De wereld verkennen: kinderen leren verschillend

De wereld verkennen:
kinderen leren verschillend
Studiewijzer Pabo Voltijd
Blok 2.3
2013-2014
1
BLOK 2.3 | DE WERELD VERKENNEN: KINDEREN LEREN VERSCHILLEND ................................................................. 3
BEKNOPT OVERZICHT STUDIEPROGRAMMA EN TOETSING BLOK 2.3 VT .................................................................................... 6
HOOFDSTUK 1.| THEMAONDERWIJS – DE HOOR- EN WERKCOLLEGES .................................................................. 7
HOOFDSTUK 2.| DE BEROEPSOPDRACHT – PIMP DE LEERLIJN ............................................................................ 10
HOOFDSTUK 3.| MAATSCHAPPELIJKE STAGE EN SCHOOLGEBONDEN LEERTAAK ................................................. 14
HOOFDSTUK 4.| KENNIS EN VAARDIGHEDEN - DE VAKCOLLEGES ........................................................................ 17
BEGRIJPEND LEZEN.................................................................................................................................................... 18
ENGELS OP DE BASISSCHOOL........................................................................................................................................ 21
METEN EN MEETKUNDE.............................................................................................................................................. 23
MENS EN SAMENLEVING II: BURGERSCHAPSVORMING EN VERKEER ...................................................................................... 25
ONDERZOEKEND EN ONTWERPEND LEREN (OOL) IN DE PRAKTIJK ........................................................................................ 27
KLANK, VORM EN BETEKENIS ....................................................................................................................................... 29
RUIMTE EN LICHT ...................................................................................................................................................... 31
SCHRIJVEN BOVENBOUW ............................................................................................................................................ 33
DE WERELD VAN MORGEN, VANDAAG IN JE KLAS .............................................................................................................. 35
VAKOPDRACHT NEDERLANDS 2.3................................................................................................................................. 36
PROJECTWEEK 2 ....................................................................................................................................................... 38
HOOFDSTUK 5. | DE PRAKTIJK VAN HET BASISONDERWIJS .................................................................................. 39
HOOFDSTUK 6. | STUDIELOOPBAANBEGELEIDING ............................................................................................... 41
HOOFDSTUK 7. | PRAKTISCHE INFORMATIE......................................................................................................... 43
BIJLAGE 1. | BEOORDELINGSFORMULIER BEROEPSOPDRACHT 2.3 - ‘PIMP DE LEERLIJN’ ..................................... 45
BIJLAGE 2. | BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT NEDERLANDS 2.3 ........................................................ 47
BIJLAGE 3. | BEOORDELINGSFORMULIER PRAKTIJK 2.3 VT.................................................................................... 48
BIJLAGE 4. | DE TAALNORM VAN DE PABO/HVA ................................................................................................. 50
2
BLOK 2.3 | De wereld verkennen: kinderen leren verschillend
INLEIDING - Voor het ouder wordende kind wordt de wereld almaar groter. Bovendien gebeurt er van alles binnen
de morele en creatieve ontwikkeling van ouder wordende kinderen. Zij kijken anders tegen de wereld aan dan in
de jaren ervoor. Dit fenomeen vraagt om andere onderwijsarrangementen dan die we voor jonge kinderen
ontwikkelen. In Dit blok krijg je het gereedschap in handen om voor de begeleiding van dit proces passend
onderwijs te ontwikkelen. Het is de bedoeling dat je lessen leert ontwikkelen die de plaats in kunnen nemen van
de methodelessen. Het is daarbij jouw taak als leerkracht om de directe omgeving van het kind op constructieve
wijze in je lessen in te zetten. We gaan dus op zoek naar onderwijsarrangementen waarmee kinderen uitgedaagd
worden om de wereld verder te onderzoeken en te ontdekken. Want terwijl methodemakers inspelen op een
gemiddelde situatie, zul jij als leerkracht die lessen moeten kunnen veranderen, ontwerpen of aanpassen opdat er
een echt uitdagende leeromgeving ontstaat.
Bovendien moeten we niet vergeten dat de leerkracht een belangrijke rol speelt als cultuur(over)drager. Als
leerkracht ben je de tussenpersoon tussen de leefwereld van het kind en de ‘grote’ wereld, niet in de laatste plaats
die van het voortgezet onderwijs waar oudere kinderen op de basisschool zich op beginnen voor te bereiden.
Kortom, als leerkracht voor het ouder wordende kind heb je te maken met een grote uitdaging en een grote
verantwoordelijkheid. In dit blok gaan we je bijbrengen wat je nodig hebt om die verantwoordelijkheid te kunnen
dragen.
3
Hoe ver ben je met de opleiding?
Ieder kind leert de wereld op zijn of haar eigen manier kennen. Een leerkracht speelt hier een hele belangrijke rol,
maar is zeker niet de enige factor voor het kind. De kennis die je al hebt opgedaan over het Amsterdamse
onderwijs en de schoolomgeving gaat je dit blok helpen om het leren en de leefwereld van het bovenbouwkind
nog beter te doorgronden.
Kennismaken met onderwijs en met de stad Amsterdam
Kind in de grote stad / Leerkracht in de grote stad
1
1.1 Amsterdams onderwijs in beeld
1.2 Lesgeven over Amsterdam
1.3 Leren door te spelen
1.4 Heden en verleden van het
Nederlandse basisonderwijs
Praktijk
Bovenbouw
Bovenbouw
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
2
Praktijk
Differentiatie in opvoeden en onderwijzen
Kinderen leren op verschillende manieren
2.1 Leren en ontwikkelen
stimuleren
2.2 Diversiteit: contact en
communicatie
2.3 De wereld verkennen: kinderen
leren verschillend
2.4 Leren in en met de groep
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Bovenbouw
Bovenbouw
Hanteren van verschillen tussen kinderen in onder-/ bovenbouw
3
Praktijk
3.1 Hanteren van verschillen tussen
kinderen in de groep, in onder- c.q.
bovenbouw
3.2 Omgaan met verschillen:
Samenwerken met ouders en
deskundigen in en buiten de school
Onderbouw/bovenbouw
Onderbouw/bovenbouw
Verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces van kind en groep
4
Praktijk
4.1 Eigen (LiO)-groep:
verantwoordelijkheid nemen voor
het leerproces van kind en groep
4.2 (Eigen) onderwijs ontwikkelen
en verantwoorden
Lint LIO, bouw specialisatie
Lint LIO, bouw specialisatie
Minor
Voorbereiden overgang naar het werkveld
4.3 Voorbereiden overgang naar het 4.4 Voorbereiden overgang naar het
werkveld
werkveld _
Lint LIO, bouw specialisatie
Lint LIO, bouw specialisatie
Het onderwijsprogramma van de pabo - Een overzicht van deze studiewijzer
Ieder blok wordt het onderwijs op de pabo verzorgd rondom een specifiek thema. Voor het komende blok is dat
De wereld verkennen: kinderen leren verschillend. Met deze studiewijzer geven we je graag een overzicht van wat
je gedurende dit blok kunt verwachten.
Ieder blok is in feite schematisch op te delen in vier onderdelen. Het themaonderwijs, dat in het schema hieronder
in het gele vak is aangegeven, bestaat uit hoorcolleges, werkcolleges en practica, waarvan de kennis halverwege
het blok wordt getoetst in de thematoets (zie hoofdstuk 1 van deze studiewijzer).
Daarnaast werk je het gehele blok aan een beroepsopdracht. Deze opdracht vormt de schakel tussen de kennis en
vaardigheden die je tijdens de colleges opdoet (links in het schema), en de praktische toepassing van die kennis
voor de klas ('Praktijk', rechts in het schema) - vandaar ook dat de beroepsopdracht in het schema in het midden is
geplaatst. Het beroepsproduct dat je aan het eind van het blok oplevert, heeft altijd een directe relatie met het
werken in de klas en in de school (zie hoofdstuk 2).
4
De vakinhoudelijke kennis en vaardigheden staan ook in het teken van het blokthema. Je volgt vakcolleges en je
oefent je vaardigheden in de verschillende vakdomeinen. In hoofdstuk 4 zijn alle vakken die je dit blok gaat volgen
uitgebreid beschreven, alsmede de literatuur die je ervoor nodig hebt en alle andere relevante informatie.
Let op: het is van belang dat je weet dat sommige, verschillende vakken vallen onder dezelfde studiegidscode, die
steeds als één eenheid worden getoetst. Aan het begin van hoofdstuk 3 van deze studiewijzer leggen we dat nog
eens helder uit.
Natuurlijk loop je dit blok ook weer echt mee in de praktijk van het basisonderwijs, te weten in de bovenbouw.
Hoewel alle informatie daarover in de praktijkgids vermeld staat (die is te downloaden via intranet) worden de
belangrijkste zaken met betrekking tot de praktijk voor het komende blok in hoofdstuk 5 van deze studiewijzer nog
even voor je op een rijtje gezet.
Tijdens de studieloopbaanbegeleiding (te vinden onderaan het schema, hoofdstuk 6 van deze studiewijzer) word
je begeleid door jouw kerndocent. Deze ondersteunt je bij het uitvoeren van de beroepsopdracht, ziet toe op je
studievoortgang en koppelt je stage-ervaringen aan de opleiding.
Het onderwijsprogramma voor dit blok ziet er daarmee als volgt in schema uit:
Themaonderwijs: Leren door te spelen

Thematoets
Kennis en Vaardigheden
Beroepsopdracht
Praktijk



Vaktoets NE
Beroepsopdracht
Praktijktoets
1

Vaktoetsen RW

Vakopdracht NE
Studieloopbaanbegeleiding
Tot slot: in hoofdstuk 7 van deze studiewijzer hebben we alle praktische informatie voor je op een rijtje gezet,
zoals een kalenderoverzicht van dit blok, een literatuurlijst, een overzicht van handige en belangrijke internetsites,
de BAS-norm, een overzicht van het vereiste taalniveau, etc.
5
Beknopt overzicht studieprogramma en toetsing blok 2.3 VT
Hieronder vind je een samenvatting van het studieaanbod en de wijze van toetsen van blok 2.3.
Uitgebreide informatie (bv. over de toetsstof en de omschrijving van de opdracht) vind je in deze studiewijzer bij
het betreffende studieonderdeel.
Let op: er worden ook in dit blok colleges gegeven voor andere vakken, zoals bijvoorbeeld Mens & Wereld en
Kunstzinnige Oriëntatie . Deze worden echter getoetst in het volgende blok.
BLOK 2.3 VT COLLEGES
door
Hoorcolleges
Pedagogiek/themalijn
Vakdocent of gastdocent
TOETSING
Peda / Themalijn 2.3
(Thematoets)
TOETSVORM
TOETSMOMENT
HERKANSING
Multiple choice
40 vragen
Toetsweek 2
van blok 2.3
Toetsweek 1
van blok 2.4
2
Multiple choice
40 vragen
Datum :
Toetsweek 2
van blok 2.3
Toetsweek 1
van blok 2.4
Datum:
Toetsweek 2
van blok 2.3
Toetsweek 1
van blok 2.4
Datum:
Toetsweek 1
van blok 2.3
Toetsweek 1
van blok 2.4
STP.
2
2
Vakcolleges
Nederlands
Vakdocenten NE
Nederlands 2.3
(Vaktoets)
Vakcolleges
Rekenen/wiskunde
Vakdocenten RW
Rekenen/wisk. 2.3
(Vaktoets)
2
Multiple choice
40 vragen
Vakcolleges
Nederlands
Vakdocenten NE
Nederlands
Vakopdracht 2.3
2
Verslag
Begeleidingscolleges
Werkcolleges
Practica
Beroepsopdracht
Kerndocent
Beroepsopdracht 2.3
Stage
Praktijk 2.3
Opleider in de school of
1 dag per week en
stagedocent
1 stageweek
Stagementor
TOTAAL AANTAL STUDIEPUNTEN BLOK VT 2.3
2
6
2013-2014
STUDIEPROGRAMMA & TOETSING
3
3
(zie voor de specifieke eisen de
opdracht in de studiewijzer)
Beoordeling door vakdocent
a.d.h.v. beoordelingsformulier
Verslag
(zie voor de specifieke eisen de
opdracht in de studiewijzer).
Beoordeling door andere
kerndocent a.d.h.v.
beoordelingsformulier
Stagebeoordeling
Beoordeling door opleider in
de school of stagedocent
a.d.h.v. beoordelingsformulier
14
Zie voor de toetsdata het actuele toetsrooster en vul hier de datum zelf in.
Datum:
Toetsweek 1
van blok 2.3
Toetsweek 1
van blok 2.4
Datum:
Toetsweek 1
van blok 2.3
Datum:
Toetsweek 1
van blok 2.4
HOOFDSTUK 1.| Themaonderwijs – De hoor- en werkcolleges
Studiegidscode:
De wereld verkennen: kinderen leren verschillend - 2000PET313
INLEIDING - In dit onderwijsblok leer je passend onderwijs te ontwerpen. Je leert lessen te ontwikkelen die ofwel
een aanvulling zijn op, ofwel in de plaats komen van methodelessen. Je maakt daarbij gebruik van de directe
omgeving van het kind en van de school, zodat een echt uidagende en vruchtbare leeromgeving ontstaat. In dit
blok besteden we aandacht aan de leerpsychologie van het oudere kind, aan hersenonderzoek, aan het ontwerpen
van een rijke leeromgeving, aan wat we noemen het leerlingvolgsysteem en aan de overgang naar het voortgezet
onderwijs.
1.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?








Je kent leertheorieën in relatie tot de bovenbouwleerling en je kent de toepassingen van deze theorieën voor
het onderwijs.
Je bent op de hoogte van recente ontwikkelingen op het gebied van hersenonderzoek en weet de betekenis
aan te geven voor het leren van het oudere kind.
Je kunt didactische keuzes verantwoorden op basis van ontwikkelingspsychologische aspecten van het oudere
kind.
Je kent de kenmerken bij de verschillende fasen / stappen van opbrengstgericht onderwijs ontwerpen en je
kunt concrete toepassingen voor je onderwijspraktijk benoemen.
Je kunt op basis van toets- en observatiegegevens rijk en uitdagend onderwijs op maat ontwerpen.
Je weet hoe het verwijzingsproces van groep 8 naar het voortgezet onderwijs is vormgegeven in Amsterdam,
van de interpretatie van bijbehorende toetsgegevens tot adviesgesprekken met ouders en wat dit betekent
voor de onderwijspraktijk
Je kunt uitleggen wat bedoeld wordt met 'redeneren met begrippen en bewijsmateriaal' en dit relateren aan
de aard van natuurwetenschap.
Je kunt verschillende manieren aangeven om hands-on science om te zetten in minds-on science in de
verschillende fasen van een zevenstappenplan instructiecyclus en deze concreet uitwerken in lessen.
1.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
Hoorcollege 1: Wat is leren? Leerpsychologie voor het oudere kind
Je bestudeert:
In dit college staat het brein centraal. Hoe werkt het brein? Hoe leren
kinderen? Inzichten over het brein worden in verband gebracht met
het leren van bovenbouw leerlingen.
Bakx, A., Ros, A. & Teune, P. (2012) Opbrengstgericht Onderwijs
Ontwerpen. Hoofdstuk 2,& 7.
Hoorcollege 2: De wereld wordt groter voor het oudere kind
Alkema et al (2011). Meer dan Onderwijs. Hoofdstuk 5.1, 5.2 & 5.3
In dit college worden ontwikkelingen en theorieën voor het onderwijs
besproken. Wat betekent de ‘informatiehonger’ van het oudere kind
voor mijn onderwijs? Wat betekent de drang naar grotere
zelfstandigheid en verantwoordelijkheid voor mijn onderwijs?
De identiteitsontwikkeling van het bovenbouwkind wordt besproken.
Het voeren van gesprekken, conflicthantering en het bespreken van
actuele onderwerpen als mediagebruik zijn aspecten die
meegenomen worden in de rol van de leerkracht.
7
Van der Veen & Van der Wal (2012). Van leertheorie naar
onderwijspraktijk. Hoofdstuk 1.
Werkcollege 2: De rijke leeromgeving in de bovenbouw
Je gaat aan de slag met praktische opdrachten rondom onderwerpen
uit het hoorcollege 2.
Niet van toepassing.
Hoorcollege 3: Opbrengstgericht onderwijs ontwerpen
Je bestudeert:
Op veel basisscholen is men momenteel sterk gericht op
‘opbrengstgericht werken’. Dat houdt in dat er systematisch en
doelgericht wordt gewerkt aan het maximaliseren van prestaties. In
dit college leer je hoe je jouw onderwijs opbrengstgericht kunt
ontwerpen. Daartoe is het van belang dat je de doelen kunt
vaststellen, en van daaruit je leeractiviteiten kunt ontwerpen,
organiseren, begeleiden en evalueren.
Bakx, A., Ros, A. & Teune, P. (2012) Opbrengstgericht Onderwijs
Ontwerpen. Hoofdstuk 1, 4 & 5
Werkcollege 3: Opbrengstgericht onderwijs ontwerpen
Met de informatie uit het hoorcollege kunnen we gaan oefenen met
het opbrengstgericht ontwerpen van onderwijs. Het evaluatieinstrument voor de beroepsopdracht past goed in het
opbrengstgericht onderwijs ontwerpen.
Niet van toepassing.
Hoorcollege 4: Onderzoekend en ontwerpend leren
Je bestudeert:
Wetenschap is heen-en-weer denken tussen verschijnselen en
begrippen en theorieën. Kinderen kunnen dat ook, maar in de klas
gebeurt het niet vanzelf. Hoe zet je kinderen aan het denken? Wat
leren ze ervan? Hoe kun je dat zien (opbrengst)? Dat is het onderwerp
van deze interactieve lezing.
Berg, E. van den (2012). ‘Natuurwetenschap en techniek: heen-enweer denken tussen begrippen en verschijnselen, redeneren met
begrippen en met bewijsmateriaal’. In: NVOX, 37(4), 176-177.
Beschikbaar via DLWO.
Een aanvullend artikel die op DLWO geplaatst wordt
Werkcollege 4: Aan de slag. Hoe bereid je een excursie voor?
De stof van het hoorcollege wordt concreet uitgewerkt in aanpakken
in de klas.
Niet van toepassing.
Hoorcollege 5: Evalueren van onderwijs: kwantitatief
Je bestudeert:
Bakx, A., Ros, A. & Teune, P. (2012) Opbrengstgericht Onderwijs
Ontwerpen. Hoofdstuk 8.
In dit college staat het evalueren van een leerproces over een langere
periode centraal.
De manier waarop in het onderwijs geëvalueerd wordt, hangt samen
met het doel van de evaluatie. Welke verschillende soorten evaluaties
en toetsen zijn er? We bekijken onder andere methodegebonden en
methode onafhankelijke toetsen.
Werkcollege 5: Leerlingvolgsysteem in de bovenbouw
Je bestudeert:
De vakken lezen en rekenen vormden het uitgangspunt voor zowel
het maken van een eerste groepsplan als bij de interpretatie van de
cito-eindscores. In dit practicum maak je kennis met het
leerlingvolgsysteem in de volle breedte. Een leerlingdossier, de
sociaal-emotionele ontwikkeling, zaakvakken zijn ook onderdeel van
het LVS en wat betekent dat voor jouw handelen.
Alkema et al. (2011). Meer dan Onderwijs. Hoofdstuk 6.5 & 6.8.
Hoorcollege 6: Naar het voortgezet onderwijs
De kernprocedure van Amsterdam is het uitgangspunt en aan de hand
daarvan wordt het verwijzingsproces in Amsterdam besproken. We
besteden aandacht aan (de macht van) de cito-scores, de
verschillende typen voortgezet onderwijs in Amsterdam en ook aan
oudergesprekken naar aanleiding van een voorlopig advies. De manier
waarop kinderen voorbereid worden op het voortgezet onderwijs, de
eindmusical en het ‘geen zin meer hebben in school’ na de cito zijn
ook zaken waar een leerkracht mee om moet kunnen gaan.
8
Verdiep je in de kernprocedure van Amsterdam. Deze is als pdf op
intranet bij blok 2.3 te vinden.
Werkcollege 6: Analyseren en interpreteren van CITO-toets
Tijdens het werkcollege ga je oefenen met praktijkvoorbeelden uit
groep 8; je bekijkt toetsen en toetsuitslagen en oefent met het
analyseren en interpreteren van de gegevens. In dit werkcollege
interpreteer je dus vooral cito-eindscores.
Niet van toepassing.
1.3 Toetsing
De leerdoelen die bij het themaonderwijs horen, worden getoetst in de thematoets (raadpleeg je rooster of het
kalenderoverzicht in hoofdstuk 6 van deze studiewijzer). Het betreft een schriftelijk tentamen, dat zal bestaan uit
40 meerkeuzevragen. De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal
antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de
meerkeuzevragen goed beantwoord is.
1.4 Literatuur/toetsstof
Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van
het onderwijs in de basisschool. Assen: Van Gorcum B.V.





Hoofdstuk 5.1: Inleiding
Hoofdstuk 5.2: Een rijke, krachtige en betekenisvolle leeromgeving
Hoofdstuk 5.3: De rollen van de leraar
Hoofdstuk 6.5: Hoe volg en evalueer je het leerproces?
Hoofdstuk 6.8: Het leerlingrapport
Bakx, A., Ros, A. & Teune, P. (2012), Opbrengstgericht Onderwijs Ontwerpen.






Hoofdstuk 1: Visie op onderwijs: waarom opbrengstgericht ontwerpen?
Hoofdstuk 2: Inzicht in ontwikkelingskenmerken
Hoofdstuk 4: Doelen vaststellen voor opbrengstgericht ontwerpen
Hoofdstuk 5: Ontwerpen van leeractiviteiten
Hoofdstuk 7: Het begeleiden van leeractiviteiten
Hoofdstuk 8: Evalueren
Veen, van der T. & Wal, van der J. (2012). Van leertheorie naar onderwijspraktijk. Groningen: Noordhoff.

Hoofdstuk 1: Leren: een complex en onzichtbaar proces
Berg, E. van den (2012). ‘Natuurwetenschap en techniek: heen-en-weer denken tussen begrippen en
verschijnselen, redeneren met begrippen en met bewijsmateriaal’. In: NVOX, 37(4), 176-177. Beschikbaar via
DLWO.
De PowerPoint presentaties van de colleges en het aanvullende artikel, bij hoorcollege 4, dat nog geplaatst zal
worden op DLWO.
9
HOOFDSTUK 2.| De beroepsopdracht –
Studiegidscode:
Pimp de leerlijn
Beroepsopdracht 2.3 - 2000BOP313
In groep 5 is een kist neergezet “Spelen met spiegels”. Een kind heeft de kist gevonden en is ermee gaan
experimenteren. Het doet allerlei ontdekkingen met bolle en holle spiegels, kijkt in een caleidoscoop en periscoop.
Daardoor vormt het kind een concept over ‘een spiegel’. Het kind vertelt de leerkracht dat als je naar de spiegel
kijkt je eigenlijk in de spiegel gevangen wordt en er alleen maar uit kan door niet meer te kijken. De leerkracht
luistert naar dit denkschema en stelt nog enkele vragen, maar gaat niet in op de onjuistheid van deze verklaring.
De volgende les zal namelijk aan de hand van een opdrachtenkaart aan bod komen dat je ook andere dingen en
mensen in de spiegel kan zien, terwijl deze niet in de spiegel kijken. Daarna zal er een les komen waarin de
leerkracht de principes van licht en straling gaat uitleggen (Naar Slangen, 2005, p. 93).
In jaar 1 heb je al een aantal lessen gegeven aan kinderen in de bovenbouwleeftijd. Waarschijnlijk heb je toen
gebruik gemaakt van de lesmethodes die aanwezig waren in jouw stageklas. In deze methodes worden lessen in
een bepaalde volgorde aangeboden en wordt er gewerkt naar een tussendoel behorende bij de leeftijdsgroep,
waarbij meestal wordt uitgegaan van een gemiddeld kind in Nederland. Uitgeverijen willen dat zo veel mogelijk
scholen gebruik kunnen maken van hun boeken en dus houden ze de lesstof het liefst zo algemeen mogelijk. Als
leerkracht heb je soms echter de behoefte om deze methodes te verrijken met eigen materiaal of zelfs een eigen
lessenreeks, zodat het geheel beter aansluit bij jouw specifieke situatie en je daardoor beter in staat bent om de
doelen te bereiken. In deze beroepsopdracht ga je jouw eigen onderwijs ontwerpen; je ontwerpt een lessenserie
van drie lessen waarbij je zorgt voor een uitdagende leeromgeving die past bij de kinderen uit jouw stageklas. Je
verwerkt de werkvorm ontwerpend of onderzoekend leren in jouw lesontwerp. Je dient tevens na te gaan of de
voorgenomen doel zijn behaald, dus je maakt tevens een evaluatie-instrument.
2.1 Leerdoelen





De student kan zelfontworpen lessen op het gebied van Mens en Wereld plaatsen op (en verantwoorden aan
de hand) van leerlijnen, tussendoelen en kerndoelen.
De student kan onderwijs ontwerpen op het gebied van Mens en Wereld volgens een onderbouwde
didactische route.
De student is in staat in de zelfontworpen lessenserie de verschillende stappen van het onderzoekend of
ontwerpend leren toe te passen.
De student kan een evaluatie-instrument, passend bij de eigen lessenserie, ontwerpen en kan deze uitleggen
aan derden.
De student kan onderbouwd aanbevelingen doen voor het handelen van de leerkracht m.b.t. het ontwerpen
van onderwijs.
2.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
Week: 1: Inleiding op de beroepsopdracht.
Bestudeer de beschrijving van de beroepsopdracht in
deze studiewijzer.
In deze bijeenkomst formuleren we gezamenlijk de
hoofdvraag bij de beroepsopdracht. We maken kennis
met verschillende ontwerproutes en koppelen dit aan
het gebied mens en wereld.
Bekijken van verschillende methodes en bepalen van
een kader voor een lesvoorbereiding/ lesontwerp.
10
Neem een lesvoorbereiding mee van een les in het
We brengen de drie componenten: leerstof, leerling,
leefwereld van je stageklas in beeld. We gaan een eigen
lesvoorbereiding of een les uit de methode verrijken
met eigen materiaal.
gebied van mens en wereld.
Week: 2:
Gegeven les koppelen aan theorie over ontwerpen.
Je neemt een zelf gegeven les mee met als doel deze te
verbeteren op het gebied van: leerdoelen,
gebruiksvriendelijkheid voor leerkrachten, leerlijnen en
referentiekaders, didactiek en organisatie. Je leert deze
les plaatsen binnen een ontwerproute en kan hiervan
een lessenserie maken.
Bestudeer de verschillende ontwerproutes uit: De
Munnik en Vreugdenhil (2005). Beschikbaar via
intranet.
Neem een les mee, die je zelf hebt gegeven.
Week: 3: Doelen; wat doe je ermee?
In deze bijeenkomst gaan we aan de slag met de vooraf
opgestelde doelen voor de leerlingen. We bekijken hoe
je deze doelen kunt evalueren door middel van
constructive alignment. Ook bespreken we
verschillende evaluatie-instrumenten en benoemen we
de voor- en nadelen.
Neem de doelen mee van je eigen onderwijsontwerp
mee.
Bestudeer blz. 172-179 uit het boek Opbrengstgericht
onderwijs ontwerpen van Bakx, Ros en Teune (2012).
Week: 4: Feedback op deelproduct 1.
In deze bijeenkomst wordt je plan van aanpak
besproken; je krijgt feedback aan de hand van een
criterialijst.
Neem je plan van aanpak (deelproduct 1) mee.
Neem het boek Opbrengstgericht onderwijs ontwerpen
van Bakx, Ros en Teune (2012) mee.
Daarnaast is er begeleide werktijd.
Week: 5: Artikel schrijven.
Feedback op deelproduct 2
Je presenteert je deelproduct 2 van papier (in
drietallen).
Je presenteert deelproduct 2 (presenteren vanaf papier)
en neemt alle materialen mee.
Werktijd met terugkoppeling van de bijstellingen.
Je krijgt input voor het schrijven van een goed
opgebouwd artikel.
Week: 6: Review op het conceptartikel
Review het artikel van elkaar.
Conceptartikel meenemen.
Begeleide werktijd.
Behalve de begeleiding die je ontvangt van je kerndocent volg je tevens vier practica in het kader van deze
beroepsopdracht. Dit zijn specifieke trainingen waar je vaardigheden leert, die jou direct ondersteunen bij het
11
uitvoeren van de beroepsopdracht. Daarnaast heb je deze vaardigheden nodig in de praktijk van het
basisonderwijs, dus voor je ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs.
2.3 Practica
Bijeenkomsten
1. Onderzoeksvaardigheden: het schrijven van een
artikel.
In deze bijeenkomst leer je over het hoe en wat van het
schrijven van een artikel. Je leert de regels die we
hanteren, over de achtergrond en het nut ervan en je
krijgt inzicht in het schrijfproces.
Jouw activiteiten vooraf
Je bestudeert:
Kallenberg, Koster, Onstenk & Scheepsma (2011).
Ontwikkeling door onderzoek skillsheet 43.
2. Groepsplannen schrijven
In het vorige semester heb je op basis van een casus
een indeling voor een groepsplan gemaakt. Tijdens dit
practicum maak je op basis van een nieuwe casus niet
alleen een indeling voor een groepsplan lezen, maar
formuleer je ook een inhoudelijk plan: o.a. de doelen en
de aanpak.
Je bestudeert:
Alkema et al. (2011).. Meer dan Onderwijs. Hoofdstuk
8.3 & 8.4.
Opbrengstgericht werken aan technisch lezen (als pdf
op de DLWO bij blok 2.3)
3. Visies op onderwijs.
Je bestudeert:
Alkema et al. (2011). Meer dan Onderwijs:

Hoofdstuk 10.1 Inleiding;

Hoofdstuk 10.2 Een stukje geschiedenis;

Hoofdstuk 10.7 De Reformpedagogiek;
Hoofdstuk 10.8 Recente ontwikkelingen;
In dit practicum maak je kennis met onderwijsvisies in
het algemeen en OGO, Dalton en Montessori in het
bijzonder. Je zet een stap in het ontwikkelen van je
onderwijsvisie. Je ervaart werkvormen ontwikkeld
vanuit de verschillende visies en leert hoe je deze kunt
toepassen in je stage.
2.4 De beroepsopdracht
Eindproduct: Het eindproduct betreft een artikel (max. 2000 woorden) over de zelfontworpen lessenreeks van drie
lessen op het gebied van mens en wereld met als werkvorm onderzoekend of ontwerpend leren. Alle lessen uit de
lessenserie zijn gegeven. Je schrijft in het artikel een korte verantwoording waarin je de inhoud van je lessenserie
beschrijft, de verantwoording van je ontwerproute en de gekozen werkvormen, de opbrengsten analyseert,
conclusies trekt en aanbevelingen doet voor het handelen van de leerkracht met betrekking tot het ontwerpen van
onderwijs. Je levert het evaluatie-instrument, dat bij deze lessenreeks ontworpen en gebruikt is, in als bijlage bij je
artikel.
Deelproduct 1
Je maakt een plan van aanpak voor het ontwerpen van jouw lessenreeks op het gebied van mens en wereld. In dit
plan komt naar voren welk onderwerp en welk vak- en vormingsgebied je kiest, welke doelen je nastreeft, welke
ontwerproute je toepast; onderbouwd vanuit literatuur. Je maakt hierbij gebruik van de vastgestelde beginsituatie
van je klas.
12
Deelproduct 2
Je presenteert een eerste uitwerking van de lessen die je hebt ontworpen, met verantwoording van je gemaakte
keuzes. Je hebt tevens een opzet voor een evaluatie-instrument gereed. Je toetst jouw ontwerp aan de deskundige
visie van jouw medestudenten.
2.5 Beoordelingscriteria
De beoordelingscriteria zijn:




Je verantwoordt de eigen ontworpen lessenserie met betrekking tot de volgende aspecten: de gekozen
ontwerproute, kenmerken van een rijke en uitdagende leeromgeving en de relatie tot leerlijnen, tussendoelen
en kerndoelen.
Je hebt in het ontwerp de didactiek van het onderzoekend en ontwerpend leren verwerkt.
Je verantwoordt de gekozen didactische werkvormen.
Je beschrijft conclusies ten aanzien van eigen handelen, de gegeven lessen en de leeropbrengsten.
Deze criteria worden getoetst aan de hand van het beoordelingsformulier in bijlage 1 van deze studiewijzer.
Let op: Als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd
portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het
semester. Houd je portfolio dus zorgvuldig bij!
13
HOOFDSTUK 3.| Maatschappelijke stage en schoolgebonden leertaak
Studiegidscode:
Maatschappelijke stage en schoolgebonden leertaak - 2000SLM413
INLEIDING – In het tweede jaar van Pabo HvA is een ‘maatschappelijke stage’ onderdeel van je studie. Deze stage –
die loopt over het gehele studiejaar - is bedoeld om kansen voor studenten en kinderen te vergroten door ook
buiten school aandacht te besteden aan het ontwikkelen van hun talenten. Het doel van de maatschappelijke
stage is het stimuleren en begeleiden van kinderen bij deze persoonlijke ontwikkeling. De maatschappelijke stage
loop je naast je reguliere basisschoolstage op jouw basisschool.
Je voert daarnaast weer een ´schoolgebonden leertaak’ uit in het tweede semester (dat is voor de duur van blok 1
en blok 2). Het doel is om in afstemming met een school te werken aan een taak. Voor de schoolgebonden leertaak
analyseer je een onderwerp en/of een probleem dat speelt op de eigen opleidingsschool / stageschool. Je werkt
dus eigenlijk ‘in opdracht van’ de opleidingsschool /stageschool en de opdracht is heel specifiek verbonden aan
jóuw stageplek. De schoolgebonden leertaken fungeren -evenals de beroepsopdrachten - als voorlopers van het
afstudeeronderzoek in jaar 4. Je kunt hierbij voorbouwen op de schoolgebonden leertaak uit semester 1.
Let op: Zit je niet op een opleidingsschool: dan formuleert jouw stageschool of je stagementor een
schoolgebonden leertaak, al dan niet in samenspraak met jou. Er is ook een algemene beschrijving beschikbaar.
3.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van dit studieonderdeel?
Maatschappelijke stage:
 Je begeleidt en stimuleert kinderen / jongeren in hun persoonlijke ontwikkeling.
Schoolgebonden leertaak:
 Je bent in staat om een probleem / aspect vanuit de school/ scholen te analyseren vanuit zowel de
praktijk als de theorie.
 Je kunt de vraag vanuit de school / scholen omzetten in een bruikbaar eindproduct.
Voor beiden geldt:
 Je bent in staat om relevante bronnen te zoeken bij dit beroepsprobleem / - aspect.
3.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Maatschappelijke stage
Je voert deze opdracht geheel zelfstandig uit. Eventuele vragen kun je aan je kerndocent stellen.
Je kiest voor de maatschappelijke stage een activiteit die kan plaatsvinden in de periode van september tot juni. Je
kunt hierbij denken aan het coachen van kinderen in het kader van het project SALSA in Amsterdam of je kunt
deelnemen aan een van de aangeboden activiteiten, bijvoorbeeld de Voorleesexpress. Op de DLWO is een lijst met
activiteiten te vinden met nadere informatie. Je rondt het eerste semester af met een gedegen plan van aanpak
met urenverantwoording. Gedurende de gehele begeleidingsperiode houd je een logboek bij met daarin een
verslag van de activiteiten, de data en de tijdstippen van de begeleiding en per keer een korte reflectie op de
activiteit.
Schoolgebonden leertaak:
14
Je voert deze opdracht geheel zelfstandig uit. In de kerndocenttijd zal de opdracht worden besproken en nader
worden toegelicht. Eventuele vragen kun je aan je kerndocent en/of opleider in de school stellen.
De schoolgebonden leertaak wordt geformuleerd door jouw opleidingsschool/ stageschool of op initiatief van
jezelf. Vraag je stagebegeleider ernaar. Je stemt opdracht, inhoud en planning goed af met je opleider in de school
en met je mentor.
Werkwijze schoolgebonden leertaak:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Je wordt in week 4 van blok 2.3 mondeling en schriftelijk geïnformeerd over de schoolgebonden leertaak
door de (opleidings)school. Je ontvangt daarbij het ingevulde format ‘schoolgebonden leertaak’ (bijlage
op de DLWO). Je zorgt ervoor dat helder is wie de contactpersoon van de school is voor de
schoolgebonden leertaak.
Je formuleert een plan van aanpak met de leerdoelen, een activiteitenplanning, tijdpad en literatuur. Je
bespreekt dit met de contactpersoon en de mentor en scherpt het plan verder aan.
Je neemt het plan van aanpak in de vijfde lesweek van blok 2.3 ter bespreking mee naar de
kerndocentbijeenkomst. Je ontvangt feedback van medestudenten en van de kerndocent.
Je scherpt het plan van aanpak aan op basis van de gegeven feedback.
Je levert een tussenproduct in bij de contactpersoon van de school en vraagt om feedback.
Je levert in week 10 van blok 2.2 het werk in bij de kerndocent en bij de contactpersoon van de
basisschool: het eindproduct.
3.3 Toetsing
Maatschappelijke stage en schoolgebonden leertaak worden getoetst aan de hand van een verslag met
verantwoording.
Maatschappelijke stage
Je levert in de toetsweek van blok 2.4 een verslag in bij je kerndocent. In het afrondingsverslag met betrekking tot
de maatschappelijke stage (maximaal twee A4) beantwoord je de volgende vragen:




Wat was (waren) de activiteit(en)?
Wat was jouw rol in deze activiteit(en)?
Hoe reageerde(n) het kind/ de kinderen/ de studenten op jou?
Wat heb je van de maatschappelijke stage geleerd (koppel dit aan de competenties)?

en reflecteer je (1A4) op de volgende vraag:
‘Wat hebben de kinderen/ het kind/ studenten ervan geleerd?’
Je levert deze twee A4-tjes in samen met als bijlage je logboek met een verantwoording van data, uren en
activiteiten.
Schoolgebonden leertaak:
Je rondt de schoolgebonden leertaak af in blok 2.4 in de vorm van een eindverslag dat je inlevert bij je kerndocent.
In het eindverslag met betrekking tot de schoolgebonden leertaak zitten de volgende items:
15
1.
2.
3.
4.
5.
Vraag en opdracht van de school.
Het product zelf.
Verantwoording van het product waarin je een analyse van de opdracht hebt beschreven en de gemaakte
keuzes met betrekking tot het eindproduct onderbouwt met een literatuurlijst (bevat minimaal één bron).
Feedback van de contactpersoon van de school.
Eventuele taakverdeling.
3.4 Beoordelingscriteria
Maatschappelijke stage
De beoordelingscriteria zijn:
 De student heeft in een plan van aanpak voor de maatschappelijke stage een inhoudelijke verantwoording van
uren en activiteiten beschreven.
 De student geeft een relatie aan tussen de maatschappelijke stage en de competenties en zijn leerdoelen.
Schoolgebonden leertaak:
De beoordelingscriteria zijn:
 De student heeft een probleem / aspect vanuit de school/ scholen helder in beeld gebracht, geanalyseerd en
omgezet in een bruikbaar product en/of interventie.
 De student kan de interventie / het eindproduct inhoudelijk verantwoorden.
Het beoordelingsformulier van de maatschappelijke stage en schoolgebonden leertaak wordt opgenomen in de
studiewijzer van blok 2.4.
3.5 Literatuur / toetsstof
Je gebruikt relevante literatuur (minimaal één bron) zowel voor de maatschappelijke stage als voor de
schoolgebonden leertaak.
16
HOOFDSTUK 4.| Kennis en vaardigheden - de vakcolleges
INLEIDING - Dit onderdeel van de studiewijzer beschrijft de vakcolleges die je dit blok gaat volgen. Daarbij is het
van belang dat je het onderscheid kent tussen de titel van de collegereeks, het vakdomein waar deze onder valt en
de code van de eenheid die met de studiegids correspondeert. Iedere collegereeks heeft afzonderlijk een titel,
maar verschillende collegereeksen kunnen onder dezelfde studiegidscode vallen. Per blok wordt steeds het cluster
dat onder één eenheid valt (zoals Kunstzinnige oriëntatie 2.4), in één keer getoetst. Het kan dus voorkomen dat
verschillende collegereeksen in één afsluitende vaktoets samenkomen.
Iedere beschrijving hieronder is op dezelfde wijze gestructureerd. We beginnen met een korte inleiding. Dan
volgen steeds een beschrijving van de leerdoelen, een schematische weergave van het programma (opgedeeld in
de behandelde stof tijdens de bijeenkomst, en de voorbereiding die we voor die bijeenkomst van je verlangen),
informatie over de toetsing en een overzicht van de literatuur/toetsstof.
Aan het eind van dit hoofdstuk volgt de beschrijving van de vakopdracht Nederlands 2.3. Met de vakopdracht
verwerk je de kennis en vaardigheden die je opdoet in de vakcolleges tot een zelfstandig product. Hoewel dit een
opdracht is waar je grotendeels zelfstandig aan werkt, wordt de vakopdracht Nederlands 2.3 begeleid in de
collegereeks Begrijpend lezen die dit blok wordt aangeboden.
17
4.1
Titel:
Vakdomein:
Studiegidscode:
Begrijpend Lezen
Nederlands
2000VNE213
INLEIDING - Het belang van begrijpend lezen kan nauwelijks worden overschat. Het niveau van begrijpend lezen
dat kinderen aan het eind van de basisschool halen, bepaalt voor een belangrijk deel het succes op het voortgezet
onderwijs. Begrijpend lezen is veel meer dan het beheersen van een vaardigheid. Het is de sleutel tot alle kennis
die schriftelijk is vastgelegd. Voldoende beheersing van de vaardigheid begrijpend lezen zorgt ervoor dat leerlingen
op steeds onafhankelijker wijze kennis kunnen vergaren en is daarmee een belangrijke voorspeller van
schoolsucces en maatschappelijk functioneren op latere leeftijd. Het accent tijdens lessen begrijpend lezen ligt op
het verwerven van kennis en woordenschat en op het leren sturen van het eigen leesproces. Hoe meer de
kinderen weten over de wereld en over taal en hoe groter hun woordenschat, hoe makkelijker zij teksten
begrijpen. Om hun leesproces te kunnen sturen, moeten leerlingen strategieën leren toepassen.
In deze collegereeks doe je kennis op over strategieën en technieken voor informatieverwerking, tekstbegrip, leesen schrijfprocessen. Je leert over de diverse tekstkenmerken, zowel voor een lezer als voor een schrijver in de
bovenbouw. Je kent de leerlijnen lezen en stellen van groep 5 tot aan de brugklas.
Daarnaast onderzoekt de student middels de vakopdracht Nederlands 2.3 het leesonderwijs in zijn stageklas.
Hierbij past hij eerder verworven kennis toe over lees- en woordenschatonderwijs uit blok 2.1 en 2.2.
4.1.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?






Je kent de theorie over begrijpend lezen.
Je kent de tussendoelen en leerlijnen 'gevorderde geletterdheid' die horen bij begrijpend lezen.
Je kent enkele didactische modellen die kinderen helpen bij begrijpend lezen.
Je kunt vragen bij teksten maken.
Je kunt het belang van een goede woordenschat voor begrijpend lezen uitleggen.
Je kunt de methodiek Taal een zaak van alle vakken op een gegeven zaakvaktekst toepassen.
4.1.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Begrijpend lezen 1
Je bestudeert:
Leesonderwijs kent vele vormen, begrijpend lezen is daarvan
zondermeer de belangrijkste vorm die kinderen aangeleerd krijgen. In
deze eerste les staat de theorie omtrent begrijpend lezen centraal.
Förrer, M. e.a. (2010) Lezen…denken…begrijpen. Handboek begrijpend
lezen in het basisonderwijs. Hoofdstuk 1
In deze les wordt ook de vakopdracht Nederlands 2.3 toegelicht.
2. Begrijpend lezen 2
Je bestudeert:
Om tot tekstbegrip te komen is het belangrijk dat aan kinderen goede
vragen gesteld worden en dat zijzelf ook vragen leren maken. Dit is
het onderwerp van deze les.
Förrer, M. e.a. (2010) Lezen…denken…begrijpen. Handboek begrijpend
lezen in het basisonderwijs. Hoofdstuk 5
18
3. Begrijpend lezen 3
Je bestudeert:
Een slechte woordenschat resulteert in slecht tekstbegrip. Wat
daarvan de consequenties zijn, wordt in deze les besproken.
Förrer, M. e.a. (2010) Lezen…denken…begrijpen. Handboek begrijpend
lezen in het basisonderwijs. Hoofdstuk 3
4. Begrijpend lezen 4
Je bestudeert:
Taal een zaak van alle vakken is een methodiek die het tekstbegrip in
de zaakvakmethoden aanpakt. Effect: meer kennis van de taal, maar
ook meer kennis van de wereld.
Förrer, M. e.a. (2010) Lezen…denken…begrijpen. Handboek begrijpend
lezen in het basisonderwijs. Hoofdstuk 4
5. Begrijpend lezen 5
Je bestudeert:
Hoe ziet begrijpend lezen er in taalmethoden uit? We onderzoeken en
beoordelen een aantal voorbeelden en hanteren daarbij de
tussendoelen gevorderde geletterdheid.
Förrer, M. e.a. (2010) Lezen…denken…begrijpen. Handboek begrijpend
lezen in het basisonderwijs. Hoofdstuk 2
6. Begrijpend lezen 6
Je bestudeert:
Nieuwsbegrip wordt in bijna het gehele land gebruikt. In deze les
onderzoeken we waarom deze methode zo succesvol is.
Förrer, M. e.a. (2010) Lezen…denken…begrijpen. Handboek begrijpend
lezen in het basisonderwijs. Hoofdstuk 6
4.1.3 Toetsing
De stof uit de colleges wordt op twee manieren getoetst:
1.
Met de vakopdracht Nederlands 2.3 die wordt ingeleverd aan het eind van dit blok.
2.
De collegereeks Begrijpend lezen maakt deel uit van onderwijseenheid Nederlands 2.3 en wordt getoetst in de
vaktoets Nederlands 2.3.
Let op: binnen de onderwijseenheid Nederlands 2.3 valt ook de collegereeks Aanvankelijk lezen en voortgezet
technisch lezen/stelonderwijs van blok 2.2. Raadpleeg daarvoor de studiewijzer van het vorige blok. De
toetsstof die bij Aanvankelijk lezen en voortgezet technisch lezen/stelonderwijs hoort, is hieronder voor je
herhaald.
De toets betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af
van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer:
5,5) indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is.
4.1.4 Literatuur/toetsstof
Uit blok 2.2:
Paus, H. (Red.) (2010). Portaal, praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Bussum: Coutinho.





19
Hoofdstuk 5.1: Geletterdheid: lezen - Achtergrondkennis (p. 185-203)
Hoofdstuk 5.2.3: Gevorderde geletterdheid in groep 4-8 (p. 210-215)
Hoofdstuk 5.3 t/m 5.3.1: Didactiek van lezen – Visies op leesonderwijs (p. 210-215)
Hoofdstuk 5.3.2.3: Gevorderde geletterdheid in groep 4-8 (p. 236-246)
Hoofdstuk 5.3.2.4: Andere visies (p. 247-248)




Hoofdstuk 5.3.4: Evaluatie en omgaan met verschillen (p. 252-257)
Hoofdstuk 6.1: Geletterdheid: schrijven - Achtergrondkennis (p.265-279)
Hoofdstuk 6.2.3: Gevorderde geletterdheid in groep 4-8 (p. 285-289)
Hoofdstuk 6.3.4: Evaluatie en omgaan met verschillen (p. 320 – 326)
http://www.leerlijnentaal.nl - met een accent op de domeinen lezen en schrijven.
Alle collegestof, dat wil zeggen PowerPoints en de uitgereikte materialen.
Uit blok 2.3:
Förrer, M., e.a. (2010). Lezen…denken…begrijpen! Handboek begrijpend lezen voor het basisonderwijs. Amersfoort:
CPS.
Alle collegestof, dat wil zeggen PowerPoints en de uitgereikte materialen.
Je bestudeert zelfstandig de kerndoelen 4, 5, 6, 7 en 8 en de leerlijnen schriftelijke taalvaardigheid op
http://tule.slo.nl en www.leerlijnentaal.nl.
Alle collegestof, dat wil zeggen PowerPoints en de uitgereikte materialen.
20
4.2
Titel:
Vakdomein:
Studiegidscode:
Engels op de basisschool
Engels
2000VEN413
INLEIDING - In 2013 begon de 1000ste Nederlandse basisschool met vvto (vroeg vreemde talenonderwijs, vanaf
groep 1 of 3) Engels in plaats van het verplichte oude Eibo (Engels is het basisonderwijs, in groep 7 en 8). Deze
ontwikkeling is gestimuleerd door het Europees Platform, Early Bird en diverse pabo’s en gewenst door de
staatssecretaris van onderwijs en de Amsterdamse gemeenteraad.
Aansluitend bij deze landelijke ontwikkelingen zullen deze colleges gaan over hoe je Engels in het Engels geeft aan
groep 1 tot en met 8. Aangezien je in dit blok stage loopt in de bovenbouw, zullen de meeste concrete
voorbeelden voor lesactiviteiten op groep 7 en 8 gericht zijn.
4.2.1 Leerdoelen – Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?







Je geeft Engels in het Engels.
Je hebt kennis van taalverwervingsprocessen bij basisschoolkinderen en kent de argumenten voor en tegen
het geven van vvto Engels.
Je bent op de hoogte van recente ontwikkelingen op het gebied van vvto Engels.
Je kent het vierfasenmodel van lesgeven en kan deze herkennen in de eigen lessen Engels.
Je kent de startbekwaamheden Engels voor beginnende docenten.
Je kent de kerndoelen voor Engels in het basisonderwijs.
Je kunt variatie in de lessen aanbrengen door middel van diverse werkvormen en weet waar bruikbaar
materiaal te vinden, zowel in als buiten methodes.
4.2.2 Het programma – Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Kennismaking, eigen taalvaardigheid Engels,
taalverwervingsprocessen, startbekwaamheden van de docent en
kerndoelen voor de leerlingen.
Lees H1 uit Praktische didactiek (zie verplichte literatuur): Engels in
het basisonderwijs
2. Classroom English, recente ontwikkelingen op het gebied van vvto
Engels, fase 1 en 2 (introductie en input) van het vierfasenmodel
Lees de artikelen over vvto Engels (zie DLWO).
De tweede bijeenkomst staat in het teken van het zogeheten vierfasenmodel. Wat is het en hoe kun je het constructief toepassen in je
eigen les?
3. Classroom English, fase 3 en 4 (oefen- en overdrachtsfase) van
het vierfasenmodel
Het derde college gaat verder in op het vierfasenmodel en bespreekt
verder een concrete toepassing in een lessenserie.
21
Lees H5-6-7 uit Praktische didactiek (Vierfasenmodel, introductiefase,
inputfase)
Lees H8-9 uit Praktische didactiek (oefenfase, overdrachtsfase)
4. Classroom English, variatie in de les 1
Deze bijeenkomst gaan we bespreken hoe je met en zonder het
gebruik van een methode variatie kunt aanbrengen in je lessen door
de inzet van diverse werkvormen die rekening houden met
verschillende leerstijlen.
5. Classroom English, variatie in de les 2
Deze bijeenkomst gaan we bespreken hoe je met en zonder het
gebruik van een methode variatie kunt aanbrengen in je lessen door
de inzet van diverse werkvormen die rekening houden met
verschillende leerstijlen.
6. Presenteer een activiteit Engels in het Engels aan je
medestudenten zoals je deze zou doceren aan je leerlingen.
Lees H4 en H11 uit Praktische didactiek (De eerste kennismaking met
Engels ; didactiek voor vvto Engels)
Lees H14-15-16 uit Praktische didactiek (Taalspelletjes, songs,
leesvaardigheid)
Bereid een lesactiviteit Engels voor om te laten zien aan je
medestudenten. Bepaal daarbij het startpunt van de leerlingen, het
leerdoel en een vervolgactiviteit.
4.2.3 Toetsing
De toets, bestaande uit de onderdelen Nederlands en Engels, kent veertig vragen waarvan de helft voor Engels.
Het betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen) en wordt afgenomen aan het eind van blok 2.4.
De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets
wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is.
4.2.4 Literatuur / toetsstof
Verplicht:
 Oskam, S. (2013). Praktische didactiek voor Engels in het basisonderwijs, Countinho, zesde druk.
 Powerpoints, artikelen, films etc. die worden behandeld in de les (zie ook DLWO).
Aanbevolen:
 Oskam, S. (2010). Praktische taalvaardigheid voor Engels in het basisonderwijs, Countinho, tweede druk.
22
4.3
Titel:
Vakdomein:
Studiegidscode:
Meten en meetkunde
Rekenen – wiskunde
2000VRE313
INLEIDING – De domeinen meten en meetkunde worden in twee collegereeksen aangeboden: in het tweede blok
werd het rekendomein meten behandeld (zie blok 2.2), in het derde blok staat meetkunde centraal.
Meten is het toekennen van getalsmatige waarden aan eigenschappen van dingen (grootheden). Daarvoor heb je
maten nodig. Aan deze kwantitatieve fasen gaan kwalitatieve fasen als het vergelijken en ordenen vooraf. Daar
hoort ook het leren van wiskundetaal bij. Bijvoorbeeld kleuters kunnen ontdekken dat een appel evenveel weegt
als drie kleine tomaten. Dat kunnen zij ‘aflezen’ aan een balans die in evenwicht is. De taal die daarbij hoort is dan:
“Drie tomaten zijn even zwaar als één appel”.
Bij meten worden de klassensituaties benut en situaties rondom de school gebruikt om dingen te ontdekken en te
onderzoeken. Tijdens de colleges leer je hoe je meten in de dagelijkse praktijk van het basisonderwijs vorm kan
geven. Dit door middel van een methode of door middel van zelf ontworpen lessen.
Aan de orde komen onderwerpen als de betekenis van voorvoegsels, het rekenen met grootheden zoals lengte,
oppervlakte, inhoud, gewicht, tijd en het rekenen met de bijbehorende meetgetallen in het kader van het
verkrijgen van inzicht in het metrieke stelsel.
4.3.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?
 Je kent de leerlijn meten van groep 1 tot en met 8 en kan deze herkennen in praktische situaties.
 Je kan de leerlijn meten voorzien van verhelderende voorbeelden.
 Je kan aan de hand van de leerlijnen en tussendoelen meetlessen ontwikkelen die leiden tot
begripsontwikkeling bij de leerlingen.
 Je kan de relatie leggen tussen de leerlijn meten en de ontwikkelingsstadia van kinderen.
 Je kan de samenhang tussen getallen, meten, meetkunde benoemen en herkennen.
4.3.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. De eerste fasen van de leerlijn meten
Je bestudeert:
Meten en meetgetallen zijn overal om je heen. Waar hebben wij het
dan precies over? Waar moet je op letten? En hoe leid je kinderen
binnen in de wereld van meetgetallen als zij nog geen getalbegrip
hebben? Deze onderwerpen staan centraal in deze les.
Van Zanten c.s. (2010). Meten en meetkunde, pp 73 -88.
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 3.
2. Meten getalsmatig: in de bovenbouw
Je bestudeert:
Om getalsmatig greep te krijgen op de wereld moet je iets willen
meten en tenminste kunnen tellen. Maar je hebt ook een
meeteenheid nodig. Dat hoeft niet meteen met standaardmaten. Kan
dat dan ook anders? Ja, dat kan. Hoe leer je tijdens deze bijeenkomst.
Van Zanten c.s. (2010). Meten en meetkunde, pp 89 -96.
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 3,
23
3. Meten in de bovenbouw: inzicht in het metriek stelsel
Je bestudeert:
Nu de basis is gelegd in de onderbouw, wordt in de bovenbouw een
netwerk van begrippen opgebouwd rondom de tientallige structuur
van meetgetallen. Is de didactiek nog zoals vroeger met de trapjes
van het metriek stelsel en het schuiven van de komma’s?
Van Zanten c.s. (2010). Meten en meetkunde, pp 97 – 106.
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 3.
4. Grootheden en samengestelde grootheden
Je bestudeert:
Je hebt een klompje goud van één ounce. Dat weegt evenveel als een
(wat zware) balpen. Kun je hiervan een draad trekken van 10 meter
die nog te zien is als je niet veel meer weet dat de dichtheid van
goud? En: is er een verband tussen de oppervlakte en de omtrek van
bijvoorbeeld een rechthoek? En wat heeft de formule van de omtrek
van een cirkel met de oppervlakteformule van een cirkel te maken?
Van Zanten c.s. (2010). Meten en meetkunde, pp 107 -112.
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 3,
5. Grafieken en andere representaties
Kun je als je moeder je je naar school brengt met de auto 80 km per
uur halen? Of kan dat niet, omdat de afstand tussen school en huis
lang geen 80 km is?
Van Zanten c.s. (2010). Meten en meetkunde, pp 163-174.
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 3.
De wereld om ons heen is voortdurend in verandering. Hoe vang je
die veranderingen in de waarden die samenhangende grootheden
kunnen aannemen? Zo kun je snelheid beschouwen als de afgelegde
weg (grootheid; lengte) binnen een tijdsinterval (grootheid tijd).
6. Meetlessen in rekenmethoden.
Hoe ziet een meetles eruit en hoe staat die in de leerlijn meten? In
deze les bekijken wij de leerlijn van meten in rekenmethoden en
wisselen we stage-ideeën en ervaringen uit.
Je bereidt met een klein groepje een korte presentatie voor van een
fase binnen de leerlijn meten.
4.3.3 Toetsing
Deze collegereeks maakt deel uit van Rekenen / wiskunde 1.3 (blok 1.2 en 1.3 samen). Deze onderwijseenheid
wordt getoetst in de vaktoets van blok 1.3.
De toets betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het
aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien
minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is.
4.3.4
Literatuur / toetsstof

Ale, P.F.J & Schaik M.F. van (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd, kennisbasis voor leerkrachten
basisonderwijs. Bussum: Coutinho. Hoofdstukken 3, 4 en 6.

Zanten, M. van, e.a. (Nieuwste druk). Meten en meetkunde. Rekenen en wiskundedidactiek. Amersfoort:
ThiemeMeulenhoff.

De behandelde onderwerpen tijdens de bijeenkomsten inclusief de bijbehorende PowerPoints maken deel uit
van de toetsstof.
24
4.4
Titel:
Vakdomein:
Studiegidscode:
Mens en SamenlevIng II: Burgerschapsvorming en verkeer
Mens en Wereld
2000VMW413
INLEIDING - Sinds 2006 zijn scholen wettelijk verplicht aandacht te besteden aan actief burgerschap en sociale
integratie. Burgerschapsvorming is niet bedoeld om brave burgers voort te brengen, maar brengt jonge burgers
(want dat zijn leerlingen immers!) de basiskennis, vaardigheden en houding bij die nodig zijn om een actieve rol te
kunnen spelen in zowel de eigen leefomgeving als in de samenleving. Het is van belang dat leerlingen sociale
competenties ontwikkelen, initiatief en verantwoordelijkheid leren nemen, leren discussiëren en een eigen mening
vormen. Het ontwikkelen van deze vaardigheden en houdingen en het opdoen van en reflecteren op ervaringen
staat in deze module centraal. In het laatste college zal aandacht worden besteed aan de rol van de leerling als
verkeersdeelnemer.
4.4.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?
 Je kan verwoorden wat bedoeld wordt met burgerschapsvorming en kan dit voorbeeldmatig verbinden aan de
visie van de stageschool.
 Je kan bewust werkvormen inzetten en begeleiden die bijdragen aan de doelen van burgerschapsvorming,
zoals coöperatieve werkvormen, begeleiden van gesprekken, gezamenlijk onderzoek doen, zoekontwerpen
(door verhalen, rituelen, e.d.) die betrokkenheid oproepen en die maatschappelijk relevant zijn
 Je kan veilig verkeersgedrag oefenen in voor kinderen relevante en bekende situaties
4.4.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Inleiding op burgerschapsvorming
Je bestudeert:
In deze bijeenkomst gaan we verder op het hoorcollege ‘Cultuur en
verwachtingen’ van het vorige blok. Je krijgt een toelichting op
burgerschapsvorming en de drie domeinen: democratie, participatie
en identiteit.
Pauw L. (2009) ‘En dan ook nog : burgerschapsvorming ! (1). Naar een
visie op burgerschapsvorming’ , in Basisschool management . p. 1621. Beschikbaar via DLWO.
2. Democratie en participatie in de klas en op school
Je bereidt voor:
Tijdens deze bijeenkomst staat centraal welke werkvormen en
begeleidingsvormen scholen kunnen gebruiken om bij te dragen aan
democratie en participatie in de klas en op school Dit doe je door in
expertgroepen een aantal good practices met elkaar te vergelijken.
Voorbeelden hiervan zijn: Freinet en de klassenvergadering of de
mediatoren van de Vreedzame School.
Ga na welke visie de stageschool heeft met betrekking tot
burgerschapsvorming. In hoeverre komt deze visie terug in de
dagelijkse school- en lespraktijk?
Bas J. (2013) Burgerschapsvorming. Jong gedaan, oud geleerd.
Hoofdstuk 1 (Inleiding: de burgerschapsschool); Paragraaf 9.1 (De
drie domeinen van de SLO) Beschikbaar via DLWO.
Je bestudeert:
Pauw L. (2009) ‘En dan ook nog : burgerschapsvorming ! (2). Naar een
didactiek op burgerschapsvorming’, in Basisschool management . p.
11-15. Beschikbaar via DLWO.
Bas J. (2013). Burgerschapsvorming. Jong gedaan, oud geleerd .
Hoofdstuk 7. Beschikbaar via DLWO.
3.Identiteit: Welke type burger?
Je bestudeert:
Er bestaan vier visies op burgerschap: de aanpassingsgericht, de
individualistisch, de kritisch-democratische en de bezielde burger. In
deze bijeenkomst verbind je je met één van deze burgertypes en
onderzoek je de consequenties daarvan in jouw onderwijs geven.
Bas J. (2013). Burgerschapsvorming. Jong gedaan, oud geleerd.
Paragraaf 1.2 (Burger en burgerschapsvormen); Hoofdstuk 11 en
Hoofdstuk 14 (Evaluatie: het burgerschapskompas). Beschikbaar via
DLWO.
25
4. Identiteit en participatie: ‘Ik ben een wereldburger.’
Je bestudeert:
In dit college staat het onderwerp wereldburgerschap centraal. Aan
de hand van verschillende thema’s,zoals globalisering, diversiteit en
mensenrechten zal worden gekeken hoe wereldburgerschap vormt
krijgt in de klas en school.
Bas J. (2013). Burgerschapsvorming. Jong gedaan, oud geleerd.
Hoofdstuk 13 (De wereldburgerschapkilometerteller). Beschikbaar via
DLWO.
5.Identiteit, participatie en democratie: Burgerschapskalender.
Je bestudeert:
In dit laatste college verzamel je ideeën en activiteiten waarmee je
burgerschapsvorming op verschillende manieren kunt toepassen
binnen een jaarcyclus van het onderwijs: de burgerschapskalender.
Bas J. (2013). Burgerschapsvorming. Jong gedaan, oud geleerd.
Hoofdstuk 9 (De burgerschapsweegschaal: burgerschapsvorming,
curriculum en beeldvormers). Beschikbaar via DLWO.
6. Verkeer
Je bereidt voor:
Let op. Dit is een praktijkcollege. De inhoud van dit college behoort
niet tot de toetsstof.
Niet van toepassing.
4.4.3 Toetsing
De stof die binnen deze eenheid wordt aangeboden, wordt getoetst als onderdeel van de Vaktoets Mens en
Wereld 2.4 middels een schriftelijk tentamen met open vragen.
4.4.4 Literatuur/toetsstof
Bas, J. de (2013). Burgerschapsvorming. Jong gedaan, oud geleerd. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff (Beschikbaar
via DLWO. )








Hoofdstuk 1: Inleiding: de burgerschapsschool
Paragraaf 1.2:Burger en burgerschapsvormen.
Hoofdstuk 7: De burgerschapsthermometer: het pedagogisch klimaat van de klas.
Paragraaf 9.1: De drie domeinen van de SLO.
Hoofdstuk 9: De burgerschapsweegschaal: burgerschapsvorming, curriculum en beeldvormers.
Hoofdstuk 11: De burgerschapsatlas: maatschappelijk burgerschap en de schoolomgeving.
Hoofdstuk 13: De wereldburgerschapkilometerteller.
Hoofdstuk 14: Evaluatie: het burgerschapskompas.
Pauw L. (2009) ‘En dan ook nog: burgerschapsvorming ! (1). Naar een visie op burgerschapsvorming’, in:
Basisschool management. nr 1. (Beschikbaar via DLWO. )

p. 16- 21
Pauw L. (2009)’ En dan ook nog: burgerschapsvorming ! (2). Naar een didactiek op burgerschapsvorming’, in:
Basisschool management. nr 3. . 11-15 (Beschikbaar via DLWO. )

p. 11-15
De PowerPoints van de werkcolleges. (Zie: DLWO)
26
4.5
Titel:
Vakdomein:
Studiegidscode:
Onderzoekend en Ontwerpend Leren (OOL) in de praktijk
Mens en Wereld
2000VMW413
INLEIDING - De internationaal leidende didactische onderwijsvorm binnen Natuur en Techniekonderwijs is, net als
het thema van dit blok, 'onderzoekend leren'. In het vorige blok zijn we ingegaan op de theorie van OOL en over
hoe rijk de didactiek is. In dit blok ontwerp je voor de beroepsopdracht een eigen onderzoekende lessenserie. Om
hierbij aan te sluiten, geven we je in deze module handvatten om OOL in de praktijk toe te passen en zelf te
ontwerpen. Hierbij komen leerlijnen, thematisch onderwijs, evaluatie en toetsing aan de orde.
4.5.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?
 Je hebt op schoolniveau inzicht in principes voor ordening van leerstof voor het leergebied Mens en Wereld in
doorlopende leerlijnen voor groep 1 t/m groep 8.
 Je kunt een onderzoekende lessenserie met bijbehorende onderzoekswerkbladen vormgeven.
 Je kunt onderzoeksvaardigheden en attitudeaspecten van kinderen benoemen en ordenen.
 Je kunt verschillende vormen van evaluatie van natuur & techniekonderwijs benoemen en beredeneren
wanneer deze passend in te zetten zijn.
 Je kunt passende toetsen maken voor natuur & techniekonderwijs.
 Je bent bekend met een aantal natuur & techniekmethodes voor de basisschool, kunt analyseren aan welke
kenmerken deze voldoen en onderbouwen welke methode jij voor verschillende situaties het meest geschikt
vindt.
 Je kunt aangeven op welke manier thematisch onderwijs vormgegeven kan worden.
4.5.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Leerlijnen, thematisch onderwijs en OOL
Je bestudeert:
De leerlijnen van mens- en wereldvakken zijn breed opgesteld en
bieden veel houvast voor thematisch onderwijs. Hoe zou je
thematisch onderwijs kunnen aanpakken? Hoe kun je de rijke
didactiek van OOL meenemen in thematisch onderwijs? Kinderen
leren niet alleen concepten maar vaardigheden en attitudeaspecten.
Hoe selecteer je een goed onderwerp?
Vaan, E. de & Marell, J. (2012) Praktische didactiek voor
natuuronderwijs. Uitgeverij Couthinho. Hoofdstuk 19:
Natuuronderwijs in thema’s
2. Hoe ontwerp je een onderzoekende lessenserie
Je bereidt voor:
In de beroepsopdracht word je gevraagd om een lessenserie te maken
waarin je onderzoekend en ontwerpend leren gebruikt. En in de
vorige les hebben we het gehad over hoe je een onderwerp kunt
selecteren. In deze les werken we het onderwerp dat je hebt
uitgekozen uit naar de van een onderzoekende lessenserie.
Je hebt op je stageschool overlegd welk onderwerp je het beste zou
kunnen nemen. Dit onderwerp neem je mee naar de les en werken
we uit naar het begin van een lessenserie.
3. Verslagvormen
Je bestudeert:
Bij onderzoekend leren is het heel belangrijk om kinderen logboeken
te laten bijhouden. Hoe construeer je deze? Welke vaardigheden
hebben kinderen nodig om hiermee te werken?
Vaan, E. de & Marell, J. (2012) Praktische didactiek voor
natuuronderwijs. Uitgeverij Couthinho. Hoofdstuk 11: Verslagvormen.
27
4. Evaluatie van onderzoeksvaardigheden
Je bestudeert:
Bij onderzoekend leren wil je kinderen iets leren over
natuurwetenschappelijke onderwerpen, maar ze doen ook
onderzoeksvaardigheden op. Als leerkracht wil je ook zicht houden op
de ontwikkeling hiervan. Hoe kun je dit meten?
Vaan, E. de & Marell, J. (2012) Praktische didactiek voor
natuuronderwijs. Uitgeverij Couthinho. Hoofdstuk 20: Vaardigheden
en attitudes bij natuuronderwijs.
5. Toetsen maken
Je bestudeert:
Op welke manier kun je een goede toets ontwerpen voor Natuur &
Techniek? Dit kan op veel verschillende manieren: kwantitatief,
kwalitatief, formatief, summatief. Een aantal vormen zijn al langs
gekomen in eerdere colleges. In dit college besteden we aandacht aan
het zelf ontwerpen van toetsen.
Vaan, E. de & Marell, J. (2012) Praktische didactiek voor
natuuronderwijs. Uitgeverij Couthinho. Hoofdstuk 21: Toetsing en
evaluatie.
6. Analyse van n&t methodes
Je bereidt voor:
Wat is nu eigenlijk een goede n&t methode? De meeste n&t
methodes integreren meerdere vakken, deze worden met elkaar
vergeleken en geanalyseerd. Hierbij wordt de context waarin de
methode wordt gebruikt (de school) meegenomen.
Ga op onderzoek uit in je stageschool, welke n&t methode wordt er
gebruikt en wordt deze ook echt gebruikt?
Je bestudeert:
Vaan, E. de & Marell, J. (2012) Praktische didactiek voor
natuuronderwijs. Uitgeverij Couthinho. Hoofdstuk 23: Methoden voor
natuuronderwijs.
4.5.3 Toetsing
De stof die binnen deze eenheid wordt aangeboden, wordt getoetst als onderdeel van de Vaktoets Mens en
Wereld 2.4 middels een schriftelijk tentamen met open vragen.
4.5.4 Literatuur / toetsstof
Vaan, E. de & Marell, J. (2012) Praktische didactiek voor natuuronderwijs. Uitgeverij Couthinho.





28
Hoofdstuk 11: Verslagvormen
Hoofdstuk 19: Natuuronderwijs in thema’s
Hoofdstuk 20: Vaardigheden en attitudes bij natuuronderwijs.
Hoofdstuk 21: Toetsing en evaluatie.
Hoofdstuk 23: Methoden voor natuuronderwijs.
4.6
Titel:
Vakdomein:
Studiegidscode:
Klank, vorm en betekenis
Muziek
2000PET413
INLEIDING - Muziek laat geen mens onberoerd: muziek doet je wat, muziek betekent iets voor je en muziek kan
een praktische functie hebben. In het klank-vorm-betekenismodel dat we in de studie van de muziek wel
gebruiken, wordt de essentie van muziek gecombineerd met vijf verschillende domeinen waarop men met muziek
bezig kan zijn (zingen, luisteren, muziek maken, bewegen, noteren ). Dit KVB-model kan helpen om aan het
schoolvak muziek betekenisvol inhoud te geven. Je ziet het terug in de opbouw van lessen, in thematische
projecten en in het leerstofoverzicht van de leerlijnen. In deze collegereeks gaan we dieper op dat KVB-model in.
Bij kinderen in de middenbouw en bovenbouw wordt de belangstelling en deelname aan de muziekcultuur
bovendien steeds beter zichtbaar. Als leerkracht kun je inspelen op de muzikale interesse en de muzikale
kwaliteiten van kinderen door op zoek te gaan naar variatie in de opdrachten voor muziek. Diverse
muziekmethodes kunnen je helpen bij het vinden van de juiste lesinhoud en bij het kiezen van diverse
werkvormen. In deze reeks beschouwen we die methodes van dichtbij.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of het tweede blok van dit semester volgt.
4.6.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?






Je kunt de specifieke bijdrage van het vak Muziek aan het leren en ontwikkelen van leerlingen verwoorden en
je bent in staat deze bijdrage te illustreren aan de hand van voorbeelden.
Je kunt de begrippen (re)productie, receptie en reflectie in relatie brengen met de vijf domeinen van muzikale
activiteit, en deze koppeling illustreren aan de hand van voorbeelden.
Je kunt de opbouw van veelgebruikt lesmateriaal voor het vak Muziek in grote lijnen beschrijven en verbinden
met (vak)didactische keuzes en leerlijnen.
Je kunt inhoudelijk keuzes voor muziekactiviteiten verantwoorden op basis van kenmerken van de betreffende
leeftijdsgroep.
Je kent de theoretische achtergrond van muziek voor wat betreft klank vorm en betekenis.
Je kunt eigentijds ICT- hulpmiddelen kiezen bij het bepalen van werkvormen voor muziek.
4.6.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Muziek lezen, noteren en zingen
Je bestudeert:
Bij het muziek maken en zingen kan notatie een hulpmiddel zijn. We
maken een begeleidingspartituur.
Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester Hoofdstuk 5 blz.119
tot en met 122.
Bekijk op http://muziekmeester.nl/muziekmeester/ alle
videofragmenten 'Seme seme'.
29
2. Vormaspecten van muziek
Je bestudeert:
Het herkennen van vorm in muziek biedt houvast bij het luisteren
ernaar. Vormaspecten worden tevens ingezet bij de domeinen zingen,
muziek maken, noteren en bewegen.
Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 7 blz. 168
tot en met blz. 178.
Bestudeer http://www.muziekmeester.nl de assessmenttool
bovenbouw: lezen en noteren en vul de vragen in.
Bestudeer op de site www.muziekmeester.nl
Thema A: Basiskennis muziektheorie hoofdstuk 1.
3. Contrast, herhaling, variatie
Je bestudeert:
Kennis over contrast en variatie wordt gekoppeld aan het grafisch
noteren van muziek.
Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester Hoofdstuk 7 Blz. 180
tot en met blz. 183.
Bestudeer op www.muziekmeester.nl de stageles contrasten.
Ga op zoek naar een geluidsfragment waarin duidelijk sprake is van
contrasten en neem de bevindingen mee naar de les.
4. Betekenis van muziek
Je bestudeert:
De functies van muziek komen in deze les aan bod. Hoe maak je een
koppeling tussen de domeinen en de functies van muziek?
Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 8 blz. 187
tot en met blz.201
Kijk op de https://www.concertgebouw.nl/peterendewolf en
www.verhalenalmanak.nl/verhaal/peter-en-de-wolf/ en verzamel via
internet zoveel mogelijk informatie over het muziekstuk Peter en de
Wolf. Neem je bevindingen mee naar de les.
5. Betekenis, luisteren, vastleggen, muziek maken en zingen
Hoe krijgen de domeinen inhoud in een muziekmethode? Welke
keuzes maak jij en hoe koppel je dit aan de ontwikkelingsfase van de
doelgroep?
Ga op zoek naar een methodeles waarin de domeinen muziek
luisteren, maken en vastleggen worden gecombineerd. Neem een
kopie van deze les mee naar les 5.
6. Leerlijnen, leerdoelen en 'muziek totaal'
Je bestudeert:
Wat leren kinderen in een les? Wat leren ze gedurende een jaar? En
wat gedurende hun basisschoolperiode? Hoe sluiten de door jouw
gekozen les- en leerdoelen voor muziek aan op de beoogde leerlijn
van de kinderen?
De leerlijn van je stagegroep op http://tule.slo.nl/ voor het vak muziek
en koppel de leerdoelen aan de methodeles die je hebt uitgekozen.
4.6.3 Toetsing
In deze collegereeks komen essentiële, praktische vaardigheden aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht
en actieve deelname voor alle colleges. De werkvormen of leertaken uit de betreffende colleges kunnen, bij vooraf
aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door gelijkwaardige
opdrachten. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is een van de beoordelingscriteria bij het
functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester.
Let op: de belangrijkste begrippen uit deze collegereeks worden getoetst in de thematoets van blok 2.4.
30
4.7
Titel:
Vakdomein:
Studiegidscode:
Ruimte en licht
Beeldende vorming (III)
2000PET413
INLEIDING - In deze collegereeks richt je je op de beeldende ontwikkeling van kinderen in groep 5 t/m 8. De
bovenbouwkinderen werken meer dan onderbouwkinderen vanuit een brede context, met aandacht voor
anderen. De opdrachten die ze krijgen worden daarmee complexer. Dit komt door onder andere de grotere rol van
de omgeving, ook is er meer materiaalkeuze mogelijk. De leerlingen ervaren dat er meerdere oplossingen zijn, dat
er kwaliteitsverschillen zijn en dat ook de kwantiteit van hun werk meetelt. De leerlingen worden aangezet tot
procesgericht werken. Ze leren hun werk binnen een grotere tijdspanne te plannen en er kritisch op terug te
blikken.
Je ontwerpt hiervoor een verantwoorde thematische lessencyclus met opdrachtkaarten vanuit het beeldaspect
ruimte en/ of licht. Ingegaan wordt op de verschillende samenwerkingsvormen tussen de leerlingen. Integratie
met andere vakken zoals wetenschap, techniek of zaakvakken is mogelijk. Ook aan het tentoonstellen van
leerlingenwerk wordt aandacht besteed. De lessencyclus is afgestemd op ontwikkelingskenmerken zoals de brede
context, aandacht voor anderen, meer probleemstelling en oplossingsgericht kunnen denken en werken.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of het tweede blok van dit semester volgt.
4.7.1 Leerdoelen






Je bent in staat een thematische lessencyclus te ontwerpen voor het oudere kind (groep 5 t/m 8) met behulp
van de matrix en de opdrachtkaarten.
Je kunt gebruik maken van een vorm van samenwerking (waaronder coöperatief leren) tussen de leerlingen
als onderdeel van het groeiproces, en je kunt uitleggen hoe je gebruik kunt maken van groepsdynamische
processen.
Je kunt raakvlakken aangeven tussen beeldende vorming en wetenschap, techniek en andere vakken.
Je kent de regels van klassenmanagement en het belang van het houden van de regie in een dynamische
beeldende les.
Je kunt het oudere kind taakgericht laten werken op een pedagogisch verantwoorde wijze en je kunt inzicht
geven in zijn werk- en leerproces.
Je bent in staat te experimenteren met ruimte en licht en de te gebruiken materialen/ technieken. Je kunt
beeldende opdrachten maken volgens de gegeven criteria en je weet deze te vertalen naar het oudere kind.
4.7.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Informatie over het programma en de afsluiting
Je bestudeert:
Tijdens dit college bieden we je een PowerPointpresentatie over de
beeldaspecten ruimte en licht, en informatie over de beeldende
ontwikkeling van het oudere kind.
Sporen van ontwikkeling. Hoofdstuk 10. (blz 245 t/m 291)
Bovendien krijg je informatie over een thematische lessencyclus en
eventuele raakvlakken met andere vakken.
We werken aan een persoonlijke beeldende opdracht in relatie tot de
31
Onna, J. van & Jacobse, A. (2008). Laat maar zien, een didactische
handleiding voor beeldend onderwijs. Hoofdstuk 11 paragraaf 11.2
Ruimte blz 298 – 303 en paragraaf 11.3.3 Toonwaarden en licht, blz
307 – 308.
beeldaspecten ruimte en licht.
2. Ideeënboekjes ruimte en licht ter informatie
Je bestudeert:
We maken een analyse van een ruimte- en lichtles met behulp van de
matrix. We zorgen voor een afstemming van betekenis -vorm(geving)
en materiaal (cirkelmodel).
Boermans, Bert (2004). Beeldende begrippen. Hoofdstuk Ruimte p. 91
t/m 102 en hoofdstuk Licht p. 72 t/m 77.
http:// beeldende-vormgeving.jouwweb.nl
We werken aan een persoonlijke beeldende opdracht in relatie tot de
beeldaspecten ruimte en licht.
3. De opzet van een thematische lessencyclus
Je bestudeert:
We bespreken mogelijke vormen van onderwijsontwerpen,
thematisch ontwerpen.
Onna, J. van & Jacobse, A. (2008). Laat maar zien, een didactische
handleiding voor beeldend onderwijs. Hoofdstuk 8 Educatief
ontwerpen: samenhang en cultuureducatie p. 185 t/m 211
We werken aan een persoonlijke beeldende opdracht in relatie tot de
beeldaspecten ruimte en licht.
4. Vormen van groepswerk en voorwaarden voor succes.
We bespreken beeldend werk dat uit groepswerk en/ of
samenwerkend leren ontstaan is, inclusief de randvoorwaarden.
Je hebt voorafgaand aan het college met je studiegroep één thema
passend bij licht of ruimte voor de lessencyclus uitgewerkt.
We werken aan een persoonlijke beeldende opdracht in relatie tot de
beeldaspecten ruimte en licht.
Gebruik daarvoor het stappenplan op blz 192 uit Laat maar zien, een
didactische handleiding voor beeldend onderwijs.
5. De dynamiek van de beeldende les en de basisregels voor
klassenmanagement
Je bestudeert:
We evalueren het thematisch lesontwerp naar product en proces.
We werken aan een persoonlijke beeldende opdracht in relatie tot de
beeldaspecten ruimte en licht.
6. Demonstratie van lessencyclus rondom ruimte en/of licht als
studiegroep
Tijdens deze bijeenkomst wordt gebruik gemaakt van de matrix en
een eenvoudige vorm van samenwerking. Iedere student vervaardigt
één opdrachtkaart voor de leerlingen binnen de lessencyclus.
Onna, J. van & Jacobse, A. (2008). Laat maar zien, een didactische
handleiding voor beeldend onderwijs, hoofdstuk 7 Beeldend onderwijs
in de groep: evaluatie van de leraar p. 175 t/m 182.
Per studiegroep demonstreer je met behulp van een matrix,
opdrachtkaarten voor leerlingen (inclusief beeldmateriaal en criteria)
en een tentoonstellingsplan als bekroning van je lessencyclus.
4.7.3 Toetsing
In deze collegereeks komen essentiële, praktische vaardigheden aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht
en actieve deelname voor alle colleges. De werkvormen of leertaken uit de betreffende colleges kunnen, bij vooraf
aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door gelijkwaardige
opdrachten. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is een van de beoordelingscriteria bij het
functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester.
Let op: de belangrijkste begrippen uit deze collegereeks worden getoetst in de thematoets van blok 2.4.
32
4.8
Titel:
Vakdomein:
Studiegidscode:
Schrijven bovenbouw
Fijne motoriek en schrijven (IV)
2000PET413
INLEIDING - Je verdiept je tijdens dit programma verder in linkshandigheid. Je bestudeert de geschiedenis van het
linkshandige schrijven en de didactiek die daarbij hoort. Je bent in staat verschillende soorten linkshandigen te
onderscheiden en je weet hoe deze te begeleiden voor wat betreft de pengreep en de handposities, papierligging,
zithouding, eventuele methodemateriaal, schrifthelling en het schrijfgereedschap. Ook leer je over
dominantieonderzoek om de voorkeurshand te bepalen en over de ambidexters (tweehandigen) en hoe daarmee
om te gaan. Aan de eigenvaardigheid methodeschrift en blokschrift op papier en bord wordt weer verder gewerkt.
In de voorlaatste les ga je proefschrijven voor de diagnostische toets, zodat je weet wat deze toets inhoudt en je
jezelf hierop kunt voorbereiden. Je hebt alle opgaven uit de Schrijfwijzer voor methode- en blokschrift gemaakt
t/m blz. 105 en de rest van de Schrijfwijzer doorgelezen. Verder ken je het gehele boek Van kleutertekening tot
schrijven (Keulen & Eerd-Smetsers 2007). Deze kennis wordt getoetst in de thematoets van 2.4.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of het tweede blok van dit semester volgt.
4.8.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?




Je hebt kennis over linkshandig schrijven, de geschiedenis daarvan en de didactiek daarbij.
Je kunt de voorkeurshand bepalen van een leerling en de handvoorkeur, pengreep en/of handpositie indien
nodig, bijsturen.
Je bent in staat de verschillende soorten linkshandigen op maat te begeleiden.
Je kunt je vaardigheden aantonen met betrekking tot het methode- en blokschrift op zowel het bord als op het
papier (aan de hand van het werk uit de Schrijfwijzer en een diagnostische toets).
4.8.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Linkshandigheid
Je bestudeert:
Je krijgt informatie over linkshandigheid en de proefeindtoets. Je
oefent deze vast.
Keulen & Eerd-Smetsers (2007). Van kleutertekening tot schrijven.
Hoofdstuk 4 en de bijlagen (p. 129 tot eind).
Je leest de Schrijfwijzer (p. 105 tot eind).
2. Diagnostische toets schrijven.
Je schrijft methode- en blokschrift op het bord volgens het voorschrift
en toont je Schrijfwijzer (t/m blz 105) met al je gemaakte werk op
papier.
33
Je neemt een fototoestel mee om je bord met de eindtoets te
fotograferen. Dit voor opname in het portfolio naderhand als bewijs.
4.8.3 Toetsing
In deze collegereeks komen essentiële, praktische vaardigheden aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht
en actieve deelname voor alle colleges. De werkvormen of leertaken uit de betreffende colleges kunnen, bij vooraf
aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door gelijkwaardige
opdrachten. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is één van de beoordelingscriteria bij het
functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester.
Let op: de belangrijkste begrippen uit deze collegereeks worden getoetst in de thematoets van blok 2.4.
34
4.9
Titel:
Vakdomein:
De wereld van morgen, vandaag in je klas
ICT (IV)
INLEIDING - Het is moeilijk te voorspellen met welke technologie een kind van vandaag als volwassene mee te
maken zal krijgen. Om een kind toch op de toekomst voor te bereiden zullen benodigde vaardigheden in het heden
al ontwikkeld moeten worden. De leerkracht zal zich van die uitdaging bewust moeten zijn. Hij of zij moet in staat
zijn kinderen aan te spreken met techniek en moderne technologie.
Dit betekent voor het onderwijs dat bijvoorbeeld social media, cloud computing en programmeren een plek
moeten hebben in het werken en leren op school. We gaan in op voorbeelden uit de praktijk en op de vraag
hoeveel technologische kennis er nodig is om kinderen met technische toepassingen aan het werk te laten gaan.
4.9.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?



Je bent in staat je leerlingen bij het gebruik van internet te begeleiden, zodat leerlingen relevante informatie
vinden en beoordelen op kwaliteit en betrouwbaarheid.
Je bent in staat digitale leermiddelen in te zetten om leerlingen te motiveren en stimuleren.
Je maakt gebruik van de mogelijkheden van ICT voor communicatie en het geven van feedback.
4.9.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Moderne media in het onderwijs
Bestudeer de website:
Aansluiten bij de belevingswereld is trendgevoelig. Naast dansjes,
mode en boeken zijn kinderen geïnteresseerd in nieuwe media en
gadgets. Door die handig in te zetten in de les, vergroot je de
vaardigheid en ontwikkeling van de kinderen. Door gerichte
opdrachten oefen je moderne media en nieuwe technieken te
integreren in je lessen.
http://innovatie.kennisnet.nl/technologieen-van-de-toekomstkennisnet-publiceert-het-trendrapport-povo/
2. Alleen op het wereldwijde web?
Bestudeer de website:
We bedenken hoe de toekomstige klas eruit zal zien, welke eisen er
dan aan materiaal en leerkracht worden gesteld, en hoe je daar nu al
rekening mee kunt houden. Je werkt aan ideeën die je in je praktijk
kunt toepassen.
http://flippingtheclassroom.kennisnet.nl/
3. Verder met mediawijsheid.
Bestudeer de websites:
Hoeveel namen staan er in je adresboek van mensen die je nog nooit
hebt gezien? Hoe is dat bij kinderen en op welke manier gaan zij
daarmee om? Via enkele voorbeelden bekijken we de noodzaak van
het aanleren van mediawijsheid, maar ook het nut en de
mogelijkheden.
http://www.mediawijzer.net/competentiemodel/
Lees het Trendrapport PO en VO.
Lees de infographic op de pagina en noteer een omschrijving van de
begrippen flipping the classroom en blended learning.
http://www.nieuwsindeklas.nl/inspiratie/
4.9.3 Toetsing
In deze collegereeks komen essentiële, praktische vaardigheden aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht
en actieve deelname voor alle colleges. De werkvormen of leertaken uit de betreffende colleges kunnen, bij vooraf
aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door gelijkwaardige
opdrachten. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is een van de beoordelingscriteria bij het
functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester.
35
4.10
Titel:
Studiegidscode:
Vakopdracht Nederlands 2.3
2000VO23_1
INLEIDING - In het leesgedrag van kinderen zijn grote verschillen zichtbaar. Sommige kinderen lezen ieder moment
dat het kan en mag, terwijl andere kinderen zich met grote tegenzin aan het boek zetten. Deze vakopdracht is erop
gericht de verschillen tussen kinderen op het gebied van leesgedrag nader te onderzoeken en te beschrijven.
Let op: deze vakopdracht wordt begeleid tijdens de collegereeks Begrijpend Lezen.
4.10.1 Leerdoelen - Wat moet je na voltooiing van deze opdracht kennen en kunnen?



Je kunt verschillen in leesgedrag tussen kinderen signaleren, benoemen, beschrijven en zo mogelijk verklaren.
Je kunt op grond van de leesprestaties van kinderen activiteiten bedenken en uitvoeren om hun leesgedrag te
verbeteren of te optimaliseren.
Je kunt op heldere wijze verslag uitbrengen van je onderzoekingen.
4.10.2 De opdracht
Portretteer aan de hand van hun leesgedrag drie kinderen uit je stageklas. Bij het schrijven van die portretten
worden de leerlijnen leesmotivatie, technisch lezen en begrijpend lezen gebruikt. Het uiteindelijke product heeft de
vorm van een goede, lopende tekst.
4.10.3 Werkwijze
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
36
Kies in overleg met je mentor drie kinderen. Tussen het oudste en het jongste kind mag hooguit zes maanden
leeftijdsverschil zitten.
Interview je mentor over het leesgedrag van de gekozen kinderen. Richt je daarbij op de leerlijnen
leesmotivatie, technisch leesvermogen en tekstbegrip.
Inventariseer – indien dit wordt toegestaan - wat er in het leerlingvolgsysteem over de leesprestaties en
leesgedrag van de betreffende kinderen is opgenomen.
Interview de kinderen over hun leesmotivatie en -gedrag.
Kies voor ieder kind een tekst uit die aansluit bij zijn of haar leesniveau. Laat deze tekst hardop verklanken en
analyseer aan de hand van de tussendoelen het technisch leesvermogen. Bevraag na afloop de inhoud van de
tekst; zo wordt duidelijk of het kind de gelezen tekst begrepen heeft.
Onderzoek - als dat mogelijk is - het tekstbegrip van ieder afzonderlijk kind, bijvoorbeeld aan de hand van
gemaakt werk uit een methode of uit Nieuwsbegrip.
Portretteer vervolgens de drie kinderen. Verwerk in de teksten de antwoorden uit de interviews over het
leesgedrag, de analyse van het technisch lezen, de gegevens uit het leerlingvolgsysteem en het tekstbegrip.
Relateer de leesprestaties en -motivatie nadrukkelijk aan de tussendoelen gevorderde of beginnende
geletterdheid. Beschrijf in elk van de drie portretten ook een activiteit waarmee het lezen kan worden
gestimuleerd of verder geoptimaliseerd.
4.10.4 Vormgeving vakopdracht
EISEN ALGEMEEN:

het verslag ziet er verzorgd uit;

het verslag kent geen spel- of stijlfouten;

de pagina’s zijn genummerd; de nummering begint bij de inhoudsopgave;

het gebruikte lettertype is (Arial) 11;

ieder onderdeel begint op een nieuwe bladzijde;

de omvang is maximaal 10 pagina’s; grotere verslagen worden niet ingenomen;

het verslag wordt via de dropbox ingeleverd.
EISEN SPECIFIEK - Het verslag bevat de volgende onderdelen:
Voorblad
- naam van de student;
- de klas;
- het studentnummer;
- de naam van de vakopdracht;
- de inleverdatum.
Inhoudsopgave
Alleen de beginpagina’s van de diverse onderdelen vermelden.
Voorwoord
Hier vertel je hoe je te werk bent gegaan; geef de naam en het adres van de stageschool, de stagegroep
en het aantal kinderen.
Portretten
Zorg dat de elementen die in de opdracht aangegeven staan – leesgedrag, -motivatie, technisch
leesvermogen, tekstbegrip en ondersteunende activiteiten – in de portretten verwerkt zijn. Maak er
prettig leesbare teksten van. Leg relaties met de tussendoelen en de leerlijnen.
Nawoord
Blik terug op het maken van de portretten en het schrijven van het verslag. Wat heb je geleerd en aan
welke competenties kun je dat relateren?
Bronnenlijst
De bronnenlijst is opgesteld volgens de APA-normen. (zie Richtlijnen-APA.pdf).
Begin met de boeken en artikelen, pas daarna de internetpagina’s met daarbij de datum waarop je deze
geraadpleegd hebt.
Let op: Als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd
portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het
semester. Houd je portfolio dus zorgvuldig bij!
37
4.11
Titel:
Vakdomein:
Studiegidscode:
Projectweek 2
Cultuureducatie
n.v.t.
INLEIDING – in het visiedocument van de Pabo HvA wordt de leerkracht basisonderwijs als een cultuurdrager pur
sang gezien; een drager van de cultuur waarin hij leeft en deze doorgeeft aan de leerlingen, collega’s, ouders en
anderen. Het Ministerie van OCW en het Landelijk Kennisinstituut voor Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA)
hebben voor de leerkracht basisonderwijs drie basisberoepstaken cultuureducatie geformuleerd:
1.
2.
3.
Inspireren als cultuurdrager en cultuuroverdrager;
Een visie op cultuureducatie ontwikkelen;
Cultuureducatieve activiteiten kunnen ontwerpen.
Een leerlijn cultuurdragerschap: De inhouden en mogelijke producten van de projectweken zijn onderdeel van de
leerlijn cultuurdragerschap Pabo HvA. Deze leerlijn loopt voor de voltijd van jaar 1 t/m 4 en voor de deeltijd van
jaar 1 t/m 2. De leerlijn is op dit moment nog volop in ontwikkeling. Vast staat in ieder geval dat je in je
afstudeerjaar op een – nog nader te bepalen moment – zichtbaar zal moeten maken wat cultuurdragerschap voor
jou en het onderwijs betekent en hoe jij daar inhoud en vorm aan gaat geven. Dit moment wordt gezien als het
sluitstuk van de leerlijn cultuureducatie en zal met studiepunten verzilverd worden.
Op diverse momenten in het curriculum van de Pabo HvA zal er impliciet en expliciet aandacht zijn voor het
leergebied cultuureducatie. De projectweek is zo’n moment. Gedurende een collegejaar zijn er twee
projectweken. Deze vinden altijd plaats op de overgang van een periode binnen een semester.
e
Projectweek 2: In deze studiewijzer van periode 3 vermelden we alvast dat in de week na de toetsweken de 2
projectweek valt. Deze start op maandag 14 april en eindigt (al) op donderdag 17 april omdat op vrijdag 18 april
Goede Vrijdag valt. Voor deze projectweek kan het zijn dat er een kleine eigen bijdrage van € 7,50 p.p. wordt
gevraagd.
Dinsdag 15 april is een reguliere stagedag waarbij je – misschien met een culturele bril – op je stageschool
aanwezig bent.
Via DLWO en je kerndocent zul je mettertijd meer informatie ontvangen over projectweek 2.
We wensen je op voorhand veel plezier toe.
Mocht het jou leuk lijken om mee te denken over invulling van deze leerlijn voor voltijd of deeltijd, stuur dan voor
15 februari 2014 een E-mail naar [email protected] en leg uit wat je motivatie is om mee te denken en welke
eerste ideeën je daarbij hebt. De ingezonden E-mails zullen worden verzameld en besproken binnen de werkgroep.
Uit de aanmeldingen zal een selectie worden gemaakt waarna in de weken daarna contact zal worden opgenomen.
Samen maken we dan kwaliteit van cultuureducatie voor de leerkracht basisonderwijs van de Pabo HvA.
38
HOOFDSTUK 5. | De praktijk van het basisonderwijs
Studiegidscode:
Praktijk 2.3 2000PR3_12
INLEIDING – Pabo HvA heeft een hechte relatie met de beroepspraktijk. We vinden het van groot belang dat je de
kennis en vaardigheden die je op de opleiding opdoet, direct kunt toetsen en toepassen in de praktijk van het
beroep van leerkracht. Dat betekent dat je dit blok stage gaat lopen op een Amsterdamse basisschool. Zo slaan we
twee vliegen in één klap: jij kunt zoals gezegd de kennis die je hebt opgedaan direct toetsen in de praktijk, én je
kunt alvast wennen aan de dagelijkse gang van zaken in je toekomstige beroep. Buiten het klaslokaal van je
opleiding, maar vanzelfsprekend onder goede begeleiding.
Hieronder beschrijven we achtereenvolgens de doelen van de stage, en de activiteiten waar jij je tijdens je stage
mee bezig zult houden.
5.1 Stagedoelen








Je kunt een realistische planning maken voor de praktijkactiviteiten per blok en per dag.
Je bent in staat tot het plannen, voorbereiden, organiseren, verzorgen en evalueren van een lesdag in de
stagegroep met soepele overgangen tussen de verschillende (les)activiteiten.
Je bent in staat tot het plannen, voorbereiden, organiseren, uitvoeren en evalueren van lessen en
lessenreeksen die bijdragen aan de doorgaande leerlijnen.
Je hebt inzicht en vaardigheid in het observeren van (individuele) leerlingen met het doel de beginsituatie van
de kinderen in beeld te krijgen en op basis daarvan verdere ontwikkeling te stimuleren.
Je kunt op basis van leerlijnen en kennis van methoden inhoudelijke lessen verzorgen. Je kunt inhoudelijke
keuzes verantwoorden en staat boven de stof uit de methode.
Je hebt zicht op het registreren en analyseren van toetsen binnen het LVS van de school.
Je kunt de eigen keuze voor leeractiviteiten en werkvormen bij de verschillende lessen beargumenteren.
Je kunt omgaan met de feedback van de begeleider(s). Je kunt de eigen leeropbrengsten uit de stage met hen
bespreekbaar maken.
5.2 Stageactiviteiten







Je stelt je voor aan de groep en aan de mentor (op een originele en doordachte wijze).
Je verzorgt één dag en een aantal dagdelen onderwijs.
Je verzorgt vijf lessen aan individuele leerlingen (waarbij het accent ligt op verschillende leerstijlen).
Je voert ten minste vier gecompliceerde lessen uit: bv. vakoverstijgend, verschillende leeractiviteiten,
differentiatie, op basis van verschillende didactische werkwijzen en leersituaties.
In je lessen (dagdelen + gewone lessen) zitten ten minste twee lessenreeksen van drie opeenvolgende lessen.
In je lessen zitten ten minste drie lessen waarbij gebruik wordt gemaakt van zelf ontwikkeld
onderwijsmateriaal.
Je verzorgt ten minste vijf voorbereide lesactiviteiten aan individuele leerlingen die extra ondersteuning
nodig hebben
NB: Je legt je lesvoorbereidingen eerst voor aan de mentor ter goedkeuring.
39
5.3 Beoordelingsprocedure
De beoordeling van de stage wordt gegeven door de opleider in de school (bij een opleidingsschool), of door de
stagedocent (in het geval van een niet-opleidingsschool).
Voorwaarde voor beoordeling is altijd dat je de stageactiviteiten hebt uitgevoerd en dat je je stagemap hebt
geactualiseerd.
De mentor geeft aan het eind van het blok een adviesbeoordeling over jouw functioneren gedurende het
betreffende blok. De mentor baseert het advies op de kwaliteit van de uitgevoerde stageactiviteiten. De mentor
doet dit door het beoordelingsformulier van het betreffende blok in te vullen en voor elk item onvoldoende /
voldoende of goed (dus geen cijfer) in te vullen. De mentor bespreekt deze adviesbeoordeling met jou en stuurt
het formulier naar de opleider in de school / stagedocent. De opleider in de school / stagedocent is de uiteindelijke
beoordelaar, kent het cijfer toe, ondertekent het formulier en stuurt het formulier naar de instituutsopleider (of:
scannen, pdf maken en mailen vanaf e-mailadres school).
De opleider in de school / stagedocent beoordeelt het functioneren van de student in blok 3 op basis van het
schriftelijke advies van de mentor en op basis van eigen lesbezoeken en observaties (waarbij in het nagesprek
aandacht is geweest voor jouw ontwikkeling in de praktijk, in relatie tot de competentiematrix).
Meer informatie over de praktijk en de beoordelingsprocedure vind je in de Praktijkgids 2013-2014.
Let op: Je neemt de stagebeoordeling op in het portfolio.
40
HOOFDSTUK 6. | Studieloopbaanbegeleiding
Studiegidscode:
2000SLB413
INLEIDING –
Studieloopbaanbegeleiding bestaat uit twee onderdelen:
1. Studiebegeleiding: leren van de ervaringen en resultaten in je studie.
2. Loopbaanleren: leren van de ervaringen en resultaten in je stage.
Het doel van studieloopbaanbegeleiding is dat je leert om je zelfstandig te ontwikkelen tot een professionele
leerkracht in het basisonderwijs. Bij de bijeenkomsten studieloopbaanbegeleiding zoomen we in op jouw
ontwikkeling als student en als aankomend leerkracht basisonderwijs. We besteden aandacht aan de
competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’. Kennis over en bewustwording van je eigen
leerstijl(en) zal je daar ongetwijfeld bij helpen. Ook systematische reflectie op de eigen onderwijspraktijk komt in
deze bijeenkomsten aan de orde. Daarnaast is het lesvoorbereidingsformulier een onderwerp van de
studieloopbaanbegeleiding.
Wekelijks wordt er 50 minuten studieloopbaanbegeleiding gegeven door je kerndocent. Daarin is jouw
voorbereiding en inbreng een belangrijk onderdeel van de bijeenkomst.
Tijdens de studieloopbaanbegeleiding leer je in het algemeen om prioriteiten te stellen en om je tijd zo in te delen
dat je de opleiding goed kunt doorlopen. En je doet allerlei vaardigheden op die je in de uitoefening van het vak
van leerkracht goed van pas zullen komen. Je voert in de toetsweken na blok 2.4 een functioneringsgesprek en je
maakt daarvoor onder andere een zogenoemde mindmap van je ervaringen.
Leerdoelen:
2.3:



Je kunt de relatie beschrijven tussen jouw ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs en de competentiematrix
‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)'.
Je kunt eigen sterke kanten en valkuilen met betrekking tot feedback geven en ontvangen benoemen.
Je bent je bewust van de eigen studiestijl en kunt deze plaatsen binnen de theorie van de leerstijlen van
Vermunt.
2.4:




41
Je kunt de relatie beschrijven tussen jouw ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs en de competentiematrix
‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)'.
Je kunt zelfstandig intervisie organiseren met je medestudenten en kan deze bijeenkomsten leiden.
Je kent de aandachtspunten voor je kennis, vaardigheden en attitude en je kunt op basis daarvan doelen
formuleren voor jaar 3.
Je kunt de transfer maken van de ene situatie naar een gelijksoortige situatie.
Programma- Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Lessen voorbereiden.
Neem een zelfgegeven les mee.
In deze bijeenkomst gaan we aan de slag met het voorbereiden van
lessen. We gaan onder andere in op het doel van de les, de
beginsituatie en didactische werkvormen.
2. Leerstijlen Vermunt.
Je maakt kennis met de indeling van de leerstijlen van Vermunt en
kunt jezelf indelen.
Lees het artikel op de DLWO “Hoe benader je de studiestof?”
3. Verbreding van visie.
Je hebt vorig jaar een eerste kennismaking gehad met verschillende
visies. In deze les gaan we deze kennis verbreden en verdiepen.
Lees uit Meer dan onderwijs hoofdstuk 10.7 en 10.8 ter
voorbereiding.
4. Talenten ontdekken.
Welke kwaliteiten heb je en hoe kun je ze inzetten? Hierop gaan we in
tijdens deze bijeenkomst.
5. Intervisie
We gaan op een andere intervisiemanier in op een dilemma.
Beschrijf op systematische wijze een situatie die je hebt
meegemaakt in jouw stageklas.
6. Studie en praktijkervaring
Tijdens deze bijeenkomst is er ruimte voor feedback. Als je in je stage,
of studie tegen dingen aanloopt die vragen oproepen dan kan je die
met je medestudenten en je kerndocent bespreken. De inbreng neem
je mee naar de bijeenkomst. Ook zal er aandacht besteed worden aan
het maken van lesvoorbereidingen, video-interactie en
reflectievaardigheden, organisatie van stageactiviteiten en
studieonderdelen, onderwijsnieuws in Nederland en Amsterdam.
42
Bij elke bijeenkomst van studie en praktijkervaring wordt met je
kerndocent afgesproken welk onderwerp ter tafel zal komen en
hoor je aan welke voorbereiding moet worden voldaan.
HOOFDSTUK 7. | Praktische informatie
INLEIDING - Dit hoofdstuk biedt een overzicht van alle belangrijke praktische informatie over dit blok zoals de
periodekalender, de gebruikte literatuur en internetsites, de overgangsnorm, het minimum taalniveau dat we
hanteren, etcetera.
7.1 Schema blokindeling
Hier bieden we je een schematisch kalenderoverzicht van het komende blok, die ook weer tien weken gaat duren.
Zo weet je alvast precies wanneer de lesweken, de vakantie, de stageweek en de toetsperiode eraan komen.
BLOK 3 VT
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
03/02
10/02
17/02
24/02
03/03
10/03
17/03
24/03
31/03
07/04
ONDERWIJS
1
ONDERWIJS 2 ONDERWIJS VOORJAAR ONDERWIJS STAGEWEEK ONDERWIJS ONDERWIJS TOETSWEEK TOETSWEEK
3
4
5
6
BO
THEMATTS
PRAKTIJK
VAKTOETS
VAKOPDRACHT VAKTOETS
HERKANSING
BLOK 2
7.2 Overzicht van alle literatuur die dit blok wordt gebruikt









43
Ale, P.F.J & Schaik M.F.van (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd, kennisbasis voor leerkrachten
basisonderwijs. Bussum: Coutinho.
Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en
praktijk van het onderwijs in de basisschool. Assen: Van Gorcum B.V.
Bakx, A, Ros, A. & Teune, P. (2012). Opbrengstgericht Onderwijs Ontwerpen. Bussum: Coutinho.
Bas, J. de (2013). Burgerschapsvorming. Jong gedaan, oud geleerd. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
Boersmans, B . (2010) Beeldende begrippen. Begrippen in de beeldende vorming. Arnhem: Lambo.
Förrer, M. en Mortel, K. van de. (2010). Lezen... denken... begrijpen! Handboek begrijpend lezen in het
basionderwijs. Amersfoort: CPS Uitgeverij.
Kallenberg, T., e.a. (2011) Ontwikkeling door onderzoek. Een handreiking voor leraren. Utrecht:
ThiemeMeulenhoff.
Keulen, M & Eerd-Smetsers, C. van (2007). Van kleutertekening tot schrijven. Groningen: Noordhoff Uitgevers
Lei, R. van de, & Haverkort, F. (2010). Muziek Meester. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.






Onna, J. van, e.a. (2008) Laat maar zien. Een didactische handleiding voor beeldend onderwijs. Groningen:
Noordhoff.
Oskam, S. (2013). Praktische didactiek voor Engels in het basisonderwijs, Bussum: Countinho, zesde druk..
Paus, H. (Red.) (2010). Portaal, praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Bussum: Coutinho.
Vaan E. de & Marell, J. (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Bussum: Coutinho.
Veen, van der T. & Wal, van der J. (2012). Van leertheorie naar onderwijspraktijk. Groningen: Noordhoff.
Zanten, M. van, e.a. (2010, a nieuwste druk). Meten en meetkunde. Rekenen en wiskundedidactiek.
Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
7.3 Belangrijke internetsites





http://rooster.hva.nl. Hier vind je het meest actuele rooster van jouw klas.
https://intra.doo.hva.nl/content/pabo/opleidingen/vt-da/. Hier staat alle actuele informatie van de opleiding
en de verschillende vakken.
https://sis.hva.nl. Bekijk hier jouw studievoortgang.
https://bscw.hva.nl. Studenten en docenten kunnen gebruik maken van bscw om groepen te maken en kennis
te delen.
https://dlwo.hva.nl. De nieuwe digitale leer- en werkomgeving van de HvA.
7.4 Belangrijke documenten (downloaden via intranet):


De competentiematrix “Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)”
De praktijkgids
7.5 Taalniveau
Voor een student aan de lerarenopleiding basisonderwijs is het van belang een goede beheersing van het
Nederlands te hebben voor alle taalvaardigheden (spreken, gesprekken voeren, luisteren, lezen en schrijven). Van
alle studenten wordt verwacht dat zij het Nederlands beheersen op B2-niveau aan het einde van de propedeuse en
op C1-niveau aan het einde van de hoofdfase. Een beschrijving van deze taalniveaus vind je op
http://www.erk.nl/docent/niveaubeschrijvingen/ .
Alle schrijfproducten van studenten worden nagekeken met behulp van de Taalnorm Pabo HvA (is een onderdeel
van het taalaspect ‘schrijven’). Deze Taalnorm vind je in een van de bijlagen bij deze Studiewijzer. Bij teveel fouten
wordt het schrijfproduct met een onvoldoende beoordeling teruggegeven aan de student. Dit is dan ook gelijk de
eerste beoordeling en je moet in dat geval het verslag in zijn geheel herkansen. De beoordeling met behulp van de
Taalnorm staat los van de inhoud van de opdracht. Deze wordt apart beoordeeld.
44
BIJLAGE 1. | Beoordelingsformulier beroepsopdracht 2.3 - ‘Pimp de leerlijn’
Pabo HvA 2013-2014
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Cijfer:
Kerndocent:
Naam beoordelaar:
Datum beoordeling
A. Algemene onderdelen
Ja
Nee
1.
Het artikel voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA .
O
O
2.
De student verwijst naar ten minste drie verschillende bronnen en doet dit volgens de APA standaarden.
O
O
3.
De student heeft de werkvorm onderzoekend of ontwerpend leren toegepast.
O
O
4.
In de bijlage van het artikel is een evaluatie-instrument opgenomen.
O
O
B. Inhoudelijke criteria
Voldoende
Goed
5. In het artikel
verantwoordt de
student de gekozen
ontwerproute van zijn
eigen lessenserie .
De student beschrijft en onderbouwt de gekozen
ontwerproute. Hij maakt hierbij gebruik van de
drie componenten.
+ De student maakt een vergelijking met een
andere mogelijke ontwerproute en verantwoordt
dan zijn keuze.
6. De student
verantwoordt de eigen
ontworpen lessenserie
op basis van de
beginsituatie van de
kinderen en gestelde
doelen. De student
verantwoordt de
opeenvolging van
lessen.
De student beschrijft in de verantwoording van
de lessenserie de rol van de beginsituatie en
doelen. Hij geeft tevens de opeenvolging van de
gegeven lessen aan.
+ De student heeft ook de les voorafgaand aan de
lessenserie en de les die op deze lessenserie volgt
ontworpen.
7. De student
verantwoordt de
gekozen didactische
werkvormen.
De student beschrijft op grond waarvan hij de
didactische werkvormen gekozen heeft.
+ De student koppelt de gekozen didactische
werkvormen aan zijn visie op onderwijs.
8. De student beschrijft
conclusies ten aanzien
van eigen handelen, de
gegeven lessen en de
leeropbrengsten.
De student beschrijft conclusies ten aanzien van
eigen handelen met betrekking tot het
ontwerpen van onderwijs en de gegeven lessen.
Daarnaast worden op basis van het evaluatieinstrument conclusies getrokken ten aanzien van
de leeropbrengsten.
+ De student doet op basis van de bevindingen
onderbouwd aanbevelingen voor collega’s op het
gebied van onderwijs ontwerpen.
9. Extra punt
N.v.t.
Het artikel en/of de lessenreeks is door de docent
beoordeeld als origineel, excellent en kenmerkt zich
door eigenheid.
45
Onv.
C. Eindbeoordeling / cijfer
O
Uitmuntend = 10
O
Zeer goed = 9
O
Goed = 8
O
Ruim voldoende = 7
O
Voldoende = 6
O
Onvoldoende = 5
O
Onvoldoende = 4
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende
beoordeeld, vier hiervan zijn tenminste als goed beoordeeld.
als
beoordeeld.
Aangoed
alle onder
A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende
beoordeeld, twee of drie hiervan zijn tenminste als goed beoordeeld.
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende
beoordeeld, één hiervan is tenminste als goed beoordeeld.
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als
voldoende
beoordeeld.
Aan alle onder
A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en van de onder B. genoemde onderdelen is er één als
onvoldoende
Aan alle onderbeoordeeld.
A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en van de onder B. genoemde onderdelen zijn er twee als
onvoldoende beoordeeld.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen kerndocent
46
BIJLAGE 2. | Beoordelingsformulier Vakopdracht Nederlands 2.3
Pabo HvA 2013-2014
Student:
Cijfer:
Studentnummer:
Klas:
Datum beoordeling:
Cursusjaar:
Onderwerp: leesportretten
Kerndocent:
Naam Beoordelaar:
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee
1.
Het verslag telt in totaal niet meer dan tien pagina’s A4.
O
O
2.
De tekst in het verslag voldoet aan de taalnorm van de HvA.
O
O
B. Inhoudelijke criteria
3.
4.
5.
Voldoende
Goed
De student
beschrijft het
leesgedrag en de
leesprestaties van 3
kinderen uit de
stageklas.
Onv.

De portretten bevatten informatie over de
vorderingen en prestaties van 3 kinderen
aangaande hun leesgedrag en leesmotivatie,
technisch lezen en tekstbegrip.
De student noemt mogelijke vervolgactiviteiten
die aansluiten bij de behoeften van het kind.

De student legt
verantwoording af
van zijn of haar
werkwijze.
De student evalueert
het proces van
onderzoek en
waardeert zijn
resultaten.

De student verantwoordt op een adequate manier
de gehanteerde werkwijze.



De student evalueert zijn wijze van onderzoek.
De student trekt conclusies uit het leesgedrag en
de leesprestaties van de kinderen.



De informatie over het leesgedrag en de
leesprestaties worden uitgewerkt en gerelateerd aan
de leerlijnen en tussendoelen en mogelijk aan
andere bestudeerde literatuur.
De student geeft deskundige aanwijzingen over de
wijze waarop het leesgedrag en/of de leesprestaties
van de kinderen verbeterd en geoptimaliseerd
kunnen worden. Ook dit wordt gerelateerd aan de
leerlijnen en tussendoelen.
De student toont aan dat er op een planmatige,
professionele wijze gegevens verzameld zijn.
De student geeft aan wat de resultaten van zijn
onderzoekingen alsmede de conclusies daarvan
betekenen voor zijn professioneel handelen.
C. Eindbeoordeling / cijfer
O
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed
O
Zeer goed = 9
Aan
alle onder
A. genoemde
algemene
onderdelen
is voldaan
en allewordt
onderdoor
B. genoemde
onderdelen
zijn als beschouwd,
goed
beoordeeld.
Tenminste
één van
de onder
B. genoemde
onderdelen
de beoordelaar
als excellent
O
Goed = 8
Aan
alle onder
algemene
onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende
beoordeeld.
dit wordt
door A.
degenoemde
docent onder
D. verantwoord.
O
Ruim voldoende = 7
Aan
alle onder
A. genoemde
onderdelen
is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende
beoordeeld,
twee
hiervan zijnalgemene
tenminste
als goed beoordeeld.
O
Voldoende = 6
Aan
alle onder
A.hiervan
genoemde
algemeneals
onderdelen
is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als
beoordeeld,
één
is tenminste
goed beoordeeld.
O
Onvoldoende= 5
Niet
aan allebeoordeeld.
onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en/ of één onder B. genoemd onderdeel is tenminste
voldoende
O
Ruim onvoldoende= 4
Niet
aan alle onder
A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en/ of minimaal twee onder B. genoemde onderdelen
als onvoldoende
beoordeeld.
zijn tenminste als onvoldoende beoordeeld.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen kerndocent
47
BIJLAGE 3. | BEOORDELINGSFORMULIER PRAKTIJK 2.3 VT
De wereld verkennen: kinderen leren verschillend
Pabo HvA 2013-2014
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Kerndocent:
Cijfer:
(in te vullen door opleider in de school / stagedocent)
Datum beoordeling:
Stageschool/groep:
Mentor:
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee

De student heeft de stageactiviteiten voor dit blok uitgevoerd.
O
O

De stagemap van de student is op orde.
O
O
O/V/
G
B. Beoordelingscriteria
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
48
De student heeft een realistische planning
gemaakt voor de praktijkactiviteiten per
blok en per dag. De student heeft de
planning voorgelegd aan de mentor.
De student heet laten zien in staat te zijn
tot het plannen, voorbereiden,
organiseren, verzorgen en evalueren van
een lesdag in de stagegroep met soepele
overgangen tussen de verschillende
(les)activiteiten.
De student heeft laten zien in staat te zijn
tot het plannen, voorbereiden,
organiseren, uitvoeren en evalueren van
lessen en lessenreeksen die bijdragen aan
de doorgaande leerlijnen.
De student heeft laten zien inzicht en
vaardigheid te hebben in het observeren
van (individuele) leerlingen met het doel
de beginsituatie van de kinderen in beeld
te krijgen en op basis daarvan verdere
ontwikkeling te stimuleren.
De student heeft op basis van leerlijnen
van en verdieping in methoden
inhoudelijke lessen verzorgd. De student
heeft inhoudelijke keuzes verantwoord en
laten zien boven de stof uit de methode te
staan.
De student heeft eigen onderwijsmateriaal
ontworpen en gebruikt als aanvulling op
de lesmethode.
De student heeft bijgedragen aan het
pedagogisch klimaat in de klas, waarbij
sprake is van overzicht en overwicht. De
student heeft de groep als geheel en de
subgroepjes daarbinnen aangesproken en
aangestuurd op de taak.
De student heeft laten zien zicht te
hebben op het registreren en analyseren
van toetsen binnen het LVS van de school.
Voorbeelden van concreet waarneembaar gedrag

De student heeft bij aanvang van de blok een planning aangeleverd.

De planning is realistisch en voldoet aan de stagedoelen en minimale stage-activiteiten
vanuit de opleiding.


De student houdt zelf de lestijd en de lesdoelen in de gaten.
De student zorgt op de lesdag voor een evenwichtige afwisseling in instructie en
begeleiding in de groep(en).


De student heeft vooraf leerlijnen gepland en uitgewerkt in een lessenreeks.
De student maakt duidelijk wat het doel van de lessen is en wat de leerlingen ervan
zullen leren.

De student verdiept zich in de beginsituatie van de leerlingen (b.v. observatie, gesprek,
toetsresultaten).
De student kan lesactiviteiten opzetten die aansluiten bij de beginsituatie van
(individuele leerlingen in) de groep.



De student kan voor ten minste twee vakgebieden lessen ontwerpen op basis van de
leerlijnen van de betreffende vakken.
De student kan van een les aangeven wat er aan de activiteit vooraf gaat en wat een
vervolgactiviteit zou kunnen zijn.


De student heeft in tenminste vijf leersituaties eigen onderwijsmateriaal gebruikt.
De student heeft de keuzes met betrekking tot het eigen onderwijsmateriaal
verantwoord.

De student reageert op kinderen en situaties zodanig dat het pedagogisch klimaat veilig
blijft.
De student heeft overzicht over de groep, bevordert taakgericht gedrag en weet de rust
in de groep te handhaven.



De student kan de mentor ondersteunen bij het registreren van toetsen in het LVS.
De student kan op basis van resultaten van toetsen aangeven welke groepen kinderen
extra hulp en begeleiding nodig hebben van de leerkracht.
C. Eindbeoordeling / cijfer
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; acht onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Zeer goed = 9
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; zes of zeven onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Goed = 8
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; vier of vijf onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; twee of drie onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde onderdelen is voldaan en ten minste zeven van de onder B genoemde onderdelen is voldoende.
Onvoldoende = 5
Aan één onder A en/of ten minste twee onder B genoemde onderdelen is niet voldaan.
Onvoldoende = 4
Aan vier of meer onder A en B genoemde onderdelen is niet voldaan.
D. Toelichting bij beoordeling
Handtekening mentor
Naam:
Datum:
Handtekening:
Handtekening opleider in de school
Naam:
Datum:
Handtekening:
Beoordelingsprocedure:

De mentor vult het beoordelingsformulier in door middel van de onder A en B gevraagde onderdelen.

De mentor geeft het beoordelingsformulier na ondertekening aan de opleider in school / stagedocent.

De opleider in de school / stagedocent geeft het eindcijfer en ondertekent het formulier.

De opleider in de school / stagedocent stuurt (een scan van) het ondertekende formulier met cijfer naar de instituutsopleider.

De instituutsopleider/ stagedocent voert het cijfer in in SiS en stuurt een scan van het formulier naar de student en het stagebureau.

Het stagebureau archiveert het beoordelingsformulier.
49
BIJLAGE 4. | De Taalnorm van de
Pabo/HvA
50
51
52