•___\ \ / ANWW-bieb. Nr.O RWS Dir. Gelderland 6800 ED Arnhem MER UITWIJKHAVEN WEURT/ / DEELSTUDIE GEVOLGEN VOOR NATUUR EN LANDSCHA ...... / t-,' 4 tL • ;; STL Ecologisch adviesbureau Nijmegen - 1" - -At BbotrL3Ç, MER UITWIJKHAVEN WEURT DEELSTUDIE GEVOLGEN VOOR NATUUR EN LANDSCHAP tekstbijdragen van: D. de Boer J.A.A.M. Leemans M. Feenstra G. Willink eindverantwoordelijkheid: J.A.A.M. Leemans 1994 STL-rapport nr. 94-8 .01 STL ecologisch adviesbureau Groesbeekseweg 20 6524 DB Nijmegen tel. 080 - 227489/fax 080 - 224990 In opdracht van Rijkswaterstaat directie Gelderland é - ' '1 INHOUDSOPGAVE INLEIDING 2INVENTARISATIE 2.1BIOTISCHE WAARDEN 2.1.1Flora en vegetatie 2.1.2Avifauna 2.1.3Amfibieën 2.1.4Overige fauna 2.2ABIOTISCHE WAARDEN 2.3LANDSCHAPPELIJKE WAARDEN 2.3.1Cultuurhistorische aspecten 2.3.2Landschappelijke structuur 2.3.3Landschapswaardering 2.3.4Geluidsaspecten en invloed van licht 1 5 5 10 15 18 20 22 25 25 26 27 29 3 ECOLOGISCHE INFRASTRUCTUUR 31 3.1 HET STUDIEGEBIED ALS ONDERDEEL VAN DE ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR 31 3.2 ECOLOGISCHE INFRASTRUCTUUR (Faunatrekbewegingen) 31 4AUTONOME ONTWIKKELING NATUUR EN LANDSCHAP 33 5EFFECTVOORSPELLING EN -BEOORDELING 5.1DE INGREPEN 5.2MILIEUCOMPONENTEN VOOR EFFECTVOORSPELLING 5.3BEOORDELINGSCRITERIA 5.4EFFECTVOORSPELLING 5.4.1Inventarisatie van mogelijke effecten 5.4.2Bepaling van effectvariabelen en meeteenheden 5.4.3Effectbeschrijving planalternatieven A3 en B3 5.5EFFECTBEOORDELING EN VERGELIJKING VAN DE ALTERNATIEVEN 35 35 38 38 39 39 44 44 6COMPENSERENDE EN MITIGERENDE MAATREGELEN 53 7CONCLUSIES 57 SAMENVATTING 58 LITERATUUR 62 BIJLAGEN 65 49 FIGUREN Figuur 1 Figuur 2 Figuur 3 Figuur 4 Ligging en begrenzing studiegebied Ecotopenkaart Planalternatief A3 Planalternatief 63 3 6 36 37 Tabel 1Natuurwaarde vegetatie. Tabel 2Effectvariabelen en meeteenheden. Tabel 3Effectbeoordeling van alternatieven. 13 43 50 TABELLEN BIJLAGEN Bijlage 1 Globale vegetatiekaart (schaal 1:10.000, ter inzage bij RWS) Bijlage 2 Kwaliteitskaart vegetatie en flora Bijlage 3 Kaart van gebiedseenheden met vogelfuncties (schaal 1:10.000, ter inzage bij RWS) Bijlage 4 Kwaliteitskaart vogels Bijlage 5 Kwaliteitskaart amfibieën Bijlage 6 Kaart met globaal overzicht van terreinvormen (schaal 1:10.000, ter inzage bij RWS) Bijlage 7 Kwaliteitskaart abiotisch milieu Bijlage 8 Landschapsstructuurkaart (schaal 1:25.000, ter inzage bij RWS) Bijlage 9 Kaart ecologische infrastructuur (trekbewegingen avifauna) Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt INLEIDING Aanleiding Rijkswaterstaat is voornemens een uitwijkhaven voor de scheepvaart in te richten nabij de uitmonding van het Maas-Waalkanaal bij Weurt. Ten behoeve van de besluitvorming over deze overnachtingshaven wordt de procedure van de milieueffectrapportage gevolgd. In een projectnotalMER worden naast milieu-effecten ook bouwkosten, economische effecten en bouwtechnische aspecten besproken. In opdracht van Rijkswaterstaat, directie Gelderland, heeft Ecologisch adviesbureau STL te Nijmegen binnen het project Uitwijkhaven Weurt een deelstudie verricht naar de gevolgen voor natuur en landschap bij aanleg en functioneren van een uitwijkhaven bij Weurt. De deelstudie beschrijft de effecten op natuur en landschap voor twee planalternatieven ten opzichte van de nulvariant. De nulvariant betekent handhaving van de bestaande toestand, waarbij autonome ontwikkelingen in het plangebied die toestand kunnen veranderen. Planalternatieven Er worden in dit rapport twee alternatieven getoetst. Het eerste is het planalternatief A3. Dit alternatief betreft een compacte haven, die grotendeels op de Iandengte tussen het Maas-Waalkanaal en het Grote grindgat is geprojecteerd. Het tweede alternatief B3 bestaat uit een langgerekte haven met aansluiting op het MaasWaalkanaal. De haven is geprojecteerd in het noordelijke deel van het Grote grindgat tegen de landstrook, die het grindgat scheidt van de rivier. In de Aanzet ontwerpnnota van RWS, Bouwdienst/dir. Gelderland (RWS,1 993) zijn beide alternatieven uitgebreid beschreven. Werkwijze De huidige ecologische en landschappelijke kwaliteiten van het studiegebied worden per milieucomponent beschreven, inclusief de ecologische infrastructuur. Ook de te verwachten autonome ontwikkelingen m.b.t. natuur en landschap worden geschetst. Per planalternatief worden de geplande ingrepen beschreven en worden beoordelingscriteria opgesteld om de betekenis van de te verwachten effecten te bepalen. De mogelijke effecten worden aangegeven en de methode van effectbepaling wordt beschreven. De effecten worden per planalternatief bepaald. Vervolgens worden de effecten van beide planalternatieven met elkaar vergeleken. Tenslotte worden mitigerende en compenserende maatregelen voorgesteld. Ecoogisch adviesbureau STL Nijmegen Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Begrenzing studiegebied Het studiegebied (figuur 1) omvat de planlokatie van de uitwijkhaven Weurt (Moespotse Waard), de binnendijkse aanliggende gronden van Weurt tussen Van Heemstraweg en bandijk en de Oosterhoutse Waarden aan de noordzijde van de Waal (studiegebied in engere zin). Voor de beschrijving van de landschapsecologische relaties en ten behoeve van het opstellen van compenserende maatregelen is het studiegebied (van de Startnotitie) in westelijke richting uitgebreid tot aan de brug bij Ewijk (Ewijkse waard, Loenense buitenpolder; studiegebied in wijdere zin). Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 2 Figuur 1 Ligging en begrenzing studiegebied EI r- M • . • studiegebéed. Uitgebreid met Loenense Bultenpolder en Ra van Ew* Pl o.nsns bult.npoldsr I '1 - imi am ZTT () Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt 2INVENTARISATIE 2.1BIOTISCHE WAARDEN Algemeen De biotische waarden van het studiegebied betreffen de aanwezigheid van vegetaties en plante- en diersoorten, die karakteristiek zijn voor het rivierengebied. De botanische waarde wordt meer in het bijzonder bepaald door de floristische en structurele kenmerken van vegetaties, die voor hun vestiging afhankelijk zijn van door de rivier of (vroeger) menselijk handelen gevormde milieutypen. De functies die deze milieutypen voor verschillende diergroepen vervullen en de aangetroffen diersoorten en aantallen individuen zijn bepalend voor de faunistische waarde van het studiegebied. In de huidige uiterwaarden wordt een groot deel van de ruimte ingenomen door grasland. Hiervan wordt het overgrote deel dusdanig intensief gebruikt, dat de botanische waarde van het grasland uiterst beperkt is. Avifaunistisch gezien kan de waarde van het uiterwaardgrasland aanzienlijk zijn, omdat wintergasten (ganzen, eenden, zwanen, steltlopers) erop zijn aangewezen voor hun rust en voedsel. Grote, rustig gelegen wateren zijn eveneens onontbeerlijk voor wintergasten. De avifaunistische waarde van het studiegebied is voor een deel afgemeten aan de aantallen overwinterende vogels. Even grote betekenis is gehecht aan de aanwezigheid van broedvogels, die rivier- en plasoevers, kruidenrijke ruigten en ooibossen bewonen. Ook is nagegaan welke betekenis het studiegebied heeft voor amfibieën (kikkers, padden en salamanders), aangeduid als herpetofaunistische waarde. Ondiepe uiterwaardplassen of binnendijks gelegen wateren hebben voor amfibieën een functie als voortplantingsbiotoop of vormen een permanente woonplaats. Voor een aantal wateren in het studiegebied is najaar 1992 de hydrobiologische waarde bepaald op basis van het voorkomen van macrofauna-organismen. De verschillende monsterpunten zijn in de oeverzone gelegd. De beschikbare inventarisatiegegevens van de overige fauna, zoogdieren, vissen, vlinders en andere insekten, zijn te summier om de waarde van het studiegebied voor deze diergroepen aan te kunnen geven. De verzamelde gegevens wijzen op een rijke stand van deze diergroepen in het studiegebied. Ecotopen Om een indruk te geven van de ecologische opbouw van het studiegebied is een ecotopenkaart samengesteld (fig. 2). Een ecotoop is een ruimtelijke eenheid, die min of meer homogeen is ten aanzien van de vegetatiestructuur, het successiestadium en de voor de plantengroei essentiële milieufactoren, zoals vochttoestand en voedselrijkdom (Runhaar e.a., 1985). Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 5 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Tot de (nagenoeg) natuurlijke ecotopen behoren oude rivierlopen (strangen), oeverwallen en rivierduinen. Direct of indirect door menselijke activiteiten gevormde ecotopen zijn doorbraakkolken (wielen of waaien), kleiputten (tichelgaten), zand- en grindgaten, dijken, kaden en beschoeiingen. Afhankelijk van hun hoogteligging en mate van isolatie (bekading) zijn uiterwaardvegetaties méér of minder onderhevig aan dynamische processen vanuit de rivier, zoals stroming, golfslag, erosie en sedimentatie. Deze processen kunnen aanzienlijk bijdragen aan het natuurlijke karakter van de vegetatie. Zij scheppen in combinatie met bodem en reliëf het (soms tijdelijke) milieu voor diverse plantesoorten, die strikt zijn gebonden aan het overstromingsgebied van de grote rivieren (stroomdaiplanten). De ligging van de ecotopen is vastgesteld aan de hand van recente en historische topografische kaarten, recente luchtfoto's en de vegetatiekaart van het studiegebied (bijlage 1, ter inzage bij RWS). Er zijn in totaal 15 ecotopen onderscheiden, die in vijf groepen (A tJm E) zijn verdeeld. De ecotopen worden hieronder per groep in het kort besproken. Groep A Wateren, moerassen en natte ruigten. In de zand- en grindgaten zijn de omstandigheden weinig geschikt voor waterplantenvegetaties. De waterdiepte en de peilwisselingen in de oeverzone zijn te groot. Het waterpeil gaat op en neer met dat van de rivier (gat Oosterhoutse Waarden) of volgt het rivierpeil met enige vertraging (grindgaten Weurt). De milieudynamiek biedt (tijdelijk) gunstige omstandigheden voor lage pioniervegetaties op de zandige of slikkige oevers. Verschillende pioniersoorten, zoals Slijkgroen, Liggende ganzerik en Vlooienkruid, zijn kenmerkend voor het rivierengebied. Oevervegetaties van hoge moerasplanten ontbreken langs de zand- en grindgaten. Dit komt deels door de sterke verticale waterbeweging en is deels het gevolg van begrazing en het storten van puin. Op de oever van het Kleine grindgat bij Weurt komt plaatselijk opslag van wilg en populier voor. De situatie in enkele wielen (Oosterhoutse Waarden, Loenense Buitenpolder) is in hoge mate vergelijkbaar met die in de grindgaten. Waterplanten- en moerasvegetaties ontbreken of zijn schaars. Pioniervegetaties (en jonge wilgenopslag) bedekken de lage, periodiek droogvallende oevers. Steile oeverkanten zijn begroeid met cultuurgrasland of beplant met wilgen (wiel Loenense Buitenpolder). De binnendijkse wielen (Duivelswaai en Moespotse Waai) hebben een rijkere plantengroei, hoewel ook hier menselijke en dierlijke (begrazing) actMteiten de ontwikkeling van stabiele oevervegetaties beperken. Het voorkomen van Udsteng (Duivelswaai) wijst op een goede waterkwaliteit. Eén van de wielen in de Oosterhoutse Waarden loopt uit in een grotendeels opgevulde strang (oude nevengeul). Een doorbraak van de dijk tussen de strang en de rivier heeft in 1820 geleid tot het ontstaan van het wiel (door uitkolking). Andere strangen liggen in de Loenense Buitenpolder en aan de overzijde van de Waal bij de Plaat van Ewijk (laatste niet in fig. 2 aangegeven). Enkele door kleiwinning ontstane plasjes in de Moespotse Waard markeren waarschijnlijk het verloop van een vroegere strang (aan de dijkvoet). Strangen vormen het milieu voor uiteenlopende water- en moerasvegetaties, die elkaar opvolgen in het proces van slibafzetting en bezinking van plantenresten (vegetatiesuccessie). De verlanding kan uiteindelijk tot moerasbos leiden, eventueel via stadia van veenvormende, kruidachtige vegetaties. Verschillende omstandigheden kunnen de vegetatiesuccessie vertragen of tenietdoen: Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 6 ^% -, WW~V r 1r1 1\ rîi ii 10 12 12 10 1h ib 2 _q O15 (.4 - 14 11 IL .,. •1 Legenda Groep A Wateren, moerassen en natte ruigten 1 Zand- en grindgalen a zand/grindgat Oosterhoutse Waarden, met hoge oevers en kaden b grote gnndgat Weurt, met lage oevers c m- en uitstroomopening grote grindgat d kleine gnndgat Weurt, met lage oevers 2 Tachelgaten a mei moerasvegetaties en verspreide wilgenopstag b met oud wilgenbos (Zachthout-ooibos) 3 Strangresten met open water 4 Wielen 5 Overige piases en drassige laagten -4 Groep B Pioniermilieus en ruderale terreinen 6 Rivierstranden en beschoeiingen 7 Oeverwallen met actieve overzanding (als grasland in gebruik) 8 Oeverruigten, steenfabrieksterreinen en depots Groep C Graslanden 9 Cultuurgrasland, intensief gebruikt en/of verruigd 10 Cultuurgrasland, matig intensief tot exiensief gebruikt, permanent vochtig of 's zomers uitdrogend 11 Cultuurgrasland. matig intensief tot extensief gebruikt, opgehoogd (met oppervlakkig puin) 12 Dijkhellinggrasland (mci. kaden) Groep D Akkers 13 Maisakker Groep E Opgaande begroeiing en struweel 14 Boomgroepen, bomenrijen (buiten tichelgaten en rivieroever, vnl. Populier of Wilg) 15 Doom- of vherstruweel (hagen of spontane opslag) - E2 bebouwd terrein (voormalige steenfabriek, camping) Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt o.a. regelmatige doorspoeling met rivierwater (buitendijkse strangen) of ingebruikname door de landbouw, eventueel na ophoging van restgeulen. De strangresten in het studiegebied hebben geen direct (en permanent) contact met de rivier, maar worden bij hoge afvoeren wel door het rivierwater bereikt (uitschuring, slibafzetting). De huidige vegetatie wordt sterk beïnvloed door het agrarisch grondgebruik (begrazing, vertrapping van oevers) waardoor geen duidelijk beeld onstaat van natuurlijke processen in de vegetatie. De Moespotse Waard is grotendeels vergraven ten behoeve van de baksteenfabricage. Bij de voormalige steenfabrieken ligt een oud tichelgatcomplex, dat ten dele begroeid is met opgaand wilgenbos. In het westelijke tichelgat is de bosvorming al rond 1900 begonnen; in het oostelijke tichelgat waarschijnlijk kort daarna. In de beide tichelgaten heeft zich een volwassen Zachthoutooibos ontwikkeld, een zeldzaam verschijnsel in het oostelijke rivierengebied. De overige tichelgaten in de omgeving zijn van recenter datum of hebben een andere ontwikkeling doorgemaakt. In het complex westelijk van de steenfabriek Staartjeswaard komt jonge ooibosvorming voor. In de loop der jaren zijn in de Moespotse Waard verschillende tichelgaten verdwenen door hercultivering of zand- en grindwinning. Groep B Pioniermilieus en ruderale terreinen Pioniermilieus ontstaan op de Waaloevers, waar het rivierwater de bodem in beweging houdt (erosie, zandafzetting), tussen beschoeiingen, op tijdelijk droogvallende plasoevers en op plaatsen, waar grond wordt afgegraven, opgehoogd of omgewoeld (ontgrondingen, depots, steenfabrieksterreinen). Door mensen gemaakte groeiplaatsen kunnen worden samengevat als ruderale terreinen. Kolonisatie van pioniermilieus gebeurt door lage en middelhoge, één- en tweejarige grassen en kruiden. Op hogere oeverdelen, tussen beschoeiingen en op ruderale terreinen kunnen zich ook snel meerjarige, hoge ruigtkruiden of grassen en struiken (vooral Dauwbraam) vestigen. Zowel de natte, wisselvallige pionierrnilieus als de enigszins tot rust gekomen, droge ruderale terreinen kunnen diverse stroomdalplanten bevatten. Standplaatsen hiervan in het studiegebied zijn de oevers van de grindgaten, wielen en strangresten en de opgehoogde terreinen bij de voormalige steenfabrieken. Enkele stroomdalpianten van de periodiek droogvallende oevers zijn al bij groep A genoemd. Stroomdalplanten van de ruderale terreinen zijn o.a. Breukkruid, Kruisbladwalstro en Groot warkruid. Zandige oeverwallen en versterkte oeverdelen in de Moespotse Waard zijn de standplaatsen van Engelse Alant, één van de vele zeldzaamheden van het rivierengebied. Een interessant verschijnsel is de spontane opslag van wilgen op oevers van het zomerbed en enkele plasoevers (o.a. kleine grindgat). Deze jonge opslag kan uitgroeien tot wilgenstruweel en de vestiging van andere oeverplanten mogelijk maken. Groep C Graslanden De floristische samenstelling van het uiterwaardgrasiand is deels afhankelijk van de hoogteligging (zand- of slibafzetting, overstromingsduur) en deels van het agrarisch gebruik (inzaaiing, bemesting, beweiding). Overheerst het natuurlijk factorencomplex (eventueel met extensieve begrazing door vee) dan ontstaan half- of semi-natuurlijke graslandgemeenschappen: Overstromingsgrasland in laagten of Droog stroomdaigrasland op hoge oeverwallen. Overstromingsgrasland komt in het studiegebied sporadisch voor (grazige plasoevers en laagten); Droog stroomdalgrasland ontbreekt volledig. Het complex van anthropogene factoren drukt een zwaar stempel op de graslandsamenstelling, zodat die nauwelijks verschilt van het binnendijks cultuurland (Beemdgras-Raaigrasweide). Toch komen in het studiegebied hier en daar wat minder intensief gebruikte (meestal laaggelegen) percelen voor, die een gevarieerd sortiment van weidegrassen en algemene graslandkruiden laten zien. Het cultuurgrasland rond het grote grindgat valt bovendien op door de aanwezigheid van Kruisdistel. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 9 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Deze stroomdalpiant is bestand tegen vraat en kan enige bemesting verdragen. Dijken (en kaden) vormen een wijkplaats voor veel stroomdalplanten, omdat het agrarisch gebruik van de taluds vanouds exiensief is. Bodemsamenstelling en microklimaat (zuidhellingen) hebben ertoe bijgedragen dat van oorsprong Zuid- en Midden-europese soorten, zoals Veldsalie en Marjolein, zich konden vestigen. Het gebruik van de bandijken is in de afgelopen decennia geïntensiveerd, mede door de dijkverzwaringen. De dijkflora is als gevolg hiervan sterk verarmd. In het studiegebied hebben dijktrajecten met stroomdalplanten een zeer beperkte lengte. Zij vallen merendeels samen met de SBB-reservaten. Voorts hebben enkele soorten zich op kaden kunnen handhaven (tussen Grote en Kleine grindgat bij Weurt). Groep D Akkers In de Moespotse Waard komt één akkerperceel voor, waarop mais wordt geteeld. Deze maisakker is aangelegd door opvulling van een oud tichelgat. Een plasje (amfibiënbiotoop) is volledig door de maisakker omsioten. Aan de akker grenst oud wilgenbos (zie bij 1) en een strook met wilgen en populieren (pad naar voorm. steenfabriek). Groep E Opgaande begroeiing en struweel Verspreid over het studiegebied komen boomgroepen en bomenrijen voor, meestal langs plassen, soms in het cultuurgrasland (Moespotse Waard). Vanuit de vegetatie gezien is hun betekenis gering, omdat de ondergroei bestaat uit algemene ruigtkruiden of weidegrassen. De opgaande wilgen en populieren bieden nestplaatsen aan sommige vogels en kunnen tevens als uitkijkpost voor roofvogels dienen. Op de oostoever van het Grote grindgat komt een combinatie van boomgroepen en vlierstruweel voor. Het vlierstruweel bevat Braam en ruigtkruiden en ligt op onvolledig afgedekt puin. Ecologisch interessant is het meidoornstruweel zuidelijk van het kleine grindgat. Dit struweel ligt op een oude kade, die waarschijnlijk voor het transport van klei is gebruikt. Doornstruwelen in uiterwaarden hebben onder bepaalde omstandigheden (lichte bodem, hoge instraling), een zoom van grassen en kruiden, waarin stroomdaiplanten zich thuisvoelen. De struweelranden in de Moespotse Waard worden te intensief begraasd om deze soorten een kans te geven. 2.1.1Flora en vegetatie Op basis van bestaande gegevens en een veidverkenning is een globale vegetatiekaart (schaal 1:10.000) van het studiegebied samengesteld (bijlage 1, ter inzage bij RWS). Er is gebruik gemaakt van recente floristische inventarisaties van de Moespotse Waard en de Ewijkse Waard (Kurstjens, 1991 en 1992) en van vegetatiegegevens van de Provincie Gelderland (vegetatie-opnamen 1984/85). Uit de floristische gegevens en de opnamen zijn vegetatietypen afgeleid, die aan de hand van terreingegevens (recente luchtfoto's, rivierkaarten, veidverkenning) ruimtelijk zijn begrensd. Vanwege hiaten in de bestaande kennis (Oosterhoutse waarden en Loenense buitenpolder) en het ongunstige jaargetijde (najaar 1992) is een globale indeling van vegetaties gemaakt. De onderscheiden vegetatietypen (zie bijlage 1) zijn voornamelijk structureel bepaald, al is in de meeste typen ook floristische informatie verwerkt. Zij kunnen floristisch verder worden onderbouwd door gebruik te maken van elders opgedane kennis over de samenstelling van uiterwaardvegetaties (vegetatiekartering Gelderse Poortgebied; STL, 1 992a). Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 10 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt De botanische waarde van gebiedsdelen is op grond van de volgende criteria uit de beschikbare gegevens afgeleid: zeldzaamheid van vegetatietypen en soorten; 2natuurlijkheid/complexiteit van vegetatietypen; 3vervangbaarheid van vegetatietypen. ad 1Bij het hanteren van het criterium zeldzaamheid is de verspreiding van vegetatietypen in het aangrenzende Gelderse Poortgebied als referentie genomen (regionale zeldzaamheid). Zeldzaamheid van soorten is voor de Moespotse waard en Ewijkse waard als aanvullend criterium gebruikt. Alleen over deze uiterwaarden zijn voldoende floristische gegevens bekend. De aan- of afwezigheid van stroomdalplanten, waarvan vele landelijk zeldzaam zijn, is de maatgevende factor geweest. De meeste stroomdalpianten komen voor in droge graslanden en droge ruigten op dijkhellingen en oeverwallen. Een kleiner aantal is gebonden aan natte pioniermilieus en natte ruigten op oevers en aan boszomen. ad 2De natuurlijkheid van vegetatietypen is beoordeeld vanuit de processen, die in uiterwaarden bepalend zijn voor de vestiging van soorten en de opeenvolging van plantengemeenschappen in de tijd (vegetatiesuccessie). Voor de natte en relatief droge milieutypen in uiterwaarden zijn successiereeksen beschreven (in de literatuur), waaruit het spontane karakter van een vegetatietype of juist de dominante menselijke invloed is af te lezen. Complexiteit is als aanvullend criterium gebruikt. Hiermee wordt bedoeld de verscheidenheid aan groeivormen van planten en de laagsgewijze opbouw van de vegetatie. In de loop van de vegetatiesuccessie (pionier- tot climaxstadia) neemt de complexiteit in het algemeen toe. Ooibossen met hun mantelstruwelen en kruidenzomen behoren in uiterwaarden tot de meest complexe vegetaties. In ondiepe wateren (strangen, wielen) kunnen complexe water- en moerasplantenvegetatiestot ontwikkeling komen. ad 3De vervangbaarheid van een vegetatietype wordt bepaald door de kans op het ontstaan van een geschikt uitgangsmilieu voor vestiging (al of niet op natuurlijke wijze) en de tijd, die nodig is om het type tot volle ontwikkeling te doen komen. Hoe kleiner de kans op gunstige uitgangscondities en hoe langer de ontwikkelingsduur hoe minder vervangbaar het type is. Vegetatietypen in het studiegebied hebben een hogere natuurwaarde naarmate zij zeldzamer zijn (en méér stroomdaiplanten bevatten), een hogere natuurlijkheidsgraad en complexiteit bezitten en moeilijker vervangbaar zijn. Bij de beoordeling van vegetatiekenmerken vanuit de verschillende criteria is hun onderlinge samenhang mede in beschouwing genomen. Een door de beheersvorm (extensief agrarisch gebruik) bepaald vegetatietype, zoals dijkhellinggrasland, zal diverse stroomdalplanten herbergen wanneer de vegetatie zich gedurende lange tijd (en ongestoord) heeft kunnen ontwikkelen. Hoge zeldzaamheid gaat hier samen met geringe vervangbaarheid. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 11 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Een nagenoeg natuurlijk vegetatietype, zoals een Wilgen-ooibos, heeft (onder gunstige abiotische omstandigheden) een meer complexe opbouw naarmate het bos ouder is. Een hoge natuurlijkheidsgraad/complexiteit gaat in oude Wilgenooibossen samen met geringe vervangbaarheid. Niet zozeer het voorkomen van stroomdalplanten, maar de zeldzaamheid van het type als zodanig is mede bepalend voor de natuurwaarde van een volledig uitgegroeid Wilgen-ooibos. In tabel 1 is d.m.v. scores per criterium een kwaliteitsoordeel gehecht aan de vegetatietypen, die in het studiegebied zijn onderscheiden. De botanische waarde per type is bepaald via een onderlinge afweging van scores. Aan drie typen (legenda-eenheden globale vegetatiekaart, bijlage 1) zijn geen scores gegeven wegens het ontbreken van macroscopische planten (1), het ontbreken van gegevens (2, waterplantenvegetaties) of het kunstmatige karakter van de vegetatie (16, Populierenaanplant). Oudere boom- en struikgroepen (14) zijn op grond van hun cornplexiteit hoger gewaardeerd (++) dan jonge opslag van Wilg (+). Aan de hand van tabel 1 is een Kwaliteitskaart vegetatie en flora van het studiegebied samengesteld (bijlage 2). Hierop zijn gebiedsdelen aangegeven, die een matig hoge tot zeer hoge botanische kwaliteit bezitten. In de Oosterhoutse waarden en Loenense buitenpolder kunnen op méér plaatsen dan aangegeven waardevolle vegetaties voorkomen. De inventarisatie is hier minder volledig uitgevoerd dan in de Moespotse en Ewijkse waarden. Vegetaties met hoge tot zeer hoge kwaliteit komen voor in de Duivelswaai, in een oud tichelgatencomplex (Moespotse waard), op en nabij de Plaat van Ewijk en op dijktrajecten en kaden verspreid over het studiegebied. Vegetaties met matig hoge kwaliteit vinden we in strangen en tichelgaten, op kaden en plas- en rivieroevers. Concentraties van stroomdaiplanten in de Moespotse waard en Ewijkse waard zijn apart op de kaart ingetekend. Het zijn recente vindplaatsen van de volgende soorten: Breukkruid, Zacht vetkruid, Liggende ganzerik, Slijkgroen, Naaidwaterbies, Vlooienkruid, Heelblaadjes, Sikkelklaver, Kruisdistel, Bosrank, Knolribzaad, Groot warkruid, Hopwarkruid, Engelse alant, Klein glaskruid, Bruin cypergras, Knikkende distel, Wit vetkruid, Geoorde zuring, Gewone agrimonie, Wilde marjolijn, Echt bitterkruid, Beemdkroon, Veldsalie en Kattedoorn. Enkele vindplaatsen van Kruisdistel langs het Grote grindgat zijn niet als onderdeel van een waardevolle vegetatie ingetekend. De soort is ter plaatse als een relict te beschouwen in Vrij intensief gebruikt cultuurgrasland. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 12 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Tabel 1 Natuurwaarde vegetatie. ZELDZAAM-NATUUR- VERVANG- BOTANISCHE HElD LIJKHEID BAARHEID WAARDE WATERPLANTEN- EN OEVERVEGETATIES 1open water zonder vegetatie 2open water (vrijwel) zonder moeras- en oevervegetatie; waterplantenvegetatie afwezig of onbekend 3open water met moeras- en oevervegetatie waterplantenvegetatie aanwezig 4open water met moeras- en oevervegetatie waterplantenvegetatie aanwezig n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. + ++ + matig hoog +++ ++ - hoog ++ ++ + matig hoog - + ++ laag +++ ++ ++ hoog + - +++ ++ zeer laag laag - + ++ laag VEGETATIES VAN NATTE EN PERIODIEK DROGE PIONIERMILIEUS 5efemere vegetaties van lage kruiden VEGETATIES VAN DROGE PIONIERMILIEUS EN RUDERALE MILIEUS 6min of meer stabiele vegetaties van hoge ruigtkruiden, grassen en planten van pionier-milieus 7als bij 6, met stroomdalplanten GRASLANDVEGETATIES 8intensief gebruikt, soortenarm cultuurgrasland 9als bij 7, locaal met stroomdalplanten 10 min of meer extensief gebruikt, soortenarm tot tamelijk soortenrijk cultuurgrasland 11dijkhellinggrasland 12 dijkhellinggrasland, met stroomdalplanten + + ++ +++ ++ - matig hoog zeer hoog +++ +++ - zeer hoog + +(+) + matig hoog ++ n.v.t. + + matig hoog n.v.t. n.v.t. BOS EN STRUWEEL 13 wilgenbos en wilgenstruweel met moerasplanten 14 boom- en struikgroepen (vnl. wilg) met pionier-, ruigte- en graslandplanten; ook jonge opslag van wilg 15 meidoorn-sleedoornstruweel; hagen en struikgroepen 16 populierenrij Verklaring scores: - laag vanuit criterium (vervangbaarheid: groot) +matig hoog vanuit criterium ++ hoog vanuit criterium +++ zeer hoog vanuit criterium (vervangbaarheid: zeer gering) Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 13 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Toelichting op de Kwaliteitskaart flora en vegetatie. (vegetatietypen zie tabel 1) Oostelijke oever Grote grindgat en dijk Maas-Waal kanaal Waardevolle oever-, grasland- en struweelvegetaties (typen 5,10,12,15). Lage, periodiek droogvallende oever van grindgat met efemere pioniervegetatie, waarin als stroomdalpianten voorkomen: Slijkgroen, Vlooienkruid en Liggende ganzerik. Opgehoogde oever met vlierstruweel en vrij soortenrijk cultuurgrasland (stroomdalplant in grasland: Kruisdistel, talrijk), aangrenzend grasland (gedeeltelijk afgeticheld) met meidoornhagen. Dijktaluds langs MaasWaal kanaal deels hooiland (zuidelijk van aantakking bandijk), deels begraasd (noordelijk van aantakking bandijk). Glanshaverhooiland plaatselijk met stroomdalpianten: Ruige leeuwetand en Echt bitterkruid. Kamgrasweide extensief begraasd, met stroomdalplanten: Kruisdistel, Wilde cichorei en Kattedoorn (ook in wegbermen). In- en uitstroomopening Grote grindgat en aangrenzende kade Waardevolle oever- en graslandvegetaties (typen 5,12). In- en uitstroomopening grindgat met grillig patroon van zand- en sliblagen en geultjes (hoge milieudynamiek); efemere pioniervegetatie, met als stroomdalplanten: Slijkgroen, Vlooienkruid (talrijk) en Liggende ganzerik. Aangrenzende kade (begraasd) met Kamgrasweide, stroomdalplanten: Kruisdistel, Kattedoorn en Veidsalie (Veldsalie: enige groeiplaats Moespotse Waard). Moerasbos Moespotse Waard Waardevol oud wilgenbos (type 13) in tichelgaten, die gedeeltelijk véör 1900 zijn ontstaan. Schietwilg dominant, rijke mosfiora op oude wilgestammen; soortenrijke ondergroei van moerasplanten en ruigtkruiden, o.a. Scherpe zegge, Gele lis, Watermunt, Moeraskruiskruid, Poelruit en Groot warkruid (stroomdalpiant). Verspreide plasjes in wilgenbos; zuidelijk plasje met gevarieerde water- en moerasvegetatie (type 3), soorten o.a. Watergentiaan, Glanzig fonteinkruid, Pijlkruid en Smalle waterweegbree. Tichelgaten Moespotse Waard Waardevolle moeras- en oevervegetatie (type 3) en jonge opslag van wilgen. In oeverzone en in verlandende delen van plasjes o.a. Zwanebloem, Grote watereppe, Smalle waterweegbree en Zeegroene muur; watervegetatie met Watergentiaan. Kade met struweel Moespotse waard Waardevol, vrijwel aaneengesloten doornstruweel (type 15) op oude kade, die vôôr 1900 is aangelegd (vroegere naam: Weurtsche straatje). Struweel met Meidoorn (dominant), Sleedoom, Egelantier en Braam; ondergroei schaars of ruderaal door vertrapping en begrazing. Duivelswaai en Moespotse Waal met aangrenzende dijktaluds (natuurreservaat) Waardevolle water- en oevervegetaties, meidoornstruweel (Duivelswaai) en (overgang naar) waardevol dijkhellinggrasland (typen 4,5,12,15). Watervegetatie met o.a. Waterlelie, Gele plomp, Glanzig fonteinkruid en Udsteng (ook op oever, zeldzaam in rivierengebied). Pioniervegetatie op oevers met o.a. Slijkgroen, Naaldwaterbies (stroomdalplant) en Echt duizendguldenkruid; plaatselijk moerasvegetatie met Riet, Grote bevernel, Heelblaadjes (stroomdalplant) en Gevleugeld hertshooi. Wielen gedeeltelijk omzoomd met populieren. Dijkhellinggrasland gemaaid of zeer licht begraasd (Glanshaverhooiland en Kamgrasweide), met stroomdalplanten: Kruisdistel, Wilde marjolein en Beemdkroon. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 14 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt 2.1.2Avifauna Op basis van bestaande gegevens en een veidverkenning is een kaart van het studiegebied samengesteld, die gebiedseenheden met specifieke vogelfuncties aangeeft (schaal 1:10.000; bijlage 3, ter inzage bij RWS). Er is gebruik gemaakt van recente broedvogelinventarisaties en wintervogeltellingen in de Moespotse en Ewijkse waard (Kurstjens, 1991 en 1992), aangevuld met mondelinge informatie (Kurstjens, 1993; Erhart Prov. Gelderland, 1993). Wegens het ontbreken van kwantitatieve gegevens van de Oosterhoutse waarden en de Loenense Buitenpolder is bij deze gebieden gebruik gemaakt van recente kwalitatieve vogelgegevens (mond. informatie L. v.d. Bergh, 1992). De avifaunistische waarde van het studiegebied is bepaald aan de hand van de in het gebied voorkomende broedvogels en overwinteraars. In bijlage 4, Kwaliteitskaart vogels, zijn de avifaunistische belangrijke gebiedsdelen weergegeven. Bij de broedvogels is onderscheid gemaakt in waardevolle en zeer waardevolle deelgebieden. Hierbij zijn de volgende criteria gehanteerd: 1vermelding op de Rode lijst (Nederlandse lijst van bedreigde en karakteristieke vogelsoorten (Osieck, 1986); 2zeldzaamheid binnen Nederland; 3grote aantallen/hoge dichtheden van in Nederland meer algemene soorten met een grote regionale waarde. ad 1 De betreffende soorten zijn om diverse redenen op deze lijst geplaatst. Zij hebben een hoge natuurbeschermingswaardemet elkaar gemeen. ad 2 Twee categorieën broedvogels zijn hierbij betrokken: landelijk schaarse soorten (50 tot 250 broedparen) en vrij schaarse soorten (250-2500 broedparen). Deze indeling is gebruikelijk in het Nederlandse vogelonderzoek. De landelijke aantallen broedvogels zijn ontleend aan de Atlas van de Nederlandse Vogels (SOVON, 1987). Dit criterium overlapt in sommige gevallen het eerste criterium. ad 3 Als referentie zijn de aantallen/dichtheden binnen het Gelderse Poortgebied genomen. Bij de bepaling van de waarde van het studiegebied voor overwinteraars zijn andere criteria gebruikt. Er is geen onderscheid gemaakt in waardevolle en zeer waardevolle gebieden. De overwinteraars maken in wisselende soortensamenstelling en aantallen gebruik van de in het studiegebied voorkomende wateren en landbiotopen. Bovendien is er van het gebied ten noorden van de rivier minder bekend. Het gaat vooral om eenden en zwanen, die op een veel regionaler niveau dan de broedvogels gebruik maken van natte gebieden en graslanden in en rond het studiegebied. Kleine zwanen bijvoorbeeld maken al naar gelang de waterstand en de voedselsituatie een wisselend gebruik van verschillende deelgebieden in de regio. Deelgebieden kunnen verschillende functies vervullen: als foerageergebied of als rust- of slaapgebied. De in bijlage 4 aangegeven gebieden vervullen gezamenlijk een belangrijke regionale functie voor water- en moerasvogels. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 15 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Toelichting op de Kwaliteitskaart vogels. Landstrook ten noorden van beide grindgaten Waardevol broedgebied. Waarde vooral bepaald door het voorkomen van een grote concentratie Gele kwikstaarten (28 van de 49 in het studiegebied s.s. bezuiden de Waal gevonden broedparen) en Graspiepers (16 van de 24 broedparen). Ook voorkomen van Patrijs (5 van de 22 broedparen) en Kleine plevler (5 van de 7 broedparen) is bijzonder. Gele kwikstaart is in het rivierengebied typische, algemene uiterwaardvogel. Dichtheid bij de grindgaten is uitzonderlijk hoog (regionale betekenis). Graspieper wordt mogelijk binnenkort op de Rode lijst gezet, vanwege sterke landelijke achteruitgang (regionale betekenis). Landstrook ten noorden van de grindgateri is voor beide soorten zeer geschikt door aanwezigheid van rustig gelegen ruige, kruidenrijke graslanden. Patrijs staat op Rode lijst en maakt gebruik van hetzelfde biotoop; heeft daarnaast dekking nodig van heggen, struwelen en ruigten, die in dit gebied voorkomen; komt verspreid over het hele studiegebied bezuiden de Waal als broedvogel voor en bereikt hier voor Nederlandse begrippen een hoge dichtheid (9 paar/lOO ha). Kleine plevier is in Nederland vrij schaarse broedvogel, broedt langs noordoevers van beide grindgaten en langs Waal. Moeraszone ten noordwesten van Grote Grindgat Waardevol broedgebied. Behalve door genoemde Gele kwikstaarten en Graspiepers wordt waarde bepaald door Grutto, Tureluur en Krakeend. Grutto (2 broedparen) en Tureluur (1 broedpaar) staan beide op de Rode lijst; Krakeend (2 broedparen) is in Nederland vrij schaarse broedvogel. Het gebiedje is rustig gelegen en biedt door aanwezigheid van vochtig grasland en moerasvegetatie geschikte broedgelegenheid aan genoemde soorten. en 12. Tichelgaten Moespotse waard Zeer waardevol broedgebied. Waarde vooral bepaald door broeden van Zomertaling, Krakeend, Grutto en Tureluur. Zomertaling (2 broedparen) is sterk achteruitgaande Rode lijstsoort, die in Nederland al op vele plaatsen is verdwenen. Deze soort is indicatief voor vochtig grasland en wateren met rijke oeverbegroeiing en slikranden. Voor Krakeend (2 broedparen) en diverse andere eendesoorten zijn deze biotopen ook zeer geschikt. Grutto (2 broedparen) en Tureluur (2 broedparen), beide Rode lijstsoorten, zitten in vochtig grasland. Waardevol overwinteringsgebied. Waarde bepaald door functie als foerageergebied voor Kleine zwanen. Moerasbos Moespotse waard Zeer waardevol broedgebied. Waarde is gelegen in voorkomen van grote aantallen broedvogels van moeras en bos, waaronder 3 Rode lijstsoorten en 5 in Nederland vrij schaarse soorten. Zomertaling (1 broedpaar) en Grasmus (14 van de 40 in het studiegebied s.s. bezuiden de Waal aangetroffen broedparen) zijn Rode lijstsoorten. Grasmus broedt vooral langs de bosranden en in open plekken in het bos; de overige 26 paren broeden verspreid in het studiegebied in heggen, struwelen en ruigten. Dodaars (1 paar), Grauwe Gans (8 paren), Krakeend (1 paar), Waterral (1 paar), Boomvalk (1 paar) zijn in Nederland Vrij schaarse soorten. Deze soorten danken hun aanwezigheid aan het voorkomen van ontoegankelijk bos met moeras. Vliegasterrein Staartjeswaard Waardevol broedgebied. Waarde vooral bepaald door 2 Rode lijstsoorten: Patrijs (6 van de 22 in het studiegebied bezuiden de Waal gevonden broedparen) en Grutto (2 paren). Patrijs Vindt 1fl de meest begroeide delen van dit ruige stuk uiterwaard de nodige dekking; Grutto komt in de minder dicht begroeide, vochtige delen voor. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 16 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Daarnaast herbergt dit gebied een concentratie van Gele Kwikstaarten (11 van de 49 in het studiegebied s.s. bezuiden de Waal gevonden broedparen) en Graspiepers (8 van de 24 broedparen). De dichtheid die beide soorten hier bereiken is echter minder groot dan op de landstrook achter de grindgaten (1). Tichelgaten De Waardse Dam Zeer waardevol broedgebied. Aantallen broedvogels zijn van dit gebied niet bekend. Wel zijn Dodaars, Krakeend en Blauwborst als broedvogel vastgesteld. De eerste 2 zijn in Nederland vrij schaarse broedvogels. Blauwborst is een Rode Iijstsoort. Het zijn typische moerassoorten. Strang Oosterhoutse Waard Zeer waardevol broedgebied. Met name de moeraszone is van belang: de vrij schaarse Waterral en Porseleinhoen zijn als broedvogel vastgesteld. Porseleinhoen is een zeldzame Rode lijstsoort die zeer specifieke biotoopeisen stelt, o.a. een waterdiepte van maximaal 15 cm.. Aan deze eisen wordt in de strang van tijd tot tijd voldaan. Grote Grindgat Waardevol overwinteringsgebied. Voor enkele soorten vormt de plas een belangrijk foerageergebied (tussen haakjes vastgestelde maximale aantallen): Fuut (51), Aalscholver (300), Grote Zaagbek (60) (regionale betekenis). Als rust/slaapgebied wordt het gebied door belangrijke aantallen Kleine zwanen (410), Smienten (2500) en Kokmeeuwen (5000) gebruikt. (Kokmeeuw: regionale betekenis). Voor Kleine Zwaan, een Rode lijstsoort, is zelfs enkele malen de internationale 1%-norm overschreded. Een relativering hierbij is dat deze plas niet regelmatig door een dergelijk groot aantal Kleine zwanen gebruikt wordt. Hetzelfde geldt voor het Kleine Grindgat. Min of meer hetzelfde verhaal gaat op voor Smient (hoewel geen 1 %-normoverschrijding). Kleine Grindgat Waardevol overwinteringsgebied, maar minder waardevol dan Grote Grindgat: over het algemeen kleinere aantallen (geen regionale betekenis). Alleen op grond van het onregelmatige gebruik als foerageergebied (bij hoog water op ondergelopen weiland) en rust/slaapgebied voor een zeer groot aantal Kleine zwanen (410) kan het gebied zeer waardevol genoemd worden. 10.Strang Loenense Bultenpolder Waardevol overwinteringsgebied. Waarde bepaald door functie als foerageergebied voor groot aantal Smienten en ganzen. 11 .Strang Oosterhoutse waard en Waaiensteinkolk Waardevol overwinteringsgebied. Waarde bepaald door functie als foerageergebied voor groot aantal Kleine zwanen en Smienten. 1 Op grond van de 1%-norm wordt volgens de Conventie van Ramsar, die door de Nederlandse regering is ondertekend, een gebied als 'wetland' van internationale betekenis beschouwd. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 17 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt 2.1.3Amfibleën Om de betekenis van het studiegebied voor amfibieën te kunnen vaststellen, is op zeven avonden in maart en april 1993 een deel van de winterdijken geïnventariseerd op overstekende individuen. In april en mei zijn 17 wateren en drassige laagten in een deel van het studiegebied met een schepnet bemonsterd op het voorkomen van amfibieën. Ook is de oeverzone onderzocht op (sub)adulte dieren. In juni t/m begin augustus is in een beperkt aantal wateren een aanvullende inventarisatie verricht. Op basis van de inventarisatie, aangevuld met literatuurgegevens, is een Kwaliteitskaart amfibieën samengesteld (bijlage 5). Daarbij is tevens gebruik gemaakt van gegevens uit een uitgebreid amfibieën- en vissenonderzoek in De Gelderse Poort (STL, 1993). De waarde van deelgebieden voor amfibieën is bepaald aan de hand van de volgende criteria: 1voorkomen, zeldzaamheid en bedreiging van soorten; 2voorkomen en geschiktheid van voortplantings-, zomer- en winterbiotopen ad 1Bij het hanteren van de criteria voorkomen, zeldzaamheid en bedreiging is gebruik gemaakt van de volgende bronnen: Bergmans & Zuiderwijk, 1986; Frigge, 1981; Wijnands, 1983; Creemers, 1991a11991b, Kurstjens, 1991 en Bosman, Creemers & van Gelder, 1992. Het voorkomen en de zeldzaamheid van soorten in het nabij gelegen Gelderse Poortgebied (ca. 11.000 ha) is als referentie gebruikt. ad 2Het voorkomen en de geschiktheid van voortplantings-, zomer- en winterbiotopen is beoordeeld op basis van veldwaamemingen, kaartmateriaal, luchtfoto's, literatuur- en eigen onderzoeksgegevens (Gelderse Poort). Bij het toekennen van een waardeklasse aan één van de drie onderscheiden deelbiotopen zijn bovenstaande criteria tegen elkaar afgewogen. Eerst is gekeken naar het voorkomen van zowel landelijk als regionaal zeldzame en bedreigde soorten (Knoflookpad, Kamsalamander en in mindere mate Rugstreeppad). Daarna is de aanwezigheid (globale aantalsschatling) van meer algemene soorten (Bruine kikker, Kleine watersalamander, Groene kikker-complex en Gewone pad) bepalend geweest voor de toedeling aan een waardeklasse. In laatste instantie is gekegen naar aan- of afwezigheid van geschikte biotopen voor amfibieën. Bij het laatste moet worden opgemerkt dat van de deelgebieden Brug van Ewijk tot einde strang, Staartjeswaard/Moespotse Waard en in mindere mate de Oosterhoutse Waarden méér gegevens bekend zijn dan van de andere deelgebieden. Van de Loenense buitenpolder zijn geen gegevens bekend. Dit gebied is dan ook op de kwaliteitskaart buiten beschouwing gelaten. Amfibieën stellen in verschillende tijden van het jaar verschillende eisen aan hun leefgebied. Binnen hun leefgebied moeten ze de beschikking hebben over voortplantingsbiotopen, zomerbiotopen en plaatsen om te kunnen overwinteren. Elke soort stelt daarbij zo zijn eigen specifieke eisen. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 18 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt De meest geschikte voortpiantingsplaatsen voor amfibieën zijn stilstaande of zwakstromende heldere wateren (mesotroof tot eutroof water) met een flauw talud en een gevarieerde water- en oevervegetatie (laatste niet te sterk beschaduwend); niet te diep water met een lage visbezetting en gelegen in de directe nabijheid van zomer- en winterbiotopen. Belangrijke factoren voor de kwaliteit van voortplantingsbiotopen in het rivierengebied zijn rivierregime (hydro- en morfodynamiek, inundatieduur en -frequentie), substraatsamenstelling (klei, zavel of zand), diepe kwel uit de stuwwallen, rivierkwel en wegzijging, weersomstandigheden in het voorjaar, beheer en andere menselijke activiteiten. Voor een geschikt zomerbiotoop is het van belang dat een soortenrijke vegetatie met voldoende structuurvariatie aanwezig is. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan bloemrijke graslanden, ruigtevegetaties en overhoekjes, bosjes, struwelen, houtwallen en moerassen. Goede overwinteringsbiotopen zijn bossen, oude dijken, kleine landschapselementen, huizen en schuurtjes met rommelhoekjes, oude steenfabrieksterreinen, etc. Sommige individuen overwinteren in het water. De voortplantings- en zornerbiotopen in het plangebied liggen zowel buiten- als binnendijks. Op enkele hoogwatervrije plaatsen na liggen alle winterbiotopen binnendijks. Mogelijk maakt een aantal individuen gebruik van oude ooibossen als overwinteringsplaats. Deze ruimtelijke scheiding van biotopen genereert in het voor- en najaar een trekbeweging, waarbij op de bandijken veel verkeersslachtoffers vallen. Toelichting op de deelgebieden van de Kwaliteitskaart amfibleën. Brug van Ewijk tot einde strang Dit deelgebied heeft een zeer hoge herpetofaunistische waarde. Het is voorzover bekend de enige vindplaats van de Knoflookpad langs de Waal. Eveneens zeer bijzonder is het talrijk voorkomen van de Kamsalamander. In het Gelderse Poortgebied zijn slechts enkele populaties van deze soort waargenomen; de Knoflookpad ontbreekt zelfs volledig. Vooral in de binnendijkse poelen naast de Brug van Ewijk bereiken meer algemene soorten als Gewone pad, Groene kikker s.l., Bruine kikker en Kleine watersalamander een goede populatie-omvang. De aanwezigheid van geschikte voortplantingsbiotopen en van zomer- en winterbiotopen in dit deelgebied speelt hierbij een belangrijke rol. Moespotse Waard In dit deelgebied zijn Rugstreeppad (nabij de toegangsweg naar de voormalige steenfabriek 'Staartjeswaard en in de Duivelswaai), Kleine watersalamander (poelen in Wilgen-ooibos, poel/voormalige strang aan de voet van de dijk en drassige laagte in het meest oostelijke deel van het studiegebied), Groene kikker s.l., Gewone pad en Bruine kikker waargenomen. Het gebied met de ooibosjes, het voormalig steenfabrieksterrein en de poelen onderaan de dijk vormen samen met het binnendijks gebied een waardevol leefgebied voor amflbieên. De poelen onderaan de dijk vormen een uitermate geschikt biotoop voor de Kamsalamander. Van de Duivelswaai en de Moespotse Waai is in ieder geval het voorkomen van Gewone pad en Groene kikker s.l. bekend. Het Grote en Kleine Grindgat zijn waarschijnlijk alleen van belang voor Gewone pad en in zeer geringe mate voor Groene kikker s.l. Het ontbreken van een geschikte water- en oevervegetatie en een hoge visbezetting zijn hieraan debet. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 19 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt 3. Oosterhoutse Waarden In vergelijking tot de twee eerder besproken deelgebieden (en regionaal opzicht) hebben de Oosterhoutse Waarden een matig hoge waarde voor amfibieën. In enkele wateren zijn Gewone pad en Groene kikker s.l. in redelijke aantallen waargenomen. Deze soorten vormen waarschijnlijk stabiele populaties. Bruine kikker en Kleine watersalamander zijn zeldzaam. Andere soorten zijn niet waargenomen. De grote wielen en zandgaten zijn ongeschikt als voortplantingsbiotoop door het ontbreken van waterplantenvegetaties en een hoge visbezetting. Het agrarisch gebruik van deze uiterwaard (begrazing van oevers) draagt bij aan de minder hoge waarde voor amfibieën. Het bos rondom Huis Oosterhout vormt een zeer belangrijk overwinteringsgebied. 2.1.4 Overige fauna Zoogdieren Recentelijk zijn in het studiegebied 15 soorten zoogdieren waargenomen (Kurstjens, 1991). Het betreft Egel, Mol, Bosspitsmuis, Huisspitsmuis, Gewone Dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Haas, Konijn, Rosse woelmuis, Veldmuis, Muskusrat, Huismuis, Bosmuis, Wezel en Ree. Mogelijk in het studiegebied voorkomende soorten zijn Dwergspitsmuis, Waterspitsmuis, Bunzing, Hermelijn, Amerikaanse Nerts, Vos, Woelrat en Bruine rat. Deze laatste soorten zijn gemeld uit het betreffende atlasblok (Atlas van de Nederlandse zoogdieren, Broekhuizen en Smeenk, 1992). Veel zoogdieren, zoals Egel, Huisspitsmuis, Gewone Dwergvleermuis, Haas, Konijn en muizen, komen voor op de beide steenfabrieksterreinen in de Moespotse Waard. Tijdens hoogwater dienen deze terreinen als vluchtplaats voor zoogdieren. Muizenrijke gebiedsdelen zijn verder o.a. het ruige vliegasterrein en de dijkgraslanden. Deze gebieden worden dan ook veelvuldig bezocht door roofvogels en uilen (Kurstjens, 1991). Vissen In de beide grindgaten en in de Duivelswaai en Moespotse Waai komt veel vis voor. Kurstjens (1991) vermeldt o.a. Paling, Alver, Brasem, Snoek, Baars en Rietvoorn. De visrijkdom trekt verschillende visetende vogels aan, zoals Aalscholver, Fuut en Grote zaagbek. Ook staan de grindgaten in de belangstelling van hengelaars. Tijdens de bemonstering van de macrofauna in oktober 1992 (STL, 1 992b) is aan vissers gevraagd welke vissoorten zij doorgaans in de grindgaten (en de Duivelswaai) vangen2 Grote grindgat Watertype: hoog dynamisch, diep water; zonder plantengroei. Volgens vissers aanwezig: Snoekbaars, Snoek, Baars, Blankvoorn, Schubkarper, Brasem, Kolblei, Aal, Zeelt, Pos. . Vissers vangen zeer selectief. Een aantal vissoorten is alleen via netvangsten te scoren. Daarom is tevens, op basis van het visonderzoek in de Gelderse Poort (STL, 1993), aangegeven welke soorten in de beide grindgaten en in de Duivelswaai verwacht kunnen worden. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 20 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Kleine grindgat Watertype: matig dynamisch, diep water; zonder plantengroei. Volgens vissers aanwezig: Snoekbaars, Snoek, Baars, Blankvoorn, Schubkarper, Brasem, Kolblei, Aal. Grote en Kleine grindgat te verwachten: Rivierprik, Ruisvoorn, Karper, Giebel, Alver, Serpeling, Winde, Bot, Grote modderkruiper. Duivels waal Watertype: zwak dynamisch, diep water; ondiepe delen met waterplantenvegetatie, kale (lage rivierwaterstand) tot begroeide oevers. Volgens vissers aanwezig: Snoekbaars, Snoek, Baars, Blankvoorn, Brasem, Kolblei, Aal. Te verwachten: Karper, Zeelt, Ruisvoorn, Kroeskarper, Giebel, Pos, Grote modderkruiper. De meeste soorten zijn stromingsindifferente habitat-generalisten, voorkomend in open en gesloten zijarmen en in de rivier zelf (Bergers, 1991). Blankvoorn is de meest algemene vissoort, die in bijna alle wateren voorkomt. Deze soort paait in ondiep water met een dichte plantengroei (ondergelopen uiterwaard) en is vaak uitgezet. Brasem is algemeen in allerlei watertypen, zeeft de bodem op macrofauna en kan lage zuurstofgehalten overleven. Schubkarper plant zich alleen voort bij hogere watertemperatuur, maar is algemeen door regelmatige uitzetting. Snoek en Baars hebben om te jagen een biotoop nodig met (vrij) helder water en voldoende zuurstof in het water (voor de jonge snoek). Snoek en Karper hebben waterplanten of ondergelopen terrestrische vegetatie nodig om te paaien. Blei en Zeelt prefereren een zachte modderbodem en waterplanten. Snoek en Zeelt zijn het meest gevoelig voor waterveroritreiniging. Schubkarper, Brasem en Blei zijn niet sterk gevoelig voor organische en chemische vervuiling (Reitsma, 1992). Pos leeft boven een onbegroeide bodem en zet eieren af op stenen. Macrofauna Van de Brink en Van der Velde (1991) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van inundaties op de samenstelling van macrofaunagemeenschappen in grotere, permanente wateren in het rivierengebied. Zij onderscheiden drie hoofdtypen, die worden bepaald door de inundatiefrequentie. Dit zijn wateren met een inundatiefrequentie van 0 dagen (hoofdtype 1), 1-20 dagen (hoofdtype 2) en meer dan 20 dagen (hoofdtype 3). De macrofaunagemeenschap op de buitendijkse monsterpunten behoort tot hoofdtype 3. Kenmerkende soorten zijn de tweekleppigen Unio pictorum, Sphaerium solidum en Unio pictorum, de slakken Lithoglyphus naticoides, Physa acuta en Potamopyrgus jenkinsi, de kreeftachtigen Gammarus tigrinus en Proasellus coxalis, de muggen Polypedilum cf. nubeculosum en Dicrotendipes nervosus en de kokerjuffer Oecetus ochracea. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 21 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt De macrofaunagemeenschap in de Duivelswaai behoort tot hoofdtype 1. Kenmerkende soorten zijn onder meer de vlokreeft Gammarus pulex, de slak Planorbis carinatus, de haften Caenis horaria en Caenis luctuosa, de libel Erythromma najas, de wantsen Plea minutissima en llyocoris cimicoides, de kever Haliplus varius en de mug Ablabesmyia phatla. Tot de vaste begeleiders in een dergelijke waterplantenrijke plas behoren vele soorten bloedzuigers, slakken en muggelarven. De soortenrijkdom van de buitendijkse plassen varieert van 21-30 soorten en is ongeveer de helft van de soortenrijke Duivelswaai (62 soorten). Dit resultaat bevestigt het beeld uit eerder onderzoek, namelijk dat toenemende inundatiefrequentie leidt tot een afname van de soortenrijkdom (Van den Brink en Van der Velde, 1991 en Van den Brink en Klink, 1991). Waardering In opdracht van de Provincie Gelderland is voor de stromende en stilstaande, zoete wateren een waarderingsmethode ontwikkeld, de Biologische Meetlat genaamd (Awater, R., H. Cuppen en A. Klink, 1989). Door toekenning van gewichten aan soorten, die indicatief zijn voor bepaalde ecologische omstandigheden, is het mogelijk een classificatie van de bemonsterde wateren te geven. Het blijkt dat het Kleine grindgat (ten westen van het Grote Grindgat) en de Duivelswaai beide in het hoogste ecologisch niveau terechtkomen. De zuidoever van het Grote grindgat komt in het middelste ecologisch niveau (tezamen met geïsoleerde wateren in de Oosterhoutse waard). De oostelijke onderwateroever van het Grote grindgat behoort samen met het in open verbinding met de rivier staande zandgat in de Oosterhoutse waard tot het laagste ecologisch niveau. Insekten Kurstjens (1991) vond in het studiegebied o.a. 11 soorten dagvlinders en 7 soorten libellen. De strangen en poelen in en rond het moerasbos in de Moespotse Waard zijn voor libellen van groot belang. Vlinders en andere insekten houden zich vooral op kruidenrijke plekken op: steenfabrieksterreinen, dijkgraslanden, overhoekjes e .d. 2.2 ABIOTISCHE WAARDEN Voor het vaststellen van de abiotische waarden in het studiegebied is een kaart, schaal 1:10.000, samengesteld, die een globaal overzicht geeft van de terreinvormen (bijlage 6, ter inzage bij RWS). Naast de natuurlijke vormen zijn de cultuurlijke vormen in het bodemoppervlak, wielen, tichelgaten en ophogingen, in kaart gebracht. Binnen de (complexen van) tichelgaten is een onderscheid gemaakt naar hun ouderdom (zie par. 2.3.1). Bij het samenstellen van de kaart is gebruik gemaakt van de Geomorfologische kaart van Nederland, blad 40, historische topografische kaarten en recente luchtfoto's (10-3-1989). De kaart is gecontroleerd tijdens een veldbezoek in 1993. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 22 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Abiotische waardering De geomorfologisch waardevolle elementen zijn geselecteerd op grond van hun intrinsieke aardkundige waarde. Uit de overige (semi-)natuurlijke vormen is een keuze gemaakt op grond van hun waarde voor natuurontwikkeling. De overige abiotische waarden bestaan uit door rivierprocessen en/of menselijke ingrepen beïnvioede en ook cultuurlijk bepaalde waardevolle terreinvormen. Geomorfologische waarden Aardkundig waardevolle terreinvormen Een aantal (semi-)natuurlijke aardvormen in het rivierengebied hebben een intrinsieke aardkundige waarde, die is af te leiden uit hun zeldzaamheid, gaafheid en/of representativiteit (Gonggrijp, 1989). Hiertoe behoren in het rivierengebied de rivierterrassen en rivierduinen, complexen van stroomruggen en kommen, meanderruggen, oude rivierlopen, oeverwallen en wielen. Doorbraakkolken of wielen zijn het indirect gevolg van dijkenbouw. In het grotendeels studiegebied zijn de schaarse (semi)natuurlijke vormen, zoals strangen (en resten daarvan), oeverwallen en wielen als aardkundig waardevol beschouwd. Zij zijn als zodanig op de Kwaliteitskaart abiotisch milieu (bijlage 7) aangegeven. Overige (semi-)natuurlijke terreinvormen Het studiegebied bestaat grotendeels uit gronden, die op de hoogwatervrije steenfabrieksterreinen en dijken na, elk jaar door rivierwater worden overstroomd. De hierbij optredende processen zijn: erosie, sedimentatie, onderdompeling en wegspoelen van planten en dieren. De mate waarin door rivierprocessen veranderingen in het terrein optreden hangt af van de positie t.o.v. de stroombaan, de samenstelling van de bodem, de terreinhoogte en de (mechanische) invloed van de vegetatie. Hierdoor ontstaan kenmerkende terreinvormen als rivieroeverglooiingen, steilranden en slikviakten. Overige abiotische waarden Naast de aardkundig waardevolle elementen worden ook als waardevol beschouwd de terreinvormen, die vanuit de rivierdynamiek gunstige perspectieven bieden voor natuurontwikkeling. In het uiterwaardengebied zijn door verschillen in hoogteligging en mate van isolatie van terreinen (kaden) de overstromingscondities van plaats tot plaats en gedurende het jaar verschillend. Hierdoor ontstaat een grote verscheidenheid aan abiotische condities, die steeds wisselende vestigingskansen bieden voor planten en dieren (zie Ecotopenkaart, fig. 2). Een bijzonder aspect van uiterwaarden is de 'aardvormende' kracht van het rivierwater, die na relatief korte tijd duidelijk sporen in het landschap achterlaat. De geomorfologische situatie op een bepaalde plaats verandert voortdurend als direct of indirect gevolg van het stroomregiem van de rivier. Het rivier-ecosysteem wijkt hierin af van binnendijkse ecosystemen. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 23 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Cultuurlijke terreinvormen Geomorfologie in uiterwaarden heeft vrijwel altijd een natuurlijke en een cultuurlijke component. Daarnaast is er de menselijke invloed vanuit het hydrologisch beheer (aanleg kribben, kaden, sluizen en duikers) en het agrarisch grondgebruik. Het studiegebied is voor een groot deel vergraven (zand- en grindwinning, afticheling van kleilagen, hercultivering, ophoging voor fundering van gebouwen, vorming van depots ed.). Hierdoor is van de oorspronkelijke geomorfologie weinig meer overgebleven. Cultuurlijke terreinvormen, zoals grind- en tichelgaten en steenfabrieksterreinen, zijn ervoor in de plaats gekomen. Het naast elkaar voorkomen van uiteenlopende terreinvormen is ecologisch interessant vanwege bodemkundige en hydrologische gradiënten. De waarde voor natuurontwikkeling van delen van het studiegebied is grotendeels vanuit dit gezichtspunt beoordeeld. Daarnaast kunnen ingrepen als ontkleiing en het toelaten van een hogere rivierdynamiek nieuwe mogelijkheden scheppen voor natuurontwikkeling. In laagdynamische milieus, zoals dijktaluds en steenfabrieksterreinen, bepaalt vooral de wijze van beheer de ontwikkelingskansen van vegetatie en fauna. Kwaliteitskaart abiotisch milieu Voor het studiegebied is een Kwaliteitskaart ablotisch milieu opgesteld (bijlage 7). Naar aanleiding van de aardkundige en ecologische evaluatie zijn gebiedsdelen gelokaliseerd, die abiotisch waardevol zijn. In de legenda is aangegeven welke gebiedsdelen waardevol zijn uit aardkundig oogpunt en welke hun waarde aan gunstige perspectieven voor natuurontwikkeling ontlenen. De eerste gebiedsdelen vallen altijd samen met de tweede. In het studiegebied is sprake van de volgende waardevolle abiotische situaties: * In drie van de vier uiterwaarden (Oosterhoutse waarden, Loenense buitenpolder en Ewijkse waarden) komen resten van nevengeulen (strangen) met aangrenzende, niet-afgetichelde ruggen voor; in de Moespotse waard ontbreken deze elementen. De Moespotse waard is sterk vergraven ten behoeve van de klei- en zandwinning; op enkele plaatsen is de bodemopbouw verstoord door het storten van puin en vliegas. In de noord-westhoek van het Grote grindgat is een bijzondere oevervorm aangetroffen, namelijk een lage, slikkige oever met aangrenzende steilranden en grofzandige afzettingen. Hier heerst een hoge morfodynamiek omdat het terrein fungeert als in- en uitstroomopening van het grindgat. * Rivierduinen ontbreken in het gehele studiegebied, maar zandige oeverwallen en glooiingen langs het zomerbed komen wel voor. Het duidelijkst tekenen die zich af in het oostelijk deel van de Oosterhoutse waarden en in de Ewijkse waarden (Ewijkse Plaat). Ook in de Moespotse waard komt een oeverwal met aangrenzende rivierstrandglooiig voor. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 24 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Buitendijks langs de Moespotse en Ewijkse waard ligt een reeks van wielen, waarvan de Duiveiswaal en Moespotse waai de meeste opvallende zijn. Deze beide diepe wielen liggen ingeklemd in het cultuurland. Zij maken deel uit van een natuurreservaat, evenals de meer westelijk gelegen ondiepe wielen. Enkele van deze wielen zullen verdwijnen als gevolg van dijkverbetering. Ter compensatie zijn recent plasjes aan de dijkvoet gegraven; deze zullen o.m. dienen als (vervangend) voortplantingsbiotoop voor arnfibieën. In de Oosterhoutse waarden en Loenense buitenpolder liggen verschillende grote en kleinere wielen, deels in vergraven en deels in niet-vergraven uiterwaard. De ecologische potenties van oeverzones en aanhiggende gronden kunnen niet worden benut zolang die in intensief agrarische gebruik zijn. * In de Moespotse waard ligt een complex van oude tichelgaten en steenfabrieksterreinen, dat vanuit de verscheidenheid aan milieutypen als bijzonder waardevol moet worden gezien; regelmatig overstroomde laagten wisselen af met hoogwatervrije terreinen. Aan weerszijden van het complex liggen vergraven delen van het uiterwaard, waarin zich door verhoging van de rivierdynamiek (verlaging overstromingsdrempel, hernieuwde afgraving) interessante ontwikkelingen kunnen voordoen. De bandijken zijn potentiële (en voor een klein deel actuele) standplaatsen van stroomdalplanten, die van nature op droge, zandige substraten langs de rivieroever voorkomen. Episodische overstroming, bodemsamenstelhing, hehhingshoek en expositie zijn abiotische factoren, die hun voorkomen bepalen. Een zavelige bodem, grote helhingshoek (20-40 gr.) en zuid-expositie vormen de meest gunstige fysische uitgangscondities voor de (her)vestiging van stroomdalplanten op de band ijken. Thans doet deze situatie zich nog over lange trajecten aan weerszijden van de Waal voor. Het agrarisch gebruik van de dijktaluds is verre van optimaal voor de graslandtypen (Glanshaverhooiland, Kamgrasweide), waarin vanouds veel stroomdalpianten voorkomen. 2.3 LANDSCHAPPELIJKE WAARDEN 2.3.1 Cultuurhistorische aspecten Op basis van recente en historische topografische kaarten en een ééndaags veidbezoek zijn de belangrijkste cultuurhistorisch bepaalde vormen en recente ingrepen in het landschap binnen het studiegebied op kaart gezet. (bijlage 6, ter inzage bij RWS). In hoofdstuk 2.2 zijn deze zaken beschreven in relatie met de abiotische waarden. In het nu volgende staat het landschappelijke aspect centraal. Het huidige landschap van het studiegebied bezit nadrukkelijk de kenmerken van het rivierenlandschap. Karakteristieke elementen op de stroomruggronden, zowel van recente datum als uit het verre verleden, zijn: dorpen en dijkhuisjes, boerderijen, enkele dijkmagazijnen en oude landgoederen. Karakteristieke elementen in de uiterwaarden zijn: ondiepe aftichelingen en tichelgaten, zand- en grindgaten, ophogingen, kaden en steilranden, steenfabrieken en andere aan de rivier gebonden bedrijvigheid. Samen met dijken en kaden verwijzen kribben en beschoeïngen naar de waterkundige beheersing van de rivier. Binnen- en buitendijks gelegen wielen herinneren aan dijkdoorbraken. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 25 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt De cultuurhistorisch bepaalde kenmerken van het landschap berusten voor een groot deel op de interactie tussen de rivier en zijn hoogwaterbedding. V6& de bedijking hoorde daar ook het achterland bij met de stroomrug waarop nu Weurt is gelegen. Ook de komgronden erachter met de oude boerderijen op terpen waren onderdeel van het overstromingsgebied. Het huidige gebruik van het binnendijkse land wijst op de vroegere relatie met de rivier. Op de stroomrug liggen nog steeds de boomgaarden en akkers; op de komgronden overheerst het grasland. 2.3.2 Landschappelijke structuur Voor het studiegebied is een Landschapsstructuurkaart, schaal 1:25.000, samengesteld (bijlage 8, ter inzage bij AWS). Op deze kaart staat de landschappelijke hoofdstructuur aangegeven. Ook toont de kaart de visueel-ruimtelijke structuur op een lager schaalniveau, alsmede de belangrijkste structurerende landschapselementen. Laatstgenoemde twee zaken zijn indicatief aangegeven. In het rivierengebied van Nijmegen tot Ewijk zijn 3 deelgebieden te onderscheiden, die als landschappelijke eenheden opgevat kunnen worden. Samen met de belangrijkste bebouwingsconcentraties, de hoofdwegen, de spoorweg en de grote wateren vormen zij de landschappelijke hoofdstructuur. De drie deelgebieden zijn: stroomruggronden, komgronden en uiterwaarden. Per deelgebied worden hieronder de belangrijkste structurerende kenmerken en landschapselementen genoemd. stroomruggronden • half open, zicht dan weer beperkt, dan weer vrij ruim • grasland, akkerbouw, boomgaarden, bosjes • onregelmatige blokverkaveling • dorpen, verspreide bebouwing, gehuchten • begrenzing: Waalzijde - duidelijke begrenzing door dijk; andere zijde - onduidelijke overgang naar komgronden komgronden • open, zicht ruim • grasland • regeirnatige strokenverkaveling • lintbebouwing, geen dorpen • sloten • begrenzing: noordzijde - onduidelijke overgang naar stroomruggronden; zuidzijde - duidelijk door bospercelen van Wijchen uiterwaarden • Waal, Waalbandijk • onregelmatige verkaveling, indien aanwezig • gesloten tot open, zicht beperkt tot vrijwel onbeperkt • grasland, ruigte, struweel, bossen, bosjes, boomgroepen en singels • tichelgaten, zand- en grindgaten, strangen, wielen • microreliëf: al dan niet natuurlijke hoogteverschillen. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 26 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt 2.3.3 Landschapswaardering De keuze van waarderingscriteria berust op in de Nota Landschap (Ministerie LNV, 1992) gehanteerde criteria en begrippen. Naast de economisch-functionele (hier niet van toepassing) en ecologische landschapskwaliteit (beschreven in hoofdstuk 2.1 en 2.2) onderscheidt de Nota de esthetische kwaliteit. De esthetische kwaliteit heeft betrekking op de wijze waarop mensen het landschap ervaren en er een betekenis aan toekennen. Bij een esthetisch waarde-oordeel over een landschap zijn van belang de ervaring van tijd en ontstaansgeschiedenis, de oriëntatiemogelijkheden in de ruimte en de ervaring van schoonheid (Nota Landschap, p. 158). Met betrekking tot oriëntatie in de tijd: Een landschap heeft meer kwaliteit naarmate de ontstaansgeschiedenis beter herkenbaar is en de aanwezige landschapselementen méér als karakteristiek beschouwd kunnen worden. Met betrekking tot oriëntatie in de ruimte: Een landschap heeft meer kwaliteit naarmate het waarnemen van een aantal vaste kenmerken, zoals richtingen, randen, knooppunten, opvallende punten en deelgebieden, betere informatie oplevert over de opbouw van de landschapsstructuur. Met betrekking tot het ervaren van schoonheid: Er bestaat een samenhang tussen het ervaren van schoonheid in een landschap en het herkennen van een Ordening in dat landschap. Alleen een Iandschapsstructuur die min of meer wordt begrepen krijgt daardoor een extra betekenis en kan als mooi worden gekwalificeerd.' (Nota Landschap, p. 158). Als criterium voor schoonheid wordt genoemd: architectonische kwaliteit (samenhangend met begrippen als geleding, ritme, beslotenheid/openheid, afwisseling en eenheid). Hieronder worden van het landschap bij Weurt een aantal kenmerken beschreven, gerangschikt naar waarderingscriterium. De beschrijving van de kenmerken krijgt daardoor tevens het karakter van een waardering. De beschrijving spitst zich toe op het landschap in het zuidoostelijk deel van het studiegebied, omdat daarin de haven geprojecteerd is. Oriëntatie in de tijd Het landschap rond Weurt bezit nadrukkelijk de kenmerken van het rivierenlandschap (zie ook 2.3.1). De voor het gebied karakteristieke elementen vinden hun oorsprong zowel uit het verre verleden als uit meer recente perioden. Als voorbeeld kunnen agrarisch grondgebruik, waterbeheersingswerken, ontgrondingsactiviteiten en bebouwingstypen genoemd worden. Zo komen in de uiterwaard meer dan 100 jaar oude, kleinschalige tichelgaten en recente, grootschalige zand- en grindgaten naast elkaar voor. Dit maakt de afleesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap groot. Op grond van het voorkomen van veel karakteristieke landschapselementen en de goede mogelijkheden de ontstaansgeschiedenis van het landschap af te lezen wordt gesteld dat het landschap rond Weurt van hoge kwaliteit is. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 27 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Oriëntatie in de ruimte Het studiegebied en meer in het bijzonder het landschap rond Weurt heeft een zeer duidelijke hoofdstructuur (zie ook par. 2.3.2). De grens tussen uiterwaard en stroomrug tekent zich middels de bandijk scherp in het landschap af. Verder onderscheidt de uiterwaard zich van de stroomrug door het voorkomen van typische elementen, zoals tichelgaten, zand- en grindgaten, strangen, ruggen, kaden en wilgenbossen. Steenfabriekspijpen fungeren als oriëntatiepunten en zijn eveneens karakteristiek voor de uiterwaard. Typische elementen van de stroomrug zijn de dorpen, de verspreide bebouwing (boerderijen) en dijkhuisjes, boomgaarden en akkers, de onregelmatige blokverkaveling en de landgoedbossen, zoals bij Oosterhout. Als typische oriëntatiepunten fungeren hier de kerktorens van de dorpen, zoals de kerken van Weurt en Oosterhout. De grens tussen stroomrug en komklelgebied is tegenwoordig minder scherp dan in het verleden. Omdat het komkleigebied buiten het studiegebied ligt en vanuit het plangebied niet of nauwelijks zichtbaar is, wordt hierop verder niet ingegaan. Daar waar de uiterwaard aan Nijmegen grenst is de invloed van de stad duidelijk merkbaar. Het schaalverschil tussen de grote complexen industrie en het even verderop gelegen, afwisselende uiterwaardgebied is groot. Het laatste gebied wordt tot ver westwaarts gedomineerd door de hoge fabriekspijpen, welke als zeer opvallend oriëntatiepunten fungeren. Er is sprake van een zeer scherpe grens tussen de stad en de uiterwaard. Op grond van de zeer duidelijk waarneembare grenzen van de landschappelijke hoofdstructuur (stroomrug, uiterwaard en stad) en het feit dat de landschapselementen binnen deze eenheden zeer kenmerkend zijn, wordt gesteld dat het landschap rond Weurt een hoge kwaliteit heeft. Ervaren van schoonheid Voor het ervaren van schoonheid van een landschap is een zekere herkenbaarheid van de Ordening in dat landschap van belang. De zeer duidelijke landschappelijke hoofdstructuur van het landschap rond Weurt, met scherpe begrenzingen tussen stroomrug, uiterwaard en stad geeft hiertoe goede mogelijkheden. Binnen de uiterwaard bestaat er een contrast tussen het oostelijke en het westelijke deel. Het oostelijke deel is open en grootschalig. Ter hoogte van Weurt heeft grootschalige zand-en grindwinning plaatsgevonden, waardoor een grote plas is ontstaan. Het landschap is hier plotseling open en de blik reikt tot ver over de rivier. De openheid is aantrekkelijk voor zover die het vergezicht over de rivier mogelijk maakt. Het westelijke deel rond de steenfabrieksterreinen, met wilgenbos, heggen, struwelen en kleine wateren (tichelgaten) is gesloten en kleinschalig. De uiterwaard vormt binnen de landschappelijke hoofdstructuur een duidelijke eenheid, terwijl toch sprake is van afwisseling. Hetzelfde geldt voor de stroomrug: een duidelijke landschappelijke eenheid, waarbinnen een grote afwisseling van schaal en aanwezige landschapselementen. Op grond hiervan biedt het landschap rond Weurt goede mogelijkheden tot het ervaren van de schoonheid ervan, en kan gesproken worden van een landschap met hoge kwaliteit. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 28 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt 2.3.4 Geluidsaspecten en invloed van licht Een waardevol belevingskenmerk van het rivierenlandschap is het lage geluidsniveau binnen de ruimte, die door plassen, uiterwaarden en de rivier wordt ingenomen. Hierdoor wordt het rivierenlandschap als rustgevend ervaren. Het laagfrequente geluid van scheepsmotoren hoort daarbij en is karakteristiek voor het rivierenlandschap. Het duidt op de nabijheid van de rivier en op activiteiten (afmeren, laden en lossen), die in relatie staan tot de rivier. Bij Weurt horen reeds lang andere geluidsbronnen bij de vertrouwde geluiden, namelijk die van de provinciale weg ten zuiden van de oude dorpskern, en de geluiden die uit het (noord)oosten komen vanaf de monding van het Maas-Waalkanaal. Daar liggen de overslaghaven voor kolen (voor de EPON) en de electriciteitscentrale Nijmegen. Momenteel vormt het Grote grindgat met aanliggende oevers nog een uitgestrekt stilte- en rustgebied voor vele vogelsoorten. Ook mensen recreëren hier graag. Bij toename van de geluidsbelasting neemt de omvang van het (relatieve) stiltegebied af. Gevoeligheid voor geluid Bij aanleg van een overnachtingshaven komen er nieuwe, vooral nachtelijke geluiden bij: die van scheepsmotoren en in mindere mate van gemotoriseerd verkeer en stemmen. Voor de mensen die in de nabijheid wonen van het grindgat en evenzeer voor de dieren die in het gebied verblijven (slapen, voedsel zoeken) betekent dit een toename van onrust. Sommige mensen en dieren zijn daar gevoeliger voor dan andere. Dieren verdwijnen uit het gebied bij verstoring, of worden eerder (door verplaatsing/vlucht) een prooi van predatoren. Stressverhoging verlaagt de reproduktie, de vestigingskansen van sommige soorten nemen af door verkleining van geschikte habitats. Invloed van licht Voor dieren zijn er méér vormen van onrust door menselijke activiteiten. Eén daarvan is de buitenverlichting van terreinen. Voor sommige diergroepen kan licht aantrekkelijk zijn, zoals voor nachtvlinders en andere insekten, die 's nachts paarplaatsen bezoeken bij lichtbronnen. Dit geldt ook voor vleermuizen, die lichtbronnen actief opzoeken om op insekten te jagen (teledetectie). Voor andere roofdieren betekent méér licht een betere visuele detectie van prooi of juist een toename van onveiligheid (prooidieren). Zien of gezien worden. het zal duidelijk zijn dat licht zeer uiteenlopende effecten op dierpopulaties kan hebben. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 29 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt 3 ECOLOGISCHE INFRASTRUCTUUR 3.1 HET STUDIEGEBIED ALS ONDERDEEL VAN DE ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR Het studiegebied vormt een onderdeel van de ecologische hoofdstructuur (Natuurbeleidsplan) en is tegelijk kerngebied en natuurontwikkelingsgebied. Als kerngebied bevatten de uiterwaarden in (inter)nationaal opzicht belangrijke ecosystemen, die duurzaam behouden moeten worden. Voor natuurontwikkeling bestaan in de uiterwaarden in beginsel goede mogelijkheden. 3.2 ECOLOGISCHE INFRASTRUCTUUR (Faunatrekbewegingen) Bij faunatrekbewegingen kan onderscheid gemaakt worden tussen periodieke trekbewegingen van en naar voedsel-, rust/slaap- en voortplantingsgebieden en verplaatsingen met een meer permanent karakter. De laatste kunnen leiden tot vergroting van het verspreidingsgebied van een soort, wanneer geschikte habitats worden gevonden. Periodieke trekbewegingen worden uitgevoerd door verschillende vogels (bijlage 9). Daarnaast zijn in het gebied zoogdieren, vissen en amfibieën actief, samen met talloze insekten, waaronder de vlinders als opvallende groep. Avifauna Tot de vogels met trekbewegingen in en rond het studiegebied behoren zwanen (o.a. Kleine zwanen, ganzen, eenden (o.a. Smienten) en andere watervogels (Fuut, Aalscholver, Meerkoet), en verder meeuwen, roofvogels en uilen. Deze dieren bezoeken soortgelijke gebieden in de wijde omgeving van het studiegebied. In paragraaf 2.1.2 is al gebleken dat het studiegebied voor de meeste van genoemde soorten een belangrijke regionale functie vervult. Veel overwinterende watervogels maken alleen gebruik van de open wateren in het gebied. Kleine zwanen, Smienten en ganzen hebben daarnaast ook graslanden nodig om te foerageren. Kleine zwanen en Smienten zijn speciaal aangewezen op ondergelopen graslanden of graslanden met een hoge grondwaterstand. Dagelijks pendelen deze vogels tussen de foerageer- en rust/slaapgebieden. Nieuwe trekbewegingen ontstaan als voedselbronnen uitgeput raken of onbereikbaar worden. Dit laatste kan het gevolg zijn van vorst of rivierinundaties. In het broedseizoen kunnen omvangrijke verplaatsingen van watervogels optreden als gevolg van zeer hoge of zeer lage waterstanden in de uiterwaarden. De grote verscheidenheid aan water- en graslandtypen in en rond het studiegebied biedt de vogels bij genoemde omstandigheden de nodige uitwijkmogelijkheden. Het Grote Grindgat vormt in het winterseizoen een belangrijke slaapplaats voor ca. 5000 Kokmeeuwen. Elke avond komen ze van heinde en verre naar deze plas. Veel van deze meeuwen foerageren overdag op de vuilnisbelt bij Beuningen. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 31 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Binnen de groep van broedvogels zijn roofvogels en uilen het meest uitgesproken in het gebruik van een groot gebied. Voor de voortplanting kiezen ze rustig gelegen bossen, boomgroepen, knotwilgen en gebouwen in en rond het studiegebied. Om te jagen trekken de deze dieren naar muizenrijke graslanden en ruigten. Deze liggen veelal in de extensief gebruikte delen van de uiterwaarden. Enkele soorten bosvogels zijn voor de kolonisatie van nieuwe broedgebieden in hoge mate afhankelijk van een niet te geïsoleerde ligging van deze gebieden. Het voorkomen van Bosuil, Grote en Kleine bonte specht en Boomkruiper als broedvogel in het moerasbos in de Moespotse waard bewijst, dat dit bos in relatie staat tot andere vrij geïsoleerd liggende bossen, namelijk de landgoedbossen Doddendaal (Ewijk), Loenen en Oosterhout. Tussen deze bossen vindt uitwisseling van broedvogels plaats. Amfibieën Amfibieën trekken in het rivierengebied vaak van binnendijkse overwinteringsplaatsen naar voortplantingsbiotopen in de waterrijke uiterwaarden, al zijn er ook in de uiterwaarden wel hoogwatervrije overwinteringsbiotopen . Ze verspreiden zich dan over het zomerbiotoop en trekken in het najaar weer over de dijken naar het winterbiotoop (zie par. 2.1.3). Hierbij vallen elk jaar veel verkeersslachtoffers. Amfibieën zijn vaak erg plaatstrouw. Populaties nemen sterk af bij het wegvallen van biotopen en (onderbreking van) trekroutes over land (structuurrijke landschapselementen als heggen, sloten en ruigten). Een uitzondering is de Rugstreeppad, die snel nieuwe wateren koloniseert. Macrofauna Voor macrofauna vormt het rivierwater de belangrijkste verbindingsroute. Verschillende soorten kunnen zich in bepaalde ontwikkelingsstadia via de lucht verplaatsen. Ook andere organismen (vooral vogels) en de scheepvaart zijn een transportmiddel, ook in stroomwaartse richting. De eigenschappen van het water(bodem)milieu bepalen de kansen op vestiging en handhaving van soorten. Overige fauna Door de ligging van de stad Nijmegen direct aan de rivier is de oost-west verbinding van de Waaluiterwaarden op de linkeroever over een aantal kilometers verbroken. Op de rechteroever bij Lent is die sterk versmald. De regionale migratie van landdieren loopt in het Nijmeegse traject niet of nauwelijks door buitendijks landelijk gebied, maar door binnendijks of stedelijk gebied. Voor diverse diergroepen (zoogdieren, vlinders) vormt deze situatie een barrière. Ecologisch adviesbureau 5TL Nijmegen 32 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt 4 AUTONOME ONTWIKKELING NATUUR EN LANDSCHAP Behalve de aanleg van een overnachtingshaven zijn nog andere ontwikkelingen te verwachten, die consequenties zullen hebben voor natuur en landschap in het studiegebied. Rivierwaterkwaliteit Vanaf 1970 is er een duidelijke verbetering van de rivierwaterkwaliteit in hel Rijnsysteem opgetreden. Verwacht wordt dat deze verbetering nog zal doorzetten onder invloed van diverse actieprogramma's. De concentraties chloride en stikstof blijven nog te hoog, maar zuurstof is fors gestegen en fosfaat daalt. De zware metalen zijn fors gedaald en kunnen nog iets verder afnemen. De sanering van industriële puntbronnen heeft de belasting met organische microverontreinigingen teruggedrongen, maar een vermindering van het gebruik is nodig om de diffuse lozingen terug te brengen (RIZA, 1987; RIZA, 1990). Waterbodemkwaliteit Waterbodems in de uiterwaarden zijn in het verleden sterk verontreinigd geraakt met zware metalen en organische microverontreinigingen, door slibafzetting en dumping. Met het instromen van rivierwater dringen telkens microverontreinigingen (aan slib gebonden) binnen (Klink, Marteijn, Mulder en Bij de Vaate, 1991). Uit onderzoek (CSO, 1992) blijkt niet dat permanente wateren als 'sink' fungeren. Op lokaties die gemiddeld het langst onder water staan worden de hoogste cadmium- en zinkgehalten aangetroffen. De tendens is dat er steeds schoner slib wordt afgezet, waardoor onderliggende lagen worden afgedekt. Dijkverzwaring De komende dijkverzwaring zal van invloed zijn op de natuur in kolken, op de dijken zelf en op aanliggende gronden. Als gevolg van de aanbevelingen van de commissie Boertien (Min. LNV, 1993) zijn de dijkverzwaringsplannen voor het traject Weurt-Deest ingrijpend herzien. Aan de bezwaren vanuit natuur en landschap is in grote mate gevolg is gegeven. Hierdoor kan de (verdere) achteruitgang van rivierdijkflora op het dijktraject beperkt blijven. Door reeds uitgevoerde maatregelen zijn veel natuurwaarderi verdwenen. Herstel van de oorspronkelijke, rijke rivierdijkflora kan optreden door verandering van beheer. Ook verlies van natte natuur langs de dijk kan door compenserende maatregelen, zoals de (vroegtijdige) aanleg van poelen, worden voorkomen. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 33 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Natuurontwikkeling In opdracht van de gemeente Beuningen is een landschapsplan opgesteld waarin versterking van de hoofdfunctie "natuur" van de uiterwaarden ten noorden van Beuningen wordt beoogd. Tevens worden plannen opgesteld voor natuurontwikkeling. Rijkswaterstaat streeft via inrichting en beheer naar natuurvriendelijke rivieroevers langs de Waal. Stedelijke ontwikkelingen Er is een toenemende druk van stedelijke ontwikkelingen rond Nijmegen op het studiegebied te verwachten. In de plannen is sprake van de bouw van een tweede Waalbrug tussen Beuningen en Weurt in het kader van de voorgenomen Waalsprong. Deze brug zal de Moespotse waard doorsnijden ter hoogte van de wilgenbossen bij de voormalige steenfabrieken. Bij aanleg van de brug zullen natuurwaarden worden vernietigd en aangetast. De milieubelasting op de omgeving zal aanzienlijk toenemen. Dit betekent vooral rustverstoring voor de (avi)fauna en extra belasting van het leefmilieu met toxische stoffen. Verder wordt een locatie gezocht voor een overslagterminal in combinatie met de aanleg van de Betuwe-goederenspoorlijn. In het NURG-rapport (1991) is het overslagterrein gesitueerd ter plaatse van de grindgaten in de Moespotse waard. Andere lokaties (Oosterhoutse Waarden) worden ook onderzocht. Tenslotte is het plangebied in het Beleidsplan Gelderland Uiterwaardenland (1990) aangeduid als stedelijk uitloopgebied. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 34 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt 5 EFFECTVOORSPELLING EN -BEOORDELING 5.1 DE INGREPEN Bij de effectvoorspelling en -beoordeling van de planalternatieven A3 en B3 (fig. 3 en 4) is een onderscheid tussen primaire en secundaire ingrepen van belang. Primaire ingrepen zijn die ingrepen die tot doel hebben de aanleg en het functioneren van de uitwijkhaven mogelijk te maken. Secundaire ingrepen omvatten activiteiten of ontwikkelingen in het gebied die onbedoeld kunnen optreden a.g.v. aanleg en functioneren van de uitwijkhaven. Primaire ingrepen Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen de aanleg- en de gebruiksfase van de haven. Dit onderscheid is van belang omdat tijdens de aanlegfase de effecten van tijdelijke aard zijn. Tijdens de gebruiksfase treden effecten in principe permanent op. Aanlegtase A3 - weggraven landstrook ten Oosten van grindgat - verwijderen dijk ten Oosten van grindgat - aanleg kade langs oostelijke oever grindgat - aanleg weg over nieuwe kade - aanleg standaard steigers - aanleg dienstensteiger aanleg autokade - eventueel verplaatsing verkeerspost - eventueel realisering gebouw voor de Dienstkring en minimaal 1 ha. onderhouds- en opslagterrein Gebruiksfase A3 - scheepvaartbewegingen - (vracht) autoverkeer over de toegangsweg en op de autokade - overslagactiviteiten - reparatieactiviteiten aan de dienstensteiger Er wordt hier van uitgegaan dat tijdens de gebruiksfase ook nachtelijke activiteiten plaatsvinden. Secundaire ingrepen Een aanname hierbij is dat de weg over de nieuwe dijk openbaar toegankelijk wordt en de landstrook ten noorden van het grindgat niet voor het publiek afgesloten. Ten opzichte van de huidige situatie (doodlopende, openbaar toegankelijke weg tot verkeerspost) worden de oevers van het grindgat, zowel aan de Oost- als aan de noordzijde, beter toegankelijk voor recreanten (wandelaars, hengelaars e.d.). Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 35 Ecologische en landschappelijke waarden MER Ijitwijkhaveri Weurt Figuur 3Planaiternattef A3 Ecologisch adviesbureau ST1_ Nijmegen 36 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Figuur 4Planalternatlef B3 // •s/ 42 '&Vi •';' 4\.\ 1 1 EcoIogsch adviesbureau STL Nijmegen 37 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt 5.2 MILIEUCOMPONENTEN VOOR EFFECTVOORSPELLING De effectvoorspelling beperkt zich hier tot natuur en landschap. Bij de inventarisatie (hoofdstuk 2) zijn deze hoofdcomponenten onderverdeeld in subcomponenten, welke voor de effectvoorspelling een geschikter niveau vormen. Hieronder worden ze kort samengevat. natuur - abiotische natuur geomorfologie rivierdynamiek landschap landschapsbeleving kenmerkendheid identiteit variatie - biotische natuur vegetatie avifauna amfibieën overige fauna 5.3 BEOORDELINGSCRITERIA Beoordelingscriteria zijn te omschrijven als kwaliteitsbepalende dimensies van de onderscheiden milieucomponenten. Ze bieden een handvat om de ernst en de betekenis van de voorspelde effecten te bepalen. In hoofdstuk 2 zijn aan de verschillende componenten van natuur en landschap in het studiegebied waarden toegekend. De waarden zijn ruimtelijk weergegeven in de verschillende kwaliteitskaarten (bijlagen 2,4,5,7). In principe zijn de in hoofdstuk 2 genoemde waarderingscriteria alle afzonderlijk bruikbaar als criteria voor effectbeoordeling. Het zijn immers deze factoren die de belangrijkste natuur- en landschapswaarden van het gebied bepalen. Omdat een dergelijk groot aantal criteria de overzichtelijkheid niet ten goede komt, is besloten de waarden als zodanig bij de effectbeoordeling te betrekken. De drie waarderingscriteria voor landschap (uit par. 2.3.3) zijn hieronder samengevat onder de noemer inpasbaarheid. Beoordelingscriteria Beoordelingscriteria voor abiotische natuur: - voorkomen van abiotisch waardevolle natuurlijke elementen - voorkomen van abiotisch waardevolle, cultuurhistorisch bepaalde elementen Beoordelingscriteria voor vegetatie: - voorkomen van vegetaties met hoge tot zeer hoge kwaliteit - voorkomen van vegetaties met matig hoge kwaliteit Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 38 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Beoordelingscriteria voor avifauna: - voorkomen van zeer waardevolle broedgebieden - voorkomen van waardevolle broedgebieden - voorkomen van waardevolle overwinteringsgebieden Beoordelingscriteria voor amfibieën: - voorkomen van voortplantings-, zomer- en winterbiotopen Beoordelingscriteria voor overige fauna: - voorkomen van voortplantings-, zomer- en winterbiotopen Beoordelingscriterium voor landschap: - inpasbaarheid in het rivierenlandschap 5.4 EFFECTVOORSPELLING 5.4.1 Inventarisatie van mogelijke effecten Mogelijke eftecten van een uitwijkhaven bij Weurt zijn verontreiniging van bodem, water en lucht, afname rivierdynamiek, vernietiging, aantasting en versnippering. Bodemverontreiniging In de huidige situatie is sprake van ernstige verontreiniging van de diepere waterbodem van het grindgat als gevolg van het dumpen van verontreinigde baggerspecie en puin in het verleden. Uit onderzoek hiernaar door Rijkswaterstaat (RWS, 1992) is gebleken dat vrijwel de gehele bodem van het grindgat als chemisch afval aangemerkt moet worden. Niet bekend is in hoeverre de vogels, die in de huidige situatie gebruik maken van het gebied, gifstoften accumuleren. Mogelijke gevolgen van de accumulatie van gifstoffen zijn verminderde reproduktie en/of sterfte. Veel van de in het grindgat foeragerende vogels eten vis (Aalscholver, Grote zaagbek, Fuut), schelpdieren, insektelarven en diverse andere waterdiertjes (Kuifeend, Tafeleend), die zij uit het water opduiken. Andere vogels hebben een in hoofdzaak plantaardig menu, dat voornamelijk langs en op de oevers verzameld wordt (Wilde Eend, Wintertaling, Smient, Krakeend, Meerkoet). Van de gegeten waterdieren leeft een aantal op of in de bodemtoplaag; een tijdens hoog water afgezette sliblaag. Deze waterige sliblaag is minder sterk verontreinigd dan de diepere waterbodem. Sanering van de waterbodem t.b.v. planalternatief B3 betekent een verbetering van de bodemkwaliteit in het havengedeelte. In principe kan dit, gezien het voorgaande, voor foeragerende watervogels een verbetering betekenen. Een dergelijke verbetering telt weinig wanneer vogels de haven gaan mijden vanwege de verontrusting ter plekke. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 39 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Bij A3 blijft de huidige situatie m.b.t. de waterbodemverontreiniging ongewijzigd. Andere effecten op de bodemkwaliteit zullen bij zowel A3 als B3 niet optreden of verwaarloosbaar klein zijn. Bodemverontreiniging zal derhalve bij de effectbeschrijving niet verder meegenomen worden. Effecten van bodemverontreiniging op de vegetatie zijn bij geen van de inrichtingsalternatieven te verwachten. Waterverontreiniging In 1992 is hydrobiologisch onderzoek uitgevoerd (Cuppen, 1992). Dit onderzoek heeft uitgewezen dat de ecologische waterkwaliteit van het Weurtse grindgat ongeveer overeenkomt met de waterkwaliteit van andere, onder sterke invloed van de rivier staande wateren. Dit betreft wateren van het laagste ecologisch niveau, volgens het beoordelingssysteem 'de Meetlat' (Awater, Cuppen en Klink, 1989) 3 Op één monsterpunt, gelegen in het zuidelijke deel van het Grote grindgat, was het water van wat hogere kwaliteit. Het meetpunt in het Kleine grindgat scoorde zelfs in de hoogste klasse, samen met de binnendijkse Duivelswaai. Waarschijnlijk hangt deze hoge score samen met de aanwezigheid van een schone, minerale bodem in de oeverzone. . De ecologische waterkwaliteit is in het kader van de effectvoorspelling met name voor vogels van belang; een betere ecologische waterkwaliteit betekent meer voedsel (dierlijk en plantaardig). Voor de in het gebied voorkomende waardevolle vegetaties speelt de waterkwaliteit geen rol. Over het algemeen heeft verhoging van de rivierdynamiek een nivellerende werking op de macrofaunagemeenschap en dus op de ecologische waterkwaliteit. Omgekeerd geldt dat verlaging van de dynamiek de ecologische waterkwaliteit ten goede komt. De wijze waarop de planalternatieven de ecologische waterkwaliteit kunnen beïnvloeden is als volgt: Bij alternatief B3 neemt de rivierdynamiek in het zuidelijke (af te sluiten) deel van het grindgat af t.o.v. de huidige situatie. De ecologische waterkwaliteit zal daar toenemen, wat voor vogels een groter voedselaanbod betekent. Dit gunstige effect zal voor een groot deel echter weer tenietgedaan worden door 1) de sterke verkleining van het door vogels te benutten gebied (de haven zal door vogels gemeden worden) en 2) door verontrusting die vanuit de haven in het zuidelijke meertje zal optreden. Doordat alternatief A3 beperkt blijft tot de landstrook, zal dit alternatief de waterkwaliteit niet beïnvloeden. Over de chemische waterkwaliteit zijn geen gegevens voorhanden, zodat daarover geen uitspraken gedaan kunnen worden. Dit systeem is gebaseerd op het voorkomen van macrofaunagemeenschappenen geeft een indicatie van de kwaliteit van het aquatisch ecosysteem (ecologische waterkwaliteit). Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 40 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Bij de effectvoorspelling wordt verandering in waterkwaliteit dus relevant geacht i.v.m. te verwachten effecten op vogels (bij alternatief B3). Deze effecten (positief of negatief) zullen worden beschreven onder 'aantasting'. Luchtverontreiniging Aanleg van een uitwijkhaven betekent een extra bijdrage aan de luchtverontreiniging, waarvan de gevolgen (gezondheidsrisico's, zure regen) zo langzamerhand bekend zijn. Daar de effecten van luchtverontreiniging vaak ver van de bron optreden wordt het effect van verontreiniging a.g.v. aanleg van de uitwijkhaven in Weurt klein en onvoorspelbaar geacht. Ze worden bij de effectbeschrijving dan ook niet meegenomen. Afname rivierdynamiek Bij alternatief B3 is te verwachten dat de rivierdynamiek in het resterende zuidelijke deel van het grote grindgat iets zal afnemen door afscherming ervan met een kade op 7 m + NAP, en bij alternatief A3 met een kade op 13,5 m. Het effect zal zijn een minder dynamisch milieu en verlies van pioniervegetaties op droogvallende kale oevers. Tegelijk ontstaat er meer kans op vestiging van oever- en watervegetaties. Dit is bevorderlijk voor de visstand en de macrofauna, en daarmee voor broedvogels. Toch weegt dit positieve effect vrijwel zeker niet op tegen het verlies aan wintergasten in het Grote grindgat (zie bij 'Versnippering'). Vernietiging Het afgraven van de oostelijke landtong, verwijdering van bestaande dijklichamen, aanleg van dijken, een haven, wegen en gebouwen betekent directe vernietiging van abiotisch waardevolle elementen, waardevolle vegetaties, leefgebieden voor fauna en landschapsschoon. Deze effecten zullen bij de effectvoorspelling dan ook een belangrijke plaats krijgen. Aantasting Onder aantasting wordt hier verstaan elke negatieve verandering kleiner dan 100%, in de waarden van natuur en landschap (100% verandering is vernietiging), zoals deze in de beoordelingscriteria zijn verwoord. Als gevolg van aanleg en gebruik van een uitwijkhaven zullen verschillende vormen van aantasting optreden. Te denken valt aan veranderingen in vegetatiesamenstelling door verandering van rivierdynamiek, verontrusting van fauna door geluid, verlichting, havenactiviteiten etc. en veranderingen in het landschapsbeeld. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 41 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Versnippering Versnippering (fragmentering) houdt in dat het leefgebied van een plante- of diersoort wordt verdeeld in kleinere eenheden (snippers of fragmenten), die worden gescheiden door ongeschikte gebieden. Er is dus sprake van verkleining van biotopen en van het ontstaan of toenemen van ruimtelijke discontinuïteit (RMNO, 1990). Verkleining van biotopen heeft als direct gevolg verkleining van de populatieomvang. Hiermee neemt ook de kans op lokaal uitsterven toe, doordat toevallige demografische processen en storingen vanuit de omgeving een grotere rol kunnen gaan spelen. Ruimtelijke discontinuïteit kan als gevolg hebben dat de onderlinge uitwisseling van organismen tussen verschillende gebieden vermindert. Dit verkleint de kans op vestiging in lege biotopen en doet de genetische gezondheid van populaties afnemen. Voor elke soort zijn de effecten weer anders en, ook gezien de complexiteit van de betrekkingen binnen het ecosysteem, zijn deze effecten nauwelijks goed te voorspellen. Een uitwijkhaven in het Weurtse grindgat draagt onmiskenbaar bij aan versnippering. Biotopen die bij de alternatieven A3/B3 vernietigd of verkleind worden zijn de oostelijke landtong met vochtige laagten, heggen en een (restant van een) kolk, enkele stukken dijk en kade, open water en oeverzones. Indirect worden verschillende biotopen rond de haven negatief beïnvloed. Deze effecten worden echter beschreven onder 'vernietiging' en 'aantasting'. Het tweede aspect van versnippering, het ontstaan van ruimtelijke discontinuïteit, speelt bij havenaanleg (B3) o.a. door het wegvallen van een in verhouding omvangrijke plas. Het Grote Grindgat is een schakel in een netwerk van plassen, dat voor overwinterende vogels belangrijk is. De effecten van fragmentering van het Grote Grindgat op populaties van overwinteraars laten zich nauwelijks voorspellen. Effecten als gevolg van het ontstaan van ruimtelijke discontinuïteit voor de (minder mobiele) overige fauna zijn eveneens moeilijk voorspelbaar. Wel kan opgemerkt worden dat deze effecten naar verwachting kleiner zullen zijn naarmate de haven dichter tegen het Nijmeegse industrieterrein aanligt. Dit industrieterrein (met het Maas-Waalkanaal en de stad zelf) vormt voor deze fauna in de huidige situatie reeds een omvangrijke barrière. Voor uiterwaardplanten geldt dat de zaden zich over het algemeen gemakkelijk over grote afstanden verspreiden (via wind of via rivierinundaties). Aangenomen wordt dat versnippering als gevolg van een uitwijkhaven bij Weurt voor vegetaties nauwelijks een rol speelt. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 42 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Tabel 2 Effectvariabelen en meeteenheden. MILIEUCOMPONENTEN BEOORDELINGSCRITERIA EFFECTVARIABELEN MEETEENHEDEN * voorkomen van abiotisch * vernietiging * aantasting * oppervlakte * oppervlakte * vernietiging * aantasting * oppervlakte * oppervlakte * vernietiging * aantasting * oppervlakte * oppervlakte * vernietiging * aantasting * oppervlakte * oppervlakte * vernietiging * indien mogelijk: aantal ABIOTISCI-IE NATUUR Geomorfologie waardevolle natuurlijke elementen * voorkomen van abiotisch waardevolle cultuurhistorisch bepaalde elementen BIOTISCHE NATUUR Vegetatie Iflora * voorkomen van vegetatie met (zeer) hoge kwaliteit * voorkomen van vegetatie met matig hoge kwaliteit Avifauna * voorkomen van zeer waardevol broedgebied * voorkomen van waardevol broedgebied * voorkomen van waardevolle overwinteringsgebieden Amfibleën * geschiktheid voortplantings-, zomer- en winterbiotopen Overige fauna: - zoogdieren - vissen - macrofauna - insecten LANDSCHAP * voorkomen geschikt biotoop * inpasbaarheid in broedparen; anders kwalitatieve beschrijving idem * aantasting * * vernietiging * aantasting * idem * idem * vernietiging * aantasting * versnippering * kwalitatieve beschrijving * idem * idem * vernietiging * aantasting * versnippering * vernietiging * aantasting * versnippering * oppervlakte * oppervlakte * kwalitatieve beschrijving * kwalitatieve beschrijving * idem * idem * aantasting * kwalitatieve beschrijving rivierenlandschap Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 43 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt 5.4.2 Bepaling van eftectvariabelen en meeteenheden In tabel 2 worden de onderscheiden milieucomponenten en de beoordelingscriteria, de meest relevante effectvariabelen en de meeteenheden, waarin deze effectvariabelen kunnen worden uitgedrukt, op een rij gezet. 5.4.3 Effectbeschrljving planalternatleven A3 en B3 EFFECTEN OP ABIOTISCHE NATUUR Abiotisch waardevolle natuurlijke elementen A3:geen effect B3:De waardevolle slikkige oeverstrook aan de noordwestzijde van het grindgat wordt deels vernietigd door dijkaanleg. Vernietigd oppervlak: ca. 75 are. Abiotisch waardevolle, cultuur-historisch bepaalde elementen A3/B3: ca. 1 ha. waardevolle laagten en restant van een kolk wordt vernietigd. B3:De waardevolle kade tussen het kleine en het grote grindgat wordt deels vervangen door een nieuwe. Oppervlakte: ca. 0,35 ha. EFFECTEN OP BIOTISCHE NATUUR Vegetaties met hoge tot zeer hoge kwaliteit A3/B3: De dijk langs het Maas-Waalkanaal ten Oosten van het grote grindgat wordt (vrijwel) geheel verwijderd. Dit betekent vernietiging van ca. 0,70 ha. (zeer) waardevolle dijkvegetatie (o.a. stroomdalflora). Door verbeterde ontsluiting valt een toename van het aantal wandelaars!recreanten te verwachten rond het Grote en Kleine grindgat. De invloed hiervan op de vegetatie zal Vrij gering zijn. Van groter belang is het toekomstig beheer van de landtong ten noorden van het Grote en Kleine grindgat. B3:De vegetatie van de kade tussen de beide grindgaten (met stroomdalflora) wordt vernietigd door de aanleg van een nieuwe kade ter plekke. Oppervlakte: ca. 35 are. Vegetaties met matig hoge kwaliteit A3/B3: Door het geheel (A3) of gedeeltelijk (B3) afgraven van de landstrook ten Oosten van het grindgat verdwijnen de daar aanwezige struwelen en ruigten (ca. 1,5 ha) en meidoornhagen (ca. 0,75 ha). Ook een kleine kade (ca. 0,1 ha) met stroomdalfiora verdwijnt grotendeels. De invloed op de vegetatie als gevolg van mogelijk toenemende recreatiedruk is naar verwachting gering. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 44 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Een kleine strook met matig waardevolle oevervegetatie aan de zuidoostkant van het grindgat zal bij A3 als gevolg van de aanleg van eer nieuwe ringdijk ter plekke ofwel geheel of gedeeltelijk verdwijnen. Oppervlakte: ca. 0,4 ha. Bij B3 verdwijnt deze oevervegetatie als gevolg van een afnemende dynamiek in het overgebleven plasje. Het betreft een pioniervegetatie, die bij een verlaagde dynamiek door andere, minder waardevolle vegetaties verdrongen wordt. B3:Aan de westzijde van het grindgat verdwijnt het schiereilandje. De matig waardevolle struwelen ter plekke worden daardoor vernietigd. Oppervlakte: ca. 0,45 ha. De vegetatie van het laaggelegen terrein (met stroomdalflora) langs de noord-westoever wordt gedeeltelijk vernietigd. Oppervlakte: ca. 0,75 ha. Zeer waardevol broedgebied avifauna A3:De afstand van de haven tot het dichtstbijzijnde zeer waardevolle broedgebied, het moerasbos in de Moespotse waard, bedraagt ca. 1600 meter. Deze afstand is te groot om effecten te kunnen verwachten op de broedvogelpopulatie aldaar. B3:De afstand tussen de haven en het moerasbos bedraagt ca. 750 meter. Methoden om effecten op broedvogels door bouw- en aanlegactiviteiten te voorspellen zijn niet voorhanden. Bovendien zullen de effecten seizoensafhankelijk zijn. In een recente studie naar effecten van (snel)wegen op broedvogels (DWW/IBN, 1992) worden voor wegen met een toegestane snelheid van resp. 80, 100 en 120 km. per uur maximale effectafstanden van resp. 720, 940 en 1040 m. berekend in open weidegebieden (afhankelijk van de verkeersintensiteit). In bosgebieden kunnen de effectafstanden eveneens aanzienlijk zijn. Volgens deze studie moeten de gevonden effecten vooral toegeschreven worden aan geluids- en zichtbelasting, met nadruk op het eerste. Het belangrijkste effect is een verminderd aantal broedvogels binnen de gevonden effectafstanden. Uitdrukkelijk moet gesteld dat de in genoemde studie gehanteerde methode niet van toepassing is voor de havenaanleg bij Weurt. Wel illustreert zij dat de negatieve invloed op broedvogels van menselijke activiteiten door geluids- en zichtbelasting over aanzienlijke afstanden kan plaatsvinden. De aanlegfase van de haven zal, indien die in het broedseizoen (maart tlm juli) valt, vermoedelijk de meeste geluids- en zichtbelasting veroorzaken. Over het open wateroppervlak van het Kleine Grindgat dragen machinale geluiden ver tijdens de aanleg van dijklichamen e.d.. Doordat de afstand tussen de haven en het moerasbos toch nog minimaal 750 m. is, mag verwacht worden dat verontrusting in het broedgebied alleen de meest verstoringsgevoelige soorten treft, zoals Koekoek en Sperwer. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 45 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Tevens vindt verontrusting plaats van vogels die in het moerasbos broeden, maar daarbuiten (in en rond de grindgaten) hun foerageer- of rustgebieden hebben, zoals roofvogels, uilen, enkele eendesoorten en Grauwe Gans. Tijdens de gebruiksfase van de haven treden in principe dezelfde effecten op. Doordat de geluidsbelasting dan minder zal zijn dan tijdens de aanlegfase zijn de effecten beperkter van omvang. Waardevol broedgebied avifauna A3:Het dichtstbijzijnde waardevolle broedgebied betreft de landtong ten noorden van het grote grindgat. Deze bevindt zich bij het A3-planalternatief tussen 0 en 1250 m. afstand van de haven. Binnen deze strook ligt het waardevolle laaggelegen terrein aan de noordwestoever van het grote grindgat, op ca. 1000 m. afstand. Negatieve effecten op de broedvogels van de noordelijke landtong zullen zich alleen voordoen als de aanleg (deels) tijdens het broedseizoen (maart t/m juli) plaatsvindt. Als gevolg van geluids- en visuele belasting door de bouw- en aanlegactiviteiten zal een deel van o.a. de populatie Gele kwikstaarten (in 90 28 paren), Graspiepers (16 paren), Patrijzen (5 paren) en Kleine Plevieren (5 paren) hier niet meer tot broeden komen (geldt ook voor overige broedvogels). Een deel zal te kampen krijgen met verminderd broedsucces. Een exacte voorspelling is niet te maken. Wel valt te verwachten dat het effect naar het westen toe in mindere mate zal optreden. In het laaggelegen broedgebied aan de noordwestoever van het grote grindgat kan de aanlegfase z'n weerslag hebben op enkele op rust gestelde broedvogelsoorten: Grutto (2 paar), Tureluur (1 paar) en Krakeend (2 paar). Tijdens de gebruiksfase (havengeluiden, nachtelijke verlichting, verkeer over de ringdijk, visuele verstoring) is er een permanente verstoring van m.n. het oostelijke deel van de landtong. De verontrusting zal naar verwachting in de gebruiksfase minder zijn dan tijdens de aanlegwerkzaamheden. De ringdijk kan een afschermende werking hebben waardoor minder verontrusting optreedt dan tijdens de aanlegfase. Bij gelijkblijvend beheer zal een Vrij geringe afname van het aantal genoemde broedvogels het gevolg zijn, uitsluitend als gevolg van verontrusting. Door verbeterde ontsluiting (nieuwe ringdijk) zal de recreatiedruk rond het Grote grindgat toenemen, vooral wanneer auto's bij de landtong geparkeerd kunnen worden. Dit betekent voor de broedvogels extra verontrusting en verminderd broedsucces. Tot nu toe werd alleen gekeken naar de bijzondere broedvogels van het gebied. Ook kunnen effecten verwacht worden op een groot aantal meer algemeen voorkomende broedvogels . Het afgraven van de oostelijke landstrook alleen al betekent vernietiging van het broedgebied van ca. 70 broedparen van 30 soorten vogels. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 46 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt B3:Verontrusting als gevolg van aanlegwerkzaamheden treedt over praktisch de gehele lengte van de landtong op (ringdijkaanleg, aanlegsteigers). De landtong is niet meer dan 100 m. breed. Indien deze werkzaamheden (deels) in het broedseizoen plaats vinden, verliest dit terrein z'n functie als broedgebied (vrijwel) geheel. Hetzelfde geldt voor het waardevolle laaggelegen broedgebiedje aan de noord-westoever van het grindgat. Tijdens de gebruiksfase is er sprake van permanente geluids- en zichtbelasting. Bovendien wordt de oeverzone over de gehele lengte van de landtong als foerageergebied voor broedvogels ongeschikt. Op basis van eigen waarneming op de goed vergelijkbare landtong bij de uitwijkhaven van Haaften, mag verwacht worden dat enkele paartjes Graspiepers (1990: 16), Gele Kwikstaarten (1990: 28) en mogelijk ook Veldleeuweriken (1990: 2) zich nog zullen weten te handhaven. E.e.a. hangt voor een deel ook van het toekomstig beheer af. Waardevolle soorten als Grutto (2 paren), Tureluur (2), Krakeend (2), Kleine Plevier (5) en Patrijs (5), alsmede een groot aantal meer algemene broedvogels (ca. 160 broedparen van 38 soorten) zullen geheel verdwijnen. Waardevol overwi nteri ngsgebied avifauna A3:Verwacht mag worden dat de verontrusting van overwinterende vogels in de aanlegfase van de haven groot is, indien werkzaamheden in de winter (september-april) plaatsvinden. Het effect neemt in westelijke richting van de plas af. In de praktijk zullen de meeste vogels het oostelijke deel van het grindgat mijden, waardoor het door vogels benutte oppervlak afneemt. Enkele schuwe soorten, zoals Kleine Zwaan, Aalscholver en Grote Zaagbek zullen de plas geheel mijden. Tijdens de gebruiksfase van de haven treedt in principe hetzelfde effect op, zij het in geringere mate. De geluids- en zichtbelasting is, mede door de aanwezigheid van een ringdijk, in vergelijking met de aanlegfase minder. De toenemende recreatiedruk zal de genoemde effecten in geringe mate versterken. Versnippering treedt op in de zin van het wegvallen van een vrij belangrijke schakel in het netwerk van plassen, dat door overwinterende vogels in dit deel van het rivierengebied wordt gebruikt. Met name in perioden van voedselschaarste kan dit voor de vogelstand negatieve gevolgen hebben. B3:Bij aanleg van de haven tussen september en april verliest het grindgat tijdelijk z'n functie als overwinteringsgebied voor vogels. De verontrusting zal eveneens in het Kleine Grindgat merkbaar zijn: kleinere aantallen watervogels. Gebruiksfase: de haven zelf is ongeschikt voor overwinteraars (verstoring, geen overzicht). Het overgebleven plasje is in beperkte mate geschikt voor kleinere aantallen vogels. Weliswaar kan de voedselrijkdom in dit meertje t.o.v. de huidige situatie toenemen door een verlaagde dynamiek. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 47 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt De totale oppervlakte aan geschikt open water neemt echter tot eenderde af. De verontrustende invloed die van de haven uitgaat, beperkt het aantal in het gebied verblijvende soorten. Schuwe soorten als Aalscholver, Kleine Zwaan en Grote Zaagbek zullen het gebied geheel mijden. De bij A3 aangegeven gevolgen van versnippering op regionale schaal gelden ook voor het planalternatief B3. De toenemende invloed van verstorende randinvloeden (o.a. recreatie) langs het overgebleven plasje versterkt de gevolgen van versnippering. Amfibieën A3:Afgraven van de oostelijke landstrook betekent directe vernietiging van leefgebieden van amfibieën, zowel het voortpiantingsbiotoop (kolkje) als geschikt zomer- en winterbiotoop. B3:idem als A3 inclusief het schiereilandje aan de westkant van het grindgat. Macrofauna A3:Geen belangrijke aantasting. B3:Door afname van rivierdynamiek ontstaat in het zuidelijke plasje een gunstiger milieu voor macrofauna. In de rest van de plas (de haven) wordt het leefmilieu voor macrofauna door scheepvaartbewegingen en vergroting van rivierdynamiek sterk aangetast. Overige fauna A3:Afgraven van de oostelijke landstrook betekent directe vernietiging van leefgebieden van zoogdieren en insekten (o.a. vlinders). Overhoekjes met struwelen, heggen en kruidenrijke ruigten, zoals aanwezig op deze landstrook worden steeds schaarser in het landelijk gebied. Diverse soorten zoogdieren (Wezel, Bunzing, Hermelijn, muizen, Konijn, Haas), maar ook vlinders en andere insekten zijn afhankelijk van dergelijke overhoekjes. Aangezien de Waal, het Maas-Waalkanaal en de stad Nijmegen in de huidige situatie voor zoogdieren en sommige insekten reeds een aanzienlijke barrière vormen, draagt het tegen het Maas-Waalkanaal geprojecteerde A3-alternatief nauwelijks bij aan de versnippering van hun leefgebieden. B3:Geschikte leefgebieden voor zoogdieren wordt vernietigd: de oostelijke landstrook, het schiereilandje aan de westkant van het grindgat (Wezel waargenomen). Vervanging van een deel van de tussen de grindgaten liggende kade betekent aantasting van voor zoogdieren en insekten geschikte habitats (struwelen, kruidenrijke graslandjes). Nachtelijke verlichting, toename van autoverkeer en recreatie en havenactiviteiten verontrusten zoogdieren, die in de hagen en bosjes rond het Kleine grindgat leven. De omvang van het B3-alternatief en het ver doordringen ervan in de nu nog rustige uiterwaard leiden tot een grotere versnippering dan bij A3 het geval is. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 48 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt EFFECTEN OP LANDSCHAP A3:Een uitwijkhaven ten westen van het Maas-Waalkanaal betekent een beperkte aantasting van het huidige landschap in de Moespotse waard. De scherpe grens tussen uiterwaard en stad wordt overschreden. Grootschalige activiteiten dringen vanuit de stad het landelijk gebied in. Anderzijds botst een haven niet volledig met het karakter van het rivierenlandschap. B3:De haven dringt ver de uiterwaard in en tast daarmee een groot deel van het landschap van de Moespotsche waard aan. De scherpe grens tussen uiterwaard en stad wordt ook bij dit alternatief overschreden. Het landschapsbeeld wordt over het gehele wateroppervlak van de grote en een deel van de kleine plas gedomineerd door de haven. Karakteristieke landschapselementen (oude kaden) worden deels aangetast. 5.5 EFFECTBEOORDELING EN VERGELIJKING VAN DE ALTERNATI EVEN Beoordeling per criterium In tabel 3 worden de hiervoor beschreven effecten getoetst aan de beoordelingscriteria. Door middel van scores per criterium wordt de mate van verandering ten opzichte van de huidige situatie aangegeven. Hierbij zijn de beide planalternatieven A3 en B3 naast elkaar gezet, zodat een directe vergelijking mogelijk is. De mogelijke scores zijn: + = relatieve verbetering o = geen verandering - = relatief geringe verslechtering — = relatief sterke verslechtering Van groot belang is erop te wijzen dat de scores slechts relatieve waarden aangeven. Ze dienen er alleen voor om de beide alternatieven per criterium te kunnen vergelijken. De scores kunnen niet in absolute termen gelezen worden. Zo krijgt bij A3 de vernietiging van 0,7 ha. vegetatie van (zeer) hoge kwaliteit een - score en de vernietiging van 1,05 ha. van een dergelijke vegetatie bij B3 de — score. Bij de aantasting van waardevol broedvogelgebied is de omvang van het reële effectverschil tussen beide alternatieven aanzienlijk groter, terwijl dit niet direct uit de scores (eveneens - en —) is af te lezen. Evenmin kunnen de scores van verschillende criteria met elkaar vergeleken worden. Een — score zegt niets over de absolute mate van verslechtering. Bovendien vormen genoemde criteria verschillende grootheden, die onderling niet zonder meer te vergelijken zijn. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 49 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Tabel 3 Effectbeoordeling van alternatieven. alternatief beoordelingscriterium A3 B3 voornaamste beoordeling effectf.0. v. huidige situatie voornaamstebeoordeling effectto. v. huidige situatie voorkomen abiotisch waardevolle natuurlijke elementen geen effect 0 vernietiging 0,75 ha. - voorkomen abiotisch waardevolle, cultuurhistorisch bepaalde elementen vernietiging 1 ha. - vernietiging 1,3 ha. - voorkomen vegetatie met (zeer) hoge kwaliteit vernietiging 0,7 ha. - vernietiging 1,05 ha. - voorkomen vegetatie met matig hoge kwaliteit vernietiging 2,75 ha. - vernietiging 3,95 ha. - voorkomen zeer waardevol broedgebied avifauna geen effect 0 aantasting - voorkomen waardevol broedgebied avifauna aantasting - aantasting - voorkomen waardevol overwinteringsgebied avifauna aantasting - aantasting en versnippering - voorkomen geschikt zomerbiotoop amfibieên vernietiging 5,5 ha. - vernietiging 6,5 ha. - voorkomen geschikt winterbiotoop amfibieën vernietiging 2,75 ha. - vernietiging 3 ha. - voorkomen zeer waardevol voortplantingsbiotoop amfibieên geen effect 0 geen effect 0 voorkomen (matig) waardevol voortplantingsbiotoopamfibieên vernietiging 0,35 ha. - vernietiging 0,35 ha. - voorkomen geschikt leefmilieu vissen en macrofauna geen effect 0 aantasting 213 grote grindgat Iverbetering 113 -/+ voorkomen geschikt leefmilieu zoogdieren, vlinders en insekten vernietiging leefgebied - vernietiging leefgebied inpassing in het rivierenlandschap aantasting, haven niet dominant aanwezig - Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen aantasting, haven dominant aanwezig - 50 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Vergelijking van alternatieven Onderstaand worden per component de alternatieven met elkaar vergeleken. De effecten op abiotisch waardevolle elementen zijn bij B3 groter dan bij A3. Bij B3 wordt ca. 0,75 ha. natuurlijke elementen vernietigd; bij A3 geen. De vernietiging van cultuurhistorische elementen omvat bij A3 ca. 1 ha.; bij B3 ca. 1,3 ha. Bij B3 wordt een groter oppervlak aan waardevolle vegetatie vernietigd dan bij A3. Bij de (zeer) waardevolle vegetaties gaat het om ca. 0,7 ha. bij A3 en ca. 1,05 ha. bij B3. De vernietiging van matig waardevolle vegetaties bedraagt respectievelijk ca. 2,75 en 3,95 ha. De ongetwijfeld zwaarste aanslag wordt gedaan op de vogelstand. Die aanslag geldt vooral voor B3. De negatieve gevolgen van A3 voor de vogelstand zullen aanmerkelijk kleiner zijn. Het voor broedvogels zeer waardevolle moerasbos in de Moespotse Waard, wordt bij A3 waarschijnlijk geheel ontzien. Bij B3 treden Vrij geringe negatieve effecten op. De effecten van A3 op de voor broedvogels waardevolle landtong ten noorden van beide grindgaten zullen bij A3 vrij beperkt zijn. Van de ca. 60 paren van vrij schaarse of anderszins als waardevol aangemerkte soorten zal het grootste deel zich nog wel weten te handhaven, afgezien van de aanlegfase. Bij B3 is het effect veel ernstiger: het genoemde aantal broedvogels wordt gedecimeerd. Voor overwinterende watervogels geldt hetzelfde: geringe aantasting bij A3 en decimering van de aantallen bij B3. Voor amfibieën is A3 gunstiger dan B3. Beide alternatieven betekenen echter een aanslag op hun zomer- en winterbiotopen. Het verschil ligt vooral in de vernietigde oppervlakte geschikt zomerbiotoop. De vernietigde oppervlakte geschikte winterbiotopen en voortpiantingsbiotopen van (matig) hoge waarde is bij beide alternatieven (vrijwel) gelijk. Zeer waardevolle voortplantingsbiotopen worden bij A3 en B3 geheel ontzien. Voor vissen en macrofauna is A3 gunstiger dan B3. Bij B3 wordt tweederde van het grindgat aangetast door de open verbinding met de rivier en de verstoring door scheepvaart. Dit weegt niet op tegen een kwalitatieve verbetering van het leefmilieu van het overige eenderde deel van het grindgat. Voor zoogdieren, vlinders en insekten veroorzaakt B3 door verlies aan leefgebied meer negatieve effecten dan A3. Vanuit het landschap gezien verdient alternatief A3 de voorkeur. Alternatief A3 dringt minder ver de uiterwaard door dan B3, waardoor het landelijke beeld van een uiterwaard met waterplassen beter behouden blijft. Bovendien is de haven van A3 kleiner van opzet, waardoor het gemakkelijker in het rivierenlandschap kan worden opgenomen. Weurt zal bij alternatief A3 meer zijn eigen karakter behouden, in verhouding tot het andere alternatief. Bij B3 ligt Weurt namelijk ingebed in de havenactiviteiten van Nijmegen. Bovendien raakt het op deze manier visueel afgesneden van de Waal. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 51 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt 6 COMPENSERENDE EN MITIGERENDE MAATREGELEN Mitigerende en compenserende maatregelen worden zo mogelijk direct op de MER-lokatie voorgesteld. Waar de mogelijkheden ontbreken, worden elders in het studiegebied compensaties voorgesteld voor het verlies aan waarden van natuur en landschap. Ecologische en landschappelijke compensatiemogelijkheden worden gezamenlijk gepresenteerd. Planalternatief A3 De ecologische effecten op de omgeving zijn Vrij gering. Er is ter plekke enig verlies aan leefmilieu voor plant en dier en de onrust van de haven straalt uit over de plas. Het opschuiven van de grootschalige 'haven'bedrijvigheid tast de landschapswaarden van de uiterwaarden verder aan. In combinatie met autonome ontwikkelingen, zoals een nieuwe brug over de Waal tegelijk met de uitbouw van Lent ('Waalsprong'), geeft havenaanleg extra druk op de ecologische hoofdstructuur. Compenserende maatregelen Het Grote grindgat boet enigszins in als verblijfplaats voor overwinteraars. Dit door toename van verontrusting vanuit de havenlokatie en geringe verkleining van de plas. Mogelijk is enige compensatie in het Kleine grindgat te verwezenlijken door dit optimaal in te richten als rustgebied voor avifauna. Maatregelen: vergroting van de open ruimte door het verwijderen van (hoge) bomen aan de oostzijde, verondieping van de plasoever aan de zuidzijde door ondiepe afgraving en waarborgen van rust door geleiding van recreatie. De nieuwe dijk kan mogelijk het verlies van de stroomdalfiora van de oude kade/dijk compenseren als de volgende maatregelen worden genomen: - de bovengrond van de kruin en bovenhelling van de oude dijk met zaadvoorraad van stroomdalsoorten wordt teruggezet en later bovenop de nieuwe dijk (eventueel als overhoogte) aangebracht; - tevens wordt aangepast dijkbeheer ingesteld: d.i. kruin en boventalud aan de plaszijde maaien of extensief beweiden. Bij beweiding moeten rasters geplaatst worden; gebruik van herbiciden kan niet worden toegestaan; - de dijkvoet krijgt een glooiende overgang naar de plashelling, zodat zich een moeraszoom kan ontwikkelen, waarop zonder beheer een wilgenzoom opslaat; - extensieve begrazing van de dijkvoet door jongvee en vorming van een lage ruigte of grasland, zoals thans aanwezig is. Afhankelijk van het gewenste landschapsbeeld kan een spontaan opslaande wilgenzoom de dijk en nieuwe haven deels aan het oog onttrekken (vanaf de hoogwaterkerende dijk bij de dorpskom van Weurt), of kan door begrazing het huidige beeld instandblijven. In het laatste geval komt de scheepsactiviteit dichterbij. Ecologsch adviesbureau STL Nijmegen 53 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Het verlies van de landtong tussen grindgat en kanaal met zijn complex van boomgroepen en heggen (vogelbiotopen, zomer- en winterbiotopen van amfibieën) en het restant van de oude kolk ten zuiden ervan (voortpiantingsbiotoop amfibieën) is te compenseren aan de zuidoever van de plas: - pas nâ de komende dijkverzwaring kan de kolk en omgeving voor amfibieën als zomer- en voortpiantingsbiotoop worden ingericht. Maatregelen: graven van geïsoleerd liggende poeltjes tussen het grindgat en de dijk; - ook kunnen binnendijks poelen worden aangelegd, zodat de aansluiting aan het binnendijkse winterbiotoop blijft bestaan; - verder kan het hoger liggende terrein, dat als weiland in gebruik is, in de zuidwesthoek van de grote plas als zomer- en voortpiantingsbiotoop voor amfibieën worden ingericht. Dit zomerbiotoop moet bestaan uit structuur- en kruidenrijke vegetatie, met struiken en bomen (schuil- en vluchtplaats bij zomerhoogwater). Het terrein kan tevens dienen als broedbiotoop voor vogels van halfopen landschap. De noordelijke landtong tussen grindgat en rivier blijft bij A3 in stand. Een lichte verhoging van visuele en geluidsonrust voor vogels is te verwachten door verkeersbewegingen op de nieuwe dijk. De toegankelijkheid van de landtong via de wegen op de havendijk zal door isolerende maatregelen kunnen worden beperkt. Als compensatie voor verlies van vegetatiestructuur tussen grindgat en kanaal en verlies van stroomdalfiora op de oude dijk (langs kanaal) kan door een aangepast beheer (niet/licht bemesten, laat maaien, extensief nabeweiden) structuurrijk stroomdaigrasland ontstaan. Natuurtechnisch beheer is tevens gunstig voor de broedvogels op de landtong aan de rivier. De in- en uitstroomopening in de noordwest hoek van het Grote grindgat blijft bestaan, wanneer alternatief A3 ongewijzigd wordt uitgevoerd (gedacht wordt aan een instroomkanaal noordelijk van de nieuwe haven). Planalternatief B3 Er treedt verlies van biotopen op: de overnachtingshaven neemt het grootste deel van het Grote grindgat in, en steekt zelfs tot in het Kleine grindgat. Hierdoor verdwijnt de kade tussen het Grote en het Kleine grindgat en raakt de havendijk over de hele lengte aan de noordelijke landtong. De ecologische effecten zijn groot en stralen uit in het Kleine grindgat en ook verder. Compenserende maatregelen Het verlies van de functie van het grote Grindgat voor pleisterende vogels is lokaal niet te compenseren. De resterende plas is te klein en te onrustig voor pleisterende vogels. Compensatie zal elders in het uiterwaardengebied moeten worden gezocht. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 54 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt De landtong tussen grindgat en kanaal met restant kolk: idem als A3. Het Kleine grindgat boet ook flink aan betekenis in. Het kan de winterse functie voor vogels niet overnemen; idem elders of op andere wijze compensatie zoeken. De aantasting van de cultuurhistorisch belangrijke zomerkade tussen de grindgaten kan niet gecompenseerd worden. De noordelijke landtong wordt avifaunistisch sterk aangetast door uitstraling van onrust en bij de grote plas ook enigszins door biotoopverlies. Compensatie is elders in het studiegebied mogelijk. Bijvoorbeeld door instelling van weidevogelgebieden en bevordering van lage structuurrijke vegetaties, o.a. in de Oosterhoutse waarden. (rekening houdend met de stadsontwikkeling van Lent na de Waalsprong) en in het oostelijke deel van de Plaat van Ewijk. Het verlies van de dynamische oeverzone (in- en uitstroomopening) noordwest van het Grote grindgat moet elders in het studiegebied gecompenseerd worden. Bij ingrepen voor natuurontwikkeling, zoals het doorsteken van kaden en het verlagen van reeds afgetichelde terreinen in het benedenstroomse gebied, kan snel een nieuw gelijk(w) aardig biotooptype ontstaan. Natuurontwikkeling ter compensatie Daadwerkelijke compensatie van natuurwaarden, die bij elk van beide alternatieven verloren gaan, kan heel goed in het plangebied zelf en in de aansluitende uiter waard verwezenlijkt worden. Hieronder wordt natuurgericht begrazingsbeheer voorgesteld. Dit beheer sluit aan op en vormt een onderdeel van een plan, dat beoogt het gehele uiterwaardengebied bij Beuningen tot een meer natuurlijk rivierenlandschap om te vormen (Bureau Stroming, in voorbereiding). In dit plan worden ook de verzwaarde hellingen van de Waalbandijk betrokken. Het gehele terrein rond het Grote Grindgat wordt bestemd voor natuurontwikkeling. In alternatief B3 komt daar het terrein om het Kleine grindgat bij. Het gaat om de landtong ten noorden van de grindgaten, inclusief de dynamische in- en uitstroomopening, het hoogwatervrij schiereiland, het weiland langs de zuidwestkant van de grote plas en de nieuw aan te leggen dijk rond de uitwijkhaven. Rasters komen op de bandijk en havendijk, en (tijdelijk) bij alternatief A3 aan de westzijde van het Grote Grindgat, bij alternatief B3 aan de westzijde van het Kleine Grindgat. Nu ligt het Grote grindgat er kaal bij op een paar plukjes wilgen na. Overbegrazing van de omliggende percelen geeft het grasland een monotone aanblik; kruiden ontbreken of komen niet tot bloei. Bij een extensief begrazingsbeheer, zonder bemesting en herbicidengebruik, ontstaat al Vrij snel een kruidenrijke, grazige vegetatie met hier en daar ruigere plekken en op den duur struiken en bomen. Bij een natuurlijke jaarrondbegrazing op de Ewijkse Plaat (met halfwilde paarden en koeien) blijven ruigten bestaan. Ruigten zijn een geschikt biotoop voor vogels, zoals Patrijs en Gele kwikstaart en voor insekten, zoals sprinkhanen en dagvlinders (Bosman, 1992). Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 55 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt De rivierdynamiek (overstroming, zandafzetting) voegt plaatselijk nog nieuwe terreinvariatie toe aan de bestaande abiotische verschillen. Aan de rivier worden vanuit de oeverstrook zandige rugjes op de noordelijke landtong afgezet. Op de landtong kan bij natuurgericht beheer een rijke stroomdalfiora voorkomen (met o.a. Kruisdistel, Veldsalie en Sikkelklaver). De hoogdynamische in- en uitstroomgeul is bijzonder interessant door haar steilwanden (oeverzwaluw) en slikranden met open pioniervegetaties en foerageer- en broedmogelijkheden voor steltlopers, zoals de Kleine plevier. Bovendien liggen hier hoge ruigten, die in combinatie met wilgenooibos geschikt kunnen worden voor een zeldzame vogelsoort, als de Blauwborst. Op de regelmatig droogvallende plas- en rivieroevers vestigt zich bij extensieve begrazing spontaan een Zachthout-ooibos met wilgen en populieren. Met name in de paardenwei bij het Kleine Grindgat en aan de rivieroever slaan al stroken wilgenbos op. Afhankelijk van de eisen die Rijkswaterstaat stelt vanuit het rivierbeheer kunnen wilgenbossen opgroeien of in het struweelstadium blijven steken (periodiek kappen). Zachthout-ooibos en wilgenstruweel geven een scala aan watervogels en zangvogels gelegenheid tot broeden. Op den duur ontstaan hier ook kansen voor amfibieën. Vanuit het hooggelegen schiereiland in de plas (met ruïne en enkele Hardhoutooibossoorten) en vanuit de meidoorn-/sleedoornhaag bij het Kleine Grindgat kan struweelvorming op gang komen in het zuidwestelijke weiland. Het stenige milieu (er is in het verleden puin gestort) biedt onderdak aan vetplanten en zeldzame mossen. Ecologisch adviesbureau STL Nijme9en 56 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt 7 CONCLUSIES Conclusies t.a.v. planalternatief A3 - In alternatief A3 treedt vooral lokaal verlies aan leefmilieu van plant en dier op, terwijl de effecten op de omgeving matig tot gering zijn. - De negatieve effecten zijn voor een deel binnen de Moespotse waard (het plangebied s.s.) op te vangen door geschikte inrichtingsmaatregelen of te compenseren in de omringende uiterwaarden van het studiegebied. - Het verlies van pleisterplaatsen voor vogels zal waarschijnlijk beperkt zijn omdat uitwijkplaatsen elders in het oostelijke rivierengebied beschikbaar zijn. - Landschappelijk betekent de overnachtingshaven een overschrijding van de harde grens tussen stedelijk en landelijk gebied. Door mitigerende maatregelen (inpassingsmaatregelen) kunnen de meeste effecten tot de onmiddellijke omgeving beperkt blijven. - Door gerichte natuurontwikkelingsmaatregelen elders in het studiegebied te nemen kunnen daarenboven optredende verliezen aan landschaps- en natuurwaarden gecompenseerd worden. Conclusies t.a.v. planalternatief B3 - De negatieve ecologische effecten van alternatief B3 zijn moeilijker te compenseren. Evenals bij A3 treedt biotoopverlies op tussen grindgat en kanaal. Daarbovenop valt bij B3 praktisch het gehele grindgat weg als pleisterplaats en voedselbiotoop voor vogels. De noordelijke landtong verdwijnt als broedvogelbiotoop. - De negatieve uitstraling in de uiterwaard van de linker Waaloever is, door de vormgeving en grootte van de haven, veel groter dan bij A3. De (avi-)fauna van het naastliggende Kleine grindgat wordt sterk beïnvloed. - Compensatie van deze verliezen aan natuur en landschap zal hoofdzakelijk elders in het studiegebied moeten plaatsvinden, deels via natuurontwikkeling en deels via natuurgericht beheer. Voor beide alternatieven geldt dat de grens tussen landelijk en stedelijk gebied naar het westen opschuift. Vooral in combinatie met andere ontwikkelingen in de regio (nieuwe brug, containerhaven, Waalsprong) vormt de overnachtingshaven een verdere verzwakking van de ecologische hoofdstructuur in het uiterwaardengebied bij Nijmegen. Compensatiemogelijkheden hiervoor liggen vooral in de sfeer van herbestemming en herinrichting. Slotconclusle Bij vergelijking van de planalternatieven A3 en B3 blijkt dat het planalternatief A3 een veel geringere aanslag op natuur en landschap vormt dan het veel omvangrijkere en daarmee verder uitstralende alternatief B3. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 57 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt SAMENVATTING Ten behoeve van de projectnota/MER voor een uitwijkhaven nabij de uitmonding van het Maas-Waalkanaal bij Weurt heeft het ecologisch adviesbureau STL (Nijmegen) de gevolgen van aanleg voor natuur en landschap onderzocht. Daartoe zijn allereerst de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten van de planlokatie en de omgeving vastgesteld. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens van derden en zijn eigen inventarisaties uitgevoerd. In november 1992 is gestart met een macrofaunabemonstering in enkele wateren. Daarna zijn de overige biotische aspecten (vegetatie en fauna), alsmede de abiotische en landschappelijke aspecten geïnventariseerd. Vervolgens zijn natuur- en landschapwaarden bepaald en zijn effecten van de planalternatieven beschreven. KWALITEITEN VAN HET STU DIEGEBIED De biotische waarden van het studiegebied liggen in de aanwezigheid van vegetaties en plante- en diersoorten, die karakteristiek zijn voor het rivierengebied. De ligging van vegetatietypen en de verspreiding van plantesoorten zijn in kaart gebracht. De vegetatietypen zijn gewaardeerd naar 1) zeldzaamheid, ook van hierin voorkomende soorten (stroomdalplanten), 2) natuurlijkheid en complexiteit, en 3) vervangbaarheid. In een tabel is per criterium een kwaliteitsoordeel gehecht aan de vegetatietypen van het studiegebied. De botanische waarde per type is bepaald via een onderlinge afweging van scores vanuit genoemde criteria. Aan de hand van de tabel is een Kwaliteitskaart vegetatie en flora samengesteld. Hierop staan alleen de gebiedsdelen, die een matig hoge tot zeer hoge botanische kwaliteit bezitten. De avifaunistische waarden zijn bepaald aan de hand van de in het gebied voorkomende broedvogels en overwinteraars. Op een kaart, ingedeeld naar vogelfuncties (broedgebieden, pleisterplaatsen en voorkomense soorten), is onderscheid gemaakt in waardevolle en zeer waardevolle broedgebieden. Als criteria zijn gehanteerd: 1) vermelding op de Rode Lijst (van bedreigde en karakteristieke vogelsoorten, 2) zeldzaamheid binnen Nederland, en 3) grote aantallen/hoge dichtheden van algemene soorten met grote regionale waarde. Voor overwinteraars (vooral eenden en zwanen) is de benutting van foerageer-, rust- of slaapgebieden als criterium gebruikt. De op de Kwaliteitskaart vogels aangegeven gebieden zijn als biotoop waardevol en vervullen tezamen een belangrijke regionale functie. Vooral voor water- en moerasvogels vervult het studiegebied een functie als broed-, doortrek- en overwinteringsgebied. De planlokatie zelf vormt in de winter een belangrijke slaapplaats voor meeuwen. De betekenis van het gebied voor amfibieën is bepaald door op 7 avonden de trek over de bandijk te inventariseren en door het bemonsteren van 17 wateren en drassige laagten. De waarde van deelgebieden voor amfibieën is bepaald met de criteria: 1) voorkomen, zeldzaamheid en bedreiging van soorten, 2) voorkomen en geschiktheid van voortplantings-, zomer- en winterbiotopen. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 58 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Deze biotopen zijn op de Kwaliteitskaart amfibieën aangegeven (voortplantingsbiotopen met waarde-oordeel). Wateren die voor vissen aantrekkelijk zijn en meerdere soorten herbergen (informatie van vissers), zijn in de tekst beschreven. De macrofauna van wateren is bemonsterd in zes over het gebied verdeelde wateren. Deze zijn gewaardeerd volgens een classificatie, die werkt met aan- of afwezigheid van indicatieve soorten voor bepaalde milieu-omstandigheden. Buitendijkse wateren in (regelmatig) contact met de rivier zijn maar half zo soortenrijk als binnendijkse wateren. Rustige, buitendijkse water- en oeverlokaties bezitten een hogere kwaliteit dan lokaties, die vaak blootstaan aan stroming of golfslag. De abiotische waarden hebben betrekking op geomorfologisch waardevolle elementen en op terreintypen met belangrijke potenties voor natuurontwikkeling. Op de Kwaliteitskaart abiotisch milieu zijn deze gebiedsdelen aangegeven. Oude rivierlopen (strangen), hoge oeverwallen en wielen hebben een intrinsieke aardkundige waarde en vormen tegelijk een gunstig uitgangsmilieu voor natuurontwikkeling. Andere aardvormen die het stempel dragen van vroegere menselijke activiteiten, zoals ontkleiiingen (tichelgaten), steenfabrieksterreinen, dijken en kaden bieden onder bepaalde voorwaarden (inrichting en beheer) goede perspectieven voor natuurontwikkeling. De landschappelijke waarden van het studiegebied zijn verbonden met elementen, die karakteristiek zijn voor het rivierengebied. Cultuurhistorisch bepaalde tandschapsvormen zijn op kaart gezet, evenals de totale landschappelijke struktuur (beide ter inzage bij RWS). De landschappelijke kwaliteiten, waartoe ook de aspecten licht en geluid behoren, zijn beschreven. Het landschap rond Weurt blijkt van hoge kwaliteit. Dit op grond van de vele karakteristieke landschapselementen, de goede afleesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis, de duidelijke landschapsstruktuur en de grote afwisseling in de schaal en landschapselementen. Autonome ontwikkelingen zullen in de komende tijd hun invloed, in positieve of negatieve zin, doen gelden op het studiegebied. Kwaliteitsverbetering van het rivierwater en daarmee van waterbodemkwaliteit, zal positief uitwerken, evenals uitvoering van plannen voor natuurontwikkeling. Dijkverzwaring en te voorziene stedelijke en industriële ontwikkelingen zullen daarentegen ten koste gaan van natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het gebied. EFFECTVOORSPELLING Bij de effectvoorspelling en -beoordeling van de planalternatieven A3 (compacte haven op oostelijke landtong) en B3 (ruime haven parallel aan rivier in Grote Grindgat; RWS,1993) is een onderscheid tussen primaire en secundaire ingrepen van belang. Primaire ingrepen zijn ingrepen die tot doel hebben de aanleg en het functioneren van de uitwijkhaven mogelijk te maken. Secundaire ingrepen omvatten activiteiten of ontwikkelingen in het gebied die onbedoeld kunnen optreden a.g.v. aanleg en functioneren van de uitwijkhaven. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 59 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt De waarden van het gebied zelf zijn als effectbeoordelingscriteria genomen. Mogelijke effecten van een uitwijkhaven op natuur en landschap zijn verontreiniging van bodem, water en lucht, afname rivierdynamiek, vernietiging, aantasting en versnippering. De effectvariabelen vernietiging, aantasting en versnippering zijn in tabel 2 opgenomen, samen met de onderscheiden milieucomponenten, de beoordelingscriteria en de meeteenheden, waarin de effectvariabelen kunnen worden uitgedrukt. In tabel 3 worden de per planalternatief beschreven effecten getoetst aan de beoordelingscriteria (waarden). Door middel van scores per criterium wordt de mate van verandering ten opzichte van de huidige situatie aangegeven. De beide planalternatieven A3 en B3 zijn naast elkaar gezet, zodat vergelijking mogelijk is. Vergelijking van alternatieven De effecten op abiotisch waardevolle elementen zijn bij B3 groter dan bij A3. Bij B3 wordt een groter oppervlak aan waardevolle vegetaties vernietigd dan bij A3. De zwaarste aanslag is te verwachten op de vogelstand, vooral bij uitvoering van B3. De negatieve gevolgen van A3 voor de vogelstand zullen aanmerkelijk kleiner zijn. Voor amfibieën is A3 gunstiger dan B3. Beide alternatieven betekenen echter een aanslag op hun zomer- en winterbiotopen. Voor vissen en macrofauna is A3 gunstiger dan B3. Bij B3 wordt tweederde van het grindgat aangetast vanwege de open verbinding met de rivier en als gevolg van verstoring door de scheepvaart. Voor zoogdieren en insekten, w.o. vlinders, veroorzaakt B3 door verlies aan leefgebied meer negatieve effecten dan A3. Vanuit het landschap gezien verdient alternatief A3 de voorkeur. Alternatief A3 dringt minder ver de uiterwaard door dan B3, waardoor het landelijke beeld van een uiterwaard met waterplassen beter behouden blijft. Bovendien is de haven van A3 kleiner van opzet, waardoor die gemakkelijker in het rivierenlandschap is op te nemen. Weurt zal bij alternatief A3 meer zijn eigen karakter behouden, in verhouding tot het andere alternatief. COMPENSERENDE EN MITIGERENDE MAATREGELEN Mitigerende en compenserende maatregelen worden zo mogelijk direct op de MER-lokatie voorgesteld. Ontbreken hier de mogelijkheden, dan worden elders in het studiegebied compensaties voorgesteld voor het verlies aan waarden van natuur en landschap. Ecologische en landschappelijke compensatiemogel ijkheden worden gezamenlijk gepresenteerd. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 60 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt CONCLUSIES Bij vergelijking van de planalternatieven A3 en B3 blijkt dat voor het aspect natuur en landschap het planalternatief A3 een veel geringere aanslag op natuur en landschap vormt dan het veel omvangrijkere en daarmee verder uitstralende alternatief B3. De negatieve ecologische effecten van alternatief B3 zijn moeilijker te compenseren dan die van A3. Bij B3 valt praktisch het gehele Grote grindgat weg als belangrijk overwinteringsgebied en voedselbiotoop voor de avifauna. Ook de noordelijke landtong gaat als broedvogelbiotoop verloren. De negatieve uitstraling in het uiterwaard van de linker Waaloever is, door de vormgeving en grootte van de haven, veel groter dan bij A3. De (avi-)fauna van het naastliggende Kleine grindgat wordt sterk beïnvloed. Compensatie van verliezen aan natuur en landschap zal hoofdzakelijk elders in het studiegebied moeten plaatsvinden, deels via natuurontwikkeling en deels via natuurgericht beheer. Voor beide alternatieven geldt dat de grens tussen landelijk en stedelijk gebied naar het westen opschuift. Vooral in combinatie met andere ontwikkelingen in de regio (nieuwe brug, containerhaven, Waaisprong) vormt de overnachtingshaven een verdere verzwakking van de ecologische hoofdstructuur in het uiterwaardengebied bij Nijmegen. Compensatiemogelijkheden hiervoor liggen vooral in de sfeer van herbestemming en herinrichting. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 61 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt LITERATUUR Awater, R., H. Cuppen en A. Klink, 1989. Een biologische meetlat voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in Gelderland. Provincie Gelderland. Dienst Milieu en Water, afdeling water. Bergers, P.J.M., 1991. Ontwikkelingsmogelijkheden voor vispopulaties in de Gelderse Poort. Een literatuurstudie. Rapport Afd. Aquatische Oecologie, KU Nijmegen. Bergmans, W. en A. Zuiderwijk, 1986. Atlas van de Nederlandse amfibieën en reptielen en hun bedreiging. Vijfde herpetologisch verslag. KN NV/Lacerta. Hoogwoud. Bosman, W.W., 1992. De Ewijkse Plaat, jaarverslag 1991. Uitgave Stichting Ark, Laag-Keppel. Bosman, W.W., R.C.M. Creerners & J.J. van Gelder, 1992. Ontwikkelingsmogelijkheden voor amfibieënpopulaties in de Gelderse poort. Een literatuurstudie. Werkgroep Dieroecologie, rapport 302, KU te Nijmegen. Brink, F.W.B. van den, and G. van der Velde, 1991. Macrozoobenthos of floodplain waters of the rivers Rhine and Meuse in The Netherlands: a structural and functional analysis in relation to hydrology. Regula ted rivers: research and management. Brink, F.W.B. van den, en A.G. Klink, 1991. Hydrobiologisch onderzoek in de uiterwaardplassen bij Neerrijnen. Rapport in opdracht van de Stichting het Geldersch Landschap. Brink, F.W.B. van den and G. van der Velde, 1991. Macrozoobenthos of floodplain waters of the rivers Rhine and Meuse in The Netherlands: a structural and functional analysis in relation to hydrology. Regulated rivers: research and management. Broekhuizen en Smeenk (eindred.), 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. KNNV, Utrecht. Creemers, R.C.M., 1991a. Amfibieën in uiterwaarden. Een voorbereidende literatuurstudie. Creemers, R.C.M., 1991b. Amfibieën in de gemeente Beuningen. Voorkomen van amfibieën in relatie tot het op te stellen bestemmingsplan buitengebied. Herpetologische studiegroep Gelderland. Nijmegen. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 62 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt CSO Adviesbureau voor Milieuonderzoek. 1992. Onderzoek naar de relatie tussen verontreiniging van de uiterwaardbodem en relatieve terreinhoogten. Den Dolder. Frigge, P.A.J., 1981. Amfibieën in de uiterwaarden. Provincie Gelderland. Arnhem. Gongrijp, G.P., 1989. Aardkundige waarden van het Nederlandse landschap. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. SDU, 's-Gravenhage. Grontmij, 1993. Verbetering Waalbandijk tussen Weurt en Deest, Hm 28-155,7. Inpassing advies Commissie Boertien. Polderdistrict Groot Maas en Waal. Klink, A., E. Marteijn, J. Mulder en B. bij de Vaate, 1991. Aquatische makro-evertebraten in de Duursche Waarden 1989-1991. Een beschrijving van de uitgangssituatie en de eerste veranderingen als gevolg van het natuurontwikkelingsprojekt. PubI. nr . 36. RWS/RIZA, RIVM, RIVO. Kurstjens, G., 1991. Natuurwaarden van de Moespotse waard in 1990. Nijmegen. Kurstjes, G. en B. Peters,1992. Natuurwaarden van de Ewijkse en Winssensche uiterwaarden in 1991 en aanbevelingen voor toekomstig beheer. Nijmegen. Ministerie LNV, 1992. Nota Landschap. Regeringsbeslissing Visie Landschap. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Ministerie LNV, 1993. Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen. Eindrapport. WL en EAC/RAND. NURG, 1991. Nadere Uitwerking Rivierengebied. Stuurgroep Nadere uitwerking Rivierengebied, Den Haag/Arnhem. Osieck, E. R., 1986. Bedreigde en karakteristieke vogels in Nederland. Nederlandse vereniging tot bescherming van vogels, Zeist. Provincie Gelderland, 1990. Gelderland Uiterwaardenland. Beleidsplan. Arnhem. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 63 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt Reijnen, M.J.S.M., G.Veenbaas en R.P.B. Foppen, 1992. Het voorspellen van het effect van snelverkeer op broedvogelpopulaties. RWSDWW en IBN-DLO. Delft. Reitsma, J.M., 1992. Habitat- en corridorfunktie van oevers voor fauna. Rap. Bureau Waardenburg. RIZA, 1987. De Rijn in Nederland. Toestand en ontwikkelingen anno 1987. Nota nr. 87.061. Rijkswaterstaat, dienst Binnenwateren/RIZA. RIZA, 1990. Resultaten van het waterkwaliteitsonderzoek in de Rijn in Nederland 1970-1989. Nota nr. 90.048. Rijkswaterstaat, dienst Binnenwateren/RIZA. RMNO, 1990. De versnippering van het Nederlandse landschap. Public. nr. 45. RMNO. Runhaar, J. e.a., 1985. Uitwerking CLM-ecotopensysteem voor de randstad. CLM meded. 20, Leiden. RWS, 1992. Onderzoek van de waterbodem in het Weurtse Grindgat. Rijkswaterstaat, directie Gelderland, Arnhem. Onderzoek naar de verontreinigingsgraad van de uiterwaardgrond tussen het Weurtse Grindgat en het Maas-Waalkanaal. Rijkswaterstaat, directie Gelderland, Arnhem. RWS, 1993. Aanzet ontwerpnota M ER-lokatie Weurt. RWS, Bouwdienst/Dir.Gelderland. SOVON, 1987. Atlas van de Nederlandse vogels. SOVON, Arnhem. STL, 1 992a. Vegetatiekartering Gelderse Poort. STL-rapport 92-8. Nijmegen. STL, 1992b. Hydrobiologisch onderzoek uiterwaardplassen omgeving Weurt. STL-rapport nov. 1992. Nijmegen. STL, 1993 Amfibieën- en vissenonderzoek in De Gelderse Poort. Nijmegen. Wijnands, H.E.J., 1983. Inventarisatie oversteekplaatsen van amfibieën in Gelderland. Provincie Gelder land. Arnhem. Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 64 Ecologische en landschappelijke waarden MER Uitwijkhaven Weurt BIJLAGEN Ecologisch adviesbureau STL Nijmegen 65 BIJLAGE 2Kwaliteitskaart vegetatie en flora (waardevolle vegetaties, vindplaatsen stroomdaiplanten) grens studiegebied (in engere zin) Legenda S S LJVegetaties met hoge tot zeer hoge kwaliteit Evegetatie met matig hoge kwaliteit Sconcentratie van stroomdaiplanten BIJLAGE 4 Kwallteitskaart vogels (belangrijke broed- en overwinteringsgebleden) 1 _ - - - TL_ -.- - _•__"_-& 7 1 - / 1 ---- \W 1I r L 1 ' Legenda r '.-• hoge avifaunistische kwaliteit (broedgebied) waardevol overwinteringsgebied ja~1 .w ~ - igebiedsdeel béschrevén in tekst, par. 2.1.2 't iiiii. 4 51T_1 • — JP Ï - 'a' HI.II iw kt -7 ~~g 4 lam 1 I m rI.er1tI.
© Copyright 2024 ExpyDoc