Compare Hoofdstuk 16 Toetsversie – Hoofdstuk 18 Wetsvoorstel Compare Hoofdstuk 16 Toetsversie – Hoofdstuk 18 Wetsvoorstel HOOFDSTUK 16 BESTUURSRECHTELIJKE18 HANDHAVING EN UITVOERING Afdeling 16.1 Algemene bepalingen18.1 Bestuursrechtelijke handhaving § 18.1.1 Bestuursrechtelijke handhavingstaak en handhavingsbevoegdheid Artikel 16.118.1 (toedelinginhoud handhavingstaak) 1. Burgemeester en wethouders hebben tot taak om zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, tenzij deze taak bij of krachtens deze wet is toegedeeld aan een bestuursorgaan van een waterschap, provincie, of het Rijk. 2. Tot deze taak behoort: De bestuursrechtelijke handhavingtaak omvat: a. het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met inbegrip van het verzamelen en registreren van gegevens die hiervoor van belang zijn, b. het behandelen van klachten die betrekking hebben opover de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, en c. het opleggen van een bestuurlijke sanctie vanwege een activiteit die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens deze wet. Artikel 18.2 (toedeling handhavingstaak) 1. Als sprake is van een activiteit waarvoor op grond van paragraaf 4.1.1 algemene regels zijn gesteld, berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het bij of krachtens paragraaf 4.1.3 voor die activiteit aangewezen bevoegd gezag. 2. Als sprake is van een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het bij of krachtens paragraaf 5.1.2 voor die omgevingsvergunning aangewezen bevoegd gezag. 3. Bij het uitoefenen van deze taak houdt het bestuursorgaan rekening met de voor deze taak relevante onderdelen van de plannen of programma’s, bedoeld in de paragrafen 3.2.2 tot en met 3.2.4.Als sprake is van een projectbesluit berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het bestuursorgaan dat dit besluit heeft vastgesteld. 4. In de overige gevallen berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarbinnen de activiteit geheel of in hoofdzaak wordt verricht, tenzij die taak bij algemene maatregel van bestuur is opgedragen aan een ander bestuursorgaan. Artikel 16.2 (bevoegdheid bestuurlijke sanctie van18.3 (bestuursdwangbevoegdheid instemmend bestuursorgaan) In bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen is het bestuursorgaan, dat op grond van artikel 6.1116.15 bevoegd is instemming te verlenen met betrekking totde voorgenomen beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit, bevoegd tot oplegging van een bestuurlijke sanctielast onder bestuursdwang, voor zover dithet die activiteit betreft. Artikel 16.3 (bevoegdheid bestuurlijke sanctie van minister)18.4 © Stibbe, juni 2014 1 Compare Hoofdstuk 16 Toetsversie – Hoofdstuk 18 Wetsvoorstel (bestuursdwangbevoegdheid Minister) Onze betrokken Minister of Onze Minister die het aangaat is bevoegd tot oplegging van een bestuurlijke sanctielast onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde de bij of krachtens deze wet alsvoor zover bij hem de zorg voor de bestuursrechtelijke handhavinghandhavingstaak daarvan is opgedragenberust. Artikel 16.418.5 (niet overgaan van bevoegdheid tot handhaving) 1. Als een beschikking tot oplegging van een bestuurlijke sanctie is gegeven en latervervolgens een ander bestuursorgaan daartoe bevoegd wordt handhavend op te treden, blijft het bestuursorgaan dat de beschikking heeft gegeven bevoegd voor die beschikking totdat de beschikking: a. de beschikking onherroepelijk is geworden en ten uitvoer is gelegd, b. de beschikking is ingetrokken, of c. als de beschikking de oplegging van een last onder dwangsom betreft: 1°. de dwangsom is ingevorderd, of 2°. de bij de beschikking opgelegde last onder dwangsom volgens artikel 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht is opgeheven. 2. Als bij de toepassing van artikel 3:28, eerste of het tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de beslissing op een aanvraag wordt genomen door Onze in het eerste lid van dat artikel bedoelde Minister of gedeputeerde staten, blijft het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd was te beslissen op de aanvraag bevoegd voor het toezicht op en de handhaving van de naleving van het besluit. Afdeling 16.2 Afstemming, coördinatie en interbestuurlijk toezicht Artikel 16.5 (delegatiegrondslag regulering doelmatige handhaving) 1 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in het belang van een doelmatige handhaving regels gesteld. De maatregel bevat alleen regels voor activiteiten als bedoeld in de artikelen 4.1, 4.2 en 4.3, voor zover deze gevorderd zijn bij of krachtens artikel 4.21. 2. Bij de maatregel worden in ieder geval regels gesteld over een strategische, programmatische en onderling afgestemde uitoefening van de handhavingsbevoegdheden door de bestuursorganen die belast zijn met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet en van het toezicht op de naleving door de onder hun gezag werkzame toezichthouders. 3. Bij de maatregel kunnen regels worden gesteld over de afstemming van de werkzaamheden van de bestuursorganen en toezichthouders, bedoeld in het tweede lid, op die van andere organen en ambtenaren die belast zijn met de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet. Artikel 16.6 (coördinatie doelmatige handhaving door gedeputeerde staten) 1. Gedeputeerde staten zijn belast met de coördinatie van de uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 16.5 in de provincie. 2. In iedere provincie wordt regelmatig overleg gevoerd tussen de bestuursorganen die belast zijn met de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet. Gedeputeerde staten stellen © Stibbe, juni 2014 2 Compare Hoofdstuk 16 Toetsversie – Hoofdstuk 18 Wetsvoorstel voor dat overleg een of meer overlegorganen in. 3. In het provinciaal handhavingsoverleg maken die bestuursorganen in ieder geval afspraken over de wijze waarop zij uitvoering zullen geven aan het bepaalde krachtens het eerste lid, artikel 16.4, en over de voorzieningen die zij voor die uitvoering zullen treffen. Artikel 16.7 (coördinatie bij bovenprovinciaal belang) Onze Minister zorgt voor de coördinatie van de uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 16.5, voor zover die coördinatie naar zijn oordeel van meer dan provinciaal belang is. Artikel 16.8 (aanwijzing regionale uitvoeringsdiensten) 1. Gedeputeerde staten kunnen, als zij hebben vastgesteld dat een behoorlijke uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 16.5 in de provincie onvoldoende gewaarborgd is, gemeenten of waterschappen aanwijzen waarvan burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk de dagelijkse besturen een gemeenschappelijke regeling moeten treffen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, ter behartiging van het belang van een doelmatige handhaving. Artikel 99, eerste lid, van die wet is niet van toepassing. Een waterschap wordt niet aangewezen dan nadat Onze Minister heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. 2. Gedeputeerde staten houden bij een aanwijzing rekening met de regio's die volgens de bijlage, behorend bij de Wet veiligheidsrisico’s, zijn vastgesteld. 3. Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat de provincie deelneemt aan een regeling. Als een aan te wijzen waterschap in meer dan één provincie ligt, geschiedt de aanwijzing in overeenstemming met gedeputeerde staten van de betrokken provincie. 4. Bij de regeling wordt een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld. 5. Bij de regeling worden door de deelnemende gemeenten of waterschappen aan het bestuur van het openbaar lichaam ten minste de volgende taken opgedragen: a. de taken, bedoeld in artikel 16.1, tweede lid, en b. het voorbereiden en het uitvoeren van door burgemeester en wethouders van een deelnemende gemeente of van door het dagelijks bestuur van een deelnemend waterschap te geven of gegeven beschikkingen tot oplegging van een bestuurlijke sanctie. 6. Gedeputeerde staten doen van het besluit, houdende de aanwijzing, mededeling door overlegging van het besluit aan Onze Minister en aan provinciale staten en door plaatsing ervan in de Staatscourant. Artikel 16.9 (interbestuurlijk toezicht) 1. Voor zover een orgaan van een waterschap een bij of krachtens dit hoofdstuk gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt of een bij of krachtens dit hoofdstuk gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht, zijn de artikelen 121 tot en met 121g van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing. 2. In afwijking van het eerste lid zijn, voor zover een orgaan van een waterschap een op grond van afdeling 16.2 gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt of een op grond van afdeling 16.2 gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht, de artikelen 124, 124a en 124c tot en met 124i van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. 3. Hoofdstuk XVIII van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing op door een orgaan van een waterschap bij of krachtens dit hoofdstuk genomen besluiten en niet-schriftelijke © Stibbe, juni 2014 3 Compare Hoofdstuk 16 Toetsversie – Hoofdstuk 18 Wetsvoorstel beslissingen, gericht op enig rechtsgevolg. 4. In afwijking van het derde lid is hoofdstuk XVII van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing op door een orgaan van een waterschap bij of krachtens deze afdeling genomen besluiten en niet-schriftelijke beslissingen, gericht op enig rechtsgevolg. Afdeling 16.3§ 18.1.2 Aanwijzing en bevoegdheid toezichthouders en opsporingsambtenaren Artikel 16.1018.6 (aanwijzing toezichthouderstoezichthouder) 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet bepaalde binnen hun ambtsgebied zijn belast de personen die daartoe bij besluit van het college van burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur van een waterschap, gedeputeerde staten, Onze betrokken Minister, Onze Minister die het aangaat of andere met de uitvoering van deze wet belaste bestuursorganen zijn aangewezen. 2. Onze betrokken Minister of Onze Minister die het aangaat kan bepalen dat de bij zijn besluit aangewezen personen in de door hem aangegevenaangewezen gevallen met uitsluiting van andere toezichthouders belast zijn met het toezicht op de naleving. 3. EenVan een besluit tot aanwijzing van toezichthouders wordt meegedeeldmededeling gedaan door plaatsing in het gemeenteblad, het waterschapsblad, het provinciaal blad, respectievelijk of de Staatscourant. Artikel 16.11 (aanwijzing bijzondere opsporingsambtenaren)18.7 (bevoegdheid binnentreden woning) 1. Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de in artikel 16.10 bedoelde toezichthouders, voor zover zij bij besluit van Onze Minister van Veiligheid en Justitie daartoe zijn aangewezen. Deze toezichthouders zijn ook belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf. 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt meegedeeld door plaatsing in de Staatscourant. Artikel 16.12 (bevoegdheid binnentreden woning) De1. Een krachtens artikel 16.1018.6 aangewezen toezichthouders zijntoezichthouder is bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, voor zover henhem deze bevoegdheid bij dein het besluit tot aanwijzing, bedoeld in artikel 16.10, is toegekend. Afdeling 16.4 Bestuurlijke sancties 2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid wordt in een besluit tot aanwijzing alleen toegekend voor zover het toezicht op de naleving van een bij of krachtens deze wet gesteld voorschrift dit vereist, gelet op de door dat voorschrift beschermde belangen. Artikel 16.12a (bestuursdwang ter handhaving medewerkingsplicht) 2 18.8 (bevoegdheid rijksbelastingdienst) Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot bestuursrechtelijke handhaving is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene © Stibbe, juni 2014 4 Compare Hoofdstuk 16 Toetsversie – Hoofdstuk 18 Wetsvoorstel wet bestuursrecht, voor zover het betreft de verplichting tot het verlenen van medewerking aan de krachtens artikel 16.10 aangewezen ambtenaren. De ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, geven geen toestemming tot vertrek van een vaartuig of luchtvaartuig uit Nederland als zij ernstige redenen hebben om te vermoeden dat in strijd zal worden gehandeld met artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, of in samenhang daarmee artikel 5.5. Artikel 16.12b (handhaving bij rechtsopvolger overtreder)18.9 (inachtneming VN-Zeerechtverdrag) Bij een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet kan worden bepaald dat het besluit mede geldt voor de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd of voor iedere verdere rechtsopvolger. In dat geval kan het besluit, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen naar het oordeel van dat bestuursorgaan verzetten, bij die rechtsopvolger of iedere verdere rechtsopvolger worden ten uitvoer gelegd en kunnen de kosten van die tenuitvoerlegging en een te innen dwangsom bij die rechtsopvolger of verdere rechtsopvolger worden ingevorderd.Onze Minister of Onze Minister die het aangaat en de toezichthouders nemen bij de toepassing van artikel 18.4 respectievelijk bij de uitoefening van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, afdeling 7 van Deel XII van het VN-Zeerechtverdrag in acht. § 18.1.3 Intrekking begunstigende beschikking Artikel 16.1318.10 (bevoegdheid intrekken begunstigende beschikking) 1. Het bevoegd gezag kan een verleende beschikking geheel of gedeeltelijk intrekken, als: als in strijd met die beschikking of met de voor de activiteit waarvoor de beschikking is gegeven, geldende regels is of wordt gehandeld. a. de beschikking door een onjuiste of onvolledige opgave is verleend, b. niet in overeenstemming met de beschikking is of wordt gehandeld, c. de voor de houder van de beschikking bij of krachtens deze wet geldende algemene regels niet zijn of worden nageleefd. 2. Een beschikking, die betrekking heeft op het beheer van gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, of van andere afvalstoffen die van elders afkomstig zijn, kan, voor zover die beschikking het beheer van afvalstoffen betreft, ook worden ingetrokken als in strijd is of wordt gehandeld met de op grond van hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer voor de houderdat beheer geldende voorschriften niet worden nageleefd. 3. Een bestuursorgaan gaat niet tot intrekking van een beschikking over dan nadat het de houder van die beschikkingVoordat het bevoegd gezag toepassing geeft aan het eerste of tweede lid, biedt het de overtreder de gelegenheid heeft geboden binnen een daartoe te bepalenbepaalde termijn zijn handelen alsnog in overeenstemming te brengen met die beschikking, onderscheidenlijk de algemene of die regels. 4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunningbeschikking ook geheel of gedeeltelijk intrekken: a. als de beschikking is gegeven op basis van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend, van gegevens, b. in gevallen als bedoeld in artikel 5.26,5.35, derde lid,: als de activiteit wordt verricht door © Stibbe, juni 2014 5 Compare Hoofdstuk 16 Toetsversie – Hoofdstuk 18 Wetsvoorstel een ander dan degene aan wie de vergunningomgevingsvergunning is verleend,. b. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, in welk geval artikel 5.21 van overeenkomstige toepassing is. § 18.1.4 Bestuurlijke boete [Gereserveerd] Afdeling 18.2 Strafrechtelijke handhaving Artikel 16.14 (bestuurlijke boete18.11 (toepasselijkheid Nederlandse strafwet) 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften.Onverminderd het recht van andere staten om overeenkomstig het VN-Zeerechtverdrag tot rechtsvervolging over te gaan, is de Nederlandse strafwet van toepassing op een ieder die in of boven de exclusieve economische zone in strijd handelt met een bij of krachtens deze wet gesteld voorschrift. 2. Als toepassing wordt gegeven aan het eerste lid worden bij die maatregel regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen ten hoogste kan worden opgelegd.Bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid wordt afdeling 7 van Deel XII van het VN-Zeerechtverdrag in acht genomen. 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor: a. de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een natuurlijke persoon, b. de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht per overtreding, per overtreding begaan door een rechtspersoon of een vennootschap. 4. Als de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar ministerie voorgelegd. 5. Voor overtredingen als bedoeld in het eerste lid kan geen bestuurlijke strafbeschikking worden opgelegd krachtens artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering. Afdeling 16.5 Uitvoering18.3 Kwaliteitsbevordering en afstemming [Gereserveerd] 1 Een nieuwe regeling ter vervanging van paragraaf 5.2 van de Wabo is in voorbereiding (conceptwetsvoorstel Kwaliteitsbevordering en coördinatie in de uitoefening van bevoegdheden en de uitvoering van andere taken met betrekking tot de omgevingsvergunning, kortweg: VTH). © Stibbe, juni 2014 6 Compare Hoofdstuk 16 Toetsversie – Hoofdstuk 18 Wetsvoorstel 2 De artikelen 16.12a en 16.12b vervallen in verband met een tekstvoorstel voor een regeling in de Algemene wet bestuursrecht (artikel 5:20, derde lid en 5:7a). © Stibbe, juni 2014 7
© Copyright 2024 ExpyDoc