Suurmonds verstrooid II

Suurmonds verstrooid II
(2) Jacques III
Jammer genoeg konden we nog niet concreet achterhalen of Jacques III (geb. 1669) alleen,
dan wel met vader Jacob II en moeder Anne de le Haye in Veere terechtkwam. Daar gaan we wel van
uit. Zie ons verhaal Suurmonds verstrooid Madeleine. Ook weten we niet precies wanneer hij vanuit
Frankrijk in Veere aankwam en waar hij zijn intrek nam. In een herberg of vond hij ‘logement’ bij
burgers? Zijn eerste jaren in Zeeland blijven dus een beetje vaag. Hopelijk kunnen we die leemte een
keer opvullen!
Trouwens, wat een verschil is er in het zoeken naar gegevens. In het archief van Arras vonden
we veel huwelijksakten. Die onthulden details over huwelijken: wie de ouders waren, welke giften
men meekreeg, etc. In Zeeland vonden we in onze tijd geen huwelijksakten. Vóór Napoleon werden
er geen huwelijksakten, ook geen overlijdensakten uitgeschreven. Het waren slechts korte notities. In
Zeeland - het Zeeuwse archief te Middelburg heeft prachtig materiaal! - zijn we op weesboeken, op
notulen etc. aangewezen om bijzonderheden op te sporen!
Maar wees gerust: Hoe meer we weesboeken van Veere en Koudekerke, allerlei rechterlijke
documenten, schepenboeken van Koudekerke en Gapinge, notulen en kerkregisters uitplozen, des te
boeiender werd het beeld van onze Jacques III.
Hij bleek erg mobiel
te zijn! Misschien
door zijn vlucht op
jonge leeftijd? We
treffen hem zowel in
Veere, Serooskerke,
als in Koudekerke en
Gapinge.
(Illustr. van Gapinge
met de vliedbergen
rond 1700:
Landschapsatlas van
Walcheren, K. Bos en
J.W. Bosch, p. 61;
De bochtige weg van
Gapinge naar Veere loopt nog steeds over de oude kreekrug; was een belangrijke verbinding tussen
Veere/M’burg). We komen er straks op terug als het erom gaat waar Jacques III zijn laatste jaren
doorbracht! De mobiliteit van onze Jacques kan het beeld van historici misschien een beetje
bijstellen. Velen nemen aan dat ‘gewone mensen’ destijds weinig mobiel waren, vooral honkvast!
Graag brengen we Jacques’ omzwervingen en ontwikkelingen in kaart. Was er in het archief
aan de Vlissingse Hellebaardierstraat en in het Zeeuws archief te Middelburg iets vinden? Dat was
afwachten; elke keer was het spannend zodra we een oud boek openden! Archiefwerkers zagen ons
vaak komen. Ze kennen ons langzamerhand wel! Behulpzaam attendeerden ze ons erop dat er veel
materiaal is verdwenen, door overstromingen, oorlogen, branden, etc.! Toch konden ze desgevraagd
veel boeken en papieren uit het magazijn tevoorschijn halen. Soms waren het zware, grote folianten!
Bijvoorbeeld de Overlopers die in Veere bewaard zijn: dikke perkamenten, registers met namen van
www.ljjoosse.nl
land- en boerderij-eigenaren binnen gebieden die lagen tussen de diverse watergangen van
Walcheren. We deden er onze winst mee!
We proberen Jacques III op zijn beweeglijke levensreis te volgen. Gelukkig leverde speurwerk
meer dan genoeg op. Hij liet zich in Zeeland vrijwel direct en constant Jacob noemen, al werd zijn
naam vaak tot zijn levenseind op Franse manier als ‘Surmon’ geschreven!
In Serooskerke
Een verrassend levensteken van Jacob Surmon vonden we toen we kerkregisters inkeken van
Serooskerke. Daar stond zijn naam: Jacques Surmon. Want 21 mei 1702 presenteerde hij zich bij de
Nederduitsch Gereformeerde kerk te Serooskerke met een attestatie van de Waalse gemeente te
Veere. Liet hij het Franse milieu achter zich? Het lijkt erop! De Nederlandse preektaal en liturgie zal
hij zich eigen hebben gemaakt. Hij leerde er een meisje kennen: Cijntje (Xijntje of Josijntje) Adriaanse
de Lange. Of was het gewoon Sientje? Wie was zij?
Haar vader Adriaen Guiljaems de Lange, in Vrouwenpolder geboren, ongeveer 1638 als zoon
van Guillaem de Lange, ging in Zoutelande 19 april 1664 in ondertrouw met zijn Tanneken Jans
Sisau(x), geboren in Westkapelle, ongeveer in 1639, dochter van Jan Sisau(x) en diens tweede vrouw
Adriaentje Adamse Bastijnck. Haar opa van moederszijde: Jan Sisau, was in het Vlaamse Belle (nu
België) geboren in 1599. Spaanse vervolging dreef hem naar Westkapelle, waar hij 16 november 1668
overleed. Door haar opa had onze Zoutelandse Cijntje connectie met het hugenotenverleden.
Onverwacht troffen we haar naam bij het openen van het lidmatenregister van Koudekerke.
Cijntje is daar 7 juni 1693 “aengecoomen” uit “Soutelande”, haar geboorteplaats.
We denken dat ze in Koudekerke werk vond, op een boerderij als melkmeisje, of in een
huishouding. Het was immers pas “Anne-Liesjesdag” geweest: per 1 mei veranderden jongens en
meisjes via de Middelburgse ontmoetingsdag hun halfjaarlijkse baan (zie mijn Joosse verhalen). Het
droge kerkregister van Serooskerke vertelt ons dat zij 26 mei 1696 een attestatie van Koudekerke
inleverde in Serooskerke. Vond ze vanuit Koudekerke nu in dit dorp werk?
Ze was in ieder geval een van de jongeren die gemakkelijk veranderde van het ene dorp naar
het andere. Enkele jaren later, het is 1704, verhuisde ze al weer. Ze ging terug naar Koudekerke.
Opnieuw leverde zij daar haar attestatie in.
En dat deed onze Jacques ook! Eerst in 1702: van Veere naar Serooskerke. Daarna in 1704 van
Serooskerke naar Koudekerke. Cijntje en Jacques hielden zich dus keurig aan kerkelijke regels. Of was
er een bijzondere reden waarom ze zich netjes aan kerkgewoonten hielden?
Een gezin?
Er was inderdaad iets gebeurd! Hun eerste kindje: Adriaan Surmont diende zich aan. Hij werd
te Serooskerke 8 november 1699 gedoopt. Zijn doopgetuigen waren: Jan Adriaanse, ongetwijfeld een
oom, en Tanneke Sisaux, moeder van Cijntje. Geen familielid van Jacob was bij de doop aanwezig,
opvallend genoeg. Had Jacob III weinig contact met tante Madeleine in Veere? En waar was vader
Jacob? Wat was de datum van hun huwelijk, van Jacques Surmont en Cijntje Adriaense? We weten
het niet, jammer!
Waarom vroeg hij in 1702 eigenlijk zijn attestatie? Het dorp Serooskerke viel onder de Waalse
kerk te Veere, onder haar “bailleul” en kerkgebied. Jacques hoefde dus kerkelijk niet te verhuizen. Hij
deed het wel. Kennelijk vanwege zijn huwelijk en waarschijnlijk omdat hij zijn Franse milieu achter
zich liet. Dat spoort althans met het vervolg, al ruikt de naam van Sijntje’s vader ook een beetje
Frans: “Guillaems”, of zoals ze in Koudekerke in 1693 achter de naam van Cijntje Adriaens noteerden:
“Juliams”, breeduit geschreven: Adriaen Guillaemse de Lange.
www.ljjoosse.nl
Niet lang bleven ze in Serooskerke. In 1704 vertrekken Jacques en Cijntje naar Koudekerke
met attestatie van de Nederduitsch Gereformeerde kerk te Serooskerke. Ze werden in Serooskerke
apart uitgeschreven. Maar slaan we de registers van Koudekerke op dan lezen we dat “Jacques
Surmont met sijne vrouw” 7 september 1704 is ‘aangekomen’. Daar noemde Jacques III zich steeds
Jacob en ging er een mooie toekomst tegemoet. Dat wist hij uiteraard niet van tevoren! Maar was
verhuizen voor hem spannend, of was hij dat vanuit Frankrijk zo gewend dat hij echt mobiel, flexibel
was in zijn aanpassingsvermogen?
In Koudekerke
Ook al werden Jacob III en Sijntje in Serooskerke gescheiden uitgeschreven, ze zullen met hun
eersteling Adriaan samen in een huis hebben gewoond te Koudekerke. Of kregen ze bij moeder
Sisaux onderdak? Het duurde tot 1709 voordat de tweede werd geboren: dochter Anna op 1 april
1709; enkele dagen later, 4 april, werd Anna gedoopt. Getuigen waren zus Marie Surmont en haar
man: zwager Jan de Koster uit Sint Laurens.
Tussen haakjes: anders dan in later (onze?) tijd hielden vrouwen na een huwelijk haar eigen
(meisjes)naam. Ze bleven gewoon Sisaux, Surmon etc. heten!
We nemen aan dat Jacob werk vond op een boerderij. Hij stak zijn handen uit de mouwen, zo
blijkt later. Dat men hem vertrouwde, komt tevoorschijn in het feit dat hij na overlijden van zwager
Pieter Bosschaert ten behoeve van schoonzus Adriaentje Adriaanse de Lange de voogdij op zich nam
voor hun zoontje Pieter: 23 september 1712.
Een hofstede
Dat jaar kocht hij een hofstede. Het stuk land is er nog te bewonderen. Zijn kans greep hij
toen ene Cornelis Taerlinck stierf. Zoon en erfgenaam Samuel Taerlinck verklaarde ten overstaan van
schout Pieter Brasser te Koudekerke dat hij “de geheele hofstede”: huis, schuur, stallen, bakkeet en
boomgaard met het bijbehorende land in volle eigendom overdroeg aan “Jacob Suijrmond”. Waar
bevond zich de hofstede, waar lag het land?
De akte is er helder over. De hofstede bevond zich in “Coukke” met zo’n 8 gemeten zaailand
en 11 gemeten weiland in het “Oostmolen bloq”. Een ander deel lag in het “duijvenkeeten bloq” in
Oost-Souburg: zo’n 3 gemeten zaailand en 5 gemeten weiland; totaal kreeg hij 27 gemeten en een
aantal roeden land in handen. Zijn nadruk lag dus op veeteelt, al deed hij ook aan akkerbouw. Maar
we vergeten zijn boomgaard niet. Dat wordt later een ‘hot item’, althans de vrucht ervan!
De erven beklonken de koop met Jacob 17 februari 1712. Kon Jacob dat betalen? Jazeker: op
krediet. Hij leende 500 vlaamse pond van Pieter Wisse op voorwaarde dat hij het een jaar na dato zou
terugbetalen op straffe van interest over de jaren dat hij nalatig zou zijn. Het bleek geen probleem: 3
december 1715 legde hij 500 pond vlaams op tafel, noteerde schout Brasser.
Naderhand verklaarde diens weduwe Leuntje Brasser dat “Jacob Suijrmond” de schuld
inderdaad tijdig aan Pieter Wisse had voldaan. Daarom schrapte zij 6 oktober 1722 de overeenkomst
uit de boeken. Beter gezegd: gelukkig scheurde ze de bladzijden niet weg. Ze kraste de tekst van de
folio’s door, zodat we het nog kunnen navertellen! Anders gezegd, Jacob III werd een vermogend
man. Wie was Leuntje Brasser? Ja, een verwant aan schout Pieter Brasser te Koudekerke. Wat had zij
met die schuldakte te maken? Mengde een vrouw zich in mannenzaken? Dat raadsel zien we later in
de boeken opgelost! We letten eerst op het gezin van Jacob.
Gezinsleven
Na Adriaan (1699) en Anna (1709) kregen Jacob en Sijntje nog twee kinderen in Koudekerke:
Tanneke (1710) en Jacoba (1712). Bij de doop van Tanneke is zwager Pieter Bosschaert getuige. Ook
www.ljjoosse.nl
bij Jacoba zijn er geen Suurmonds aanwezig. We vermoeden dat vader Jacob II en moeder Anne de le
Haye zijn overleden. Van enig getuigenis van Madeleine Surmon of de kinderen Veau geen spoor!!
Uiteraard was er verdriet in het gezin. Vrouw en moeder Cijntje Adriaense de Lange overleed
20 november 1720 te Koudekerke. Vermoedelijk waren er al twee kinderen (jong!) overleden. Voor
de zekerstelling van zijn wezen ging Jacob III naar de Weeskamer te Vlissingen. Koudekerke viel
namelijk onder de Vlissingse landvierschaar: 29 augustus 1721 stond Jacob voor de voorname heren.
Hij, Jacob “Zuijrmont” verklaarde ten overstaan van Jan Jongepier uit Zoutelande, zwager en oom van
moederszijde, dat hij beide kinderen: Adriaan (22 jaar) en Anna (12 jaar) een startkapitaaltje van 50
carolus gulden zou meegeven bij ‘mondigheid’ dan wel bij hun huwelijk.
Jan Jongepier was waarschijnlijk een belangrijk man: schout/schepen van “Soutelande”. Daar
kwam “Cijntje” vandaan! De familie Adriaense Guillaems de Lange verkeerde dus niet in de kring der
armen.
Zorgvuldig liet Jacob vastleggen dat dit geldbedrag gedeeld zou worden indien beide kinderen
op dat moment zouden leven, maar dat bij overlijden van de één, de ander het gehele bedrag zou
erven. Conclusie: alleen zijn oudste zoon en dochter waren in leven. En: Jacob kon wat uitdelen, met
Jan Jongepier als familiegetuige! Hij rekende niet meer in vlaamse ponden, maar in harde Zeeuwse
guldens, ongetwijfeld in Middelburg geslagen. Ieder gewest had zijn eigen munt en muntmeester!
Een vraagje komt bij ons op: Miste Adriaan zijn moeder? Adriaan werd ouder, ging zijn eigen
weg. Daarbij botste hij op tegen het beleid van de kerkenraad. Hij had immers belijdenis gedaan, en
wel als 25-jarige: 25 februari 1720. Zijn moeder had het net nog meegemaakt. Had hij wilde haren?
De kerkenraad riep hem 24 februari 1726 ter verantwoording. Wat had hij uitgespookt?
Dat schreef de kerkenraad die dag op. En dat was niet mis! Althans in de ogen van de
ouderlingen! Hij was met een meisje: Tannetie Meertens, “naer de speelman” geweest! Wat was dat
voor iemand? Wel, een ‘speelman’ was destijds een entertainer die van kroeg naar kroeg trok om
jongeren/ouderen met muziek, liedjes en dansen te vermaken. ‘Spelen’ betekende toen (volgens het
Middelnederlands woordenboek): ‘een muziekinstrument bespelen, een voorstelling geven’. In de
ogen van de kerkenraad stond het gelijk met ‘vrijheid en blijheid, uitbundigheid en seksuele
uitspatting’.
Het kerkenraadverzoek trotseerde Adriaan bij herhaling. Hij weigerde 2 maart en 27 mei te
verschijnen voor de kerkenraad. Tannetie Meertens weigerde trouwens evenzeer! Uiteindelijk gaf
Adriaan zich op 1 juni 1726 gewonnen. Hij verscheen voor de Koudekerkse ouderlingen en betuigde
leedwezen over zijn misstap. Overigens ging in het dorp het gerucht dat Adriaen Adriaense (familie?)
enige keren bij afwezigheid van zijn eigen dochter zich vergrepen had aan Tannetie Meertens. Onze
Adriaen werd daarvan niet verdacht. Tannetie kwam nog steeds niet bij de kerkenraad: 24 november
1726 noch 23 februari 1727. Pas 1 maart 1727 betoonde zij de ouderlingen spijt voor haar gang naar
de speelman en voor een ‘vroeg kint’. Zo was die misstap dan achter de rug. Misschien miste Adriaan
vrouwelijk, vrolijk gezelschap. Dat vond hij in Jacomijntje Roelse te Grijpskerke. Bijna 30 jaar oud: 1
oktober 1730, trouwde hij met
haar.
Jacob III was intussen naar
Gapinge verhuisd.
In Gapinge
Leerde Jacob III een andere
vrouw kennen? Jammer dat er
geen huwelijksakten van gewone
www.ljjoosse.nl
mensen geschreven zijn. Huwelijk is toch geen onderhandse aangelegenheid?
In ieder geval zien we twee dingen gebeuren. Jacob deed zijn hofstede in Koudekerke van de
hand, met al het bijbehorende land. En we vinden hem ineens in Gapinge in 1728. (De illustratie van
dat lintdorpje hierboven is uit genoemd boek, pg. 61; de kerk is een van de weinige die de Reformatie
ongeschonden overleefde). Jacob III verhuisde dus weer eens, weinig gehecht als hij was aan
Koudekerke. Opmerkelijk: hij bewoog zich in dorpen waar nazaten later (honkvast?) woning en werk
vonden! Wanneer verhuisde hij? We trekken het zoveel mogelijk na.
Adriaan was in 1726 nog in Koudekerke. Dat lazen we in notulen van de kerkenraad! Hij
verscheen niet bij de ouderlingen in 1726. Was hij misschien niet steeds in Koudekerke?? En woonde
zijn vader Jacob III daar toen nog? Misschien niet. Want zoals gezegd: in 1722, enige tijd na overlijden
van Sijntje verkocht Jacob zijn hofstede in Koudekerke. Aan wie?
In een boek met transporten: overdrachten van eigendom, vonden we de koper: ‘Leunke
Brasser’. Haar naam kwamen we eerder tegen! Zij was namelijk de weduwe van Pieter Wisse in
Koudekerke van wie Jacob 500 pond had geleend. Ook familie van overleden schout Pieter Brasser.
Kennelijk verkeerde onze Jacob III echt in gegoede kringen!
Dat is geen wonder. Hij had een mooie hofstede. Jammer dat er geen bedrag vermeld is bij de
verkoop van zijn onroerend goed in Koudekerke: zijn hofstede en land in het Oostmeulen blok, en
van zijn land in het duivekeeten blok van Oost-Souburg. Het gaat om precies dezelfde boerderij en
hetzelfde land dat hij eerder in 1712 van erven Taerlinck kocht. Het zal hem geen windeieren gelegd
hebben.
Waarom verkocht hij het? Verhuisde hij dan al in 1722 naar Gapinge? En woonde Adriaan dan
misschien op zichzelf? Straks zien we Adriaan maar liefst molenaar worden, en wel in Grijpskerke.
Hield vader Jacobs verhuizing verband met een tweede huwelijk? We konden dit niet opgehelderd
krijgen!
We vinden hem pas enige jaren later in de rechterlijke archivalia van Zeeland in verband met
nalatenschappen. Waren die erfgenamen in Gapinge soms bang dat Jacob III hun familie-erfgoed zou
misbruiken? Wat weten we ervan?
Jacob hertrouwd
De erfgenamen van Cornelis Onderdijk en zijn vrouw Johanna Adriaense Welsoet’ zagen Jacob
Surmon en Mayken Lourens in 1727 intrek nemen in het huis van hun moeder Johanna te Gapinge.
Dit is een ietwat ingewikkeld verhaal. Dat doen we eerst even uit de doeken. Want zo krijgen we een
kijkje in de levenshouding van Jacques III en de verhoudingen in het dorp Gapinge.
Johanna Adriaense bleef in 1710 als weduwe van Cornelis Welsoet achter. Zij wist zich wel te
redden want ze kocht toen een hofstede en land. Ten zuiden en westen van het land en de boerderij
liep ’s heerenweg en ten noorden keek je uit op de vliedberg van de ambachtsvrouwe van Gapinge
die het Hof te Gapinge bewoonde. Daarover straks! Deze weduwe Johanna trouwde met Cornelis
Onderdijk die in 1722 als weduwnaar te Kats solliciteerde naar schoolmeester, koster en voorzanger
te Gapinge. Hij werd in 1724 inderdaad opvolger van meester Cornelis Welsoet, die was overleden. In
1727 kwam er tumult in Gapinge: meester Onderdijk, intussen genomineerd als diaken, kreeg als
gehuwd man omgang met de vrouw van Abraham Watervliet, te weten Centina Maertens. Hij werd in
zijn stiekeme gang naar Centina betrapt, ontkende maar viel door de mand. Een breed en smakelijk
verhaal in de notulen van de Gapingse kerkenraad. Molenaar Watervliet was pas, in 1724, getrouwd
met Centina en bleek haar te mishandelen.
Meester Onderdijk werd in maart 1727 geschorst, moest vertrekken en verhuisde daarop naar
Middelburg. Zijn vrouw Johanna overleed in 1727. Daarop trok schoonzus Maeijken Louwers samen
www.ljjoosse.nl
met onze Jakob in het leeggevallen huis van Johanna Adriaense, wed. Onderdijk-Welsoet. Maeijken
was eerder gehuwd met Johannes Welsoet. Na diens overlijden bleef zij in 1710 achter met twee
kinderen: de 10-jarige Maeijken en zoontje Cornelis van 10 jaar. In Jacob Zuermond vond ze haar
tweede man en samen trokken zij als gehuwden dus in de boerderij van schoonzus Johanna te
Gapinge.
Zoals gezegd, de erven van Johanna Onderdijk-Welsoet zagen dat met lede ogen aan. Zij
legden de schout van Gapinge 24 januari 1728 hun probleem voor. Op hun verzoek legden schout en
schepenen te Gapinge vast, dat alles wat zich in het huis, schuur, stallingen, bakkeet en boomgaard
bevond rechtens toebehoorde aan hen als erfgenamen en dat zij al dat goed te allen tijde konden
“allegeren”, konden opeisen. Dat werd 28 februari 1728 nog eens bekrachtigd. Ook de ontvanger van
de ambachtsvrouw van Gapinge, Veere en Sandyck kreeg opdracht vast te leggen dat Jacob Surmont
alle huispenningen voor het huis, schuur, stallingen, bakkeet, voor “hovenieringe en boomgaart” nu
en komende tijd diende te betalen. Anders gezegd, Jacob woonde sinds 1727 in Gapinge, pachtte het
huis van de overleden Johanna Adriaense (Onderdijk-)Welsoet.
De boerderij is afgebroken of in het water verdwenen. De locatie is nog steeds aanwijsbaar.
Wie vanuit de kerk door Gapinge rijdt in de richting van Veere ziet direct aan zijn linkerhand het
weggetje met de huidige naam: Vriezenveenseweg. Volg je die zo’n 500 meter, nog voor de volgende
kruising waar je het zicht hebt op het Hof van Gapinge, dan zie je aan de rechterkant achter in het
veld (naar het noorden!) de tweede vliedberg van Gapinge. Anders gezegd: nu sta je op de plek waar
Jacques III zijn laatste levensjaren doorbracht met Maeijken Louwers en pleegkind Janna Watervliet!
Rijd je even door dan zie je de Gapingse dreef die voorheen als s’ heeren weg om het middeleeuwse
Hof van Gapinge met tuin, akkers en boomgaard liep van Jacoba van Beieren en van een latere WICbewindhebber Abraham Bischop. Bij dat Hof van Gapinge staat nu een plaquette!
Het verhaal kreeg nog een staartje. Want molenaar Watervliet bleef zich misdragen. Hij kwam
in de gevangenispoort te Veere terecht. Wat moest er toen van zijn dochtertje Janna Watervliet
terecht komen. De kerkenraad ontfermde zich over haar in september 1727, zo verhalen de notulen.
De gemeenteleden konden op kaartjes inschrijven op haar verzorging. Dat hield in dat men Janna bij
zich moest houden, haar kleren moest “stoppen, naajen, wasschen en wringen”, haar “schoenen
lappen en schoenlapgelt zelf bekostigen”. Voorts behelsde het dat men haar “in de winter twee
maanden naar de diaconijschool” moest laten gaan.
Wie schreef erop in? Inderdaad, onder andere onze Jacob! En dat nog wel voor het laagste
bedrag aan verzorging en voeding tot haar “bemondigheid”. Hem werd haar opvoeding dus gegund.
Op 8 mei 1738 werd ze meerderjarig verklaard en was Jacob vrij van zorg. Toen leefde hij echter zelf
niet meer!
Misschien trok hem in 1727 de boomgaard te Gapinge? De ontvanger van belastingen sprak
specifiek over een tuinderij en boomgaard! Over dat laatste beschikte hij, naast zaai- en weiland, ook
in Koudekerke. Mogelijk was hij het liefst tuinder! En destijds kon je dan in Gapinge goed terecht!
Schutter
In 1730 kreeg hij er een baantje bij. Voor de Oostwatering stelde de dijkgraaf hem aan tot
“schutter”. Walcheren was verdeeld in een aantal wateringen en schutters zorgden in de praktijk
voor het water- en dijkbeheer.
De Oostwatering omvatte onder meer Veere en Gapinge. Voor elke watering waren telkenjare
twee schutters nodig. Zij hadden tot taak ervoor te zorgen dat losgeslagen koeien en verwilderd vee
de duinen niet zouden beschadigden. Deze moesten gevangen worden. Verwilderde en uitgebroken
koeien en ander vee moest ook van dijken en wateroevers worden weggehouden. Daardoor kon de
oostwatering onbeschadigd en veilig blijven. Een schutter was dus beschermer van afwateringen. De
www.ljjoosse.nl
kosten werden opgehoest door belanghebbende boeren. Die belasting heette ‘geschot’ (vanwege het
schutten van water), meestal bedroeg het vier vlaamse ponden per jaar per gemet. Schutter was een
mooi en respectabel bijbaantje.
Dat Jacob Surmont er in 1730 en 1731 voor gevraagd werd, zegt genoeg: hij genoot het
vertrouwen. Het sluit aan bij zijn verhuizing naar Gapinge die op z’n laatst in 1727 zal hebben plaats
gevonden. Nog in 1732 trad hij als schutter op in een proces over een insolvente boedel. Schout
Johan Willem Hekelbeke, schepen “Bartel Douljé, Jannis Bliek en Jacob Surmon” deden 30 april 1732
een rechterlijke uitspraak waaraan de erfgenamen gebonden waren. De erven behoorden uit de
erfenis nog schulden te voldoen. Intussen was weduwnaar Jacob dus hertrouwd met Mayken
Laurens.
Fruitteler Jacob?
Zijn tweede vrouw leren wij achteraf kennen: als weduwe. Hoe kwamen we achter de
verbanden met de families Welsoet? Wel de aanhouder wint. In dit geval kwam onze winst uit de
schepenboeken van Gapinge.
Het woonbezit van de overleden Jacob Surmont werd zwaar betwist. Daarbij komen we
Mayken ook in januari 1737 tegen. Jacob was in Gapinge fruitteler geworden. Misschien had hij een
goede fruitoogst achter de rug. Zelf kon hij de vrucht niet meer plukken. We houden het erop dat hij
het fruit had verkocht. Het lag nog opgeslagen in zijn gepachte huis.
Jan de Smith en Jan Matthijs Haluin begonnen een proces voor de schout van Gapinge. Ze
legden beslag, “arrest”, op “alle soo d’ appelen en frueyten als berustende zijn ten huijse van Mayken
Laurens wede. Jacob Surmon”: 13 januari 1737.
Onze conclusie is dat Jacob kort daarvoor overleed, eind 1736. De fruitoogst was geplukt en
binnengehaald. De oogst zal goed zijn geweest.
Niet alleen Jan de Smith en Jan Mathijs Halluin hadden er “disputen en differenten” over.
Bartel Peere, “woonagtig onder de heerlijkheijt Schellagh”, claimde de appels en ander fruit ook: 23
januari 1737. Zelfs meldde zich 26 januari 1736 nog een eiser: Jean Baptis Castel, en wel namens zijn
moeder Margrieta Jeanne de Tombre, wede. woonagtig in Brigdamme. De beide laatste eisers, Peere
en Castel, vingen bot. Ze waren te laat. Misschien zagen Jan de Smith en Jan Mathijs Halluin de bui
hangen: 20 januari 1737 kwamen zij tot overeenstemming. Ze sloten een “verdrag” voor de schout en
schepenen van Gapinge: Jan de Smith werd eigenaar van de “appelen en andere freuyten”. Hij moest
daarvoor alle proceskosten betalen. Jan Mathijs Haluin zag van de oogst af. Jan de Smith kon zich als
eigenaar rijk weten met de vrucht van het werk van Jacob III.
Daarmee komen we aan het eind van het bewogen leven van onze in Frankrijk geboren
Jacques III.
Afgesloten 20 mei 2014
www.ljjoosse.nl