MISINTERPRETATIES EN WANFORMULERINGEN Verreweg het ingrijpendste probleem voor de vertaler van poëzie vormt zijn strijd tegen ruimtegebrek. Eigenlijk kan men op voorhand wel zeggen dat het hem nooit zal lukken een anderstalig gedicht tot in de kleinste details in zijn eigen taal weer te geven en gunt men hem dienaangaande inderdaad enige speling, die men de prozavertaler in alle opzichten onthoudt en van wie men niet anders verwacht dan dat hij zich zonder mankeren aan de oorspronkelijke tekst houdt! Dat de poëzievertaler nu en dan ”iets” moet laten schieten, is onvermijdelijk, maar hoever durft hij daarin te gaan? En hetzelfde geld t.a.v. het toevoegen van een neuraal woordje tussendoor. Wie kiest voor de pastiche , zoals Guido de Bruyn, Hugo Claus, Rien Vroegindewei, en soms Erik Honders, behoudt zich het recht voor de gedachten van de dichter op grond van eigen formuleringen min of meer vrijmoedig op schrift te stellen en heeft dus met het ruimteprobleem weinig van doen. Maar dan kan hij er zich achteraf niet op voorstaan een vertaling in de eigenlijke zin van het woord geleverd te hebben! sonnet 55 (1) Dié tijd van het jaar kunt gij in mij aanschouwen, dat er geen of enkele gele bladeren hangen aan de grote takken die schudden tegen de kou, kale, verwoeste koren, waar onlangs de liefelijke vogels nog zongen. In mij ziet gij het schemerlicht van zo’n dag zoals na zonsondergang wegkwijnt in het westen, en weldra door de zwarte nacht wordt weggehaald, Doods tweede ik, dat alles veilig in slaap opbergt. Wie mij ziet, ziet winter. Bijna kaal mijn dak, dat kil doksaal waar vroeger zoveel vogels zongen. Nu valt er amper nog een blad. Zoals daglicht ’s avonds nog naar adem hapt. Zo rek ik mijn bestaan. Buiten westen raakt finaal de zon, en wat rest is het ultieme zwart. Guido de Bruyn (Poëet miste die avond de inspiratie voor een eigen vers.) sonnet 15 (1) Als ik bedenk dat alles wat groeit slechts een kort moment in volmaaktheid stand houdt, dat dit gigantisch toneel niets dan buitenkanten toont waarop de sterren met stil gezag hun mening geven; als ik waarneem dat mensen zich als planten vermenigvuldigen, aangemoedigd of tegengehouden door diezelfde hemel; opscheppen over hun jonge vitaliteit, die al geducht is afgenomen, en hun schitterende staat uit ’s mensen heugenis doen slijten: Dat de meeste dingen volmaakt zouden zijn op één moment en dan doven, zo willen het de wereld en Einstein. En dat de mensen groeien als lover onder een zelfde luchtvervuiling en gelijk vergaan in de herinnering, zo verzekert het de tijd die in mijn nekvel bijt. Hugo Claus (Feitelijk absurd.) sonnet 63 (1) Met het oog op de tijd dat mijn liefste zal zijn zoals ik nu ben, door Tijds krenkende hand gerimpeld en meer dan versleten, wanneer de uren bloed aan hem hebben onttrokken en zijn voorhoofd gevuld met lijnen en kreukels; wanneer zijn jonge dageraad is doorgereisd naar ouderdoms steil-aflopende nacht en al die bekoorlijkheden waarover hij nu koning is, langzaam verdwijnen, of al uit het zicht verdwenen zijn, er vandoor gegaan met de schatten van zijn voorjaar; Eens wordt mijn vriend, als ik, ook afgetroefd, Is hij der dagen zat, door Tijd gesmaad, Zijn bloed verschraald, zijn voorhoofd diep doorgroefd Met plooi en rimpel, zal zijn dageraad. Zijn voortgegaan tot aan de steile nacht, Wat charmes die hij nu nog kan bevelen Teniet zal doen, of al hééft omgebracht, Hierbij de rijkdom van zijn lente stelend. duistere zinnen… Erik Honders (Onheldere, dus mislukte pastiche.) sonnet 18 (1) Zal ik u vergelijken met een zomerse dag? Gij zijt lieftalliger en gematigder: ruwe vlagen schudden aan de geliefde knoppen van mei, en ’s zomers pachttermijn is al te snel verstreken. Soms straalt het hemelse oog te heet, en vaak wordt zijn gouden aanzien verduisterd, en iedere schoonheid boet soms aan schoonheid in, door toeval, of de wisselende, ondoorgrondelijke loop der natuur; Zal ik jou eens vergelijken met een zomerdag? Je komt er goed van af. De storm beukt het jong gewas in mei, de zon verlamt de hete dag of aarzelt in het wolkendek en wat in bloei staat sterft af bij de eerste najaarswind. Rien Vroegindewei (Kiezen voor 3/4 heffingen betekent inhoudelijk véél moeten laten liggen!) Wie toch in de buurt van een één op één vertaling wil eindigen, maar onderweg wel de meeste metaforen van de dichter gemakshalve de nek omdraait, brengt natuurlijk ook niet veel zaaks op de markt. Bijvoorbeeld: [zo menige schitterende ochtend heb ik] sonnet 33 (5) opeens de laaghartigste wolken zien toestaan in dreigende stoet over zijn hemelse gezicht voort te jagen, die voor de troosteloze wereld zijn gelaat verbergen, terwijl zij met eerverlies ongezien naar het westen wegsluipen. Waarna over zijn hemelse gelaat Opeens een lage stoet van wolken trekt, Onzichtbaar voor een trieste wereld gaat Hij schuil, glipt westwaarts weg met zijn gebrek. (onzichtbaar gaat hij schuil!) Peter Verstegen sonnet 65 (5) O, hoe kan het zomers honingbriesje het opnemen tegen de vernietigende slijtageslag van beukende dagen, als onaantastbare rotsen niet zo kloek zijn, noch poorten van staal zo sterk, of Tijd brengt haar in verval? O, angstige overpeinzing. Waar, ach, moet Tijds fraaiste juweel zich voor Tijds kist verborgen houden? Of welke sterke hand kan zijn rappe voet tegenhouden? Of wie zijn plundering van schoonheid verbieden? Hoe kan de zoete zomerhoninggeur het rammen van vernieler tijd doorstaan, metafoor van vertaler! / o.k. als zelfs granieten rots en stalen deur aan ’t beuken van de tijd ten onder gaan? herhaling van r.6 O angstgedachte! Hoe behoeden wij tijds eigen sieraad voor de sloper tijd? o.k. / herhaling van r.6 Wie remt de tijd? Wie houdt zijn snelheid bij? metaforen van vertaler! / e En wie verhindert zijn vernielingsnijd [2 ingevoerd! Ernst van Altena Dat geldt ook voor wie zich af en toe wat omslachtig uitdrukt en zich daardoor genoodzaakt ziet wat volgens het originele vers de door hem “misbruikte” regel werkelijk had moeten bevatten onvertaald te laten, of omgekeerd, na een simpele samenvatting van een tekstgedeelte met fraaie metaforen de overgehouden ruimte meent te kunnen opvullen met een zelf verzonnen uitweiding (soms op basis van een ridicuul rijmwoord dat met de context weinig of niets uitstaande heeft). Zoals: sonnet 55 (9) In strijd met de dood en de alles vergetende haat zal uw stap voorwaarts gericht zijn; zal uw verdienste steeds waardering zelfs in de ogen van heel het nageslacht [vinden, dat deze wereld tot de jongste dag verslijt. de onvertaald gebleven regel! De vijandschap van de alvergetelheid En van de dood zult ge eeuwenlang trotseren, Uw faam blijft onder ’t nageslacht verbreid Dat u tot ’s werelds ondergang zal eren. voltooiing (herhaling) van de Willem van Elden [vorige regel! sonnet 125 (5) Heb ik dan geen hovelingen, formeel ingesteld en in de gunst, alles en meer zien verliezen door te veel aan pacht te betalen, en geen meelijwekkende strebers in hun door rondgapen ingegeven vervoor een smaakvol gerecht hun eenvoudige smaak zien opgeven? [kwisting (regel 7 onvertaald gebleven!) Zag ik niet wie voor schijn en gunsten leven Alles verliezen door te hoge pacht, Voor mengsels fijn hun simpele smaak opgeven, (letterlijke vertaling onbeDoor een te diep ontzag ten val gebracht? eigen verzinsel! [grijpelijk) Peter Verstegen En last but not least zijn er de vertalers die er dus niet meer onderuit komen om legio wezenlijke aspecten te verdonkeremanen. Dat zo iemand dan niet meer beseft dat hiermee de begrijpelijkheid van zijn vers volledig op de loop is… Bijvoorbeeld : sonnet 154 (9) In een nabije, koele bron doofde zij deze fakkel, die aan het liefdesvuur een eeuwigdurende hitte ontleende, waardoor een bad met een heilzame remedie voor zieke mensen kon ontstaan. Maar ik, mijn liefste slaaf, kwam daar voor herstel, en al met al ervoer ik: liefdes vuur verhit water, maar water doet geen liefde bekoelen. liefst drie regels! Zij bluscht de vlam daar in een bron, die snel Ontgloeit en om haar heelkracht blijft vereerd; Ik ook, ik zocht er voor mijn kwaal herstel; Vergeefs, ik heb er enkel dit geleerd: De gloed der liefde ontgloeit een koelen vliet, Maar water koelt den gloed der liefde niet. L.A.J.Burgersdijk O nee, ik vergeet nog de vertalers aan wie zélf de strekking van een oorspronkelijk kwatrijn of oorspronkelijke distichon in feite ontgaat en die al “vertalend” er doodleuk een brokje absolute wartaal van maken: Sonnet 56 (9) Laat dit droeve interval zijn als de oceaan, die het strand in zandbanken verdeelt, waar twee pas-geliefden dagelijks verschijnen, opdat, als zij de terugkeer van de liefde ervaren, hun vooruitzichten gelukzaliger mogen zijn; of noem het winter, die, vol bekommering, het zomers welkom driemaal begeerder, verrukkelijker maakt. De eenzaamheid die als een oceaan Geliefden scheidt kan niet voor eeuwig duren, Die droeve tussentijd is slechts een waan,, Want hoop doet daag’lijks in de verte turen; Of laat dit onze droeve winter zijn, Die zomerlust verjaagt met zonneschijn. Jules Grandgagnage sonnet 154 (9) Deze fakkel doofde zij in een nabije, koele bron, die aan het liefdesvuur een eeuwigdurende hitte ontleende, waardoor een bad met een heilzame remedie voor zieke mensen kon ontstaan. Maar ik, mijn liefstes slaaf, kwam daar voor herstel, en al met al ervoer ik: liefdes vuur verhit water, maar water doet geen liefde bekoelen. De ontbrande toorts bluste zij in een bron dichtbij, en die werd daardoor eeuwig heet, een bad waar elk genezing vinden kon van koortsen; ik, die mijn liefstes wens voldeed, kwam daar om te herrijzen, en dus blijkt dat liefde niet voor waterwarmte wijkt. Jan Jonk sonnet 154 (9) Deze fakkel doofde zij in een nabije, koele bron, die aan het liefdesvuur een eeuwigdurende hitte ontleende, waardoor een bad met een heilzame remedie voor zieke mensen kon ontstaan. Maar ik, mijn liefstes slaaf, kwam daar voor herstel, en al met al ervoer ik: liefdes vuur verhit water, maar water doet geen liefde bekoelen. De fakkel bluste ze in het koele nat, overal ligt wel érgens een plasje… dat hitte van dit eeuwig vuur aannam dat inmiddels gedoofd was… en zieke mannen ’t heil schonk van zijn bad; het bad van het nat… maar ik, slaaf van mijn meesteresse, kwam daar voor een kuur en zag slechts dit bewezen: van liefdes hitte kan geen bad genezen. H.J de Roy van Zuydewijn sonnet 154 (9) “Ik haat” veranderde zij met een afronding die er achteraan kwam als een aangename dag, volgend op een nacht die als een duivel van hemel naar hel is weggevlogen. “Ik haat” wierp zij ver weg van haat – en zij redde mijn leven – door te zeggen: “niet ú” . ‘Ik haat’, sprak zij en toen aan het eind wat volgde als een zoete dag komt na de nacht – ter hel’ verdwijnt een duivel als bij toverslag – ‘Ik haat’, en wat zij vallen liet gaf mij weer leven, het was ‘jou niet’. Jan Jonk Dat het niet om uitzonderingen gaat en dat dezulken in Nederland soms nog best een (gerenommeerde) uitgever kunnen vinden blijkt wel uit dit overzicht:
© Copyright 2024 ExpyDoc