4, 1 C 3590 Ot sD:3S laboratorium voor grondmechanica delft delft soil mechanics laboratory VEILIGHEID GRONDKERENDE CON STR UCT lES Rapport nr.: Co 271090/8 Datum: 84-12-18 Pl' __._L._ __ --- -. -. ± postbus 69, 2600 AB delft stieltjesweg 2, delft telefoon 015-569223 telex: 38234 soli nl postgiro: 234342 bank: mees en hope nv delft rek.nr . 25.92.35.911 (giro: 6400) laboratorium voor grondmechanica delft stichting waterbouwkundig laboratorium BEUOTHEEK BOUWD1EÎ'4ST R1JKSWATERSTAAT 1 a .......... . .................................................. RAPPORT BETREFFENDE: VEILIGHEID GRONDKERENDE CONSTRUCTIES In opdracht van: Rijkswaterstaat in het kader van het Toegepast Onderzoek Waterstaat Laboratorium voor Grondmechanica Stieltjesweg 2 Delft Rapportnummer: CO-27 1090/8 Datum: 84-12-18 ..• . - 1 CO-271090/8 Inleidinq Een damwandconstructie moet de belastingen die erop werken met voldoende veiligheid naar de ondergrond kunnen overbrengen. Een geringe wijziging ten opzichte van de ontwerperiteria zoals een tijdelijke toename van de bovenbelasting of een kleine verlaging van het maaiveld aan de passieve zijde mag niet tot bezwijken van de constructie leiden. Tijdens het ontwerpen dient ervoor te worden gezorgd dat voor elke mogelijke vorm van bezwijken een veiligheid wordt ingebouwd. In dit rapport zal worden aangegeven wat de gangbare veiligheidscofficinten zijn voor de verschillende bezwijkmechanismen die in de praktijk kunnen voorkomen. Bezwi - kmechanismen Een damwandconstructie bestaat uit verschillende onderdelen, die ieder voor zich sterk genoeg moeten zijn om de op dat onderdeel werkende krachten te kunnen opnemen en overdragen. De vervormingen moeten hierbij beperkt blijven (het vervormingscriterium zal afhankelijk zijn van het doel van de constructie). Indien 44n der onderdelen te zwaar belast wordt, kan de daxnwandconstructie bezwijken. Het bezwijken kan op de volgende wijzen plaatsvinden: O door het bereiken van het vloeimoment in de damwand op 44n of meer plaatsen; O door het meegeven van de grond aan de voet van de damwand omdat de beschikbare passieve weerstand onvoldoende is; 3 door het bereiken van de vloeispanning in de ankerstang of de bevestigingsmiddelen ervan; • door onvoldoende sterkte van de verankeringsconstructie (ankerwand, ankerschot, paaljuk, groutanker, enz.); • door onvoldoende beschikbare passieve weerstand of draagvermogen van een verankeringsconstructie; O door onvoldoende schuifsterkte van de grond onder de damwandconstructie zodat bezwijken optreedt volgens een diepgelegen glijviak. - 2 CO-271090/8 Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen die er toe leiden dat een bezwijkmechanisme ontstaat. Bijzondere oorzaken zijn onder andere de gevolgen van grondwaterstroming (kwel), terugschrijdende erosie, zettingsvloeiingen, explosies, enz. De mogelijke oorzaken voor bezwijken zullen hier echter niet nader worden behandeld. De genoemde bezwijkmogelijkheden zijn gelllustreerd in figuur 1. Hierbij wordt opgemerkt dat het bezwijken van een wand volgens figuur la in de praktijk nauwelijks voorkomt. Veelal is bezwijken het gevolg van het meegeven of bezwijken van het verankeringssysteem of van onvoldoende inheidiepte van de wand. 3. Berekeningsmethoden Om te voorkomen dat mogelijke bezwijkmechanismen in de praktijk optreden, moeten in de ontwerpberekeningen voor de betreffende constructieonderdelen veiligheidscoéfficinten toegepast worden. Voor het berekenen van damwanden staan verschillende methoden ter beschikking. De in gebruik zijnde ontwerpmethoden wijken van elkaar af door verschil in schematisatie. Voorbeelden van schematisaties bij enkele methoden zijn onder andere gegeven in (1). In Nederland worden hoofdzakelijk de in rapport (1) beschreven methoden Blum en DA1'1WND/3 gebruikt. Met het oog op de toepassinq van veiligheidscofficinten zullen alleen deze twee methoden hierna worden beschouwd. Direct van invloed op de veiligheid is het vaststellen van grondparameters voor de berekeningen. Deze parameters worden afgeleid uit terreinof laboratoriumproeven. Omdat de proefresultaten soms een aanzienlijke spreiding vertonen, is een goede procedure nodig voor het vaststellen van betrouwbare waarden waarmee voldoend veilige rekenresultaten worden verkregen. - 3 CO-271090/8 4. Grondparameters Voordat met berekeningen wordt begonnen, dienen de eigenschappen van de betreffende materialen bekend te zijn. Voor beton en staal liggen deze eigenschappen vrij nauwkeurig vast. Door voor het wandmateriaal een bepaalde staal- of betonsoort te kiezen, kunnen de bijbehorende eigenschappen zoals sterkte, gewicht en elasticiteitsmodulus uit tabellen van fabrikanten of voorschriften ontleend worden. Voor het vaststellen van de grondeigenschappen is een serie terrein- en laboratoriu.mproeven nodig. In de eerste plaats moet worden vastgesteld welke grondsoorten er in het betreffende gebied voorkomen, terwijl dan tevens de eigenschappen van de voorkomende grondsoorten bepaald moeten worden. Voor damwandberekeningen zijn de volgende grondparameters nodig: • volumegewicht ('y in kN/m 3 ); • boek van inwendige wi- ijving ((D in graden); • cohesie (c in kN/m 2 ); • wandwrijvingshoek (6 in graden); • beddingsconstante (k in kN/m 3 ; deze parameter is alleen voor DAMWAND/3 nodig). De resultaten van terrein- en laboratoriumproeven vertonen vaak een aanzienlijke spreiding, zodat de grondparameters niet 44nduidig vastgesteld kunnen worden. De spreiding in de onderzoeksresultaten wordt veroorzaakt door: • varirende eigenschappen in een bepaalde grondslag soms op onderling Vrij korte afstanden; • verstoring van de grond tijdens het beproeven van de grond in situ; • verstoring van de grond tijdens het steken van monsters en bij het gereed maken van de monsters voor beproeving in het laboratoriunt. -400-271090/8 De grootte van een bepaalde grondparameter zal ook afhangen van het proeftype. De waarden die tenslotte uit een grondonderzoek worden afgeleid, zullen een enigszins subjectief karakter hebben. In bijvoorbeeld (2) en (3) wordt een aantal regels gegeven voor een objectieve verwerking van proefresultaten. Hoewel dergelijke regels een goede leidraad kunnen vormen, zal het persoonlijke inzicht en de ervaring toch een belangrijke rol spelen bij de verwerking van proefresultaten. De horizontale drukken op een wand bestaan vaak voor een belangrijk deel uit waterdrukken. Verder hebben de waterspanningen een grote invloed op de grootte van de mobiliseerbare passieve weerstand. Bij het ontwerp van een damwandconstructie is het dus van belang de mogelijk optredende waterdrukken zo goed mogelijk vast te stellen. 5. Berekeningsvolgorde Nadat de grondgesteidheid ter plaatse van een te bouwen damwandcoristructie is onderzocht en de proefresultaten bekend zijn, kan met het ontwerp worden begonnen. De berekeningsvolgorde is gewoonlijk als volgt (zie figuur 2): berekening hoofdwand met als resultaat de benodigde damwandleng-te, de optredende ankerkracht en het verloop van het buigend moment; schatten van de benodigde ankerlengte; berekening verankeringselement,bijvoorbeeld bestaande uit een plaat, wand, paaljuk, groutanker, enz.; stabiliteitscontrole met behulp van een diepgelegen glijvlak (recht [Kranz] of gebogen volgens een logaritmische spiraal [Jelinek]); stabiliteitscontrole van de gehele constructie met behulp van een cirkelvormig glijvlak. Berekening hoofdwand Uit een damwandberekening volgens Blum of DAMWAND/3 volgt: wandlengte; • momentenverloop in de wand; • ankerkracht. - 5 CO-271090/8 Het benodigde weerstandsmoment voor de damwand volgt uit de formule: w M X Hierin is: W - weerstandsmoment per itt' wand jn 3 ] M - maximum optredend buigend moment per m' wand [m} - toelaatbare staalspanning [MN/m 2 ] Voor het damwandmateriaal wordt dus een veiligheidscofficint geintroduceerd via Cl. De onderstaande tabel uit (2) geeft voor 3 soorten dam- wandstaal de volgende eigenschappen: staalsoort treksterkte vloeigrens toelaatbare breukrek trekspanning MN/m2 MN/m 2 MN/m 2 St Sp 37 St Sp 45 St Sp S 360 - 440 440 - 530 490 - 590 235 265 355 140 160 210 25 22 22 Uit de tabel volgt dat volgens deze Duitse aanbevelingen de veiligheid tegen het bereiken van de vloeigrens in de uiterste vezel en dus tegen het bereiken van het vloeimoment resp. 1,68, 1,65 en 1,69 bedraagt. De veiligheid tegen het bereiken van het volpiastisch moment zal voor de 3 vermelde staalsoorten ongeveer 1,90 bedragen (uitgaande van een vormfactor c. = 1,15). CO-27 1090/8 Voiqens (7) kan in Nederland voor staal in het algemeen worden gerekend met een rekenwaarde voor de vloeigrens en een belastingfactor 1,5 voor alle belastingen. In feite kan dus gerekend worden met een toelaatbare staalspanning die als volgt gedefinierd kan worden: 1,5 Hierin is a v de rekenwaarde voor de vloeigrens. (7) is echter bedoeld voor staalconstructies die niet overwegend door grond worden belast. De grootte van het weerstandsmoment van een damwand hangt niet alleen van de afmetingen van de afzonderlijke profielen af, maar ook van de plaats van de sloten ten opzichte van de neutrale lijn van de wand. Bij een damwand die uit Z-profielen bestaat, liggen de sloten van de profielen aan de buitenzijde van de damwand (zie figuur 3a). Het weerstandsmoment van de wand is dan gelijk aan de som van de weerstandsmomenten van de profielen. De aslijn van de damwand is dan tevens de neutrale lijn van de wand. Bij een damwand bestaande uit U-profielen valt de neutrale lijn van de afzonderlijke profielen niet samen met de aslijn van de wand. Het weerstandsmoment van de wand is dan minimaal gelijk aan de som van de weerstandsrnomenten van de afzonderlijke profielen (zie figuur 3b). Het weerstandsmoment van de wand is groter dan de som van de weerstandsmomenten van de profielen als de sloten een schuifkracht kunnen opnemen. Het weerstandsmoment van de wand bereikt een maximum als de profielen via de sloten volkomen schuifvast met elkaar verbonden zijn. Bij tJ-profielen wordt meestal aangenomen dat aan de voorwaarde voor volkomen schuifvastheid wordt voldaan en wordt met het maximum weerstandsmoment gerekend. Ook bij damwanden bestaande uit verschillende profieltypen (b.v. een combinatie van 1-profielen en Z-profielen, zie figuur 3c) vallen de neutrale lijnen van de afzonderlijke profielen meestal niet samen. Bij dergelijke wanden wordt altijd aangenomen dat de sloten geen schuifkracht kunnen opnemen. Daar dit in de praktijk meestal wel zal gebeuren, is deze aanname aan de veilige kant. -7-. CO-271 090/8 Het benodigde damwandprofiel hangt echter niet alleen af van sterkteeisen, maar ook van het optreden van korrosie. De grootte van de korrosie waarmee rekening gehouden moet worden voor de profielkeuze zal afhangen van de staalsoort, het milieu waarin de damwand zal worden aangebracht en de geplande levensduur van de damwandconstructie. Zoals reeds eerder is opgemerkt heeft een damwand vaak een betrekkelijk grote reserve tegen bezwijken als gevolg van buiging. Hoewel het weerstandsmoment niet precies bepaald kan worden, is de invloed op de veiligheid van de gehele constructie waarschijnlijk toch betrekkelijk gering. De benodigde dwarsdoorsnede van een ankerstang wordt bepaald door de toelaatbare staalspanning. Voor de toelaatbare staalspanning geeft (2) de volgende tabel: staalsoort treksterkte vloeigrens toelaatbare spanning in MN/m 2 MN/m 2 St 37 St 52-3 360-440 490-630 MN/m 2 235 355 schachtkern 140 210 112 150 Door van de toelaatbare spanning uit te gaan, is de veiligheidscofficint ten opzichte van het bereiken van de vloeispanning voor de vermelde staalsoorten resp. 1,68 en 1,69. Uit de tabel blijkt verder dat voor de kern van de schroefdraadeinden een lagere toelaatbare spanning aanbevolen wordt dan voor de schacht. Het toepassen van een verlaagde toelaatbare staalspanning voor de kerndoorsnede is gebruikelijk bij het dimensioneren van arikerstangen. In Nederland bestaat daarvoor echter geen voorschrift. Uitgaande van (7) zou voor de schroefdraadeinden met de spanningsdoorsnede en de normale toelaatbare staalspanning gerekend kunnen worden. Deze werkwijze levert een hogere toelaatbare kracht op dan volgens de gebruikelijke methode. Zoals eerder is opgemerkt is (7) echter niet bedoeld voor "grondconstructies". - 8 CO-271090/80 Doordat de kerndoorsnede van een ankerstang altijd kleiner is dan de schachtdoorsnede, zal het draadeinde maatgevend zijn voor het bepalen van de toelaatbare ankerkracht. Deze nadelige invloed van het draadeinde kan worden voorkomen door de ankerstangen te voorzien van opgestuikte draadeinden. De diameter van deze draadeinden wordt dan zodanig bepaald, dat de toelaatbare kracht van het draadeinde en de schacht ongeveer aan elkaar gelijk zijn. Ankerstangen kunnen in de praktijk vaak zwaarder belast worden dan berekend door bijvoorbeeld zetting van de omringende grond. Hierdoor kunnen de staalspanninqen aanzienlijk toenemen en als zettingen van de grond kunnen worden verwacht dienen tegen de nadelige invloed hiervan op de ankers maatregelen te worden genomen (bijvoorbeeld ankerstang-verbindingen voorzien van scharnieren, ankers onderheien of in kokers aanbrengen). De keuze van een wel of niet ingeklemde damwandvoet heeft een grote invloed op de veiligheid tegen het bezwijken van de damwandvoet. Bij een Vrij opgelegde damwand (geen inklemmingsmoment) is de veiligheid tegen het bezwij ken van de damwandvoet theoretisch gelijk aan 1, indien zoals gebruikelijk geen veiligheidscofficint op de passieve korrelspanning wordt toegepast. Bij een volledig ingeklemde voet is er een aanzienlijke reserve tegen het bezwijken van de damwandvoet. Dit wordt geillustreerd in figuur 4. De veiligheid tegen het bereiken van de mobiliseerbare passieve korrelspanningen kan als volgt worden uitgedrukt: -beschikbaar passief korrelspanningsoppervlak p(assief) - gemobiliseerd deel van het passief korrelspanningsoppervlak Indien als criterium gesteld wordt dat V p > 1,5, dan is het mogelijk dat in het geval van 4a aan deze voorwaarde automatisch wordt voldaan, maar dat in het geval van 4b ter voldoening van de gestelde eis een langere damwand nodig is dan uit de damwandberekening volgt (extra lengte is Z - Z3). -9Co-271090/80 7. Berekening verankeringsconstructie Een damwand wordt vaak op één of meer punten gesteund of verankerd. De steunpuntsreacties worden dan door stempels of ankers via speciaal daarvoor ontworpen constructies op de grond overgedragen. Deze overdracht zal bij voorkeur zodanig moeten geschieden dat geen extra belasting op de hoofdwand ontstaat. Steunpuntsreactiekrachten kunnen bijvoorbeeld door schoorpalen in de ondergrond worden overgedragen. Bij bouwputten worden veelal de tegenover elkaar liggende wanden op elkaar afgestempeld. Ankerkrachten kunnen worden opgenomen door bijvoorbeeld verticale platen of wanden, groutankers, paaljukken, trekpalen, enz. Als uit een berekening van een hoofdwand voor een bepaald punt een anker- of stempelkracht A berekend wordt, zal een verankerings- of stempelconstructie ontworpen moeten worden, die minstens v x A kan opnemen. De grootte van de coéfficint v hangt af van het type constructie. Voor verticale ankerplaten of ankerwanden is het gebruikelijk om voor v minstens 1,5 aan te houden. In figuur 5 is aangegeven op welke wijze de veiligheidscofficiént gedefinieerd kan worden. De berekeningswijze volgens figuur Sa geldt alleen voor Vrij opgelegde platen of wanden. De grootte van v wordt achteraf gecontroleerd. De methode volgens figuur 5b kan worden gebruikt voor vrij opgelegde en ingeklemde wanden. Hierbij wordt de ankerwand als een afzonderlijke damwand berekend, die onderworpen wordt aan een horizontale kracht v x A. De grootte van v wordt van te voren bepaald. Het buigend moment dat uit de berekeningswijze volgens 5b gevonden wordt, kan worden beschouwd als het bezwijkmoment omdat het is verkregen door een belasting v x A aan te brengen. Het benodigde weerstandsmoment wordt dan ingeval een stalen wand wordt toegepast: V - 10 Co-271090/8 Hierin is 0 de vloeispanning voor de toe te passen staalsoort. In de berekeningen volgens figuur 5a en 5b worden de passieve en actieve korrelspanningen volledig in rekening gebracht, dat wil zeggen dat hierin geen veiligheidscofficint is verwerkt. Anker- of stempelkrachten kunnen ook worden opgenomen door schoorpalen. Voor het bepalen van de toelaatbare drukkracht wordt voor drukpalen voor bijv. gebouwen meestal een veiligheidscofficint v = 2 gehanteerd. Voor trekpalen is deze veelal hoger namelijk v = 2,5 a 3. Bij damwandconstructies zijn de eisen ten aanzien van vervormingen in de regel minder streng dan bij bouwconstructies zoals gebouwen. De veiligheidscofficinten voor druken trekpalen zouden daarom voor damwandconstructies wat lager kunnen zijn dan de hiervoor genoemde coffcinten. Een veel voorkomend ankertype is verder het groutanker. Een groutanker moet zodanig ontworpen worden, dat de ankerkracht met voldoende veiligheid via de verankeringsstaaf en het groutlichaam op de ondergrond kan worden overgedragen. Er moet dus een veiligheidscofficint worden toegepast op de staalsterkte, de schuifkracht tussen het groutlichaam en de verankeringsstaaf en de schuifkracht tussen het groutlichaam en de omringende grond (in Nederland praktisch altijd zand). Nadat een groutanker geplaatst is, wordt het onderworpen aan een trekproef om na te gaan of de gewenste trekkracht zonder al te grote vervormingen geleverd kan worden. Een qroutanker moet tevens lang genoeg zijn om de stabiliteit van de damwandconstructie en verankering als geheel te waarborgen. Een controle op voldoende verankeringslengte wordt in het volgende hoofdstuk beschreven. 8. Stabiliteitscontrole met diepgelegen glijviak De stabiliteitscontrole met een diepgelegen glijvlak volgens Kranz kan worden beschouwd als een controle op voldoende ankerlengte. Een principeschets van deze methode is aangegeven in figuur 6a. Deze methode kan ook worden gebruikt indien groutankers of ankerpalen als verankering toegepast worden (zie figuur 6b). De methode berust op het controleren van het krachtenevenwicht. De veiligheidscofficint wordt als volgt gedefinierd: - 11 CO-27 1090/8 A mogelijk V=A1,5. nodig Hierin is: A mogelijk - de maximale horizontale kracht die nog net geen afschuiving van het grondmassief tussen de hoofdwand en de ankerwand veroorzaakt A nodig - de arikerkracht die nodig is voor het in evenwicht houden van de hoofdwand. Jelinek en Ostermayer (5) stellen dat een stabiliteitsanalyse met een recht glijvlak tussen de hoofdwand en de ankerwand niet de kleinst mogelijke vei1igheidscoficint tegen af schuiving hoeft te geven. Uit proeven blijkt dat de grond tussen de beide wanden altijd volgens een gebogen vlak afschuift. Jelinek en Ostermayer benaderen dit gebogen glijvlak door een logaritmische spiraal. Verder stellen zij voor om de veiligheidscofficint uit te drukken als de verhouding van de maximaal rnobiliseerbare wrijving tot de werkelijk gemobiliseerde wrijving in het beschouwde glijvlak. 9. Stabiliteitscontrole met cirkelvormict cli iviak Als een sprong in het maaiveld overbrugd wordt door een talud, zal met een stabiliteitscontrole nagegaan moeten worden of de gekozen taluc3helling niet te steil is. De controle wordt meestal uitgevoerd onder aanname van een cirkelvormig glijvlak. Een damwand is in feite een zeer steile overbrugging van een sprong in het maaiveld en een stabiliteitscontrole met cirkelvormige glijviakken kan in sommige gevallen nodig zijn. Enkele voorbeelden van cirkelvormige glijviakken zijn aangegeven in figuur 7. - 12 CO-271090/8 Uit deze figuur blijkt dat het kan voorkomen dat bepaalde onderdelen van de damwandconstructie gesneden kunnen worden door de potentièle glijcirkel. De in de betreffende doorsneden aanwezige krachten en momenten kunnen eventueel in de stabiliteitsbeschouwing meegenomen worden. Als veiligheidsfactor tegen afschuiven langs een cirkelvormig glijviak wordt in de regel een waarde van 1,3 voldoende geacht (inclusief de invloed van de deuvelwerking). 10. Samenvatting In de voorgaande hoofdstukken is schematisch aangegeven op welke wijze de samenstellende delen van een damwandconstructie gewoonlijk worden gedimensioneerd. Ook wordt aangegeven hoe de stabiliteit van een damwandconstructie als geheel gecontroleerd kan worden. Verder werd vermeld op welke wijze veiligheidscoèfficinten voor de verschillende onderdelen van een constructie in rekening worden gebracht en hoe groot deze veiliqheidscofficinten gewoonlijk zijn. De voorgaande inventarisatie van veiligheidscofficiênten bij damwandconstructies is opgesteld als onderdeel van een studie betreffende de "veiligheidsanalyse voor grondkerende constructies". Het doel van de studie is om na te gaan of de bestaande keten van veiligheidsfactoren een sluitend geheel vormt en om zo nodig vereenvoudigingen en/of verbeteringen in de momenteel gebruikelijke dimensioneringswijze aan te brengen. Geraadpieegde literatuur Het ontwerpen van damwandconstructies met DAMWAND/3, L4-rapport CO-266700/9, 1983. Empfehlungen des Arbeitsausschusses "Ufereinfassungen" (EAU) 1980, Berlin 1981, Wilhelm Ernst & Sohn. A. Weissenbach: Baugruben, Teil II, Berlin 1975, Wilhelm Ernst & Sohn. - 13 CO-271090/8 A. Weissenbach: Baugruben, Teil III, Berlin, 1977, Wilhelm Ernst & Sohn. R. Jelinek en H. Ostermayer: Zur Berechnung von Fangedâmmen und verankerten Stutzwnden, Die Bautechnik 5 en 6/1967. DIN 4084. NEN 3851. afschuiven langs een cirkelvormig glijvlak Tr citschuiving Langs een diepgelecjen cjtijvlak c) bezwijken van ankerstang bv door overbelasting door zakkende grond FIGUUR 1. Mogelijke hezwijkmechunismen voor een damwandconstructie / 3 cnkercnd '2 L@ngte/ ankrs±cng hoofdwcnd / / / // 4g[ijvak volgQns Kranz 5crkG(vormig glijAck FIGUUR 2. BQrekningsvc(gorde vOor een dcmwcndconstructie. e _x -x ;p] ie - —x x—. c) LRSSEN 22 tr - - -. - aslijn damwand - - - - - - neutrale Iiin afzonderUjke profie'en FI6UIJR 3. Enkele voorbeelden van combinaties van damwandprofleten. z4 YZ2Kp YZ1K2 c) Votledîg ingeklemde dcmwcnd b) Vrij opge'egde damwond N.B.Het georceerde oppervtok in o) en b) ste(t het niet gemobiliseerde deel von het beschikbare pcssieve korrelsponningsoppervlck voor. FIGUUR 1.. Reserve tegen het bezwijken van de dcmwcndvoet. Ep..... 1,5 (Ep voor 5 0 indien tva voor de plaat niet gecontroleerd wordt) Veiligheidsdefinitie voor een voor Vrij opgelegde plaat of wond. 6 = 0als verticaalevenwicht niet gecontroleerd wordt) Vei(igheidsprincipe voor een ingeklemde wand. FIGUUR 5. Dimensionering van ankerpLaten of wanden met voldoende veiligheid tegen bezwij ken. X :i lijk V= mogelijk > 1,5 4 nodig 6H0 Verankering met ankerp(aten E1 4 moceliik 10 Verankering met groutankers G FIGUUR 5. StabiUteitscontrote met diepgelegen g(ijv(Qk (methode Krcnz). • •. •.. • . 1 •. •. •. •. • /. .• .. .. • - .......\• FIGUUR 7 Stabfliteitscontrole met cirketvormige glijvlakken :... t.
© Copyright 2024 ExpyDoc