Download Berlijn Van De Wiel 33.2

Artikel: Ander tussen de anderen. Nederlandse stadsbeleving van Berlijn omstreeks 1900
Auteur: Clara van de Wiel
Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 33.2, 81-92.
© 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam
ISSN 0165-7518
Abstract:
While the cultural exchange between Berlin and the Netherlands in the 1920s
has been researched extensively, the period around 1900 has largely been neglected. At that time
Berlin was one of the most modern cities in the world, allowing a view into the contemporary
definition of modernity. In their writings diplomat J. van Oudshoorn, playwright Herman
Heijermans and journalist Augusta de Wit define and criticize the city of Berlin. By
investigating their literary work Clara van de Wiel researches how the perception of an urban
environment changed over time from a largely negative to a positive one.
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van
de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar
verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele
historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder
publiek te presenteren.
Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het
machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de
redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar
bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam •
www.skript-ht.nl • [email protected]
Ander tussen de anderen
Nederlandse stadsbeleving van Berlijn
omstreeks 1900
Clara van de Wiel
Het bruisende Berlijn in de roaring twenties is een geliefd onderwerp voor
historisch onderzoek, maar in dit artikel neemt Clara van de Wiel het Berlijn
rond 1900 onder de loep. Aan de hand van drie Nederlanders die voor langere
tijd hun intrek namen in deze moderne stad, onderzoekt zij hoe schrijvende
Nederlanders dachten over het hectische bestaan in de Duitse metropool.
Bij een bezoek aan Berlijn struikel je vandaag de dag bijna over het grote aantal
Nederlandse bewonderaars. Dat is geen nieuw fenomeen: over de jaren twintig en
dertig van de twintigste eeuw, waarin een bloeiende culturele uitwisseling tussen
Berlijn en Nederland bestond, zijn reeds diverse publicaties verschenen.1 Hoewel
om andere redenen, was Berlijn ook in 1900 een interessante stad die de aandacht
trok van buitenlanders, en werd hier de basis gelegd voor latere uitwisselingen.2
Het razendsnel gegroeide Berlijn was voor tijdgenoten de moderne stad in optima
forma, en daarmee een eenvoudig doelwit voor cultuurcritici. De pogingen
haar positie als hoofdstad van het nieuwe Duitse Rijk waar te maken met het
overdreven vertoon van technologische vooruitgang, werden aangegrepen om
haar reputatie van would-be hoofdstad nog meer te benadrukken.3
De stad begon als thema in de literatuur een steeds belangrijkere rol in te
nemen in het fin de siècle, waar zij in de Romantiek lang als een te alledaags of
zelfs vulgair onderwerp werd beschouwd om überhaupt van interesse te kunnen
zijn.4 Dit thematiseren van de stad leidde aanvankelijk vrijwel tot uitsluitend
negatieve beschrijvingen. De stad was het tegendeel van de romantische natuur
en daarmee een tegennatuurlijke omgeving voor de mens.5 Moreel verval,
vooral op zedelijk gebied, dat veroorzaakt werd door stedelijk leven was een
hoofdthema in de literatuur.6 De deplorabele gezondheidssituatie die in de
stad zou heersen, kreeg in de loop van de negentiende eeuw bovendien een
wetenschappelijke onderbouwing door de theorieën van de Franse arts B.A.
Morel over degeneratie. Degeneratie treedt volgens hem op onder invloed van
zogenaamde conditions dégéneratives: omstandigheden die het verval van de
mensheid in de hand werken.7 De stedelijke omgeving is zo’n omstandigheid bij
uitstek.
Het moge duidelijk zijn: de stad is in de eind negentiende-eeuwse literatuur
een verschrikkelijk oord waar de kunstenaar, en de schrijver in het bijzonder,
zich het beste verre van kan houden. Maar juist in de stedelijke omgeving was
de culturele elite gevestigd en naast afgrijzen wekte de stad onvermijdelijk een
Skript Historisch Tijdschrift 33.2
33.2 versie 4.indd 81
81
7-6-2011 18:06:49
grote fascinatie, en de ellende een zekere verlekkering op. Steeds duidelijker werd
dat de kunstenaar juist in de stad de vrijheid kon genieten waar hij zo naar op
zoek was.8 Het proces richting een positieve beoordeling van de stad voltrok zich
tussen 1910 en 1920, om uiteindelijk uit te monden in de rijke inspiratiebron die
Berlijn was in de jaren ‘20.9 De theorie van de Duitse socioloog Georg Simmel
kan gezien worden als een omslagpunt in de beoordeling van de stedelijke
omgeving.10 Simmel onderbouwt de tegennatuurlijke ervaring als zogenaamde
‘shock’ tot grondvorm van de Grossstadterfahrung.11 De shock is echter niet
uitsluitend negatief. Door die verzakelijking, anonimisering en het terugtrekken
van individuen achter een muur van indifferentie kan werkelijke individuele
vrijheid ontstaan.12 Omdat stedelingen met zoveel indrukken omgaan, moeten
ze automatisch een schifting maken in wat ze waar- en ‘voor waar’ nemen.
Dit proces van automatisch afstand nemen en zelfreflectie maakt de stedeling
tot een verfijnder persoon dan de plattelander. Iedere stedeling kan dit proces
doormaken: door zijn intellectuele vermogens kan hij of zij afstand nemen
van de stad en juist daarom daar tot een verregaande vorm van zelfstilering en
individuele vrijheid komen.13
Mijn onderzoek zal zich richten op de manier waarop Nederlandse
literatoren en correspondenten over Berlijn hebben geschreven rond 1900, om
daarmee te achterhalen hoe de beoordeling van de grote stad in deze periode
veranderde. Berlijn beschouwden zij als modernste stad der steden, en door te
kijken naar de Nederlandse perceptie van de Duitse hoofdstad komen we dus
veel te weten over een Nederlandse visie op het moderne leven in een grote stad.
Voor dit project heb ik drie personen uitgekozen die gezamenlijk een goed beeld
kunnen geven, te weten J. van Oudshoorn, Herman Heijermans en Augusta de
Wit. Ik zal daarbij aantonen, dat net zoals de algemene visie op ‘de stad’ en ‘de
moderniteit’ in het eerste decennium van de twintigste eeuw aan verandering
onderhevig was, ook de Nederlandse visie op Berlijn zeer divers en niet
uitsluitend negatief was.
J. van Oudshoorn: de eenzaamheid van de diplomaat
J. van Oudshoorn is een pseudoniem van de diplomaat J.K. Feijlbrief, die in 1905
wordt aangesteld bij het Nederlandse gezantschap te Berlijn. Begin jaren twintig
publiceert Van Oudshoorn in het literair tijdschrift Groot Nederland brieven, die
in een ik-perspectief zijn geschreven door een juist in Berlijn aangekomen gezant
en gaan over zijn belevenissen in de stad. Hoewel Van Oudshoorn de brieven als
literair werk publiceert, stelt zijn biograaf Wam de Moor mijns inziens terecht
vast dat de grote gelijkenissen met Van Oudshoorns eigen leven een verdergaande
historische interesse in de brieven rechtvaardigen.14
Van Oudshoorn arriveert in februari van het jaar 1905 in Berlijn en schrijft
de eerste brief over zijn belevenissen ongeveer een maand later: ‘Ik heb gewacht
met schrijven tot ik me enigermate op m’n gemak zou voelen. Voor het ogenblik
is dit nog geenszins het geval.’15 Deze eerste zinnen zijn tekenend voor de gehele
82
33.2 versie 4.indd 82
7-6-2011 18:06:49
brievenreeks die Van Oudshoorn over Berlijn zal publiceren. Het beeld dat hij
van de stad en zijn leven daarin schetst is uiterst deprimerend en zwaarmoedig.
In zijn beschrijving zit de traditionele afwijzing zoals we die in de literatuur van
het fin de siècle zo vaak tegenkwamen.16 Over de zedeloosheid van de grote stad
schrijft hij:
Wat men hier zoal aan zedenbederf te zien krijgt, stemt tot nadenken. Een
soortgelijk verschijnsel als zich bij de rijkdom voordoet. Een verplaatsen van
de grenzen door het aanleggen van een verlengstuk, [Van Oudshoorn doelt
hier op de steeds verdergaande degeneratie van de menselijke moraal](…)17
Ook de gezondheidssituatie in de grote stad en het drukke verkeer worden op
traditionele manier afgekeurd. Zo maakt Van Oudshoorn kennis met stedelijk
ongedierte, de zogenaamde ‘wantsjes, die overdag slapen om pas tegen donker
het huis te verlaten. Maar dan worden ze ook erg bedrijvig en de ganse nacht
hoort men er de deuren klapperen.’18
Observaties in zijn rol als buitenstaander vormen de rode draad in de
beschrijvingen van Van Oudshoorn. Juist die rol van buitenstaander leidt
tot zijn gedetailleerde verslagen. Zijn vestiging in Berlijn zouden we kunnen
vergelijken met de traditionele shock zoals Simmel deze in zijn theorie beschrijft.
De omgeving komt hem uiterst vreemd en beangstigend voor, en dit speelt
nadrukkelijk een rol in zijn beschrijving van de stad. Hij spreekt het zelf ook uit:
hij beschouwt zichzelf als ‘nog immer de flaneur.’19 In alle observaties klinkt een
distantie tot de stad en het stedelijk leven door.
Ontheemding, vervreemding, eenzaamheid; het beeld dat in de brieven van
Van Oudshoorn naar voren komt lijkt in de traditie te staan van de negatieve
perceptie van de stad. Toch valt er meer te zeggen over de manier waarop Van
Oudshoorn Berlijn ervaart en observeert. Zijn beschrijvingen zijn te gedetailleerd
en zijn ontdekkingstochten te veelvuldig om in het geheel afwijzend tegenover
de stad te staan. Fascinatie en nieuwsgierigheid moeten een grote rol hebben
gespeeld, wat ook blijkt uit de manier waarop De Moor zijn verhuizing naar
Berlijn typeert. Enerzijds voelt hij zich ‘weggepest’, anderzijds snakt hij ook naar
een nieuwe start.20 Die start kan in Berlijn worden gemaakt, en het voelt dan ook
alsof hij door de nieuwe stad wordt wakker geschud.21
Desondanks kan men zich bij het lezen van Het Onuitsprekelijke niet aan de
indruk onttrekken dat Van Oudshoorn diep ongelukkig is in Berlijn. Niet voor
niets komen gedachten aan suïcide meermalen terug en is zijn brief van oktober
1905 een aaneenschakeling van depressieve gedachten:
Dan ben ik een larf, een misgeboorte, een schim (…) Dan schrijd ik door
een gruwbare wereld, (…) alles krimpt er in duldeloze afwachting van
het bevrijdend woord en krijst me zijn haat toe en drijft me uit (…). Zo
uitgestoten ben ik de eenzaam afvallige en verdoemde (…)22
Skript Historisch Tijdschrift 33.2
33.2 versie 4.indd 83
83
7-6-2011 18:06:49
Berliner Stadtschloss omstreeks 1900
(bron: http://aboutberlin.wordpress.com)
84
33.2 versie 4.indd 84
7-6-2011 18:06:49
Maar de afzondering die Van Oudshoorn zoekt en de rol van eenzame die hij
zichzelf aanmeet heeft voor hem wel degelijk een functie. Allereerst ervaart hij
in zijn nieuwe stadsomgeving een ongelooflijke vrijheid, die hij daarvoor niet
kende: ‘Zo is de grote bekoring van mijn leven hier een besef van onbeperkte
vrijheid (…)’23 De anonieme stadsomgeving en de onverschilligheid van zijn
medestadsbewoners leiden dus ook tot de vrijheid waar hij zo naar verlangt. De
Moor constateert dat ook in zijn biografie. Naarmate de tijd vordert, wordt Van
Oudshoorn zich steeds meer bewust van de rol die hij in zijn nieuwe omgeving
kan gaan aannemen.24 Door het negatieve oordeel dat hij over de stad velt, kan
hij zichzelf blijven situeren als superieur: nog steeds een buitenstaander die haar
daarom bij uitstek kan becommentariëren. Door gebrek aan geld, vrienden en
een werkelijk thuis blijft hij in Berlijn een zonderlinge figuur die des te beter de
stad moreel kan beoordelen.
De stad Berlijn blijft voor Van Oudshoorn een ‘poel des verderfs’ en de
bevolking een koude, harde mensenmassa waarin men wordt getroffen door een
diepe eenzaamheid. Waar de beschrijving van Van Oudshoorn wel degelijk wordt
gekenmerkt door de traditie van stadskritiek en een algehele kritische houding
ten opzichte van het moderne, zien we in zijn brieven ook de verschuiving in
de richting van een positievere houding. Dat is precies het proces dat Simmel
beschreef, van de stedeling die na een aanvankelijke shock de stadservaring
door zijn eigen intellectuele vermogens uiteindelijk weet te overwinnen, is een
proces dat we in Het Onuitsprekelijke zien terugkomen. Hij schrijft niet voor
niets over ellendige ervaringen: ‘Thans vindt het me onkwetsbaar, want die het
eens in wenen kon doen uitbreken, hij behoort al niet meer tot de levenden. Ook
hij is een ander geworden, een ander tussen de anderen (…)’25 De Moor ziet in
de Berlijn-ervaringen die beschreven worden in Het Onuitsprekelijke dan ook
een onvermijdelijke basis voor het latere schrijverschap van Van Oudshoorn.26
Berlijn is daarin van belang omdat zij als traditiearme en modernste stad vatbaar
was voor de bekende kritiek op het moderne leven, maar daarmee ook het hier
bovenuit stijgen en het aannemen van een superieure positie. Juist in dit ‘Sodom’
kan Van Oudshoorn zijn intellectuele zelf-ontstijging volbrengen. Het eenzame,
buitengesloten ideaal dat Van Oudshoorn uiteindelijk nastreeft kan zodoende
perfect worden bevredigd in deze stad, die los van moraal en traditie nog altijd
zoekende was.
Herman Heijermans: de geestdrift van de bohemien
Herman Heijermans arriveert in Berlijn met een totaal andere instelling. Wanneer
hij in november 1907 aankomt in de Duitse hoofdstad zijn de verwachtingen
hoog gespannen, hij is immers een bekend figuur.27 Zijn belevenissen beschrijft
hij in een zogenaamd Skizzenbuch, waarvan er direct de nodige gepubliceerd
worden in het Berliner Tageblatt. Zoals gezegd concentreert dit onderzoek zich
op de gebundelde verslagen, daar deze specifiek voor de Nederlandse lezer zijn
uitgekozen en bewerkt, en derhalve in mijn onderzoek passen. Als naturalistisch
Skript Historisch Tijdschrift 33.2
33.2 versie 4.indd 85
85
7-6-2011 18:06:49
schrijver schreef Heijermans al eerder romans over het stedelijk leven in
Amsterdam, waarin de stad er niet al te best vanaf kwam.28 Het is zodoende
interessant om te zien hoe hij tegen de nog modernere stad Berlijn aankijkt en op
welke wijze dit tot uiting komt in werk dat in eerste instantie niet tot literatuur
wordt gerekend.
De meeste van Heijermans’ stukjes zijn beschouwend van aard en gaan over
het stedelijk leven in zijn geheel. Interessant aan zijn beschrijvingen is dat hij
zich ondanks zijn status van gerenommeerd toneelschrijver, onderdompelt in het
‘echte’ Berlijnse leven. Meerdere malen gaat hij incognito op ontdekkingstocht
naar de grauwste en duisterste plekken van de hoofdstad. Hij neemt zijn
taak in deze bijzonder serieus. Tegelijkertijd blijft hij onvermijdelijk ook
de beroemdheid, die samen met zijn echtgenote diverse feesten, partijen en
banketten afstruint. Juist deze paradox is tekenend voor de feuilletons van
Heijermans. Zowel het rauwe straatleven als het aan talloze etiquetteregels
gebonden luxe leven worden beschreven.
Het verbaast dan ook niet dat uit het beeld dat Heijermans ons van
Berlijn geeft een diepe ambiguïteit spreekt. De negatieve kenmerken van het
grootstedelijke leven komen uitgebreid aan bod. Het prostitutieprobleem en
het beruchte zedenverval worden door Heijermans onderzocht. Maar ook hier
probeert hij het op journalistieke wijze te doen, door op een ochtend de vele
vrouwen te interviewen die voor een SOA-test bij de politie langs moeten. Hij
schetst een treurig beeld: ‘Elken dag had je ‘r dezelfde monotone optocht – vele
tienduizenden in de week – van vrouwen met zijden rokken, hooge hakken, dure
hoeden – vrouwen die in Droschken aangereden kwamen (…) Nee – grappig
was ’t niet’.29 De bekendste en treffendste schets van Berlijn is waarschijnlijk
zijn artikel ‘Een nacht in het “Städtischer Opdach”’,waarin hij zich, vermomd
als zwerver, één nacht onderdompelt in het leven van een Berlijnse dakloze. In
dit stuk beschrijft Heijermans tot in de smerigste details wat hij aantreft in de
daklozenopvang, die in de Berlijnse wijk Prenzlauer Berg aan de Fröbelstrasse
was gehuisvest.
De grond was met papieren en rommel besmeurd – overal waren natte
gaten, waar ze gespuwd hadden. Dat met de lichamen samen, gaf ’n
kwellende wee-makende stank, die je niet trachtte in te slikken, die je niet in
je longen, je maag wou – en dan spuwde je dadelijk zelf – tot je ‘r an begon
te wennen…30
Men kan zich bij het lezen van deze, en andere passages uit zijn werk, niet aan
de indruk onttrekken dat Heijermans een bepaalde voldoening haalt uit het
schrijven over de ellende die hij aantrof. Heijermans gaat de hort op, zwelgt in de
ellende van anderen en schrijft het vervolgens bijna verlekkerd op.
Al lijkt dit wellicht het geval, het is ook bij Heijermans niet alleen
stedelijke ellende wat de klok slaat. Daar hij een publiek figuur is die overal
voor wordt uitgenodigd,31 zijn de feuilletons van Heijermans op te delen in
86
33.2 versie 4.indd 86
7-6-2011 18:06:49
enerzijds de als ooggetuige opgetekende verslagen van de Berlijnse armoede en
ellende, anderzijds de komische ontboezemingen over zijn strubbelingen bij het
meedraaien in de culturele elite. In zijn roman Diamantstad uit 1898 schilderde
hij reeds de armoede in de Amsterdamse Jodenbuurt met veel oog voor ranzige
details.32 Regelmatig komt dan ook terug hoe bevrijdend het is om de stad Berlijn
tijdelijk, dan wel voorgoed te verruilen voor het platteland. Een dagtochtje
naar de Mellensee wordt als een hemelse ervaring beschreven: ‘En de stilte. De
bevreemdende stilte… De stilte, die niet meer tot je leven schijnt te behoren,
die in ’n groote stad van af den vroege morgen door geraas achter en voor
weggevloekt wordt – de stilte in de natuur (…)’33 De stad wordt als vies en vuil
oord dus nadrukkelijk afgezet tegen de schone en reine natuur.
Ook de beschrijvingen van Heijermans worden tekortgedaan door ze
uitsluitend als negatief af te doen. Zoals ik al eerder opmerkte, is het detail en de
verve waarmee hij de geziene ellende beschrijft een aanwijzing dat de stad hem
wel degelijk inspiratie geeft. Hoewel hij dus constant bepleit dat het leven op het
platteland van een veel hogere standaard is, vindt hij zichzelf toch steeds terug
in de stad, eerst in Amsterdam en nu weer in Berlijn. Heijermans heeft de stad
en de dingen die hij daar ziet kennelijk nodig voor zijn verhalen: zijn inspiratie
moet rechtstreeks uit het stedelijke leven komen. Daar Heijermans zelf reeds een
gevierd schrijver was en hij, afgezien van zijn strubbelingen met ongedierte en
huisjesmelkers, zelf niet in de positie van stedelijk slachtoffer verkeert, zoekt hij
de ellende doelbewust op.
Behalve dat hij de stedelijke ellende opzoekt voor artistieke inspiratie,
iets wat Heijermans al in Amsterdam deed, krijgt hij in Berlijn bovendien een
nieuwe rol als publieke figuur. Naast beschrijvingen van armoede kunnen nu
ook verslagen van het leven van de culturele elite komen. Omdat Berlijn op het
gebied van theater begin twintigste eeuw een veel bruisender klimaat kende dan
Amsterdam, is dit een rol die Heijermans bij uitstek kan vervullen in Berlijn.34
De stad Berlijn is een perfecte inspiratiebron, omdat Heijermans zich in een
tussenpositie kan manoeuvreren: enerzijds als cultuurcriticus op het ellendige
bestaan van de stedeling, niet in de laatste plaats vanuit een socialistische
achtergrond, anderzijds als parvenu die in komische feuilletons het artificiële
leven van de culturele elite bespot. Op beide gebieden kan Heijermans zodoende
de rol van buitenstaander en observant aannemen, en dat doet hij in zijn stukjes
dan ook met enthousiasme.
In de stukken van Heijermans zit duidelijk zowel cultuurkritiek als fascinatie
voor de grote stad. Het rijke culturele leven van Berlijn levert hem met genoegen
een nieuwe inspiratiebron op. De satirische en spottende stukjes over dit leven
dateren voornamelijk van Heijermans’ eerste jaren in Berlijn. Waarschijnlijk voelt
hij zich steeds meer thuis in zijn nieuwe omgeving. Berlijn kon voor Heijermans
als perfecte inspiratiebron dienen omdat hij er naast de gebruikelijke stedelijke
ellende ook kennis maakte met een culturele rijkdom die onbekend was in
Nederland. Zijn beschrijvingen hiervan komen overeen met die van tijdgenoten:
als die van een stad die vooral heel graag wíl zijn. Ondanks alle kritiek die hij
hierop heeft geniet hij er ook met volle teugen van en beschrijft hij het met verve.
Skript Historisch Tijdschrift 33.2
33.2 versie 4.indd 87
87
7-6-2011 18:06:49
Evenals bij Van Oudshoorn kon de stad Berlijn een perfect decor zijn voor het
aannemen van de rol van buitenstaander, hoewel bij Heijermans juist niet als
stedelijke einzelgänger, maar als superieure observant. Ook bij hem komt op een
bepaalde manier het ideaal van Simmel terug: door het loskomen uit de stedelijke
massa tot nieuwe creativiteit komen.
Augusta de Wit: de verwondering van de correspondent
Augusta de Wit ten slotte, komt met geheel andere motieven in Berlijn terecht.
De Wit is vooral bekend als romanschrijfster, maar was tevens correspondent
van het Utrechtsch Dagblad, de Nieuwe Rotterdamsche Courant en de Javabode.
In 1903 vestigt zij zich in Berlijn, waar zij tot 1905 voor de genoemde kranten
verslag zal doen. Mijn onderzoek richt zich op de feuilletons die zij bijna
wekelijks in het Utrechtsch Dagblad schreef. Door haar literaire ambities en
achtergrond zijn de feuilletons van de Wit bijzonder aangenaam om te lezen en
schetsen zij een goed beeld van de stad die beschreven wordt.
Aangezien De Wit tracht een zo journalistiek mogelijke weergave van Berlijn
te geven, is een eenduidige visie op de stad niet te ontdekken. Toch komen in
haar stukken wel degelijk meningen over aspecten van het grootstedelijk leven,
en de stad Berlijn in het bijzonder naar voren. Zo beschrijft ook De Wit de
slechte gezondheidssituatie die er in de grote stad zou heersen:
Van de Berlijners in dit jaar gekeurd, was slechts 33% geschikt voor
den dienst. (…) De invloed van de groote stad kan niet duidelijker
aangetoond, noch het toenemen, juist in de groote stad, van de volkskracht
ondermijnende ziekten, spijt alle maatregelen die in een betere omgeving tot
een beter resultaat voeren.35
De Wit bekritiseert in een passage verderop ook de algehele levenswijze in de
grote stad:
Het komt misschien daardoor, dat in den laatschen tijd met vernieuwde
en met verdubbelde kracht geprotesteerd wordt tegen het onnatuurlijke
en absoluut ondoelmatige leven, dat wij in onze groote steden leiden, en
dat van alle kanten voorstellen worden gedaan, om de nadeelige gevolgen
zoveel doenlijk te verhelpen.36
De boodschap is duidelijk: het leven in de stad is volgens De Wit een
onnatuurlijke omgeving en krijgt derhalve een negatieve beoordeling.
Maar ook in de stukken van De Wit zijn genoeg passages te vinden die
aantonen dat zij niet alleen maar negatief ten opzichte van de stad Berlijn staat.
Duidelijk wordt de pracht en praal van een wereldstad, met al haar nieuwe
88
33.2 versie 4.indd 88
7-6-2011 18:06:50
technologische snufjes, bewonderd. Warenhuis Wertheim wordt meermalen in
goedkeurende zin door De Wit genoemd. In de drukke kerstperiode moet het er
prachtig uit hebben gezien.
De muren schitteren van mozaieken en reliefs. Kostbare tapijten en weefsels
van zij en goud hangen langs de trapleuningen. Er zijn rustige hoekjes hier
en daar, vol bloemen, gedempt electrisch licht en geplas van fonteintjes.
(…) Er is een weelde van waren tentoongesteld die (…) de koopkracht van
geheel Berlijn zal kunnen uitputten.37
In hetzelfde feuilleton worden meer voordelen van de technologische vooruitgang
geprezen. De sneeuw maakt dat paarden en koetsen overal uitglijden en De Wit
ziet oplossingen in de automobiel: ‘Bij zulke gelegenheden (…) verlangen naar
iets wat den meesten anders zoo begeerenswaardig niet lijkt – de vervanging
van het paard door benzine of electriciteit.’38 Er zijn dus wel degelijk goede
kanten aan de moderne tijd: ‘zulke dingen doen den toeschouwer denken dat de
voorwaartsche beweging nog veel te langzaam gaat’39 En meer aspecten van de
moderniteit worden positief beschouwd. Ook de aanleg van de metro ziet De
Wit als een vooruitgang voor de stad, al is het maar om de dure tram te kunnen
ontlopen: ‘En de stad bouwt hard voort aan haar nieuwen ondergrondschen
spoorweg, en de reizigers verkneukelen zich in den naderenden triomf en de
dubbele vreugd van wraak en voordeel.’40 Het verkeersysteem is volgens De Wit
hard toe aan een ondergrondse, met name voor fietsers is het ondoenlijk:
Dat ligt gedeeltelijk aan het ontzettende drukke, en bij den dag nog steeds
drukker wordende verkeer, dat het fietsen in de straten gevaarlijk maakt,
gedeeltelijk aan den vorm, dien dit verkeer aanneemt, d.w.z. aan het
overheerschen van de electrischen tram (…)41
Stedelijke drukte is iets wat De Wit vaker beschrijft, maar zeker niet alleen
maar in negatieve termen. Zo beschrijft ze het tafereel van mensen die er met de
paasdagen op uit trekken:
Automobiels, equipages, rissen fietsers daartusschen; de electrische tram,
op zijn zomersch open met wapperende zonnegordijnen (…) Men kreeg de
indruk van Berlijn, als ware de stad een geweldige bron-van-menschen, die
in golven en vloeden op-borreldend uitstroomde over een geheel land.42
De drukte levert naast overlast dus ook een prachtig schouwspel op en De Wit
beschrijft het met plezier.
Ook bij de Wit wordt constant geschipperd tussen een positieve dan wel
negatieve beoordeling van de stad Berlijn. Anders dan Van Oudshoorn en
Heijermans is zij niet met artistieke ambities naar Berlijn gekomen: zij zet slechts
Skript Historisch Tijdschrift 33.2
33.2 versie 4.indd 89
89
7-6-2011 18:06:50
haar beroep als correspondente in een andere stad voort. Anders dan zij, bericht
De Wit dan ook in veel directere bewoordingen over wat ze positief dan wel
negatief vindt aan de stad. Berlijn en de omgeving van een grote stad zijn bij
haar niet een plaats om als individu te kunnen ontwikkelen dan wel tot nieuwe
inspiratie te kunnen komen. De Wit zal later dan ook niet alleen maar in steden
verblijven: de stad is voor haar niet noodzakelijkerwijs een inspiratiebron. Ze
beschrijft slechts de wereld om haar heen, welke wereld dat ook moge zijn. In
haar verslagen echter laat zij haar mening over de grootstedelijke fenomenen
wel degelijk duidelijk naar voren komen. Die mening is traditioneel, maar zowel
de verwerpelijke als de fascinerende aspecten van de stad komen aan de orde.
Zij verbindt deze echter niet met haar persoonlijke positie: ze plaatst zichzelf
niet ín die omgeving en geeft ook geen analyse van haar eventueel veranderende
positie in de stad. De Wit is niet het individu dat zich een positie verwerft in
de stedelijke, moderne omgeving, maar slechts een voorbijganger die haar
observaties optekent. Loskomen van de stedelijke omgeving en er een bepaalde
intellectuele ontwikkeling aan koppelen is bij haar niet aan de orde, daarvoor
blijft zij in Berlijn teveel een voorbijganger en buitenstaander.
Conclusie
Uit de Berlijn-ervaringen van deze drie Nederlanders blijkt dat de stad hoe dan
ook grote indruk moet hebben gemaakt op de nieuwkomers. De tegenstelling
met de Nederlandse situatie moet dusdanig groot zijn geweest dat alle drie de
auteurs door dit contrast inspiratie opdeden om de nieuwe woon- en leefsituatie
te beschrijven voor het thuisfront. Waar Berlijn in 1900 al meer dan twee miljoen
inwoners had, kende de grootste Nederlandse stad Amsterdam er nog slechts
500.000. Maar waarom werd juist Berlijn gekozen als verblijfplaats en object van
studie? Hoewel Van Oudshoorn niet vrijwillig in Berlijn terecht kwam, speelt
de stad in dit geval wel een interessante rol omdat het de moderne omgeving bij
uitstek is. Zwelgend in eenzaamheid en bang voor het nieuwe en vreemde, wordt
Van Oudshoorn in Berlijn geconfronteerd met zijn grootste angsten. Desondanks
weet hij er op een bepaalde manier inspiratie en zelfs voldoening uit te halen.
Enerzijds kan hij zijn cultuurkritiek het beste formuleren in Berlijn, anderzijds
kan hij er zijn rol als geïsoleerd kunstenaar ten volste uitleven.
Bij Heijermans ligt de kwestie gecompliceerder. Zijn beschrijvingen van het
fenomeen stad waren reeds in Nederland nadrukkelijk negatief. Toch hebben we
kunnen constateren dat zijn beschrijving van Berlijn niet als uitsluitend negatief
te kenmerken valt. De reden hiervoor is tweeledig. Allereerst zit er zo’n tien jaar
tussen de twee werken: een periode waarin de visie op de stad ook in Nederland
al begint te veranderen. Daarbij komt dat de stad Berlijn in het bijzonder met
haar feestcircuit hem mogelijkheden bood die hij in Nederland en Amsterdam
niet had. Dit moet zijn visie op de stad als poel des verderfs hebben gewijzigd.
Bij Augusta de Wit ten slotte, is het lastig een conclusie te trekken over haar
Berlijn-ervaringen. Het feit dat een bekende, vrouwelijke correspondent, die
90
33.2 versie 4.indd 90
7-6-2011 18:06:50
eigenlijk meer geïnteresseerd was in de overzeese gebieden, twee jaar verblijft in
de Duitse hoofdstad, doet echter vermoeden dat ook zij inzag dat Berlijn zich in
een belangrijke fase bevond en het de moeite waard was daarvan verslag te doen.
Ook voor De Wit was dus het feit dat Berlijn een modernere stad was dan men in
Nederland kon vinden, een motivatie om hierover aan de lezers in het eigen land
te berichten.
De beoordeling van het moderne bleef in Nederland langer dan in andere
West-Europese landen betrekkelijk negatief. Een goede graadmeter hiervoor is
de literatuur, die in Nederland lang een naturalistisch karakter behield.43 Van
Oudshoorn en Heijermans zijn echter als voorlopers te zien van beoefenaars van
een modernistische stijl, die meer oog hebben voor de individuele ontwikkeling
van de stedeling, en de stad als technologisch en sociologisch experiment juist
interessant gaan vinden. Ik gebruik hier met opzet het woord ‘voorlopers’,
aangezien de werkelijke lofzangen op de stad, en Berlijn in het bijzonder, in
Nederland pas later komen. Een nadere bestudering van de positie van de
Nederlanders in Berlijn kan hierop interessant licht werpen, maar mijn hypothese
is dat Van Oudshoorn en Heijermans in hun fascinatie voor de duistere kanten
van de stad de weg bereidden voor de latere Berlijn-adoratie.
De drie Berlijn-verslagen die ik heb onderzocht kunnen een interessante
bijdrage leveren aan vergelijkingen tussen Nederland en Duitsland voor
wat betreft de visie op het moderne leven. Nederland is rond 1900 nog sterk
agrarisch en provinciaal, en Duitsland wordt zowel veracht als bewonderd om
zijn geldingsdrang en de inhaalspurt waar het mee bezig is. Dat de angst en
argwaan aanvankelijk overheersen is in veel publicaties naar voren gekomen. In
mijn onderzoek heb ik willen aantonen dat deze stad, en daarmee het moderne
Duitse leven, al eerder tot fascinatie en bewondering heeft geleid dan vaak
wordt aangenomen. Het is interessant het onderzoek naar de invloed van deze
voorlopers van het modernisme op de latere culturele uitwisselingen voort te
zetten. Tevens kunnen zij van belang zijn voor een nadere bestudering van het
ontstaan van modernistische levensvisies in Nederland. Het anders-zijn van
Berlijn was voor de beschreven Nederlanders een kijkje in de toekomst, want
ook Nederland zou uiteindelijk te maken krijgen met de beschreven fenomenen
en problemen. Als ‘ander tussen de anderen’ in Berlijn konden ze aan Nederland
berichten wat men daar nog te wachten stond.
3
Noten
1
Kathinka Dittrich e.a., Berlijn-
Amsterdam 1920-1940:
wisselwerkingen (Amsterdam 1982).
2
August Hans den Boef & Sjoerd van Faassen, ‘Verrek, waar is Berlijn gebleven?’:Nederlandse schrijvers
en hun kunstbroeders in Berlijn 1918-
1945 (Amsterdam 2002) 11.
David Clay Large, Berlin (New York 2000) 50.
4
Bart Keunen, De verbeelding van de
grootstad: stads- en wereldbeelden in het proza van de moderniteit (Brussel 2000) 79.
5
Mary Kemperink, Het verloren paradijs: de Nederlandse literatuur en cultuur van het fin de siècle (Amsterdam 2001) 61.
6
Mary Kemperink, ‘Een gore Skript Historisch Tijdschrift 33.2
33.2 versie 4.indd 91
91
7-6-2011 18:06:50
verleidster. Representatie van de stad in de Nederlandse literatuur van het fin de siècle (1885-1910)’, in: Liesbeth Korthals Altes (red), Literatuurwetenschap tussen betrokkenheid en distantie (Assen 2000), 81-96, aldaar 87.
7
Kemperink, Het verloren, 28.
8
Ibidem, 67.
9
Ute Schürings, Metaphern der Großstadt: niederländische Berlinprosa
zwischen Naturalismus und Moderne (Munster 2008) 10.
10
Lothar Müller, ‘Die Großstadt als Ort der Moderne’, in: Klaus R. Scherpe (red), Die Unwirklichkeit der Städte: Grossstadtdarstellungen zwischen Moderne und Postmoderne (Reinbek bei Hamburg,1988) 14-32, aldaar 14.
11
Ibidem, 16.
12
Ibidem, 24.
13
Helmut Berking und Sighard Ereignis, ‘Stadtmarathon. Die Inszenierung von Individualität als urbanes Ereignis’, in: Klaus R. Scherpe (red), Die Unwirklichkeit der Städte:
Grossstadtdarstellungen zwischen Moderne und Postmoderne (Reinbek bei Hamburg, 1988) 262-278, aldaar 264.
14
Willem Anton Marie de Moor, Van Oudshoorn: biografie van de ambtenaar-schrijver J.K. Feijlbrief, 1876-1951 (Amsterdam 1982) 55. 15
J. van Oudshoorn, Het onuitsprekelijke:
Brieven (Amsterdam 1968)5.
16
Schürings, Metaphern der Großstadt, 66.
17
Van Oudshoorn, Het onuitsprekelijke,
43-44
18
Ibidem, 33-34.
19
Ibidem, 17.
20
De Moor, Van Oudshoorn, 85.
21
Wam de Moor ‘Een Hollander in Berlijn anno 1905’ in: (redacteur mist) Brandenburg-Preussen und die Niederlande: Zur Dynamik einer Nachbarnschaft (Amsterdam 1993) 105. 22
Van Oudshoorn, Het onuitsprekelijke, 74-75.
23
Ibidem, 9.
24
De Moor, Van Oudshoorn, 114.
25
Van Oudshoorn, Het onuitsprekelijke, 71.
26
De Moor, ‘Een Hollander’, 106. 27
Schürings, Metaphern der Großstadt, 36.
28
Ibidem, 38.
29
Herman Heijermans, Een wereldstad: Berlijnsche impressies en schetsen (Amsterdam 1908) 42-43.
30
Ibidem, 5.
31
Hans Goedkoop, Geluk: Het leven van
Herman Heijermans (Amsterdam 1996) 261.
32
Kemperink, Het verloren Paradijs, 48.
33
Heijermans, Een wereldstad, 68-69.
34
Den Boef, Verrek waar is Berlijn gebleven, 28.
35
Utrechtsch Dagblad, 5 juni 1904.
36
Ibidem, 30 april 1905.
37
Ibidem, 4 december 1904.
38
Ibidem.
39
Ibidem.
40
Ibidem, 16 oktober 1904.
41
Ibidem, 10 april 1904.
42
Ibidem, 29 mei 1904.
43
Schürings, Metaphern der Großstadt, 17.
92
33.2 versie 4.indd 92
7-6-2011 18:06:50