David PAPINEAU, Philosophical Devices. Proofs, Probabilities, Possibilities, and Sets. Oxford, Oxford University Press, 2012, 20,3 x 13,5, XIX-192 p., £ 11,99 (Pb.). De auteur van dit boek is van mening dat inleidende vakken logica, die in de meeste filosofieopleidingen vrij vroeg aan bod komen, op een geheel andere wijze zouden kunnen ingevuld worden dan meestal het geval is. De reden hiervoor is dat veel hedendaags werk in de analytische filosofie een basiskennis vooronderstelt van een aantal formeel-technische noties; inleidende teksten over deze noties zijn vaak erg wiskundig en technisch van aard, terwijl deze technische details vanuit filosofisch perspectief net minder belangrijk zijn. Daarom stelt Papineau dat de gemiddelde filosofiestudent meer gebaat is bij een vak waarin een algemeen overzicht gegeven wordt van de technische noties (uit de logica, maar ook uit andere formele disciplines) die hij later onvermijdelijk zal tegenkomen bij het bestuderen van theorieën uit de taalfilosofie, epistemologie, etc. (De student die geïnteresseerd is in de technische kwesties zélf, kan deze interesse idealiter verder uitdiepen in verdere vakken van meer technische aard.) Het hier besproken boek kan gebruikt worden als handboek bij zo’n alternatief inleidend vak (al haast de auteur zich om de lezer te verzekeren dat het niet alleen gebruikt kan worden ter vervanging van, maar eveneens als complementair aan een meer klassiek logicahandboek). Het boek bestaat uit vier losstaande delen, die overeenkomen met de vier termen in de ondertitel. Elk deel bestaat uit drie op elkaar verder bouwende hoofdstukken; alle hoofdstukken (behalve de laatste twee) eindigen met enkele opgaven, waarvan modeloplossingen achteraan in het boek zijn opgenomen. Deel 1 behandelt de verzamelingentheorie. Vertrekkende vanuit het zgn. ‘naïeve verzamelingsconcept’ wordt er opgewerkt naar Russells paradox, de verschillende soorten oneindigheid, en de (veralgemeende) continuümhypothese. Deel 2 gaat over de dichotomieën (i) analytisch/synthetisch, (ii) a priori/a posteriori, (iii) noodzakelijk/mogelijk, en gaat in op hun onderlinge relaties. Nadat de notie van ‘mogelijke wereld’ is uitgelegd, wordt vooral gefocust op Kripkes Naming and Necessity. Deel 3 behandelt de kanstheorie. Na een korte inleiding op de Kolmogorov-axioma’s en de subjectieve en objectieve interpretatie van kans, wordt dieper ingegaan op toepassingen in de taalfilosofie (conditionele zinnen) en de wetenschapsfilosofie (causaliteit versus correlatie). Deel 4, tot slot, gaat over logica. De auteur legt het verschil uit tussen logica en metalogica, en beklemtoont dat het vooral de metalogica is die filosofisch relevant is. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van noties zoals correctheid, volledigheid en beslisbaarheid, en Gödels befaamde onvolledigheidsstelling. Het is typisch voor de filosofie om ook vragen te stellen bij de (formele) methodes waar ze zelf gebruik van maakt. De taalfilosoof maakt bijvoorbeeld gebruik van mogelijke werelden om theorieën over taal te formuleren, maar anderzijds kunnen ook de meer radicale vragen gesteld worden of mogelijke werelden überhaupt wel bestaan, en zo ja, wat hun typische eigenschappen zijn. Papineau gaat deze dubbele relatie tussen filosofie en formele technieken (hulpmiddel versus studieobject) niet uit de weg; op verschillende plaatsen vermeldt hij de metafysische vragen over het bestaan en de natuur van getallen, verzamelingen, mogelijke werelden, etc., maar hij benadrukt terecht dat deze vragen geen definitief antwoord hoeven te krijgen alvorens de technische noties als nuttige hulpmiddelen gebruikt kunnen worden. Papineaus betoogtrant is helder en informeel; dit laatste wordt waarschijnlijk verklaard door het feit dat dit boek oorspronkelijk bestond uit een verzameling cursusnota’s. Op een aantal kritische plaatsen wijst hij de lezer op veelvoorkomende misvattingen. Zo beklemtoont hij o.a. dat de these dat eigennamen ‘starre verwijzers’ (rigid designators) zijn, onafhankelijk is van de causale referentietheorie van eigennamen. Een ander, meer technisch voorbeeld is Papineaus uitleg over het verschil tussen de volledigheid van een theorie en de volledigheid van een logisch systeem; onvoldoende begrip van dit onderscheid is voor veel studenten een bron van verwarring (“hoe kan Gödel nu zowel een volledigheids- als een onvolledigheidsstelling bewezen hebben?!”). Toch lijkt Papineau op sommige plaatsen nog net iets te snel te gaan, gegeven het doelpubliek van dit boek. Zo stelt hij bijvoorbeeld dat de identiteit van verzamelingen volledig bepaald wordt door het extensionaliteitsaxioma: x = y ↔ ∀z (z ∈ x ↔ z ∈ y). Studenten hebben het initieel echter vaak moeilijk om in te zien dat de volgorde van de elementen en hun multipliciteit irrelevant zijn bij verzamelingen; bijvoorbeeld {1, 2, 3} = {3, 2, 1}, en {1, 2, 3} = {1, 2, 2, 3}. Formeel gezien volgt dit natuurlijk onmiddellijk uit het extensionaliteitsaxioma, maar aangezien dit boek geen voorkennis over logica vooronderstelt, kan Papineau niet verwachten dat de lezer dit meteen inziet. De irrelevantie van multipliciteit wordt gelukkig impliciet geïllustreerd; zo geeft Papineau een voorbeeld van de vorm {1, 2, 3} ∪ {3, 4, 5} = {1, 2, 3, 4, 5} (waarbij het element 3 dus niet tweemaal wordt vermeld). Dit is echter niet het geval voor de irrelevantie van ordening; integendeel, bij het beschrijven van een verzameling van de vorm {1, 2, 3} noemt Papineau 3 “the last-named member” en 1 en 2 “the first two members” (p. 7), zonder erbij te vermelden dat deze telwoorden slechts slaan op de concrete presentatie van de verzameling, en niet op de verzameling zélf. Een ander minpunt betreft de selectie van behandelde onderwerpen. De onderwerpen die de facto aan bod komen, verdienen zeker hun plaats in het boek als het deze: zij worden allen veelvuldig gebruikt door hedendaagse auteurs in een aantal kerndomeinen van de analytische filosofie, zoals de epistemologie, de taalfilosofie en de ontologie. Met het oog op andere potentiële toepassingsdomeinen, zoals de ethiek en de politieke filosofie, zou een extra deel over speltheorie en rationele keuzetheorie zeker nuttig kunnen zijn. De basisconcepten uit deze technische disciplines worden door veel (analytisch georiënteerde) moraalfilosofen immers als achtergrondkennis beschouwd, net zoals hedendaagse epistemologen vaak een basiskennis van kanstheorie vooronderstellen. Samenvattend kan daarom gesteld worden dat dit boek gebaseerd is op een vernieuwend en interessant perspectief op het statuut van formele methoden binnen de filosofie en het onderwijs hierover, maar dat de concrete uitwerking ervan zeker nog voor verdere verbeteringen vatbaar is. Lorenz DEMEY
© Copyright 2024 ExpyDoc