking thans wordt vormgegeven na aanvang van het onderzoek ter zitting, met dien verstande dat daar nu instemming van het openbaar ministerie en de verdachte voor is vereist. Wanneer zij niet instemmen, volgt de ‘gewone’ verschoningsprocedure. Op deze manier is transparant waarom de rechter de zaak niet meer behandelt, en kan worden voorkomen dat er sprake is van rechtsweigering. Daar staat tegenover dat partijen mogelijk sneller dan een meervoudige verschoningskamer zullen instemmen met een verzoek tot verschoning van een rechter. In de huidige praktijk worden, zoals hierboven al aan de orde kwam, lang niet alle verschoningsverzoeken gehonoreerd. Overigens zijn er ook rechters die hun verschoning verzoeken, omdat zij zelf zekerheid willen verkrijgen over de vraag of bepaalde feiten en omstandigheden nopen tot een verschoning. De rechter zou in verband daarmee ook de keuze moeten hebben om direct 122 Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 115. 32 – zonder raadpleging van de partijen - een verschoningsverzoek te doen dat wordt behandeld door een meervoudige kamer. Het is overigens maar de vraag of het aantal informele terugtrekkingen na aanvang van de behandeling op hetzelfde niveau zal blijven wanneer de negentig dagen regel voor de voorlopige hechtenis, overeenkomstig de voorstellen in de notitie over de positie van de rechter-commissaris en de raadkamer, wordt heroverwogen of zelfs wordt geschrapt, waardoor mogelijk de pro forma fase verdwijnt. De behandeling van de zaak zal dan pas aanvangen, wanneer er ook daadwerkelijk met de inhoudelijke behandeling kan worden gestart. Na de daadwerkelijke inhoudelijke behandeling van de zaak licht een informele terugtrekking veel minder voor hand. Mogelijk verminderd het aantal informele terugtrekkingen in het geval dat de pro forma fase vervalt, aanzienlijk. De behoefte aan een verkorte procedure ter vervanging van de informele terugtrekking vervalt daarmee mogelijk. Een alternatief of aanvulling ten opzichte van bovenstaande vereenvoudigde procedure is dat jaarlijks in het jaarverslag van een gerecht wordt vermeld hoeveel informele terugtrekkingen hebben plaatsgevonden en op welke gronden. Ook zou een vereenvoudigde procedure kunnen worden overwogen wanneer er sprake is van bepaalde gronden die makkelijk objectief zijn vast te stellen, zoals verwantschap van de rechter aan een van de procespartijen of een evident niet toegelaten functiecumulatie (denk aan een raadsheer die de zaak eerder in eerste aanleg als rechter heeft behandeld). In dergelijke gevallen zou het verzoek bijvoorbeeld schriftelijk afgedaan kunnen worden. Vraagpunt: Bent u van mening dat moet worden voorzien in een vereenvoudigde verschoningsprocedure in a) die gevallen waarin alle partijen instemmen met de verschoning en/of b) bij enkele eenvoudig te toetsen gronden? 4.3 Terugtrekking en publiceren namen rechters De suggestie om voor aanvang van de zitting de namen van rechters te publiceren werd gedaan in het eerste interimrapport van het onderzoeksproject Strafvordering 2001123 en meer recentelijk in een empirisch onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Rvdr124. In dat laatste onderzoek wordt benadrukt dat advocaten en partijen momenteel niet altijd kunnen nagaan of er sprake is van verwantschap, financiële betrokkenheid en functionele betrokkenheid van rechters, omdat hun namen niet altijd bekend worden gemaakt. Zou dat wel gebeuren, dan kan de naam worden nagetrokken en bijvoorbeeld het register nevenfuncties worden geraadpleegd125. Daarmee zou de verschoningsnorm nog verder worden ingescherpt bij rechters, zo menen de onderzoekers. Op dit moment hebben de procespartijen al gelegenheid om voorafgaande aan de zitting te informeren naar de zittingscombinatie. Zij ontlenen daaraan evenwel niet het recht om vooraf te weten welke rechter(s) de zaak zal behandelen, omdat de informatie onder voorbehoud wordt verstrekt en een vervanging op het laatste moment mogelijk is. In de 123 124 125 Strafvordering 2001, p. 43. Van Rossum e.a. 2012, p. 127. Vgl. Hammerstein 2014, p. 153. 33 praktijk vindt die vervanging niet zozeer vanwege een informele terugtrekking plaats, maar vanwege ziekte, prangende familieomstandigheden of organisatorische redenen. Pas op het moment van de zitting staat de samenstelling definitief vast. Wanneer de namen van de zittingsrechters voorafgaande aan de zitting moeten worden gepubliceerd, terwijl daarna voor de rechter alleen nog de verschoningsprocedure resteert, dan levert dit organisatorische problemen op. Wanneer een rechter bijvoorbeeld ziek is – en hij dus geen beroep kan doen op een verschoningsgrond – moet de zitting worden uitgesteld. Volgens Van Dorst zal het publiceren van de namen van zittingsrechters dan ook tot gevolg hebben dat rechters niet meer tussentijds ziek mogen worden126. Bovendien zal het aantal verschoningsverzoeken voorafgaande aan de zitting naar verwachting toenemen wanneer namen van rechters worden gepubliceerd. Daarmee wordt het tot op heden door de wetgever gehanteerde uitgangspunt verlaten dat de verschoning pas verplicht (en wenselijk) is, nadat de rechter de zaak in behandeling heeft genomen127. Een behandeling door een meervoudige verschoningskamer zorgt weliswaar voor meer transparantie en voorkomt mogelijk latere wrakingsverzoeken, maar feit blijft dat informeel terugtrekken een kortere procedure is. Voorafgaande aan de behandeling is een informele terugtrekking ook minder bezwaarlijk dan nadat de rechter de behandeling van de zaak al ter hand heeft genomen. Een zaak kan enorm vertraagd worden wanneer een rechter zich bijvoorbeeld in een megazaak na aanvang van het onderzoek ter zitting alsnog terugtrekt. De verschoningsprocedure biedt in die gevallen een drempel tegen onnodige terugtrekkingen. Verder is de wijze van informatieverstrekking van belang. Op dit moment informeren raadslieden meestal telefonisch bij de administratie naar de zittingscombinatie. Als de namen van de zittingsrechters al voor aanvang van de zitting op bijvoorbeeld www.rechtspraak.nl worden gepubliceerd, wordt mogelijk de drempel voor de verdachte om de rechter voor aanvang van de zitting te benaderen lager. Volgens Van Dorst kunnen zij of hun dierbaren ‘voorwerp worden van ongezonde belangstelling van de zijde van verdachten en hun kompanen’128. Deze veiligheidsrisico’s zullen zich vooral in grote strafzaken voordoen. Vraagpunt: Vindt u dat namen van zittingsrechter voorafgaande aan de zitting moeten worden gepubliceerd? 4.4 Omwisselen wrakingsregeling en verschoningsregeling Een laatste suggestie betreft het in de wet omwisselen van de wrakingsregeling en de verschoningsregeling. In het huidige WvSv vindt men eerst de bepalingen over wraking (art. 512-515 Sv) en daarna de bepalingen over verschoning (art. 517-518 Sv). Het ligt voor de hand om deze bepalingen om te wisselen en dus eerst de verschoningsregeling op te nemen en pas daarna de regeling over wraking. De vraag naar verschoning zal volgtijdelijk immers veelal vooraf gaan aan de wraking. De vraag of er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter schade kunnen doen lijden, 126 127 128 Van Dorst 2000, p. 238. Kamerstukken II 1991/92, 22495, nr. 3, p. 114. Van Dorst 2000, p. 238. 34 dringt zich in eerste instantie immers aan de desbetreffende rechter zelf op129. Verschoning zou de eerste stap moeten zijn en wraking een eventuele tweede. Aldus wordt ook de door Giesen e.a. voorgestelde nadruk op verschoning versterkt. Het gaat daarbij slechts om een technische wijziging, geen inhoudelijke. 129 Kamerstukken II 1913/14, 286, nr. 3, p. 165; Blok en Besier III, p. 92. 35 Aangehaalde literatuur Baas e.a. 2010 R. Baas, L. de Groot-van Leeuwen & M. Laemers, Rechtspreken: samen of alleen. Over meervoudige en enkelvoudige rechtspraak (Research Memoranda, nr. 5, jrg. 6), Den Haag: Raad voor de rechtspraak, 2010. Bauw 2011 E. Bauw, ‘Wat te denken van wraking?’, AA 2011, p. 202-206. Van Bemmelen 1957 J.M. van Bemmelen, Strafvordering. Leerboek van het Nederlandse Strafprocesrecht, Den Haag: Martinus Nijhoff 1957. Blok en Besier III A.J. Blok en L.Ch. Besier, Het Nederlandsche strafproces. Deel III, Haarlem: Tjeenk Willink & Zoon 1926. Borg 2013 E. Borg, ‘Wraak de wraking. Een oproep tot herziening van de wrakingsprocedure in het Nederlandse strafprocesrecht’, Proces 2013, 92, p. 88-97. Chrit & Venneman 2011 M. Chrit & R.L. Venneman, ‘Wraking en de legitimiteit van de Rechterlijke Macht. Een evaluatie van het wrakingsinstituut’, Trema 2011, nr. 1, p. 11-17. Cleiren 2012 C.P.M. Cleiren, De neutrale strafrechter. Instrumenten en waarborgen voor onafhankelijkheid en onpartijdigheid, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2012. Van Dorst 2000 A.J.A. van Dorst, ‘Strafvordering 2001’, DD 2000, afl. 3, blz. 233-246. Eshuis & Ter Voert 2003 R. Eshuis & M. ter Voert, ‘De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters. Van insiders- naar outsidersperspectief’, Justitiële verkenningen 2003, jrg. 29, nr. 1. Giesen e.a. 2012 I. Giesen, F. Kristen, L. Enneking, E. de Kezel, L. van Lent en P. Willemsen, De wrakingsprocedure. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de mogelijkheden tot herziening van de Nederlandse wrakingsprocedure, Den Haag: Sdu 2012; ook te downloaden via www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak, Rubriek: wetenschappelijk onderzoek. Hammerstein 2014 A. Hammerstein, ‘Onpartijdigheid in het geding’, Trema 2014, p. 148-154. Knapen 2012 M. Knapen, ‘Advocaten ontdekken wraking’, Advocatenblad 2012, nr. 1, p. 18-23. Korthals Altes 2012 W.F. Korthals Altes, ‘Ons wrakingssysteem moet overboord. Een voorstel voor verandering’, NJB 2012, 1761. Van der Mei 2011 M.C. van er Mei, ‘Wraking: een zuiver instrument. Een overzicht van recente uitspraken op wrakingsverzoeken in strafzaken’, Trema 2011, p. 4-10. Melai A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., Wetboek van Strafvordering, Deventer: Kluwer (losbl.). Philippart 2011 R.C.A.M. Philippart, ‘Wraking’, Dagblad de Limburger 2011, 1, p. 1. 36 Van Rossum e.a. 2012 W. van Rossum, J. Tigchelaar & P. Ippel, Wraking bottum-up. Een empirisch onderzoek, Den Haag: Sdu Uitgevers 2012; ook te downloaden via www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak, Rubriek: wetenschappelijk onderzoek. Slagter 2011 W. Slagter, ‘Een voorstel voor een dialoog tussen rechter en partijen, mede ter voorkoming van een poging tot wraking’, NJB 2011, 1821. Smits 2014 P. Smits, ‘Waar wringt het bij de wraking? Over de voorgestelde vernieuwingen bij de wrakingsprocedure’, TCR 2014, nr. 1, p. 21-26. Strafvordering 2001 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Het onderzoek ter zitting. Eerste interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Gouda Quint 2001. T&C Sv C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns en M.J.M. Verpalen, Tekst en commentaar Strafvordering. Tiende druk, Deventer: Kluwer 2013. WODC 2002 M. ter Voert & J. Kuppens, Schijn van partijdigheid rechters, WODC-reeks 199, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2002, p. 22-40. 37
© Copyright 2024 ExpyDoc