DE ONTWIKKELING VAN OEVERVEGETATIE LANGS HET VOLKERAK-ZOOMMEER TOT EN MET 1993. Werkdocument: Auteur: 93.165X Merel Niekus. Prof H.C. Van Hall Insituut, Groningen. Stageverslag in opdracht van het RIZA. Lelystad, november 1993. Begeleiding: F. Kerkum. N. Geilen H. Coops. Voorwoord. Dit verslag is geschreven in het kader van een stage bij de afdeling biologie van het Rijksinstituut voor Intergraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA). De stageperiode liep van 26 juli tot 8 november. De inventarisatie in het Volkerak-Zoommeer was een onderdeel van de stageopdracht. Een ander onderdeel was het uitvoeren van een zoutexperiment met zaden van verschillende helofyten. Door slechte kieming van de zaden leverde dit experiment te weinig resultaten voor een verslag. Het stageverslag zal tevens als werkdocument verschijnen. Ondanks de kleine tegenslagen was dit een leerzame en interessante stage. Hiervoor wil ik mijn begeleiders bij het RIZA, Hugo Coops en Frans Kerkum en Piet Biezenaar, mijn begeleider op school, bedanken. Tevens wil ik Rienk Geene, Hans Schutten, Hugo Coops en Noel Geilen bedanken voor het begeleiden van de inventarisatie in het Volkerak/Zoommeer en de poging om mij enige plantenkennis bij te brengen. Als laatst wil ik Noel Geilen bedanken voor de extra begeleiding. Inhoudsopgave. Samenvatting Voorwoord Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Het Volkerak/Zoommeer 2.1 Gebiedsbeschrijving 2.2 Beheer/Beleid 2.2.1 Vooroeververdediging 2.3 Ontzilting 3. Methode (veldwerk, literatuuronderzoek) 4. Resultaten 4.1 Bespreking soorten 4.2 Bespreking per deelgebied 4.3 Conclusies resultaten 5. Discussie Literatuurlijst Bijlagen 1 Alfabetische soortenlijst Samenvatting. Het Volkerak-Zoommeer is een recent ontwikkeld zoetwater dat in 1987 is ontstaan uit de Oosterschelde na afsluiting door de Oesterdam en de Philipsdam. Sinds 1990 wordt de vegetatie van de oevers van het Volkerak-Zoommeer geinventariseerd door het RIZA. Analoog aan de rapporten van voorgaande jaren wordt voor 1993 de ontwikkeling van de oevervegetatie beschreven aan de hand van verspreidingskaartjes van de belangrijkste helofyten/oeverplanten. De verspreidingspatronen van de 4 jaren zijn met elkaar vergeleken en bediscussieerd. Nieuw is de beschrijving van de oevervegetatie voor verschillende deelgebieden die geografisch te onderscheiden zijn. De lokale verschillen in de oevervegetatie worden bediscussieerd aan de hand van veld- en literatuurgegevens over de bodem, begrazing, oeverbescherming en de mate van ontzilting in het gebied. Na de afsluiting van de Philipsdam vestigde zich een smalle helofytenkraag op de drooggevallen gronden langs de waterlijn. De verwachting was, dat in de daarop volgende jaren een dichte vegetatie van helofyten zou ontwikkelen en zich zou uitbreiden naar dieper water. Uit voorgaande rapporten blijkt echter, dat de ontwikkeling van de oevervegetatie stagneert. Hetzelfde kan geconcludeerd worden voor het jaar 1993. Er is nog steeds geen vegetatieve verspreiding van enige omvang opgetreden en de dichtheid is nagenoeg niet toegenomen. Ook het soortenspectrum is constant gebleven. Alleen Liesgras en Rietgras zijn toegenomen. Dit kan wijzen op gunstiger omstandigheden, zoals plaatselijk een betere ontzilting door een groot neerslagoverschot in de zomer. In het hele gebied zijn wel lokale verschillen waar te nemen in soortenspectrum en dichtheid. Voor deze lokale verschillen zijn een aantal omgevingsfactoren aan te wijzen die de ontwikkeling van de oevervegetatie beperken. De trage ontzilting blijkt plaatselijk de belangrijkste oorzaak te zijn van de stagnerende vegetatieontwikkeling. Deze gebieden worden nog grotendeels gekenmerkt door een open kweldervegetatie. Voor gebieden die grotendeels ontzilt zijn, is het ontbreken van enige oeverbescherming vaak de voornaamste oorzaak van een beperkte oevervegetatie. Begrazing door vee en/of vogels bemoeilijkt tevens de vestiging van nieuwe soorten en groei van gevestigde soorten. Langs niet natuurlijke oevers, zoals stortstenen oevers en dijken, speelt de golfslag een belangrijke rol in de vestiging van helofyten op de waterlijn. Op luwe plaatsen en achter stortstenen oevers worden brede rietkragen aangetroffen. Naast de al genoemde beperkende factoren is het huidige stagnante waterpeil een belangrijke beperkende factor voor het milieu van helofyten. Bijna alle geschikte lokaties zijn bezet, waardoor verdere ontwikkeling sterk belemmerd wordt. Geconcludeerd kan worden dat de stagnerende vegetatieontwikkeling niet veroorzaakt wordt door een factor maar dat meerdere factoren hiervoor verantwoordelijk zijn. Om deze stagnatie op te heffen moeten meerdere maatregelen worden uitgevoerd. Het voeren van een fluctuerend waterpeil is een van de voornaamste maatregelen. 1. Inleiding. Het Volkerak/Zoommeer is een recent ontwikkeld zoetwater, dat in 1987 is ontstaan uit de Oosterschelde na de afsluiting door de Philipsdam. Het (dynamische) zoute getijdegebied werd vervangen door een zoet (en helder) stagnant systeem. De verandering naar dit zoetwatersysteem brengt een aantal ontwikkelingen met zich mee die, door monitoring en begeleidend onderzoek, intensief gevolgd worden door verschillende afdelingen van Rijkswaterstaat. Sinds 1990 wordt de ontwikkeling van de oevervegetatie door middel van een jaarlijkse inventarisatie gevolgd door het RIZA. De resultaten hiervan zijn weergegeven in werkdocumenten [3,7,9]. De verandering naar het zoetwatersysteem zou een ontwikkeling in de oevervegetatie op gang moeten brengen leidend tot een oevervegetatie behorend bij een zoetwatersysteem. Dat wil zeggen, een sterke uitbreiding van helofyten op en langs de oevers en de opkomst van meer zoetwatergebonden soorten. Uit de voorgaande werkdocumenten [3,7,9] blijkt dat de ontwikkeling van de oevervegetatie in het huidige zoete milieu stagneert. Een aantal hieruit voortkomende vragen worden in dit verslag uitgewerkt. Omdat dit verslag/werkdocument voomamelijk gelezen zal worden door medewerkers van het RIZA, worden bepaalde termen als bekend verondersteld en zijn dus niet nader uitgelegd. Hoofdstuk 2 geeft een algemene beschrijving van het Volkerak/Zoommeer. In hoofdstuk 3 zullen de resultaten van de inventarisatie in 1993 vergeleken worden de resultaten van de inventarisaties in 1990, 1991 en 1992. Hoofdstuk 4 behandeldt de verschillende te onderscheiden deelgebieden, met als doel na te gaan of er lokale verschillen zijn in soortenspectrum en dichtheid van de oevervegetatie. Hierbij wordt gekeken naar de omgevingsfactoren, die een mogelijke oorzaak kunnen zijn voor die lokale verschillen. In hoofdstuk 5 worden conclusies getrokken n.a.v. de zo juist genoemde vraagstukken, worden aanbevelingen gedaan en worden suggesties geven voor eventuele te nemen maatregelen. 2. Het Volkerak-Zoommeer. In dit hoofdstuk wordt het gebied kort gei'ntroduceerd en zullen enkele termen die verder in het verslag vaak worden gebruikt ook kort worden uitgelegd. 2.1 Gebiedsbeschrijving. Het gebied Volkerak-Zoommeer ligt op de grens van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Holland. Het Volkerak-Zoommeer bestaat uit twee meren verbonden door het kanaal de Eendracht. Ten noorden van de Eendracht ligt het Krammer-Volkerak en ten zuiden het Zoommeer. Het gebied grenst aan de Oosterschelde, het Grevelingenmeer en het Haringvliet (Fig. 2.1). \ J \ ^ \ \ . 1- . ^ Grevelinoan /^-fif* V \ r lot \ WoeBewdeeiea*iB VKO« \ ^ v Yi f r ^ i •^***^^yvrr^ V. Figuur 2.1: - t « t « M \ Oo*t«racr*4da> ^ \«KreeKrekBAazen " ~*V \ ^4/ "3 vuytVaaaaaaan Gaiiarh— ^ ^ ^ / VI ) HOB. diep " \ ^ > * \ ^ . y~ o» f"7 WK** \ _ \ ^ " ^ - ^ / ,<n " ^ • ^ . ^^^1<^t«Vaaii«n^\ fc 3 -JC ' ( V , • " O v , '»» >< \« \ H, n / ° ^4l W«»M«r»c*»M» 5 Km V^^ Het Volkerak-Zoommeer. Gebiedsaanduiding: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Hellegatsplaten. Krammerse Slikken. Plaat van Vliet. Slikken van de Heen-west. Slikken van de Heen-oost. Dintelse Gorzen. Philipsdam. 8. 9. 10. 11. 12. 13. Noordplaat. Dintelsas. Benedensas. Prinsesseplaat. Speelmansplaten. Kreekrak. Voor de afsluiting. Het Volkerak-Zoommeer was voor de afsluiting een zoutwatergetijdegebied. Dit betekende een dynamisch gebied, waardoor een kenmerkend landschap werd gevormd van drooggevallen gebieden, ondiepe watergebieden en diepe geulen. De drooggevallen gebieden zijn te onderscheiden in slikken en schorren. De schorren zijn de hoger gelegen drooggevallen gebieden die vaak doorsneden zijn met kreken. Deze gebieden bestaan uit een kleiige bovenlaag met vaak een zandige ondergrond. Door de goede ontwatering is bij deze gronden vaak inklinking opgetreden. De lager gelegen slikken hebben over het algemeen een zandig sediment (lutumarm tot lutumrijk zand) en vaak zijn hier schelpenbanken afgezet. Deze gebieden zijn tamelijk vlak en worden niet doorsneden door kreken. Een uitzondering zijn de slikken van de Hellegatsplaten, die in paragraaf 3.2 worden behandeld. In de ondiepe watergebieden is door de getijdewerking zand afgezet, waardoor platen zijn ontstaan. Langs de oevers is het fijnere sediment (fijn zand en klei) afgezet. Zowel topografisch als morfologisch waren er dus al voor de afsluiting verschillende deelgebiedjes in het Volkerak-Zoommeer te onderscheiden (Fig. 2.1). Deze worden in hoofdstuk 2 verder behandeld. Na de afsluiting. Volgens het Deltaplan zou de Oosterschelde en het Krammer-Volkerak oorspronkelijk door de Oosterscheldedam van de zee worden afgesloten. Uit milieuoverwegingen is in de jaren zeventig besloten tot de aanleg van de stormvloedkering in de Oosterschelde. Vanwege een afspraak van een getijvrije scheepvaartverbinding is het Volkerak-Zoommeer afgesloten van de Oosterschelde. In 1986 werd de Oesterdam aangelegd en op 6 april 1987 was de Philipsdam klaar. Na de afsluiting nam de zoutconcentratie snel af. Binnen een jaar was het meer overwegend zoet, doordat het gebied met o.a water uit het Hollands Diep werd doorgespoeld. Het Volkerak-Zoommeer veranderde van een dynamisch gebied in een gesloten door de mens stagnant gehouden systeem. 2.2 Beheer en beleid. De gronden en wateren zijn grotendeels rijkseigendom. Kleine delen zijn in eigendom van waterschappen en particulieren. Het beheer valt te onderscheiden in waterbeheer en landschapsbeheer. Waterbeheer De uitgangspunten voor het te voeren waterbeleid zijn vastgesteld door de minister van Verkeer en Waterstaat. Het beheer wordt nader uitgewerkt in het beheersplan water voor het Volkerak-Zoommeer. De hoofddoelstelling wordt hierin als volgt geformuleerd: Het creeren en handhaven van een duurzaam en gezond functionerend watersysteem, waarin de eraan toegekende functies optimaal tot hun recht kunnen komen [5]. Bij het waterbeheer is een zo groot mogelijke beperking van verontreinigende stoffen op op het Volkerak-Zoommeer een belangrijk uitgangspunt. In het ruimtelijke gebruik zijn de natuurfunctie en de functie van de doorgaande vaarweg voor de beroepsvaart en de recreatievaart structuurbepalend voor het functioneren van het Volkerak-Zoommeer. Het waterpeil wordt, o.a. voor de beroepsvaart, sinds de afsluiting m.b.v. een aantal sluizen op NAP gehouden. De seheepvaart over het Volkerakmeer wordt voor een belangrijk deel bepaald door de beroepsvaart op het traject Volkeraksluizen - ScheldeRijnverbinding en de Krammer sluizen. In de zomermaanden is ook de recreatievaart op dat traject omvangrijk. Niet alleen wordt door de aanwezige sluizen het waterpeil constant gehouden, maar ook bezitten een aantal sluizen een zoet-zoutwater scheidingssysteem, waardoor de zoutbelasting van het Volkerak-Zoommeer beheerst wordt. Er vindt dus sturing van peilregeling en doorspoeling plaats. Een andere functie die het gebied voor een klein deel nu al vervult en die in de toekomst nog uitgebreid zal gaan worden, ligt op het gebied van de waterhuishouding voor de in de omgeving liggende landbouwgronden. Door de intergrale inpak van het beleid in het Volkerak-Zoommeer kunnen conflicten ontstaan. Dit geldt vooral voor de functie natuur. Door het huidige waterbeheer kan deze functie in gedrang komen (zie Discussie, Hoofdstuk 5). Landschapsbeheer. Het beheer van de drooggevallen gebieden en ondiepwatergebieden is nader uitgewerkt in het Inrichtings en Beheersplan Zoommeer en het beleidsplan KrammerVolkerak. Doelstelling die geformuleerd is voor het natuurbeheer: Het beheer van de natuur in het Krammer-Volkerak, de Eendracht en het Zoommeer, zal gericht zijn op het zich zo natuurlijk en volledig mogelijk laten ontwikkelen van ter plaatse thuishorende levensgemeenschappen van bos, halfopen landschap, moeras, grazig gebied en open water in zo groot mogelijke beheerseenheden [2]. Behalve de Speelmansplaten zijn in het kader van de Natuurbeschermingswet alle drooggevallen gronden en de ondiepwatergebieden tot NAP -1.75 m in 1988 aangewezen als natuurmonument. Het beheer van de drooggevallen gronden is in 1990 door de interimbeheerder Rijkswaterstaat directie Flevoland overgedragen aan verschillende beheerders: Staatbosbeheer, Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten en Stichting het Zeeuws Landschap. Vooroevers. Rijkswaterstaat (directie Zeeland) heeft de afgelopen jaren een aantal vooroevers aangelegd ten behoeve van de oeverbescherming en natuurontwikkeling. Vooroeververdedigingen zijn eilandjes of dammen die zich op een afstand van enkele honderden meters van de oever bevinden. Vaak bestaan de dammen uit stortsteen of een combinatie van zand en steen, waarin openingen zijn aangebracht. Hierdoor vormen de dammen geen belemmering voor de doorgang van o.a. vissen en blijft het contact met het open water gehandhaafd. De platen bestaan uit opgespoten zand en zorgen voor een luwte- en ondiepwatergebied en zorgen voor een vergroting van de oeverlijn. De vooroeververdedigingen dienen niet alleen om de afkalving van de oever tegen te gaan, maar ook om een ondiepwatergebied te creeren dat als paaigebied kan dienen voor vissen. Doordat het oppervlakte aan ondiepwatergebied is toegenomen, wordt zo de mogelijkheid geschapen voor een verdere uitbreiding van helofyten. Vooroevers worden nog steeds aangelegd (paragraaf 3.2). De aanwezige vooroevers staan aangegeven in figuur 2.2. Figuur. 2.2: Vooroevers in het Volkerak-Zoommeer. 23 Ontzilting. De term ontzilting wordt vaak gebruikt in het verslag en zal daarom nu nader worden verklaard. Uit onderzoek van Bekker et all [1]) blijkt, dat ontzilting over het algemeen invloed heeft op oevervegetatie van een zoet milieu. Er wordt over ontzilting gesproken, wanneer in de bodemlaag van 0 tot -1 meter het chloridegehalte kleiner is dan 1 g.l"1. Ontzilting vindt plaats bij een neerslagoverschot. Wanneer neerslag goed de bodem in kan dringen bij een grondwaterstand lager dan het maaiveld vindt verzoeting plaats. In de zomer loopt het zoutgehalte in het bodemvocht omhoog, omdat het vochtgehalte in de grond door verdamping daalt. Er kan dan ook d.m.v. cappilair transport zout water uit de ondergrond omhoog komen. Na de afsluiting van het Volkerak-Zoommeer is door Rijkswaterstaat onderzoek verricht naar zoutconcentaties in de bodems langs het Volkerak-Zoommeer. Uit de resultaten van dit onderzoek konden aannames gemaakt worden over het ontziltingsproces in de verschillende bodems [11,12,13]. Door een fluctuerend waterpeil te hanteren kan de ontzilting in het gebied misschien versneld worden [7]. Uit de onderzoeken van afgelopen jaren blijkt, dat hoogliggende schorren met een kleilaag op een zandondergrond zijn ontzilt. Een uitzondering vormen de bodems die doorsneden worden door diepe kreken. De ingedrongen neerslag spoelt bij deze lokaties weg naar deze kreken. Hoger liggende lutumarme slikgronden (minder dan 3 % lutum) en zandige platen zijn al ontzilt vanwege het goeddoorlatend vermogen van zand. Door het oppervlakkig overstromen met regenwater van vlakke meeroevers zijn deze nog niet ontzilt. Verwacht wordt, dat hier de ontzilting pas na 5 a 10 jaar is voltooid. Lutumhoudende slikgronden (lutumrijke zandgronden) ontzilten slechts langzaam door hun slecht doorlatendvermogen. Niet zouttollerante soorten kunnen zich op deze gronden alleen vestigen aan de rand van open water, op zandige hoogten en boven steile randjes langs kreken. Op de laagst gelegen lokaties houdt een soortarme vegetatie stand van in hoofdzaak eenjarige zoutplanten. 3. Methode. Van 27 juli tot 5 augustus is de hele oever langs het Volkerak-Zoommeer geinventariseerd. In tegenstelling tot dit jaar zijn in de voorgaande jaren (vanaf 1990) zijn de inventarisaties van het Volkerak-Zoommeer in de maand juni verricht. De methode die tijdens de inventarisatie is toegepast, is dezelfde als die van de vorige jaren. De jaarlijkse inventarisatie is niet zozeer gericht op het kwantitatieve aspect, maar meer op het beschrijvende karakter van de ontwikkelingen die de oevervegetatie heeft ondervonden en nog steeds ondervindt na de afsluiting. Gebieden met veel oevervegetatie en slecht bereikbare gebeiden zijn lopend geinventariseerd. De delen waar de oever uit stortsteen bestaat, zijn grotendeels uit de boot geinventariseerd. Ook is hier en daar te voet achter de stenen oever en in kreken de vegetatie nader bekeken. De Hellegatsplaten zijn door de geringe oevervegetatie langs de waterlijn voor het grootste deel uit de boot geinventariseerd. Het achterliggende krekensysteem van dit gebied is wegens tijdgebrek niet geinventariseerd. Ook havens en sluizen zijn meegenomen in de inventarisatie. In de regel wordt alleen die vegetatie geinventariseerd die zich onder en op de hoogtelijn van 10 cm vanaf de waterlijn bevindt. Houtachtige soorten, zoals wilgen, en planten die kenmerkend zijn voor bepaalde vegetatietypen worden wel genoteerd. Lopend wordt er nauwkeuriger geinventariseerd dan vanuit de boot. De structuur echter wordt ook vanuit de boot wel goed beschreven. De methode lijkt gevoelig voor externe omstandigheden. De gevolgde route is weergegeven in figuur 3.1. Van de belangrijkste aanwezige helofyten zijn de bestanden geschat en is de maximale waterdiepte, waarop zij nog voor kwamen, opgemeten. De genoemde gegevens zijn inclusief topografische coordinaten in Dbase 3 plus ingevoerd. Van de belangrijkste soorten zijn verspreidingskaartjes gemaakt met behulp van het tekenprogramma "Slide Write". Dit programma is ook in voorgaande jaren gebruikt, zodat alleen het invoeren van de nieuwe helofytendata nodig was. Van de volgende soorten zijn verspreidingskaartjes gemaakt: Lytrum salicaria Aster tripolium Senecio congestus Triglochin maritima Iris pseudacorus Juncus ambiguus Juncus inflexus Juncus effusus Juncus gerardii Glyceria maxima Phragmites australis Acorus calamus Sparganium erectum Typha latifolia Typha angustifolia Scirpus maritimus Scirpus lacustris ssp. lacustris Scirpus lacustris ssp. tahemaemontani Eleocharis palustris ssp. uniglumis Carex riparia Carex cuprina Grote kattestaart Zulte of Zeeaster Moerasandijvie Schorrezoutgras Gele lis Zilte greppelrus Zeegroene rus Pitrus Zilte rus Liesgras Riet Kalmoes Grote egelskop Grote lisdodde Kleine lisdodde Zeebies (Heen) Mattenbies Ruwe bies Slanke waterbies Oeverzegge Valse vossezegge Soorten waarvan vorig jaar verspreidingskaartjes zijn gemaakt en voor dit jaar niet zijn: Angelica archangelica Alisma Plantago-aquatica Festuca arundinacea Elymus athericus Agrosti stolonifera Carex riparia Grote engelwortel Grote waterweegbree Rietzwenkgras Strandkweek Fioringras Oeverzegge 8 Naast verspreidingskaartjes is bij de bespreking van de soorten gebruik gemaakt van literatuur om de soorten kort toe te lichten. Voor de bespreking van de deelgebieden in hoofdstuk 3 wordt zowel gebruik gemaakt van veldervaring als literatuur. Informatie over het zoutgehalte, de bodemsoort en de vegtatie is ontleend uit de raporten van H. Slager [11 ,12, 13] en D.L. Bekker & B. Spaans [1], waarin de resultaten worden beschreven van in raaien genomen monsters afkomstig uit de verschillende deelgebieden. Aangenomen wordt dat deze raaien representatief zijn voor de gehele deelgebieden. Dit betreft vooral de mate van ontzilting. Figuur 3.1: De gevolgde route van de inventarisatie. Vaarroute inventarisatie helofyten, juii-augustus 1993 4. Resultaten. 4.1 Bespreking soorten. De resultaten van het veldwerk en de daar uit voorkomende verspreidingskaartjes worden in deze paragraaf besproken. Niet alleen wordt naar de ontwikkeling van de laatste jaren gekeken, maar ook zullen de meeste soorten in het kort worden toegelicht. Omdat de gemeten maximale waterdiepten van een aantal helofytensoorten over het algemeen niet verschilde met die van het jaar 1992 zijn deze niet verder uitgewerkt. Net als voorgaande jaren is er geen uitbreiding naar dieper water. Lythrum salicaria (Kattestaart) Opnamen met Lythrum salicaria Volkerak/Zoommeer 1993 Kattestaart is een vrij sterk zoutmijdende soort. Optimale condities zijn vochtige tot natte grond en voldoende licht. Kattestaart komt op alle gronden voor, maar wordt echter niet op arme zandgronden aangetroffen. Deze soort verschijnt laat in de lente en sterft in de herfst tot de grond af. Kattestaart is voor het eerst in 1991 in de Eendracht gevonden. In 1992 is de plant driemaal aangetroffen in het oostelijk deel van het Volkerakmeer. Dit jaar zijn er 7 vindplaatsen gevonden, zowel langs het oostelijk deel van het Volkerakmeer als langs 10 de Eendracht en langs het Zoommeer (1 vindplaats). Er is sprake van een lichte toename. Alter tripolium (Zulte of Zeeaster). Opnamen met Aster tripolium Volkerak/Zoommeer 1 9 9 3 Het beste groeit Zulte op natte, zeer voedselrijke bodems. Zulte is een zouttolerante soort. Dit houdt in dat de soort in een brak milieu goed gedijt, maar zich in onverdund zoutwater niet kan handhaven. In een puur zoet milieu groeien volwassen planten wel goed maar hier is de aanwezigheid van Zulte in de regel niet bestendig; een tweede generatie wordt hier niet gevormd. De soort heeft weinig concurentievermogen en begrazing wordt niet goed verdragen. Al voor de afsluiting van het Volkerak-Zoommeer was Zulte aanwezig op de hoger gelegen schorren. In 1990 is de soort in het Volkerakmeer langs platen en op de oever van de Eendracht gevonden. In 1991 is geen duidelijke toename van Zulte waargenomen. In 1992 echter wel. Als nieuwe lokaties zijn de Prinsesseplaat en de Molenplaat genoteerd. In 1993 wordt met name langs de Schelde-Rijn verbinding een (lichte) toename geconstateerd. Het bedekkingspercentage van Zulte is langs de oevers klein. Vaak komt het voor in combinatie met ruigtekruiden en/of Moerasandijvie. 11 Senecio congestus (Moerasandijvie). Opnamen met Senecio congestus Volkerak/Zoommeer 1993 Moerasandijvie komt vooral voor op vochtige of natte grond. Op droog gevallen plekken sterft Moerasandijvie af. De soort is net als Zulte een zouttolerante soort. Moerasandijvie is een eenjarige plant. In 1990 vormt Moerasandijvie al op verschillende plekken een langgerekte zoom langs de oeverlijn op de Dintelse Gorzen, de Krammerse Slikken, de Plaat van de Vliet en de Slikken van de Heen. In 1991 is Moerasandijvie langs de oever toegenomen op de de Hellegatsplaten, de Slikken van de Heen, langs de Eendracht en het Zoommeer. De soort komt massaal voor op het plas-dras gedeelte van de oever. Ook in 1992 is er geen duidelijke toename of afname van Moerasandijvie langs de oevers. Bij het verspreidingkaartje van 1993 valt direkt de geringe aanwezigheid langs de Eendracht op. Waarschijnlijk is de relatief late inventarisatie in 1993 de reden hiervoor (zie methode). Moerasandijvie bloeit van mei tot juli. Door de afwezigheid van bloemen is Moerasandijvie vooral vanuit de boot moeilijker waar te nemen. In vergelijking met de verspreidingskaartjes uit voorgaande jaren is het aandeel van bestanden aan de Dintelse Gorzen groter. Dit is een gevolg van het feit dat hier meer opnames zijn gemaakt dan voorgaande jaren. Moerassandijvie komt zowel naast ruigtesoorten voor als in combinatie met zoutminnende soorten (Zilte greppelrus, Zilte schijnspurrie en Zeekraal). 12 Triglochin maritima (Schorrezoutgras) Opnamen met Triglochin maritima Volkerak/Zoommeer 1 9 9 3 Schorrezoutgras komt voomamelijk voor in zoute vegetaties en is gebonden aan vochtige tot natte standplaatsen. Op schorren komt het veelvuldig voor. Vaak staat deze soort naast Zulte of Zilte rus. Tevens komt Schorrezoutgras ook in combinatie met Riet en Zeebies voor. Schorrezoutgras gedijt goed bij maaien en beweiding. Na de afsluiting is de al aanwezige soort niet drastisch afgenomen. In 1991 bleef het aandeel van Schorrezoutgras over het algemeen constant. In 1992 is Schorrezoutgras op de Dintelse Gorzen verdwenen en zijn nieuwe lokaties in het Zoommeer waargenomen. In 1993 is Schorrezoutgras weer gelokaliseerd op de Dintelse Gorzen. Echter op de lokaties, Oude Tonge, het noord-westen van het Volkerakmeer, haven Bergen op Zoom en de Schelde-Rijn verbinding is Schorrezoutgras verdwenen. Voor een paar van deze verdwenen lokaties kan gelden, dat Schorrezoutgras gemist is, omdat Schorrezoutgras moeilijk is waar te nemen vanuit de boot. Dit geldt vooral voor de Schelde-Rijn verbinding. Er wordt dit jaar een (zwakke) afname geconstateerd. 13 Iris pseudacorus (Gele lis) Opnamen met Iris Pseudacorus Volkerak/Zoommeer 1993 Gele lis komt voor in stilstaand en in zeer langzaam stromend, voedselrijk water op allerlei grondsoorten, maar heeft de voorkeur voor kleibodems. Bij stromend water trekt Gele lis zich terug op de oever. Gele lis heeft een gering verpreidingsvermogen, namelijk alleen d.m.v zaaddozen (geen vegatieve verspreiding). De soort bloeit in de periode van mei tot juli. In 1991 is Gele lis voor het eerst aangetroffen in de Dintelse haven en aan de vaargeuloever van de Prinsesseplaat. In 1992 zijn pollen gevonden in de Dintelse haven, Philipsdam en de haven Tholen. Dit jaar is een nieuwe lokatie gevonden langs de Schelde-Rijn verbinding. 14 Juncus injlexus (Zeegroene rus) Opnamen met Juncus inflexus Volkerak/Zoommeer 1993 In 1990 zijn alleen bestanden in het Volkerakmeer gevonden. De jaren 1991 en 1992 laten hetzelfde beeld zien; er is geen sprake van afname of toename. Dit jaar waren tijdens de inventaristatie zowel Pitrus als Zeegroene rus aan het afsterven en daardoor moeilijk van elkaar te onderscheiden en kunnen zo met elkaar zijn verward. In de bloeiperiode en zolang de planten niet afsterven wordt dit gemakkelijker gemaakt door de kleur. 15 Juncus ejjusus (Pitrus) Opnamen met Juncus effusus Volkerak/Zoommeer 1993 In 1990 zijn alleen bestanden van Pitrus aan de zuidwest oever van het Volkerakmeer aangetroffen. In 1991 is de Prinsesseplaat als nieuwe lokatie genoteerd. In 1992 kwamen ook voor het eerst pollen op de Dintelse Gorzen voor. In 1993 kan deze soort, zoals reeds vermeld, verward zijn met Zeegroene rus (zie Juncus inflexus). Zowel voor Pitrus als Zeegroene rus is er in 1993 geen duidelijk verschil met 1992 waargenomen. 16 Juncus ambiguus (Zilte greppelrus) Opnamen met Juncus ambiguus Volkerak/Zoommeer 1993 Zilte greppelrus komt voomamelijk voor in een zout milieu. Vermoedelijk kwam de soort voor de afsluiting op de hoge gorzen voor. In 1990 stond Zilte greppelrus voomamelijk langs de oever van het Volkerakmeer. 1991 wordt mogelijke een lichte afname van de soort waargenomen. In 1992 is de afname duidelijker, omdat de ssort niet meer wordt waargenomen in het Volkerakmeer. In 1993 lijkt, bij vergelijking van de verspreidingskaartjes, de soort licht te zijn toegenomen. Nieuwe lokaties zijn gevonden op de Slikken Heen-west, de Hellegatsplaten en langs de Eendracht. De toename is echter waarschijnlijk maar schijnbaar. Waarschijnlijk is de soort anders benoemd tijdens de invetarisaties van de jaren 1992 en 1993. 17 Juncus gerardi (Zilte rus) Opnamen met Juncus gerardi Volkerak/Zoommeer 1 9 9 3 Zilte rus toont hetzelfde verspreidingsbeeld als Zilte greppelrus. Dit jaar zijn de lokaties langs de Eendracht verdwenen en ook op de Prinsesseplaat is het aandeel kleiner geworden. Op de Dintelse Gorzen zijn echter, in tegenstelling met voorgaande jaren, een aantal bestanden op de oever waargenomen. 18 Glyceria maxima (Liesgras). Opnamen met Glyceria maxima Volkerak/Zoommeer 1 9 9 3 In 1990 zijn enkele bestanden gevonden op de Dintelse Gorzen en langs de Eendracht. In 1991 is het aantal lokaties toegenomen. Het gaat om kleine bestanden die voomamelijk op beschutte en zeer ondiepe plekken staan. Als nieuwe lokatie wordt het oostelijk deel van het Zoommeer aangemerkt. Ook zijn er in 1991 meer bestanden langs de Eendracht. In 1992 is deze soort juist afgenomen. Een aantal kleinere bestanden zijn verdwenen. 1993 laat weer een toename van deze soort zien. Nieuwe lokaties zijn de Dintelse Gorzen, de Schelde-Rijn verbinding en de Dintelse haven. L9 Phalaris arundinacea (Rietgras) Opnamen met Phalaris arundinacea Volkerak/Zoommeer 1993 Rietgras vestigt zich voomamelijk hoog op de oever. In 1990 is Rietgras gevonden op een beperkt aantal plaatsen, waaronder de Dintelse Gorzen. In 1991 blijft het verspreidingspatroon gelijk. Behalve het verdwijnen van Rietgras op de Dintelse Gorzen is dit in 1992 ook het geval. Het aandeel van Rietgras bleef in deze jaren gering. Dit jaar is er echter een duidelijke toename waar te nemen. Veel bestanden zijn aangetroffen op de Dintelse Gorzen. De Dintelse haven, de Eendracht en de ScheldeRijnverbinding zijn nieuwe lokaties. 20 Phragmites australis (Riet) Opnamen met Phragmites australis Vo Ikerak/Zoommeer 199 3 Riet komt voor in allerlei soorten watertypen en bodems. Riet kan zich lang handhaven bij uitdroging, op brakke en op zilte grond. De meest geschikte grondsoort voor Riet is klei gevolgd door kleiig zand. De riethalmen zijn door hun bouwwijze in staat om invloeden als wind en golfafslag te weerstaan. Onder water verstevigt Riet met wortelstokken de oeverbodem en beschermt zo de oever tegen erosie. De wortelstokken zorgen voor een snelle regeneratie en het vermogen van Riet om vanaf de oever het water in te groeien. Riet heeft mede daardoor een groot dispersievermogen. De soort kan zowel uitbreiden door wortelstokken als via zaad en uitlopers van de Stengel. Bij vermeerdering via wortelstokken en uitlopers van de Stengel is er sprake van vegatieve verspreiding. De maximale uitbreiding van Riet naar dieper water bedraagt enkele meters. In alle jaren komt Riet veelvuldig langs de oevers voor. In 1992 waren de bestanden in omvang toegenomen. Deze toename kan in 1993 niet worden geconstateerd. Dit jaar worden voor het eerst veelvuldig uitlopers aangetroffen op de Slikken van de Heenwest. De uitlopers liggen over het algemeen op beschutte ondiepe plekken los in het water. Er is dus nog geen vestiging in de waterbodem. De zojuist genoemde maximale uitbreiding voor Riet wordt niet in het VolkerakZoommeer waargenomen. Er is nog steeds geen sprake van een duidelijke uitbreiding naar dieper water. Dit jaar was de maximale diepte rond de 30 cm. 21 Acorus calamus (Kalmoes) Opnamen met Acorus calamus Volkerak/Zoommeer 1993 Kalmoes is voor het eerst in 1991 aangetroffen. De soort is gevonden op twee lokaties in de Dintelse haven en op een plaats aan de Eendracht. In 1992 is het bestand aan de Eendracht niet meer waargenomen. Ook in 1993 zijn alleen een paar pollen Kalmoes in de Dintelse haven gevonden. 22 Sparganium erectum (Grote egelskop) Opnamen met Sparganium erectum Volkerak/Zoommeer 1993 In 1990 is de Grote egelskop in een plas-dras oever achter een vooroeververdediging aangetroffen aan de westoever van de Eendracht. In 1991 is de soort tevens op twee plaatsen in de Dintelse haven aangetroffen. In 1992 is er een nieuwe vindplaats bijgekomen, namelijk bij Ooltgensplaat. In 1993 heeft het bestand op de in 1992 gevonden nieuwe lokatie Ooltgensplaat zich waarschijnlijk niet kunnen handhaven. 23 Typha latifolia (Grote lisdodde) Opnamen met Typha latifolia Volkerak/Zoommeer 1 9 9 3 Grote lisdodde heeft een zekere tolerantie voor brakwater. Net als Riet kan deze soort door wortelstokken uitbreiden naar dieper water. In 1990 is de soort voomamelijk op de drooggevallen platen in geringe mate aangetroffen. In '90, '91 en '92 zijn talrijke exemplaren gevonden van de hybride tusen Grote lisdodde en de Kleine lisdodde (Typha x Glauca). In 1991 was het aantal bestanden verdubbeld. In 1992 was het verspreidingsbeeld gelijk aan dat van 1991. De omvang van de bestanden leek echter over het algemeen toegenomen te zijn. 1993 laat hetzelfde beeld zien. Vaak gaat het nog om losse exemplaren of kleine pollen. Hier en daar zijn wat grotere stroken lisdodde aanwezig. Net als voorgaande jaren wordt Grote lisdodde niet op de Hellegatsplaten en de Slikken van de Heen-west aangetroffen. Als reden voor het wegblijven bij deze gebieden wordt in de voorgaande rapporten de zandige (voedselarme) bodem aangegeven. In 1993 is er nog steeds geen duidelijke vegatieve uitbreiding van Grote lisdodde. In tegenstelling tot de voorgaande jaren is de hybride dit jaar niet als zodanig waargenomen. Mogelijk is deze als Grote lisdodde benoemd. 24 Typha angustifolia (Kleine lisdodde) Opnamen met Typha angustifolia Volkerak/Zoommeer 1993 In 1990 zijn van deze soort slechts vijf bestanden in het gebied aangetroffen. In 1991 is van een toename van deze soort geen sprake. In 1992 neemt het aantal bestanden iets toe. Net als voorgaande jaren betrof het echter slechts zeer ijle bestanden of enkele losse individuen. In 1993 zijn als nieuwe lokaties de Krammerse Slikken en de Schelde-Rijn verbinding genoteerd. Langs de Schelde-Rijn verbinding staat een grote strook Kleine lisdodde (20 meter). De bestanden op de Dintelse Gorzen, de Philipsdam en Dintelse haven zijn niet meer teruggevonden. 25 Scirpus maritimus (Zeebies of Heen). Opnamen met Scirpus maritimus Volkerak/Zoommeer 1 9 9 3 Van de hier besproken helofyten is Zeebies de meest zouttolerante soort. Voor de afsluiting kwam Zeebies veelvuldig op de hogere schorren voor. Na de afsluiting vestigde de soort zich op de lagere beschutte delen van de oever en op steentaluds uit zaad dat nog aanwezig was in de bodem. In 1990 is de soort vooral gesignaleerd op de Plaat van de Vliet en langs de Eendracht. Op afkalvende en vlakke plaatranden is het aandeel van deze soort nog gering. In 1991 leek een geringe uitbreiding naar open water op te treden. Voor 1992 gold hetzelfde verspreidingsbeeld en de omvang leek iets toegenomen te zijn. In 1993 zijn er zowel voor de omvang van de bestanden als voor de verspreiding naar dieper water geen waarneembare veranderingen aan te geven. Zeebies komt veelvuldig voor op nog niet geheel ontzilte plekken en komt verspreid voor op stortstenen oevers. Nog steeds is het aandeel op de afkalvende platen gering. 26 Scirpus lacustris ssp. lacustris (Mattenbies) Opnamen met Scirpus lacustris Volkerak/Zoommeer 1993 Mattenbies is de minst zouttolerante soort. Mattenbies kan zich net als Riet, Grote en Kleine lisdodde verspreiden met behulp van wortelstokken (rhizomen). Het optimum van deze soort ligt in zoet water. Op stenen ondergrond gedijt de soort beter dan Riet. Mattenbies is weinig te zien in combinatie met Riet en Kleine lisdodde, omdat de rhizomen elkaar niet verdragen. Mattenbies mijdt plaatsen met weinig stroming en veel slibafzetting. Door het rechte diepe wortelstelsel kan de soort er echter wel goed wortelen. Dichte wortelstoknetwerken liggen op de grens met de vaste ondergrond, hierdoor wordt Mattenbies niet gemakkelijk uitgespoeld. In 1990 is Mattenbies nog niet van nature aangetroffen. Een aangeplant bestand bevond zich op de Plaat van de Vliet. De betreffende aanplant kon zich in het jaar 1991 niet handhaven (afgegraasd). Een nieuwe aanplant is aangelegd op de Hellegatsplaten. De aanplant betrof een experiment. Eind 1992 is de gehele aanplant geoogst, maar enkele losse exemplaren hebben zich tussen de stenen van de vooroeverdam gevestigd. In 1993 is hiervan nog maar een exemplaar gevonden. 27 Scirpus lacustris ssp. tahernaemontani (Ruwe of Steenbies) Opnamen met Scirpus lacustris (Ruwe of Steenbies) Volkerak/Zoommeer 1993 Ruwe bies is een zouttolerante soort. In 1990 is Ruwe bies voomamelijk aangetroffen op zandige, slikkige en vlakke oevers. Ook in 1991 betreft het kleine bestanden langs de Hellegatsplaten, Slikken van de Heen, Dintelse Gorzen, Krammerse Slikken, Plaat van de Vliet, de Eendracht en Prinsesseplaat. 1992 laat hetzelfde beeld zien. In 1993 is het verspreidingsbeeld hetzelfde. Vooral op de Molenplaat en de Prinsesseplaat lijken de bestanden echter groter te zijn. 28 Eleocharis palustris spp. uniglumis (Slanke waterbies) Opnamen met Eleocharis palustris Volkerak/Zoommeer 1993 In 1990 stond Slanke waterbies langs de zuidoever van het Volkerakmeer en op een plaats langs de Eendracht. Het ging hier om kleine bestanden. In 1991 is het bestand langs de Eendracht verdwenen. In 1992 is Slanke waterbies met nieuwe vindplaatsen in het Zoommeer licht toegenomen. Tijdens de laatste inventarisatie lijkt in het Zoommeer weer sprake te zijn van een lichte toename en wordt de soort ook op de Dintelse Gorzen aangetroffen. 29 Carex cuprina (Valse voszegge) Opnamen met Carex cuprina Volkerak/Zoommeer 1993 In 1990 en 1991 is Valse voszegge aangetroffen op lage stortsteentaluds in het gebied. In 1992 is het aantal lokaties toegenomen. Bestanden zijn toen aangetroffen langs de Eendracht en in het Zoommeer. In 1993 is een toename van deze soort met name in het oostelijk deel van het Volkerakmeer waargenomen. Een nieuw bestand is gevonden langs de Schelde-Rijn verbinding. Ook op de Plaat van de Vliet en in het Zoommeer zijn een aantal nieuwe bestanden waargenomen. Houtachtige planten. In het gebied komen redelijk veel houtachtige planten voor. Zowel in bosjes als losse exemplaren. In de jaren 1990 en 1991 zijn van de voorkomende wilgensoorten verspreidingskaartjes gemaakt. Dit rapport bevat geen verspreidingskaartjes van wilgen. De wilgen bevinden zich vaak hoog op de oever en bovendien is moeilijk na te gaan of zij op natuurlijke wijze gevestigd zijn of zijn aangeplant. 30 De volgende houtachtige planten zijn in 1993 aangetroffen: Salix cinerea Salix caprea Salix triandra Salix purpurea Salix viminalis Sambucus nigra Populus canadensis Abuts glutinosa Acer pseudoplatanus Ulmus spec. 4.1.2 Grauwe wilg Boswilg Amandelwilg Bittere wilg Katwilg Vlier Canadese populier Zwarte els Gewone esdoorn Iep Conclusies resultaten. In tabel 4.1 staat de mogelijke afname of toename van de besproken soorten aangegeven voor het jaar 1993. Bij een aantal soorten is geen verandering in dichtheid. In sommige gevallen kan geen uitspraak gedaan worden wegens onzekerheden in de opname. Het aandeel van helofyten lijkt constant te blijven. Sommige helofyten zijn zelfs (licht) toegenomen. Liesgras is het meest opvallend toegenomen (vooral de omvang van de bestanden). Het aandeel van de oorspronkelijke kweldersoorten blijft over het algemeen constant. Tabel 4.1.: De ontwikkeling van de oeverplanten in 1993. + = toename. 0 = geen toe- of afname. = afname. ? = onzekerheden in opname. Soort Ontwikkeling Soort Ontwikkeling Kattestaart 0 Riet 0 Zulte of Zeeaster ? Grote egelskop 0 Moerasandijvie 0 Grote lisdodde 0 Schorrezoutgras - Kleine lisdodde + Gele lis 0 Zeebies + Zeegroene rus ? Mattenbies - Pitrus ? Ruwe bies + Zilte greppelrus 0 Slanke waterbies + Zilte rus + Valse voszegge + Liesgras + Oeverzegge - Rietgras + 31 4.2 Bespreking per deelgebied. De verschillen in vegetatie langs de oevers van het Volkerak-Zoommeer duiden op lokale habitatverschillen in het gebied. Uit de inventarisatie blijkt ook dat dichtheden en bedekkingspercentages varieren. In dit hoofdstuk worden de verschillende deelgebieden met elkaar vergeleken om verschillen in oevervegatie zichtbaar te maken. Voor de indeling in deelgebieden is dezelfde indeling aangehouden als in de voorgaande rapporten (fig. 2.1). De huidige ontwikkeling van de oevervegetatie (vooral helofyten) naar dieper water is in het nu zoete Volkerak-Zoommeer afhankelijk van een aantal factoren. Deze factoren, die plaatselijk stagnatie in de ontwikkeling van de oevervegetatie kunnen veroorzaken, zijn: de voedselarme bodem (zand) het zoutgehalte van de bodem de golfexpositie van de oever begrazing van de oever De bovengenoemde factoren zullen per deelgebied behandeld worden. Langs de oevers komen vaak Wolfspoot, Klein hoefblad, Blaartrekkende boterbloem voor. Deze soorten worden aangeduid met de term algemeen voorkomende ruigtesoorten. De term wordt hierna veelvuldig gebruikt. Deze soorten staan dikwijls in combinatie met Riet, Zeebies en Rietgras. SLIKKEN VAN DE HEEN-WEST. Oeverbescherm i ng. De oever van de Slikken van de Heen-west, bestaat uit een onregelmatige steilrand, die ontstaan is als gevolg van afkalving van de oever in de periode na afsluiting. Er liggen een paar oude kribben, die afgebrokkeld zijn. Directie Zeeland van Rijkswaterstaat is begonnen met de aanleg van strekdammen en eilandjes bij de Slikken van de Heen-west en de Plaat van de Vliet, die respectievelijk ter bescherming van de oever en vergroting van de oeverlijn dienen. Richting Philipsdam bestaat de oever uit stortsteen (de Krammerdijk). lets verder is de overgang van stortsteen naar water minder extreem. In het ondiepe watergebied steken kleine platen boven het water uit [9]Oevervegetatie. Harig wilgenroosje domineert op de afslagklifjes met als bijsoorten Akkerdistel, Bitterzoet, Zilte greppelrus en Moerasandijvie (voomamelijk boven de 10 cm t.o.v. de waterlijn). Voor deze klifjes op de zandige meerbodem staan een aantal bestanden Riet en Zeebies. Een duidelijke strook van helofyten blijft echter achterwege. Plaatselijk is er dominantie van Moerasandijvie. Verder het land op en in kreken zijn grote plekken Zeekraal. 32 Dit jaar zijn massaal uitlopers van Riet op de ondiepe delen langs de Slikken Heenwest gevonden. Over het algemeen zijn deze uitlopers nog niet geworteld in de bodem. Een oorzaak van dit verschijnsel kan erosie zijn, waardoor de uitlopers wegspoelen. Verder het land op zijn wilgen talrijk aanwezig, vooral veel Boswilgen. In tabel 4.2 staat het relatieve aandeel van de genoemde soorten. Tabel 4.2: Oeverplanten Slikken van de Heen-west. + = matig voorkomend. ++ = voorkomend. +++ = veel voorkomend. ++++ = zeer veel voorkomend. Soort Voorkomen Algemeen voorkomende ruigtesoorten + ++ + Harig wilgcroosje +++ + Moerasandijvie ++ Riet + Zeebies + Ruwe bies + Langs de Krammerdijk domineren op de waterlijn Riet en Harig wilgeroosje. Hier is ook een pol Pitrus gevonden. Hoger op de oever bevinden zich de algemeen voorkomende soorten waaronder veel grassen (o.a ook Strandkweek), Brandnetels en Grote engelwortel. Hogerop staan veel wilgen, waaronder Boswilg en Schietwilg. Op de zandige platen langs de Krammerdijk staan soorten als Zulte, Moerasandijvie en algemeen voorkomende ruigtesoorten, waarachter weer stroken van Riet en Zeebies staan. Bodem. De bodem van de hoger gelegen gronden van de Slikken van de Heen-west bestaat uit klei op een zandige ondergrond (25 - 35% lutum). Deze is sterk doorsneden met kreken. Afgelopen jaren is hier veel klink opgetreden [11]. De bodem van de lagere delen langs de westoever van het Volkerakmeer bestaat uit lutumrijk zand (3 - 5% lutum). Onziltingstoestand. Uit de al eerder genoemde rapporten [11,12,13] blijkt, dat de bodem van de Slikken van de Heen-west voor het grootste deel ontzilt is. In 1991 is op de voormalige slikbodem nauwelijks ontzilting opgetreden. Daardoor kon een zoutminnende vegetatie zich handhaven. Gezien het aandeel van ruigtesoorten en Riet is de smalle oeverlijn in 1993 waarschijnlijk al voor een groot deel ontzilt. Langs de Krammerdijk speelt ontzilting geen rol, omdat de dijk, net als alle stortstenen oevers, na de afsluiting is opgespoten met zand. Voor de zandige platen kan worden gesteld dat zij, dankzij de 33 goeddoorlatende bodem, goed zijn ontzilt. Begrazing. Het land wordt tot dicht bij de waterkant door koeien begraasd. De Riet en Zeebies bestanden zijn door het vee aangevreten. PIAAT VAN DE VLIET. Oeverbescherm ing. Ook hier bestaat de oever uit een steilrand. Zoals reeds vermeld zijn in 1993 strekdammen en eilanden voor de Plaat van de Vliet aangelegd. Oevervegetatie. Voor het grootste deel is de oever begroeid met algemeen voorkomende ruigtesoorten, waarbij Harig wilgeroosje domineert. Daarnaast staan er voomamelijk rietstroken langs de oever. Ook andere helofyten, zoals Zeebies, Grote lisdodde en Slanke waterbies worden hier aangetroffen (tabel 4.3). lets hoger op de plaat staan Duindoorn en verschillende soorten wilgen, waaronder Laurierwilg en Katwilg. Voor de Krammersluis domineert Harig wilgeroosje met Riet. De bedekking is echter minder en de rietstroken zijn smaller als gevolg van de versterkte oever. Tabel 4.3: Oeverplanten Plaat van de Vliet. + = matig voorkomend. ++ = voorkomend. +++ = veel voorkomend. ++++ = zeer veel voorkomend. Voorkomen Soort Harig wilgeroosje ++++ Algemeen voorkomende ruigtesoorten ++++ Riet +++ Zeebies ++ Grote lisdodde + Bodem. Op het drooggevallen gedeelte van de Plaat van de Vliet bestaat het substraat uit lutumarm zand ( < 3 % lutum). Plaatselijk is er veel schelpmateriaal. Rond het drooggevallen gedeelte ligt een zandige ondiepe waterzone. Hier kunnen helofyten zich goed vestigen [2]. 34 Ontziltingstoestand. Na de afsluiting is door de goed doorlatende bodem in 1991 al 92 % van de totale zoutconcentratie uitgespoeld [11]. Aan de andere kant van de Philipsdam bevindt zich t.b.v. de sluizen een zoetwaterbekken. Vanwege een varieerend laag peil loopt via de goed doorlatende zandgrond een zoetwaterstroom uit het Volkerakmeer naar dit zoetwaterbekken. Dit heeft de ontzilting extra versneld [2]. Begrazing. Het gebied wordt begraasd door paarden. KRAMMERSLUIZEN TOT KRAMMERSE SLIKKEN. Oeverbescherming. Vanaf de Krammersluizen tot aan de Krammerse slikken loopt een aantal dammen, waarbij op de waterlijn stortsteen is aangebracht. Tabel 4.4: Oeverplanten Krammersluizen-Krammerse Slikken + = matig voorkomend. + -I= voorkomend. +++ = veel voorkomend. ++++ = zeer veel voorkomend. Soort Voorkomen Algemene ruigtesoorten, waaronder Harig wilgeroosje +++ Riet +++ Zeebies +++ Oevervegetatie. Langs de oever is op de waterlijn een duidelijke afwisseling in de dichtheid van helofytenkragen, bestaande uit Riet, Zeebies en hier en daar Grote lisdodde, waar te nemen. Vooral in bochten is het aandeel van Zeebies en Riet groter dan in de rechte stukken langs het Grevelingendam, omdat op deze plaatsen door sedimentatie kleine platen zijn ontstaan. Vooral dichtbij de Krammersluizen bestaat er een duidelijke zonering tussen Zeebies en Riet. Soorten als Grote waterweegbree en Zeegroene rus staan net boven de waterlijn op de stortsteen. Hogerop staan grassen (b.v. Engels slijkgras) en algemeen voorkomende ruigtesoorten. Op de dijk staan een aantal soorten wilgen. Langs de Grevelingendam staat tussen en naast Riet veel Harig wilgeroosje. Voor de oever bevinden zich veel stenen waartussen Riet heeft geworteld. Richting Oude Tongen wordt de bedekking van de oevervegetatie beduidend minder tot zelfs 35 minimaal. Riet en Zeebies hebben zich hier niet gevestigd. Langs het havenkanaal van Oude Tonge domineert Zeebies, waarmee de oever maar gedeeltelijk is bedekt. Door de beschutte ligging staan Riet, Zeebies en Grote lisdodde dieper in het water (maximale diepte van 40 cm. voor Zeebies). Ontzilting. De mate van ontzilting is hier niet van belang, omdat eerst een zandlaag wordt opgespoten voor de aanleg van de stortstenen oevers. Bodem. Voordat een stenen oever wordt aangelegd wordt vaak eerst een zandlaag opgespoten. Begrazing. Op de stenen oevers komt geen begrazing voor. KRAMMERSE SLIKKEN. Oeverbescherm ing. Het drooggevallen gebied heeft een zeer flauwe helling. Door erosie van de plaatranden in het eerste jaar van de afsluiting zijn hier en daar over grote lengten van de oever schelpenbanken gevormd [2]. Door de afwisseling van diepe en ondiepe watergebieden is op natuurlijke wijze een optimale omgeving geschapen voor vogels en vissen. De aanwezige dammen zorgen voor afscherming en bescherming van de oevers. Oevervegetatie. Op het westelijk deel van de Krammerse Slikken staat veel Harig wilgeroosje en Zeebies. Wat verder op de slikken staan soorten als Zeekraal, Greppelrus, Moerasandijvie, Zulte en algemeen voorkomende ruigtesoorten. Over het algemeen is de aanwezigheid van Riet gering. Er zijn een aantal bestanden Ruwe bies, Grote en Kleine lisdodde aangetroffen. Ook zijn een aantal pollen Slanke waterbies gevonden. Op de dammen staan pollen Riet, Zeebies en algemeen voorkomende ruigtesoorten. Ook staan er veel wilgen. De totale bedekking is hier minder dan op de zandige platen. 36 Tabel 4.5: Oeverplanten Krammerse Slikken. + = matig voorkomend. ++ = voorkomend. +++ = veel voorkomend. ++++ = zeer veel voorkomend. Soort Voorkomen Zeebies +++ Moerasandijvie + Zulte +++ Zilte schijnspurrie + Greppelrus ++ Algemeen voorkomende ruigtesoorten, waaronder Harig wilgeroosje ++ Bodem. De bodem van de Krammerse Slikken bestaat uit lutumarm fijn zand (<3 % lutum). Ontziltingstoestand. Uit de uitgevoerde zoutmetingen [11,12,13] blijkt dat de bodem van de Krammerse Slikken nauwelijks ontzilt is. In 1991 is nog maar een ontziltingspercentage van 4% vastgesteld [11]. De aanwezigheid van zoutminnende planten is echter de laatste jaren afgenomen. Een voorbeeld is de sterke afname van Zilte schijnspurrie en Zeekraal. Begrazing. Om verruiging tegen te gaan wordt op de Krammerse slikken een begrazingsbeheer toegepast. Begrazing vindt vooral plaats op de hogerliggende schorren, waar al grasbegroeingen aanwezig zijn. Wanneer na voldoende ontzilting op de slikken een behoorlijke oppervlakte aan grassen is ontstaan, zal het vee zich minder eenzijdig op de smalle schorren en op het oevergebied richten [2]. De Krammerse Slikken zijn een belangrijk gebied voor vogels. Hierdoor kan de oevervegetatie plaatselijk hinder ondervinden van vraat door vogels. OOLTG ENSPIAAT/HELLEG ATSPLATEN. Oeverbescherming. Vanaf de Krammerse Slikken tot aan Ooltgensplaat bestaat de oever uit stortsteen. De Hellegatsplaten worden door een meanderende hoofdgeul in een noordoostelijke en een zuidwestelijke deel verdeeld. Zowel voor het westelijk deel als het oostelijk deel ligt een strekdam. De oevers worden gekenmerkt door een steilrand. 37 Oevervegetatie. In de Galathese haven zijn de voornaamste soorten Riet, Harig wilgeroosje, Strandkweek en Zeebies. Van Galathea tot Ooltgensplaat is op de stortstenen oever de oevervegetatie gering of de vegetatie bevindt zich hoger dan 10 cm boven de waterlijn. Naast ruigtesoorten als Harig wilgeroosje, Zeezuring, Brandnetel, Wolfspoot, etc. zijn daar ook een aantal bestanden van Riet, Zeebies en Grote lisdodde te vinden. In het havenkanaal van Ooltgensplaat is vooral Riet en Harig wilgeroosje aanwezig. Ook hier bevindt Riet zich door de beschutte ligging dieper in het water (max. diepte is -45 cm.). Hogerop de oever staan bestanden van Valse voszegge, Scherpe zegge en onder andere Grote engelwortel. Voor al deze stenen oevers geldt dat het totale bedekkingspercentage van de oevervegetatie gering is in vergelijking met oevers zonder stortsteen. Op het westelijke deel van de Hellegatsplaten staat vooral Zeebies, Riet, grassen, Blauwe waterereprijs en algemene ruigtesoorten langs de oeverlijn. Tabel 4.6: Oeverplanten oostelijk deel Hellegatsplaten. + = matig voorkomend. ++ = voorkomend. +++ = veel voorkomend. ++++ = zeer veel voorkomend. Soort Voorkomen Moerasandijvie ++++ Harig wilgeroosje ++++ Algemeen voorkomende ruigtesoorten, vooral Reukloze kamille +++ Op het oostelijke deel domineert Moerasandijvie en Harig wilgeroosje. Verder is er veel wilgenopslag. De mate van voorkomen van oeverplanten is voor het oostelijke deel in tabel 4.6 weergegeven. Bij de Volkeraksluizen bestaat de oevervegetatie voomamelijk uit ruigtesoorten met hier en daar Zeebies en Riet. Soorten als Echt duizendguldenkruid, Rode ogentroost, Duindoorn zijn hier ook waargenomen. Bodem. In het westelijk gedeelte van de Hellegatsplaten bestaat de oever overwegend uit kleiige grond (25-35% lutum). In dit gedeelte komt door plaatselijke inklinking veel glooiend relief voor. In het oostelijk gedeelte van de Hellegatsplaten bestaat de oever uit lutumrijk zand (3-5% lutum). Er komen hier bodemgradienten voor van hoog, droog en voedselarm naar laag, vochtig en voedselrijk. Ontziltingtoestand. Het westelijk gedeelte van de Hellegatsplaten ontzilt moeilijk door de zware, slecht doorlatende, kleibodem. In het oostelijk gedeelte van de Hellegatsplaten gaat de 38 ontzilting sneller door de beter doorlatende bodem. In 1991 is op de Hellegatsplaten nog maar 27% ontzilt. Begrazing. Het gebied wordt begraasd door koeien en paarden. DINTELSE GORZEN. In dit gebied is in 1991 een uitgebreid krekensysteem aangelegd, dat als paaigebied voor snoek moet gaan dienen. Dit gedeelte is niet in deze inventarisatie opgenomen, omdat grote delen van de hier aanwezige oevervegetatie zijn aangeplant. De ontwikkeling van de oeverbegroeiing wordt hier gevolgd door de Directie Zeeland. Oeverbescherming. Vanaf de Volkeraksluizen tot aan de Dintelse Gorzen bestaat de oever uit een stortstenen oever. Voor de Dintelse Gorzen liggen strekdammen. Langs delen van de oever zijn schelpenbanken en afslagkliffen gevormd. Oevervegetatie. Op de stortstenen oevers staat in combinatie met de algemeen voorkomende ruigtesoorten voomamelijk Riet, Zeebies, Rietgras en Strandkweek. Ook zijn er enkele bestanden Grote lisdodde, Scherpe zegge, Gele lis, Liesgras en Kalmoes. Kalmoes en Gele lis zijn in de Dintelse haven aangetroffen. Hoger op de oever staan behalve wilgen ook Zwarte els en berken. Tabel 4.7: Oeverplanten Dintelse Gorzen. + = matig voorkomend. + -l= voorkomend. +++ = veel voorkomend. ++++ = zeer veel voorkomend. Soort Voorkomen Algemeen voorkomende ruigtc soorten Rietgras ++++ ++ Moerasandijvie +++ Zilte schijnspurrie, Zeekraal, Zilte rus +++ Zeebies ++ Riet + Liesgras + 39 Op de oever van de Dintelse Gorzen staan voomamelijk algemeen voorkomende ruigtesoorten met Kweek en Moerasandijvie. Langs slenken en kreken domineren soorten als Zilte schijnspurrie, Zeekraal en Moerasandijvie. Vaak worden zij gevonden in combinatie met Reukloze kamille, Greppelrus en Hertshoornweegbree. Bestanden Liesgras en Slanke waterbies zijn hier ook aanwezig. De bijdrage van Riet aan de oevervegetatie is minimaal. Zeebies wordt iets meer aangetroffen (tabel 4.7). Hogerop heeft zich plaatselijk een rietruigte ontwikkeld. Bodem. De oeverbodem bestaat uit laaggelegen lutumarme tot zeer lutumarm zandgronden (<3 % lutum). Hier achter liggen de hogere lutumrijke zandgronden (3-5% lutum), waarachter weer lichte zavel tot zware kleigronden liggen. Ontziltingstoestand. Langs de oeverlijn treedt verruiging op. Dit kan duiden op een redelijke ontzilting van de oever. De kreken worden getypeerd door een zoutminnende vegetatie. Uit voorgaande rapporten [11,12,13] blijkt ook, dat de ontzilting hier traag gaat. De achterliggende gronden zijn al voor een groot deel ontzilt. De Dintelse Gorzen zijn in 1991 voor 46 % ontzilt [11]. Begrazing. Delen van de oever van de Dintelse Gorzen worden extensief door koeien begraasd. SLIKKEN VAN DE HEEN-OOST. Oeverbescherming. De oever bestaat net als de Slikken Heen-west uit een steilrand. Langs de Eendracht is een stortstenen oever. Aan de kop van de Eendracht (kant Volkerakmeer) bevinden zich strekdammen. Oevervegetatie. In de inham naar de haven van de Heen staat in combinatie met Harig wilgeroosje voomamelijk Zeebies en Riet. Ook staan er enkele bestanden Grote lisdodde. Hetzelfde beeld geldt voor de oever langs het Volkerakmeer. In de kreken zijn de voornaamste soorten Moerasandijvie, Schorrezoutgras, Zulte, Zilte greppelrus, Zeekraal, Riet en Zeebies (tabel 4.8). Bodem. Langs het Volkerakmeer bestaat de bodem uit lutumrijk zand. De achterliggende gronden en aan de Eendracht zijn lichte tot zware kleigronden. 40 Tabel 4.8: Oeverplanten Slikken van de Heen-oost. + = matig voorkomend. ++ = voorkomend. +++ = veel voorkomend. ++++ = zeer veel voorkomend. Soort Voorkomen ++ + Zeebies Riet ++ Zilte schijnspurrie, Zeekraal, Schorrezoutgras, Zulte AJgemeen voorkomende ruigtesoorten, waaronder Harig wilgeroosje ++++ ++ Ontzilting. De bodem langs de kreken is niet goed ontzilt, omdat zoetwater afkomstig van neerslag oppervlakkig afstroomt naar deze kreken. De hoger liggende schorgronden zijn snel ontzilt na de afsluiting [11]. Gezien het ontbreken van de kweldersoorten langs de oeverlijn van het Volkerakmeer lijkt de oever geen zout water te ontvangen van de achterliggende gronden. Begrazing. Het gebied wordt niet begraasd. DE EENDRACHT. De oever van de Eendracht bestaat uit stortsteen, die hier en daar wordt onderbroken door inhammen en kreken. Oevervegetatie. Op beschutte plaatsen en in inhammen en kreken staan dichte Riet en Zeebies kragen (tabel 4.9). Bodem. De bodem langs de Eendracht bestaat gedeeltlijk uit klei met een ondergrond van zand, kleigrond en lutumrijke zandgrond. Op de stortstenen oever doet de bodem er niet veel toe. Bij kreken en inhammen is de grondsoort wel belangrijk. 41 Tabel 4.9: Oeverplanten Eendracht. + = matig voorkomend. ++ = voorkomend. +++ = veel voorkomend. ++++ = zeer veel voorkomend. Soort Voorkomen Zeebies ++ Riet +++ Algemeen voorkomende ruigtesoorten, waaronder Harig wilgeroosje ++++ Ontziltingstoestand. De oevers van de Slikken van de Heen-oost zijn voormalige schorgronden en zijn, behalve langs de kreken, goed ontzilt. Begrazing. Niet van toepassing. PRINSESSEPLAAT. Oeverbescherm ing. De Prinsesseplaat bestaat uit een vlakke zandplaat en eilandjes. Er is een hoofdeiland omringd door verschillende kleinere eilanden. De oever heeft over het algemeen een zeer flauwe helling. Oevervegetatie. Vanwege de zeer flauwe helling van de Prinsesseplaat is de zone met oeverbegroeiing hier relatief breed. Op het hoofdeiland staat zowel Riet als Zeebies. Op de vaste oever (de zandplaat) staat meer Zeebies dan Riet. Naast Zeebies en Riet staan op de oevers van de Prinsesseplaat soorten als Moerasandijvie, Zulte, Greppelrus en algemeen voorkomende ruigtesoorten zoals Harig wilgeroosje, Reukloze kamille en plaatselijk veel Grote waterweegbree. Zowel op de vaste oever als op het hoofdeiland staan een aantal bestanden Ruwe bies. Op plaatsen met lutumrijk zand domineren soorten als Zeekraal, Zilte schijnspurrie en Zulte. Op de hogere delen bestaat de vegetatie voomamelijk uit gras soorten (Poa) met Reukloze kamille als bijsoort. 42 Tabel 4.10: Oeverplanten Prinsesseplaat. -I= matig voorkomend. ++ = voorkomend. +++ = veel voorkomend. ++++ = zeer veel voorkomend. Soort Voorkomen Zeebies +++ Ruwe bies, Grote lisdodde + Riet ++ Zilte schijnspurrie, Zeekraal, Schorrezoutgras, Zulte ++ Algemeen voorkomende ruigtesoorten +++ Moerasandijvie, Zeeaster +++ Bodem. De bodem bestaat voomamelijk uit lutumarm zand met hier en daar plekken van lutumrijk zand, tot lichte kleigrond. Ontziltingstoestand. De Prinsesseplaat is door plaatselijk slecht doorlatende gronden en het afstromen van zoet water aan het oppervlak van het substraat over het algemeen slecht ontzilt. In 1991 is 21 % van de totale zoutconcentratie in de laag 0-3 m beneden maaiveld uitgespoeld. De hoger gelegen delen zijn beter ontwaterd en daardoor ook beter ontzilt. Dit geldt vooral voor het hoofdeiland. Begrazing. Behalve op de eilanden vindt er begrazing plaats. Het gebied is belangrijk voor vogels. Plaatselijk wordt schade aangericht aan de vegetatie door vraat van vogels en vee. MOLENPLAAT. Oeverbescherming. Behalve langs de Molenplaat bestaat de oever vanaf de haven bij Bergen op Zoom uit stortsteen. Oevervegetatie. In de inham naar de haven van Bergen op Zoom staat voomamelijk Harig wilge43 roosje, Riet, Zeebies en een aantal bestanden Ruwe bies. Vanaf de haven tot aan de Molenplaat staat op de stenen oever nauwelijks vegetatie. Rond de Broeckehaven en Molenplaat domineert Zeebies en Riet in combinatie met Harig wilgeroosje, Blaartrekkende boterbloem, Zompe rus en Moerasandijvie. Plaatselijk zijn er monoculturen van Riet. Ook staat er relatief veel Ruwe bies en enkele bestanden Grote lisdodde. Tabel 4.11: Oeverplanten Molenplaat. + = matig voorkomend. 4- + = voorkomend. +++ = veel voorkomend. ++++ = zeer veel voorkomend. Soort Voorkomen Riet ++++ Zeebies +++ Moerasandijvie ++ Algemeen voorkomende ruigtesoorten, waaronder Harig wilgeroosje Grote lisdodde +++ + Ruwe bies ++ Bodem. De bodem van de Molenplaat bestaat net als de andere platen in het Zoommeer uit lutumarm zand. Ontziltingstoestand. In dit gebied zijn geen zoutmetingen verricht. Het gebied heeft een goed doorlatende bodem. Bovendien vindt op de hogere delen vergrassing van de vegetatie plaats, wat wijst op vergaande ontzilting van de bodem. SCHELDE-RIJN VERBINDING. Oeverbescherm ing. De oever van de Schelde-Rijn verbinding bestaat uit stortsteen. Oevervegetatie. De vegetatie langs de oever verschilt nog wel eens in dichtheid. Vooral in de bochten zijn brede rietkragen aanwezig. Voor de rechte stukken is de dichtheid van de oevervegetatie weergegeven in tabel 4.12. 44 Tabel 4.12: Oeverplanten Schelde-Rijn verbinding + = matig voorkomend. ++ = voorkomend. +++ = veel voorkomend. ++++ = zeer veel voorkomend. Soort Voorkomen Riet + +++ Harig wilgeroosje +++ Algemeen voorkomende ruigtesoorten +++ Zeebies ++ Samenvatting deelgebieden. In tabel 4.13 zijn de kenmerken van de deelgebieden samengevat. 45 Tabel 4.13: Overzicht van de belangrijkste kenmerken van de deelgebieden. Deelgebied Oever Bodem Ontzilting Begrazing Oevervegetatie Klasse Soon Slikken van de Heen-West 4-1* 2 t + 1 3 4 Harig wilgeroosje Moerasandijvie Zeebies. Riet Slikken van de Heen-Oost 1-4 2-3-4 g - 1 2 3 Zulte Zeebies Harig wilgeroosje 4-1* 1 + 1 2 3 Harig wilgeroosje Riet Zeebies Plaat van de Vliel z g 1 1 0 + 1 2 3 Moerasandijvie Zeebies Greppelrus Hellegatsplaten (oost) 1-4 2-5 m + 1 1 2 Moerasandijvie I larig wilgeroosje Reukloze kamille Dintelse Gorzen 1-4 1 V + 1 2 3 Akkcrdistcl Zilte rus, Zeekraal Zeebies 2 2-3-4 g - 1 1 3 Harig wilgeroosje Akkerdislel Zeebies. Riet 1-3 1 m + 2 2 3 Zeebies. Zulte Moerasandijvie Riet Molenplaat 3 1 -g - 1 2 4 Riet Zeebies Grote lisdodde Schcld-Rijn verbinding 2 1 m - 1 2 3 Riet Harig wilgeroosje Zeebies Krammerse Slikken Eendracht Prinsesseplaat v Le gi Oever 1 = 2 = 3 = 4 = * = nrl.i Begrazing + = begrazingsbcheer vooroeververdediging stortstenen oever geen oeverbescherming stcilrand aanleg van vooroevers = geen begrazingsbeheer Bodem 1 = < 3% lutum; lutumarm zand 2 = 3- 5% lutum; lulumrijk zand 3 = 8-12% lutum; licht zavel 4 =12-25% lutum; zware zavel 5 =25-35% lutum; kleibodem Vegelalle (re latief) 1 - ++ + + 2 = ++ + 3 = ++ 4 = + Ontzilting van de bodem (0-3 m) 0 = < 10% m = 10- 30% v = 30- 50% g =50-70% zg = 70-100% 46 5. Discussie. Uit de vergelijking tussen de jaarlijkse inventarisaties van de oevervegetatie blijkt dat de ontwikkeling stagneert, met name in 1992 en 1993. De dichtheid en het soortenspectrum is nagenoeg niet veranderd. Tot op heden is er geen opvallende vegetatieve uitbreiding van helofyten naar dieper water. Globaal zijn de onderscheiden deelgebieden onder te verdelen in 4 groepen, die op elkaar lijken in vegetatiepatroon en waar vaak dezelfde omgevingsfactoren beperkend zijn voor de oevervegetatie (tabel 5.1). 1. 2. 3. 4. 5. Slikken van de Heen-west en oost, Plaat van de Vliet. Dintelse Gorzen, Hellegatsplaten. Molenplaat, Prinsesseplaat. Krammerse Slikken, Eendracht, Schelde-Rijnverbinding. Tabel 5.1: Overzicht van het aandeel helofyten in de oevervegetatie en de belangrijkste beperkende factoren voor de ontwikkeling van deze helofyten. -I= matig voorkomend. ++ = voorkomend. +++ = veel voorkomend. ++++ = zeer veel voorkomend. Gebied Aandeel helofyten Slikken van de Heen-west ++ Slikken van de Heen-oost ++ Belangrijkste beperkende factor/factoren Steilrand cn begrazing Plaat van de Vliet +++ Golfaanval Krammerse Slikken +++ Ontzilting, begrazing Hellegatsplaten + Ontzilting, begrazing, steilrand Dintelse Gorzen ++ Ontzilting, begrazing, steilrand Eendracht +++ Stortstenen oever Prinsesseplaat +++ Ontzilting, begrazing Molenplaat Schelde-Rijn verbinding + +++ +++ Stortstenen oever In groep 1 lijkt het aandeel van helofyten het kleinst te zijn. Door begrazing van de oevers kunnen de aanwezige oeverplanten zich niet verder ontwikkelen en vindt er door betreding verdergaande afkalving van de oever plaats (geldt niet voor de Slikken van de Heen-oost). De aanwezige steilranden belemmeren tevens een uitbreiding richting open water. Uitrastering van het vee uit de oeverzone en afvlakking van de steilranden zullen de kansen voor oeverplanten vergroten. 47 Deze gebieden zijn voor het grootste gedeelte ontzilt en het zoutgehalte speelt dus nauwelijks een rol in het vegetatiepatroon. Dit geldt niet voor de kreken, waar vaak nog een kweldervegetatie waar te nemen is. Het niet wortelen in de bodem van de uitlopers van Riet langs de Slikken van de Heen-west laat zien dat de omstandigheden hier nog niet optimaal zijn voor het Riet. Riet is in staat d.m.v. deze uitlopers minder optimale omstandigheden te ontvluchten. Op de Slikken van de Heen betreft het waarschijnlijk de relatief hoge zoutconcentratie in de bodem. Losgebroken uitlopers kunnen eventueel wel naar andere plaatsen vervoerd worden en zo voor vegatieve verspreiding zorgen. De deelgebieden in groep 2 kampen ook met de problemen van steilranden en begrazing. Tevens kan de ontziltingstoestand van de bodem hier van invloed zijn. Er zijn geen duidelijke beperkende factoren aanwezig voor de oevervegetatie op de Prinsesseplaat en de Molenplaat. Door de goed doorlaatbaatheid van de bodem is deze al goed ontzilt. De oevers zijn over het algemeen vrij van afkalving. De voedselarme zandige bodem kan een reden zijn voor het niet vestigen van een aantal helofytensoorten. Dat de oevervegetatie zich nog niet opvallend heeft uitgebreid richting open water, kan het gevolg zijn van vraat door watervogels. Op de Krammerse Slikken is nog maar weinig ontzilting opgetreden, waardoor deze op de hogere delen nog voomamelijk gekenmerkt worden door een kweldervegetatie. Het gebied is voorzien van vooroevers en is daardoor goed beschermd tegen afkalving. Op de waterlijn, waar de bodem wel is ontzilt, worden dan ook oeverplanten aangetroffen. Het afgrazen van de oevervegetatie door vogels kan van invloed zijn op het vegetatiepatroon. Een belangrijkere factor die het voorkomen van oeverplanten beperkt, is waarschijnlijk de voedselarme zandbodem. Langs stortstenen oevers zijn de mogelijkheden voor oeverplanten minimaal. Om toch enige mogelijkheden te scheppen voor deze planten zou een plasdras situatie gemaakt moeten worden. Dit kan bereikt worden door de stortstenen oevers verder van de vaste oever af te leggen, zodat er een achterliggend plasdras gebied onstaat. Op deze manier kan het areaal oeverplanten langs met name de Eendracht en de Schelde-Rijn verbinding vergroot worden. Naast de factoren die plaatselijk van invloed kunnen zijn op de vegetatie, vormt het huidige stagnante waterpeil een belemmering voor de ontwikkeling van de oevervegetatie. Het stagnante waterpeil beperkt het kiemingsoppervlak voor helofyten. Ook versterkt een stagnant waterpeil de afkalving van oevers, door een geconcentreerde golfaanval van windgolven op de oever [7]. Tevens ontstaat bij een constant peil een ongunstige verhouding tussen het oppervlak waarop helofyten zich vestigen en de graasdruk door vogels [14]. Geconcludeerd kan worden, dat er verschillende oorzaken aan te wijzen zijn voor de stagnerende ontwikkeling van de oevervegetatie. Wil men de oorzaken van de stagnatie wegnemen, dan zullen diverse maatregelen genomen moeten worden. Door manipulatie van het waterpeil kan het kiemingsoppervlak van helofyten vergroot worden. Voor een optimale ontwikkeling van de helofytenzone zou een peilbeheer 48 dienen te worden uitgevoerd met de belangijke kenmerken: lage waterstanden/droogvallende oevers in het voorjaar en voorzomer en hogere waterstanden in het najaar/winter. Vanuit natuurbelang zou gekozen moeten worden voor een peilverschil van minstens 40 cm [14]. Een ander voordeel van een fluctuerend peil zou een versnelde ontzilting van een groter deel van de oeverzone kunnen zijn [7]. Fluctuatie van het waterpeil kan echter nadelig zijn voor o.a de voorziening van landbouwwater en plaatselijk voor seheepvaart (bereikbaarheid van havens). Verder kunnen problemen ontstaan door een versnelde afwatering bij lagere waterstanden via de riviertjes Mark en Dintel. Het aanleggen van vooroevers is een effectief middel om de afkalving van de oevers tegen te gaan. Wanneer daarbij ondiep-watergebieden ontstaan, kunnen die waardevol zijn als paaigebied voor vissen en wordt door een plasdras situatie de vestiging van helofyten vergemakkelijkt. Begrazing van de hoger gelegen gebieden gaat daar verruiging tegen. Echter, omdat het vee vaak ook toegang heeft tot de oeverzone, vindt er ook begrazing van de smalle kwetsbare oevervegetatie plaats. Het slechts in beperkte mate toelaten van vee op de oever (drinkgelegenheid) kan bereikt worden door uitrasteren. Dit brengt hoge kosten met zich mee. Een goed ontwikkelde oevervegetatie is van belang voor het goed functioneren van een natuurlijk systeem als het Volkerak-Zoommeer. Het wel of niet uitvoeren van de bovengenoemde maatregelen hangt vooral af van in hoeverre de natuurfunctie van belang is in het Volkerak-Zoommeer. Wanneer de natuurfunctie voorop staat moeten de andere functies ondergeschikt worden gesteld. Onder andere zal dan een waterpeilvariant uitgevoerd moeten worden. Bij het handhaven van de huidige situatie zal de oevervegetatie zich niet verder ontwikkelen. 49 Literatuur 1. Bekker, D.L. en B. Spaans (1993). Vegetatie van het Krammer-Volkerak en Zoommeer in 1991. Rijkswaterstaat, Directie Flevoland, Laboratorium voor Plantenecologie der Rijksuniversiteit Groningen. Intern rapport 1992-19 Lio. 2. Beheerscommisie Krammer-Volkerak. Beheersvisie Krammer-Volkerak, Eendracht, Zoommeer. Ministerie van Landbouw en Visserij, Ministerie van Verkeer en Waterstaat ISBN 90-369-1064-1. 3. Coops, H. en J. Schutten (1991). Oeverplanten langs het Volkerak/Zoommeer in 1990. RIZA werkdocument 91.012X. 4. Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat (1991). Het Volkerak-Zoommeer zoet en helder. RIZA nota 91.027. 5. Iedema,W. e.a.(1992). En de zee werd meer. Evaluatie waterbeheer Volkerak-Zoommeer. Rijkswaterstaat, directie Zeeland. Nota AX 92.087. 6. Ivens, E. (1991). Natuurontwikkeling in de drooggevallen gebieden van het Volkrak/Zoommeer van 1987-1990. Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouw. Hoofdafdeling Milieu MI-OL-91-04. 7. Geilen, N. (1993). Oeverplanten langs het Volkerak-Zoommeer in 1992. RIZA werkdocument 93.008X. 8. Kraan, C. (1992). Invloed van waterdiepte op golfexpositie. Stage verslag. 9. Schutten, J., N. Geilen en H. Coops (1991). Oeverplanten langs het Volkerak/Zoommeer in 1991. RIZA werkdocument 91.177X. 10. Schutten, J., E.H van Nes en H. Smit (1990). Waterplanten in het Volkerak en Zoommeer in periode 1986-1989. DBW/RIZA Nota 90.053. 50 11. Slager, H. (1989). Onderzoek naar de abiotische factoren op de drooggevallen oevergebieden in het Krammervolkerak en het Zoommeer. Rijkswaterstaat, Directie Flevoland. Intern rapport 1989- 12 liw. 12. Slager, H. (1990). Het onderzoek naar de abiotische situatie op de oevergebieden in het Krammer-Volkerak en het Zoommeer in 1989. Rijkswaterstaat, Directie Flevoland. Intern rapport 1990-23 liw. 13. Slager, H. (1993). Het onderzoek naar de abiotische ontwikkelingen op de oevergebieden in het Volkerak/Zoommmer in 1990 en 1991. Rijkswaterstaat, Directie Flevoland. Intern rapport 1993-2 Lio. 14. Velden, J.A. van der en H. Smit (1991). Effecten van peilbeheer in het Volkerak-Zoommeer op natuurwaarden. RIZA werkdocument 91.187X. 15. Weeda, drs. E.J, R. Westra, C H . Westra, T. Westra (1985). Nederlandse Oecologische Flora, Wilde planten en hun relaties, deel 1. IVN,VARA,VERWIN. ISBN no. 90/6301/018/4. 16. Weeda, drs. E.J, R. Westra, C H . Westra, T. Westra (1987). Nederlandse Oecologische Flora, Wilde planten en hun relaties, deel 2. IVN,VARA,VERWIN. ISBN no. 90/6301/010/2. 17. Weeda, drs. E.J, R. Westra, C H . Westra, T Westra (1988). Nederlandse Oecologische Flora, Wilde planten en hun relaties, deel 3. IVN,VARA,VERWIN. ISBN no. 90/6301/021/4. 18. Weeda, drs. E.J, R. Westra, C H . Westra, T Westra (1988). Nederlandse Oecologische Flora, Wilde planten en hun relaties, deel 4. IVN,VARA,VERWIN. ISBN no. 90/6301/023/0. 51 Bijlage 1. Alfabetische soortenlijst oeverplanteninventarisatie Volkerak-Zoommeer 1990, 1991, 1992 en 1993. 1990 Acer pseudoplatanus Achillea millefolium Acorus calamus Agrostis stolonifera Alisma plantago-aquatica Allium schoenoprasum Alnus glutinosa Alopecurus geniculatus Anagallis tend la Angelica archangelica Anthriscus sylvestris Armoracia rusticana Arrhenatherum elatius Artemisia vulgaris Aster tripolium Atriplex prostrate Bel I is perennis Betula spec. Bidens cernua Bidens frondosa Bidens tripartita Brassica nigra Bromus hordeaceus Buddleja davidi i Calamagrostis epigejos Calystegia sepium Capsella bursa-pastoris Carduus crispus Carex acuta Carex acutiformis Carex cuprina Carex hirta Carex nigra Carex pseudocyperus Carex riparia Centaurium erythraea Cerastium fontanum Chamerion angustifolium Chenopodium album Cirsium arvense Cirsium vulgare Cochlearia officinalis Convolvulus arvensis Crepis capillaris Cytisus scoparius Dactyl is glomerata Dipsacus fullonum Eleocharis palustris spp. uniglumis Elymus athericus Elymus farctus Elymus repens Epilobium ciliatum Epilobium hirsutum Epilobium parviflorum Equisetum arvense Erigeron canadensis Eupatorium cannabinum Festuca arundinacea Festuca gigantea Festuca rubra Fraxinus excelsior Galium apartne Galium odoratum Galium uliginosum Geranium dissectum Geranium mo lie Geranium robertianum Glaux maritima Glechoma hederacea Glyceria maxima Gnaphalium luteo-album Helianthus annuus Heracleum mantegazzianum Heracleum sphondylium Hippophae rhamnoides Gewone esdoorn Gewoon duizendblad Kalmoes Fioringras Grote waterweegbree Bieslook Zwarte els Geknikte vossestaart Teer guichelheil Grote engelwortel Fluitekruid Mierik Glanshaver Bijvoet Zee-aster of Zulte Spiesmelde Madeliefje Berk Knikkend tandzaad Zwart tandzaad Veerdetig tandzaad Zwarte mosterd Zachte Dravik Vlinderstruik Duinriet Haagwinde Herderstasje Kruldistel Scherpe zegge Hoeraszegge Valse voszegge Ruige zegge Zwarte zegge Hoge cyperzegge Oeverzegge Echt duizendguldenkruid Gewone hoornbloem Ui Igeroosje Helganzevoet Akkerdistel Speerdistel Lepelblad Akkerwinde Klein streepzaad Brem Kropaar Grote kaardebol Slanke waterbies Strandkweek Biestarwegras Kweek Beklierde basterdwederik Harig wilgeroosje Viltige basterdwederik Heermoes Canadese fijnstraal Lever- of Koninginnekruid Rietzwenkgras Reuzenzwenkgras Roodzwenkgras Gewone es Kleefkruid Lievevrouwebedstro Ruw walstro Slipbladige ooievaarsbek Zachte ooievaarsbek Robertskruid Melkkruid Hondsdraf Liesgras Bleekgele droogbloem Zonnebloem Reuzenbereklauw Gewone berektauw Ouindoorn 1991 1992 1993 * * * * * * * * * # * * * * * * * * * * * * * * * • * * * * * * * * • * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * • * * • * • * * * * * * 0 * * * * * i * • * * * * # * * * * * • * * * * * * * * * * • * • 1990 Hippuris vulgaris Holcus lanatus Hordeum murinum Humulus lupulus Hypochaeris radicata Iris pseudacorus Juncus ambiguus Juncus articulatus Juncus bufonius Juncus compressus Juncus effusus Juncus gerardi Juncus inflexus Lactuca serriola Lemna minor Leontodon autumnal is Leucanthemum vulgare Limonium vulgare Lolium pererme Lotus tenuifolius Lycopus europaeus Lysimachia vulgaris Lythrum salicaria Halva neglecta Matricaria maritima Medicago arabica Hedicago lupulina Melilotus alba Mentha aquatics Myosotis palustris Myosotis stricta Odontites vernus Oenanthe aquatica Oenanthe lachenalii Petasites hybrida Phalaris arundinacea Phragmites australis Plantago coronopus Plantago lanceolate Plantago major Plantago maritima Poa annua Poa trivial is Polygonum amphibium Polygonum aviculare Polygonum hydropiper Polygonum tapathifolium Polygonum persicaria Polygonum polystachyum Populus deltoides Populus canadensis Potamogeton pectinatus Potentilla anserina PotentiUa reptans Puccinellia distans Pulicaria dysenterica Ranunculus acris Ranunculus repens Ranunculus sceleratus Rorippa amphibia Rorippa nasturtiumaquaticum Rorippa palustris Rorippa sylvestris Rubus caesius Rumex acetosa Rumex conglomeratus Rumex crispus Rumex hydrolapatum Rumex maritimus Rumex obtusifolius Rumex pallustris Rumex pratensis Salicornia spec. Salix alba Salix aurita Salix caprea Salix cinerea Salix dasyclados Salix fragilis Salix pentandra 1992 1993 * * * * * * Lidsteng Gestreepte witbol Kruipertje 1991 * * Hop Biggekruid Gele lis ZiIte greppelrus Zomprus Greppelrus Platte rus Pitrus Zilte rus Zeegroene rus (Compass I a Klein kroos Vertakte leeuwetand Margriet Lamsoor Engels raaigras Smalle rolklaver Uolfspoot Grote wederik Kattestaart Klein kaasjeskruid Reukeloze kamilie Gevlekte rupsklaver Hopklaver Witte honingklaver Uatermunt Moerasvergeet-mij-nietje Stijf vergeet-mij-nietje Ogentroost Uatertorkruid ZiIt torkruid Groot hoefblad Rietgras Riet Hertshoornweegbree Smalle weegbree Grote weegbree Zeeweegbree Straatgras Ruw beemdgras Veenwortel Varkensgras Uaterpeper Knopige duizendknoop Perzikkruid Afghaanse duizendknoop Amerikaanse populier Canada-populier Schedefonteinkruid ZiIverschoon Vijfvingerkruid Kweldergras Heelblaadjes Scherpe boterbloem Kruipende boterbloem Blaartrekkende boterbloem Gele waterkers Witte waterkers Moeraskers Akkerkers Dauwbraam Veldzuring Kluwenzuring Krulzuring Uaterzuring Zee- of Goudzuring Ridderzuring Moeraszuring Bermzuring Zeekraal Schietwi tg Geoorde wiIg Boswilg Grauwe wiIg Duitse dot Kraakwilg LaurierwiIg * • * • * • * • * * • • * * • * • * * * * * * * * * * * * * * * * * * • * * * • * * * * * * * • * • * # * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * • * * * • * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * • • * * • * * * * * * * » * * * • * * * * * * * * * * * * • * * 0 • * * • • * • * * * • * * 1990 Salix purpurea Salix repens Salix triandra Salix viminalis Sambucus nigra Scirpus lacustris spp. lacustris Scirpus lacustris spp. tabernaemontani Scirpus maritimus Sedum acre Senecio congestus Senecio jacobea Senecio paludosus Senecio viscosus Senecio vulgaris Sinapsis arvensis Sisymbrium officinale Solarium dulcamara Sonchus arvensis Sonchus asper Sonchus oleraceus Sonchus palustris Sparganium erectum Spartina townsendii Spergularia rubra Stachys palustris Stellaria media Suaeda maritima Symphytum officinale Taraxacum officinale Trifolium campestre Trifolium pretense Trifolium repens Triglochin maritima Tussilago farfara Typha angustifolia Typha latifolia Ulmus spec. Urtica dioica Veronica anagallis-aquatica Veronica catenate Xanthium orientate Zannichellia palustris palustris 1991 1992 1993 * • • * * * * * * * * * * * Bittere wiIg Kruipwilg Amandelwilg Katwilg Gewone vlier • * * Mattenbies • • * * Ruwe bies Zeebies of Heen Muurpeper Moerasendijvie Jacobskruiskruid Moeraskruiskruid Kleverig kruiskruid Klein kruiskruid Herik Gewone reket * • • * * * * * * • * * * * * * * * * * * * * • Bi tterzoet Akkermelkdistel Brosse melkdistel Gewone melkdistel Moeresmelkdistel Grote egelskop Engels slijkgres Rode schijnspurrie Moerasandoorn Vogetmuur Schorrekruid Smeerwortel Paardebloem Liggende kIaver Rode kI ever Witte klaver Schorrezoutgras Klein hoefblad Kleine lisdodde Grote lisdodde * * * * • * * * # * * * * * * * * * * * * » * • * * * * • • Grote brandnetel • * * * * * * Blauwe waterereprijs Rode waterereprijs Oeverstekelnoot * * * lep Zittende zannichellia * * * * * * * * * » • * * * * * * * * * * * *
© Copyright 2024 ExpyDoc