1415.STUDIEWIJZER VT 1.1 DEF. 25-08-2014

Amsterdams onderwijs in beeld
Studiewijzer Pabo Voltijd
Blok 1.1
2014-2015
1
Inhoud
BLOK 1.1 | DIT IS AMSTERDAM! - AMSTERDAMS ONDERWIJS IN BEELD ................................................................ 3
HOE ZIET DE OPLEIDING OP HOOFDLIJNEN ERUIT? ..................................................................................................................3
HET ONDERWIJSPROGRAMMA VAN PABO HVA - EEN OVERZICHT VAN DEZE STUDIEWIJZER ............................................................4
BEKNOPT OVERZICHT STUDIEPROGRAMMA EN TOETSING BLOK 1.1 VT ......................................................................................5
HOOFDSTUK 1.| THEMAONDERWIJS – DE HOOR- EN WERKCOLLEGES .................................................................. 7
HOOFDSTUK 2.| DE BEROEPSOPDRACHT – AMSTERDAMSE LEERKRACHTEN IN BEELD ........................................ 11
HOOFDSTUK 3.| KENNIS EN VAARDIGHEDEN - DE VAKCOLLEGES ........................................................................ 17
NEDERLANDS 1.1: HET KINDERBOEK OP DE BASISSCHOOL (VAKOPDRACHT) ..............................................................................18
REKENEN EN WISKUNDE IN DE BOVENBOUW .......................................................................................................................20
BASISDIDACTIEK BIOLOGIE ..............................................................................................................................................22
BASISDIDACTIEK GESCHIEDENIS .......................................................................................................................................24
INTRODUCTIE EN BASIS(VAK)DIDACTIEK AARDRIJKSKUNDE ....................................................................................................27
MUZIEK ......................................................................................................................................................................29
BEELDENDE VORMING ...................................................................................................................................................31
EIGEN VAARDIGHEID NEDERLANDS ...................................................................................................................................33
EIGEN VAARDIGHEID REKENEN .........................................................................................................................................35
EIGEN VAARDIGHEID MENS EN WERELD ............................................................................................................................37
CULTUURPROJECT 1.2 VT: CULTUUR EN IK.........................................................................................................................39
HOOFDSTUK 4. | DE PRAKTIJK VAN HET BASISONDERWIJS .................................................................................. 40
HOOFDSTUK 5. | STUDIELOOPBAANBEGELEIDING ............................................................................................... 42
HOOFDSTUK 6. | PRAKTISCHE INFORMATIE......................................................................................................... 44
BIJLAGE 1. | BEOORDELINGSFORMULIER BEROEPSOPDRACHT 1.1 - AMSTERDAMS ONDERWIJS IN BEELD.......... 46
BIJLAGE 2. | BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT NEDERLANDS.............................................................. 47
BIJLAGE 3. | BEOORDELINGSFORMULIER PRAKTIJK 1.1 VT................................................................................... 48
BIJLAGE 4. | DE TAALNORM VAN DE PABO-HVA .................................................................................................. 50
2
BLOK 1.1 | Dit is Amsterdam! - Amsterdams onderwijs in beeld
INLEIDING - Welkom in Amsterdam. Dit is de stad waar je wordt opgeleid tot leerkracht basisonderwijs. Niet alleen
in het Kohnstammhuis van de HvA, maar vooral ook in al die Amsterdamse basisscholen. In deze scholen wordt de
basis gelegd voor de toekomst van een nieuwe generatie Amsterdammers. Meesters en juffen zijn daarin
onmisbaar. Zij dragen bij aan de ontwikkeling van kinderen door hen kennis, vaardigheden en een goede houding
te laten verwerven. Zij spreken kinderen aan op hun talenten en mogelijkheden en laten kinderen dingen leren die
zij zelf niet voor mogelijk hadden gehouden. Zij hebben oog voor alle kinderen in de klas en steken hun nek uit
voor kinderen die extra steun in de rug nodig hebben. Deze meesters en juffen creëren zo’n sfeer in de klas dat
kinderen met plezier naar school komen en zin hebben om te leren.
Zo’n meester of juf word jij ook. De komende vier jaar werk je samen met medestudenten, docenten en
leerkrachten in de Amsterdamse basisscholen om dat te bereiken. De lat ligt hoog. De Amsterdamse kinderen
verdienen de beste leerkrachten. Maar wat weet jij eigenlijk al van het Amsterdamse basisonderwijs en van die
duizenden Amsterdamse kinderen? Meestal heb je nog een redelijk goed beeld van je eigen basisschool. Van de
vakken die je leuk vond, of juist niet. Van de leerkrachten waarover je enthousiast was, of juist niet. Maar heb je
ook een goed beeld van hoe het er op andere basisscholen aan toe ging? Op welke manier het onderwijs daar
werd vormgegeven?
In dit eerste blok maak je kennis met de diversiteit van het Amsterdamse basisonderwijs. Je maakt kennis met de
diversiteit aan kinderen, hun sociaal-culturele achtergronden en het ontwikkelingsniveau van de kinderen. Ook ga
je jezelf verdiepen in de verschillende rollen van de leerkracht. Als leerkracht geef je niet alleen les, maar je bent
bijvoorbeeld ook medeopvoeder van de kinderen in jouw klas, je ontwerpt eigen onderwijs, je maakt onderdeel uit
van een team van leerkrachten.
Hoe ziet de opleiding op hoofdlijnen eruit?
Je bent natuurlijk net begonnen aan deze opleiding. Alles is nog nieuw. Bekijk hier het grotere plaatje van jouw
opleiding met alle thema’s per blok op een rij, zodat je weet wat je de komende vier jaar ongeveer kunt
verwachten.
Kennismaken met onderwijs en met de stad Amsterdam
Kind in de grote stad / Leerkracht in de grote stad
1
1.1 Amsterdams onderwijs in beeld
1.2 Lesgeven over Amsterdam
1.3 Leren door te spelen
1.4 Heden en verleden van het
Nederlandse basisonderwijs
Praktijk
Bovenbouw
Bovenbouw
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
2
2.1 Leren en ontwikkelen
stimuleren
2.2 Diversiteit: contact en
communicatie
2.3 De wereld verkennen: kinderen
leren verschillend
2.4 Leren in en met de groep
Praktijk
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Bovenbouw
Bovenbouw
3
3.1 Hanteren van verschillen tussen
kinderen in de groep, in onder- c.q.
bovenbouw
3.2 Omgaan met verschillen:
Samenwerken met ouders en
deskundigen in en buiten de school
Praktijk
Bouw profilering leeftijdsgroep
Bouw profilering leeftijdsgroep
Differentiatie in opvoeden en onderwijzen
Kinderen leren op verschillende manieren
Hanteren van verschillen tussen kinderen in onder-/ bovenbouw
Verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces van kind en groep
4
4.1 Eigen (LiO)-groep:
verantwoordelijkheid nemen voor
het leerproces van kind en groep
4.2 (Eigen) onderwijs ontwikkelen
en verantwoorden
Praktijk
LIO
LIO
Minor
Voorbereiden overgang naar het werkveld
4.3 Voorbereiden overgang naar het 4.4 Voorbereiden overgang naar het
werkveld
werkveld
LIO
LIO
3
Het onderwijsprogramma van Pabo HvA - Een overzicht van deze studiewijzer
Ieder blok wordt het onderwijs op de pabo verzorgd rondom een specifiek thema. Voor het komend blok is dat
Amsterdams onderwijs in beeld. Met deze studiewijzer geven we je graag een overzicht van wat je dit blok
allemaal kunt verwachten.
Ieder blok is schematisch op te delen in vier onderdelen. Het themaonderwijs / pedagogiek, dat in het schema
hieronder in het gele vak is aangegeven, bestaat uit hoorcolleges en werkcolleges, waarvan de kennis aan het
einde van het blok wordt getoetst in de thematoets (zie hoofdstuk 1 van deze studiewijzer).
Daarnaast werk je het gehele blok aan een beroepsopdracht. Deze opdracht vormt de schakel tussen de kennis en
vaardigheden die je tijdens de colleges opdoet (links in het schema), en de praktische toepassing van die kennis
voor de klas ('Praktijk', rechts in het schema) - vandaar ook dat de beroepsopdracht in het schema in het midden is
geplaatst. Het beroepsproduct dat je aan het eind van het blok inlevert, heeft altijd een directe link met het
werken in de klas en in de school (zie hoofdstuk 2).
De vakinhoudelijke kennis en vaardigheden staan ook in het teken van het blokthema. Je volgt vakcolleges en je
oefent je vaardigheden in de verschillende vakdomeinen. In hoofdstuk 3 zijn alle vakken die je dit blok gaat volgen
uitgebreid beschreven, alsmede de literatuur die je ervoor nodig hebt, en alle andere relevante informatie.
Let op: het is van belang dat je weet dat sommige, verschillende vakken vallen onder dezelfde SIS-code, die steeds
als één eenheid worden getoetst. Aan het begin van hoofdstuk 3 van deze studiewijzer leggen we dat uit.
We starten zo snel mogelijk met het stage lopen in de échte praktijk van het basisonderwijs. Al in de derde
lesweek begin je daar mee en wel (onder voorbehoud dat het praktisch geregeld kan worden op jouw stageschool)
in de bovenbouw. Alle informatie over de praktijk vind je in de praktijkgids (die is te downloaden via intranet),
maar in deze studiewijzer worden de belangrijkste zaken met betrekking tot de praktijk voor komend blok in
hoofdstuk 4 nog even voor je op een rij gezet.
Tijdens de studieloopbaanbegeleiding (hoofdstuk 5 van deze studiewijzer) word je begeleid door je kerndocent.
Deze ondersteunt je bij het uitvoeren van de beroepsopdracht, ziet toe op je studievoortgang en koppelt je stageervaringen aan de opleiding.
Het onderwijsprogramma voor dit blok ziet er daarmee als volgt in schema uit. Hieronder tref je eerst een gekleurd
blokkenschema, waaruit je kunt opmaken hoe de verschillende onderdelen zich tot elkaar verhouden. Daaronder
vind je in schema welke studiepunten je voor dit blok moet behalen. Let op: sommige studieonderdelen (zoals
Studieloopbaanbegeleiding) worden wel aangeboden, maar pas aan het eind van het volgende blok getoetst en in
studiepunten ‘verzilverd’.
Thema: Amsterdams onderwijs in beeld

Thematoets
Kennis en Vaardigheden





Vaktoets RW
Vakopdracht NE
EV toets RE
EV toets NE
EV toets M&W
Beroepsopdracht

Beroepsopdracht
Praktijk

Praktijktoets
Studieloopbaanbegeleiding
Je krijgt aan het eind van dit semester één studiepunt ter afronding van de SLB
4
Beknopt overzicht studieprogramma en toetsing blok 1.1 VT
Hieronder vind je een samenvatting van het studieaanbod en de wijze van toetsen van blok 1.1.
Uitgebreide informatie (b.v. over de toetsstof en de omschrijving van de opdracht) vind je in deze studiewijzer bij
het betreffende studieonderdeel.
BLOK 1.1 VT COLLEGES
Door
Hoorcolleges
Pedagogiek/themalijn
Vakdocent of gastdocent
Vakcolleges rekenen
Vakdocenten rekenen
Vakcolleges
Nederlands
Vakdocenten Nederlands
Begeleidingscolleges
Werkcolleges
Practica
Beroepsopdracht
Kerndocent
Stage
Opleider in de school of
stagedocent
Stagementor
2014-2015
STUDIEPROGRAMMA & TOETSING
TOETSING
Pedagogiek /
Themalijn 1.1
(thematoets)
Vaktoets
rekenen/wiskunde 1.1
Vakopdracht
Nederlands 1.1
STP.
TOETSVORM
TOETSMOMENT
HERKANSING
Multiple choice
40 vragen
3
Toetsweek 2 van
blok 1.1
kalenderweek 45
Blok 1.2:
voor datum zie
toetsschema op
DLWO
Multiple choice
40 vragen
2
Datum1:
Toetsweek 2 van
blok 1.1
kalenderweek 45
Verslag
2
Datum1
Toetsweek 1 van
blok 1.1
kalenderweek 44
(zie voor de specifieke eisen de
opdracht in de studiewijzer)
Beoordeling door vakdocent
a.d.h.v. beoordelingsformulier
(zie voor de specifieke eisen de
opdracht in de studiewijzer).
Datum1
Toetsweek 1 van
blok 1.1
kalenderweek 44
Beoordeling door andere
kerndocent a.d.h.v.
beoordelingsformulier
Datum1
Verslag
Beroepsopdracht 1.1
2
Stagebeoordeling
Praktijk 1.1
3
Beoordeling door opleider in
de school of stagedocent
a.d.h.v. beoordelingsformulier
Toetsweek 1 van
blok 1.1
kalenderweek 44
Datum1
Datum
kalenderweek
36, 37 of 38
Datum1
Blok 1.2:
voor datum zie
toetsschema op
DLWO
Blok 1.2:
voor datum zie
toetsschema op
DLWO
Blok 1.2:
voor datum zie
toetsschema op
DLWO
Blok 1.2:
voor datum zie
toetsschema op
DLWO
Eigen vaardigheid
Rekenen/wiskunde 1.1
Vakdocenten rekenen
Eigen vaardigheid
Rekenen/wiskunde
1.1
1
MC toets CITO
Eigen vaardigheid
Nederlands 1.1
Vakdocenten Nederlands
Eigen vaardigheid
Nederlands 1.1
1
MC toets CITO
Datum
kalenderweek
36, 37 of 38
Datum1
Midden en
einde schooljaar
Eigen vaardigheid
Mens en Wereld 1.1
Vakdocenten M&W
Eigen vaardigheid
Mens en Wereld 1.1
1
MC toets CITO
Datum
kalenderweek
36, 37 of 38
Datum1
Midden en
einde schooljaar
TOTAAL AANTAL STUDIEPUNTEN BLOK VT 1.1
1
Midden en
einde schooljaar
15
Zie voor de toetsdata het actuele toetsrooster en vul hier de datum zelf in.
5
Tot slot: in hoofdstuk 6 van deze studiewijzer hebben we alle praktische informatie voor je op een rijtje gezet,
zoals een kalenderoverzicht van dit blok, een overzicht van handige en belangrijke internetsites, de BAS-norm, een
overzicht van het vereiste taalniveau, etc.
6
HOOFDSTUK 1.| Themaonderwijs – De hoor- en werkcolleges
SIS-code:
Pedagogiek Themalijn 1.1 1000PET113
INLEIDING - Zoals in ieder blok gelden de hoor- en werkcolleges als het vertrekpunt van het onderwijs binnen het
periodethema. In de hoorcolleges behandelen we steeds de theorie, die we in de werkcolleges samen op
interactieve wijze toepassen. Hieronder beschrijven we eerst de leerdoelen van die hoor- en werkcolleges en
daarna geven we schematisch weer wat je gedurende het blok per college kunt verwachten. Met leerdoelen
hebben we geformuleerd wat we willen dat iedere student aan het eind van het betreffende onderdeel (of het nu
de hoor- en werkcolleges in algemene zin zijn, of de vakken afzonderlijk) minimaal moet weten en/of kunnen.
1.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?







Je herkent de eerste vier competentiegebieden leerkracht basisonderwijs in de praktijk van de basisschool.
Je kent de belangrijkste ontwikkelingspsychologische theorieën en hun uitgangspunten.
Je kent de begrippen leefwereld en belevingswereld en kunt informatie over de leef- en belevingswereld van
kinderen in Amsterdam gebruiken om de beginsituatie voor een les te formuleren.
Je kent enkele manieren om het pedagogische klimaat te beïnvloeden.
Je kunt definiëren wat adaptief onderwijs is en je weet wat de drie psychologische basisbehoeften relatie,
competentie en autonomie inhouden.
Je weet op welke manieren je door middel van klassenmanagement de voorwaarden voor succesvol onderwijs
kunt scheppen.
Je kent de onderlinge relatie tussen beginsituatie, lesdoelen en lesinhoud.
1.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
Hoorcollege 1. Kennismaken met het Amsterdamse basisonderwijs
Leerkracht basisonderwijs, dat wil je worden!
In het basisonderwijs werken duizenden leerkrachten met veel plezier
en enthousiasme. Wat drijft hen, wat motiveert hen, wat is er zo leuk
aan dit vak? En wat moet je kunnen en doen om een goede leerkracht
te worden? Verschillende (toekomstige) collega’s vertellen je hierover
tijdens dit college. Daarbij zal zeker ook je eerste stage-ervaring
besproken worden, wat kan je straks verwachten, wat moet je wel en
wat vooral niet doen?
Er is geen voorbereiding nodig.
Hoorcollege 2. De competenties van de leerkracht
Je bestudeert:
Een leerkracht basisonderwijs heeft veel verschillende rollen en taken.
Onder ander de didactische rol (goed les kunnen geven), de
pedagogische rol (de leerkracht is ook opvoeder), en de
organisatorische rol worden inleidend besproken. Deze rollen worden
in dit college toegelicht met behulp van de competenties.
Alkema et al. (2011). Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 1.1, 1.2 , 1.3 , 1.4
en 1.6.
In dit college hoor je alvast wat deze competenties inhouden en hoe je
ze bij je mentor kunt observeren in je stageklas.
http://scan.onderwijscooperatie.nl/bekwaamheid/matrix.swf
Bekijk de competentiematrix leerkracht basisonderwijs op de website
van de onderwijscoöperatie.
7
Werkcollege 2. De competenties van de leerkracht; de pedagogische
opdracht
In dit werkcollege bespreken we de pedagogische opdracht van de
school. Wat is opvoeden? En hoever reikt de pedagogische opdracht
van de school? Hoe zie jij dit en hoe heeft dit invloed op jouw
handelen als leerkracht?
Hoorcollege 3. Inleiding klassenmanagement: Het pedagogisch
klimaat in de klas
In dit college leer je wat het ‘pedagogisch klimaat’ van een klas is en
hoe je als leerkracht het pedagogisch klimaat kunt beïnvloeden. Dat
heeft te maken met hoe de leerkracht instructie geeft, hoe de
interactie met leerlingen is, en hoe de leerkracht zijn zaken in de klas
heeft georganiseerd. We behandelen de theorie van adaptief
onderwijs en gaan in op drie psychologische basisbehoeften: relatie,
competentie en autonomie.
Werkcollege 3. Het pedagogisch klimaat in de klas
In dit werkcollege ga je aan het werk met de uitgangspunten van een
pedagogisch klimaat en de drie psychologische basisbehoeften en
maakt een vertaalslag naar het werken in de klas.
Niet van toepassing.
Je bestudeert:
Eijkeren, M. van (2013). Pedagogisch-didactisch begeleiden.
Hoofdstuk 4, 5 en 6.
Je gaat binnenkort je eerste lessen voorbereiden. Schrijf ter
voorbereiding op dit werkcollege de vragen op die je hebt over de
organisatie van je eerste lessen.
Je bent nu (bijna) begonnen met je stage; op welke aspecten van
klassenmanagement kan je als eerste gaan letten? We gaan in op
praktische zaken zoals bijvoorbeeld de lesstart (orde nemen) of het
geven van beurten.
Hoorcollege 4. De verschillende leef- en belevingswerelden van
kinderen en de invloed daarvan op het onderwijs
De feitelijke omgeving waarin Amsterdamse kinderen opgroeien
verschilt. Daarnaast verschilt de manier waarop kinderen hun
leefwereld ervaren. In dit college worden de begrippen leefwereld en
belevingswereld behandeld en gaan we in op de invloed hiervan op
het onderwijs. Als je de leefwereld en de belevingswereld van je
leerlingen kent, kan je hierop je onderwijs afstemmen. Bijvoorbeeld,
een kind dat geen boeken thuis heeft of nooit een uitstapje maakt,
heeft een andere beginsituatie dan een kind dat dagelijks leest en
vaak naar een museum gaat. Daar hou je rekening mee bij je
lesinhouden.
Je bestudeert:
Alkema et al. (2011). Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 2.2.
Van Eijkeren (2013). Pedagogisch-didactisch begeleiden. Hoofdstuk 1.
Beschrijf in ongeveer vijf zinnen de voornaamste aspecten van jouw
leef- en belevingswereld toen je op de basisschool zat.
Om deze informatie te verzamelen zul je de komende periode met de
kinderen gaan praten. Ook zal je ze gaan observeren. In dit college zal
daarom ook nader worden ingegaan op het observeren van kinderen.
Werkcollege 4. Het bepalen van de beginsituatie van de leerlingen
Het lesvoorbereidingsformulier wordt besproken.
We kijken specifiek naar twee dingen; de indeling van een les
(inleiding, kern en slot) en het bepalen van de beginsituatie. Voor het
bepalen van een beginsituatie is het belangrijk dat je de leef- en
belevingswereld in kaart hebt gebracht, en dat je andere algemene
informatie over je stageklas hebt. Die informatie kan je vragen aan je
stagementor en je kunt leerlingen observeren. Je hebt echter nog
meer nodig; je moet weten welke inhoudelijke didactische voorkennis
je leerlingen al hebben over het onderwerp van jouw les.
Kopieer een les uit een methode van je stageklas, of uit een methode
in de HvA bibliotheek.
Zorg dat in elk geval het doel van deze les daar bij staat.
In dit werkcollege gaan we bij gegeven lesdoelen een les maken. Wat
moet je te weten komen over de beginsituatie en hoe doe je dit? Wat
is de inleiding, kern en slot van deze les?
8
Hoorcollege 5. Klassenmanagement: Organisatie van de
leeromgeving, het beheer van tijd en ruimte
Als leerkracht is het niet alleen van belang dat je weet wát je de
kinderen in de klas wilt leren en met gebruik van welke didactiek je
dat het beste kunt doen. Ook is het de taak van de leerkracht om alle
onderwijsactiviteiten in de klas en het leren van individuele kinderen
zo goed mogelijk te organiseren. Dit wordt klassenmanagement
genoemd. Doelmatig klassenmanagement is een voorwaarde voor
succesvol onderwijs. In dit college behandelen we wat er allemaal
komt kijken bij klassenmanagement. We zoomen in op onderdelen
van je klassenorganisatie zoals de inrichting van je klas en de regels.
Je bestudeert:
Van Eijkeren (2013). Pedagogisch-didactisch begeleiden. Hoofdstuk
11.1 en 11.2.
Werkcollege 5. Aan het werk met de organisatie van de
leeromgeving en het beheren van tijd en ruimte
Noteer 5 tot 10 regels die in je stageklas gelden.
In het werkcollege ga je praktisch aan de slag met de organisatie van
de leeromgeving in jouw stageklas. Een belangrijk onderdeel daarvan
zijn regels; welke regels stel je en hoe kan je de regels handhaven?
Bekijk de inrichting van het klaslokaal op je stageschool. Maak
aantekeningen over hoe het lokaal is ingericht of maak een
plattegrond.
Wat zijn kenmerken van een goede inrichting van een klaslokaal?
Hoorcollege 6. Ontwikkelingspsychologie, een inleiding
Je bestudeert:
Kinderen ontwikkelen zich op verschillende aspecten en kinderen
verschillen in de manier waarop zij zich ontwikkelen. In dit college
worden enkele begrippen uit de ontwikkelingspsychologie behandeld
en gaan we in op verschillende ontwikkelingstheorieën.
Hooijmaaijers, Stokhof & Verhulst (2012). Ontwikkelingspsychologie
voor leerkrachten basisonderwijs. Hoofdstuk 2.3 en 2.4.
Werkcollege 6. Ontwikkelingspsychologie, een inleiding
Je bestudeert:
In dit werkcollege kijken we nader naar de verschillende theorieën
over de ontwikkeling van kinderen.
Hooijmaaijers, Stokhof & Verhulst (2012). Ontwikkelingspsychologie
voor leerkrachten basisonderwijs. Hoofdstuk 2.3 en 2.4.
Je toont aan de hand van filmpjes aan dat je begrijpt wat de
ontwikkelingstheorieën inhouden.
Je zoekt op Leraar24.nl (of elders) naar een filmpje dat past bij een
ontwikkelingstheorie. De kerndocent deelt de klas vooraf in zodat
iedereen een andere theorie opzoekt.
Je neemt een laptop mee naar de les.
1.3 Toetsing
De leerdoelen die bij het themaonderwijs horen, worden getoetst in de thematoets (raadpleeg je rooster of het
kalenderoverzicht in hoofdstuk 6). Het betreft een schriftelijk tentamen, dat zal bestaan uit 40 meerkeuzevragen.
De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed
beantwoord is.
9
1.4 Literatuur/toetsstof
Alkema, E., Dam, E. van, Kuipers, J., Linghout, C., & Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van
het onderwijs in de basisschool. Assen: Van Gorcum.


Hoofdstuk 1:
Hoofdstuk 2.2:
De pedagogische opdracht van het onderwijs, paragraaf 1.1, 1.2, 1.3, 1.4 en 1.6
De beginsituatie van kinderen
Hooijmaaijers, T., Stokhof, T., & Verhulst, F. (2012). Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs.
Assen: Van Gorcum.


Hoofdstuk 2.3
Hoofdstuk 2.4
Begrippen uit de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingstheorieën in het kort
Eijkeren, M. van (2013). Pedagogisch-didactisch begeleiden. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.






Hoofdstuk 1:
Hoofdstuk 4:
Hoofdstuk 5:
Hoofdstuk 6:
Hoofdstuk 11.1:
Hoofdstuk 11.2:
Observeren
Pedagogisch klimaat: in de groep
Kinderen begeleiden: relatie
Kinderen begeleiden: autonomie en competentie
Klassenmanagement
Inrichting klaslokaal
De PowerPointpresentaties uit de hoorcolleges.
10
HOOFDSTUK 2.| De beroepsopdracht – Amsterdamse leerkrachten in beeld
SIS-code:
Beroepsopdracht 1.1 1000BO1_12
Over enkele weken sta je voor een klas met kinderen, op een voor jou onbekende Amsterdamse basisschool. Hoe ga je dat aanpakken? Je hebt
geen idee wat voor school dit is en welke kinderen er in de klas zitten. Ongetwijfeld vraag je jezelf af: Wie zijn deze kinderen en wat is hun
achtergrond? Hoe zien zij de wereld en hoe kan ik hen helpen zich te ontwikkelen? Maar ook: Wat wordt er nu precies van mij als leerkracht
verwacht? Welke lessen ga ik geven? Hoe moet ik met de ouders omgaan? Alle antwoorden op deze vragen zullen van student tot student
verschillen. Dat heeft natuurlijk te maken met jouw eigen achtergrond en de ervaring die je al hebt opgedaan in het onderwijs. Het heeft ook
zeker te maken met de achtergrond van de kinderen in jouw stageklas en de visie van de school en jouw mentor op wat de taak is van het
basisonderwijs. Je gaat beginnen aan jouw opleiding, in vier jaar tijd ontwikkel je jezelf met behulp en onder begeleiding van anderen tot
leerkracht basisonderwijs.
INLEIDING - Alle kinderen op Nederlandse basisscholen moeten aan het einde van de basisschool ongeveer
hetzelfde hebben geleerd, dit is vastgelegd in de kerndoelen voor het basisonderwijs. Op die manier wordt ervoor
gezorgd dat er een doorgaande lijn is van de basisschool naar het voortgezet onderwijs. De manier waarop scholen
en leerkrachten invulling geven aan het onderwijs om de kerndoelen te bereiken kan verschillen. Gedurende jouw
vierjarige opleiding werk je samen met ten minste zes ervaren leerkrachten basisonderwijs en ben je zelf de
leerkracht van ten minste zes groepen kinderen van verschillende leeftijden. Deze leerkrachten en deze kinderen
lijken op het eerste gezicht misschien veel op elkaar. Toch zijn zij onderling ook zeer verschillend. Op veel
verschillende manieren. Leerkrachten hebben eigen ideeën over wat goed onderwijs is en wat daarin mag worden
verwacht van de leerkracht en de kinderen. In deze beroepsopdracht ga jij op onderzoek uit. Wat zijn de
verschillende rollen en taken van de leerkracht en wat is de visie van jouw mentor daarop?
2.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?




Je kent verschillende vormen van richting en inrichting van het basisonderwijs in Amsterdam.
Je kent de eerste vier competentiegebieden van een leerkracht basisonderwijs.
Je kunt de visie van de stagementor op de eerste vier competentiegebieden beschrijven en herkennen in de
onderwijspraktijk.
Je kunt een interview voorbereiden en uitvoeren volgens plan, en de resultaten en conclusies op een
overzichtelijke wijze presenteren aan anderen.
2.2 Relatie met de praktijk
Als leerkracht krijg je te maken met verschillende kinderen, collega’s en scholen. Zicht krijgen op de verschillen
tussen leerkrachten en scholen is van groot belang om een goed beeld te krijgen van wat er van jou als leerkracht
wordt verwacht. Op deze manier leer je ook over de verschillende rollen die de leerkracht heeft en begin je met
het bepalen van jouw opvattingen over goed onderwijs, later in het studiejaar zul je deze opvattingen gebruiken
om jouw eigen visie op onderwijs te geven.
11
2.3 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Week 1 - Bijeenkomst 1
Je blikt terug op jouw eigen basisschooltijd en gaat op zoek naar
informatie die op internet over jouw basisschool te vinden is. Wat
was typerend voor jouw basisschool? Basisscholen verschillen op het
gebied van richting en inrichting. Welke grondslag (richting) werd er
uitgedragen en op welke wijze was die van invloed op het onderwijs?
Op welke manier werd er op jouw basisschool onderwijs gegeven
(inrichting)? Elke school heeft een schoolgids waarin zij een
beschrijving geeft van het onderwijs. Je gaat hierin op zoek naar de
antwoorden op de vragen over de richting en inrichting van jouw
basisschool.
Week 2 - Bijeenkomst 2
De richting en inrichting van een school zijn van invloed op het werk
van leerkrachten. Tijdens deze bijeenkomst bespreken we hiervan
verschillende voorbeelden.
Jouw activiteiten vooraf
Neem je laptop mee naar de bijeenkomst.
Lees de beschrijving van de beroepsopdracht in de studiewijzer voor
blok 1.1. Noteer de vragen die je hebt zodat je deze kunt bespreken
met je kerndocent.
Bestudeer de schoolgids en het schoolplan van twee basisscholen. Je
kunt hierbij denken aan je eigen oude basisschool en Amsterdamse
basisscholen. Welke overeenkomsten en verschillen worden zichtbaar
met betrekking tot de richting en de inrichting van het onderwijs op
beide scholen? Breng de resultaten van je analyse mee naar de
bijeenkomst.
Zoek op internet naar drie voorbeelden van een infographic over het
basisonderwijs en breng het beste voorbeeld mee naar de
bijeenkomst.
Week 3 - Bijeenkomst 3
Tijdens deze bijeenkomst bespreken we deelproduct 1.
Deelproduct 1 is afgerond: je brengt het werk mee naar de
bijeenkomst zodat medestudenten feedback kunnen geven.
Wat wordt er van een leerkracht verwacht? Waar moet een
leerkracht aan voldoen? In deze les verdiepen we ons in de
competenties voor de leerkracht basisonderwijs. Wat houden de
competenties in en hoe herken je ze in je stagepraktijk?
Vandaag oefenen we met de invulling van de eerste vier
competentiegebieden. We doen dit met behulp van portretten van
leerkrachten op: www.duizendjaarvoordeklas.nl
Week 4 - Bijeenkomst 4
Als onderdeel van deze beroepsopdracht interview je jouw
stagementor over de eerste vier competentiegebieden van de
leerkracht basisonderwijs. Tijdens deze bijeenkomsten bespreken we
wat er allemaal komt kijken bij het uitvoeren van een interview. Op
basis hiervan ga je aan de slag met de voorbereiding van het interview
met jouw stagementor.
Maak voor elk van de eerste vier competentiegebieden een aantal
concept interviewvragen en breng deze mee naar de bijeenkomst.
Daarnaast krijg je informatie over het maken van een infographic.
Hiermee word je voorbereid op het maken van het eindproduct.
Week 5 - Stageweek
Week 6 - Bijeenkomst 5
Tijdens de bijeenkomst bespreken we deelproduct 2.
Week 7 - Bijeenkomst 6
Het concept eindproduct is klaar. Ieder presenteert de infographics
Tijdens de bijeenkomst krijg je feedback van medestudenten. Ook
blikken we terug op deze periode en bespreken we wat je hebt
geleerd.
Deelproduct 2 is afgerond: je brengt het werk mee naar de
bijeenkomst zodat medestudenten feedback kunnen geven.
Het concept eindproduct is afgerond: je brengt het werk mee naar de
bijeenkomst zodat medestudenten feedback kunnen geven.
12
Behalve de begeleiding die je ontvangt van je kerndocent volg je tevens drie practica in het kader van deze
beroepsopdracht. Dit zijn specifieke trainingen waar je vaardigheden leert, die jou direct ondersteunen bij het
uitvoeren van de beroepsopdracht. Daarnaast heb je deze vaardigheden nodig in de praktijk van het
basisonderwijs, dus voor je ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs.
2.3 Practica - Wat is per practicum de inzet en de verwachting?
Bijeenkomsten
1. Kennismaking en groepsbinding
Al snel zal je gaan stage lopen en dan zul je merken dat spelvormen
ideaal zijn om kennis te maken met je leerlingen. Maar je kunt
spelletjes ook inzetten als werkvorm, als energizer of om bij te
dragen aan een goede groepssfeer. In deze bijeenkomst leer je
verschillende spelletjes en activiteiten kennen die je direct kunt
inzetten in je stageschool. We zullen ook bespreken hoe je deze
spellen het beste kunt organiseren.
2. Basiscommunicatie I
Relaties spelen een grote rol bij hoe een kind de school beleeft. In
het hoorcollege heb je geleerd dat de behoefte aan veiligheid en
relatie een basisbehoefte is van leerlingen. Kinderen kunnen pas
leren als er een veilige leeromgeving is. Hoe kom je als leerkracht
aan die behoefte tegemoet? Daarvoor moet je onder andere goed
contact kunnen maken en kunnen communiceren met kinderen.
Tijdens jouw stage voer je gesprekken met leerlingen. Daarbij
gebruik je de technieken die je in dit practicum gaat oefenen.
3. Presenteren
Hoe bereid je een presentatie voor? Hoe leer je jouw kwaliteiten en
aandachtspunten in presentaties te herkennen? De bewustwording
van zichtbare factoren, hoorbare factoren en ademhaling kunnen
jou helpen je presentatievaardigheden verder te ontwikkelen. In dit
practicum verken je jouw beginsituatie en leer je hoe je een
presentatie goed kunt voorbereiden.
Jouw activiteiten vooraf
Er is geen voorbereiding nodig.
Er is geen voorbereiding nodig.
Er is geen voorbereiding nodig.
2.4 De opdracht
Deelproduct 1
 Je beschrijft de richting en inrichting van het onderwijs van jouw stageschool. Hiervoor maak je gebruik van
informatie uit de schoolgids en de websites van de school en het schoolbestuur.
Voor de uitwerking van deelproduct 1 gebruik je het voorgeschreven format. Het document bestaat uit maximaal
1.000 woorden. Controleer of de geschreven tekst voldoet aan de eisen die worden gesteld in de pabo taalnorm en
het B2 taalniveau. Met het zoeken naar deze informatie en het beschrijven van het onderwijs oefen je in het
verzamelen van data en het verwerken ervan in een tekst voor een doelgroep. Dit draagt bij aan de voorbereiding
op het doen van onderzoek volgens HBO-normen.
13
Uitwerking deelproduct 1 (maximaal 1.000 woorden)
Naam student:
Naam stageschool:
1. Richting.
a. Noem de richting van onderwijs op jouw stageschool.
b. Beschrijf op welke wijze deze richting van invloed is op de onderwijspraktijk van jouw stageschool.
2. Inrichting.
a. Noem drie kenmerkende elementen van de visie op onderwijs van de stageschool.
b. Beschrijf op welke wijze dit zichtbaar is in de onderwijspraktijk van jouw stageschool.
3. Werkwijze.
a. Benoem welke documenten je hebt gebruikt om de richting en inrichting van het onderwijs te beschrijven en beschrijf
hoe je te werk bent gegaan om deze vragen te beantwoorden.
Deelproduct 2
 Je beschrijft de visie van jouw stagementor op de eerste vier competentiegebieden van de leerkracht
basisonderwijs en de wijze waarop hij dit in de praktijk laat zien. Hiervoor houd je een interview met de
stagementor en zoek je in de praktijk naar voorbeelden die deze visie illustreren.
 Je beschrijft hoe de richting en inrichting van het onderwijs van de stageschool terug te zien is in de visie en
het handelen van de mentor.
Voor de uitwerking van deelproduct 2 gebruik je het voorgeschreven format. Het document bestaat uit maximaal
1.500 woorden. Controleer of de geschreven tekst voldoet aan de eisen die worden gesteld in de pabo taalnorm en
het B2 taalniveau. Met het voorbereiden en uitvoeren van het interview met je mentor oefen je in het
systematisch verzamelen van gegevens gericht op een specifiek onderwerp. Hiermee word je voorbereid op het
verwerven van andere vaardigheden zoals observeren en het voeren van professionele gesprekken.
Uitwerking deelproduct 2 (maximaal 1.500 woorden)
Naam student:
Naam stageschool:
Naam stagementor:
1. Visie van de stagementor op de eerste vier competentiegebieden.
a. Beschrijf de visie van de stagementor op de interpersoonlijke competentie, benoem tenminste drie elementen.
b. Beschrijf de visie van de stagementor op de pedagogische competentie, benoem tenminste drie elementen.
c. Beschrijf de visie van de stagementor op de vakinhoudelijk en didactische competentie, benoem tenminste drie
elementen.
d. Beschrijf de visie van de stagementor op de organisatorische competentie, benoem tenminste drie elementen.
2. Praktijkvoorbeelden.
a. Beschrijf tenminste één voorbeeld van hoe de stagementor zijn visie op de interpersoonlijke competentie in praktijk
brengt.
b. Beschrijf tenminste één voorbeeld van hoe de stagementor zijn visie op de pedagogische competentie in praktijk brengt.
c. Beschrijf tenminste één voorbeeld van hoe de stagementor zijn visie op de vakinhoudelijke en didactische competentie in
praktijk brengt.
d. Beschrijf tenminste één voorbeeld van hoe de stagementor zijn visie op de organisatorische competentie in praktijk
brengt.
e. Beschrijf op welke wijze de richting en inrichting van het onderwijs op jouw stageschool (vraag 1 en 2) te herkennen is in
het handelen van jouw stagementor.
3. Werkwijze.
a. Benoem welke documenten je hebt gebruikt om de richting en inrichting van het onderwijs (vraag 1 en 2) te beschrijven
en beschrijf hoe je te werk bent gegaan.
b. Benoem welke drie onderwerpen je per competentie hebt besproken in het interview met de stagementor.
c. Beschrijf wat voor een soort interview je hebt gehouden, hoe je het interview hebt voorbereid, hoe je dit hebt uitgevoerd
en hoe je de resultaten hebt verwerkt.
d. Beschrijf op welke systematische wijze je het handelen van jouw mentor hebt geobserveerd.
4. Bijlagen.
a. Voeg de leidraad voor het interview met de stagementor als bijlage toe.
b. Voeg het schema voor het observeren van de stagementor als bijlage toe.
14
Eindproduct
De afronding van beroepsopdracht 1.1 bestaat uit verschillende delen die gezamenlijk worden beoordeeld:
1.
2.
3.
4.
Deelproduct 1.
Deelproduct 2.
Een digitale infographic van maximaal 1 A3 op basis van deelproduct 1. In deze infographic presenteer je de
kern van de informatie over de richting en inrichting van het onderwijs op jouw stageschool.
Een digitale infographic van maximaal 1 A3 op basis van deelproduct 2. In deze infographic presenteer je de
kern van de informatie over de visie van jouw stagementor op de eerste vier competentiegebieden en hoe
deze zichtbaar zijn in zijn dagelijks handelen.
Een infographic is een vorm van presenteren van informatie waarbij alleen essentiële tekst wordt gebruikt en
gegevens grafisch worden weergegeven. Het is een andere vorm dan een verslag en vraagt daarom dat je goed
nadenkt over dat wat je hebt verzameld en de manier waarop je het aan anderen toont. Door het maken van een
infographic oefen je communicatieve vaardigheden die nodig zijn bij het communiceren met zowel collega’s als
niet-collega’s.
Inleveren van het eindproduct
Het eindproduct moet worden ingeleverd via de Dropbox van Beroepsopdracht 1.1 op de DLWO. De deadline voor
het inleveren wordt opgenomen in het (toets)rooster en staat vermeld op de inleverpagina van de betreffende
Dropbox. Het is niet mogelijk om een opdracht ná de deadline in te leveren, de mogelijkheid tot inleveren sluit
automatisch op de genoemde dag en tijd. Het is niet mogelijk om een opdracht op een andere wijze in te leveren
dan via de Dropbox, bijvoorbeeld via e-mail bij een docent. Ingeleverde documenten worden gecontroleerd op
plagiaat. Daarna worden de documenten beschikbaar gesteld aan een docent voor de beoordeling.
Geef je document een duidelijke naam volgens een vast format:
Blok-StudiedeelStudiejaar-VoornaamAchternaam-Klas-InhoudDocument.docx.
Voor deze beroepsopdracht wordt dat bijvoorbeeld:
11-Beroepsopdracht1415-VoornaamAchternaam-Klas-Eindproduct.docx
Let ook op de volgende punten:





Als het eindproduct uit meerdere documenten bestaat, probeer deze dan samen te voegen en als één
document in te leveren. Als dat niet lukt of niet mogelijk is lever dan de verschillende documenten stuk voor
stuk in via de Dropbox.
Zorg ervoor dat de correcte document-extensie wordt gebruikt (bijvoorbeeld .pdf .doc of .docx) en gebruik
slechts één punt voorafgaande aan de extensie. Het gebruik van twee punten (..docx) kan problemen
opleveren bij het inleveren van het document.
Gebruik géén aparte leestekens in de naam, zoals & ! : / ” )
Let op de grootte van het document. Verklein (het bestandsformaat van) foto's wanneer mogelijk.
Wacht niet tot de laatste minuut met inleveren.
15
2.5 Beoordelingscriteria
De beoordelingscriteria zijn uitgewerkt in een beoordelingsformulier, dat als bijlage in deze studiewijzer
opgenomen is. De beoordelingscriteria sluiten aan op de leerdoelen van deze module:




De student toont in voldoende mate aan de verschillende vormen van richting en inrichting van het
basisonderwijs in Amsterdam te kennen.
De student toont in voldoende mate aan de eerste vier competentiegebieden van een leerkracht
basisonderwijs te kennen.
De student toont in voldoende mate aan de visie van de stagementor op de eerste vier competentiegebieden
te kunnen beschrijven en herkennen in de onderwijspraktijk.
De student toont in voldoende mate aan een interview te kunnen voorbereiden en uitvoeren volgens plan, en
de resultaten en conclusies op een overzichtelijke wijze te kunnen presenteren aan anderen.
Het schriftelijk taalgebruik wordt in dit blok (en ook in blok 1.2) formatief beoordeeld. In blok 1.1 en 1.2 krijg je
feedback als het schriftelijk taalgebruik nog niet voldoet aan de pabo taalnorm. In blok 1.3 en 1.4 moet het
schriftelijk taalgebruik aan de pabo taalnorm voldoen, anders wordt de afronding als onvoldoende beoordeeld.
Let op: Als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd
portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het
semester. Houd je portfolio dus zorgvuldig bij!
16
HOOFDSTUK 3.| Kennis en vaardigheden - de vakcolleges
INLEIDING - Dit onderdeel van de studiewijzer beschrijft de vakcolleges die je dit blok gaat volgen. Daarbij is het
van belang dat je het onderscheid kent tussen de titel van de collegereeks, het vakdomein waar deze onder valt en
de code van de eenheid die met de studiegids correspondeert. Iedere collegereeks heeft afzonderlijk een titel,
maar verschillende collegereeksen kunnen onder dezelfde onderwijseenheid vallen. Per blok wordt steeds het
cluster dat onder één eenheid valt (zoals bijvoorbeeld Kunstzinnige oriëntatie 1B), in één keer getoetst. Zo kan het
dus voorkomen dat verschillende collegereeksen in één afsluitende vaktoets samenkomen.
Iedere beschrijving hieronder is op dezelfde wijze gestructureerd. We beginnen met een korte inleiding. Dan
volgen steeds een beschrijving van de leerdoelen, een schematische weergave van het programma (opgedeeld in
de behandelde stof tijdens de bijeenkomst, en de voorbereiding die we voor die bijeenkomst van je verlangen),
informatie over de toetsing en een overzicht van de literatuur/toetsstof.
17
3.1
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Nederlands 1.1: Het kinderboek op de basisschool (vakopdracht)
Nederlands
Nederlands 1.1 1000VON114
INLEIDING – Nederlands begint met de module Het kinderboek op de basisschool. Tijdens deze lessen houden
we ons bezig met kinderboeken voor kinderen van vier tot twaalf jaar. Op basisscholen wordt veel gelezen,
daarnaast vinden er vaak allerlei activiteiten plaats in het kader van boekpromotie en leesbevordering. Het is van
belang dat aankomende leerkrachten hiervan op de hoogte zijn. Je leest recente jeugdliteratuur uit diverse genres.
Je beoordeelt de boeken en wisselt meningen uit. In de praktijk lees je regelmatig voor en in de vakcolleges wordt
dit geoefend. In dit blok valt de Kinderboekenweek (1 tot en met 12 oktober 2014; thema: ‘Lang zal je leven!’). We
bestuderen de geschiedenis van het kinderboek, de kerndoelen en het gebruik van het kinderboek op de
stageschool, onderzoeken en beoordelen diverse genres jeugdliteratuur en we onderzoeken mogelijke schriftelijke
en mondelinge verwerkingsvormen.
Tijdens elke les lezen enkele studenten voor uit een kinderboek. Dit wordt beoordeeld door de medestudenten en
de vakdocent. Uiteindelijk zal de beste voorlezer van de klas worden uitgekozen en deze doet mee aan de Pabo
HvA Voorleeswedstrijd 2014-2015, die gehouden wordt in november 2014 (tijdens de projectweek).
3.1.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?







Je kent de begrippen van het onderdeel jeugdliteratuur uit de Kennisbasis Nederlands op de pabo.
Je kent de kerndoelen primair onderwijs die met jeugdliteratuur te maken hebben.
Je kent de theorie omtrent het jeugdboek.
Je kent de uitgangspunten van de didactiek en de methodiek die horen bij jeugdliteratuur.
Je kent de geschiedenis van het kinderboek, kan de verschillende genres van jeugdliteratuur noemen en kan
het belang van het kinderboek in de basisschool benoemen.
Je kunt jeugdliteratuur vanuit verschillende perspectieven beschouwen.
Je kan de belangrijkste voorleestechnieken toepassen in de stage en hierop reflecteren.
3.1.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Introductie
Tijdens deze les krijg je uitleg over de colleges en hoe dit vak wordt
afgerond.
Je bestudeert:
2. Het informatieve jeugdboek
Tijdens deze les behandelen we de beoordelingscriteria van het
informatieve boek en bespreken we hoe deze boeken in de klas
gebruikt kunnen worden.
Je bestudeert:
3. Boekpromotie en leesbevordering
We bespreken de eigen ervaringen met kinderboeken en je maakt
kennis met verschillende activiteiten op de basisschool van
boekpromotie en leesbevordering, waaronder de Kinderboekenweek.
Je bestudeert:
Paus et al. (2014). Portaal. Praktische taaldidactiek voor het
basisonderwijs.
Hoofdstuk 8.1: Jeugdliteratuur – Achtergrondkennis
Hoofdstuk 8.2: Ontwikkelingslijnen van jeugdliteratuur
Paus et al. (2014). Portaal. Praktische taaldidactiek voor het
basisonderwijs.
Hoofdstuk 8.3: Didactiek van jeugdliteratuur
Kerndoel 9
www.tule.slo.nl
18
4. De historische jeugdroman
Tijdens deze les behandelen we de beoordelingscriteria van de
historische jeugdroman en bespreken we hoe deze boeken in de klas
gebruikt kunnen worden.
5. Poëzie voor kinderen en de geschiedenis van het kinderboek
Tijdens deze les behandelen we de beoordelingscriteria van poëzie
voor kinderen en bespreken we hoe deze boeken in de klas gebruikt
kunnen worden. Ook wordt een korte geschiedenis van het
Kinderboek behandeld.
6. Schriftelijke en mondelinge verwerkingsvormen
Tijdens deze les bespreken we hoe een boekverslag of een
boekpresentatie er in een klas uit kan zien.
3.1.3 Toetsing
De leerdoelen worden getoetst in de vakopdracht Nederlands 1.1. Het betreft een schriftelijk tentamen, in de
vorm van een verslag. Het verslag wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 6) indien alle beoordelingscriteria als
voldoende zijn aangemerkt.
3.1.4 Literatuur
Otten, M. (2009). Voetstuk van de Pabo: Kennisbasis Nederlandse taal voor de pabo. Den Haag: HBO-Raad.
Paus, H. (Red.) (2014). Portaal. Praktische taaldidactiek voor het basisonderwijs. Bussum: Coutinho.

Hoofdstuk 8.
Alle collegestof, dat wil zeggen PowerPoints alsmede uitgereikte materialen.
19
3.2
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Rekenen en wiskunde in de bovenbouw
Rekenen Wiskunde
Rekenen 1.1 1000VRE113
INLEIDING - Tijdens deze reeks vakcolleges maak je kennis met de rekendidactiek van de bovenbouw van de
basisschool in Amsterdam. In de eerste vijf colleges worden alle domeinen van het rekenonderwijs, te weten hele
getallen, breuken, kommagetallen, procenten en verhoudingen, meten en meetkunde en verbanden behandeld.
Door middel van artikelen uit tijdschriften, praktijkvoorbeelden en het bestuderen van rekenmethodes krijg je een
beeld van het rekenonderwijs in de bovenbouw.
Het geven van rekenlessen vereist dat je eigen vaardigheid minimaal op het niveau van jaar 1 havo/vwo is. De
eigen vaardigheid komt in deze lessen wel aan bod, maar is niet het doel van de collegereeks. Het is wel een
randvoorwaarde om de lessen goed te kunnen volgen.
De tijdens de colleges behandelde kennis is direct toe te passen tijdens je stage. De colleges bieden je handvatten
bij het voorbereiden van rekenlessen in de bovenbouw.
3.2.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?






Je kent de wiskundige domeinen van het curriculum rekenen en wiskunde van de bovenbouw.
Je kent de didactische opbouw van een rekenles.
Je weet bij een gegeven rekenles welke kennis en vaardigheden kinderen moeten hebben om het doel te
kunnen halen.
Je kunt bij elk van de wiskundige domeinen een rekenles voorbereiden.
Je kent de uitgangspunten van realistische rekenmethodes en kunt die in praktische situaties herkennen.
Je kunt een handleiding van een rekenmethode gebruiken.
3.2.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1. Een rekenles in groep 7/8
Met voorbeelden wordt gedemonstreerd hoe een rekenles in de
bovenbouw verloopt. In deze les wordt daarnaast besproken welke
domeinen aan bod komen en wat de rol van de leerkracht in de
bovenbouw is.
Jouw activiteiten vooraf
Je bestudeert:
Van Zanten et al. (2009). Voetstuk van de Pabo. p. 42-50.
2. Hele getallen
Hoofdrekenen, het leren van de tafels en het werken met een
rekenmachine zijn allemaal onderdelen van het rekenen met hele
getallen op de basisschool. In deze les behandelen we het domein
hele getallen. Uit welke onderdelen bestaat het domein? Wat komt er
aan bod in de bovenbouw? In deze les worden onder andere deze
vragen beantwoord.
3. Breuken, kommagetallen, procenten en verhoudingen
In deze les behandelen we gebroken getallen (breuken en
kommagetallen) en procenten en verhoudingen, ook wel het domein
BKPV genoemd. Kinderen vinden dit vaak een lastig onderdeel. Hoe
kun je bovenbouwleerlingen op een goede manier begeleiden? Met
behulp van opgaven wordt in deze les het domein BKPV verkend.
4. Meten en meetkunde
Meten en meetkunde komen we overal in het dagelijks leven tegen.
Wat wordt er bedoeld met meten en meetkunde op de basisschool?
Wat is het verschil tussen meten en meetkunde? In deze les
behandelen we het domein meten en meetkunde en gaan we kijken
hoe dit onderdeel in rekenmethodes in de bovenbouw terug komt.
Je bestudeert:
Van Zanten et al. (2009). Voetstuk van de Pabo. p. 50-66.
Je bestudeert:
Van Zanten et al. (2009). Voetstuk van de Pabo. p. 67-86.
Je bestudeert:
Van Zanten et al. (2009). Voetstuk van de Pabo. pp. 87-99.
20
5. Stageweek
Bereid een rekenles voor met een zelfbedachte lesopening. Voer de
les in de stageweek uit.
6. Verbanden
Het maatschappelijk belang van dit domein wordt steeds groter. Het
begrijpen van informatie representaties (bijvoorbeeld grafieken en
tabellen) is namelijk een belangrijk onderdeel bij verbanden. De
verstrengeling met andere vakken speelt tevens een grote rol binnen
het domein. In deze les gaan we kijken hoe het onderdeel verbanden
in de bovenbouw aan bod komt.
7. Het voorbereiden van een rekenles.
We gaan een lesvoorbereiding van een methodeles maken. Hierbij
houden we expliciet rekening met de didactische principes die in de
lessen aan bod zijn gekomen.
Je bestudeert:
Van Zanten et al. (2009). Voetstuk van de Pabo. pp. 101-106.
Neem een kopie van een methodeles mee (handleiding en
leerlingenboek) die je nog gaat geven in je stageklas.
3.2.3 Toetsing
Deze collegereeks maakt deel uit van Rekenen - wiskunde 1A. Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de
vaktoets van dit blok. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende
hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op
minimaal 67% goede antwoorden voor een voldoende.
3.2.4 Literatuur / toetsstof
Zanten, M. van et al. (2009). Voetstuk van de Pabo, Kennisbasis rekenen-wiskunde voor de pabo. Den Haag: HBOraad. (Op de DLWO te downloaden)






Hoofdstuk 1: Globale theorie (p. 42-50)
Hoofdstuk 2: Hele getallen (p. 50-66)
Hoofdstuk 3: Verhoudingen, procenten breuken en kommagetallen (p. 67-86)
Hoofdstuk 4: Meten (p. 87-92)
Hoofdstuk 5: Meetkunde (p. 93-99)
Hoofdstuk 6: Verbanden (p. 101-106)
De powerpoints en de collegestof die tijdens de bijeenkomsten zijn behandeld (via de DLWO).
Achtergrondliteratuur
Treffers, A., Moor, E. de, & Feijs, E. (1989). Proeve van een nationaal programma voor het rekenwiskundeonderwijs op de basisschool. Tilburg: Zwijssen.
Ale, P.F.J., & Schaik M.F. van (2014). Rekenen en wiskunde uitgelegd, kennisbasis voor leerkrachten basisonderwijs.
Bussum: Coutinho.
21
3.3
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Basisdidactiek Biologie
Natuur & Techniek (I)
Mens & Wereld 1.2 1000VMW214
INLEIDING - Bij dit vak maken we een start met het aanleren van de basisvaardigheden die nodig zijn voor het
kunnen voorbereiden en uitvoeren van praktische werkvormen in de klas. Deze basisvaardigheden zijn essentieel
voor het geven van lessen biologie, maar ze zijn ook relevant voor natuurkunde en techniek. Er is dit semester
gekozen voor biologie, omdat dit vak goed aansluit bij het thema omgevingsonderwijs. De aangeboden
werkvormen zullen direct inzetbaar zijn bij het werkplekleren. We gaan er van uit dat je qua vakkennis al over de
benodigde Eigen Vaardigheid voor het vak biologie beschikt, welke getoetst zal worden in de Toets Eigen
Vaardigheid Mens en Wereld.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok van dit semester volgt.
3.3.1 Leerdoelen




Je kunt de levende natuur in de schoolomgeving inzetten bij biologielessen.
Je oefent met praktische werkvormen voor biologie, kunt uitleggen welke werkvormen geschikt zijn voor het
behalen van de gewenste leerdoelen en kunt deze werkvormen toepassen in de praktijk.
Je begrijpt de didactiek van onderzoekend leren en kunt de achterliggende theorie uitleggen.
Je begrijpt de didactiek van natuurbeleving en kunt de achterliggende theorie uitleggen.
3.3.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Veldwerk
In deze les staat het doen van veldwerk en de beleving hiervan
centraal. We doen een vegetatie-onderzoek en zullen vervolgens de
bijbehorende didactiek doornemen.
Je bestudeert:
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
Inleiding & Hoofdstuk 1 t/m 3.
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
Hoofdstuk 8 en 10.5.
2. Praktische werkvormen biologie (1)
Tijdens deze les gaan we in op de samenhang tussen doen en denken
en gesloten/open werkvormen. Hierna passen we deze theorie toe bij
het oefenen van enkele basale werkvormen bij biologie.
Je bestudeert:
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
Hoofdstuk 5.
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
Hoofdstuk 10.
3. Praktische werkvormen biologie (2)
Deze les wordt er kennisgemaakt met het toepassen van de
natuurwetenschappelijke onderzoeksmethode. Middels het opzetten
van een kiemingsexperiment wordt deze methode vervolgens
toegepast in de praktijk.
Je bestudeert:
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
Hoofdstuk 6.
4. Onderzoekend leren (1)
Tijdens deze les zal de uitkomst van het kiemingsexperiment
gekoppeld worden aan de didactiek van onderzoekend leren. Er zal
met name aandacht worden besteed aan de fasen ‘rapportage en
communicatie’ en ‘verbreding en verdieping’.
Je bestudeert:
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
Hoofdstuk 9.
22
5. Onderzoekend leren (2)
Tijdens deze les gebruiken we een circuitpracticum voor het oefenen
in het operationaliseren van onderzoeksvragen en besteden we
daarbij aandacht aan de leerlijnen biologie.
Je bestudeert:
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
Hoofdstuk 9 en 10.
http://tule.slo.nl (Leerlijnen Oriëntatie op jezelf en de Wereld
behorende bij kerndoelen 40 en 41).
6. Repetitie basisdidactiek biologie
Tijdens deze les repeteren we de toetsstof basisdidactiek biologie aan
de hand van de open vragen.
Je bestudeert:
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
Hoofdstuk 1, 2, 3, 5, 6, 8, 9 en 10.
3.3.3 Toetsing
Deze collegereeks maakt deel uit van studieonderdeel Mens en Wereld 1.2. Deze wordt getoetst in de vaktoets van
blok 1.2. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van
het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 67%
goede antwoorden voor een voldoende.
3.3.4 Literatuur / toetsstof
Vaan E. de, & Marell, J. (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Bussum: Coutinho.








Hoofdstuk 1: Waarover gaat natuuronderwijs?
Hoofdstuk 2: Doen en denken
Hoofdstuk 3: Waarnemen
Hoofdstuk 5: Onderwijsleerstijlen bij natuuronderwijs
Hoofdstuk 6: Onderzoekend en ontdekkend leren
Hoofdstuk 8: Natuurbeleving
Hoofdstuk 9: Stap voor stap: structuur in de les
Hoofdstuk 10: Werkvormen met ‘echt’ materiaal
23
3.4
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Basisdidactiek Geschiedenis
Geschiedenis (I)
Mens & Wereld 1.2 1000VMW214
INLEIDING – In dit studiejaar krijg je voor het eerst te maken met het vakdidactiek geschiedenis (aangeboden in
twee verschillende modules die elk afzonderlijk getoetst worden). In de eerste module zal kennis worden gemaakt
met de functie en doelstelling van geschiedenisonderwijs op de basisschool. Geschiedenis gaat over verloop van
tijd, over dingen die zijn veranderd of relatief hetzelfde zijn gebleven. Vandaar dat zal worden stilgestaan bij de
ontwikkeling van (historisch) tijdsbesef bij kinderen. Voor leerlingen, zeker in het basisonderwijs, is het verleden
(en daaraan gekoppeld het vak geschiedenis) iets abstracts dat – op het eerste gezicht- ver van hun belevingwereld
af staat. De geschiedenis dient dan ook geconcretiseerd te worden aan de hand van verschillende beeldvormers,
waarbij het uitgangspunt altijd de belevingswereld van het kind moet zijn. In deze module komen verschillende
beeldvormers aan bod komen, te weten: stilstaand en bewegend beeld, historische begrippen. Deze beeldvormers
zijn het middel ter stimulering van historisch denken en redeneren bij kinderen. Daarnaast maakt de student
kennis met historische vaardigheden als standplaatsgebondenheid, causaliteit, (dis)continuïteit en het toetsen van
betrouwbaarheid. Tot slot wordt in de eerste module een begin gemaakt met het opzetten van een
geschiedenisles: de instap.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of de tweede blok van dit semester volgt.
3.4.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?






Je kunt de drie kernconcepten van het vak beschrijven (te weten: tijdsbesef, historische werkelijkheid en
historisch redeneren) en hun onderlinge relatie aan de hand van voorbeelden illustreren.
Je kunt de ontwikkeling van tijdsbesef bij kinderen verwoorden en kan aan de hand van passende werkvormen
aangeven hoe de ontwikkeling van tijdsbesef bij leerlingen kan worden gestimuleerd.
Je kunt uitleggen welke betekenis ‘beeldvorming’ voor geschiedenisonderwijs heeft en kan bewegende en
stilstaande beelden op een juiste en verantwoorde manier inzetten in de geschiedenisles.
Je kunt verschillende werkvormen, die historisch denken en redeneren bevorderen, ontwikkelen en inzetten
en de theoretische gedachte daarachter uitleggen.
Je kunt verschillende didactische benaderingswijzen toepassen om vakbegrippen en historische kennis in
relevante contexten en thema’s te verduidelijken met als doel kennisconstructie bij leerlingen te stimuleren.
Je bent in staat een motiverende en/of activerende instap voor een geschiedenisles te bedenken en didactisch
te onderbouwen, waarbij hij gebruikt maakt van een van de verschillende beeldvormers uit het
beeldvormingschema.
24
3.4.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Introductie vak geschiedenis: nut en doelstellingen
In dit college staat de functie en ontwikkeling van
geschiedenisonderwijs op de basisschool centraal.
Je bestudeert:
Kooi, J. van der & Groot-Reuvenkamp, M. (2009). Geschiedenis en
samenleving. p. 239-248; (Bij 2de druk 2013: p.227-239)
Straaten, van, D. red. (2012). Historisch denken. Basisboek voor de
vakdocent. p. 11-17. (Wordt beschikbaar gesteld tijdens bijeenkomst.)
2. Kinderen en (historisch) tijdsbesef.
In dit werkcollege zal worden stilgestaan bij de ontwikkeling van
(historisch) tijdsbesef bij kinderen en de bijbehorende didactische
mogelijkheden.
Boxtel, C. van en Drie, J. van (2008) ‘Vermogen tot historisch
redeneren: onderliggende kennis, vaardigheden en inzichten’, in
Kleio, nr 43, p 45-54. (Wordt beschikbaar gesteld tijdens
bijeenkomst.)
Kooi, J. van der & Groot-Reuvenkamp , M. (2009). Geschiedenis en
samenleving 250 – 267 en p. 391 – 399 (Bij 2de druk 2013: p. 251 –
261 en p. 388 – 396)
3. Didactische mogelijkheden van de instap.
In deze bijeenkomst zal worden stilgestaan bij de verschillenden
didactische mogelijkheden van de instap tijdens de geschiedenisles.
Wilschut, A. (2012) ‘Historisch denken over tijd. Onderzoek naar
tijdsbewustzijn', in: Kleio, nr 3, pag. 12-17. (Wordt beschikbaar
gesteld tijdens bijeenkomst.)
Je bestudeert:
Wilschut, Van Straaten & Van Riessen (2004). Geschiedenisdidactiek.
p. 257 – 272. (Wordt beschikbaar gesteld tijdens bijeenkomst.)
4. Werken met beeldvormers: stilstaand beeld
Het stilstaande beeld, waaronder afbeeldingen, prenten, en de
bijbehorende didactiek staat in deze les centraal.
Je bestudeert:
Van der Kooij & Groot-Reuvenkamp (2009). Geschiedenis en
samenleving. p. 284-300. (bij 2de druk 2013: p. 282-298.)
Wilschut, Van Straaten & Van Riessen (2004). Geschiedenisdidactiek.
p. 181 – 196. (Wordt beschikbaar gesteld tijdens bijeenkomst.)
5. Werken met beeldvormers: bewegend beeld
Het bewegende beeld, waaronder films en documentaires, en de
bijbehorende didactiek staat in deze les centraal.
6. Werken met de beeldvormer: (sleutel)begrippen
Omgaan met abstracte begrippen in de geschiedenisles staat centraal
in dit werkcollege.
Je bestudeert:
Van der Kooij & Groot-Reuvenkamp (2009). Geschiedenis en
samenleving. p. 284-300. (bij 2de druk 2013: p. 282-298.)
Wilschut, Van Straaten & Van Riessen (2004). Geschiedenisdidactiek.
p. 181 – 196. (Wordt beschikbaar gesteld tijdens bijeenkomst.)
Je bestudeert:
Wilschut, Van Straaten & Van Riessen (2004). Geschiedenisdidactiek.
p. 53- 60; p. 290- 294. (Wordt beschikbaar gesteld tijdens
bijeenkomst.)
3.4.3 Toetsing
Deze collegereeks maakt deel uit van studieonderdeel Mens en Wereld 1.2. Deze wordt getoetst in de vaktoets van
blok 1.2. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van
het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 67%
goede antwoorden voor een voldoende.
25
3.4.4 Literatuur/toetsstof
Boxtel, C. van, & Drie, J. van (2008). Vermogen tot historisch redeneren: onderliggende kennis, vaardigheden en
inzichten, Kleio, 43, 45-54.

p. 45 - 54
Kooij, C. van der, & Groot-Reuvenkamp, M. (2009 OF 2013) Geschiedenis en samenleving. Kennisbasis inhoud en
didactiek. Groningen: Noordhoff.




p. 239-248
p. 250-267
p. 284-300
p. 391-399
(Bij 2de druk 2013; p. 227- 239)
(Bij 2de druk 2013: p. 251 -261)
(Bij 2de druk 2013: p. 282- 298)
(Bij 2de druk 2013: p. 388- 396)
Straaten , D. van(red.) (2012). Historisch denken. Basisboek voor de vakdocent. Assen: Van Gorcum.

p. 11-17
Wildschut, A., Straaten, D. van, & Riessen, M. van (2004). Geschiedenisdidactiek. Handboek voor de vakdocent.
Bussum: Coutinho.




p. 53-60
p. 181-196
p. 257–272
p. 290-294
Wilschut, A. (2012). Historisch denken over tijd. Onderzoek naar tijdsbewustzijn. Kleio, 52 (3). 12-17.

p. 12 -17

De PowerPoints van de werkcolleges (zie DLWO VT Mens en wereld 1.1).
26
3.5
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Introductie en Basis(vak)didactiek Aardrijkskunde
Aardrijkskunde (I)
Mens & Wereld 1.2 1000VMW214
INLEIDING - In deze collegereeks wordt het leergebied Aardrijkskunde geïntroduceerd. Naast het ‘denken met
aardrijkskunde’, wordt aandacht besteed aan de vakdidactische principes van een aardrijkskundeles. Hierbij wordt
de link gelegd met omgevingsonderwijs. Voor deze module is het van belang dat je al beschikt over enige
aardrijkskundige kennis welke getoetst zal worden in de landelijk verplichte Entreetoets Mens en Wereld.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of in het tweede blok van dit semester volgt.
3.5.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?






Je kunt vakinhoudelijke uitgangspunten en de vakinhoudelijke doelstellingen van het vak aardrijkskunde in het
basisonderwijs noemen en verklaren.
Je kunt het nut van kaarten, soorten kaarten en typen kaartvaardigheden die bij het aardrijkskundeonderwijs
een rol spelen noemen en de achtergronden ervan uitleggen.
Je kunt lessen ontwikkelen met kaarten en/of de atlas waarbij kinderen de kaartvaardigheden (kaartlezen,
kaartanalyse, kaartinterpretatie) kunnen gebruiken.
Je kunt geografische vragen en geografische werkwijzen noemen, verklaren en gebruiken als structurering van
de leerstof.
Je kunt de stappen voor het voorbereiden van een aardrijkskundeles doorlopen om zo te komen tot een goede
les voor kinderen in het basisonderwijs.
Je kunt de mogelijkheden van de omgeving van de school voor het onderwijzen van het vak benoemen.
3.5.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1. Wat is aardrijkskundedidactiek?
Aardrijkskunde, wat is dat voor vak? In deze bijeenkomst wordt
duidelijk gemaakt wat het vak aardrijkskunde precies inhoudt en
worden de vakinhoudelijke doelstellingen toegelicht en verklaard.
2. Kaartvaardigheid
In deze les leer je lesgeven met het aardrijkskundige ‘basismateriaal’:
de kaart, de atlas, Google Earth, etc.
3. Aspecten van een goede Aardrijkskundeles I
De aspecten van een goede aardrijkskunde les worden behandeld.
Daarbij staan leerstofanalyse en voorbereiding op de lesstof centraal.
Jouw activiteiten vooraf
Je bestudeert:
De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 1.1; 4.1 &
9.1.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek
aardrijkskunde. Hoofdstuk 2.1 en 2.3.
Je bestudeert:
De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 3.1.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek
aardrijkskunde. Hoofdstuk 7.3.5 en 7.4.3.
Je bestudeert:
De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 2.1 & 8.1.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek
aardrijkskunde. Hoofdstuk 5.1; 5.3 t/m 5.4.4.3.
27
4. Aspecten van een goede Aardrijkskundeles II
Deze les is een vervolg op de vorige bijeenkomst. Ditmaal gaat het
vooral om het specifiek uitwerken van de aardrijkskunde les.
5. Werkvormen bij de aardrijkskundeles
In deze les worden verschillende typen werkvormen geïntroduceerd
en één specifieke werkvorm, namelijk een simulatie/spel volledig tot
uitvoering gebracht en op bruikbaarheid voor het p.o. geanalyseerd.
6. Aardrijkskundig veldwerk en -onderzoek
In deze les leer veldwerk en -onderzoek uit te voeren. De directe
omgeving van de school is daarbij het uitgangspunt.
Je bestudeert:
De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 5.1.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek
aardrijkskunde. Hoofdstuk 5.4.5 t/m 5.4.6.
Tijdens het college wordt gewerkt met het aanbevolen maar niet
verplichte boek:
Hoogeveen, P & J. Winkels (2011). Het didactische werkvormenboek:
Variatie en differentiatie in de praktijk. Assen: Van Gorcum B.V.
Je bestudeert:
De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 7.1 & 7.2.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek
aardrijkskunde. Hoofdstuk 8.1; 8.3 t/m 8.4.6.
3.5.3 Toetsing
Deze collegereeks maakt deel uit van studieonderdeel Mens en Wereld 1.2. Deze wordt getoetst in de vaktoets van
blok 1.2. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van
het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 67%
goede antwoorden voor een voldoende.
3.5.4 Literatuur/toetsstof
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Amsterdam: Landelijk
Expertisecentrum Mens- en Maatschappijvakken. (Gratis te downloaden: www.vakdidactiekaardrijkskunde.nl).









Hoofdstuk 2.1: Aardrijkskunde, wat is dat voor vak? - Inleiding
Hoofdstuk 2.3. Schoolaardrijkskunde, wat is dat eigenlijk?
Hoofdstuk 5.1: Een aardrijkskundeles ontwikkelen - Inleiding
Hoofdstuk 5.3: Aspecten van een goede les
Hoofdstuk 5.4: Het ontwikkelen van een goede les
Hoofdstuk 7.3.5 en 7.4.3: Kaart en atlas in de klas
Hoofdstuk 8.1: De eigen omgeving en veldwerk - Inleiding
Hoofdstuk 8.3: De omgeving in het aardrijkskundeonderwijs
Hoofdstuk 8.4: Veldwerk
Hamer A. de, Bakker, A., Heck, M. van, & Broere, H. (2007). Aardrijkskunde geven: Praktische didactiek voor het
basisonderwijs. Assen: Van Gorcum B.V.









Hoofdstuk 1.1: Wat is aardrijkskunde?
Hoofdstuk 2.1: Aardrijkskundedoelen
Hoofdstuk 3.1: Lesgeven met de kaart
Hoofdstuk 4.1: Leren waarderen
Hoofdstuk 5.1: Lessen maken
Hoofdstuk 7.1: Op onderzoek uit
Hoofdstuk 7.2: Aardrijkskunde in je omgeving
Hoofdstuk 8.1: Leerlijnen
Hoofdstuk 9.1: Aardrijkskunde en het nieuwe zaakvakken onderwijs
28
Aanvullende artikelen en PowerPoints, te vinden op de DLWO.
3.6
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Muziek
Muziek
Kunstzinnige Oriëntatie 1.2 vakopdracht 1000VO2_12 en Kunstzinnige Oriëntatie 1.4 vaktoets 1000VMW414
INLEIDING - Muziek is in de huidige maatschappij een niet weg te denken verschijnsel. Muziek klinkt overal, is zelfs
op elk moment beschikbaar voor volwassenen en voor kinderen en is een universele taal die grenzen overschrijdt.
Dankzij internet en de ontwikkeling van de elektronische media kan bijna iedereen voortdurend beschikken over
welke muziek dan ook. Los van de ontwikkelingen op het terrein van de muziek en de plaats van muziek in de
samenleving moeten muzikale vraagstukken ook geplaatst worden in het perspectief van de (muzikale) cultuur
waarin kinderen opgroeien en de (muzikale) ontwikkelingsfasen die kinderen doorlopen. Om de waarde van het
vak muziek te kunnen bepalen wordt onderscheid gemaakt in de meer intrinsieke en de meer instrumentele
effecten. Bij de instrumentele effecten kan worden gedacht aan de effecten op het sociaal klimaat, op het leren
samenwerken, op de leerprestaties.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok van dit semester volgt.
3.6.1





Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?
Je kunt de kern van het muziekonderwijs herkennen en benoemen aan de hand van de vijf domeinen van
muziek en het klank-vorm-betekenismodel.
Je kunt bij de uitwerking van een liedaanbieding een koppeling maken tussen beginsituatie en lesdoelen.
Je beschikt over kennis van de basale didactische vaardigheden voor het vak.
Je kunt eigentijdse ICT-hulpmiddelen kiezen bij het bepalen van werkvormen voor muziek.
Je kunt inhoudelijke keuzes muzikale activiteiten verantwoorden op basis van kenmerken van de betreffende
leeftijdsgroep.
3.6.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Muziekonderwijs ervaren
Wat weet jij nog van muziek op school? Welke liedjes ken je nog?
Welke functies kunnen een lied hebben?
Je bestudeert:
Lei, R. van de, & Haverkort, F. & Noordam, L. (2010). Muziek Meester:
Hoofdstuk 1.
2. De rol van de leerkracht
Zingen met een groep is een activiteit waarbij je veel leiding moet
geven. Jij als leerkracht bepaalt het liedrepertoire, het startmoment,
de toonhoogte en het tempo. Het doel is de leerlingen zelfstandig te
leren zingen. Hoe bereid je je hier op voor?
Je bestudeert:
Lei, R. van de, & Haverkort, F. & Noordam, L. (2010). Muziek Meester:
Hoofdstuk 2 blz. 33-39.
Maak een repertoirelijst van de liedjes die jij kent voor de onderbouw,
middenbouw en bovenbouw. Gebruik hiervoor de liedbundel
Eigenwijs.
29
3. Instructie bij zingen
Voor het aanleren van een lied moet de les ook goed voorbereid
worden. De organisatie van de les is belangrijk voor een goede
didactische uitvoering van de les. In deze les wordt de
lesvoorbereiding van een liedaanbieding behandeld.
4. Muziek Maken
Bij het domein muziek maken kan je instrumenten of bodypercussie
inzetten om een liedbegeleiding, of een klankspel uit te voeren. In
deze les gaan we dieper in op de eigenvaardigheid muziek maken en
bekijken we hoe dit domein kan worden ingezet in de stageklas.
5. Luisterdidactiek
Muziek neemt in het leven van kinderen in de bovenbouw vaak al een
belangrijke plaats in.
Zij luisteren naar muziek en hebben ook al een duidelijke voorkeur.
In luisterlessen leren kinderen klankaspecten en vormaspecten te
herkennen en te benoemen. Hierdoor ervaren zij welke betekenis
muziek kan geven.
6. Lesontwerp muziek ( vakopdracht).
Hoe ziet de opbouw van een muziekles eruit, welke domeinen kan je
met elkaar combineren en hoe zorg je voor een goede planning van
de onderdelen van je muziekles? In deze les gaan we in op de inhoud
en uitwerking van de vakopdracht 1.2.
Je bestudeert:
Lei, R. van de, & Haverkort, F. & Noordam, L. (2010). Muziek Meester:
Hoofdstuk 2: blz. 39 tot en met 60.
Kies een lied uit de liedbundel Eigenwijs en maak een lesopzet van
een liedaanbieding.
Je bestudeert Lei, R. van de, & Haverkort, F. & Noordam, L. (2010).
Muziek Meester: Hoofdstuk 4 blz.85 t/m 96 en 107 t/m 115
Bekijk op de site http://www.muziekmeester.nl de videolessen van I
like the flowers. Beschrijf wat jij nodig denkt te hebben om deze
lessen op een vergelijkbare manier te kunnen uitvoeren. Wat is jouw
beginsituatie?
Je bestudeert:
Lei, R. van de, & Haverkort, F. & Noordam, L. (2010). Muziek Meester:
Hoofdstuk 3 blz 61 t/m71
Neem een muziekfragment mee waar jij graag naar luistert. Benoem
op welke wijze jij verbonden bent met dit muziekfragment en geef
aan welke muzikale aspecten jou aanspreken.
Je bestudeert:
In de studiewijzer 1.2: Vakopdracht 1.2 beeldende vorming en muziek.
3.6.3 Toetsing
Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vakopdracht 1.2- Beeldende Vorming en Muziek en in de Vaktoets
Kunstzinnige Oriëntatie in blok 1.4.
3.6.4 Literatuur / toetsstof
Lei, R. van de, Haverkort, F., & Noordam, L. (2010). Muziek Meester. Amersfoort: Thieme Meulenhoff.




Hoofdstuk 1: Muziek op de basisschool
Hoofdstuk 2: Zingen: blz. 33 tot en met blz. 60.
Hoofdstuk 3: Luisteren: blz. 61 tot en met blz. 71
Hoofdstuk 4: Muziek maken: pagina 85 tot en met 96; pagina 107 tot en met 118.
De PowerPoint presentaties van de muzieklessen, beschikbaar via de DLWO.
30
3.7
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Beeldende Vorming
Beeldende Vorming
Kunstzinnige Oriëntatie 1.2 vakopdracht 1000VO2_12 en Kunstzinnige Oriëntatie 1.4 vaktoets 1000VMW414
INLEIDING – Tijdens deze collegereeks maak je kennis met het vak beeldende vorming en de kerndoelen die
daarbij horen. Door onderwijs ben je in staat de zeggingskracht van beelden die overal om ons heen te zien zijn, te
ervaren voor wat betreft functie en betekenis. Je bespreekt de beeldende middelen (beeldende aspecten en
materialen/ technieken) die daarvoor gebruikt zijn. Je maakt kennis met de kerndoelen en het belang van een
doorgaande leerlijn. De ontwikkelingsfasen met betrekking tot het beeldend werk van kinderen en de manier
waarop beeldende vorming een bijdrage levert aan de totale ontwikkeling van het kind, staan centraal in dit
programma. Door middel van het zelf maken en bespreken van beeldend werk en het koppelen daarvan aan de
onderwijspraktijk met kinderen, wordt een basis gelegd om zelf les te kunnen geven. Basale didactische
vaardigheden en de basis van klassenmanagement komen aan het bod. Door het observeren van kinderen die
beeldend bezig zijn, ervaar je de verschillen tussen kinderen.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok van dit semester volgt.
3.7.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?






Je kent de verschillende functies en betekenissen die beelden kunnen hebben en je kunt dit aantonen met
voorbeelden;
Je weet welke bijdrage beeldende onderwijs aan de ontwikkeling van het kind levert;
Je hebt basiskennis over de materialen/ technieken, de beeldaspecten en beeldfuncties in relatie met de
inhoud voor de vier domeinen;
Je kunt kinderwerkstukken zoeken en deze koppelen aan de fase van beeldende ontwikkeling en je kunt dit
beargumenteren. Je kunt dit koppelen aan de algemene ontwikkelingsaspecten van leerlingen van 4 tot 12
jaar;
Je kunt beelden selecteren aan de hand van beeldaspecten en beeldfuncties. Je kunt deze uitleggen door
middel van tekst en beeld;
Je bent in staat de beeldende opdrachten volgens de gegeven criteria uit te voeren, waarbij je beeldend
onderzoek doet.
3.7.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Beelden en vormgeven, kerndoelen
In deze eerste bijeenkomst beeldende vorming word je je ervan
bewust hoe kinderen opgroeien in een wereld van beelden en wat de
functie en betekenis van die beelden kunnen zijn. Je gaat in op
vormgeving, materiaal en werkproces. Verder maak je kennis met de
kerndoelen voor dit vakgebied.
In de les ga je werken aan een beeldende opdracht.
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 1 Beelden en
vormgeven p. 11 t/m 38.
2. Sporen van ontwikkeling, verschillen tussen kinderen. Bijdragen
van beeldende vorming aan de ontwikkeling
Je maakt kennis met de beeldende ontwikkelingsfasen van kinderen
en de verschillen tussen kinderen, zodat je straks weet wat voor
opdrachten je kunt geven. Je begrijpt en leert uit te leggen waarom
beeldend werken belangrijk voor de ontwikkeling van een kind is.
In de les werk je aan een beeldende opdracht.
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 10, blz. 245
t/m 294.
Bestudeer de website: http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/FKDKunstzinnigeOrientatie.html (beeldende vorming).
Verzameld beeldmateriaal voor de beeldende opdracht meenemen.
31
3. Beeldaspecten
Je leert wat beeldaspecten zijn en dat deze een deel van de leerstof
voor kinderen vormen. Ruimte, kleur, vorm, textuur en compositie
bestaan ieder uit een reeks aan te leren begrippen.
In de les werken we aan een beeldende opdracht.
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 11, blz. 295
t/m 325.
4. Beeldend onderwijs, visie en didactiek, doelen
In deze bijeenkomst maak je kennis met verschillende visies op het
beeldend onderwijs na 1945 en de invloed van de overheid. De
essentie van het vak en de benodigde procesgerichte didactiek daarbij
is van groot belang om het vak volwaardig te kunnen aanbieden.
In de les werken we aan een beeldende opdracht.
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 2 Beeldend
onderwijs 39 t/m 74.
5. Didactische vaardigheden en klassenmanagement; beeldend
onderwijs in de groep: voorbereiding en oriëntatie
Je leert hier over het basisplan voor beeldende vorming en het belang
van de juiste doelen hierbij binnen een geschikte context. De
leerkracht houdt rekening met de condities, zoals de beschikbaarheid
van het materiaal, de ruimte, de tijd, de inrichting van het lokaal, de
kennis en vaardigheden, en de interesses van de kinderen.
In de les werken we aan een beeldende opdracht.
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2008) Laat maar zien. hoofdstuk 3 Beeldend
onderwijs in de groep: voorbereiding , p. 75 t/m 104 en hoofdstuk 4
Beeldend onderwijs in de groep: oriëntatie, p. 105 t/m 136.
6. Afronding beeldende opdracht en presentatie.
Al het beeldende werk afmaken. Het verzamelde beeldmateriaal
meenemen.
Verzameld beeldmateriaal voor de beeldende opdracht meenemen.
3.7.3 Toetsing
Deze collegereeks maakt deel uit van studieonderdeel Kunstzinnige oriëntatie 1.4. Deze wordt getoetst in de
vaktoets van blok 1.4. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende
hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op
minimaal 67% goede antwoorden voor een voldoende
In vakopdracht 1.2 wordt het beeldend portfolio getoetst. De criteria voor de verschillende opdrachten worden in
de les toegelicht en verder besproken.
3.7.4 Literatuur
Onna, J. van, & Jacobse, A. (2008). Laat maar zien, een didactische handleiding voor beeldend onderwijs.
Groningen: Noordhoff.






Hoofdstuk 1,
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 10
Hoofdstuk 11
Laat maar zien. Beelden en vormgeven p. 11 t/m 38
Laat maar zien. Beeldend onderwijs p. 39 t/m 74
Laat maar zien. Beeldend onderwijs in de groep: voorbereiding p. 75 t/m 104
Laat maar zien. Beeldend onderwijs in de groep: oriëntatie p. 105 t/m 136
Laat maar zien. Sporen van ontwikkeling p. 245 t/m 294
Laat maar zien. Beeldaspecten p. 295 t/m 326
Aanbevolen literatuur:
Boermans, B. (2011). Beeldende Begrippen. Arnhem: Uitgeverij Lambo.
http://beeldende-vormgeving.jouwweb.nl
http://kunstgeschiedenis.jouwweb.nl
32
3.8
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Eigen vaardigheid Nederlands
Nederlands
1000EVNE13
INLEIDING - Elke leerkracht moet correct kunnen spellen en vaardigheid bezitten in het redekundig en taalkundig
ontleden van zinnen. Je moet boven de stof staan om het aan kinderen te kunnen uitleggen. Daarnaast wordt er
van je verwacht dat je de verslagen en lesvoorbereidingen in correct Nederlands inlevert. Ook zul je in correct
Nederlands moeten kunnen e-mailen. In het eerste jaar moet je daarom een toets over spelling, schriftelijk
formuleren, interpunctie en grammatica afleggen. Tijdens de vakcolleges maak je oefeningen ter voorbereiding op
de toets. De docent bespreekt deze oefeningen en geeft uitleg over de spelling- en grammaticaregels die van
toepassing zijn.
3.8.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?


Je hebt kennis van de spellingregels van het Nederlands, de interpunctie, de correcte wijze van formuleren,
van de regels voor redekundig ontleden (zinsdelen) en taalkundig ontleden (woordsoorten).
Je kunt die kennis in voldoende mate in de praktijk toepassen en bij de Taaltoets-pabo haal je een minimale
score van 128 items goed, hetgeen gelijk staat aan het cijfer 5,5.
3.8.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1. Introductie en spelling niet-werkwoorden (onveranderlijke
vormen)
Deze bijeenkomst wordt uitgelegd wat de eisen van de pabo zijn ten
aanzien van je taalniveau.
Het tweede deel van deze bijeenkomst behandelen we de
belangrijkste spellingsregels van onveranderlijke vormen.
Jouw activiteiten vooraf
Je bestudeert:
2. Werkwoordspelling
We bespreken de regels van de tegenwoordige en de verleden tijd,
we behandelen het voltooid deelwoord en het werkwoord als
bijvoeglijk naamwoord.
Je bestudeert:
De Weerdt (2008). De Taaltoets- pabo haal je zo. P.29 t/m 30.
Je maakt de oefeningen op pagina 75 t/m 81.
Je maakt tevens oefeningen via:
http://www.cambiumned.nl
http://www.beterspellen.nl
http://www.jufmelis.nl
3. Interpunctie en formuleren
Om een zin begrijpelijk te maken, is interpunctie nodig. We
behandelen de plaatsing van verschillende leestekens in een zin. Het
tweede deel van deze les staat in het teken van formuleren. We
bespreken de onderdelen contaminaties en foutieve woordkeuze.
De Weerdt (2008). De Taaltoets- pabo haal je zo. P.31 t/m 36.
Je maakt de oefeningen op pagina 81-87.
(Dit geldt ter voorbereiding voor ieder college)
Je bestudeert:
De Weerdt (2008). De Taaltoets- pabo haal je zo. P.52 t/m 54 & P.44 45
Je maakt de oefeningen op pagina 94 t/m 97 en pagina 88 t/m 93.
4. Formuleren
Tijdens deze bijeenkomst besteden we aandacht aan foutieve
woordkeuze, foutieve samentrekking en verschil in getal
(incongruentie).
Je maakt tijdens deze les een schrijfopdracht, deze wordt door de
docent nagekeken en je krijgt een schrijfadvies mee.
Je bestudeert:
De Weerdt (2008). De Taaltoets- pabo haal je zo. P.44 & 45.
Je maakt de oefeningen op pagina 88 t/m 93.
33
5. Taalkundig ontleden (woordbenoemen)
We behandelen de basisbegrippen die je bij taalkundig ontleden moet
kunnen herkennen en benoemen.
Je bestudeert:
De Weerdt (2008). De Taaltoets- pabo haal je zo. P.58 t/m 61.
Je maakt de oefeningen op pagina 98 t/m 103.
6. Redekundig ontleden (zinsontleden)
Je bestudeert:
We behandelen de belangrijkste zinsdelen die je moet kunnen
herkennen en benoemen in een hoofdzin.
De Weerdt (2008). De Taaltoets- pabo haal je zo. P.65 t/m 68.
Je maakt de oefeningen op pagina 104 t/m 109.
3.8.3 Toetsing
De eigen vaardigheid Nederlands wordt getoetst middels een digitale multiplechoicetoets. Deze toets is ontwikkeld
in opdracht van de overheid en is voor alle pabo’s hetzelfde. Voor de Taaltoets-pabo moet je minimaal een score
behalen van 128 items goed, hetgeen gelijk staat aan het cijfer 5,5.
Voor meer informatie over de taaltoets:
www.cito.nl/onderwijs/hoger%20onderwijs/ho_toetsen_pabo/taaltoets_pabo.aspx
3.8.4 Literatuur / toetsstof
Weerdt, H. de (2008). De Taaltoets-pabo haal je zo. Bussum: Coutinho.
Alle collegestof, dat wil zeggen PowerPoints alsmede uitgereikte materialen.
Taalspreekuur voor studenten van DOO
Heb je moeite met het formuleren van goedlopende zinnen? Lukt het je niet om een tekst met een goede opbouw
te schrijven? Krijg je kritiek op de leesbaarheid van je verslag? Is het lezen van lange teksten een probleem? Heb je
een presentatie, maar weet je niet hoe je het aan moet pakken? Heb je je verslag teruggekregen met rode
strepen?
Tijdens het taalspreekuur krijg je op afspraak advies van een docent Nederlands. Samen kan gekeken worden naar
bijvoorbeeld de feedback op je werkstuk, naar de opbouw van je tekst, naar je formuleringen of schrijfwijzen, naar
leesstrategieën bij teksten of naar de uitvoering van je presentatie.
Elke week is er een taalspreekuur voor studenten van DOO. Je kunt je hiervoor aanmelden als je een specifieke
taalvraag hebt. Het is belangrijk dat je werk mailt met voorbeelden van jouw taalprobleem. Kijk voor meer
informatie op de schermen en op DLWO.
34
3.9
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Eigen vaardigheid rekenen
Rekenen en Wiskunde
EV Rekenen/Wiskunde 1000EVRW14
INLEIDING – Als leraar basisschool geef je elke dag rekenen. Het spreekt voor zich dat je op een hoger plan moet
kunnen rekenen dan de beste leerlingen van groep 8 om alle leerlingen te kunnen begeleiden in hun
rekenontwikkeling. De samenleving vraagt dat, en stelt in toenemende mate hogere eisen aan de leraar
basisonderwijs op het gebied van rekenen-wiskunde. Het behalen van een voldoende niveau van rekenvaardigheid
is een eerste stap op weg naar het niveau van de professioneel gecijferde leraar, het uiteindelijke doel van de
opleiding met betrekking tot rekenen-wiskunde. Een professioneel gecijferde leraar is in staat om rekenenwiskunde voor de leerlingen toegankelijk te maken, niveauverhogingen te bewerkstelligen, en de leerlingen zélf tot
een niveau van gecijferdheid te brengen zodat zij straks als burgers goed kunnen functioneren in de samenleving.
Een goed inzicht in het rekenniveau van een professionele gecijferde leraar verkrijg je door te surfen naar
http://10voordeleraar.nl/doen/oefentoetsen.
In het eerste jaar van de pabo staat de rekenvaardigheid centraal, in de daarop volgende jaren de gecijferdheid. Je
reken-wiskundige kennis wordt op verschillende momenten in de opleiding digitaal getoetst. Er zijn twee landelijke
digitale toetsen: in het eerste jaar wordt de Wiscat-toets afgenomen, en aan het eind van het tweede jaar de
kennisbasistoets. Beide toetsen moeten voldoende zijn om de opleiding af te kunnen ronden. Voor de studenten
die nog niet de eerste keer slaagden voor de Wiscat-toets worden in elk blok zes lessen eigen vaardigheid rekenen
georganiseerd. Hierin wordt ingespeeld op de verschillende rekenniveaus en op de behoeften van de student.
Deelname aan de vaardigheidsbijeenkomsten is bij een onvoldoende resultaat noodzakelijk, maar niet voldoende
om te voldoen aan de eisen. Te allen tijde is zelfstudie noodzakelijk. Het opfrissen, onderhouden en oefenen van je
rekenvaardigheid vraagt planning en regelmaat. Wij raden je aan om minstens een half uur per dag te oefenen.
Probeer ook een klein rekengroepje (maximaal 4 studenten) te vormen waar je met elkaar oefent. Daar leer je veel
van! Deze kennis zal je ook hard nodig hebben in de stage. Dat merk je zeker in de bovenbouwgroepen waar je je
eerste stage-ervaringen zult opdoen.
3.9.1 Leerdoelen
Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?
 Je hebt vaardigheden op het niveau van minimaal 115 voor de Wiscat-toets.
35
3.9.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1: Eigenschappen van bewerkingen
Inzicht in de eigenschappen van bewerkingen, het gebruik van
contexten en modellen vormen de basis voor het maken van opgaven
binnen alle domeinen. Het op verschillende manieren en niveaus
kunnen oplossen van opgave is een voorwaarde op kinderen
adequaat te kunnen helpen met rekenen en wiskunde.
Jouw activiteiten vooraf
Je bestudeert:
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 1.
2: Breuken , procenten, verhoudingen en kommagetallen
Breuken zijn bijzondere getallen. Bij breuken zijn alle rekenregels en
eigenschappen van bewerkingen van toepassing. Procenten vormen
een belangrijk onderdeel van het reken- en wiskundeonderwijs van de
bovenbouw. In deze les gaan we in op de betekenis van breuken en
procenten op context, model en formeel niveau.
Je bestudeert:
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 2,
onderdeel Verhoudingen, breuken, procenten en kommagetallen.
3: Meten
Meten is het toekennen van een getalsmatige waarde aan
eigenschappen van dingen (grootheden). Daarvoor heb je een maat
nodig. Aan de orde komen de betekenissen van voorvoegsels, het
rekenen met grootheden zoals lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht,
tijd en het rekenen met de bijbehorende meetgetallen in het kader
van het metrieke stelsel.
Je bestudeert:
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 3,
onderdeel Meten
4: Meetkunde
Meetkunde betreft het ervaren, beschrijven en verklaren van de
ruimte. De verschillende deelgebieden zoals oriënteren, construeren,
viseren en projecteren, visualiseren en representeren komen aan de
orde.
Je bestudeert:
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 4,
onderdeel Meetkunde.
5: Contextopgaven
De sterke rekenaar kenmerkt zich door het gebruik van een vast
stappenplan om tot een oplossing te komen. In deze les leer je om de
structuur van de contextopgave in kaart te brengen en op basis
daarvan het probleem op te lossen.
Je bestudeert:
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 5
6: Proeftoets / responsiecollege
Je bestudeert:
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 5
3.9.3 Toetsing
Het tentamen bestaat uit de landelijk aangeboden Wiscat-toets (meerkeuzevragen en open vragen).
De criteria voor de normering worden landelijk vastgesteld. De Pabo Hva-norm voor een voldoende ligt op een
wiscatscore van 115 (cijfer: 5,5).
3.9.4 Literatuur / toetsstof
Ale, P.F. J., & Schaik M.F. van (2014). Rekenen en wiskunde uitgelegd, kennisbasis voor leerkrachten basisonderwijs.
Bussum: Coutinho.
http://10voordeleraar.nl/doen/oefentoetsen
36
3.10
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Eigen vaardigheid Mens en Wereld
Mens en Wereld
EV Mens en Wereld 1000EVMW12
INLEIDING - De vooropleiding van Pabo-studenten verschilt sterk. Er zijn studenten die eindexamen hebben
gedaan in aardrijkskunde, geschiedenis, natuurkunde en biologie. Het kan ook zijn dat er studenten aan de
opleiding beginnen die een of zelfs meerdere vakken slechts in de eerste klas van de middelbare school hebben
gehad. Om te waarborgen dat je aan het begin van de opleiding voldoende startbekwaam bent, wordt een
landelijke eigen vaardigheidstoets Mens en Wereld gehouden. Daarmee wordt gemeten of je aan het
minimumniveau voldoet. Er staat 1 studiepunt voor het behalen van de toets. Je krijgt in de eerste twee
studiejaren 3 kansen per jaar om deze toets met een voldoende af te sluiten.
3.10.1 Waar gaat de toets over?
De entreetoets bestaat uit drie aparte vaktoetsen: 1. Aardrijkskunde, 2. Geschiedenis, 3. Natuur & Techniek
(biologie, natuurkunde en techniek samen). Elk van de drie onderdelen bestaat uit 45 vragen en moet met een
voldoende worden afgesloten om het studiepunt te kunnen behalen. Als je voor één van de drie onderdelen een
onvoldoende haalt, dan kun je dit apart herkansen. Je moet tenminste groep 8+ niveau halen. Groep 8+ niveau
betekent dat 20% van de beter presterende leerlingen op de basisschool de toets ook voldoende maken.
Op de site http://www.entreetoets-menw.nl/Informatie.htm staat een scoretabel voor de norm.
3.10.2 Wanneer vindt de toets plaats?
De eerste keer dat de toets wordt afgenomen is in de toetsweek van blok 1.1. Er horen geen lessen bij deze eerste
toets, het is immers groep 8+ niveau. Mocht je een onvoldoende hebben voor de toets, dan word je in blok 1.2
een eigen vaardigheidsprogramma aangeboden en dan kun je de toets in de toetsweek aan het einde van blok 1.2
herkansen. Aan het einde van blok 1.3 is er een laatste kans voor dit studiejaar.
3.10.3 Literatuur/ toetsstof
Op de site http://www.entreetoets-menw.nl/Informatie.htm staat een goed overzicht van de toetsstof.
Op de site http://www.entreetoets-menw.nl/Voorbeeldopgaven.htm kun je oefenopgaven maken.
Op de website van de entreetoets staan ook meerdere boeken genoemd. Hieronder een overzicht van de boeken
die we op Pabo HvA bij het eigen vaardigheidsprogramma gebruiken.
Natuurkunde en Techniek
Voor natuurkunde en techniek heeft Cito een aparte domeinbeschrijving opgesteld. Het is een beschrijving van de
kennis die wordt getoetst en er worden voorbeelden gegeven. Deze kennis staat ook beschreven in:
Kersbergen, C., & Haarhuis, A. (2010). Natuuronderwijs Inzichtelijk, Bussum: Coutinho.
Op de DLWO wordt een link naar de Cito Domeinbeschrijving natuurkunde & techniek gemaakt.
Biologie
Het boek dat bij natuurkunde en techniek wordt gehanteerd is ook een goed boek voor de inhoud van het
biologieprogramma:
Kersbergen, C., & Haarhuis, A. (2010). Natuuronderwijs Inzichtelijk. Bussum: Coutinho.
37
Aardrijkskunde
Hamer A. de, Bakker, A., Heck, M. van, & Broere, H. (2007). Aardrijkskunde geven: Praktische didactiek voor het
basisonderwijs. Assen: Van Gorcum B.V.
Geschiedenis
Kooij, C., van der, & Groot-Reuvekamp, M. (2009). Geschiedenis en samenleving, Kennisbasis inhoud en didactiek.
Groningen: Noordhoff Uitgevers.
38
Titel:
3.11
Vakdomeinen:
SIS-code:
Cultuurproject 1.2 VT: cultuur en ik
Cultuureducatie en burgerschapsvorming
N.V.T
INLEIDING – Cultuur is alles wat mensen doen of maken (Van Heusden, 2010). Ieder mens is een drager van zijn
cultuur ofwel een cultuurdrager.
Als leerkracht en cultuurdrager heb je de maatschappelijke taak om kinderen (de) cultuur waarin wij leven bij te
brengen. Binnen de twee leerdomeinen cultuureducatie en burgerschapsvorming worden kinderen cultureel
(zelf)bewust en leren zij reflecteren op (de) cultuur. Kunst- , erfgoed- en mediaonderwijs zijn daarbij doel en
middel.
Het Ministerie van OC&W en het Landelijk Kennisinstituut voor Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) hebben
voor de leerkracht basisonderwijs drie basisberoepstaken cultuureducatie geformuleerd:
1.
2.
3.
Inspireren als cultuurdrager en cultuuroverdrager;
een visie op cultuureducatie ontwikkelen;
cultuureducatieve activiteiten kunnen ontwerpen.
De essentie van burgerschap kent drie domeinen:
1.
2.
3.
Democratie - kennis van hoe een democratie werkt en houdingen en sociale vaardigheden die nodig zijn
voor actieve betrokkenheid in de samenleving.
Identiteit - kennis, houdingen en vaardigheden die van belang zijn bij identiteitsontwikkeling in een
pluriforme samenleving.
Participatie - houdingen en vaardigheden om actief mee te doen in sociale verbanden.
Een leerlijn cultuurdragerschap & burgerschapsvorming
Op diverse momenten in het curriculum van Pabo HvA zal er impliciet en expliciet aandacht zijn voor de
leerdomeinen cultuureducatie en burgerschapsvorming. In jaar 4 ga je zichtbaar maken wat cultuurdragerschap
en burgerschap voor jou en het onderwijs betekent en hoe jij daar inhoud en vorm aan geeft. Dit moment wordt
gezien als het sluitstuk van de leerlijn cultuureducatie en burgerschapsvorming. Op verschillende momenten
binnen en buiten je opleiding, bouw je aan een persoonlijk cultuurdossier, waarvoor je in jaar 4 studiepunten zult
ontvangen. Het cultuurproject is een moment in het curriculum waarin de aandacht is gericht op de ontwikkeling
van jouw cultuurdragerschap.
Cultuurprojecten jaar 1 voltijd
In het eerste jaar zijn er twee cultuurprojecten. Het eerste cultuurproject is geroosterd van 10 tot en met 14
november. Het project is dus tussen blok 1.1 en 1.2 ingeroosterd. De dinsdag (11 november) is een reguliere
stagedag. Tijdens de andere dagen ben je actief en productief bezig met verkenning en beleving van ‘cultuur en ik’.
Houd er rekening mee dat mogelijke kosten tijdens dit project voor eigen rekening kunnen zijn (bijv. entree
culturele instelling). Meer informatie zal tijdig op DLWO te vinden zijn.
39
HOOFDSTUK 4.
SIS-code:
| De praktijk van het basisonderwijs
Praktijk 1.1
1000PR1_12
INLEIDING – Om het vak leerkracht basisonderwijs goed in de vingers te krijgen is het van belang dat je al vroeg in
de opleiding ‘de praktijk’ in gaat. Je maakt kennis met kinderen in de basisschoolleeftijd en met de dagelijkse gang
van zaken in het onderwijs. Je geeft je eerste lessen waarin je de kennis en vaardigheden die je op de opleiding
opdoet, direct kunt toetsen en toepassen in de praktijk. Je loopt in dit blok stage op een Amsterdamse basisschool,
onder goede begeleiding van een mentor en een opleider in de school (of een stagedocent van de opleiding).
In de praktijk voer je activiteiten uit die bijdragen aan de ontwikkeling van je competenties. Deze ontwikkeling volg
je gedurende de gehele stageperiode aan de hand van de competentiematrix “Lesgeven in de grote stad” van de
Pabo HvA. Na een stagevoorbereiding op de opleiding, maak je in dit blok kennis met de klas, waar je het komende
semester stage zult lopen. Een eerste vereiste als leerkracht basisonderwijs, is dat je in ieder geval contact kunt
leggen met de kinderen die gaat ontmoeten. Je presenteert jezelf en maakt kennis met de groep en de mentor.
Lees voordat je aan de stage begint de praktijkgids eerst nog eens grondig door.
4.1 Stagedoelen
 Je kunt in overleg met jouw mentor een realistische planning maken voor jouw praktijkactiviteiten per blok en
per dag.
 Je weet jezelf duidelijk te presenteren aan jouw stageklas en je maakt op een natuurlijke, informele wijze
contact met de groep. Je kunt leerlingen individueel benaderen en leren kennen.
 Je verdiept je in de belevingswereld van de kinderen in de groep.
 Je observeert systematisch het handelen van de leerkracht.
 Je houdt bij het voorbereiden van de lessen rekening met de begrippen beginsituatie, verantwoording en
lesdoelen.
 Je kunt de kinderen stimuleren bij hun leertaken.
 Je kijkt kritisch terug op je eigen lessen en staat open voor feedback van de begeleider(s).
4.2 Stageactiviteiten







Je stelt je voor / je presenteert je aan de stageklas (op een originele en doordachte wijze).
Je voegt in in de groep, ondersteunt de leerkracht bij het voorbereiden van de dag en bij het afsluiten /
opruimen nadat de kinderen naar huis zijn.
Je voert observaties uit van de mentor aan de hand van de competentiematrix.
Je verzorgt met ingang van de stageweek iedere stagedag een voorbereide les.
Je voert dus in totaal minstens zeven groepslessen uit, keuze/voorbereiding van de lessen onder intensieve
begeleiding van de mentor. Je vult voor deze lessen een lesvoorbereidingsformulier in.
Je verzorgt met ingang van de stageweek iedere stagedag een individuele instructie.
Je voert in totaal dus minstens zeven individuele instructies uit; keuze/voorbereiding van de lessen onder
begeleiding. Je legt deze instructies schriftelijk vast in je stagemap (bijvoorbeeld door één lesfase van het
lesvoorbereidingsformulier in te vullen).
40
4.3 Beoordelingsprocedure
Voorwaarde voor beoordeling is altijd dat je de stageactiviteiten hebt uitgevoerd en dat je je stagemap hebt
geactualiseerd.
De beoordeling van de stage (de toekenning van het eindcijfer) wordt gegeven door de opleider in de school (bij
een opleidingsschool), of door de stagedocent (in het geval van een niet-opleidingsschool).
De procedure is als volgt:
Aan het eind van blok 1.1 geeft de mentor een schriftelijke adviesbeoordeling door het beoordelingsformulier in te
vullen met onvoldoende, voldoende, goed of excellent. De mentor licht het advies mondeling toe in een gesprek
met jou en stuurt de adviesbeoordeling naar de opleider in school of de stagedocent. De opleider in de school /
stagedocent is de examinator en komt op basis van de adviesbeoordeling van de mentor (die in een gesprek met
de student door de mentor is toegelicht), het eigen lesbezoek en het daarop aansluitende gesprek met jou tot een
eindbeoordeling, vult het beoordelingsformulier in en geeft het cijfer.
Je neemt de eindbeoordeling van de opleider in de school / stagedocent op in het portfolio.
Meer informatie over de praktijk en de beoordelingsprocedure is te vinden in de Praktijkgids 2014-2015.
41
HOOFDSTUK 5. | Studieloopbaanbegeleiding
SIS-code:
Studieloopbaanbegeleiding 1.2 1000SLB213
INLEIDING – Het doel van studieloopbaanbegeleiding is dat je leert je om je zelfstandig te ontwikkelen tot een
professionele leerkracht in het basisonderwijs. Daarom zoomen we in op je studievaardigheden en op het verloop
van je studie (het studie-aspect), maar ook op jouw professionele ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs (het
loopbaanaspect). In deze eerste periode maak je kennis met de opleiding en je stageschool. Je krijgt begeleiding
om te leren van de ervaringen en resultaten in je studie en stage.
Tijdens studieloopbaanbegeleiding leer je zicht te krijgen op de kennis die je zult verwerven en vaardigheden die je
dit eerste studiejaar zult gaan ontwikkelen. Je leert jezelf hierin kritisch te volgen en te leren van de ervaringen die
jij en je medestudenten in studie en stage opdoen. De kerndocent is de begeleider van het leerproces dat jij zelf
leert vorm te geven.
Wekelijks wordt er 50 minuten studieloopbaanbegeleiding gegeven door je kerndocent. Daarin is jouw
voorbereiding en inbreng een belangrijk onderdeel van de bijeenkomst. In je stage ga je je laten filmen door je
mentor en/of begeleider. Deze filmopnames worden tijdens de bijeenkomsten gebruikt als input voor
gezamenlijke gesprekken over de ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs. In blok 1.1 zal tevens een individueel
kennismakingsgesprek met je kerndocent worden geroosterd.
5.1 Leerdoelen




De student herkent de eigen leerstijl en kan in zijn leerproces verschillende leerstrategieën inzetten.
De student koppelt de verworven kennis en vaardigheden aan specifieke onderdelen van de
competentiematrix.
De student benoemt, naar aanleiding van de eerste stage-ervaringen, de sterke en zwakke punten in zijn
ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs.
De student reflecteert met behulp van de reflectiecyclus van Korthagen op zijn eigen handelen.
5.2 Het programma- Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Kennismaking
Tijdens deze bijeenkomst maak je nader kennis met je kerndocent en
medestudenten en leer je zicht te krijgen op de inhoud van de studie
voor jaar 1 en de kennis die je gaat verwerven en vaardigheden die je
als leerkracht gaat ontwikkelen.
Bestudeer de studiewijzer 1.1, de intranetsite van de opleiding
(http://intranet.doo.hva.nl), de praktijkgids en de studiegids.
2. Studievaardigheden en leerstrategieën.
Tijdens deze bijeenkomst gaan we in gesprek over ieders kwaliteiten
en aandachtspunten. Hoe leer jij? Welke leerstijl heb jij? Onderzocht
wordt welke leerstrategieën jou kunnen helpen in de ontwikkeling
van je studievaardigheid.
3.Studievaardigheden: Denken in competenties op HBO-niveau
Een leerkracht basisonderwijs moet heel wat kennen en kunnen op
hbo-niveau. In de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad’
staat beschreven wat van een leerkracht basisonderwijs wordt
gevraagd en wat je dus moet gaan leren de komende jaren. We
verdiepen ons in de competentiematrix en we relateren dat aan het
hbo-niveau.
Bestudeer de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad’.
Markeer de onderdelen waarvan jij denkt dat je bekwaam bent.
42
4. Reflectievaardigheden: Feedback ontvangen en feedback geven.
Als leerkracht is het belangrijk dat je leert nadenken over je
beroepsopvatting en je bekwaamheid. Bij reflectievaardigheden leer
je naar jezelf te kijken door met anderen in gesprek te gaan over jouw
kwaliteiten en leerpunten die zichtbaar worden in je studie en stage.
Je mentor en je opleider zijn begeleiders die je feedback geven op je
stage-ervaringen. Hoe ga je om met feedback en hoe kijk je naar
jezelf?
5. Stageweek
Vraag je mentor om schriftelijk feedback te geven op een
stageactiviteit en neem die mee naar de les.
6 en 7. Studie- en praktijkervaring
Tijdens deze bijeenkomst is er ruimte voor gesprek en feedback. Als je
in je stage, of studie tegen dingen aanloopt die vragen oproepen dan
kan je die met je medestudenten en je kerndocent bespreken. De
inbreng neem je mee naar de bijeenkomst. Ook zal er aandacht
worden besteed aan het maken van lesvoorbereidingen, videointeractiebegeleiding, reflectievaardigheden, organisatie van
stageactiviteiten en studieonderdelen en onderwijsnieuws in
Nederland en Amsterdam.
Bij elke bijeenkomst van studie- en praktijkervaring wordt met je
kerndocent afgesproken welk onderwerp ter tafel zal komen en hoor
je aan welke voorbereiding moet worden voldaan.
In je stage vraag je je mentor je met regelmaat te filmen, zodat er
tijdens deze les video-interactiebegeleiding kan plaatsvinden.
Laat je tijdens een van je stageactiviteiten filmen en neem de
lesvoorbereiding en het beeldmateriaal mee naar bijeenkomst 6 en 7.
5.3 Toetsing
Aan het eind van dit semester, in blok 1.2, heb je een functioneringsgesprek met je kerndocent. Je hebt
voorafgaand aan het gesprek je portfolio geactualiseerd met de (ten minste voldoende beoordeelde) beroeps- en
vakopdrachten. Het portfolio wordt daarmee het totaal aan opdrachten, evaluaties en beoordelingen van je
opleiding. In het functioneringsgesprek reflecteer je op de eigen ontwikkeling. Dit doe je onder andere door aan te
geven hoe de losse opdrachten jou vormen als complete leerkracht.
De kerndocent geeft een beoordeling op basis van de opgestelde criteria. Jouw reflectieve vaardigheden tijdens
het gesprek en je houding over de afgelopen periode. Jouw actieve deelname aan de studie, waaronder
aanwezigheid in de colleges, kan nadrukkelijk aan de orde komen tijdens het gesprek en in de beoordeling.
5.4 Kennismakingsgesprek
Alle eerstejaars voltijdstudenten voeren in de eerste weken van hun opleiding een kennismakingsgesprek met hun
kerndocent. Dit gesprek duurt 20 tot 30 minuten en hiervoor word je uitgenodigd door jouw kerndocent.
Deelname aan dit gesprek is verplicht en onderdeel van studieloopbaanbegeleiding (SLB).
Naast een onderlinge kennismaking is het doel van dit gesprek om zicht te krijgen op jouw motivatie om de
opleiding te volgen. Ook is het belangrijk om te onderzoeken of er aandachtspunten zijn waarop jij moet letten
tijdens het studeren.
5.4.1 Voorbereiding
Je beschrijft in maximaal één A4 jouw antwoorden op de volgende twee vragen.
1. Wat motiveert (en inspireert) jou om leerkracht basisonderwijs te willen worden?
2. Wat zijn jouw sterke en zwakke kanten (of ontwikkelingspunten) die betrekking hebben op het vak van
leerkracht basisonderwijs en jouw studie aan de pabo?
Jouw antwoorden op deze twee vragen (op maximaal één A4) print je uit en breng je mee naar het
kennismakingsgesprek.
43
HOOFDSTUK 6. | Praktische informatie
INLEIDING - Dit hoofdstuk biedt een overzicht van alle belangrijke praktische informatie omtrent dit blok, namelijk
de kalender, internetsites, de overgangsnorm en het minimum taalniveau dat we hanteren.
6.1 Opzet blok 1
Hieronder zie je in schema hoe dit blok verloopt: in de bovenste rij de weken van het blok, de rij eronder de
kalenderweek, de rij daaronder de begindatum van die week, dan de invulling, en tenslotte de toets- en/of
stageactiviteiten.
BLOK 1
1
36
01/09
2
37
08/09
3
38
15/09
16/09: 1e
stagedag
4
39
22/09
5
40
29/09
STAGEWEEK
VT: ma t/m vr.
DT: 1 dag extra
6
41
06/10
7
42
13/10
HERFST
8
43
20/10
9
44
27/10
10
45
03-11
TOETSWEEK.1
Stagebeoord.
Beroepsopdr.
Vakopdracht
TOETSWEEK 2
Thematoets
Vaktoets
6.2 Belangrijke internetsites





http://rooster.hva.nl
https://intranet.doo.hva.nl
https://extranet.doo.hva.nl
https://sis.hva.nl
https://stip.hva.nl
Hier vind je het meest actuele rooster van jouw klas.
Hier staat alle actuele informatie van de opleiding en de verschillende vakken.
Informatie van het stagebureau voor externen.
Bekijk hier jouw studievoortgang.
Je kunt STIP gebruiken bij alle vragen rond het zoeken, vinden en gebruiken van
(wetenschappelijke en vak-) informatie.
6.3 Belangrijke documenten (downloaden via de DLWO)


Competentiematrix “Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)”.
Praktijkgids 2014-2015.
6.4 Boekenlijst
Een overzicht van de verplicht aan te schaffen boeken voor het eerste studiejaar vind je op deze website:

http://athenaeum-hbo.mijnboekhandelaar.com
6.5 De BAS-norm
Bij onvoldoende studievoortgang na jaar 1 kan de opleiding een bindend afwijzend studieadvies (BAS) afgeven. In
dat geval zul je de opleiding helaas vroegtijdig moeten afbreken. Hieronder staat de norm waaraan je moet
voldoen om zo’n BAS te voorkomen:

Je bent na het eerste jaar in het bezit van minimaal 50 studiepunten.
44
6.6 Taalniveau
Voor een student aan de leerkrachtenopleiding basisonderwijs is het van belang een goede beheersing van het
Nederlands te hebben voor alle taalvaardigheden (spreken, gesprekken voeren, luisteren, lezen en schrijven). Van
alle studenten wordt verwacht dat zij het Nederlands beheersen op B2-niveau aan het einde van de propedeuse en
op C1-niveau aan het einde van de hoofdfase. Een beschrijving van deze taalniveaus vind je op
http://www.erk.nl/docent/niveaubeschrijvingen/ .
Vereist niveau einde propedeuse (taalniveau B2)
Aan het eind van de propedeuse moet je het B2-niveau aantonen op de volgende taalaspecten:
1. Spreken (presenteren).
2. Gesprekken voeren.
3. Schrijven.
4. Lezen.
5. Luisteren.
Je toont aan het eind van het eerste jaar, in blok 1.4, je B2-niveau aan in spreken, gesprekken voeren en schrijven
tijdens de volgende daartoe aangewezen opdrachten:



Schrijven: vakopdracht Nederlands, beoordeling door docent Nederlands.
Spreken (presenteren): presentatie beroepsopdracht, beoordeling door de kerndocent.
Gesprekken voeren: functioneringsgesprek, beoordeling door de kerndocent.
Deze opdrachten staan inhoudelijk beschreven in de Studiewijzers per blok. De opdrachten worden beoordeeld
met beoordelingsformulieren voor schrijven, spreken en gesprekken voeren op B2-niveau.
De beoordeling op taalniveau B-2 staat los van de inhoud van de opdracht. Deze wordt apart beoordeeld.
Je krijgt de mogelijkheid gedurende het eerste jaar je taalniveau (zonodig) te ontwikkelen tot het vereiste B2
niveau. Tijdens blok 1 en 2 (het eerste semester) krijg je van de docenten bij diverse beoordelingen
ontwikkelingsgerichte feedback op de drie genoemde taalaspecten. In blok 1 en 2, semester 1, van de propedeuse
worden – als onderdeel van het vereiste B2-niveau - alle schrijfproducten van studenten taalontwikkelinggericht
nagekeken met behulp van de Taalnorm pabo-HvA (deze vind je in een van de bijlagen bij deze studiewijzer).
Gedurende dit blok kunnen de schrijfproducten nog niet op taal worden afgekeurd. De student moet wel zijn groei
kunnen aantonen op dit gebied.
Vanaf semester 2 van de propedeuse (en de hierop volgende studiejaren) worden alle schrijfproducten met deze
taalnorm nagekeken en bij te veel fouten wordt het schrijfproduct met een onvoldoende beoordeling
teruggegeven aan de student. Dit is dan ook gelijk de eerste beoordeling en je moet in dat geval het verslag in zijn
geheel herkansen.
Daarnaast zal er in het schriftelijk en mondeling contact met alle docenten aandacht zijn voor de kwaliteit van het
taalgebruik. Met behulp van al deze feedback kun je gericht toewerken naar het gewenste taalniveau. B2-niveau in
luisteren en lezen wordt indirect aangetoond, namelijk via het volgen van (hoor)colleges en het lezen van
studiestof. Je toont het B2-niveau luisteren en lezen aan door het behalen van de eerstejaarstoetsen. Bij deze
taalonderdelen worden geen aparte beoordelingsformulieren voor ‘taalgebruik’ gehanteerd.
45
BIJLAGE 1. | Beoordelingsformulier Beroepsopdracht 1.1 - Amsterdams onderwijs in beeld
Pabo HvA 2014-2015
Student:
Studentnummer:
Klas:
Kerndocent:
Cijfer:
Datum beoordeling:
Beoordelende docent:
A1. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee
1.
Het eindproduct bestaat uit deelproduct 1, deelproduct 2 en twee digitale infographics.
O
O
2.
De student laat zien dat de stagementor is geïnterviewd en geobserveerd.
O
O
O
O
A2. Formatieve beoordeling taalaspect (in semester 1 nog geen voorwaarde voor voldoende)
3.
Het schriftelijk werk voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA (zie bijlage bij de studiewijzer).
Onvoldoende
B. Inhoudelijke criteria
(0 punten)
Niet helemaal
voldoende
(1 punt)
Voldoende
Goed
(2 punten)
(3 punten)
4. De student toont in voldoende
mate aan de verschillende vormen
van richting en inrichting van het
basisonderwijs in Amsterdam te
kennen.
 De richting en de inrichting van de
stageschool wordt op een correcte
wijze beschreven.
 Met voorbeelden wordt toegelicht
hoe de richting en inrichting van het
onderwijs in de praktijk zichtbaar
wordt.
5. De student toont in voldoende
mate aan de eerste vier
competentiegebieden van een
leerkracht basisonderwijs te
kennen.
6. De student toont in voldoende
mate aan de visie van de
stagementor op de eerste vier
competentiegebieden te kunnen
beschrijven en herkennen in de
onderwijspraktijk.
 De competentiegebieden worden op
een juiste manier uitgewerkt in de
interviewleidraad en de visie van de
stagementor.
 De student vergelijkt de richting en
inrichting van de eigen stageschool met
die van andere basisscholen en benoemt
overeenkomsten en verschillen in de
infographic.
 De richting en inrichting van de school zijn
zeer treffend en accuraat beschreven met
pakkende en zeer toepasselijke
praktijkvoorbeelden.
 In het deelproduct wordt gebruik gemaakt
van theorie over de competentiegebieden.
7. De student toont in voldoende
mate aan een interview te kunnen
voorbereiden en uitvoeren volgens
plan, en de resultaten en
conclusies op een overzichtelijke
wijze te kunnen presenteren aan
anderen.
 De interviews en de observatie zijn op
een systematische wijze voorbereid
en uitgevoerd.
 De infographics zien er professioneel,
verzorgd en overzichtelijk uit.
 De visie van de stagementor op de
eerste vier competentiegebieden
wordt beschreven en bestaat uit
tenminste drie aspecten per
competentie.
 Met voorbeelden wordt toegelicht
hoe de visie van de stagementor op
de competentiegebieden in de
praktijk zichtbaar is.
 De visie van de stagementor op de
competentiegebieden worden treffend en
accuraat beschreven en geïllustreerd met
pakkende en toepasselijke
praktijkvoorbeelden.
 Naast de eerste vier
competentiegebieden, beschrijft de
student in de infographic nog drie andere
relevante kenmerken van de leerkracht en
ondersteunt deze met
praktijkvoorbeelden.
 De infographics zijn op zichzelf, zonder de
bijbehorende deelproducten, door
anderen te begrijpen.
 Beschreven wordt waarom het onderzoek
op deze wijze is vormgegeven.
C. Eindbeoordeling / cijfer
Uitmuntend = 10
Aan alle voorwaardelijke onderdelen is voldaan, voor alle inhoudelijke criteria is tenminste 1 punt gescoord en de student heeft 12 punten.
Zeer goed = 9
Aan alle voorwaardelijke onderdelen is voldaan, voor alle inhoudelijke criteria is tenminste 1 punt gescoord en de student heeft 11 punten.
Goed = 8
Aan alle voorwaardelijke onderdelen is voldaan, voor alle inhoudelijke criteria is tenminste 1 punt gescoord en de student heeft 10 punten.
Ruim voldoende = 7
Aan alle voorwaardelijke onderdelen is voldaan, voor alle inhoudelijke criteria is tenminste 1 punt gescoord en de student heeft 9 punten.
Voldoende = 6
Aan alle voorwaardelijke onderdelen is voldaan, voor alle inhoudelijke criteria is tenminste 1 punt gescoord en de student heeft 8 punten.
Net niet voldoende = 5
Aan één voorwaardelijk onderdeel is niet voldaan en/of minstens één inhoudelijk criterium is onvoldoende en de student heeft 7-9 punten.
Onvoldoende = 4
Aan één voorwaardelijk onderdeel is niet voldaan en/of minstens één inhoudelijk criterium is onvoldoende en de student heeft 5-6 punten.
Ruim onvoldoende = 3
Aan één voorwaardelijk onderdeel is niet voldaan en/of minstens één inhoudelijk criterium is onvoldoende en de student heeft 3-4 punten.
Slecht = 2
Aan één voorwaardelijk onderdeel is niet voldaan en/of minstens één inhoudelijk criterium is onvoldoende en de student heeft 1-2 punten.
Zeer slecht = 1
Aan twee voorwaardelijke onderdelen is niet voldaan en/of minstens één inhoudelijk criterium is onvoldoende en de student heeft 0 punten.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen kerndocent
46
BIJLAGE 2. | Beoordelingsformulier Vakopdracht Nederlands
Pabo HvA 2014-2015
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Kerndocent:
Cijfer:
Datum beoordeling
A. Algemeen criterium
Ja
Nee

O
O
Het verslag voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA (in semester 1 nog geen voorwaarde voor een voldoende).
B. Specifieke criteria
Onv.
1.
Het verslag voldoet aan de eisen die
tijdens het college zijn uitgereikt.
2.
Naar de gelezen literatuur wordt correct
verwezen.
3.
De student heeft een analyse
geschreven van vijf boeken vanuit de
gegeven genres en bestemd voor
kinderen in de basisschoolleeftijd.
Voldoende
Goed
Aan alle eisen is voldaan.
n.v.t.
De literatuur wordt systematisch vermeld.
Met de analyses toont de student aan dat
hij in voldoende mate literair competent
is.
+
de literatuur wordt volgens de APA-richtlijnen
verwerkt.
+
Met twee of meer deelopdrachten toont de
student aan dat hij op genuanceerde, originele en
eigenzinnige wijze op literatuur kan reflecteren.
+
De student laat zien dat hij de spelling van de
Nederlandse taal goed beheerst en stilistisch
vaardig is.
4.
De student heeft een tekst voorgelezen
in de stageklas, deze is beoordeeld door
de mentor met behulp van het
beoordelingsmodel en de student heeft
hierop gereflecteerd met behulp van
het formulier ‘Verantwoording en
reflectie voorlezen in de stageklas’.
De beoordeling is voldoende.
De student verantwoordt in voldoende
mate zijn tekstkeuze.
De student reflecteert in voldoende mate
op het verloop van het voorlezen.
+
De beoordeling is goed.
+
De student is in staat om het belang van het
voorlezen voor het toekomstig beroep te duiden.
C. Eindbeoordeling / cijfer
O
Uitmuntend = 10
Criterium 2 is als voldoende beoordeeld, criterium 3 is als goed beoordeeld en de criteria 4 of 5 (of beide) is/zijn als excellent beoordeeld (zie onderstaande
aanvullende feedback van de docent).
O
Zeer goed = 9
Een van de onder B. genoemde algemene criteria is als voldoende beoordeeld en de overige drie zijn als goed beoordeeld.
O
Goed = 8
Twee van de onder B. genoemde algemene criteria zijn als voldoende beoordeeld en twee zijn als goed beoordeeld.
O
Ruim voldoende = 7
Drie van de onder B. genoemde algemene criteria zijn als voldoende beoordeeld en een criterium is als goed beoordeeld.
O
Voldoende = 6
Alle onder B. genoemde algemene criteria zijn als voldoende beoordeeld.
O
Matig =5
Een van de onder B. genoemde criteria is onvoldoende.
O
Onvoldoende = 4
Twee van de onder B. genoemde criteria zijn onvoldoende.
O
Ruim onvoldoende =3
Drie van de onder B. genoemde criteria zijn onvoldoende.
O
Slecht =2
Vier van de onder B. genoemde criteria zijn onvoldoende.
O
Zeer slecht =1
Vier van de onder B. genoemde criteria zijn onvoldoende en het taalniveau is zeer onvoldoende.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen vakdocent
47
BIJLAGE 3. | Beoordelingsformulier praktijk 1.1 VT
Amsterdams onderwijs in beeld
Pabo HvA 2014-2015
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Kerndocent:
Cijfer:
(in te vullen door opleider in de school / stagedocent)
Datum beoordeling:
Stageschool/groep:
Mentor:
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee

De student heeft de stageactiviteiten voor dit blok uitgevoerd.
O
O

De stagemap van de student is op orde.
O
O
O/V/G
B. Beoordelingscriteria
Voorbeelden van concreet waarneembaar gedrag

De student heeft de introductie aan de stageklas voorbereid.

Tijdens de introductie heeft de student contact gemaakt met de
groep.

De student heeft zelf initiatief genomen om contact te maken met
alle kinderen in de groep.

De student heeft actief contact met individuele leerlingen door
bijvoorbeeld informele gesprekjes te voeren.
1.
De student heeft zich weten te
presenteren aan de stageklas.
2.
De student heeft op een natuurlijke,
informele wijze contact gemaakt met
de kinderen. Hij heeft leerlingen
individueel benaderd en leren kennen.
3.
De student heeft, in overleg met de
mentor, een realistische planning per
dag gemaakt.
De student heeft zich verdiept in de
belevingswereld van de kinderen in de
groep.
De student heeft een start gemaakt
met het systematisch observeren van
het handelen van de leerkracht.

De student heeft bij het voorbereiden
van de gegeven lessen rekening
gehouden met de begrippen
beginsituatie, verantwoording en
lesdoelen.
De student heeft kinderen geholpen
en gestimuleerd bij hun leertaken.

De student heeft laten zien open te
staan voor feedback van de
begeleider(s).

4.
5.
6.
7.
8.

De student heeft samen met de mentor een planning gemaakt voor
de stage in blok 1.1 en de overige afspraken schriftelijk vastgelegd.
De student heeft zich gehouden aan de planning.


De student toont belangstelling voor wat leerlingen bezighoudt.
De student maakt ook informeel contact met leerlingen.

De student heeft het handelen van de leerkracht geobserveerd aan
de hand van aspecten van de vier beroepsrollen uit de
competentiematrix.
De student heeft naar aanleiding van de observatie aspecten die hem
zijn opgevallen met de mentor besproken en/of heeft vragen gesteld.
In de gezamenlijke voorbespreking van de lessen heeft de student
oog gehad voor, of in ieder geval gevraagd naar, de beginsituatie van
de leerlingen.
De student heeft voor de gegeven lessen samen met de mentor
passende lesdoelen geformuleerd en deze verantwoord.





De student heeft leerlingen actief ondersteund bij het zelfstandig
werken.
De student heeft kinderen geregeld op weg geholpen bij het maken
van opdrachten of het volgen van instructies.
De student heeft zich open opgesteld ten aanzien van de feedback
van de mentor.
De student heeft laten zien de gegeven feedback te verwerken in
volgende lessen.
48
C. Eindbeoordeling / cijfer
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; acht onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Zeer goed = 9
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; zes of zeven onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Goed = 8
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; vier of vijf onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; twee of drie onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Voldoende = 6
Aan alle onder A genoemde onderdelen is voldaan en ten minste zeven van de onder B genoemde onderdelen is voldoende.
Onvoldoende = 5
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste twee onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 4
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste drie onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 3
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste vier onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 2
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste vijf onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 1
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste vier onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
D. Toelichting bij beoordeling
Logopedische screening / advies gewenst2 i.v.m.:
o
o
Stemgebruik, nl.
Taalgebruik, nl.
Handtekening mentor
Naam:
Datum:
Handtekening:
Handtekening opleider in de school / stagedocent
Naam:
Datum:
Handtekening:
Beoordelingsprocedure:

De mentor vult het beoordelingsformulier in door middel van de onder A en B gevraagde onderdelen.

De mentor geeft het beoordelingsformulier na ondertekening aan de opleider in school / stagedocent.

Opleider in de school / stagedocent geeft het eindcijfer en ondertekent het formulier.

Opleider in de school / stagedocent stuurt (een scan van) het ondertekende formulier met cijfer naar de instituutsopleider.

De instituutsopleider/ stagedocent voert het cijfer in in SiS en stuurt een scan van het formulier naar de student en het stagebureau.

Het stagebureau archiveert het beoordelingsformulier.
2
Alleen aankruisen indien van toepassing. Voor logopedische screening / logopedisch advies is logopediste Fransje van Luin beschikbaar: [email protected]
49
BIJLAGE 4. | De taalnorm van de pabo-HvA
50
51
52