die hier na te lezen is

FOTO HOLLANDSE HOOGTE
Uit de speelfilm ‘Dead Poets Society’ (1989)
I
s het universitaire onderwijs aan
het verarmen? In ieder geval lijkt
het gesprek tussen docent en leerling verstomd. Een leraar moet een
bron van kennis zijn en zijn leerlingen inspireren. Het liefst is hij/zij
een rolmodel.
Charismatisch onderwijs gaat immers
niet om slaafse imitatie, maar moet tonen
hoe een vak veel meer is dan gereedschapskist, en ingebed ligt in een attitude.
Zulk onderwijs gedijt het beste als docent
en student in gesprek zijn. De boeken blijven beter even op de plank.
Socrates en Jezus waren fameuze, charismatische leermeesters; ze schreven zelf
niets, maar bezielden hun leerlingen en
hun nageslacht tot op de dag van vandaag
met gesproken woorden. Het belang van
charismatisch onderwijs laat zich niet alleen gelden bij zulke grote leermeesters,
het doet zich dikwijls ook voor in het kleine.
Toen ik in 1971 als eerstejaars student
begon, had de opleiding Nederlands in
Utrecht juist een nieuw initiatief genomen. Alle docenten kregen een aantal eerstejaars onder hun hoede, een soort tutorgroep. Met deze eerstejaars vormden ze
buiten het reguliere onderwijs een informele maandelijkse gesprekskring. Inhoudelijk lag er niets vast; er stonden geen cijfers of certificaten op het spel. Het doel
van de bijeenkomsten was de bijeenkomst
zelf, en het vrije gesprek over wat de deelnemers maar wilden delen in en om het
vakgebied.
Ik belandde in de groep rondom professor W.P. Gerritsen. Hij liet ons meekijken
naar zijn toenmalige onderzoek dat een
jaar later als boek zou verschijnen: een
tweedelige editie van het Antwerps liedboek (1544), door Gerritsen bezorgd in samenwerking met Utrechtse musicologen.
De ogenschijnlijk simpele teksten in het
Antwerps liedboek bleken bij nader toezien zeer weerbarstig. Ik kan mij niet herinneren dat wij in die bijeenkomsten ook
maar van één lied de interpretatie sluitend
kregen, maar dat was ook niet het hoofddoel. Het Antwerps liedboek was eerder
een kampvuur voor een uitnodigend gesprek over het vak, de studie, aanpalende
Universiteit,
het gaat om
meer dan
alleen
schrijven
Binnen de universiteit is de
aandacht vooral gericht op
schriftelijke informatie. Maar
charismatisch onderwijs
gedijt het beste als docent en
student in gesprek zijn, meent
Frits van Oostrom.
interesses en het leven daaromheen.
Fascinerend was het, om van dichtbij
een gedreven wetenschapper aan het
werk te zien, mee te maken hoe hij interpretaties wikte en woog, ons betrok in zijn
overwegingen en prille pogingen om mee
te denken verwelkomde. Het was de overdracht van kennis, kunde en liefde tegelijk
- waarbij ook nog eens werd gelachen - en
het raakte hoofd en hart.
Ik ben er zeker van dat velen vergelijkbare herinneringen hebben aan docenten
die in hun leven het verschil hebben gemaakt. Onze meest intense onderwijservaringen betreffen vrijwel nooit een studieboek, doch steevast onderwijzers. Het
verkeer van leermeesters en leerlingen
vormt het kloppend hart van wetenschap,
en de geschiedenis van elke universiteit
laat zich vertellen als verhaal van voorgangers en opvolgers, waarbij de laatste vaker
wel dan niet heel eigen wegen zochten,
soms rebelleerden, maar als ze eerlijk bleven nooit zonder dankbaarheid. Met als
dierbaarste herinneringen meestal niet
wat zulke meesters schreven, maar wat ze
zeiden en belichaamden. Hoe zij uitstraalden dat hun werk niet slechts was wat ze
deden, maar wat ze wáren.
Tegenwoordig kunnen we via internet
formidabele leermeesters op elk gewenst
moment in huis halen. De Utrechtse eredoctor Michael Sandel genoot al jaren bekendheid onder studenten vanwege zijn
cursus Justice, die hij ieder jaar aan duizend studenten gaf in het Sanders Theatre. Toen Justice jaren later als boek verscheen, kon ik Sandel makkelijk aan
Utrechtse studenten aanbevelen. Inmiddels is dit medium overvleugeld door de
Massive Open Online Course (MOOC) – de
gratis YouTube versie van Justice die in
2013 gratis beschikbaar kwam. Meer dan
acht miljoen YouTube-kijkers zouden inmiddels Sandels socratische wijze van doceren hebben meebeleefd.
Vandaag de dag lopen wij over een wereldwijde campus.
Maar willen wij blijven geloven in de
universiteit als een fysieke institutie – de
Universiteit Utrecht telt circa 80 gebouwen, 600.000 vierkante meter aan werkkamers en collegezalen, tezamen zo’n 150
voetbalvelden - dan moeten wij blijven inzetten op face to face onderwijs.
G
elukkig bevestigen solide data dat
dit ook pedagogisch gesproken
aanbevelenswaardig is. In Making
the most of college liet Richard Light, professor aan de Harvard Graduate School of
Education, Amerikaanse alumni terugblikken op hun ervaringen als student en
daaruit de best practices naar voren halen.
Het hoogst scoorden herinneringen aan
samen met andere studenten muziek maken, hetgeen ons stafleden tot bescheidenheid mag stemmen. Maar we zijn toch goede tweede in een specifieke rol, zo blijkt
uit Making the most of college: „Part of a
great college education depends upon human relationships. One set of such relationships should, ideally, develop between
each student and one or several faculty
members”.
In een grootschaliger en gedetailleerder
onderzoek legde Alexander Astin, directeur van het Higher Education Research
Institute aan UCLA, een jaargroep van
25.000 Amerikaanse afgestudeerden van
159 universiteiten de volgende vraag voor:
What matters in college?
Eén factor bleek van generieke betekenis: de mate van interactie tussen student
en staf. Astin constateerde over de gehele
linie ‘significante positieve correlaties’
tussen deze parameter en ‘every academic
attainment outcome’: cijfers, rendementen
[!], cum laudes en het niveau van vervolgopleidingen. Verder vertoonde genoemde
interactie „a number of positive correlations with behavioural outcomes and career
outcomes”. Astin concludeert dan ook:
„These findings highlight the critical importance to student development of frequent interaction between faculty and students”.
Kortom: of het nu de kring betrof rond
Socrates of Jezus of het tegenwoordige
conservatorium, trainingsveld, keuken,
bouwplaats of universiteit – het is cruciaal
om in de persoonlijke nabijheid van ‘voorbeeldige’ leermeesters te verkeren. Het is
tevens de kern van het aloude gildewezen:
de wisselwerking tussen meester en gezel.
Sinds jaar en dag maakt deze metafoor
deel uit van de beauty case van de VSNU
(Vereniging Samenwerkende Nederlandse
Universiteiten). Maar gevreesd moet worden dat ook hier realiteit en retoriek
steeds verder uit de pas lopen.
Tijdens een conferentie die Universiteit
Utrecht enkele jaren geleden in het kader
van het Siriusprogramma organiseerde,
bleek dat de studenten vooral wensten dat
de universiteit wezenlijk anders was dan
hun middelbare school. Het voortgezet
onderwijs is tegenwoordig, zeker in Nederland, een tot op details ingeregelde
toetsfabriek geworden, met steeds minder
ruimte voor individualiteit van leraren en
leerlingen. Het zou onze missie moeten
zijn om in het hoger onderwijs de steven te
wenden. Maar dat gaat ons niet gemakkelijk af.
Neem bijvoorbeeld de individuele mondelinge tentamens. In mijn studietijd legden we ze regelmatig af. Je zag er tegenop,
het was een confrontatie, maar ook een
kans om je te laten zien. Tegenwoordig
doen studenten ze steeds minder. In 2005
telde nog 1 op de 30 cursussen een soort
mondelinge toets – wat mij al vrij laag
voorkomt, in verhouding tot vroeger – en
tien jaar later blijkt dit percentage gehalveerd.
Achter deze daling gaan vermoedelijk
twee hoofdfactoren schuil: tijdsbeslag
voor de staf en hang naar objectivering
van het oordeel. Voor het laatste vertrouwen we meer op duurzaam schrift dan op
het snel vervlogen woord.
De verschuiving van mondelinge naar
geschreven toetsing past uiteraard in een
bredere ontwikkeling in universiteit en samenleving. In een boeiend boek beschreef
William Clark de transformatie „from academic charisma to research university”. De
universiteit is allengs meer ‘verschriftelijkt’, zowel voor wat het werk van de staf
betreft als dat van de studenten. De universitaire medewerker van tegenwoordig
verwerkelijkt zich in artikelen, de student
in papers.
Dat de Universiteit Utrecht is meegegaan in deze wereldwijde tendens, valt
niemand te verwijten. Integendeel: het
heeft ons communicatiever, effectiever en
in sommige opzichten zelfs rechtvaardiger
gemaakt. Vroeger heersten aan de acade-
mie zeker meer willekeur en wantoestanden.
Maar zijn we gaandeweg ook niet iets
van waarde kwijtgeraakt? Het rooster van
mondelinge tentamens mag dan tijdrovend en kwetsbaar zijn geweest, die ouderwetse mondelinge tentamens boden
een uitgelezen kans te tonen wat een student nu werkelijk in zijn mars had en
waar diens individuele interesses lagen,
en rechtstreeks met een autoriteit te spreken over verdere plannen en mogelijkheden, zelfs al was het kort. Op die manier
zullen dergelijke tentamens van speciale
waarde zijn geweest, voor student én docent.
De gelauwerde astrofysicus Marcel Minnaert nam, zo’n vijftig jaar geleden, per
academisch jaar liefst 120 mondelinge
tentamens af. Hij deed dit naast al zijn andere werk. Bij die mondelinge tentamens
is niet alleen kennis getoetst, maar is ook
heel wat passie en inspiratie gevloeid meer dan ooit mogelijk is langs schriftelijke weg. Soms lijkt het wel alsof we allemaal zo druk zijn met schrijven dat we
geen tijd meer hebben om elkaar te spreken.
Onze meest
intense
ervaringen in
het onderwijs
betreffen
vrijwel nooit
een
studieboek,
doch steevast
onderwijzers
1
Het mondeling tentamen. Dat verdient opnieuw te worden gewaardeerd, net als de indringende bespreking, één op één, van een paper of essay
met een student. Veel studenten voelen
zich zelden zo onder het mes genomen,
en tegelijk leren ze er zeldzaam veel van.
2
D
e marginalisering van de mondelinge toets moge slechts een facet
uit vele zijn, maar lijkt mij toch
veelzeggend voor een wezenlijke trend.
De hedendaagse universiteit, met al haar
schitterende mogelijkheden, is op onderwijsgebied en zeker in de bachelorfase onbedoeld minder persoonlijk, mechanischer en meer afstandelijk geworden. Wij
zetten steeds meer in op standaardprocedures en durven steeds minder buiten het
aangeharkte pad te gaan. Dat is voor een
creatieve instelling toch jammer.
Zelfs als het gaat om onderwijsverbetering, hebben wij de neiging het te zoeken
in standaardisering. Neem de recente beweging het bachelor-onderwijs aan Nederlandse universiteiten te intensiveren.
Voortaan moet een universiteit minimaal
12 geroosterde contacturen per week bieden. Dit leidde in bestuurlijke controlekamers welhaast automatisch tot nogal deprimerende scholastiek over de definitie
van contactuur, met als bijzondere bij-
vangst de typisch Nederlandse taalvondst
van ‘onbegeleide contacturen’.
Dit misbaksel is een symptoom. Hieruit
blijkt dat universiteiten met verabsolutering van contacturen op de verkeerde weg
zijn. We zouden het beter kunnen zoeken
in quality time. Als docenten zijn wij immers niet alleen deskundigen, maar ook
mentoren en pedagogen. Er valt niet alleen kennis te verhapstukken, maar ook
een intellect te voeden – en het is vooral
het laatste wat doceren tot zulk dankbaar
werk maakt. Het gesprek is voor zulk inspirerend onderwijs een aangewezen
vorm, en ik noem vier varianten.
Frits van Oostrom
is historisch letterkundige en Universiteitshoogleraar
aan de Universiteit
Utrecht. Dit artikel
is een verkorte versie van de diesrede
die hij donderdag
in de Domkerk uitsprak.
Interne stages. Vele professoren
hebben, net als ik, onnoemelijk veel
te danken aan hun leertijd als student-assistent – een toonbeeld van charismatisch onderwijs. Daarbij, veel stafleden
hebben chronisch gebrek aan praktische
ondersteuning, en dus lijkt mij hier winst
voor iedereen te boeken. Met als welkom
neveneffect dat studenten een veel beter
beeld krijgen van wat het is, en ook hoe
mooi het is, om aan een universiteit te
werken – een heilzaam tegenwicht tegen
de eenzijdige verheerlijking van het bedrijfsleven als werkomgeving die vandaag
de dag in Nederland, zelfs aan de universiteit, de toon zet.
Daarbij zouden wij de financiële honorering van dergelijke stages gerust wat lager mogen stellen dan de relatief dure student-assistentschappen van nu; het
beurskarakter van een dergelijke functie
lijkt mij in elk geval veel beter te rechtvaardigen dan in het geval van promovendi.
3
Geef elke student jaarlijks een voucher voor een lunch met een staflid
in een van de universitaire kantines.
Het moge misschien excentriek tot op het
ongepaste aandoen, ik weet uit ervaring
dat gesubsidieerde maaltijden van staf en
studenten aan Harvard en Columbia University een breed gewaarde incentive zijn.
4
Tutorials van senior stafleden en
eerstejaars. Waarom zou wat ik in
1971 kreeg aangeboden, in deze tijd
niet evengoed kunnen worden gecreëerd?
De Universiteit Utrecht trekt jaarlijks ongeveer 5800 eerstejaars en heeft 850
hoogleraren en universitair hoofddocenten in dienst; tutorials van 7 studenten
per senior lijkt geen onmogelijkheid, eerder een keuze. Ja, dat kost tijd, maar we
kunnen afspreken dit te beschouwen als
een integraal onderdeel van onze academische identiteit.
Natuurlijk hoeven deze opties niet allemaal of gelijktijdig te worden ingevoerd.
En ook zijn er volop alternatieven denkbaar. Maar het achterliggende beginsel
lijkt mij wel een onvoorwaardelijke omhelzing te verdienen. De beste leerervaringen worden dikwijls bewaarheid buiten de collegebanken – zoals elke onderzoeker zal herkennen dat cruciale inzichten vaak doorbreken op onverwachte momenten. Dat is de reden waarom wij als
onderzoekers vragen om vrije ruimte – en
volgens hetzelfde principe zouden wij ook
in het onderwijs die vrijheid opnieuw
moeten gunnen.
Een ruimte waar studenten en docenten natuurlijkerwijs in gesprek komen, en
kunnen delen wat ze weten maar ook wat
ze beweegt. Juist het onderwijs aan de
universiteit, waar zoveel talent samenschoolt, verdient een klimaat waarin student en docent af en toe samen speels mogen zijn.
Inspirerende gesprekken administreren we niet - en dat moeten we vooral ook
niet gaan doen. Wel sluimert het gevaar
dat wat vandaag de dag niet wordt geteld,
niet meetelt. Daarom zouden we onze onderwijsorganisatie meer op gesprekken
moeten inrichten. En als we menen dat
het tegenwoordige systeem daartoe te
weinig ruimte biedt, dan moeten we dat
systeem wijzigen.
Dat kan wel degelijk: wij zijn immers de
universiteit.