Inleiding

Inleiding
Toen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met het
verzoek kwam: ‘onderzoek de doe-democratie’ en daarmee ‘ga langs bij burgerinitiatieven’ bleek te bedoelen, was het antwoord niet moeilijk: ‘ja, graag!’ Maar al
snel realiseerden we ons dat we in een ingewikkeld en beladen debat stapten. Om
te beginnen kent het begrip ‘burgerinitiatief’ nauwelijks begrenzing, niet naar aard
en niet naar omvang. De kabinetsnota De doe-democratie heeft het over burgers die
in eigen kring maatschappelijke kwesties oplossen. Sommige beschouwers rekken
het nog verder op tot bijna elk handelen van burgers dat bijdraagt aan maatschappelijke doelen, liefst iets met sociaal en duurzaam.
Daarbij krijgt dit ruim gedefinieerde begrip ook nog eens heel veel aandacht. Het
duikt op in ideologisch geladen debatten over de verhouding tussen overheid,
markt en samenleving. Over de burger en de rol van de professional (eigen kracht).
Over politieke besluitvorming en de vermeende crisis van de representatieve
democratie. Over bezuinigingen. Over een duurzame transitie. En dwars door
dit alles heen loopt ook een debat over ‘participatie’, van de burger dan wel van
de overheid, soms als legitimering voor een terugtredende overheid, soms als
opdracht aan de samenleving, soms als beschrijving van de samenleving.
Dan is het onvermijdelijk dat er in de discussies over burgerinitiatieven vaak
langs elkaar heen wordt gepraat. Door het ideologische karakter komen gelovige
hosanna-verhalen tegenover ongelovige afwijzingen te staan. Een extra complicatie is dat niet duidelijk is waarop burgerinitiatieven moeten worden beoordeeld.
Gaat het om de deelname of toch om de resultaten? En moeten burgerinitiatieven
langs dezelfde meetlat worden gelegd als de overheid, met criteria als transparantie, verantwoording, gelijke toegang, of net als marktpartijen worden afgerekend
op uitkomsten?
In al dit verbale geweld dreigt het burgerinitiatief zelf kopje-onder te gaan. Ook
in veel onderzoeken verdwijnt de burger en zijn initiatief achter termen en analyses. Waar gaat dit over? − dat is de vraag die wij in dit boek willen beantwoorden.
We willen iets toevoegen door de afzonderlijke initiatieven in de schijnwerper te
zetten. Niet om ze te bewieroken, maar om ze te onderzoeken en er wijzer van te
worden. We zijn op pad gegaan en hebben bij twaalf burgerinitiatieven een kijkje
genomen achter de schermen. Wie zijn ze, wat doen ze, en vooral: waar lopen ze
tegenaan? We hebben naar hun verhalen geluisterd en gekeken hoe ze werken, en
dat levert twaalf portretten op. De blik waarmee we hebben rondgekeken en de
vragen die we hebben gesteld, sluiten aan bij de kwesties die in de debatten een
rol spelen. Dit alles past bij de ambitie van het ministerie om de discussie verder te
brengen door te leren van ervaringen en dilemma’s en die te delen met anderen.
De ondernemende burger 5
De grote vraag was welke burgerinitiatieven we zouden gaan bekijken. Om ze ook
onderling te kunnen vergelijken, moesten we die enorme berg van zeer uiteenlopende initiatieven terugbrengen tot een enigszins coherente en zinvolle categorie. De eerste selectiestap was de beperking tot initiatieven die publieke taken
uitvoeren met een collectief karakter – zorg, welzijn, sociale participatie, openbare
ruimte; taken dus die klassiek eerder door de overheid dan door de markt worden
geleverd. Daarmee lieten we onder andere de energie- en voedselinitiatieven
afvallen, evenals alles wat onder ‘sociaal ondernemen’ wordt verstaan.
Vervolgens kozen we voor robuuste initiatieven, dat wil zeggen initiatieven met een
formele organisatie, financieel van enige omvang en bedoeld om te blijven. Hierdoor vielen onder andere de vele mantelzorg- en goednabuurschapsactiviteiten af
en de op ontmoeting gerichte, eenmalige activiteiten als buurtfeesten. Ten slotte
was een belangrijk criterium dat het een initiatief was ván en dóór burgers; daarop
hadden we uiteindelijk twee interessante uitzonderingen.
Dan houden we over: de categorie niet al te kleine burgerinitiatieven die zich richten op een collectief goed en zich bevinden tussen overheid en markt. Daarbinnen
hebben we gezocht naar een variatie in thema’s en organisatievormen (stichting,
vereniging, coöperatie) en een geografische spreiding over het land en initiatieven
uit steden én dorpen.
Initiatieven gericht op beleidsverandering zitten er niet bij, omdat de praktijk van
de ‘doe-democratie’ het kader was van dit onderzoek. Daarmee lieten we ‘oude’
actiegroepen afvallen. ‘Hedendaags’ was ook een criterium, omdat we de aandacht
wilden vestigen op nieuwe initiatieven; dus niet het natuuronderhoud, maar wel de
wijkonderneming.
Door deze laatste twee criteria versterkt onze eindselectie het idee dat burgerinitiatieven een geheel nieuw fenomeen zijn. Dat beeld is onjuist. De term ‘burgerinitiatief’ is misschien nieuw (in deze context), maar maatschappelijke deelname
van burgers is dat niet. In de eerste helft van de vorige eeuw heette het ‘particulier
initiatief’. Bijna al onze instellingen op het terrein van zorg, welzijn, wonen en
onderwijs zijn begonnen als particulier initiatief. In de tweede helft van de twintigste eeuw verstatelijkten veel van deze instellingen. Het maatschappelijk initiatief
verschoof naar bemoeienis met beleid en politiek via actiegroepen en bewegingen.
Die zijn inmiddels geïnstitutionaliseerd en vanaf begin deze eeuw verschuift het
maatschappelijk initiatief opnieuw en nu naar het praktisch handelen van de
doe-democratie. Burgers bemoeien zich met de kwaliteit van hun buurt en halen
overheidstaken als welzijn en delen van de zorg terug naar de samenleving. Daarmee is de cirkel rond.
Nu eerst de burgerinitiatieven. Met de volgende vragen zijn we op pad gegaan: van
wie zijn de initiatieven, hoe zijn ze ontstaan, wat zijn de doelen, voor wie zijn ze er,
hoe verloopt de besluitvorming, hoe zijn ze gefinancierd en hoe zijn andere aspecten van continuïteit geregeld, hoe gaan ze om met in- en uitsluiting, hoe verhouden
6
ze zich tot de overheid? De reportages over de initiatieven zijn gebaseerd op
interviews, schriftelijke documenten en eigen observaties. We geven steeds ruim
aandacht aan de ontstaansgeschiedenis en de ontwikkeling ervan; de weg van
droom naar uitvoering ligt vol hobbels en dilemma’s.
De twaalf initiatieven passeren een voor een de revue, naar type bijeengebracht in
zes hoofdstukken. We beginnen met twee wijkondernemingen in achterstandsbuurten van de grote stad. Daarna gaan we in hoofdstuk 2 naar drie dorpen die een
manier hebben gevonden om hun voorzieningen overeind te houden. Vervolgens
bekijken we hoe burgers zelf hun zorg gaan organiseren. Hoofdstuk 4 speelt zich af
in twee nieuw te bouwen wijken waar de bewoners de openbare ruimte bepalen.
Dan gaan we in hoofdstuk 5 naar Amersfoort, waar bewoners door de gemeente
wegbezuinigde buurthuizen hebben overgenomen. Het laatste hoofdstuk vertelt
het verhaal van burgers die het initiatief hebben genomen de democratie te
vernieuwen.
In een epiloog trekken we een aantal grote lijnen door al deze verhalen, ten
behoeve van enige duiding. Daarbij maakten we gebruik van bijdragen van
onderzoekers aan een debat over de omvang en toekomstmogelijkheden van
burgerinitiatieven dat we parallel aan onze zoektocht organiseerden op
www.socialevraagstukken.nl, onder de noemer ‘Burgers nemen het over’.
Marcel Ham
Jelle van der Meer
De ondernemende burger 7