ministerie van verkeer en waterstaat rijksdienst voor de ijsselmeerpolders bx 655:4 ericht nr. 2 3 5 vier werkschuiten uit de zeventiende eeuw opgravingsverslagen 8, 9, 10 en 11 8711 rijksdienst voor de ijsselmeerpolders ministerie van verkeer en waterstaat BIBLIOTHEEK RIJKSDIENST VCOR DE IJSSELMEERPOLDERS ITalbjc-lb'o^S'o nr. 2 3 5 vier w e r k s c h u i t e n uit de zeventiende e e u w het onderzoek van vier werkschuiten, gevonden op de kavels B 19, MZ 6, B 13 en B 51 in flevoland opgravingsverslagen 8, 9, 10 en 11 door h.r. reinders, h. van veen, k. vlierman en p.b. zwiers rapporten inzake de inrichting en ontwikkeling van de ijsselmeerpolders en andere landaanwinningswerken _\_C o. to* loBTb^U <ST tlevoberichten zijn bedoeld als communicatiemiddel t.b.v. degenen die betrokken zijn bij het werkterrein van de rijksdienst voor de ijsselmeerpolders; de conclusies kunnen van voorlopige aard zijn, omdat het onderzoek nog niet kan zijn afgesloten Ri 1984 postbus 600 8200 AP lelystad smedlnghuis zuiderwagenplein 2 tel.(03200) 99111 telex 40115 Inhoud blz. INLEIDING 5 1. HET ONDERZOEK VAN EEN MODDERSCHOUW OP KAVEL B 19 7 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6. 2. Verkenning en opgraving Ligging Constructie Indeling Voorwerpen Scheepstype Lijst van voorwerpen HET ONDERZOEK VAN EEN MODDERSCHOUW OP KAVEL MZ 6 19 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6. 19 19 21 24 25 25 28 Verkenning en opgraving Ligging Constructie Indeling Voorwerpen Scheepstype Lijst van voorwerpen 3. HET ONDERZOEK VAN EEN VUILNISSCHUTT OP KAVEL B 13 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 4. 7 7 9 15 15 17 17 Verkenning en opgraving Ligging Constructie Indeling Voorwerpen Scheepstype Lijst van voorwerpen 29 29 29 29 33 33 35 36 HET ONDERZOEK VAN EEN VEENDERIJSCHUIT OP KAVEL B 51 37 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6. 37 37 37 43 43 43 45 Verkenning en opgraving Ligging Constructie Indeling Voorwerpen Scheepstype Lijst van voorwerpen SUMMARY 47 BRONNEN EN LITERATUUR 51 VERANTWOORDING 53 VERKLARENDE WOORDENLIJST 55 BIJLAGEN 1-7 W A D D C N Z e i scheepsvondst 15km Figuur 1. 2. 1. Vindplaats Modderschouw Modderschouw 3. Vuilnisschuit 4. Veenderijschuit van de vier (B 19) (MZ 6) (B 13) (B 51) werkschuiten Inleiding Tijdens het droogvallen van de Noordoostpolder is in 1941 het initiatief genomen tot scheepsarcheologisch onderzoek in de Ijsselmeerpolders. Sindsdien zijn ongeveer 150 schepen onderzocht, waaronder enkele zeegaande vrachtschepen, vissersschepen, vrachtschepen voor de binnenvaart, een bewapende tjalk, en verder een aantal platboomde schuiten, die eigenlijk niet op de Zuiderzee thuishoorden. Onder de schepen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Noordoostpolder zijn opgegraven bevond zich een dergelijke schuit ; hiervan zijn, behalve twee foto's, geen gegevens vastgelegd. In 1972 is in de Gelderse Hout bij Lelystad een identiek vaartuig gevonden. Op grond van een laag veen of turfresten tussen de Inhouten, bestaat het vermoeden dat het vaartuig in gebruik is geweest bij een veenderij of voor het transport van turf door vaarten of smalle kanalen. De vier werkschuiten, die in dit verslag worden besproken, dateren alle uit de zeventiende eeuw, maar zijn gebruikt voor het transport van verschillende soorten lading: modder, vuil en baggerveen of turf. Een modderschouw is gevonden in Zuidelijk Flevoland; een andere modderschouw, een vuilnisschuit en een veenderijschuit in of bij Lelystad in Oostelijk Flevoland (fig. 1 ) . Het zijn alle vier platboomde vaartuigen die moesten worden voortgeboomd. Bij geen van de vier vaartuigen kan een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen voor- en achterschip. Terwille van de leesbaarheid wordt in de tekst echter wel gesproken over voor en achter. In de bijlagen is dit aangegeven. De veenderijschuit is nog opgegraven volgens de zogenaamde aangepaste kwadrantenmethode. In het schip liet men de grond staan in de vorm van een kruis, om zodoende het bodemprofiel te kunnen bestuderen. Bij de overige schepen is volstaan met het opnemen van de verspoelingslaag in een sleuf buiten het schip. De schepen zijn op verschillende wijze opgemeten. De vuilnisschuit is met lint en loodstok opgemeten. Bij de overige schepen is de opmeting van het schip als geheel gebeurd met behulp van fotogrammetrie en zijn de dwarsdoorsneden met lint en loodstok gemeten. Evenals de voorgaande opgravingsverslagen* heeft dit rapport een beschrijvend karakter, waarbij voor ieder van de vier vaartuigen de volgende onderwerpen ter sprake komen: ligging, constructie, indeling, voorwerpen en scheepstype. Het is de bedoeling om daarnaast in aparte publicaties aandacht te besteden aan scheepsbouwkundige berekeningen en de resultaten van vergelijkend onderzoek. * Flevobericht nr. 140, 164 en 221 1. Het onderzoek van een modderschouw op kavel B 19 1.1. Verkenning en opgraving In november 1966 is raen bij drainagewerkzaamheden op kavel B 19 een obstakel tegengekomen, dat tijdens de verkenning op 3 november 1966 een schip bleek te zijn. Na het uitdiepen van de drainagegreppel is geconstateerd dat de zijden van het wrak overnaads waren gebouwd. Het schip deed denken aan een praamachtig vaartuig; het had een lengte van ongeveer l4 m en een breedte van 3,5 m. Vanwege de weinig gerijpte bodem was het niet mogelijk om een bodemprofiel af te steken. Het onderzoek van het wrak vond plaats van 2 mei tot 24 mei en van 14 juni tot 7 juli 1972. Bij het onderzoek zijn met behulp van fotogrammetrie tekeningen gemaakt van het vaartuig als geheel door de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat te Delft; enkele doorsneden zijn met de hand gemeten en getekend. De gegevens van de opgravingen zijn in 1979 uitgewerkt, waarbij aantekeningen van S. de Jong als basis voor het verslag hebben gediend. Een gedeelte van het schip is op 1 September 1972 naar Ketelhaven gebracht ora te zien wat de gevolgen zouden zijn wanneer het hout van het schip zou uitdrogen. In 1980 is het fragment opgenomen in de expositie van het Museum voor Scheepsarcheologie. 1.2. Ligging 1 . 2 . 1 . Topografische situatie Het scheepswrak i s a a n g e t r o f f e n in O o s t e l i j k Flevoland op een p e r c e e l bouwgrond, d a t vroeger werd aangeduid a l s kavel B 19. De v i n d p l a a t s l a g 15 m vanaf de s l o o t t u s s e n de k a v e l s B 19 en B 20, en 432 m vanaf de Bosweg. De Bosweg i s nadien verdwenen en de p l a a t s l i g t thans i n h e t bebouwde gebied van L e l y s t a d in de wijk Schouw ( f i g . 2 ) . De o r i e n t a t i e van het schip was noordwest-zuidoost ( a c h t e r s c h i p - v o o r s c h i p ) . Kaartblad 20 G, L e l y s t a d : c o o r d i n a t e n 1 6 0 . 5 2 / 5 0 2 . 6 3 . De p l a a t s van ondergang l a g 20 km ten noordwesten van Harderwijk. Voor de bouw van de A f s l u i t d i j k stond er 3,5 m water (Hydrografische k a a r t 1921, gemiddeld laagwater). 1 . 2 . 2 . V e r s t o r i n g van het bodemprofiel*) In figuur 3 i s een o v e r z i c h t gegeven van de onderscheiden g e o l o g i s c h e lagen van het bodemprofiel waarin het scheepswrak i s g e l e g e n . De v e r s p o e l i n g s l a a g e i n d i g t v r i j w e l in de mariene s c h e l p l a a g die de s c h e i ding vormt tussen de Z u i d e r z e e - en de A l m e r e - a f z e t t i n g e n . Deze t i j d s grens wordt in de Noordoostpolder g e p l a a t s t tussen het einde van de z e s t i e n d e eeuw en h e t begin van de zeventiende eeuw. *) door R. Koopstra, medewerker van de subafdeling Bodemkunde Figuur 2. Vindplaats van de modderschouw (in de wijk Schouw) op kavel B 19 in m beneden maaiveld 02 Urn Usselmeerafzetting. gevormd na 1932 in het IJsselmeer (zoet Zu Zuiderzeeafzetting. gevormd tussen in de brakke tot zoute Zuiderzee Al a meestal lutumrijk •1600 en 1932 04 06 Al cl gelaagd kleihoudend fijn zand zwak humeus 08 0 jj Al Figuur Almere-afzetting gevormd tussen 0 en i 1600 onder zoete tot brakke omstandigheden in het Almere 3. Verstoring van het bodemprofiel Lelystad Door VAN DER HEIDE (1955, 7) werden de lagen u i t de Zuiderzeefase a l s volgt gedateerd: Zus + 1575 - + 1625 Zu IV + 1625 - + 1660 Zu I I I + 1660 - + 1670 Zu I I + 1670 - + 1800 Zu I + 1800 - + 1932 De Z u s - l a a g , d i e mogelijk in de Noordoostpolder de min of meer langzame v e r z i l t i n g v e r t e g e n w o o r d i g t , wordt in O o s t e l i j k Flevoland niet aangetroffen. Hoewel een nadere o n d e r v e r d e l i n g van de Z u i d e r z e e - a f z e t t i n g in Oostel i j k Flevoland o n t b r e e k t , i s het n i e t u i t g e s l o t e n , d a t de z a n d i g e s c h e l p l a a g aan de b a s i s van deze a f z e t t i n g , synchroon loopt met de l a a g Zu I I I u i t de Noordoostpolder. Deze laag werd door VAN DER HEIDE (1955) nauwkeurig g e d a t e e r d , namelijk tussen 1660 en 1670. Gezien de opbouw van deze l a a g Zu I I I i s enige e r o s i e van het onderliggende pakket n i e t u i t g e s l o t e n . C o n c l u s i e : Gelet op de schelprijkdom van de b a s i s van de Z u i d e r z e e a f z e t t i n g mogen we aannemen, dat het vergaan van het schip in de t w e e de h e l f t van de zeventiende eeuw heeft p l a a t s g e v o n d e n . 1.3. Constructie Het schip op kavel B 19 is een platboomd vaartuig, met een karveel gebouwd vlak en rechte, vallende Stevens. Het vaartuig heeft een hoekige kim en overnaads gebouwde zijden die bestaan uit twee gangen met daarboven een berghoutsgang. In voor- en achterschip zijn instekers geplaatst. Opvallende kenmerken zijn de twee zware schotten die het ruim begrenzen en de drie balken die met rozebouten aan de berghoutsgang zijn bevestigd. 1.3.1. Beschadiging Het vaartuig is bijna compleet bewaard gebleven. Bij de drainagewerkzaamheden is in het achterschip slechts een geringe beschadiging ontstaan aan bakboordzljde. In het voorschip is het bovenste gedeelte van de steven en van de zijden verrot en verdwenen, zodat niet kon worden nagegaan of er evenals bij het achterschip een plecht is geweest (fig. 4 en bijlage 1 A en 1 B ) . 1.3.2. Verbanddelen van de romp De onderdelen waaruit het schip is opgebouwd - vlak, Stevens, zijden, inhouten en schotten - zijn alle vervaardigd van eikehout. De delen zijn onderling verbonden door middel van houten pennen, spijkers en bouten. Figuur 4. Overzicht op kavel 10 van de opgraving B 19 van een modderschouw Vlak en Stevens Over de grootste lengte van het schip lopen de zijkanten van het vlak vrijwel parallel; naar de Stevens toe heeft het vlak een ronding (bijlage 2 B). De totale lengte van het vlak bedraagt 13,60 ra. Het vlak is opgebouwd uit zeven gangen: in het midden drie gangen met een breedte van ongeveer 40 cm, aan weerszijden een gang van 10 cm en dan weer twee gangen van 40 cm. Deraeestegangen bestaan uit twee planken ter dikte van 5 era, met een schuine las ter hoogte van hetraiddenschip.De planken zijn niet voorzien van breeuwnaden; wel is er tussen de planken een laagje mos aangebracht. De Stevens zijn voor de helft op en voor de helft voor het uiteinde van de middelste vlakplank geplaatst (bijlage 2 A). Ze zijn recht en hebben een vailing van 8 op 5. De afmetingen zijn: lengte 160 cm, breedte 28 cm en dikte 30 cm. In doorsnede zijn de Stevens rechthoekig. Aan weerszijden hebben ze een sponning waar de koppen van de boorden in vallen. Zijden De zijden van het schip zijn overnaads gebouwd en bestaan uit twee gangen met daarboven een berghoutsgang; deze gangen lopen van steven tot steven (bijlage 2 C). In voor- en achterschip zijn tussen de ruimschotten en de Stevens instekers geplaatst (bijlage 2 A). Het schip heeft een hoekige kim. De twee onderste gangen van de zijden vallen naar buiten, terwijl de berghoutsgang recht staat. Het neerboord is tegen de afgeschuinde zijkant van het vlak bevestigd met dunne houten pennen. De dikte van het neerboord en van de berghoutsgang bedragen respectievelijk 5 cm en 9 cm; de bovenkant van het neerboord is plaatselijk afgeschuind tot 3 cm. De gang tussen neerboord en berghoutsgang is ongeveer 4 cm dik. Zoals boven gezegd zijn de zijden overnaads gebouwd. De gangen overlappen elkaar ongeveer 8 cm en zijn zowel van buitenaf als van binnenuit gespijkerd; spijkers om de 12 cm. Evenals tussen de vlakplanken is ook tussen deze overlappende gedeeltes een laagje mos aangebracht. De berghoutsgang heeft aan de onderkant een sponning, ter breedte van ongeveer 4 cm, waar de onderliggende gang in valt. Aan weerszijden van de steven stond op de berghoutsgang in witte cijfers het getal 33 geschilderd. Inhouten Voor het verband tussen vlak en zijden zijn leggers, oplangers, kromhouten en kalven gebruikt (bijlage 2 B). Op het vlak zijn achttien leggers geplaatst, waarvan twee - ter plaatse van de schotten - van kim tot kim lopen. De overige leggers houden kort voor de kim op. Pal tegen de leggers zijn zowel aan stuurboord als aan bakboord kromhouten gezet, zogenaamde zitters. De kromhouten lopen van de bovenkant van de zijden door tot op het vlak. De ruimte tussen telkens twee kromhouten is opgevuld met een kalf. Ter plaatse van de schotten zijn twee oplangers op de leggers gezet. 11 Figuur 5. Bevestiging van een dwarsbalk aan de berghoutsgang X' -;- & &«£.«sai§«.< 12 Figuur 6. Ballaststenen in het achterschip & In voor- en achterschip zijn twee stel kromhouten aangebracht. Ieder stel bestaat uit een kromhout dat van bovenkant boord tot bovenkant boord doorloopt en uit twee kromhouten met een las midscheeps. De inhouten van voor- en achterschip hebben een loggat op de hartlijn van het schip. Alle inhouten zijn met houten pennen aan de planken van vlak en zijde vastgemaakt. Aan de uiteinden van de houten pennen zijn arken en deutels ingeslagen; arken aan de binnenkant en deutels aan de buitenkant van het schip. Dwarsbalken Op drie plaatsen zijn de zijden verbonden door middel van zware balken, gemaakt van grenenhout. Tegen de zijden zijn klampen bevestigd met een uitsparing waarin de balken rusten (fig. 5 en bijlage 2 C). De balken zijn stevig aan de zijden vastgemaakt. Op de bovenkant van balk en berghoutsgang bestaat de verbinding uit een T-vormig stuk ijzer, terwijl aan de zijkant van iedere balk een rozebout voor een hecht verband zorgt. De rozebout is van buitenaf door de berghoutsgang geslagen en zit met enige krammen vast aan de dwarsbalk. Aan de bovenzijde zijn de balken voorzien van uitsparingen, waarschijnlijk om langs beide boorden planken te kunnen leggen, zodat men bij het bomen over het ruim kon lopen. De betekenis van de ijzeren ringen op de dwarsbalken is onduidelijk. Mogelijk zijn ze bij het volstorten gebruikt om de schouw gemakkelijk aan de modderraolen te kunnen vastmaken. Schotten In voor- en achterschip zijn zware schotten geplaatst tegen de twee leggers die van kim tot kim lopen. De schotten zijn tegen de oplangers vastgespijkerd en door middel van rozebouten aan de zijden verbonden (bijlage 2 B). Het voorste schot, bestaande uit twee planken, Is 8 cm dik en heeft een hoogte van 88 cm. Aan de voorzijde zijn twee klampen ingelaten in de legger en tegen het schot vastgespijkerd. Ze staan 31 cm van elkaar, en zijn 4 cm dik en ongeveer 45 cm breed. In de ruimte tussen de klampen staan twee balkjes met afmetingen van ongeveer 10 x 10 cm. Het is niet uitgesloten dat tussen de balkjes een mastje heeft gestaan om het schip te slepen. Het achterschot bestaat eveneens uit twee planken met een totale hoogte van 90 cm en een dikte van 9 cm. De bovenste plank heeft een aantal uitsparingen waarvan de functie onduidelijk is. Hetzelfde geldt voor de twee kleine ronde gaatjes in het schot, net boven de legger. Achterplecht Het achterschip heeft een plecht, ondersteund door zes dekbalken (bijlage 2 B). De balken zitten vastgespijkerd tegen de berghoutsgang of tegen een van de inhouten. Over de koppen van de inhouten en tegen de 13 14 Figuur 7. Hangslot Figuur 8. Tabaksdoos achtersteven zijn planken gelegd met daartussen twaalf planken in de lengterichting van het schip. Door de achtersteven steekt een oogbout waaraan een ijzeren ring is vastgemaakt. Tussen het achterschot en de eerste dekbalk is een luikopening uitgespaard van 164 x 48 cm. Met uitzondering van de kant van het ruim is de rand afgezet met een lat. In het voorschip was de plecht niet meer aanwezig en zijn ook geen afdrukken vastgesteld van eventuele dekbalken. 1.4. Indeling Door de schotten is het schip verdeeld in drie compartimenten, een ruim en twee kotten. De afmetingen van het ruim zijn bij benadering 8,5 x 3,6 x 0,7 m, zodat de inhoud van het ruim ongeveer 20 m3 bedraagt. De schotten vormen een stevige en waterdichte afscheiding met de compartimenten in voor- en achterschip. De inhouten in het ruim, met uitzondering van de inhouten onder de balken hebben een soort slijtsporen of inkepingen, waarvoor geen passende verklaring is gevonden. Ongetwijfeld hebben de inkepingen te maken met de functie van het schip. De ruimte onder de achterplecht Is toegankelijk via een luik. Waarschijnlijk kon men de opening afsluiten, omdat tegen het schot een groot slot is gevonden (fig. 7). De voorwerpen in het achterschip wijzen er op dat de ruimte onder de achterplecht als bergruimte is gebruikt (bijlage 1 B). Een boezemschop en twee grote modderlaarzen lagen er naast kleine voorwerpen als een tabaksdoos, een flesje (fig. 10), een leren riem en een mes in leren schede. Verspreid in het ruim lagen een aantal scherven van aardewerk en glas en twee stukken vuursteen. Tussen en gedeeltelijk op de inhouten in het achterschip lagen zwerfstenen als ballast (fig. 6). Het totale gewicht bedroeg 500 kg. In het voorschip zijn geen vondsten gedaan. 1.5. Voorwerpen' De indeling van het schip en het geringe aantal voorwerpen maken duidelijk dat hier sprake is van een schuit, waarop men slechts gedurende de werktijd aanwezig was. Slechts enkele voorwerpen verdienen wat meer aandacht. Onder de achterplecht lagen onder andere een paar modderlaarzen en twee houten boezemschoppen. Een schop was compleet; van de andere zijn fragmenten bewaard gebleven. Deze voorwerpen behoorden zonder twijfel tot de uitrusting van een modderman die op het vaartuig werkte. Tot de persoonlijke bezittingen mag men een onversierde tabaksdoos en een mes In een leren schede rekenen. Verder lag onder de achterplecht een onbekend voorwerp van hout, waarin een stop met een messing ringetje paste (fig. 8-10). * Zie de lijst van voorwerpen en bijlage I B . 15 Figuur 9. Modderlaarzen (32/33 36) en boezemschop JS a. mes in leren schede (31) b flesje groen glas (17) c onbekend houten voorwerp (42) schaal 1 3 Figuur 16 10. Verschillende voorwerpen gevonden in de modderschouw op kavel B 19 Uitgaande van de voorwerpen is het niet mogelijk om een datering voor de ondergang van het schip te geven. Uit de verstoring van het bodemprofiel blijkt echter dat het schip vermoedelijk in de tweede helft van de zeventiende eeuw is vergaan (zie paragraaf 1.2.2.). 1.6. Scheepstype Uit de beschrijving van de constructie krijgt men het beeld van een stevig gebouwd platboomd vaartuig met rechte vallende Stevens, een hoekige kim en overnaads gebouwde zijden. Als bijlage 2 is een reconstructietekening van het vaartuig opgenomen. De afmetingen van het schip zijn: lengte over de Stevens 16,32 m, grootste breedte 3,92 m, diepte 0,80 m. Nog tijdens de opgraving in 1972 ontstond het vermoeden dat het vaartuig een natte lading kon vervoeren, die in het ruim werd gestort en later kon worden uitgeschept, getuige de modderlaarzen en de twee boezemschoppen. Op een ets van REINIER N00MS (1970, c 10) komen modderschuiten voor, die grote gelijkenis vertonen met het vaartuig dat op kavel B 19 is opgegraven. Op de afbeelding stort een moddermolen de opgebaggerde grond in een modderschuit. Twee andere schuiten worden voortgeboomd. Bij de rechterschuit zijn duidelijk voor- en achterplecht, dwarsbalken en loopplanken te onderscheiden. Gelet op de afmetingen van de mensen die op de afbeelding voorkomen, zou men denken dat deze modderschuiten kleiner zijn dan de opgegraven schuit. Lijst van voorwerpen' 1/9. 10/16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. Aardewerkscherven Fragmenten van kalken pijpen Flesje, lichtgroen glas Fragmenten van bourgondische f l e s Tabaksdoos, messing Gesp, messing Fragment van een g e s p , messing Musketkogel, lood 1 15,0 23. 24. 26/30. 31. Hangslot met twee s l e u t e l s , i j z e r Oogbout met r i n g , i j z e r Kram en s p i j k e r s Mes met houten handgreep in l e r e n schede h 12,0 32/33. Modderlaarzen, l e e r (2) * Afmetingen in cm 1 = lengte h = hoogte 1 2 2 , 5 (schede) 17 18 34. Knoop, been 35. Botjes 36/37. 38/4 5. Boezemschoppen, hout ( 2 ) V e r s c h i l l e n d e k l e i n e houten voorwerpen 46. 47/48. 49. Stukjes l e i Vuursteen Schelpen 2. Het onderzoek van een modderschouw op kavel MZ 6 2.1. Verkenning en opgraving In mei 1971 is een schip aangetroffen bij het trekken van greppels op kavel MZ 6 in Zuidelijk Flevoland. Bij de verkenning op 11 mei 1971 waren beide boorden, voor- en achtersteven en de schotten van het ruim op maaiveldhoogte zichtbaar. Het onderzoek van het wrak vond plaats van 18 april tot en met 9 mei 1977. Na ontgraving zijn de dwarsdoorsneden van het schip met de hand gemeten en getekend. Voor het maken van een overzichtstekening met behulp van fotogrammetrie zijn stereofoto's genomen. De gegevens van de opgraving zijn voor dit rapport uitgewerkt in 1979. 2.2. Ligging 2.2.1. TopografIsche situatie Het scheepswrak is in Zuidelijk Flevoland gevonden op kavel MZ 6 (fig. 11). Het wrak lag 368 m vanaf de Roerdompweg en 250 m vanaf de sloot tussen de kavels MZ 6 en MZ 7. De orientatie van het schip ten opzichte van het noorden was 280°. Kaartblad 26 D, Veen- en Veldendijk; cobrdinaten 159.86/486.50. De plaats van ondergang lag 11 km ten westen van Harderwijk. Voor de bouw van de Afsluitdijk stond ter plaatse 2,2 m water (Hydrografische kaart 1921, gemiddeld laagwater). 2.2.2. Verstoring van het bodemprofiel* In figuur 12 Is een overzicht gegeven van de geologische lagen waarin het scheepswrak is afgezonken. De verspoelingslaag eindigt in de Zuiderzee-afzetting. Aan de basis van deze afzetting wordt een enigszins fijnzandige mariene schelplaag aangetroffen, die mogelijk synchroon loopt met de laag Zu III uit de Noordoostpolder (zie paragraaf 1.2.2). Nemen we aan, dat de ouderdom van de fijnzandige schelplaag overeenkomt met die van de laag Zu III, dan begon de sedimentatie van de daarboven gelegen kleiige Zuiderzee-afzetting rond 1670 en eindigde in 1932 (VAN DER HEIDE, 1955). De dikte bedraagt circa 35 cm. Uitgaande van een constante sedimentatie snelheid voor de Zuiderzee-afzetting geeft dit voor de 10 cm onder het uitwiggingspunt van de verspoelingslaag een tijdraming van 70 a 80 jaar. Het schip is op grond van het bovenstaande in de eerste helft van de achttiende eeuw vergaan. * door R. Koopstra, medewerker van de subafdeling Bodemkunde 19 Figuur 11. Vindplaats van de modderschouw in Zuidelijk Flevoland m beneden maaiveld Figuur 20 12. Verstoring van het bodemprofiel op kavel MZ 6 2.3. Constructie Het schip op kavel MZ 6 is een platboomd vaartuig met een karveel gebouwd vlak, rechte vallende Stevens, een hoekige kim en overnaads gebouwde zijden. De zijden bestaan uit twee gangen met daarop een berghoutsgang. Het ruim van het schip wordt begrensd door twee zware schotten, die evenals de dwarsbalken met rozebouten aan de berghoutsgang zijn bevestigd. 2.3.1. Beschadiging Bij de verkenning was het schip vrij compleet aanwezig. Gedurende de periode tussen de verkenning en de opgraving is het wrak echter sterk beschadigd door grondwerk en verrotting*. Het vaartuig is met een lichte helling over stuurboord in de klei weggezonken, waardoor de stuurboordzijde iets beter bewaard is gebleven dan de bakboordzijde. De voorsteven was met uitzondering van de bovenkant intact; de achtersteven was echter verdwenen. Van de dwarsbalken was de middelste nog aanwezig, en de voorste gedeeltelijk; de achterste balk was verdwenen. Omdat de dwarsbalken waren verdwenen of losgeraakt, ontbrak het dwarsverband en waren de zijden iets naar buiten gevallen. De hogere delen van het schip waren alle aangetast en verdwenen (fig. 13). 2.3.2. Verbanddelen van de romp De onderdelen van het schip - vlak, Stevens, zijden, inhouten en schotten - zijn gemaakt van eikehout. De delen zijn onderling verbonden door middel van houten pennen, spijkers en rozebouten. Vlak en Stevens Tussen de schotten lopen de zijkanten van het vlak vrijwel parallel; naar de Stevens toe hebben ze een ronding (bijlage 3 B). Het vlak Is opgebouwd uit negen planken die in breedte varieerden van 26 tot 42 cm; de planken zijn 6 cm dik. De middelste vlakplank eindigt in een recht afgewerkte teen die smaller is dan het overige gedeelte van de vlakplank. Op de teen en gedeelteljk er voor zijn de Stevens geplaatst. Ze zijn recht en vertonen een sterke vailing. De voorsteven heeft een breedte van 23 cm en een dikte van 31 cm. De lengte was niet te bepalen omdat de bovenkant van de steven was weggerot. Voor een aantal kegjes op het vlak is geen verklaring gevonden (bijlage 4 C) . * Van deze modderschouw zijn alleen reconstructietekeningen opgenomen (bijlage 3) 21 Zijden De zijden van het schip bestaan uit twee gangen en een berghoutsgang (bijlage 4 A). De zijden zijn overnaads gebouwd en de planken overlappen elkaar ongeveer 5 cm. Tussen de schotten en de Stevens zijn instekers geplaatst. Het neerboord en de instekers zijn met houten pennen bevestigd aan het vlak, dat langs de buitenrand schuin is bijgewerkt. De dikte van de onderste gang is 4 cm, van de berghoutsgang 9,5 cm. Op het overlappende gedeelte zijn de planken aan elkaar bevestigd met 7,5 cm lange spijkers (0,8 cm dik) die zowel van buitenaf als van binnenuit zijn ingeslagen (spijkers om de 9 cm). De onderkant van de berghoutsgang heeft een sponning waarin de onderliggende plank valt. De overlap tussen deze gangen - 6 tot 7 cm - is op dezelfde manier gespijkerd als boven is beschreven. De koppen van de boorden zijn ingelaten in een sponning aan de zijkant van de Stevens en daaraan bevestigd met ongeveer 16 cm lange plat uitgesmede spijkers met een dikte van 0,8 cm, om de 9 cm (bijlage 4 C ) . Op sommige plaatsen hebben de planken van de zijden een schuine las (bijlage 3 C). Opvallend is dat de lassen niet alle gelijk zijn. Gewoonlijk zit de voorkant van de las aan de binnenzijde van de huid. Bij een las was dit inderdaad het geval, maar bij twee andere niet. Dit kan betekenen dat het vaartuig geen duidelijke voor- of achtersteven had. De schuine lassen zijn 20 cm lang, en zijn aan beide uiteinden vastgezet met een rij spijkers. Inhouten In het ruim tussen de schotten zijn twaalf leggers op het vlak geplaatst, die op korte afstand van de kim eindigen (bijlage 3 B). Tegen de leggers staan kromhouten, zogenaamde zitters, die vanaf de bovenkant van de zijden een eind op het vlak doorlopen en zodoende een hechte verbinding vormen tussen vlak en zijden. De ruimte tussen de kromhouten is opgevuld met een kalf. De kromhouten zijn 14 tot 15 cm breed en hoog; de leggers en kalven zijn 12 tot 13 cm hoog en 14 tot 15 cm breed. De spantafstand is volkomen regelmatig en bedraagt 0,669 m, dat wil zeggen 2 voet en 1 duim (Amsterdamse voet van 11 duim is gelijk aan 0,2831 m). In voor- en achterschip is de plaatsing van de inhouten iets anders. Drie leggers lopen door over de kim en de insteker tot de tweede gang. Tegen deze leggers zijn andere leggers geplaatst met oplangers tot aan de bovenkant van de zijden. In het voorschip zitten twee doorlopende inhouten, waarvan de onderste met twee ijzeren bouten aan de Stevens is bevestigd en de bovenste met e£n bout. Aan de stevenzijde van ieder schot is een legger met twee oplangers geplaatst. Ieder inhout is in het algemeen met twee houten pennen per gang aan de planken van vlak en zijden vastgemaakt. De pennen zijn aan de uiteinden met een deutel of een ark vastgezet: aan de binnenkant van het vaartuig een ark en aan de buitenkant een deutel (bijlage 4 C ) . 22 Dwarsbalken De zijden waren verbonden door drie dwarsbalken, waarvan alleen de middelste is bewaard gebleven. Deze balk is 20 cm breed en 16 cm hoog. De balk rust in klampen die tegen de berghoutsgang zijn gespijkerd. Als verbinding zijn rozebouten van buiten af door de berghoutsgang geslagen en met krammen aan de dwarsbalken vastgemaakt (bijlage 4 C ) . Verder is los in het ruim een T-vormlg stuk ijzer gevonden, vergelijkbaar met de T stukken die bij het scheepswrak op kavel B 19 als verbindingsstuk boven op de dwarsbalk en de berghoutsgang zaten. Ieder balkeinde heeft aan voor- en achterzijde een 2,5 cm diepe en 3 cm brede inkeping, die van 15 tot 40 cm vanaf het uiteinde van de balk is aangebracht. In de inkepingen kon men planken leggen, die als een soort gangboord konden dienen. Op de middelste dwarsbalk was een inscriptie * ingekerfd een indicatie voor het bouwjaar en de plaats van herkomst, Amsterdam (figuur 14). Schotten Op o n g e v e e r 3 , 8 0 m v a n a f de u i t e i n d e n van h e t v l a k s t a a n s c h o t t e n . Het s c h o t i n h e t v o o r s c h i p i s opgebouwd u i t twee d e l e n ; een o n d e r s t u k 49 era hoog en 8 , 5 cm d i k , en een b o v e n s t u k , d a t n i e t c o m p l e e t w a s , met e e n d i k t e van 1 0 , 5 cm. Het b o v e n s t u k i s a a n de u i t e i n d e n b i j g e s c h a a f d t o t 8 , 5 cm. Aan de a c h t e r k a n t maken b e i d e d e l e n van h e t s c h o t v l a k w e r k , a a n de v o o r k a n t s t e e k t h e t b o v e n s t u k o v e r . Het s c h o t i s aan e e n l e g g e r met o p l a n g e r s v a s t gemaakt met 16 cm l a n g e s p i j k e r s ( d i k t e 0 , 8 cm; om de 12 c m ) . Aan w e e r s z i j d e n van h e t midden van h e t s c h o t z i j n twee klampen b e v e s t i g d met een t u s s e n a f s t a n d v a n 72 cm ( b i j l a g e 4 A ) . De klampen - 7 , 5 cm d i k en 45 era b r e e d - z i j n t e g e n h e t s c h o t v a s t g e m a a k t met d r i e r i j en s p i j k e r s ( d i k t e 1 cm, ora de 10 era); ze z i j n 5 era d i e p i n de l e g g e r i n g e l a t e n . V e r g e l e k e n met de klampen in h e t v o o r s c h i p z i j n de klampen i n h e t a c h t e r s c h i p i e t s l i c h t e r u i t g e v o e r d . Ze s t a a n op een o n d e r l i n g e a f s t a n d van 89 cm en z i j n 41 cm b r e e d en 5 cm d i k . 2.4. Indeling Het v a a r t u i g op k a v e l MZ 6 i s c o m p a r t i m e n t e n . De a f m e t i n g e n v a s t g e s t e l d , omdat h e t s c h i p ze b e d r a g e n o n g e v e e r 8 , 5 x 3 19 m3. x * 16x64 x d o o r de d w a r s s c h o t t e n v e r d e e l d i n d r i e van h e t ruim konden n i e t e x a c t worden e n i g s z i n s u i t v e r b a n d was g e r a a k t , maar x 0 , 7 5 m, r e s u l t e r e n d in een inhoud van 23 Figuur 13. Overzicht van de opgraving kavel MZ 6 van een modderschouw op — — 24 Figuur 14. Dwarsbalk k c met jaartal en wapen van Amsterdam mSSJ De vondsten die bij de opgraving te voorschijn zijn gekomen, bieden weinig houvast om te bepalen of er in voor- of achterschip nog een bergplaats is geweest met een plecht, zoals bij het scheepswrak op kavel B 19. 2.5. Voorwerpen Veel voorwerpen zijn niet in, maar verspreid rond het schip gevonden. Het is onduidelijk of de verspreide voorwerpen bij het schip horen of daar later terecht zijn gekomen. In deraeestegevallen gaat het ora aardewerkscherven. Het enige dat in aanmerking komt om nader te vermelden is een aantal pijpekoppen, waarvan twee in het voorste compartiment, en drie in het achterste zijn gevonden. De pijpekoppen worden op grond van de vorm en de afmetingen gewoonlijk omstreeks 1680-1700 gedateerd. Zoals in de volgende paragraaf zal blijken geeft het jaartal 1664 op een van de trekbalken het bouwjaar aan. Voor de datering van de ondergang van het schip zijn te weinig gegevens beschikbaar. Op grond van de datering van de pijpekoppen is het vaartuig waarschijnlijk rond 1700 vergaan. 2.6. Scheepstype De afmetingen van het vaartuig op kavel MZ 6, ontleend aan de reconstructietekening op bijlage 3 zijn: lengte over de Stevens 16,56 m, grootste breedte 3,78 en diepte 0,84. Afmetingen en constructie komen vrijwel overeen met die van het vaartuig dat in 1972 op kavel B 19 in Oostelijk Flevoland is opgegraven (hoofdstuk 1). 2.6.1. Bouwjaar en werf De gelijkenis met modderschuiten (paragraaf 1.5) en een inscriptie vormden de aanleiding om te zien of bij de Gemeentelijke Archiefdienst te Amsterdam gegevens waren te vinden over de bouw van modderschuiten in 1664 (REINDERS, 1978). De aanmaak van schuiten, die de stad nodig had voor het transport van stadsvuil, zand en modder viel onder verantwoordelijkheid van de Thesaurieren. Het resolutieboek van de Thesaurieren (THES.0RD. 2,176) vermeldt op 29 februari 1664: 'Hondert nieuwe schouwen te maken soo dubbelde als enckelde'. Uit het register valt op te maken dat het hier gaat om modderschouwen. De reden voor de aanmaak van dit grote aantal wordt helaas niet vermeld; het aantal blijkt zelfs nog te weinig, getuige de volgende opdracht (THES.ORD. 2, 195) op 3 September 1664: 'Jan Lucassen Root is geordonneert noch aen te maken 25 cleine schouwen'. Uit het bovenstaande blijkt dat men de bouw van de modderschouwen niet aanbesteedt, maar in eigen beheer laat uitvoeren door Jan Lucasz Root, de stadsschuitenmaker. 25 Latere opdrachten door de Thesaurieren voor de aanmaak van schouwen, waarvan tabel 1 een indruk geeft, worden meestal gegeven ter vervanging van versleten exemplaren. Soms voor uitbreiding van het aantal schouwen ten gevolge van een hogere produktie van de moddermolens. Tabel 1. De aanmaak van modderschouwen te Amsterdam Dubbele schouwen Enkele schouwen Dubbele en enkele schouwen 1664 1682 1683 1686 1688 1698 1707 - 30 8 4 12 25 - 24 6 100 16 In een resolutie van 27 januari 1666 wordt besloten om het Fabriekambt, waarvan de schuitenmakerswerf deel uitmaakt in de toekomst slechts te belasten met onderhoudswerk; nieuwe werken worden aanbesteed. Aan dit initiatief danken we een lijst van gebouwen en een vermelding van de stadsschuiten: 'Tot onderhout van stad sijn int gebruijck omtrent 440 a 450 soo groot als cleijn vaertuijgen bestaande in moddermolens, boeken, vlotschuijten, arcken, dubbelde en enckelde modderschouwen, vulnisschuijten en roeijschuijten soo groot als cleijn' (THES.ORD. 3,37V). Alle schuiten worden onderhouden op de stadsschuitenmakerswerf. Op 18 maart 1664 - enige weken na de opdracht om 100 modderschouwen te bouwen - betogen de onderfabriekmeester Gerrit Swanenburg en Jan Lucasz Root dat de schuitenmakerswerf op Marken, later Valkenburg genoemd, te klein is. De werf is evenmin geschikt om hout te sorteren, schuiten te bouwen en te kalefaten. Evenals de werf van de VOC wordt ook de stadsschuitenmakerij overgebracht naar Oostenburg (THES.ORD. 2,180V) De wens om nieuwe werken aan te besteden heeft ook tot gevolg dat men vaststelt hoeveel arbeidsvolk de stadsmeesters in dienst mogen hebben. Daaraan is het te danken dat we de bezetting van de schuitenmakerswerf kennen uit het jaar 1666 en uit 1682 wanneer de bezetting opnieuw wordt vastgesteld (tabel 2 ) . 26 Tabel 2. De bezetting van de schuitenmakerswerf in 1666 en 1682 (THES.ORD. 3,35 en 7,81) Meester schuitenmaker Ondermeester Timmerlieden Voor het breeuwen en teren van bruggen Pikstoker Sjouwers Schrijver Jongens Totaal 1666 1682 1 30 4 3 — 3 1 1 2S B 1 4 1 1 41 42 Niet op deze lijst staan de twee smeden, die ook op de werf werkzaam waren. 2.6.3. Functie Het havenfront van Amsterdam was over de hele lengte afgesloten door een dubbele rij palen met afsluitbare openingen; daarachter lagen de Walen, ligplaatsen voor schepen, eveneens door palen afgesloten. In dit rustige gedeelte tussen en achter de palen bezonk het slib dat dagelijks door de vloedstroom vanuit de Zuiderzee werd aangevoerd. De aanslibbing was een voortdurende zorg voor de stad, waarvoor men moddermolens en modderschouwen inzette, ressorterend onder de opzichter voor graaf- en modderwerken. Een duidelijke tekening van een moddermolen uit het begin van de achttiende eeuw staat afgebeeld in het Groot Volkomen Moolenboek, waarop het hele bedrijf aanschouwelijk is gemaakt (NATRUS 1734, XIV). De beweging van de rondlopende paarden wordt via tandraderen overgebracht op een as die op zijn beurt via tandraderen een ketting met houten planken in beweging brengt. Het onderste gedeelte van de ketting met houten planken loopt omhoog in een smalle houten goot, die men al naar gelang de diepte hoger of lager kan afstellen door middel van een windas op het middenschip. Door de moddermolen langzaam voort te trekken, met de houten goot op de juiste diepte, komt er voor de opening van de goot steeds een hap modder. De modder wordt door de rondgaande ketting met dwarsplanken naar boven geschoven en in een modderschouw uitgestort. De moddermolen, zoals hier beschreven, was vooral geschikt voor het opbaggeren van modder en slib, maar niet voor klei of zand. De modderschouwen dienden voor het transport van de modder naar de losplaats in de rietlanden ten westen van de stad; kleine of enkele schouwen transporteerden de modder van de kleine moddermolens, grote of dubbele schouwen, de modder van de grote modderschouwen. De kleine molens werden ingezet op ondiepe of moeilijk bereikbare plaatsen; overigens bestond er geen verschil. Tussen 1674 en 1682 heeft men gegevens verzameld over de vloedstroom, de aanslibbing en de produktie van de moddermolens. Op grond van deze gegevens berekende men dat twee 27 g r o t e en twee k l e i n e moddermolens nodig zouden z i j n om de haven van Amsterdam op d i e p t e t e houden. Voor het t r a n s p o r t van de modder waren 20 dubbele schouwen nodig b i j i e d e r e g r o t e molen en 30 enkele schouwen b i j i e d e r e k l e i n e raolen. Tot omstreeks 1850 heeft men op deze manier g e w e r k t . Dan l u i d e n de stoombaggerraolen en de o n d e r l o s s e r een nieuw t i j d p e r k i n , waarin men ook naar andere middelen zoekt ora de haven open te houden. Het i s n i e t d u i d e l i j k hoe de modderschouwen zo ver van Amsterdam z i j n v e r z e i l d g e r a a k t . W a a r s c h i j n l i j k z i j n de v a a r t u i g e n l o s g e s l a g e n , a f g e dreven en op de Zuiderzee gezonken. I n t e r e s s a n t i s in d i t geval de vermissing van twee v a a r t u i g e n in 1709: 'Alsoo ' t s e e d e r t den 28 j u n i j twee dubbelde modderschouwen b u i j t e n de O o s t i n d i s c h e Comp. boom gemerkt n o . 63 en n o . 91 s i j n v e r r a i s t , soo i s N i c o l . Muijden g e a u t h o r i s e e r t om een premie te s t e l l e n van v i e r dukatons op i d e r van d e s e l v e daer van aenwijsinghe kan werden gedaen' (THES.ORD. 1 0 , 1 4 5 V ) . Lijst van voorwerpen' 28 1/16 17/21 Aardewerk scherven Fragmenten van pijpen 22 23 Rond plaat je met rechthoekig gat, lood Visloodjes 24 25/26 27 28 29 T-vormig verbindingsstuk, ijzer Rozebout met krara, ijzer Fragment van een ijzeren voorwerp Spijkers, ijzer Pikhaak, ijzer 30/31 Fragmenten van bakstenen en plavuizen 32 Fragment van een schoen, leer * Afmetingen in cm. 3. Het onderzoek van een vuilnisschuit op kavel B 13 3.1. Verkenning en opgraving Op woensdag 21 September 1977 is een schip gevonden bij het leggen van drains in de wijk Punter in Lelystad. Bij een verkenning op donderdag 22 en vrijdag 23 September bleek dat een graafmachine een deel van het schip had geraakt; de rest van het scheepje was weinig beschadigd. In verband met de mogelijkheid tot verdere beschadiging bij voortgang van de werkzaamheden werd besloten om het vaartuig onraiddellijk in zijn geheel te ontgraven. Het onderzoek vond plaats van 26 tot en met 29 September 1977. Na de ontgraving is het schip opgemeten met meetlint en loodstok. De gegevens voor dit rapport zijn in 1979 uitgewerkt. 3.2. Ligging 3 . 2 . 1 . Topografische situatie De vindplaats van het scheepswrak lag in de wijk Punter in Lelystad; 140 m vanaf de Westerdreef en 15 m vanaf de tocht tussen de kavels B 13 en B 16 (fig. 15). Kaartblad 20 D, Lelystad-Haven; cobrdinaten 159.29/503.01. De plaats van de ondergang lag ongeveer 21 km ten noordwesten van Harderwijk. Voor de aanleg van de Afsluitdijk stond ter plaatse 3,7 m water (Hydrografische kaart 1921, gemiddeld laagwater). 3.2.2. Verstoring van het bodemprofiel Het bodemprofiel in figuur 16 geeft een overzicht van de onderscheiden geologische lagen waarin het scheepswrak is gelegen. De verspoelingslaag eindigt op de grens van de Zuiderzee- en Almere-afzettingen. Deze is opgebouwd uit zware klei, met aan de basis enkele zandlensjes, waarin kleine exemplaren van de Mya Arenaria voorkomen. Mogelijk loopt de schelprijke laag synchroon met de laag Zu III die door VAN DER HEIDE (1955) tussen 1660 en 1670 wordt gedateerd (zie ook paragraaf 1.2.2). De Mya Arenaria komt hier ter plaatse zeker niet voor het begin van de zeventiende eeuw voor (HESSLAND, 1946). Beide gegevens steunen de veronderstelling dat het schip in de eerste helft van de zeventiende eeuw is vergaan. 3.3. Constructie Het vaartuig op kavel B 13 is een platboomde schuit met een karveel gebouwd vlak en vallende Stevens, die een lichte kromming vertonen. De zijden staan haaks op het vlak en bestaan uit een gang. Twee schotten begrenzen het ruim. 3.3.1. Beschadiging Een gedeelte van de stuurboordzijde van het vaartuig en een gedeelte van het vlak zijn door een graafmachine beschadigd (bijlage 5 A). De 29 Figuur 15. Vindplaats van de vuilnisschuit Lelystad (kavel B 13) in de wijk Punter , m beneden maaiveld Zuiderzee afzetting Zuiderzeeafzetting zware slappe klei zware klei Figuur 30 16. Verstoring Almere-afzetting van het verspoelingslaag AM bodemprofiel Zu schelpri|k scheepswrak te beide Stevens waren weliswaar aanwezig, maar niet meer op het vlak bevestigd; ook de koppen van de boorden waren losgeraakt. In voor- en achterschip ontbraken enige kromhouten, zodat het verloop van de zijden in dat gedeelte van het schip moeilijk was vast te stellen. De rest van het vaartuig was weinig beschadigd met uitzondering van enige hoog gelegen delen die gedeeltelijk waren weggerot, zoals de schotten die het ruim afsloten. Het schip vertoonde geen beschadigingen die een verklaring kunnen geven voor de ondergang. 3.2.2. Verbanddelen van de romp De onderdelen van het schip - vlak, zijden, inhouten, Stevens - zijn gemaakt van eikehout met uitzondering van de schotten en gedeelten van de dubbeling, waarvoor grenenhout is gebruikt. Vlak en Stevens Het vaartuig heeft een recht vlak, waarvan de zijkanten tussen de schotten vrijwel evenwijdig lopen. De breedte op het vlak bij het voorschot bedraagt 2,33 ra; bij het achterschoL is de breedte 2,27 m. In voor- en achterschip lopen de zijkanten van het vlak met een ronding naar de Stevens (bijlage 5 C ) . Het vlak is opgebouwd uit zes naast elkaar gelegde planken met een dikte van 6 cm en een breedte van ongeveer 38 cm. De twee vlakplanken in het midden lopen voor en achter uit in een teen die aan het uiteinde recht is afgewerkt. Voor en achter zijn bij dit vaartuig moeilijk te onderscheiden. Omdat de naar het zuiden gerichte kant van het schip iets voller is, wordt aangenomen dat dat het voorschip is. Op en gedeeltelijk voor de twee middelste vlakplanken staan de Stevens. Beide Stevens hebben een zeer geringe kromming en zijn in doorsnede enigszins afgerond driehoekig. De vailing was niet exact te bepalen, ook niet nadat de Stevens, die van hun plaats waren geraakt, weer op het vlak waren gezet. De afmetingen van de Stevens zijn: voorsteven, lengte 80 cm (afgebroken), breedte 20 cm, dikte 16 cm; achtersteven, lengte 86 cm, breedte 18 cm, dikte 16 cm. Hieruit blijkt dat de voorsteven iets forser is dan de achtersteven. Voor het inlaten van de koppen van de boorden hebben beide Stevens een sponning: de voorsteven een enkele sponning over de voile lengte van de steven, de achtersteven twee sponningen, waarvan een over de voile lengte loopt en de tweede eindigt op ongeveer 10 cm van de bovenkant. Zijden De zijden van het schip zijn op een merkwaardige manier opgebouwd. Van steven tot steven loopt een enkele gang, waartegen aan de binnenkant tussen de ruimschotten een slijtplank is aangebracht en tegen de buitenkant een dubbeling (bijlage 5 D). De doorlopende gangen bestaan ieder uit drie eikehouten planken met een breedte van 50 cm en een dikte van 4 cm. 31 Tussen de ruimschotten hebben de zijden geen zeeg. In voor- en achterschip zijn echter twee inhouten bewaard gebleven, waarvan het ingekapte gedeelte respectievelijk 58 cm en 57 cm boven het vlak uitsteekt, met daarboven nog een kop van ongeveer 12 cm. Gezien de lengte van de Stevens en de genoemde inhouten hebben voor- en achterschip waarschijnlijk enige zeeg gehad. Bovendien was daar waarschijnlijk een extra gang aangebracht, ter breedte van de kop van 12 cm; van deze gang zijn echter geen resten gevonden. Het middenschip vertoont geen aanwijzingen voor een extra gang. Ook zijn op de koppen van de inhouten geen afdrukken van spijkers gevonden die kunnen wijzen op een potdeksel. Aan de binnenkant van de bovengenoemde doorlopende gang is tussen de ruimschotten een slijtplank aangebracht, die is gemaakt van eikehout, met een dikte van 4 cm. Ter hoogte van de ruimschotten loopt de slijtplank op niets uit. In een later stadium - in ieder geval niet tijdens de bouw van het schip - is een dubbeling aangebracht tegen de doorlopende gang. De dubbeling bestaat voor het grootste gedeelte uit een eikehouten plank met uitzondering van de ronding in het voorschip waar een grenenhouten plank is geplaatst met een breedte van 31 cm en een dikte van 2 cm. Deze laatste plank is bevestigd met drie rijen spijkers om de 12 cm; er zijn geen pennen gebruikt. In de ronding aan stuurboord in het achterschip is op -ie dubbeling nog een dunne grenen plank tegen de bovenkant van het boord gespijkerd (26 cm breed, 1,5 cm breed). Tussen plank en dubbeling is mos aangebracht. De dubbeling is tegen de doorlopende gang, de slijtplank en de inhouten vastgemaakt door middel van gemiddeld drie houten pennen. De doorlopende gang is met twee pennen (doorsnede 2 cm) aan slijtplank en inhouten vastgemaakt. Deze pennen lopen niet door de dubbeling heen, waaruit blijkt dat de dubbeling in een later stadium is aangebracht. Hier en daar is de dubbeling gespijkerd, kennelijk om de planken tijdelijk vast te zetten. In een strook van ongeveer 5 tot 10 cm vanaf de onderrand is over de gehele scheepslengte mos aangebracht als afdichting; zowel tussen de dubbeling en de doorlopende gang als tussen gang en slijtplank. De planken van de zijden zijn om de 8 cm tegen het vlak vastgespijkerd. Inhouten Voor het verband van het vaartuig is gebruik gemaakt van leggers, oplangers, kromhouten en kalven, alle gemaakt van eikehout. De vlakplanken en de planken van de zijden zijn in het algemeen met twee of drie eikehouten pennen aan de inhouten bevestigd (bijlage 5 D). 32 Ter plaatse van de schotten is een legger aangebracht, met pal daarnaast een legger met oplangers, waartegen de schotten zijn bevestigd. In het ruim tussen de schotten zijn zes leggers op het vlak geplaatst. De leggers sluiten niet geheel tegen de zijden aan, maar laten een ruimte over van 6 cm. Tegen iedere legger is een stel kromhouten, zitters, gezet die vanaf de bovenkant van de zijden tot op het vlak lo- pen en door middel van een schuine las tegen elkaar sluiten. Op sommige plaatsen is een kalf tussen de zitters geplaatst. In het middenschip zijn op een van de leggers oplangertjes gezet; de betekenis ervan is onduidelijk. In voor- en achterschip zijn ook leggers gebruikt met een stel zitters er tegenaan. In tegenstelling tot de zitters in het ruim lopen deze langs elkaar. Schotten Het ruim wordt afgesloten door twee grenenhouten schotten met een dikte van ongeveer 4 era. De schotten staan op een uitsparing in de leggers en zijn tegen de naastliggende legger met oplangers vastgespijkerd. Aan de andere zijde is langs het schot een lat op de legger gespijkerd (fig. 17 en 18). 3.4. Indeling Door de s c h o t t e n d i e h e t ruim a f s l u i t e n i s het schip in d r i e c o m p a r t i menten v e r d e e l d . De afmetingen van het ruim z i j n 3,80 x 2,30 x 0,32 m, zodat de inhoud van h e t ruim 2,8 m3 b e d r a a g t , waar nog enige ruimte t u s s e n de inhouten bijkomt. Bij de bespreking van de zijden i s a l gewezen op de s l i j t p l a n k e n aan stuurboord en bakboord. Ook op het v l a k komen tussen de l e g g e r s , dunne grenenhouten s l i j t p l a n k e n voor ( d i k t e 1,5 cm), d i e met enkele s p i j k e r s zijn vastgezet. Verspreid over het vlak van het schip kwamen scherven te v o o r s c h i j n v o o r a l van m a j o l i c a , d a t b i j scheepsopgravingen in de I j s s e l m e e r p o l d e r s weinig wordt a a n g e t r o f f e n , en scherven van rood aardewerk met g e e l , groen en b r u i n l o o d g l a z u u r . Verder g l a s , v u u r s t e e n , k n i k k e r s , pijpekoppen, een d u i t van 1620 en een s p e e l g o e d k a n o n n e t j e . Tijdens het onderzoek kreeg men de indruk d a t het h i e r ging ora r e s t e n van een l a ding ( s t a d s ) v u i l , n i e t a l l e e n vanwege bovengenoemde voorwerpen, maar ook omdat de grond d i r e c t op het vlak minder p r e t t i g rook. Het i s n i e t d u i d e l i j k of h e t s c h i p plechten heeft gehad. Op rond van enige afwijkende inhouten in v o o r - en a c h t e r s c h i p i s a l het verraoeden u i t g e s p r o k e n dat er een e x t r a gang of een berghout moet z i j n geweest. In v o o r - en a c h t e r s c h i p z i j n e n i g e g e s t a p e l d e r i j e n s t e n e n gevonden, waarvan de b e t e k e n i s o n d u i d e l i j k i s . Stenen die men zo nu en dan u i t het s t a d s v u i l haalde? 3.5. Voorwerpen' In de v o r i g e paragraaf i s a l gewezen op de majolica scherven die velden in scheepswrakken worden gevonden. Enige scherven behoorden t o t .ierkenbare s t u k k e n . De pijpekoppen d a t e e r t men op grond van vorm en afmetingen gewoonlijk omstreeks 1630-1650. * z i e de l i j s t van voorwerpen 33 34 Figuur 17. Achterschip van een vuilnisschuit Figuur 18. Achterschip met dwarsschot op kavel B 13 Het meest opmerkelijke voorwerp is een speelgoedkanonnetje, gemaakt van een legering van lood en tin. Het voorwerp heeft een lengte van 5,5 cm en een grootste doorsnede van 1,35 era. De onderdelen van het kanon zijn duidelijk herkenbaar, met uitzondering van de plaatsen waar enige slijtage en vervorming is opgetreden (fig. 19). Op grond van de datering van de duit, staat vast dat de schuit in ieder geval na 1620 is vergaan. Hoewel de scherven en pijpekoppen niet tot de inventaris van het schip behoren, mag men op grond van de datering van deze voorwerpen aannemen, dat de schuit in het tweede kwart van de zeventiende eeuw is vergaan. Deze gegevens sluiten aan bij de datering van de verspoelingslaag in het bodemprofiel (paragraaf 3.2.2.). schaal 1 : 1 Figuur 19. Speelgoedkanonnetje (8), gevonden in de vuilnisschuit 3.6. Scheepstype De opgraving van het scheepswrak in de wijk Punter betrof een platboomd vaartuig met een lengte over de Stevens van 9,32 m, een breedte van 2,52 m en een diepte van 0,52 m. De afmetingen zijn gebaseerd op een reconstructietekening (bijlage 3 ) . De zijden van het schip maken een haakse hoek met het vlak en bestaan uit een gang met aan de binnenzijde een slijtplank en aan de buitenzijde een dubbeling. Het ruim is afgesloten door twee schotten. Het vaartuig geeft de indruk van een kleine, stevig gebouwde werkschuit. Het moet zijn voortbewogen door het te bomen of te slepen, omdat ieder spoor van een mastgat ontbrak. De onderverdeling, de slijtplanken in het ruim - zowel op het vlak als tegen de zijden - en de resten van de lading wijzen er op dat het vaartuig is gebruikt voor het vervoer van (stads)vuil. Afbeeldingen van dergelijke schuiten zijn, voorzover kon worden nagegaan, onbekend. Wel vertonen afbeeldingen van de Amsterdamse vuilnisschuiten ook de haakse hoek tussen zijde en vlak. 35 Lijst van voorwerpen' 1/4 5 6 7 8 9 10/14 15 16 17 18 19 20/22 36 Scherven van rood aardewerk, steengoed en majolica Fragmenten van pijpen Drie knikkers Fragmenten vensterglas Speelgoedkanonnetje, tin 1 5,5 Slotplaatje van bijbelomslag?, messing Fragmenten van voorwerpen van lood, tin en brons Hazelnootdop Slijpsteen, revinienkwartsiet Vuursteen Leifragment Keitjes Bakstenen en fragmenten van dakpannen en vloertegels 23 Twee zwerfstenen 24 Schelpen 25 Duit, 1620 * afmetingen in cm 1 = lengte 4. Het onderzoek van een veenderijschuit op kavel B 51 4.1. Verkenning en opgraving Bij drainagewerkzaaraheden op kavel B 51 in Oostelijk Flevoland is in 1966 een schip gevonden. Na de melding vond een verkenning plaats, waarbij een lang, smal en klein scheepje is aangetroffen, met karveel gebouwde bodem en overnaads gebouwde zijden. Het onderzoek van het vaartuig vond plaats van 18 april tot en met 14 mei 1972. De opgraving gebeurde volgens de zogenaamde aangepaste kwadrantenraethode. Na bestudering van het bodemprofiel zijn de dammen verwijderd (fig. 23). Het onderzoek werd op 10 juni 1972 hervat, nadat was besloten om het schip volgens de conventionele manier op te meten en te tekenen en bovendien stereofoto's te nemen, om met behulp van fotogrammetrie tekeningen te maken. Na het onderzoek heeft het vaartuig enige tijd gediend als excursie-object, voordat het is verwijderd. Een opgravingsrapport van H. van Veen diende als uitgangspunt voor dit verslag. 4.2. Ligging 4.2.1. Topografische situatie Het schip is gevonden op kavel B 51 in Oostelijk Flevoland. De afstand van het schip tot de wegsloot bedroeg 248 ra en tot de sloot tussen de kavels B 51 en B 52 36 m (fig. 20). Kavel B 51 maakt nu deel uit van het boscomplex Gelderse Hout. Kaartblad 20 G, Lelystad; coordinaten 163.35/502.06. De plaats van ondergang lag ongeveer 18 km ten noordwesten van Harderwijk. Voor de aanleg van de Afsluitdijk stond ter plaatse 3,1 m water (Hydrografische kaart 1921, gemiddeld laag water). 4.2.2. Verstoring van het bodemprofiel* Het bodemprofiel ( f i g . 21) g e e f t een o v e r z i c h t van de o n d e r s c h e i d e n g e o l o g i s c h e lagen waarin het scheepswrak i s g e l e g e n . De v e r s p o e l i n g s l a a g e i n d i g t net boven de f i j n z a n d i g e mariene s c h e l p l a a g , d i e de b a s i s vormt van de Z u i d e r z e e - a f z e t t i n g . De o n d e r v e r d e l i n g , d i e in de Noordo o s t p o l d e r wordt g e h a n t e e r d voor de Z u i d e r z e e - a f z e t t i n g kan in O o s t e l i j k Flevoland n i e t worden a a n g e b r a c h t ( z i e p a r a g r a a f 1 . 2 . 2 . ) . Het i s e c h t e r n i e t u i t g e s l o t e n dat de f i j n z a n d i g e s c h e l p l a a g d e z e l f d e o u d e r dom h e e f t a l s de l a a g Zu I I I ( 1 6 6 0 - 1 6 7 0 ) . Daar de v e r s p o e l i n g s l a a g n e t boven de f i j n z a n d i g e s c h e l p l a a g (Zu I I I ) e i n d i g t , mogen we aannemen d a t het s c h i p aan het e i n d e van de z e v e n t i e n d e eeuw i s v e r g a a n . 4.3. Constructie Het s c h i p op k a v e l B 51 i s e e n p l a t b o o m d e s c h u i t met een k a r v e e l g e bouwd v l a k en r e c h t e r u i t v o r m i g e S t e v e n s , d i e e e n g e r i n g e v a i l i n g v e r t o n e n . De kim i s h o e k i g en de z i j d e n z i j n o v e r n a a d s gebouwd. Aan d e * d o o r R. K o o p s t r a , medewerker v a n d e s u b a f d e l i n g Bodemkunde 37 Figuur 20. Vindplaats Lelystad van de veenderijschuit m beneden maaiveld Figuur 38 21. Verstoring van het bodemprofiel op kavel B 51 bij bovenkant van de zijden z i j n een berghout en een binnenboord a a n g e bracht. 4.3.1. Beschadiging Het v a a r t u i g was r e c h t s t a n d i g afgezonken en t i j d e n s het onderzoek nog in goede s t a a t , met u i t z o n d e r i n g van een beschadiging in de ronding van het v o o r s c h i p aan bakboord, o n t s t a a n door drainagewerkzaamheden ( b i j l a g e 6 A). 4 . 3 . 2 . Verbanddelen van de romp De onderdelen van de romp z i j n a l l e vervaardigd van eikehout en z i j n o n d e r l i n g verbonden door houten pennen en s p i j k e r s . Vlak en Stevens Het vlak heeft een l e n g t e van 13,60 m en een b r e e d t e van 2,66 m. Het i s opgebouwd u i t v i e r gangen d i e met de z i j k a n t e n tegen e l k a a r z i j n g e p l a a t s t ( b i j l a g e 7 B ) . De vlakgangen z i j n onregelmatig van vorm en v a r i e r e n in b r e e d t e . Drie van de gangen b e s t a a n ieder u i t twee p l a n ken d i e z i j n verbonden door een schuine l a s . De d i k t e van de planken bedraagt 4,5 t o t 5 cm. Op de u i t e i n d e n van het v l a k en g e d e e l t e l i j k er voor z i j n b l o k s t e v e n s g e p l a a t s t , d i e doen denken aan twee zware r u i t v o r m i g e h o l d e r s met twee hoekpunten op de h a r t l i j n van het s c h i p . Ze z i j n r e c h t , hebben een g e r i n g e v a i l i n g en steken ongeveer 20 era boven het boord u i t . Aan w e e r s z i j d e n hebben de Stevens een sponning waar de koppen van de boorden in vallen. Zijden De zijden van het schip zijn overnaads gebouwd en bestaan uit twee gangen. De planken van het neerboord zijn 40 cm breed en 4,5-5 cm dik (bijlage 6 C en 7 D ) . De planken van het bovenboord hebben dezelfde dikte, maar zijn gemiddeld 17 cm breed. De twee planken overlappen elkaar 8 tot 10 cm en zijn aan elkaar vastgemaakt met spijkers die van buitenaf zijn ingeslagen (ora de 10 tot 12 cm). Tussen de planken is mos aangebracht. Inhouten Voor het verband tussen vlak en zijden zijn leggers en kromhouten gebruikt, in totaal 45 inhouten. Afwisselend zijn op het vlak een legger en twee kromhouten geplaatst. De leggers lopen van kim tot kim; de twee kromhouten van de bovenkant van het boord tot op het vlak, waar ze door een schuine las zijn verbonden (fig. 24). De lassen vallen beurtelings aan stuurboord of aan bakboord van de hartlijn van het schip om de zwakke punten te verdelen. De dikte van de inhouten vari- 39 Figuur 40 22. Overzicht van de opgraving kavel B 51 van een veenderijschuit op eert van 8 tot 10 cm en de breedte van 10 tot 12 cm; In voor- en achterschip van 15 tot 20 cm. Op sommige plaatsen zijn ter versteviging extra kromhouten aangebracht. Alle kromhouten zijn bewerkt overeenkomstig de vorm van de overnaadse zijden en zijn aan het boveneinde afgeschuind met uitzondering van vier stel kromhouten in voor- en achterschip (fig. 22). Bij de bespreking van het binnenboord komen we hierop nader terug. Zaathout Op de inhouten is een zaathout bevestigd, dat 80 cm vanaf de voorsteven begint, en 70 cm vanaf de achtersteven eindigt. Het zaathout bestaat uit drie lengtes die door verschillende lassen zijn verbonden: in het voorschip door een haaklas en in het achterschip door een schuine las. De dikte van het zaathout varieert van 7 tot 8 cm en de breedte van 30 tot 32 cm. Binnenboord en berghout Over de gehele scheepslengte zijn de zijden voorzien van een binnenboord, dat in doorsnede driehoekig is (dikte 17,3 cm en breedte 32 cm). Het binnenboord dient ter versterking van het langsverband en ter afdekking van de koppen van de kromhouten, waartoe de koppen aan de bovenzijde zijn afgeschuind (bijlage 6C en 7D). Het binnenboord bestaat aan beide zijden uit drie delen: een lang stuk op het rechte gedeelte en twee korte stukken in de kromming van van voor- en achterschip. In de kromming houden vier stel brede kromhouten het binnenboord op zijn plaats. Aan de binnenzijde lopen deze kromhouten tot aan de bovenkant van het binnenboord, zoals op fig. 22 duidelijk is te zien. Langs de buitenkant loopt aan beide zijden een berghout met een dikte van 7,5 tot 8 cm en een breedte van 17 cm. De berghouten lopen buiten de stevens langs en sluiten tegen elkaar aan. Berghout, binnenboord en kromhouten zijn onderling verbonden door eikehouten pennen (bijlage 6C). Voor- en achterplecht Het vaartuig op kavel B 51 heeft een voor en achterplecht. De plechten worden ieder ondersteund door twee dekbalken; een dwarsscheeps op ongeveer 1,20 m vanaf de stevens (22 cm breed, 8 era dik) en een vanaf de steven naar het midden van de dwarsscheepse dekbalk (13 cm breed en 5 era dik). De dwarsscheepse dekbalk ligt in een uitsparing in de zware kromhouten. In het midden heeft de balk een uitsparing waar het uiteinde van de andere balk in past (bijlage 7B). De plechten zelf bestaan uit drie dwarsscheeps gelegde planken met een breedte van 40 cm en een dikte van 4 cm; ze rusten op de dekbalken en op een uitsparing van het binnenboord. De plechten liggen op dezelfde hoogte als de bovenkant van de zijden, zodat voor- en achterschip een 41 Figuur 23. Opgraving volgens de aangepaste kwadratenmethode wty 42 Figuur 24. Stuurboordzijde met leggers, kromhouten en binnenboord massieve aanblik bieden. De planken van de plechten zijn op de balken en het binnenboord vastgespijkerd. 4.4. Indeling Het ruim tussen voor- en achterplecht neemt het grootste gedeelte van het schip in beslag. De afmetingen van het ruim zijn 11 x 2,4 x 0,5 ra, zodat de inhoud ongeveer 13 m3 bedraagt, waar nog enige ruirate tussen de spanten bijkomt. Verspreid over het vlak zijn veen- of turfresten gevonden. Voor- en achterplecht neraen slechts weinig ruimte in. De ruirate onder de plechten is aan de kant van het ruim open en kan nauwelijks als bergruirate hebben gediend. De voorwerpen die in het schip zijn gevonden kunnen hierover ook geen duidelijkheid verschaffen. Het betrof een gering aantal dat verspreid over het vlak lag; slechts een schoen is onder de voorplecht gevonden. 4.5. Voorwerpen Slechts enkele voorwerpen komen in aanmerking om nader te vermelden. Een houten schop is vermoedelijk gebruikt om te hozen, of om de lading tussen de inhouten uit het vaartuig te scheppen. Verder zijn een grape, een testje en een deksel gevonden (fig. 25). Op grond van de vondsten is het niet mogelijk om de ondergang van het schip te dateren. De verstoring van het bodemprofiel wijst op een ondergang aan het eind van de zeventiende of het begin van de achttiende eeuw. 4.6. Scheepstype Het hiervoor beschreven vaartuig heeft de volgende afmetingen: lengte over de stevens, 14,45 m, breedte 2,98 ra en diepte 0,66 ra. In het zaathout, dat over de inhouten is gelegd, zijn geen sporen van een mastgat gevonden, zodat we mogen aannemen dat het vaartuig werd voortbewogen door het te bomen. Mogelijk is het brede binnenboord daarbij gebruikt om over te lopen. In het ruim van het schip is tijdens het onderzoek een 6 cm dikke laag veen- of turfresten tussen de inhouten gevonden. Op grond hiervan mogen we aannemen dat het onderzochte schip bij een veenderij is gebruikt, of bij het vervoer van turf. In het foto-archief van het Museum voor Scheepsarcheologie te Ketelhaven zijn twee foto's aanwezig van een schip dat voor 1945 is opgegraven; verdere gegevens ontbreken (nrs. 16572 en 16577). Uit de foto's blijkt duidelijk dat het schip identiek is aan het schip dat op kavel B 51 is onderzocht. Afbeeldingen van dergelijke veenderijschuiten zijn niet gevonden. 43 •" CL Figuur 25. Verschillende a. b. c. d. 44 voorwerpen test (3) kookpotje (4) deksel (1) schop met korte steel gevonden (10) in de veenderijschuit Lijst van voorwerpen' 1. 2. 3. 4. 5/8 9 Deksel, rood aardewerk Fragment van een test, rood aardewerk Test, rood aardewerk Kookpotje (grape), rood aardewerk Aardewerkscherven Glasscherven h 8,8 h 12,5 10 Schop met korte steel, eikehout 1 35,1 11 Fragment van een ketting, ijzer 12/14 Schoenen 15 16 17 18 19 Beenderen van rund, varken en vogel Stukken turf Stuk lood Steen, kwartsiet Kleine mosselschelpjes *afmetingen in cm 1 = lengte h = hoogte d = doorsnede d 15,5 45 46 Summary In 1941, during the reclamation of the Northeastern Polder, the first investigations Into the nautical archeology of the Ijsselmeerpolders were initiated. Since then, about 150 vessels have been systematically investigated, among which several seagoing cargo-vessels, cargo-boats for inland navigation, fishing-boats, an armed 'tjalk' and a number of flat-bottomed vessels. In this publication four working vessels, all dating from the 17th century, are discussed. They were used for the transportation of different loads: mud, refuse and dredged-up peat or turf. One mudbarge was found in Southern Flevoland, another mud-barge, a dust-boat and a peat-barge in or near Lelystad in Eastern Flevoland. All four vessels are flat-bottomed and hard-chined throughout, and are moved forward by punting. The main data on the four vessels are mentioned in table 1. Unless otherwise stated, all parts are made of oak. Table 1. Main data on the four vessels. Dimensions in m. LOT NUMBER B 19 MZ 6 B 13 B 51 OVERALL LENGTH 16.32 16.56 9.32 14.54 BEAM DEPTH 3.92 3.78 2.52 2.98 0.80 0.84 0.52 0.66 DATE OF CONSTRUCTION 1664 DATE OF WRECKAGE 1700 1700 1650 1700 EXCAVATION OF A MUD-BARGE AT LOT B 19 IN FLEVOLAND During draining works in 1966, a mud-barge was found at lot B 19 at the site where later a quarter of Lelystad was built that happened to be called Schouw (Barge). The vessel was investigated in 1972. Except for the slightly damaged port-side aft, the ship is reasonably well preserved, having been buried in the sand used for stabilizing the ground before building can start. The bottom consists of seven planks of about 0.05 m thick, lying flush; five of them are 0.40 m wide, the other two 0.10 m. Most planks consist of two parts, joined by a scarf amidships. The central bottomplank is narrowed at the ends. On and partly in front of this bottomplank stem and stern are placed. They are straight and show a considerable rake. The dimensions are: length 1.60 m, width 0.28 m and thickness 0.30 m. The sides of the vessel are clinker-built and consist of two strakes, 0.04 to 0.05 m thick, with a wale strake, 0.09 ra thick, on top. The strakes overlap by 0.08 m and are nailed together. The wale strake is adjusted to the underlying strake with a notch. Fore and aft, stealers fill up the triangular space between the bottom and the lower strake. Floor timbers, placed on the bottom of the mud-barge, extend to the 47 bilge. On port and starboard naturally grown timbers extend from the top of the sides to the bottom, and are placed right beside the floor timbers. Chocks fill up the space between the naturally grown timbers. All ribs are fastened to the planks of bottom and sides with trenails, usually two per plank. All trenails are wedged with 'deutels' at the outside and 'arken' at the inside. About 2.50 m from the ends of the bottom there are two bulkheads, attached to the wale strake with strong bolts. Fore and aft is a deck, resting on six deckbeams and the bulkheads. Above the hold three cross-beams, made of pine-wood, have been used to strengthen the connection between the sides. On top of the beams, near the sides, there are excavations in which to put boards to walk on when punting the barge. No artefacts have been found that can give sufficient information on the date of wreckage. The most remarkable objects are two wooden scoops and a pair of mud-boots that have undoubtedly served for the discharging of the mud. The disturbance of the soil profile tells us that the vessel was wrecked at the end of the 17th or the beginning of the 18th century. During the excavation the archeologists, acquainted with an old illustration by Reinier Nooms, showing a mud-mill and several mudbarges, already expressed the hypothesis that the vessel might have been used for the transportation of mud. EXCAVATION OF A MUD-BARGE AT LOT MZ 6 In 1971, during land-developing activities at lot MZ 6 in Southern Flevoland, a second mud-barge was found. It was investigated in 1977. In the meantime, the top part of the ship had rotten away due to a lowering of the groundwater level, in order to prepare the former seabottom for cultivation. Before the excavation of the second mud-barge had been completed, it had become clear that it was practically identical to the one found earlier at lot B 19, except for a few small differences (the dimensions of some of the parts and the number of bottomplanks did not correspond); we will not discuss this further. As in the vessel found at lot B 19, three cross-beams connected the sides above the hold, of which only the central one had been preserved; it carried an inscription*. The supposition that this inscription related to the year of construction and the Amsterdam Arms has been confirmed by archival investigations. The book of resolutions of the Thesaurieren reveals that in 1664 the city's ship builder Jan Lucasz. Root was ordered to build 100 mud-barges. For the first time it was possible to determine the year of construction of a vessel excavated in the Ijsselmeerpolders (REINDERS, 1981). * 48 x 16x64 x The mud-barges were built on the Municipal Ship-yard that in the same year had moved from Marken to Oostenburg, one of th newly acquired parts of the town, where the Admiralty and VOC yards were already established. Judging by the pipe-bowls and potsherds and by the disturbance of the soil-profile, the vessels at lots MZ 6 and B 19 must have been wrecked In the same period: the end of the 17th or the beginning of the 18th century. It is not clear how these mud-barges came to be so far from Amsterdam; they probably broke adrift and sank in the Zuiderzee. At the end of the 17th century mud-barges played an important role in the organization of the town's mud-works. Every year, 200,000 m3 of silt settled inside and in front of the IJ, an inlet of the Zuiderzee. Mud-mills have been used to deepen the harbour, and mud-barges to transport the mud to a dump. EXCAVATION OF A DUST-BOAT AT LOT B 13 IN FLEVOLAND In 1977, during the construction of a quarter in Lelystad called 'Punter', a dust-boat was found as drains were being Installed at lot B 13. Immediately after the discovery, the vessel was investigated. It turned out that the dragline had only damaged part of the bottom and of the starboard side. The bottom consists of six planks, 0.38 m wide and about 0.06 m thick, lying flush. Stem and stern are placed on and partly In front of the two central bottomplanks. Stern dimensions are: length 0.86 m, width 0.18 m and thickness 0.16 m. The length of the stem could not be determined, as the top part missed. Its width is 0.20 m and its thickness 0.16 m. The sides of the ship consist of only one strake divided into three parts, 0.50 m wide and 0.04 m thick. On the inside of this strake, between the bulkheads bordering the hold, a wearing- board of about 0.04 m thick is placed, and on the outside a sheathing was fastened later on. In the hold, six floor timbers are placed that don't extend all the way to the sides. Right beside the floor timbers, naturally grown timbers extend from the top of the sides to the bottom, joined by a scarf. Chocks fill up the space between some of the naturally grown timbers. Fore and aft, the naturally grown timbers run alongside each other. The hold of the vessel is bordered by two 0.04 m thick bulkheads made of pine-wood. In the hold, on the bottom, 0.015 m thick wearing-boards are nailed between the floor timbers. Scattered around the bottom were potsherds, pipe-bowls, marbles, a coin dating from 1620 and a toy gun. The nature of these objects, combined with the foul smell of the inside of the ship, brought about the impression that the load had consisted of town refuse. The pipe-bowls are dated 1630-1650, so it is likely that the dust-boat was wrecked around 1650. 49 EXCAVATION OF A PEAT-BARGE OF LOT B 51 IN FLEVOLAND In 1966, during draining activities at lot B 51 in Flevoland, a peatbarge was found. Today, the lot is part of the wooded area Gelderse Hout east of Lelystad. The vessel was excavated in 1972. The bottom of the ship consists of four planks placed side by side. The planks are irregularly shaped and vary in width; they are 0.045 to 0.05 m thick. At the ends and partly in front of the bottom, stem and stern are placed. They are straight and slightly raking. The sides are clinker-built and consist of two strakes of 0.045 to 0.05 m thick. The width varies, the lower strake being 0.40 m wide and the upper strake 0.17 m. Lower and upper strake overlap by 0.08 to 0.10 ra and are nailed together. A floor timber and two naturally grown timbers are alternately placed on the bottom. The floor timbers extend from bilge to bilge; the two naturally grown timbers extend from the top of the sides to the bottom where they are connected by a scarf. Some additional naturally grown timbers are used for extra strength. Across the ribs a keelson is placed, 0.07 to 0.08 ra thick and 0.30 to 0.32 ra wide. On the outside of the vessel, a wale of about 0.08 m thick and 0.17 m wide extends along the top of the sides. On the inside, a triangularly shaped inwale of 0.17 ra thick and 0.32 m wide extends along the sides. Wale, inwale and strakes of side and bottom are joined by trenails. Fore and aft, there is a deck resting on two beams. The space underneath the decks is directly connected with the hold. During the excavation, a 0.06 m thick layer of peaty remnants was found on the bottom between the ribs. It is assumed, that the boat was used for the transportation of dredged-up peat or of peat-blocks through narrow canals. The disturbance of the soil-profile establishes the moment of wreckage at the end of the 17th or the beginning of the 18th century. In the Archives of photographs of the Ketelhaven Museum there are two pictures of an identical vessel excavated before 1945. There are no further details on this vessel. 50 Bronnen en literatuur BRONNEN (Gemeentelijke Archiefdienst van Amsterdam) Thes. Ord. 2 : Archief thesaurieren ordinaris, inventarisnummer 2. LITERATUUR Heide, G.D. van der, 1955: Scheepsopgravingen in het Zuiderzeegebied Intern rapport Afd. Oudheidkundig Bodemonderzoe van de Directie van de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken) Zwolle. Hessland, I., 1946: On the quaternary Mya Period in Europe. Arkiv fbr Zoologi 37 A, 8, p. 1-51. Natrus, L. van e.a., 1734: Groot volkomen moolenboek. Amsterdam. Noom, Reinier, 1970: Verscheyde schepen en gesichten van Amstelredam (ca. 1660) Alphen aan den Rijn (heruitgave 1970). Reinders, H.R., 1978: Modderwerk. Het uitdiepen van de haven van Amsterdam in de tweede helft van de zeventiende eeuw. R.IJ.P.-rapport 1978 - 19 Abw, Lelystad. Reinders, H.R., 1981: Mud-Works. Dredging the port of Amsterdam in the 17th century. International Journal of Nautical Archaeology and Underwater Exploration 10, p. 229-238. 51 52 Verantwoording 1. O n d e r z o e k modderschouw op k a v e l B 19 Melding Verkenning Onderzoek Verslag Uitwerking gegevens Fotogrammetrie Tekenwerk Foto's Nummers v o o r w e r p e n Fotonummers Dianummers : 1 9 6 6 , B. H a a y e r : 3 november 1966, B. v a n D a l e n , S. J a a r s r a a , H. van Veen : 2 mei 1972 - 24 mei 1972, 14 j u n i - 7 j u l i 1972 S . d e J o n g , K. V l i e r m a n , F . J . T j a l l i n g i i : S. de Jong ( a a n t e k e n i n g e n ) , H.R. R e i n d e r s : K. V l i e r m a n , P . B . Z w i e r s : J . A . G . M u s t e r t , A.H. P o l d e r m a n ; opname N.F.M. Bergen Henegouwen ( M e e t k u n d i g e D i e n s t Rijkswaterstaat) : Kartografie Wetenschappelijke Afdeling : J . V . P o t u y t , L. van D i j k : OB 1 9 / 1 - OB 19/49 : 44057 - 44079 : 40638/9, 40642/3, 40645/6, 40648-40653, 40657, 40730, 40732-40734, 40736-40738 2 . O n d e r z o e k modderschouw op k a v e l MZ 6 Melding Verkenning Onderzoek : mei 1 9 7 1 , P. van d e r Meer : 11 mei 1 9 7 1 , K. V l i e r m a n , H. van Veen : 18 a p r i l - 9 mei 1977, L. v a n D i j k , J . van d e r Land, H.R. R e i n d e r s , K. V l i e r m a n , H. v a n Veen, P . B . Z w i e r s Verslag : H.R. R e i n d e r s , P . B . Z w i e r s : H. van Veen, K. V l i e r m a n , P . B . Z w i e r s Uitwerking gegevens : J . A . G . M u s t e r t , J . K r o n e n b e r g , opname Fotogrammetrie N.F.M. Bergen Henegouwen ( M e e t k u n d i g e D i e n s t Rijkswaterstaat) : Kartografie Wetenschappelijke Afdeling Tekenwerk : a l s B 19 Foto's I n l i c h t i n g e n o v e r m o d d e r s c h o u w e n : H. E r n s t , G e m e e n t e l i j k e A r c h i e f d i e n s t t e Amsterdam Nummers v o o r w e r p e n : ZM 6 / 1 - ZM 6 / 3 2 56205-56222 Dianummers : 63149-63160 3 . Onderzoek v u i l n i s s c h u i t Melding Verkenning Onderzoek Verslag Tekenwerk Foto's Nummers v o o r w e r p e n Fotonummers Dianummers op k a v e l B 13 21 September 1 9 7 7 , K o r t l e v e r 22 S e p t e m b e r 1977, H. van Veen 2 6 - 2 9 S e p t e m b e r 1 9 7 7 , a l s o n d e r z o e k MZ 6 H.R. R e i n d e r s , K. V l i e r m a n , P . B . Z w i e r s a l s MZ 6 a l s B 19 OB 13/1 - OB 13/25 57454-57475 64113-64132 53 4. Onderzoek veenderijschuit op kavel B 51 Melding Verkenning Onderzoek Verslag Uitwerking gegevens Fotogrammetrie Tekenwerk Foto's Nummers voorwerpen Fotonummers Dianummers : november 1966, B. Haayer : 18 november 1966, B. van Dalen, H. van Veen, S. Jaarsma : 18 april - 14 mei 1972, J. Kuipers, F.J. Tjallingii, H. van Veen, K. Vlierman : H.R. Reinders, H. van Veen : als MZ 6 : als B 19 : als MZ 6 : als B 19 : OB 51/1 - OB 51/18 : 43835-43863, 44551-44555 : 40565, 40568-40578, 40640/1, 40644, 40647, 40654-40656 Manuscript afgesloten op 10 oktober 1980. 54 Verklarende woordenlijst Ark houten wig die in het uiteinde van een houten pen wordt geslagen om deze beter vast te zetten Berghoutsgang gang van grotere dikte dan de overige, ter bescherming van het schip en ter versteviging van het langsverband Binnenboord balk aan de binnenzijde van de bovenste huidgang ter versteviging van het langsverband en ter afdekking van de koppen van de Inhouten Boezemschop houten schop met opstaande rand om modder uit een schuit te scheppen Breeuwnaad naad die voor het breeuwen gedeeltelijk is verwijd Deutel vierkante houten plug die in het uiteinde van een houten pen wordt geslagen om deze beter vast te zetten Dubbeling dubbele wand Fabriekambt benaming voor de dienst die was belast met de stadswerken en het onderhoud van de stadsgebouwen (Amsterdam; vergelijkbaar met Publieke Werken) Gang reeks in elkaars verlengde liggende planken van vlak, huid of wegering, die door een las zijn verbonden Geergang in een punt uitlopende gang in voor- en achterschip (Petrejus 1977, 2 9 ) ; ook wel insteker of aflopende gang Inhouten verzamelwoord voor de stukken hout die het geraamte van een schip vormen en zorgen voor het dwarsverband van het schip en het verband tussen de planken onderling Insteker zie geergang Kalf stuk hout gebruikt als stopstuk; stuk hout dat de ruimte tussen twee inhouten opvult Karveel constructie van de scheepshuid, waarbij de zijkanten van de planken tegen elkaar sluiten Kim overgang tussen vlak en zijde van een schip; rond of hoekig Kot bergplaats onder de plecht van een klein vaartuig 5!> 56 Kromhout kroragegroeid stuk h o u t , g e b r u i k t voor het v e r band t u s s e n v l a k en z i j d e n Legger r e c h t s t u k h o u t , g e b r u i k t voor het verband t u s sen de delen van het vlak en de k i e l Loggat g a t in de inhouten op het v l a k voor het d o o r l a ten van water Moddermolen v a a r t u i g ora modder en s l i b op te baggeren Modderschouw werkschuit voor het vervoer van modder Neerboord o n d e r s t e gang van de z i j d e Onderfabriekmeester persoon b e l a s t met het o p z i c h t van de s t a d s g e bouwen Oplanger staand inhout d a t d i e n t t o t v e r l e n g i n g van een kromhout of van een legger Overnaads c o n s t r u c t i e van de scheepshuid waarbij de planken e l k a a r overlappen Pen houten pen, voor de verbinding tussen de huid en de inhouten Plecht dekje in v o o r - en a c h t e r s c h i p van een k l e i n vaartuig Potdeksel plank over de koppen van de i n h o u t e n , om het inwateren te voorkomen en het langsverband t e versterken Rozebout bout met g r o t e kop en nokken, waarover krammen werden g e s l a g e n om de bout v a s t te z e t t e n Slijtplank e x t r a plank op het vlak of tegen de z i j d e n , om s l i j t a g e tegen t e gaan b i j het u i t s c h e p p e n van modder of s t a d s v u i l Vailing a f s t a n d tussen het ondereinde van de steven op de k i e l en de voet van een l o o d l i j n van het boveneinde van de steven n e e r g e l a t e n op het v e r lengde van de k i e l Vlak de bodem van een s c h i p , opgebouwd u i t een a a n t a l vlakplanken Walen l i g p l a a t s voor schepen, afgeschermd door een r i j palen (Amsterdam) Zitter kromhout d a t tegen de legger wordt g e p l a a t s t voor het verband tussen v l a k en zijden In de reeks Flevoberichten zijn na 1974 verschenen: 101. SCHEER, A- VAN DER. Over de te verwachten Inklinking van de gronden ln het Markerwaardgebied na drooglegging. Lelystad, 1975. 102. VERKENNINGEN Markerwaard. Lelystad. 1975. 103- FOKKENS, B. Verslag over het bedrljfsjaar 1973 van het grootlandbouwbedrijf van de Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders ln Flevoland. Lelystad, 1975. 104. JONG, J. DE. Bulrush and reed ponds. Lelystad, 1975. 105. SMOOK, A.A.H. De Invloed van ultstel van de oogst op opbrengst en kwaliteit van granen en koolzaad. Lelystad, 1975. 106. VEN, G.A. Over de bepaling van de geohydrologische bodemconstanten uit een tweetal pompproeven ln de zuidlob van Zuidelijk Flevoland. Lelystad, 1975. 107. AKKERMAN, J. en J. VAN DER SNEE. Jaarverslag van de fruitteeltbedrijven in eigen beheer ln Oostelijk Flevoland; boekjaar 1973/1974. Lelystad, 1975108. VELDHUIS, G. Verslag over het bedrijfsjaar 1974 van de bedrijfseenheden A 93 en C 49 in het stadsgebied van Lelystad. Lelystad, 1976. 109. NAWIJN, K.E. en F.H. VAN DER VEEN. Almere 250.000 mensen in 25 jaar? Lelystad, 1976. 110. B0ELES, J.E. De bestuurlijke organisatie van de Parijse vllles nouvelles. Lelystad, 1976. 111. PUTTEN, C. VAN en L.A. TADEMA. Verslag over het bedrijfsjaar 1974 van de landbouwkundige exploitatie door de Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders. Lelystad, 1976. 112. BRUNING, H.A. Herziene prognoses voor de recreatie in het Lauwerszeegebied. Lelystad, 1976. 113. HAPEREN, H.J. VAN en J.J.P. SCHENK. De belangstelling voor Almere. Wie zijn ze, wat willen ze. Lelystad, 1976. 114. FOKKENS, B. Bedrijfsplanning voor de tijdelijke landbouwkundige exploltatles ln het Lauwerszeegebied. Lelystad, 1976. 115. LIEROP, M.J.M. VAN. Voorstel baslsplan voor de openbare verlichting in Almere-Haven. Lelystad, 1976. 116. VIS, J. Beheersplan voor de boswachterij Spljk-Bremerbergbos voor de periode 1975-1985. Lelystad, 1976. 117. FOKKENS, B. en A.A.H. SMOOK. De opbrengst van winterkoolzaad in relatie tot de zwadmaalcapaclteit. Lelystad, 1976. 118. STRUCTUURNOTA wijk 4 Lelystad. Lelystad, 1976. 119. ABCOUWER, N.F. De stuwende werkgelegenheid in het Gooi e.o. 1960-1973. Lelystad, 1977. 120. HUISMAN, P.J. Inzaai en onderhoud van de grasmat op de dijken. Lelystad, 1977. 121. SLAGER, P. De ontwikkeling van de vegetatie in de Lauwerszee van het droogvallen (1969) tot en met 1975. Lelystad, 1978. 122. STADSVERWARMING Almere. Lelystad, 1977. 123- V00RTMAN, B.R. De ontwatering van enkele wegen in Lelystad. Lelystad, 1977. 124. OMMEREN, A.G. VAN, K.F- POSTHUMUS en L.S. GROOT KOERKAMP. De uitgaande pendel van Lelystad en omstreken in 1976. Lelystad, 1977. 125. SCHONK, M.K.A. Onderzoek naar de tijd en rulntebestedlng in Lelystad. Lelystad, 1977. 126- ONTWERP Almere-Stad. Lelystad, 1977. 127. BOUWMAN, J.E.G. en E. SCHULTZ. Berekening van de niet-stationaire stroming ln de waterlopen in stedelijk en landelijk gebied. Lelystad, 1978. 128- M. SPIERINGS e.a. De economische ontwikkeling in de Zuidelijke Ijsselmeerpolders. Lelystad, 1977. 129. FOKKENS, B. en C. VAN PUTTEN. Verslag van de resultaten in het bedrijfsjaar van de tijdelijke bouwkundige exploitatie op het grootlandbouwbedrijf en A 93 in Flevoland en in het Lauwersmeergebied. Lelystad, 1977. 130. STUDIE t.b.v. de Inrichting van het Lauwerszeegebied. Lelystad, 1981. 131. REITSMA, T j . Facetplan voor de bestemming natuur in de voormalige Lauwerszee. Lelystad, 1981. 132. BEDRIJFSECONOMISCHE rentabiliteitsstudie railverbinding Almere. Lelystad, 1977. 133. ZUIDEMA, F.C. Urban hydrological modelling and catchment research in the Netherlands. Lelystad, 1977. 134. GROOTLANDBOUWBEDRIJF, Het, van de Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders. Lelystad, 1978. 135. DIJK, W. VAN, H. HENGEVELD en A. OVERWATER. Onderzoek naar de wijze van bouwrijpmaken in twaalf plaatsen in Nederland. Lelystad, 1977. 136. KANT, N.F. VAN DER and S. SPANJER. Operational aspects of subsurface drainage in the Ijsselmeerpolders in the Netherlands. Lelystad, 1978. 137. SLAGER, H. Groei en productie van enkele appelrassen bij variatie in kwelsterkte (Y-raai, Oostelijk Flevoland). Lelystad, 1978. 138. AKKERMAN, J. en A. VAN DER SNEE. Jaarverslag van de fruitteeltbedrijven in eigen beheer in Oostelijk Flevoland 1974-1975. Lelystad, 1978. 139. NICOLAI, J. Het geluid langs de Almere-spoorlljn. Lelystad, 1978. 140. VERSLAG van het onderzoek van een vissersschip op kavel W 10 in Oostelijk Flevoland. Lelystad, 1978. 141. HEIDEN-OVERWEEL, P.F. VAN DER. De verhuisbeweglng naar de nleuwbouw in Lelystad ln de periode 1974-1976. Lelystad, 1978. 142. OTTERLO, G.J. VAN en L.B. NIJBORG. Inventarisatie arbeidsaanbod en uitgaande pendel van Lelystad en Almere in 1978. Lelystad, 1979. 143. SCHEER, A. VAN DER. De verhouding (b) tussen het waterbindend vermogen van organische stof en van de lutumfractle in verschillende afzettingen in het IJsseimeergebied. Lelystad, 1979. 144. HABEKOTTE, A. Onderzoek met fosfaatbemesting in Flevoland door de Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders. Lelystad, 1979. 145. VRIES, E. DE. Het spelende kind in woongebieden plantage en Hofstede te Lelystad. Lelystad, 1979. 146. HUNER, E. Volkstuinen in Lelystad. Lelystad, 1979. 147. STRUKTUURPLAN Almere-Stad. Lelystad, 1979. 148. WEPEREN, J.R. VAN en R.P. VERWAIJEN. Mlgratie-onderzoek Lelystad in de periode 1972-1976. Lelystad, 1979. 149. BOELENS, J.J. Het verloop van de maaiveldsdaling in de Wieringermeer vanaf het droogvallen (1930) tot en met 1975. Lelystad, 1979. 150. AKKERMAN, J. en A. VAN DER SNEE. Jaarverslag van de fruitteeltbedrijven in eigen beheer in Oostelijk Flevoland, boekjaar 1975/1976. Lelystad, 1979. 151. WATER ln new towns ln the Ijsselmeerpolders. Lelystad, 1979. 152. NAWIJN, K.E. Almere new town, the dutch polder experience. Lelystad, 1979. 153. DIJK, J. VAN. 15 jaar uitgifte van agrarische bedrijven in Oostelijk Flevoland. Lelystad, 1979. 154. Mc PHERSON, M.B. and F.C. ZUIDEMA. Urban Hydrological Modelling and Catchment Research: International Summary. Lelystad, 1979. 155. LOENEN, M. en M. PINKERS. The development of the Grevelingen-area for nature and recreation. Lelystad, 1979. 156. LOENEN, M. en M. PINKERS. De ontwikkeling van het Grevelingenbekken als natuur- en recreatlegebied. Lelystad, 1979. 157. NICOLAI, J. Geluid in Lelystad. Lelystad, 1980. 158. AKKERMAN, J. en A. VAN DER SNEE. Jaarverslag van de fruitteeltbedrijven in eigen beheer in Oostelijk Flevoland 1976/1977 en 1977/1978. Lelystad, 1980. 159. STRUCTUURNOTA Lelystad-Zuid. Lelystad, 1980. 160. P0LMAN, G.K.R. Het weidevogelgebied de Kievltslanden in Flevoland, beheersplan. Lelystad, 1980. 161. KLIJN, G. Winkelen op het bedrijfsterrein. Lelystad, 1980. 162. ZWARTS, L. Intra- and interspecific competition for space ln estuarlne bird species in one-prey situation. Lelystad, 1980. 163. 50 Jaar onderzoek R.IJ.P. Lelystad, 1980. 164. CONSTANDSE, A.K. en M.K.A. SCHONK. Leven in Lelystad. Lelystad, 1980. 165. KANT, N.F. VAN DER and J. PENNINKHOF. Use of managementscience in labour-technical research. Lelystad, 1980. 166. DRIE schepen uit de late Middeleeuwen: door H.R. Reinders, H. van Veen, K. Vlierman et al. Lelystad, 1980. 167. NAWIJN, K.E. Winkels in Almere. Deel 1. Lelystad, 1980. 168. HAPEREN, H. VAN. De bevolking van Almere. Taakstelling en eerste feitelijke ontwikkeling. Lelystad, 1980. 169. OOSTVAARDERSPLASSEN, De. Ontwikkeling en onderzoek van een nieuw natuurgebied in Flevoland. Lelystad, 1981. 170. IVENS, F.L.I.M. en J.W. DE VLETTER. Huisvestlng en automatisering voor de "aanmaak". Lelystad, 1981. 171. ABCOUWER, N.F. en M. SPIERINGS. Onderzoek werkloosheid onder vrouwen en jongeren in Flevoland. Lelystad, 1980. 172. AKKERMAN, J . en A. VAN DER SNEE. J a a r v e r s l a g 1978/1979 van de v i e r f r u i t t e e l t b e d r i j v e n 1980. in eigen beheer. L e l y s t a d , 173. LANGE t e r m i j n p l a n V i s v i j v e r b o s . L e l y s t a d , 1981. 174. MINDERHOUD, P.A. Minimal!satie van r e i s t i j d e n in het woon-werkverkeer binnen Almere door a l l o c a t i e van woon- en a r b e i d s p l a a t s e n . L e l y s t a d , 1981. 175. ENTE, P . J . Over de gehalten aan de zware metalen cadmium, chroom, koper, kwik, lood en zink in de bodem van de Markerwaard. Lelystad, 1981. 176. VEN, F.H.M. VAN DE, P. VAN DER KLOET en M. VAN DER WAL. Enige modellen en berekeningsmethoden voor de r e l a t i e t u s sen n e e r s l a g en r i o o l i n l o o p . L e l y s t a d , 1981. 177. ENTE, P . J . Aantekeningen over de I J s s e l m e e r a f z e t t i n g ln het IJsseimeergebied en over een a a n t a l In de loop der t i j d e n veranderde hoedanigheden, voornamelijk m . b . t . zware metalen (cadmium, chroom, koper, kwik, lood en zink) L e l y s t a d , 1981. 178. Lange termijn beheersplan Harderbos. Lelystad, 1981. 179. Middellange termijn beheersplan Harderbos. L e l y s t a d , 1981. 180. SLAGER, H. Functioneren en onderhoud van o n t w a t e r i n g s s t e l s e l s in bossen in Flevoland. L e l y s t a d , 1981. 181. RIJNIERSCE, K. en I.H. SCHOLTEN-SELLES. De nauwkeurigheid van de K - b e p a l i n g volgens de methode Arya Lelystad, 1981. 182. J a a r v e r s l a g 1977 onderzoekafdelingen van de Rijksdienst voor de I j s s e l m e e r p o l d e r s . L e l y s t a d , 1981. 183. J a a r v e r s l a g 1978 onderzoekafdelingen van de Rijksdienst voor de I j s s e l m e e r p o l d e r s . L e l y s t a d , 1981. 184. J a a r v e r s l a g 1979/1980 onderzoekafdelingen van de R i j k s d i e n s t voor de I j s s e l m e e r p o l d e r s . L e l y s t a d , 1982. 185. Studie naar de mogelijke i n r i c h t i n g van de omgeving van de Oostvaardersplassen- Lelystad, 1982. 186. KONINC, E . , en K. RIJNIERSCE. P r o f i e l v e r b e t e r i n g in O o s t e l i j k Flevoland en het effect van 15 j a a r na u i t v o e r i n g ervan. L e l y s t a d , 1981. 187. OTTERLO, C.J. VAN, en K.R.H. JOHNSON. I n v e n t a r i s a t i e arbeidsaanbod en uitgaande pendel van Flevoland ln 1980. L e l y s t a d , 1982. 188. SWART, B.D. Beheersplan Harderbroek. L e l y s t a d , 1983. 189. OTTERLO, G.J. VAN. Planologisch-programmatische bijdragen s t r u c t u u r p l a n Zeewolde. L e l y s t a d , 1981. 190. CONSTANDSE, A.K. Boeren in Flevoland: beschouwingen over p l a t t e l a n d s c u l t u u r in de nieuwe L e l y s t a d , 1982. 191. J a a r v e r s l a g van de f r u i t t e e l t b e d r i j v e n Ijsselmeerpolders. in eigen beheer ln O o s t e l i j k Flevoland boekjaar 1979-1980. L e l y s t a d , 1982. 192. Landschapsecologisch onderzoek Marklezaatsmeer. L e l y s t a d , 1982. 193. NAWIJN, K.E-, en B. STASSEN. Ontwikkelingsplan voor het centrum van Almere. L e l y s t a d , 1982. 194. LOEVE, A., en J . DE VRIES. Buitenlandse bedrijven in Nederland: een aflopende zaak? - een onderzoek onder de b u i tenlandse bedrijven in het stadsgewest Amsterdam - de Japanse bedrijven in Nederland. L e l y s t a d , 1982. 195. SONDERN, J . Woonduur en woonbeleving: een verkennend onderzoek naar de Invloed van de woonduur op de beleving van de huidige w o o n s i t u a t i e . Lelystad, 1981. 196. KANT, N.F. VAN DER, en J . PENNINKHOF. Toepassing van bedrijfskunde b i j a r b e i d s t e c h n i e k o n d e r z o e k . L e l y s t a d , 1982. 197. REINDERS, R. Shipwrecks of the Zuiderzee. L e l y s t a d , 1982. 198. HAPEREN, H. VAN. Woonervaringen in Almere-Haven: v e r s l a g van een woonbelevingsonderzoek b i j bewoners van woningwet- en premie-A-woningen. L e l y s t a d , 1982. 199. JONG, J . DE, W. EENKH00RN en A.J.M. WEVERS. The conservation of shipwrecks at the museum or maritime archaeology at Ketelhaven. Lelystad, 1982. 200. JONG, J . DE. De invloed van diepe putten op de f o s f a a t b e l a s t I n g van een meer. Lelystad, 1982. 201. VISSER, J . De invloed van grondwaterregime en stikstofbemesting op opbrengst en k w a l i t e i t van a p p e l s . L e l y s t a d , 1983. 202. SMEENK, P . , en P. DAVELAAR. Markerwaard en werkgelegenheid. Lelystad, 1982. 203. RIJNIERSCE, K. A slmulatlonmodel for physical s o i l r i p e n i n g in t h e I j s s e l m e e r p o l d e r s . L e l y s t a d , 1983. 204. Ontwikkelingsplan bedrijvenpark de Vaart. L e l y s t a d , 1982. 205. Berger, C. Een benadering van de h a b i t a t van de O s c l l l a t o r l a Agardhil Com.: r e s u l t a t e n u i t een veldonderzoek van 1971 t/ra 1981 in de randmeren van Flevoland en van 1973 t/ra 1977 i n het I J s s e l m e e r . L e l y s t a d , 1982. 206. J a a r v e r s l a g 1981 van de onderzoeksafdelingen van de Rijksdienst voor de I j s s e l m e e r p o l d e r s . L e l y s t a d , 1982. 207. AKKERMAN, J., en A. v.d. SNEE. Jaarverslag van de fruitteeltbedrijven in eigen beheer in Oostelijk Flevoland boekjaar 1980-1981. Lelystad, 1982. 208. Structuurplan Almere-Stad. Lelystad, 1983. 209. Landschapsecologlsch onderzoek Volkerak. Lelystad, 1982. 210. VIERGEVER, M.A- Funderingsaspecten van een onderheide riolering in Almere. Lelystad, 1983. 211. Middellange termijnplan Zuigerplaspark. Lelystad, 1983. 212. Lange termijn beheersplan Zulgerplaspark. Lelystad, 1983. 213. Structuurplan Zeewolde. Lelystad, 1983. 214. Structuurplan Almere-Buiten. Lelystad, 1983. 215. Het ontwikkelingsplan Centrum Almere-Buiten. Lelystad, 1983. 216. 50 Jaar bosbouw en bosbouwkundig onderzoek in de Ijsselmeerpolders . Lelystad, 1983. 217. DROST, H.J., M.R. VAN EERDEN, R.J. DE GLOPPER e.a. Een visie op het natuurbeheer in de Lauwerszee. Lelystad, 1983. 218. SIEBEN, W.H., en G.A. VEN. Mogelijkheden ter verbetering van de waterbeheersing in de Wieringermeer. Lelystad, 1983. 219. VIERGEVER, M.A. Proefbelastingen ln gebieden met sterk wisselende sondeerwaarden. Lelystad, 1983. 220. TIMMERS, J., en A. V00RTMAN. Ruimte In nieuwe steden. Lelystad, 1983. 221. Drie Middeleeuwse rivierschepen gevonden bij Meinerswijk (Arnhem), opgravingsverslagen 5, 6 en 7/onder red. van R. Reinders (nog niet verschenen). 222. VEN, F.H.M. VAN DE. Ontwerpafvoerintensiteit en ontwerp-inkoopprofielen. Lelystad, 1983. 223. BUSCH, F.0. Inventarisatie arbeidsaanbod en uitgaande pendel van Flevoland ln 1982. Lelystad, 1983. 224. GREINER, R.W., en J. DE JONG. Relnlgung von Abwasser aus Erholungsgebieten mlt Sumpfpflanzen (nog niet verschenen). 225. GREINER, R.W., and J. DE JONG. The use of marsh plants for the treatment of waste water in areas designated for recreation and tourism (nog niet verschenen). 226. GREINER, R.W. en J. DE JONG. Inleidingen gehouden tijdens de 35-ste Internationale studledagen (Cebedeau) van 24 tot 26 mei te Luik (nog niet verschenen). 227. DELMEE, M.J.M., T.H.H. VAN VUREN, M.H. STIJNENBOSCH en L.H.J. VERHOEF. Mogelijke relaties van een bedrijvencentrum in de Zuidelijke Ijsselmeerpolders. Lelystad, 1983. 228. DONKERSL00T, M.J. Over de ontwatering der Wieringermeergronden (nog niet verschenen). 229. De invloed van kwel op de rijping van kleigrond in Oostelijk Flevoland en de geschiktheid van zulke grond voor de teelt van landbouwprodukten, appels en populierenhout/onder red. van G. Benning en H. Smits (nog niet verschenen). 230 Ontwikkelingsplan doe-het-zelf-complex Almere-Buiten. Lelystad, 1983. 231. MULDER, E. "Nieuwe medelanders In een nieuwe stad": een onderzoek naar de woon- en leefsituatie van allochtone bevolkingsgroepen ln Almere (nog niet verschenen). 232. SPIERINGS, M. Het IJsseimeergebied ln het ruimtelijk beleid. 233. Ente, P.J. De aard van bovenste 5 cm van de IJsselmeer- en Ketelmeerbodem, in het bijzonder m.b.t. de gehalten aan cadmium, kwik, lood en fosfaat (nog niet verschenen). 234. Jaarverslag 1982 van de onderzoeksafdelingen van de Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders (nog niet verschenen).
© Copyright 2024 ExpyDoc