Ik fiets — mijn schaduw, al naargelang de zon staat, rijdt mee; we worden overschaduwd, menig keer, door bomen, huizen, wolken. Deze herfstavond lijkt in veel op de zomer: die volle geuren en dat weldadig lome — maar toch, het verkleurend blad. SB Overschaduwd worden bij het fietsen. Langzaam ben ik meer gaan fietsen. Het ongelooflijke plezier dat je de baas bent over je lijf, je kracht, de weg, de route. Maar die ene route die ik steeds weer fiets naar het bejaardenhuis waar mijn moeder woont: ik ben helemaal nergens de baas over. De fiets lijkt regelmatig van lood en er is ook iets mis met de versnelling, denk ik. Ik ga naar de fietsenmaker om dit te laten nakijken. Het is al net als naar de dokter gaan met een vage klacht: niets te vinden. De vriendelijke fietsjongen denkt nog even met mij mee, misschien heb ik inderdaad wel een wat zwaar slot, en de banden waren wel een beetje zacht — wat lucht erbij… Doordat ik op een dag te ver doorrij, de laagbouw in, en dan denk een stukje af te snijden, kom ik opeens bij de snelweg terecht. Ik moet dan helemaal terug. Niks snelle weg. Ik verdwaal. Ik word vooral boos op de gemeente die geen bordjes of paddenstoelen neerzet, zodat je makkelijk verdwaalt. Dan hebben we dus een mankement aan de fiets, slechte bewegwijzering en ook lichamelijk ervaar ik allerlei vreemd ongemak, waardoor ik overweeg toch eens bij de huisarts langs te gaan. Tot die ene dag. Mijn route is altijd rustig. Nu opeens een lange rij kruipende en stilstaande auto's. Irritatie stijgt naar het hoogste niveau. Ik kan ze zelfs met de fiets inhalen, slakken! En dat ga ik doen ook. Vervelend gedoe! Wat denkt iedereen wel, mij een beetje in de weg te kunnen zitten zeker! Ik zet nog even extra aan op mijn loden fiets met mijn stramme benen en dan opeens… ik zie het! Suf kind! Mijn adem stokt en bleek van schaamte stap ik onmiddellijk af. Had ik een hoofddeksel, ik zou het eerbiedig afnemen. De route voert naar een begraafplaats. De lijkwagen rijdt waardig maar stapvoets voorop. Mijn moeder wordt die dag niet gewassen. Kom mee, we gaan iets leuks doen! Dat vindt ze zoals bij al mijn plannen wel wat naar. Ze hoeft dat echt niet. Maar niets houdt mij vandaag tegen iets leuks te doen. Het moet leuk zijn! Zoals op die andere dagen ook niets mij tegenhoudt om als een militair de wasbeurt te laten plaatsvinden, altijd gepaard gaande met dwang en drang. Altijd vervelend, maar het moet schoon. We gaan een bloemetje kopen. Roze roosjes. De bloemenman weet dat het vandaag leuk moet zijn. Hij zegt lieve dingen en mijn moeder vindt hem aardig. Mij vindt ze vandaag een lief mensje dat haar helpt. Voor het eerst sinds te lang zegt ze iets aardigs tegen mij. Ik ben haar mensen-meisje en ik help. Die dag fiets ik zonder enige moeite terug. Het is een zware route, maar nu geen last van schaduwen of overschaduwd worden, zelfs niet van verkleurend herfstblad. Ik ga in het volle licht eens goed en diep nadenken over helpen en geholpen moeten worden. Wieneke Goenee
© Copyright 2024 ExpyDoc