Bijlage: Het sociaal competentiemodel - Factor-E

> Bijlage:
Het sociaal
competentiemodel
Een andere manier van werken
Als je jongeren wilt helpen bij hun ontwikkeling, moet je kiezen hoe je dat gaat doen.
Een jongere moet bijvoorbeeld het vermogen ontwikkelen om tijdsafspraken te maken.
Wat doe je als een jongere te laat thuiskomt? Ga je straffen?
Als een jongere te laat thuiskomt, kun je tegen hem schreeuwen dat hij niet weer te
laat moet komen en morgen een uur eerder op bed moet. Maar je kunt ook zeggen
dat je blij bent dat hij weer thuis is en dat je je ongerust hebt gemaakt. Geef aan dat
hij nu gauw naar bed moet gaan en dat jullie er morgen verder over spreken. De
laatste manier gebruikt een pedagogisch werker die werkt volgens het sociaal
competentiemodel.
Ontwikkelingstaken
Het sociaal competentiemodel (SCM) is een methode die je kunt gebruiken in de
residentiële hulpverlening (residentieel = in een woonomgeving voor dag en nacht).
Deze methode borduurt verder op het uitgangspunt dat kinderen bepaalde
ontwikkelingstaken in hun leven moeten volbrengen. Zo’n taak is bijvoorbeeld voor
kinderen (4 tot en met 12 jaar) ‘vriendjes maken’ of ‘samen spelen’. Bij jongeren (12
tot en met 21 jaar) kun je denken aan een eigen identiteit ontwikkelen.
Vaardigheden
Om een ontwikkelingstaak te kunnen volbrengen, moet je beschikken over
vaardigheden. Voorbeeld: om vrienden te kunnen maken moet je beschikken over
sociale vaardigheden. Doorgaans hebben kinderen genoeg vaardigheden om deze
taken goed te volbrengen.
Wanneer kinderen deze taken goed volbrengen, hebben zij een grote kans om later in
hun leven evenwichtig te zijn.
Balans
De samenwerking tussen vaardigheden en ontwikkelingstaken geven we weer in een
balans. Als een kind over voldoende vaardigheden beschikt, is de balans in evenwicht.
Er zijn echter ook kinderen die niet genoeg vaardigheden hebben om de taken te
volbrengen. Hun balans is niet goed. Door het ontbreken van die vaardigheden kunnen
zij bijvoorbeeld gedragsproblemen laten zien.
Een kind kan vaardigheden missen omdat het een stoornis heeft, bijvoorbeeld ADHD.
Een kind kan ook vaardigheden missen omdat het uit een gezin komt waarin veel
gescholden en geslagen wordt. Dit zijn stressoren. Stressoren en stoornissen kunnen de
balans verstoren.
Ieder kind ondervindt wel eens stressoren. Een kind dat opgroeit in een veilige,
vertrouwde omgeving kan het best tegen een stootje. Protectieve factoren, zoals een
veilige thuisomgeving, hebben een gunstige invloed op de ontwikkeling.
Hoe werkt het sociaal competentiemodel?
Met het SCM ga je kinderen helpen die vaardigheden aan te leren die zij nog missen.
Je doet dit door positief gedrag te bekrachtigen en negatief gedrag te negeren.
Vervolgens reik je de kinderen een alternatief aan voor dat negatieve gedrag. Hierover
spreek je met hen. Samen stel je doelen op om aan te werken.
Wat in deze methode ook van belang is, is de manier waarop je de kinderen feedback
geeft. Vaak zijn mensen snel geneigd om alleen op negatief gedrag feedback te geven.
Het SCM zegt dat we dat anders moeten aanpakken. Je gaat bijvoorbeeld eerst contact
maken met een kind door het bij zijn naam te noemen of door oogcontact met hem te
maken. Vervolgens ga je over het onderwerp van de feedback (bijvoorbeeld feedback
geven op een verslag) positieve punten opnoemen. Je hoeft het dan echt niet te laten
bij één punt, je mag best meer punten opnoemen. Vervolgens geef je een suggestie
voor verbetering. Bijvoorbeeld: “Je bent al een heel eind op de goede weg. In je
volgende verslag zou ik deze puntjes ook nog meenemen, want dan heb je een
geweldig verslag.” Dit is een goede suggestie voor verbetering. Je praat niet over wat
niet goed gaat en wat allemaal ontbreekt. Dat is namelijk helemaal niet nodig.
Niemand vindt het leuk om te horen wat hij niet goed kan. Het is veel leuker om te
horen wat goed gaat. En in die suggestie voor verbetering geef je tussen de regels
door ook al aan wat ontbreekt.
Uitleg van de begrippen
Competentie
We noemen jongeren competent wanneer ze over voldoende vaardigheden beschikken
om de ontwikkelingstaken waarmee zij in het dagelijkse leven te maken krijgen goed
te kunnen vervullen. Competentie kun je zien als een balans.
Ontwikkelingstaken
Een taak is een opdracht waarvoor de cliënt gesteld wordt met de bedoeling deze uit
te voeren. Tijdens de ontwikkeling krijgt elk kind te maken met bepaalde taken.
Bijvoorbeeld zindelijk worden of vriendjes maken.
Vaardigheden
Een vaardigheid is een handeling die de cliënt moet uitvoeren om een taak te kunnen
volbrengen. Voorbeelden van vaardigheden zijn: sluitspieren beheersen, sociale
vaardigheden.
Stoornis
Voorbeelden van stoornissen kunnen zijn: depressie, ADHD, autisme.
Stressoren
Invloeden waaraan men zich niet of moeilijk kan onttrekken en die een negatieve
invloed uitoefenen op het functioneren. Voorbeelden van stressoren zijn: sterfgeval,
ziekte, onderdrukt worden.
Protectieve factoren
Protectieve factoren beschermen mensen tegen de invloed van stressoren en
stoornissen. Voorbeelden van protectieve factoren zijn: een veilige en vertrouwde
omgeving, een positief zelfbeeld.
Wat erg belangrijk is om te onthouden wanneer je werkt met het sociaal
competentiemodel, is dat je altijd uitgaat van het positieve! Je beloont positief gedrag
en ‘negeert’ negatief gedrag. Een kind gedraagt zich misschien negatief omdat het
zich nooit anders heeft leren gedragen. Je biedt dus een alternatief aan voor het
negatieve gedrag. Wat ook erg belangrijk is, is dat je een kind of jongere niet per se
iets nieuws gaat aanleren, maar dat je bestaande vaardigheden verder gaat
ontwikkelen. Dan is er een grotere kans op een succeservaring.