Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016

Sectorplan Vmbo/Pro 2014-2016
1.
Inleiding
In de afgelopen twee schooljaren is er op de locaties Vmbo/PrO gestart met bouwgroepen/ ontwikkelgroepen om met elkaar en in teams na te denken over de gewenste onderwijsontwikkelingen en cul-
tuur (‘wie of wat willen we nou eigenlijk zijn?’). Het uitgangspunt in de discussies is steeds het onder-
wijs geweest, want goed onderwijs is de basis voor succes. De kwaliteit van ons onderwijs is voldoende (Inspectie van het Onderwijs), maar kan altijd beter. Als school hebben we de opdracht om het
maximale uit de leerling te halen en dat kan alleen als we inspelen op de specifieke (leer)behoeften en
ervoor zorgen dat de basis op orde is. Bovendien is het belangrijk dat ons onderwijs aansluit bij de
maatschappelijke ontwikkelingen.
In het Koersdocument 2014 – 2018 van het Regius College worden de onderstaande kernwaarden beschreven waar de komende periode invulling aan gegeven wordt:

Aandacht voor elkaar
Je wordt gezien. Medewerkers en leerlingen kennen elkaar. De sfeer van veiligheid en vertrouwen
biedt een goede basis om samen te leren en te werken in klassen, teams, secties en andere groe-
pen. Aandacht voor elkaar is ook weten dat niemand hetzelfde is, dat de een soms een steuntje in

de rug nodig heeft en bij de ander de lat iets hoger mag worden gelegd.
Werken aan goede resultaten
Resultaten zijn in eerste instantie mooie cijfers en een goed diploma. Op het Regius College is het
meer: je talent breed ontwikkelen, het beste uit jezelf halen. Resultaten zijn ook vaardigheden en
gedrag dat je ontwikkelt om succesvol te zijn bij een vervolgopleiding, in een beroep en in de samenleving.
In de bouwgroepen/ontwikkelgroepen werken we vanuit die kernwaarden.
Aan de kernwaarden wordt betekenis verleend en omgezet in het sectorplan voor het Vmbo/PrO. In dit
sectorplan wordt deze visie toegelicht en vertaald in doelen en concrete acties, deze worden per team
weer omgezet in teamplannen. In het teamplan staat nauwkeurig beschreven wat het plan - met doel
en organisatie - is en welke resultaten er verwacht worden.
2.
Onderwijsopbrengst
De inspectie beoordeelt van iedere school de onderwijsopbrengsten. De inspectie doet dit (voor het
Vmbo) op basis van twee rendementsindicatoren en twee resultaatindicatoren, namelijk.




het rendement van de onderbouw;
het rendement van de bovenbouw;
het gemiddelde cijfer voor het centraal examen;
het gemiddelde verschil tussen het schoolexamen en het centraal examen.
Voor het Praktijkonderwijs zijn het de onderstaande indicatoren



leerling behaalt opleidingsniveau dat mag worden verwacht;
de leerlingen ontwikkelen zich volgens een individuele leerroute;
de leerlingen functioneren naar verwachting in de vervolgopleiding of het werkveld.
Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016
pagina 2
Het is voor de school van belang om ieder jaar ‘groen’ te scoren op deze indicatoren. In onze visie zijn
onderwijsopbrengsten meer dan alleen goede cijfers. Het gaat naast de cognitieve prestaties ook om
‘prestaties’ in het kader van de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen. De doelen van het onderwijs
liggen vast in verschillende documenten zoals de Wet op het Voortgezet Onderwijs, kerndoelen en
examenprogramma’s.
De onderwijsraad stelt dat het onderwijs leerlingen en studenten moet voorbereiden op persoonlijk en
maatschappelijk functioneren. Hiermee zijn twee perspectieven zichtbaar van waaruit de doelstellin-
gen van het onderwijs kunnen worden geformuleerd: het individuele perspectief en het maatschappelijke perspectief.
Bij het individuele perspectief gaat het om de optimale ontwikkeling en ontplooiing van de leerling.
Binnen dit perspectief is het de taak van het onderwijs om ‘uit de kinderen te halen wat erin zit’. Bin-
nen het maatschappelijk perspectief, waarbij het gaat om het adequaat functioneren in de maatschap-
pij, heeft het onderwijs de taak om leerlingen optimaal toe te rusten voor hun huidige en toekomstige
maatschappelijke participatie. Het gaat zowel om algemene vaardigheden voor maatschappelijke participatie (socialisatie, goed burgerschap) als om specifieke vaardigheden (gekwalificeerde beroepsbeoefening, bijdrage aan economie).
3.
Vmbo/PrO = ontwikkelen
Het Vmbo/PrO is een omgeving waar leerlingen zich moeten kunnen ontwikkelen tot deelnemers in
een toekomstig beroep en de maatschappij. De school heeft naast een didactische opdracht ook een
pedagogische opdracht. De didactische taak van de school is het zich bezig houden met leerinhouden.
De pedagogische opdracht van het onderwijs is de ontwikkeling van leerlingen tot autonome en verantwoordelijke deelnemers aan de samenleving, met kwaliteit te laten verlopen. Didactisch en peda-
gogisch handelen is continue en onlosmakelijk met elkaar verbonden. De kwaliteit van dat handelen
heeft betrekking op de werkwijzen, maar ook op inhouden en doelen van het onderwijs. In de praktijk
zien we nogal eens dat onze didactische taak, het bezig zijn met leerinhouden, een doel op zich
wordt, waarover verder niet in pedagogische termen wordt nagedacht. Wij als school (docenten en
schoolleiding) moeten in staat zijn om op professionele wijze over inhouden, doelen en werkwijzen na
te denken en die in te zetten ten dienste van de ontwikkeling van onze leerlingen. In het onderwijs
moet de leerling centraal staan: zijn ontwikkeling als mens. Daarom zijn er naast vakdoelen ook pedagogische doelen van belang. Het gaat daarbij zowel om de cognitieve als om de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen.
De invulling van leerinhouden, doelen en werkwijzen wordt concreet als er de komende vier jaar in-
houd moet worden gegeven aan de vernieuwing beroepsgerichte programma’s Vmbo BL/KL. De ontwikkeling van de nieuwe programma’s zal tot gevolg hebben dat veel onderdelen van ons lespro-
gramma een andere inhoud gaan krijgen. Alle opleidingen (TL, BL/KL en PrO) krijgen hier mee te maken.
Bij het praktijkonderwijs zullen vanaf augustus 2014 binnen 8 weken na plaatsing uitstroomprofielen
worden vastgesteld bij leerlingen op basis van de gegevens vanuit de basisschool, de ouders en de
observatieperiode op het Praktijkonderwijs. Het Individueel Ontwikkelings Plan (IOP) zal opgesteld
worden en legt de basis van de leerroute die de leerling zal gaan volgen. Op basis van de vastgestelde
Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016
pagina 3
uitstroomprofielen (vervolgonderwijs, toeleiding naar arbeid of dagbesteding) zal een leerling ge-
plaatst worden in een arrangement. Het ontwikkelen van arrangementen zal de komende jaren stapsgewijs worden uitgewerkt vanuit de teamplannen.
In een arrangement zijn leergebiedoverstijgende kerndoelen uitgewerkt gericht op het uitstroomprofiel. In het praktijkonderwijs wordt vanaf juni 2014 gewerkt met een regionaal examen. Verder wordt
binnen de arrangementen wanneer doelen behaald zijn gewerkt met certificaten en bewijzen van kunnen. Deze bewijzen worden verwerkt en zichtbaar gemaakt in het portfolio.
4.
Pedagogische opdracht
Ons onderwijs is niet alleen gericht op het overbrengen van kennis en vaardigheden. We willen na-
drukkelijk ook vormen om onze leerlingen voor te bereiden op hun plek in beroep en samenleving.
Om ze op te leiden tot kritische burgers met gevoel voor verantwoordelijkheid.
De rol van de docent is cruciaal. Dat docenten een belangrijke invloed hebben op de schoolcarrière
van hun leerlingen was al langer bekend en is nogmaals bekrachtigd in de meta-analyses van Marzano
(2003) en Hattie (2009). Aanvankelijk was het wetenschappelijk onderzoek vooral gericht op de didactische kwaliteiten van de docent. De laatste jaren is er steeds meer onderzoek gedaan naar de invloed
van affectieve (of emotionele) kwaliteit van de relaties tussen docenten en individuele leerlingen. Studies (zoals Hattie e.a.) in het voortgezet onderwijs laten zien dat een positieve, warme relatie met de
docent samenhangt met meer betrokkenheid bij leeractiviteiten, betere prestaties en een afname in
gedragsproblemen bij leerlingen (zonder relatie geen prestatie).
5.
Visie en doelen voor het Vmbo/PrO
De focus ligt de komende jaren op ‘leren’, zowel van de leerlingen als van het personeel. Het gaat
hierbij om de volgende speerpunten:
1. Aandacht voor verschillen tussen leerlingen
2. Werken aan betere resultaten
3. Professionalisering
4. Samenwerken met externen
Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016
pagina 4
Beschrijving speerpunten, doelen en acties
5.1
Aandacht voor verschillen tussen leerlingen
5.1.1 Goede prestaties op de kern- en beroepsgerichte vakken
‘Zorg dat de basis op orde is. Leg de lat voor de basisvakken hoog en maak het gat voor leerlingen die
hier moeite mee hebben overbrugbaar’ (Fullan, 2007)’
De afgelopen jaren is al veel aandacht besteed aan de kernvakken Nederlands, Engels, Wiskunde/ rekenen om de leerprestaties van alle leerlingen op die vakken aantoonbaar te verbeteren. Beheersing
van de doorstroomrelevante vakken is ook cruciaal voor de waarde van het Vmbo en PrO-diploma. Het
vervolgonderwijs moet er zonder meer van kunnen uitgaan dat deze basis op orde is. Vervolgoplei-
dingen zouden niet, zoals nu wel gebeurt, taal- en rekentoetsen hoeven af te nemen bij beginnende
studenten.
Lezen en leren zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een docent die zich bewust is van de verschillende aspecten die van invloed zijn op de leesvaardigheid, is een begin van de oplossing van
leesproblemen. Voor leerlingen die leerproblemen ervaren in de vakken Nederlands, Engels en Rekenen/ Wiskunde die niet in de reguliere lessen zijn op te lossen, is er vakhulp (tweedelijnsondersteu-
ning). Het doel van deze begeleiding is leerlingen hun taal- en rekenproblemen te helpen overwinnen
en hun achterstanden weg te werken.
De nieuwe beroepsgerichte programma’s Vmbo zullen straks aansluiten op actuele ontwikkelingen in
de (beroeps)werkelijkheid en de vervolgopleidingen in het mbo. Ze houden rekening met leerroutes
van leerlingen en ze dragen bij aan een betere organiseerbaarheid van het onderwijs. In 2017 worden
de eerste beroepsgerichte Vmbo-examens nieuwe stijl afgelegd.
De programma’s in het PrO zullen gericht worden op de grote groep van leerlingen die uitstroomt
richting arbeid, de kleinere groep die doorstroomt naar de Entree opleiding en mogelijk daarna Mbo
niveau 2 en de hele kleine groep van leerlingen die uitstroomt richting dagbesteding en het nodig
heeft op een andere plek dan betaald werk een volwaardige plek in de maatschappij te verkrijgen.
Doelen ‘goede prestaties’
1. Ontwikkelen van taal en rekenbewustzijn bij alle vakdocenten.
Acties
1.1 Organiseren van taalmiddagen en rekenmid-
dagen door de secties Nederlands en Wiskun-
de/ rekenen.
Tijdens de taalmiddagen wordt er gewerkt
met de referentieniveaus waardoor leerlingen
teksten op hun niveau kunnen verwerken.
Tijdens de rekenmiddagen wordt kennis van
het rekenonderwijs aangebracht bij de docenten zodat leerlingen goed rekenonderwijs
krijgen.
Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016
pagina 5
2. Het ontwikkelen van doelgerichte modules in de verschillende leerjaren
voor het verhogen taal- en rekenvaardigheden naar 2F niveau.
3. Op een planmatige wijze ondersteuning bieden bij taal-, reken, en studieproblemen.
2.1 Het ontwikkelen van ondersteuningsmodules
voor (6-8 weken) die ingezet worden tijdens
vakhulp om leerachterstanden wegwerken
door 2 werkgroepen (docenten Nederlands en
rekenen)
3.1 Uitwerken van een plan waarin antwoord
wordt gegeven op de vraag waar
verbetering en zo nodig uitbreiding van
de dyslexie-ondersteuning moet
plaatsvinden. Het doel is om
handelingsgericht te werken tijdens de
4. Ontwikkelen van beroepsgerichte
programma’s Vmbo BL/KL
RT ondersteuning.
4.1 Uitwerken van programma’s in de boven-
bouw(klaar 1 augustus 2015), die voldoen
aan de nieuwe exameneisen en waarbij er een
doorgaande leerweg met het Mbo (ROC Kop
van NH) gerealiseerd wordt.
5. Ontwikkelen Mbo stroom in het Vmbo
TL zodat leerlingen beter presteren op
5.1 Uitwerken en invoeren van programma’s,
voor zowel TL als KL, die gericht zijn op
het Mbo, ze een beter beeld krijgen
doorstromen naar Mbo 4 en Hbo. De TL pro-
van de beroepsrichting en de leerrou-
gramma’s nieuwe stijl functioneren vanaf 1
tes efficiënter worden.
6. Ontwikkelen van doorstroompro-
gramma’s met als doel aansluiten op
opleiding en/of werk of dagbesteding.
augustus 2015.
6.1 Ontwikkelen en uitwerken van
programma’s waarbij ‘leren in de
praktijk’ centraal staat en die aansluiten op
uitstroom naar Entree opleiding, werk of
dagbesteding.
5.1.2
Brede vorming
De basis moet op orde zijn en tegelijkertijd heeft het voortgezet onderwijs vanzelfsprekend een bre-
dere vormende opdracht. Goede prestaties op de kernvakken en bredere vorming versterken elkaar.
We kunnen als school de bredere opdracht op het gebied van vorming, socialisatie en ontplooiing van
leerlingen naar eigen inzicht uitwerken. Dan gaat het onder andere om de pedagogische en de sociale
vormende opdracht.
Naast de vormende taak van het gezin wordt ook van het onderwijs verwacht dat het een bijdrage levert aan de ontwikkeling van deze ‘andere kwaliteiten’ van onderwijs. Deze brede vorming brengt tot
uitdrukking dat we méér willen zijn dan een instelling die kennis overbrengt en vaardigheden aanleert.
We willen nadrukkelijk ook vormen, om onze leerlingen voor te bereiden op hun plek in beroep en
samenleving. Om ze op te leiden tot kritische burgers met gevoel voor verantwoordelijkheid. In onze
visie vindt het vormgeven aan de pedagogische opdracht op verschillende manieren plaats:



via het leer en vormingsconcept van de school;
via het voorbeeldgedrag van de docent;
via het schoolklimaat oftewel de onderlinge relaties.
Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016
pagina 6
5.1.2.1 Leer en vormingsconcept
In de didactische en pedagogische doelen van de opleidingen moeten meer dan nu de waarden en
normen naar voren komen die belangrijk zijn bij de invulling van de alledaagse schoolpraktijk. Het
gaat er bijvoorbeeld om dat leerlingen:




zichzelf en anderen leren waarderen in hun eigen, unieke groeiproces;
respectvol leren handelen ten opzichte van zichzelf, anderen en hun omgeving;
vertrouwen hebben in zichzelf, anderen en hun omgeving;
zich verbonden voelen met kleinere en grotere gemeenschappen en met de samenleving als geheel, daarin kunnen en willen participeren en hun eigen plaats innemen;


hun eigen verantwoordelijkheid leren nemen ten opzichte van zichzelf, anderen en hun omgeving;
binnen de ruimte die hen wordt geboden initiatieven nemen, risico’s nemen, fouten durven maken
en uitdagingen aangaan;


hun grenzen verkennen en verleggen;
zichzelf kennen en verder ontwikkelen in sociaal, emotioneel, motorisch cognitief, creatief en
ethisch opzicht;

kritisch reflecteren op hun kennis, op hun handelen en op hun houding in relatie tot zichzelf, anderen en hun omgeving;

geleidelijk aan hun eigen waarden en normen ontwikkelen en mede in relatie tot die waarden en
normen hun eigen keuzen maken.
5.1.2.2 Voorbeeldgedrag van de docent
Docenten zullen door hun gedrag altijd (bewust of onbewust) waarden voorleven. Kennisoverdracht is
daarom ook nooit los te koppelen van waardenopvoeding. De docent moet zich bewust zijn dat hij als
volwassene in de les laat zien hoe een volwassene zich gedraagt. Het voorbeeldgedrag van de docent
is cruciaal. Belangrijk is dat we de komende jaren het pedagogisch handelen van collega’s bespreek-
baar maken. Het is van belang dat de docent vanuit het waarnemen, zijn handelen afstemt op wat de
leerling nodig heeft. De docent blijft altijd respectvol naar de leerling of de ouder, ook wanneer de
docent niet met respect bejegend wordt door de leerling of ouder, wij zijn de professionals. Bij ongewenst gedrag wordt benoemd welk gedrag verwacht wordt en worden heldere grenzen gesteld.
5.1.2.3 Schoolklimaat
Waardenvorming vindt ook plaats via het aanwezig schoolklimaat oftewel de onderlinge relaties. In het
kader van de pedagogische opdracht staat vooral de zorg voor een goed moreel klimaat in de school
centraal. Dit vraagt om een geïntegreerde, schoolbrede aanpak, in plaats van kortdurende trainingen
of een apart vak. Die schoolbrede aanpak bestaat uit een lesprogramma waarin leerlingen kennis en
vaardigheden kunnen leren. Maar voor een sociaal competente houding, die bevordert dat leerlingen
het gewenste gedrag ook op eigen initiatief in de praktijk willen en kunnen brengen is de betrokkenheid en zelfverantwoordelijkheid van leerlingen noodzakelijk.
Het is de uitdaging/ kunst om op locaties met veel leerlingen met ondersteuningsbehoefte de per-
soonlijke benadering te combineren met duidelijke regels en grenzen. Elke leerling telt tenslotte. Het
is van belang dat de docent de leerling opzoekt en ontmoet. Het handelen van de docent richt zich op
het bekrachtigen van gewenst gedrag van leerlingen. Door positieve feedback van de docent ontstaat
een positief pedagogisch klimaat. De docent zegt wat hij doet en doet wat hij zegt. Ook de leerlingen
die de voortgang van het onderwijs niet verstoren en zich op school niet problematisch gedragen, be-
Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016
pagina 7
horen de nodige persoonlijke aandacht te krijgen. De mentor is en blijft het belangrijkste contactpunt
tussen school, leerling en ouder(s).
Doelen ‘brede vorming’
7. Bewuster (reflexiever) bezig zijn
van docenten met de waarde-
Acties
7.1 Gestructureerd in gesprek gaan met de
collega’s uit een team over de waarden
ontwikkeling van leerlingen en zich
die gedeeld worden.
bewust zijn van voorbeeldgedrag.
o
Welke waarden vinden we als
school belangrijk, maar welke
zijn (nog) niet echt zichtbaar?
o
Hoe zouden we deze waarden
zichtbaar willen maken?
o
Welke activiteiten zouden we
daarbij willen ontwikkelen?
Deze waardendiscussies worden ge-
voerd aan de hand van concrete praktijkverhalen (‘critical incidents’ over
moeilijke situaties, leerling-gedrag,
groepsprocessen, leerstofdiscussies,
onderzoeksresultaten, normafwijkend
gedrag en maatschappelijke gebeurtenissen.
8. Stimuleren van sociale verantwoorde-
lijkheid en zorg voor elkaar (socialisa-
tie en persoonlijkheidsontwikkeling).
8.1
8.2
8.3
Opdrachten gericht op
samenwerkend leren in de lessen.
Werken met leerlingcoaches.
Opzetten van leerlingpanels om
samen met leerlingen initiatieven te
ontwikkelen voor het verbeteren van
het schoolklimaat en deze leerlingen
verantwoordelijkheden daarin geven.
9. Leerlingen leren kijken naar hun eigen
ontwikkeling
9.1
Ontwikkelen van een mentor-
programma, waarin oriëntatie op zichzelf en de loopbaan van de leerling
9.2
9.3
centraal staat (LOB).
Voeren van (ontwikkel)gesprekken met
leerlingen (2x per jaar).
De ouderavonden (rapportbespre-
kingen) vinden plaats in het bijzijn
van de leerling (leerling presenteert).
Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016
pagina 8
5.2
Werken aan betere resultaten
De docent is er voor de leerling en niet andersom.
Een definitie van opbrengstgericht werken is: ‘het systematisch en doelgericht werken aan het maxi-
maliseren van de onderwijsprestaties waarbij bestuurders, schoolleiding, docenten en leerlingen zich
laten sturen door de uitkomsten van verschillende prestatiemetingen op basis waarvan gericht actie
wordt ondernomen om doelstellingen en activiteiten aan te passen.’
Met opbrengstgericht werken wordt vooral een cultuur aangeduid: een cultuur gericht op optimalisatie
van leerresultaten van leerlingen, op het beste uit alle leerlingen halen, op professionele nieuwsgie-
righeid van docenten naar de ontwikkeling van leerlingen, op constante verbetering van de leerprestaties van leerlingen en van de kwaliteit van het onderwijs.
In de praktijk hebben schoolleiding en docenten meestal wel zicht op de resultaten van leerlingen,
maar de vertaalslag van resultaten naar concreet handelen en bijsturen gebeurt vaak nog te weinig.
Terwijl aandacht voor de resultaten door analyse en evaluatie een schat aan informatie oplevert. Opbrengstgericht werken is een belangrijk instrument om aan vakmanschap van de school te werken:
zonder inzicht in de leerwinst van de leerlingen, weet een docent ook niet of de leerling en hijzelf het
goed doen en op koers liggen. Dit vraagt van docenten meer (en kritisch) naar hun eigen handelen te
kijken.
Bij het beantwoorden zou veel meer gekeken moeten worden naar ‘wat echt werkt’. John Hattie (2009)
heeft onderzocht wat daadwerkelijk effect heeft op de leerprestaties van leerlingen. Zijn belangrijkste
conclusie is dat met name het stellen van duidelijke, hogere en uitdagende doelen in combinatie met
het geven van feedback een positief effect heeft op de leerwinst van leerlingen. Volgens Hattie gaat
het erom dat docenten meer (en kritisch) naar hun eigen handelen kijken, dat ze zelf hun onderwijs
evalueren: hoe zorg ik ervoor dat mijn handelen effect heeft op de leerresultaten van mijn leerlingen?
Visie
Werken aan betere resultaten begint met een visie dat de (cognitieve en niet- cognitieve) resultaten
van de leerlingen centraal staan en dat iedereen in de school daar hoge verwachtingen van heeft. Om
dit te realiseren, is de rol van docent cruciaal. Daar moeten de leerlingen het immers laten zien. Het
onderwijs zal in de klas ook meer en beter moeten aansluiten bij de verschillende leerstijlen en leer-
behoeften van de leerlingen. Hierin ligt de uitdaging op welke wijze wij in staat zijn om de verschillen
in de klas beter te benutten.
De docent kan door zijn didactische aanpak, zijn pedagogisch handelen en klassenmanagement en
het continue (bij)sturen van het lesprogramma het verschil maken voor de leerling. Het leerproces is
dan gericht op activiteit (de leerling construeert de eigen kennis) en op de eigen verantwoordelijkheid
van de leerling.
Vakmanschap
Zoals eerder al opgemerkt is het vakmanschap van de docent cruciaal, omdat leerlingen voor goede
resultaten afhankelijk zijn van de docent die voor de klas staat. Willen docenten een positieve invloed
hebben, dan moeten docenten directief, gezaghebbend, zorgzaam en actief en met passie betrokken
zijn bij het doceren en leren. Verder moeten docenten een zeer gedegen domeinkennis hebben om
betekenisvolle feedback te kunnen geven over wat iedere leerling denkt en weet. Dit geldt ook voor de
Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016
pagina 9
bedoelingen en succescriteria van hun lessen, waardoor zij nauwkeurig kunnen bepalen of hun lessen
echt werken. Kortom voor hogere leeropbrengsten zijn de volgende kenmerken cruciaal:



goed klassenmanagement;
een uitdagende en doelgerichte lesinhoud;
evalueren.
5.2.1
Goed klassenmanagement
De kernwoorden van goed klassenmanagement zijn sfeer, structuur, duidelijkheid, voorspelbaarheid,
aandacht voor waarden en eisen stellen. De lessen kennen een vaste structuur met een opstart moment, een middenstuk en een afsluiting van de les.
Een belangrijke overeenkomst tussen succesvolle docenten is dat ze actief werken aan een positieve
en veilige sfeer in de klas. Deze positieve sfeer ontstaat doordat deze docenten een goed contact
hebben met de leerlingen, naar ze luisteren, ze in hun waarde laten, ze veel positieve feedback geven,
zowel product als procesgericht en ze veel verantwoordelijkheid geven.
Naast de positieve sfeer bieden succesvolle docenten structuur en duidelijkheid.
5.2.2
Een uitdagende en doelgerichte lesinhoud
Een uitdagende lesinhoud speelt in op de verschillende leerstijlen van de leerlingen en houdt rekening
met het niveau van de leerling.
Naast de verschillende leerstijlen is het vooral van belang om goed in te spelen op het niveau van de
leerling. Een goede determinatie is een eerste voorwaarde om te komen tot goede resultaten.
Verschillen tussen leerlingen zijn geen last, maar een gegeven dat ten grondslag moet liggen aan de
manier waarop ons onderwijs georganiseerd is. Goed onderwijs richt zich op de persoonlijke behoef-
ten van een leerling en benut de verschillen tussen leerlingen. Een leeromgeving waar een leerling kan
leren en ontwikkelen op basis van zijn/ haar persoonlijk behoeften. Om dat realiseren zal het leren
meer dan nu ondersteund worden door ICT. Het gebruik van ICT en digitaal leren kan tegemoet komen aan het beginsel van ‘diversiteit’.
We realiseren ons dat er meer nodig is dan het simpelweg digitaliseren van een boek/ methode en die
digitaal aanbieden. Ook hier is het vakmanschap van de docent (combinatie van kennis, vaardigheden
en attitude) een belangrijke (kritieke) succesfactor bij het implementeren van digitaal leren in het on-
derwijsproces. Scholing en ondersteuning van experts vormen zo een voorwaarde om de meerwaarde
van digitaal leren te realiseren.
5.2.3
Evalueren
Als de docent en de leerling zicht en grip willen krijgen op de gerealiseerde leerwinst is evalueren van
inhoud en proces cruciaal. Op deze wijze krijgen zowel de docent als de leerling feedback op de prestatie.
Doelen Werken aan betere resultaten
10. Leerlingen vinden het fijn om naar
school te gaan en voelen zich er veilig.
11. Versterken van de pedagogische/ didactische vakbekwaamheden van de
Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016
10.1
11.1
Acties
Opstellen van pedagogische doelen
voor de locatie (zoals omgang met
elkaar, aanspreken op gedrag, e.d.)
Training klassenmanagement
(structuur/ duidelijkheid in de les)
pagina 10
docenten.
11.2
Voeren van leerlingbesprekingen,
waarin het kwalitatieve aspect (bijv.
geobserveerd gedrag van de leerling)
centraal staat. Leidende vragen hierin
12. Onderzoek en praktijkervaring op-
doen naar de meerwaarde van digitaal
12.1
leren (bijvoorbeeld: Pulseon) en star-
zijn: ‘Hoe heb ik als docent gehandeld’
en ‘Zijn onze handelingsmogelijkheden
werkelijk uitgeput?’
Werkgroep (sectorbreed) beantwoordt
de volgende vraag: ‘In hoeverre maakt
het werken met digitaal leren de uit
ten met digitaal leren
gangspunten bij het omgaan met
verschillen en opbrengstgericht werken
(efficiënter en/of effectiever) mogelijk
12.2
13. Opstellen van verbeterpunten in de
vakgroepen.
13.1
dan wanneer we dit niet inzetten?’
De werkgroep begeleidt een of twee
pilots.
Elke vakgroep stelt jaarlijks 1 verbeter-
punt op voor het verbeteren van de
leerprestaties van leerlingen op de
korte termijn (schooljaar).
14. Eenduidigheid in de vakgroep, transparantie en eenduidigheid in de be-
14.1
oordelingssystematiek.
15. Opbrengst gericht werken: verbeteren
van de leerlingenresultaten
Vakgroepen/ secties stellen concrete
en transparante beoordelingscriteria op
voor ieder product dat een leerling
15.1
15.2
moet opleveren.
In vakgroepen/ secties de resultaten
bespreken. De leidende vraag is hier
‘Wat kan ik als docent doen om de
leerresultaten van mijn leerlingen te
verbeteren?)
In de les wordt met de leerlingen een
toetsanalyse gemaakt. De toetsen
worden op een gestructureerde wijze
besproken met de leerlingen. Centraal
staat: ’Wat kan ik als leerling doen om
mijn leerresultaten te verbeteren’ en
‘Welke bijdrage kan ik daaraan als
docent leveren?’)
5.3
Professionalisering
Hattie (2009) toont in zijn meta-analyse aan dat het nauwelijks uitmaakt naar welke school een leer-
ling gaat, terwijl het wél heel bepalend is welke docent de leerling binnen de school treft. De kwaliteit
van het onderwijs staat of valt met de kwaliteit van docenten. De professionele ontwikkeling van de
docent is een factor die sterk van invloed is op het verbeteren van de leerprestaties van leerlingen
(Hattie, 2009).
Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016
pagina 11
Het beste is om professionalisering op de eigen werkplek, samen met collega’s te doen. Hoe dichter
bij de werkplek, hoe beter, blijkt uit de NWO reviewstudie ‘Professionele ontwikkeling van leraren
(2010)’. Effectief is om professionalisering in te bedden in het werk van alledag. Het moet direct relevant zijn. Dat betekent dat er ruimte geboden wordt aan docenten om met en van elkaar te leren. Het
zal georganiseerd worden in teamtijd omdat samenwerken met collega’s het meest effectief is. De
teambijeenkomsten zijn bij uitstek geschikt om meer met elkaar te professionaliseren. Een professionele organisatie vraagt om leiderschap die ruimte geeft aan ontwikkeling, medewerkers vertrouwen
geeft, open staat voor innovatie en een uitdagende omgeving weet te creëren voor medewerkers.
Doelen ‘professionalisering’
16.
A) leerprestaties van leerlingen
vergroten
B) stimuleren van het leren van
en met elkaar om de kwaliteit
van het onderwijs te vergroten (‘wijzer worden’).
C) docenten blijven leren en
kunnen keuzes maken
Acties
16.1 Organiseren van minimaal 4
locatiebrede activiteiten t.b.v. de
realisatie van de locatiedoelen
16.2 Docent stelt zijn eigen ‘leerarran-
gement’ samen op basis van eigen (of
gezamenlijke) leervraag. Er wordt een
keuze gemaakt voor minimaal 2
professionaliseringsactiviteiten die
voor een deel in teamtijd worden
gefaciliteerd.
16.3 Uitvoeren van collegiaal flitsbezoek
door de teamleiders in het kader van
collegiaal leren.
16.4 Heldere en transparante structuur,
waarin de wederzijdse verwachtingen
duidelijk zijn en welke resultaten
geleverd moeten worden.
5.4 Externe samenwerking
De school realiseert zich dat de opdracht “leerlingen moeten kunnen ontwikkelen tot deelnemers in
een toekomstig beroep en de maatschappij” niet alleen kan en daarbij partners nodig heeft. De kennis
en vaardigheden wordt niet alleen in de school overgedragen. Met ervaring opdoen in beroepsoriënterende en maatschappelijke stages leren de leerlingen veel. Ze doen ervaringen op en leren in de praktijk zodat ze voorbereid om volledig deelnemer – wonen, werken recreëren - te zijn in onze maatschappij.
Het Vmbo en voor een gedeelte ook het Praktijkonderwijs is voorbereidend en leerlingen vervolgen
hun loopbaan in het Mbo. Goede samenwerking met deze opleidingen is noodzakelijk en moet daar-
om nog meer inhoud krijgen. Aan doorlopende leerwegen Vmbo - Mbo, waarbij opleidingen op elkaar
aansluiten, er geen dubbelingen in leerstofaanbod zijn en er mogelijk verkorting van de leerroutes
mogelijk zijn, wordt meer inhoud gegeven.
Kiezen voor techniek wordt landelijk ondersteund omdat de verwachting is dat er veel werk is in de
toekomst en er behoefte is aan goed geschoold personeel. Om te stimuleren dat meer leerlingen en
Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016
pagina 12
met name meisjes kiezen voor techniek moet er meer aandacht worden gegeven aan de kansen die er
voor Vmbo/PrO leerlingen zijn om een opleiding en beroep te kiezen in de sector techniek. Daarbij is
samenwerking met partners vanuit het beroepsveld techniek nodig.
Het doel van passend onderwijs is om leerlingen zoveel mogelijk in de eigen school op te vangen en
onderwijs te bieden. Om dat te realiseren is ondersteuning wenselijk van de jeugdhulpverlening en
andere scholen (zoals speciaal onderwijs).
Doelen Externe samenwerking
17. Relaties onderhouden met bedrijven
en instellingen.
18. Realiseren van de aansluiting Vmbo
Mbo. Daarbij is het uitgangspunt de
nieuwe examenprogramma’s Vmbo
Acties
17.1 Organiseren van activiteiten waarbij
de school en stagebedrijven contact
hebben
18.1 Opzetten van werkgroepen Vmbo Mbo
die de aansluiting Vmbo Mbo realiseren
19. Meer leerlingen, m.n. meisjes kiezen
19.1 Uitvoeren van het activiteitenplan
20. Bieden van Passend Onderwijs.
20.1 Uitvoering geven aan op elke locatie
voor een opleiding in de techniek
techniek
een ondersteuningspunt.
Samenwerken met hulpverlening als
bijv. MEE.
Samenwerken met ouders. Doelen
worden sterker wanneer de doelen in
het systeem van de leerling gesteld
worden. Zodra ouders mee doen stijgt
de waardering. Het is belangrijk ou-
ders mee te nemen in het leren begeleiden, inzetten op ouderbetrokkenheid.
Samen met ouders onderzoeken of er
behoefte is aan ontmoeting op school.
Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016
pagina 13
Sectorbeleidsplan Vmbo Pro 2014-2016
pagina 14