Sonnet 33 vertaald

Sonnet 33
Full many a glorious morning have I seen
Flatter the mountain-tops with sovereign eye,
Kissing with golden face the meadows green,
Gilding pale streams with heavenly alchymy;
Anon permit the basest clouds to ride
With ugly rack on his celestial face,
And from the forlorn world his visage hide,
Stealing unseen to west with disgrace:
Even so my sun one early morn did shine
With all triumphant splendour on my brow;
But out! alack! he was but one hour mine,
The region cloud hath mask’d him from me now.
Yet him for this my love no whit disdaineth,
Suns of the world may stain, when heaven’s sun staineth.
Vertalingen door:
Kok
Moulijn – Haitsma Mulier
Numan
Verstegen
Peter Verstegen
In deze vertaling zijn circa 11 metaforen
verloren gegaan!
Vaak zag ik hoe met oppermachtig oog
Zo menige schitterende ochtend heb ik
(verleden- i.p.v. tegenwoordige tijd)
De nieuwe dag bergen in zonlicht¹) hulde²),
ritme / ¹) zie aantekening 1 ²) metafoor van verde bergtoppen* zien strelen met vorstelijk oog,
[taler (de toppen vangen in de vroege ochtend
[het eerste strijklicht!)
ridicule metafoor van vertaler / agrarisch
[perceel i.p.v. weids landschap)
Met gouden aanschijn zich naar ’t weiland boog,
de weiden met gouden gelaat groen zien kussen
Met alchemie een bleke beek* verguldde.
opnieuw (óók nog enkelvoud) kleinschaligheid
en fletse rivieren met hemelse* alchemie zien vergulden;
Waarna over zijn hemelse gelaat
zwak ritme [in feite 4 heffingen]
opeens de laaghartigste wolken zien toestaan in dreigende stoet
Opeens een lage¹) stoet van wolken trekt²,
over zijn hemelse gezicht voort te jagen,
¹) stoet van lage wolken
Onzichtbaar voor een trieste wereld gaat
en voor de troosteloze wereld zijn gelaat verbergen,
²) plotseling wél te[genwoordige tijd
onzichtbaar schuilgaan = pleonasme /
[zie aantekening
Hij¹) schuil, glipt westwaarts weg met zijn gebrek²).
2!
DE STOET??! ²) hoezo
terwijl zij met eerverlies ongezien naar het westen wegsluipen.
[“gebrek”?
Zo mocht¹) mijn zon ²) een vroege morgen schijnen
Precies zo scheen op een vroege morgen mijn zon
¹)
¹) met wiens toestemming? / terug naar de
[verleden tijd
²)
op
Met luisterrijke glans op mijn gezicht,
met louter zegevierende heerlijkheid op mijn gezicht,
Voorbij, ach, één uur slechts was hij de mijne,
maar wég, helaas, hij was slechts één uur van mij,
Die¹) wolk verbergt voor mij nu al²) zijn licht. ¹) welke wolk?
de plaatselijke wolk heeft hem voor mij afgedekt.
²) overtrokken
Maar als de hemelzon soms wordt ontluisterd,
Toch minacht daarom mijn liefde hem geen zier,
fundamentele regel genegeerd!
Mag ook een aardse zon wel eens¹) verduisterd²).
¹)
weleens
²) geen connotatie met
[“bezoedelen”
wereldse zonnen mogen worden bezoedeld, als ook de hemelse zon vlekken krijgt.
Aantekening 1:
Waar in de vertaling de nieuwe dag met zijn oppermachtig oog (de zon) de bergen in zonlicht hult, is sprake van
een pleonasme!
Aantekening 2:
De stoet van wolken ging niet schuil, maar verborg het hemelse gelaat van de nieuwe dag, waarna de wolken
met eerverlies één voor één ongezien naar het westen wegslopen!!! (Het 2e kwatrijn is ONBEGRIJPELIJK!)
Lucas Numan
Hoe schitterend zag ik vaak de morgenstond
Zo menige schitterende ochtend heb ik
met vorstelijk oog der bergen toppen strelen,
de bergtoppen zien strelen met vorstelijk oog,
en kussen groen de weiden met gulden mond,
de weiden met gouden gelaat groen zien kussen,
met hemelse alchemie de stroom penselen;
en fletse rivieren met hemelse alchemie zien vergulden;
plots toestaan dat de laagste wolken trekken
opeens de laaghartigste wolken zien toestaan in dreigende stoet
in barre stoet langs ‘t hemelsbreed gelaat,
over zijn hemels gezicht voort te jagen,
en voor de troostloze aard ’t gezicht bedekken,
en voor de troosteloze wereld zijn gelaat verbergen,
verholen westwaarts sluipend om die smaad.
terwijl zij met eerverlies ongezien naar het westen wegsluipen.
Alzo mijn zon in ’t vroege morgenuur
Precies zo scheen op een vroege morgen mijn zon
de glans van zegepraal mijn aanschijn gaf,
met louter zegevierende heerlijkheid op mijn gezicht,
maar wég, ‘k bezat hem slechts voor korte duur:
rekbaar begrip; “één uur” doet korter aan
maar wég, helaas, hij was slechts één uur van mij,
de wolk ter plaatse schermde hem voor mij af.
de plaatselijke wolk heeft hem voor mij afgedekt.
Toch laakt mijn liefde hem niét: een zon der aard’
Toch minacht daarom mijn liefde hem voor geen zier,
mag ondergaan* wat ’s hemels zon ervaart.
de connotatie “bezoedeling” ontbreekt!
wereldse zonnen mogen bezoedeld worden, als ook de hemelse zon vlekken krijgt.
A.C.Kok
‘k Zag dikwijls,¹) hoe de²) glansrijke ochtendstond ¹) misplaatste komma ²) een (met “de” is
Zo menige schitterende ochtend heb ik
[élke ochtendstond glansrijk!)
Met vriendlijk* oog de kruin der bergen vleide,
de bergtoppen zien strelen met vorstelijk oog,
¹) niet pregnant / zie aantekening 1
’t Valleigroen kuste¹) met haar²) gulden mond,
de weiden met gouden gelaat groen zien kussen,
¹) metafoor ondergesneeuwd
zijn!
²)
[(ochtendstond mannelijk)
En op den stroom de gouden loovren spreidde.
metafoor van vertaler
en fletse rivieren met hemelse alchemie zien vergulden;
Straks* vloog een donker zwerk haar in ‘t gezigt,
na: ‘k Zag dikwijls… (r.1)
opeens de laaghartigste wolken zien toestaan in dreigende stoet
verzin het maar / na
En wolk op* wolk deed ’t hemelsch aanschijn kwijnen,
over zijn hemels gezicht voort te jagen,
En doofde voor de klagende aarde ’t licht,
al het licht?
en voor de troosteloze wereld zijn gelaat verbergen,
Dat¹) droef en stil in ’t westen ging verdwijnen²). – ¹) niet het licht, maar de wolken slopen weg!
terwijl zij met eerverlies ongezien naar het westen wegsluipen.
[²) licht werd éérst gedoofd en
[ging daarná verdwijnen!
Zoo blonk ook eens aan ’s levens ochtendtrans
kolder ( trans = hemel?)
Precies zo scheen op een vroege morgen mijn zon
Een¹) zon met pracht en glorie mij in de oogen²);
¹)
met louter zegevierende heerlijkheid op mijn gezicht,
de vriend, nota bene! ²) oei, dat
[leidt tot blindheid!
Helaas! één uur verheugde ik me in heur* glans, maar wég, helaas, hij was slechts één uur van mij
zijn
Nu zie ik haar¹) van nevelen²) omtogen.
de plaatselijke wolk heeft hem voor mij afgedekt.
¹)
Toch mor ik niet: verduistre* een aardsche zon,
Toch minacht daarom mijn liefde hem geen zier
als verduistert
(“mijn zon” = de vriend!) / “was hij
[slechts van mij” pregnanter i.v.b. met de
[achterliggende gedachte
hem
²) géén connotatie met de rivaal
/ geen conno[tatie met “bezoedelen”
Daar die des hemels zelfs verduistren²) kon³)!
¹) zie aantekening 2 ³) kan
wereldse zonnen mogen bezoedeld worden, als ook de hemelse zon vlekken krijgt.
Warrig gebazel dat het overdrachtelijke mist… Volstrekt onbegrijpelijk!
Aantekening 1;
De lezer begrijpt onmiddellijk dat met het vorstelijk oog waarmee de schitterende ochtend – hoewel het nog
vroeg is – al vanaf een zekere hoogte op het landschap “neerkijkt”, de zon wordt bedoeld.
Bij de vertaling ligt dit minder duidelijk. Door eerst de ochtendstond slechts glansrijk te noemen en daarna van
een vriendelijk oog te spreken, zijn de gekozen bijvoeglijke naamwoorden niet pregnant genoeg om ook hier de
lezer meteen aan “de zon” te doen denken.
Aantekening 2:
Verduisteren kan overgankelijk én onovergankelijk gebruikt worden. Hier was het overgankelijke verduisteren
meer op zijn plaats geweest, omdat dan de veroorzaker, de plaatselijke wolk (rivaal) meer in beeld is. Dus: als
die des hemels óók verduisterd kan worden (door een plaatselijke wolk!).
Bij dit alles komt nog, dat “verduisteren” de gevoelswaarde “bezoedelen” mist.
H.Moulijn – Haitsma Mulier
Hoe meen’ge vroege morgen zag ik blij
Den bergtop streelen met zijn gouden hand,
Met rozenlippen kuste hij de wei,
De bleeke stroom ontgloeit* tot gulden band.
…groen!
over op tegenwoordige tijd / zin op r.4 hangt
[grammaticaal niét samen met zin op r.3!
Zo menige schitterende ochtend heb ik
de bergtoppen zien strelen met vorstelijk oog,
met gouden gelaat de weiden groen zien kussen,
en fletse rivieren met hemelse alchemie zien vergulden;
Maar spoedig jaagt dan door het milde licht
Van zijn gelaat der wolken wilde jacht,
Voor d’arme aard omhult hij zijn gezicht,
Bergt in het westen zijn getaande pracht:
de jacht jaagt
de vroege morgen doet het zélf ?!
opeens de laaghartigste wolken zien toestaan in dreigende stoet
over zijn hemels gezicht voort te jagen,
en voor de troosteloze wereld zijn gelaat verbergen,
terwijl zij met eerverlies ongezien naar het westen wegsluipen.
Met ongebroken luister in mijn oog,
Zoo scheen ook eens mijn zon een vroegen dag
Maar ach, wee mij, dat ik haar* eenmaal zag,
Een wolk omduistert bang de lichte boog.
oei… nóóit recht in de zon kijken!
ach & wee / “mijn zon” = “de vriend”!
??? / rijmschema abba
Precies zo scheen op een vroege morgen mijn zon
met één en al zegevierende heerlijkheid op mijn gezicht,
maar wég, helaas, hij was slechts één uur van mij,
de plaatselijke wolk heeft hem voor mij afgedekt.
Maar door mijn liefde wordt hij niet veracht,
Mijn zon is slechts, als hemels zon, omnacht.
met de groeten van tante Hester
Toch minachtte daarom mijn liefde hem geen zier,
wereldse zonnen mogen bezoedeld worden, als ook de hemelse zon vlekken krijgt.
Vertaalster had zin om op haar eigen manier een lyrisch versje te
knutselen en Shakespeare moest het ontgelden.