Lees hier het verhaal in magazine vorm verder…

Het verhaal van
Mini de Raadt
Tijgers zijn dol op doerian
Mijn jeugd (oktober 1927 tot december 1941)
Stamboom familie
De Raadt - Van der Fange
Moeder:
Pauline Elize
Feerstema
Vader:
Hermanus van
der Fange
Schoonmoeder:
Suzette Eugenie
van Rooyen Schoonvader:
Pieter Barthelomeus de Raadt
Stiefvader/
oom: Gerard van
der Fange
Broer: Bob
Ik: Minnie of zoals ik voluit
heet: Hermine Pauline van der
Fange
Mijn echtgenoot: Boy de
Raadt
Broer: Dick
Schoonzuster:
Ilse
Broer: Paul
Zwager: Piet
Onze kinderen:
Marjolein
Lissy Jane
Danny Michael
Sanscha Sigrid
Pieter Bart
Suzette Ilse Jessica
Mijn jeugd
Voorwoord
Voor mijn lieve Moes,
Dit is het levensverhaal van mijn moeder. Minnie de Raadt, geboren als meisje Van der
Fange. In dit boek vertelt zij over het eerste deel van haar leven dat zich afspeelde in
Nederlands-Indië, het latere Indonesië.
Als kind kon ik uren luisteren naar de verhalen over haar jeugd. Mooie beschrijvingen
van een prachtige omgeving, wilde natuur en geluiden uit het oerwoud. De avonturen die
ze beleefde. Over de plekken waar zij en mijn vader hun leven probeerde op te bouwen,
ik hoorde het ademloos aan. Allemaal in dat paradijs, zo ver van mijn realiteit, waar het
weer altijd mooier was en het eten beter smaakte. Ook al waren het niet allemaal leuke
verhalen, want er was ook oorlog, honger en soms moesten ze vluchten. Toch werden de
verhalen kennelijk zo verteld, dat het in mijn hoofd een mooie wereld werd waar mijn
familie woonden voordat ik bestond.
In 1997 heb ik de kans gehad om met mijn moeder een reis te maken naar Indonesië.
Langs alle plaatsen van haar jeugd en de huizen waar mijn zusters en broers zijn geboren.
Het was een prachtige emotionele reis. Ik was eindelijk ook dáár. Het voelde voor mij gek
genoeg als thuiskomen. En ik kon het beeld dat ik had gevormd bij al die verhalen nu
eindelijk invullen met echte beelden.
Ook al was Indonesië veranderd in de 30 jaar dat mijn moeder er niet was geweest, zij wist
er nog precies de weg te vinden. In Bandung vertelde zij onze taxichauffeur precies hoe
hij moest rijden, en daar stonden we dan voor haar lagere school. Wat waren de mensen
lief en wat was het mooi om te zien hoe mijn moeder met iedereen in het Maleis kon
kletsen. Helemaal in haar element.
Meer dan ooit realiseerde ik me toen dat ik haar verhalen nooit wil vergeten. Het zal na
die reis zijn geweest dat ik haar gevraagd heb om het allemaal op te schrijven. En zo is het
gebeurd. Dank je wel lieve moeder dat ik op deze manier altijd naar je verhalen zal kunnen
luisteren en ze nooit verloren zullen gaan.
Liefs je dochter Suzette
Mijn jeugd
Tijgers zijn dol op doerian
Mijn jeugd (oktober 1927 tot december 1941)
Mijn roepnaam is Minnie, voluit heet ik Hermine Pauline. Ik ben geboren in Semarang in Nederlands-Indië.
Het was dinsdag 11 oktober 1927 toen ik werd geboren als eerste dochter van Hermanus van der Fange en de
veertien jaar jongere Pauline Elize Geertsema. Mijn moeder was een Indisch meisje en mijn vader een echte
Hollander, of Totok zoals je dat in die tijd noemde. Hij werkte als radiotelegrafist voor Radio Holland.
Ik heb, tot de oorlog uitbrak eind 1941, een hele mooie
en onbezorgde jeugd gehad in het prachtige NederlandsIndië. Mijn ouders woonden eerst in Semarang, op
Midden-Java. Voordat ik één jaar oud was verhuisden
we naar Bandung, waar ik het grootste deel van mijn
jeugd heb doorgebracht. Bandung ligt in het westen van
Java, in de residentie Preanger. Het ligt midden in de
bergen en het wordt omringd door grote kinaplantages
en groene rijstvelden. Toen mijn broer Bob op 25 maart
1929 werd geboren, woonden we aan de Naripan. Snel
hierna verhuisden we naar de Westhofweg 6, waar we
bleven wonen tot we in 1932 voor een half jaar met
verlof naar Nederland gingen.
was niet alleen voor de Nederlanders weggelegd, maar
ook voor de gegoede Indonesiërs. Het systeem van
rangen en standen heerste al lang in het land voordat
Nederland het had gekoloniseerd.
Terug naar Bandung
Na ons verlof gingen we terug naar Bandung.We woonden
op de Patuhalaan 5 in Karaes, dit was de Bergenbuurt.
Hier werd in 1933 op de 10 januari Dick geboren.
In oktober van dat jaar werd ik zes en moest ik naar
school. Ik ging naar de ‘Bandungse School Vereniging’,
die lag helemaal aan de andere kant van de stad. Bob
en ik werden iedere dag door meneer Tollens, die een
soort taxibedrijf had, naar school gebracht. Later hoefde
meneer Tollens ons niet meer te brengen. We verhuisden
namelijk naar de Radiumweg 2, deze lag dichterbij onze
school en bijna om de hoek van het befaamde Instituut
Pasteur. We woonden in een mooie wijk waar de gegoede
In de jaren voor ons verlof werkten mijn vader voor
Philips. Hij had zich opgewerkt tot de belangrijkste
vertegenwoordiger in Nederlands-Indië en opende de
eerste Philips-vestiging in Bandung. Het was een goede
baan en hij verdiende behoorlijk, hierdoor konden we
een heerlijk leven leiden. We woonden in mooie huizen
en hadden, zoals toen gebruikelijk was, bediendes. Zij
deden de was, maakten het huis schoon, kookten voor
ons en als het nodig was pasten ze op de kinderen. Zoals
de meeste vrouwen in koloniaal Nederlands-Indië werkte
mijn moeder niet. Ze zorgde voor de opvoeding van de
kinderen, stuurde de bediendes aan en organiseerde
gezellige etentjes. Mijn moeder vermaakte zich prima
met de andere Nederlandse vrouwen. Ze gingen naar de
soos en waren lid van verschillende verenigingen, zoals
de Huisvrouwen Vereniging. Het hebben van bediendes
Mijn jeugd
Indonesiërs en de Nederlanders door elkaar woonden.
Ik vermoed dat mijn vader hier graag wilde wonen om
te voorkomen dat mijn moeder, een Indisch meisje,
gediscrimineerd zou worden.
zeven jaar. Daarna ging je door naar het voortgezet
onderwijs. Ik ging altijd graag naar school, ik leerde
makkelijk en mijn cijfers waren bovengemiddeld. Vooral
geschiedenis en Nederlands vond ik leuke vakken.
Vanaf ons nieuwe huis konden we lopend naar school.
Toen we klein waren bracht de baboe, het kindermeisje,
ons. Later mochten we zelf op ons fietsje gaan, of liepen
we er alleen of samen met andere kinderen naar toe.
Alleen als we ziek waren, en ik had regelmatig last van
bronchitis, bracht de chauffeur ons.
In december werd op school Sinterklaasfeest gevierd.
De aula werd speciaal door de zesde en zevende klassers
versierd. Dat was een hele eer voor hen. Vooral de
aankomst van Sinterklaas vond ik leuk. Hij kwam altijd
aangereden in een hele mooie open sportauto, gevolgd
door de zwarte pieten. Daarna verzamelden we ons
allemaal in de versierde aula om onze Sinterklaasliedjes
te zingen. Die hadden we al wekenlang geoefend. Soms
werd een kindje naar voren geroepen en moest hij bij
Sinterklaas komen. Meestal was dat iemand die iets
bijzonders had meegemaakt in het afgelopen jaar. Of
juist iemand die heel stout was geweest. Hij moest dan
voor straf een liedje zingen voor de Sint en zijn pieten!
Op mijn school zaten ook een aantal Indonesische
kinderen. Dit waren alleen kinderen van de gegoede
Indonesiërs die bij ons in de wijk woonden. De ‘gewone’
inlandse kinderen gingen naar de zogenaamde Dessa
scholen. Daar werd ook basisonderwijs gegeven, maar
dan verkort en van minder kwaliteit. Onze lagere school
werd de ‘Europese Lagere School’ genoemd en duurde
Mijn jeugd
In de tropen waren de schooltijden heel anders dan
in Nederland. Wij begonnen om half acht en waren om
half één klaar. Dan ging je naar huis waar je ‘s middags
de warme maaltijd nuttigde. In de avond aten we alleen
nog een boterhammetje met een kopje soep of een lekker
pasteitje. In de middag was het van twee tot vier tijd
voor de siësta, iedereen ging dan slapen. Althans, dat
was bedoeling. Mijn broertje Bob en ik klommen vaak
stiekem uit ons raam om toch leuk buiten te gaan spelen.
Als mijn moeder dan wakker werd, waarschuwde de
tuinman ons meestal en vluchtten we snel terug naar
onze bedjes. Dat lukte niet altijd, soms was het raam
dicht als we terugkwamen. Als zij achter ons avontuur
kwam, konden we rekenen op een flink pak rammel.
Goede buren
De familie De Raadt woonde op de Westhofweg 6, dit was
vlakbij de Radiumweg waar wij woonden. Ze woonden
in hetzelfde huis als waar wij hadden gewoond toen ik
drie jaar oud was. Tante Suus en mijn moeder waren
goede vriendinnen. Oom Piet en tante Suus, zoals ik ze
noemde, hadden drie kinderen. De tweeling Boy en Ilse
en hun jongere broertje Bob. De tweeling was vijf jaar
ouder dan ik. Hij zag er uit als een lange magere Indisch
jongen en Ilse was een hoogblond meisje.
Er waren weinig mensen die dachten dat die twee een
tweeling waren. Oom Piet zei dat het kwam door de Black
& White whisky die hij altijd dronk. Ik was niet echt in ze
geïnteresseerd, ze waren veel ouder dan ik. Hun kleine
broertje Piet was wel van mijn leeftijd, hij zat bij mij op
school. Met hem speelde ik veel in buurt. We speelden
bijvoorbeeld kastie met alle buurtkinderen, dat lijkt een
beetje op softbal. En met Bob en zijn vriendjes speelden
we ook rovertje, een soort tikkertje. Bob en ik scheelden
maar anderhalf jaar, wij waren toen altijd samen.
Oom Piet was een echte charmeur, hij ging dagelijks ‘op
route’ door de wijk. Hierbij ging hij bij iedereen gezellig
op de koffie. Mijn vader vond dit maar niets en vertrok
direct zodra hij binnenkwam. Toch hadden onze families
goed contact met elkaar. Ik had toen nog geen idee wat
een invloed deze familie op mijn leven zou gaan hebben.
Met vaders er op uit
Mijn vader was een rusteloze masn, hij was altijd bezig.
Daarom verhuisden wij vaak. Na één, soms twee jaar,
had hij het op een plek wel weer gezien en ging hij weer
op zoek naar een ander huis. Dat was ook de reden dat
hij nooit een huis kocht, er werd altijd gehuurd. Het
liefst was hij alleen in de natuur bezig, hij was een
echte natuurliefhebber. In het weekeinde gingen we er
vaak samen met de hele familie op uit. De bergen in,
kamperen in de bossen, of afdalen in de diepe ravijnen
en vulkanen die Java rijk is.
Voor mij en mijn broertjes was dit altijd een spannende
onderneming. Vooral omdat mijn vader overal zoveel
over wist te vertellen. Speciaal voor deze tripjes had
mijn moeder een mooie tent gemaakt. Ik vond het altijd
doodeng als we bij een bos met doerianbomen ons kamp
opsloegen, er lag dan altijd gevaar op de loer. Als klein
meisje had ik al geleerd dat daar waar doerianbomen
staan, de gevaarlijke tijgers leven. Die zijn namelijk dol
op doerian. In de grote vakantie gingen we altijd naar een
prachtig hotel in het binnenland. Van daaruit maakten
we wandeltochten. Mijn vader maakte van zo’n grote
vakantie ook meteen een dienstreis voor zijn werk.
Soms ging mijn nichtje Vera met ons mee op vakantie.
Zij woonde met haar moeder, tante Trui, in Batavia. Mijn
oma Geertruida Bel had dertien kinderen gekregen, de
meeste daarvan woonden in Batavia, net als Vera en
haar moeder. Vera was net iets ouder dan ik, en we
konden het daarom goed met elkaar vinden. Wij hadden
altijd veel plezier samen op de wandeltochten die mijn
vader organiseerde. Op een van die vakanties heb ik
leren paardrijden. Ik was al op mijn derde jaar op een
paard gezet, maar toen ik wat ouder was mocht ik ook
echt leren rijden. Regelmatig ging ik met vriendinnetjes
paardrijden. Die paarden huurden we dan bij ons in de
buurt. Mijn oom Piet vond paarden maar niks, hij was er
als de dood voor. Hij zette het dan ook altijd op een lopen
als hij me zag aankomen. Hij rende dan snel naar binnen
en riep: “Ga weg met die vervelende knol!”
Mijn jeugd
Een grote hobby van mijn vader was zijn auto. Iedere
twee jaar liet hij de nieuwste auto helemaal uit Amerika
overkomen. We hebben veel Amerikaanse verschillende
merken gehad: Pontiac, Dodge, Buick en de laatste was
een echte ‘gestreamlinde’ Chevrolet. Deze auto kregen
we in januari 1941. Hij was zo mooi dat het de eerste
auto bij ons in de buurt was die door ‘de Jap’ tijdens
de bezetting werd ingepikt. Sowieso waren er nog maar
drie autobezitters bij ons in de straat. Onze chauffeur
was dan ook helemaal in zijn nopjes met mijn vaders
zwarte Chevrolet, want onze auto was zelfs nog mooier
dan die van de gouverneur.
Op de radio
Thuis hadden we natuurlijk een Philips-radio. Je had in
die tijd ook Erres-radio’s, maar die waren volgens mijn
vader van veel mindere kwaliteit. Niet iedereen had
trouwens een radio. Het was nieuw in die tijd en niet
iedereen kon zich dat veroorloven. Bij de radio hoorde
Mijn jeugd
een antenne. Deze zat aan het uiteinde van een lange
bamboestok die bij ons in de tuin stond. Er werden
uitzendingen verzorgd door de NIROM, de Nederlandse
Indische Radio Omroep. Maar je had ook de PMIJ, de
Preanger Maatschappij. Op woensdagmiddag was er
het kinderuurtje met ‘Tante Sjaan’. Alle buurtkinderen
kwamen dan bij ons luisteren naar de uitzending. Daar
konden we met z’n allen naar uitkijken. Vooral omdat
je af en toe een vriendje of vriendinnetje op de radio
hoorde. In Bandung een studio waar kinderen soms een
liedje mochten komen zingen. Dat werd dan rechtstreeks
op de radio uitgezonden. Zo mocht Piet de Raadt, die bij
mij op school zat, ook eens een liedje in de studio komen
zingen. Aan het einde van zijn liedje sloot hij af met de
legendarische woorden: “Dag mammie! Dag pappie! Dag
Videl!” Videl was het hondje van de De Raadt’s.
Bob en ik waren dol op onze moeder, wij aanbaden
haar. Tijdens de siësta moest ik haar soms pidjiten,
dat betekent masseren. Ik deed dat graag. Dit had ook
nog een andere reden, zodra mijn moeder in slaap was
gevallen konden Bob en ik snel naar buiten gaan om te
spelen. Mijn jongste broertje Dikkie speelde nooit met
ons mee, hij was veel te klein. Hij verraadde ons soms
wel als we iets deden wat onze ouders niet goed vonden.
Een pak rammel zat er dan weer in en als we het heel
bont gemaakt hadden dan kregen we met de rotan, een
soort plumeaux die vast zat aan een stuk bamboe. Daar
konden we flinke klappen mee krijgen. We mochten ook
altijd bij onze moeder naar grijze haren zoeken. Als we
er één vonden, kregen we een halve cent. Bob bewaarde
die haren, zodat we reserve hadden voor het moment de overige spullen te verkopen werd er een ‘uitverkoop’
dat we er misschien geen één zouden vinden. Hij was georganiseerd. En dat ging op een heel grappige manier.
altijd heel praktisch ingesteld.
Eerst was er de kijkdag. Er zat dan een vent met een
gong voor het huis. Hij sloeg op de gong zodat iedereen
wist dat de kijkdag begon. De volgende ochtend was de
vendutie. Dit werd altijd uitermate goed geregeld door
de gerenommeerde firma Wijsz. Toen we na een half
jaar verlof terugkwamen uit Europa, werd er een hele
nieuwe inboedel gekocht of gemaakt. Mijn moeder had
in Europa allerlei nieuwe ideeën opgedaan, die nu in de
praktijk gebracht moesten worden.
Onze ouders hadden op zich een goed huwelijk. Maar ze
waren wel heel verschillend. Mijn moeder was een zeer
extraverte vrouw en daarnaast was ze dominant. Mijn
vader daarentegen was een zachtaardige, introverte
man, een echte einzelgänger. Hij had weinig vrienden.
Maar hij was pathologisch jaloers. Dit leidde soms tot
heftige ruzies. Zo erg zelfs dat mijn moeder soms haar
koffers pakte en met ons en Dikkie een tijdje verdween
naar Batavia, waar onze grootmoeder woonde. Bob en ik
waren ontroostbaar, na een week zwichtte mijn vader
en ging hij haar weer ophalen.
Voor het verlof in 1938 gingen we met de M.S. Johan
van Oldenbarnevelt naar Nederland. In totaal zouden we
zes maanden van huis zijn, twee maanden op zee en vier
maanden in Nederland. Mijn vader reisde alleen maar
met de Maatschappij Nederland, omdat deze aanmeerde
in Amsterdam. Daar woonde mijn grootmoeder. Je had
ook de Rotterdamse Loyd, maar die meerde alleen maar
aan in Rotterdam.
Mijn vader was dol op de omgeving van Haarlem en
Zandvoort. Dus gingen we voor vier maanden bij een
Met groot verlof
Eens in de zes jaar gingen we met Europees verlof. hospita, mevrouw Grauemans, aan de Zeestraat 32 in
Werknemers die voor de Indische overheid en in het Zandvoort. Mijn vader hield al sinds zijn kindertijd van
bedrijfsleven werkten, hadden recht op verlof. Ze gingen de zee. Nadat hij als jongeman in 5 jaar succesvol de
een half jaar met betaald verlof terug naar Nederland. HBS had doorlopen, ging hij naar Parijs om daar te
In 1938 was het voor ons weer zover. Al de inboedel studeren voor radiotelegrafist. Deze opleiding bestond in
werd verkocht, behalve het zilver, kristal en het dure Holland niet. Na het behalen van zijn diploma is hij als
Wedgwood servies. Het speelgoed waar wij als kinderen marconist op de grote vaart gaan varen.
erg aan gehecht waren, werd ook opgeslagen voor. Om
Al snel raakte mijn vader bevriend met een lokale visser
in Zandvoort die ook een eigen strandtent runde. Zijn
tienerdochter werd ons kindermeisje. Het was een goed
gebruik van mijn ouders om tijdens hun verlof op trip
door Europa te gaan. Mijn broers bleven toen achter bij
mevrouw Grauemans en ons kindermeisje. Ik werd door
mijn ouders naar mijn oma in Amsterdam gebracht, zij
woonde aan de Houtmankade 65A. Voor mijn moeder en
ons kinderen was het een heerlijke tijd in Nederland. We
zagen mijn grootmoeder en oom Gerard weer. Hij is de
neef van vaderskant. We verbaasden ons erover hoe het
Mijn jeugd
leven er in Nederland aan toe ging. We vonden het heel
gek dat de kinderen hier twee keer per dag naar school
gingen. En niemand hield siësta! Dit had natuurlijk met
het klimaat te maken, maar voor ons was het allemaal
een beetje gek.
bloot door het huis. Wij vonden dat natuurlijk heel gek,
maar we vertelden daar thuis niks over. Dan mochten
we daar vast nooit meer over de vloer komen.
Op een dag kwam vader thuis en riep verontwaardigd
uit; “God, daar heb je dat rotjong van De Raadt?!” Het
Mijn vader wilde altijd het liefst na een maand alweer bleek dat de familie De Raadt hier weer bij ons in de
terug naar Indië. Iets waar mijn moeder dan direct een buurt woonde. Oom Piet werkte toen hard als speciale
stokje voor stak. Na vier maanden Nederland was het werktuigbouwkundige bij de Gouvernement Marine en
weer tijd om terug te keren naar huis. Op die thuisreis was op dat moment gevestigd in Soerabaja.
kreeg mijn vader van zijn werk het bericht dat hij in
Singapore moest overstappen op de Java-China-Japanlijn. Hij had promotie gemaakt, hij zou de nieuwe Philipsdirecteur van Centraal-Azië worden. Zijn standplaats
zou Saigon worden. Dat zag mijn moeder niet zitten, ze
wilde niet met de kinderen naar het onbekende Saigon.
Als excuus zei ze dat het heel slecht zou zijn voor de
kinderen, die zouden ineens in het Frans les krijgen. Hoe
dichterbij we bij Indië kwamen, hoe meer argumenten ze
bedacht om niet te hoeven gaan.
Zoals gewoonlijk delfde mijn vader het onderspit en kon
hij fluiten naar zijn promotie. De plannen werden dus
veranderd. Nu moest hij eerst voor een dik jaar naar
Soerabaja, voordat we terug zouden gaan naar Bandung.
Het wrange is dat als mijn vader wel was ingegaan op
zijn overplaatsing naar Saigon, hij zeer waarschijnlijk
de oorlog wél had overleefd. Frans Indo-China had een
Vichy-regering. De Nederlanders werden door hun wel
geïnterneerd, maar de behandeling was veel humaner
dan in de Jappenkampen.
Een tussenjaar `Soerabaja
In Soerabaja moest mijn vader een gloeilampenfabriek
opzetten voor Philips. Toen die na een jaar zo goed als
draaiende was, werd deze overgedragen aan een lokale
directeur en konden wij weer terug naar Bandung. Het
jaar in Soerabaja was heel leuk. We woonden aan de
De Bothstraat 1. We gingen hier naar een christelijke
school, waar ik allemaal leuke vriendinnetjes had. Eén
van mijn vriendinnetjes had een beetje een rare familie,
het waren nudisten. Als we daar thuis kwamen, liepen ze
Mijn jeugd
Toen we eindelijk terug gingen naar Bandung, was mijn
vader al vooruit gereisd. Mijn moeder is met mijn
broertjes en mij in Soerabaja achtergebleven totdat het
schooljaar afgelopen was. De trip terug naar Bandung
was een groot avontuur. We gingen met de nachttrein die
om zeven uur in de avond vertrok. Oom Piet bracht ons
naar het station in. De reis van Soerabaja naar Bandung
was een hele afstand, het zou de hele nacht duren. We
hadden een mooie eigen coupé, met slaapplaatsen. Aan
boord had je een restauratiewagon waar we ’s avonds
gingen eten. Later op de avond verbouwden we de
zitbank tot een stapelbed. De coupé was erg comfortabel,
zo hadden we een eigen douche. Het grootste deel van
de reis hebben we slapend doorgebracht. De volgende
ochtend om tien uur kwamen we aan in Bandung, waar
mijn vader ons van de trein haalde.
Oude vriendinnetjes weer terugzien
Eerst woonden we een poosje in hotel Homan, totdat mijn
ouders in onze oude buurt een huis hadden gevonden.
Onze terugkomst zorgde bij onze oude vriendjes en
vriendinnetjes voor grote vreugde. We gingen ook weer
naar onze oude vertrouwde school aan de Engelbert van
Bevenvoordenlaan. Het was leuk om thuis in Bandung
te zijn. We hadden een mooi huis met een heerlijke tuin.
Aan de zijkant van het huis was een groot grasveld waar
mijn vader meteen een badmintonbaan liet aanleggen.
Hij hield helemaal niet van sporten, maar toch hadden
we altijd rekstokken en ringen in de tuin. Helaas was
de onrustige aard van mijn vader niet minder geworden
en verhuisden we alweer snel. Hij had op een steenworp
afstand van ons oude huis een mooi huis in aanbouw
gezien. Een huis zoals hij het zich altijd had voorgesteld.
Hier trokken we rond mei 1940 in. Op de Ehrlichweg
bij ons bleven. Zoals de Beo die mijn vader had leren
praten. In de vakantie nam mijn vader ons graag mee
naar de vogelpasar, een markt waar hij het voer voor de
vogels kocht. We moesten dan al om vijf uur opstaan. Ik
vond dat prachtig, maar mijn broertjes niet, die vonden
het vreselijk om zo vroeg in de ochtend eropuit te
moeten. Mijn vader had geen pardon, ze moesten van
hem mee.
Mijn vader stond altijd vroeg op. Soms werd ik wakker
door het geluid van messen die werden geslepen. Dan
zat hij op het terras zijn scheermes te slijpen. Die zat in
een heel mooi leren doosje dat helemaal met fluweel was
bekleed. Soms ging ik dan bij hem zitten en genoten we
samen van het ontwaken van de natuur.
hadden we een prachtige gedeeltelijk ommuurde tuin.
Aan de achterkant lag een groot terras van zo’n 20 bij
10 meter. Daaraan grensde de volière die mijn vader
daar had laten aanleggen. Eén keer per week ging mijn
vader het terras schrobben. Ook al hadden we bediendes,
hij deed dit liever zelf en mijn broertjes moesten hem
helpen. Mijn hondje Skippy kreeg dan ook meteen een
hele wasbeurt. Ik mocht helaas niet meehelpen, want hij
vond dat dit geen werk was voor een meisje.
In de volière zaten allemaal bijzondere vogels. Een paar
waren er zo tam dat ze los door de tuin vlogen en toch
Dikki wordt verwend
In dit nieuwe huis aan de Ehrlichweg werd Dikkie erg
ziek. Hij kreeg de difteritis. Het was echt kantje boord
of hij het zou halen. Mijn moeder wilde absoluut niet dat
Dikkie werd opgenomen in het ziekenhuis. Dit betekende
wel dat Bob en ik, die niet besmet waren, het huis uit
moesten. Eerst zouden wij even bij Tante Dien de Raadt
in de kost gaan. Maar daar was het vol dus kwamen we
bij hun buren, de aardige familie Smit, terecht. Dit heeft
een maand geduurd. Iedere dag gingen we even naar
huis en zwaaiden we van buiten naar Dikkie. Hij werd
als ziek jongetje helemaal verwend. Maar daar hadden
Bob en ik helemaal geen problemen mee, het was toch je
zevenjarige kleine broertje.
Mijn jeugd
Paardrijden in Lembang
Op school had ik ondertussen Jopie Kalfsterman leren
kennen. Zij was in de kost gekomen bij haar oom en tante.
Haar ouders woonden in Oost-Java waar haar vader een
rubber- of theeplantage runde. In die omgeving was geen
middelbare school en dus kwam Jopie vanaf de zesde
klas bij mij op school. We werden meteen vriendinnen.
We deden heel veel leuke dingen samen. Zo gingen we
naar de padvinderij en regelmatig kon je ons vinden in
één van de zwembaden, Tjihamplas of Centrums, die
Bandung rijk was. De weekenden logeerden we altijd bij
elkaar. Zij het ene weekend bij mij en ik het weekend
daarop bij haar. Soms gingen we dan samen paardrijden
in Lembang, een plaatsje 15 km verderop. Hier gingen
we meestal met de bus naartoe. Heel soms bracht mijn
vader ons met de auto.
Lembang was een schattig klein dorpje ten noorden van
Bandung. Het ligt wat hoger in de bergen en is omringt
door kinaplantages. Het is er heel groen en iets koeler
dan in Bandung. We maakten er dan een hele dag van.
Voor één gulden vijftig huurden we voor de hele dag
paarden. We reden door de bossen en diep de bergen in,
waar we soms stopten voor een verkoelende duik in één
van die prachtige bergmeertjes. In de middag haalde we
in de warung een hele maaltijd voor minder dan 50 cent.
Inmiddels was in Europa de oorlog in volle gang en
waren de contacten met het moederland verbroken.
Wij maakten ons vooral ernstig zorgen om onze oma
die Jodin was. Bij ons in Indië ging het leven nog zijn
gangetje. Nog wel: totdat de Japanners in de nacht van
7 december 1941 Pearl Harbor aanvielen en Nederland
de oorlog verklaarde aan het Japanse keizerrijk. Ons
gemoedelijke leventje zou drastisch gaan veranderen.
Mijn jeugd