III. GERECHTELIJK RECHT

III. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek
Wet 10 oktober 1967 — p. 330–331
III. GERECHTELIJK RECHT
A. Gerechtelijk Wetboek
p. 322–323
Wet 10 oktober 1967
Art. 578 volledig vervangen
Art. 578. De arbeidsrechtbank neemt kennis:
1° van geschillen inzake arbeidsovereenkomsten
met inbegrip van die welke betrekking hebben op
schending van het fabrieksgeheim gedurende die
overeenkomst;
2° van geschillen inzake leerovereenkomsten;
3° }1[van de individuele geschillen betreffende de
toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten]1;
4° van geschillen tussen werknemers naar aanleiding van het werk;
5° van geschillen betreffende de overeenkomst voor
versnelde beroepsopleiding;
6° van geschillen tussen de personen die samen een
beroep uitoefenen waarbij hoofdzakelijk handenarbeid wordt verricht, en inzonderheid tussen een
schipper ter visserij en de schepelingen die zijn vennoten zijn;
7° van geschillen van burgerlijke aard die het gevolg
zijn van een overtreding van de wetten en besluiten
betreffende de arbeidsreglementering en de aangelegenheden onder de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank, onverminderd de toepassing van de
wetsbepalingen die deze bevoegdheid verlenen aan
de strafgerechten wanneer een strafvordering voor
hen aanhangig is;
}2[8° }2[de geschillen die hun oorzaak vinden:
a) in titel V betreffende gelijke behandeling van
mannen en vrouwen ten aanzien van arbeidsvoorwaarden en de toegang tot het arbeidsproces, de
beroepsopleiding en de promotiekansen en ten
aanzien van de toegang tot een zelfstandig beroep
van de wet van 4 augustus 1978 tot economisch
heroriëntering en in haar uitvoeringsbesluiten, met
uitzondering van die bedoeld in artikel 581, 3°, a),
en van die welke betrekking hebben op de toegang
tot het onderwijs in de beroepsopleiding verstrekt
door het openbaar of privaat onderwijs;
zondering van de geschillen bedoeld in artikel 581,
9°, en onder voorbehoud van de bevoegdheden van
de Raad van State, zoals bepaald door de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van
State;]6]5
}7[11° van
de geschillen betreffende }8[psychosociale risico's op het werk, waaronder geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk]8,
die hun oorzaak vinden in hoofdstuk Vbis van de
wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn
van de werknemers bij de uitvoering van hun
werk;]7
}9[12° van
de geschillen die hun oorzaak vinden in
de wet van 20 december 2002 betreffende de bescherming van de preventieadviseurs en die betrekking hebben op:
a) werknemers;
b) zelfstandigen;]9
}10[13° }11[van de geschillen op basis van de wet
van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en die betrekking hebben op
de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 5,
§ 1, 4° en 5°, van voormelde wet, met uitzondering
van de geschillen bedoeld in artikel 581, 10°, en
onder voorbehoud van de bevoegdheden van de
Raad van State, zoals bepaald door de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van
State;]11]10
}12[14° van vorderingen betreffende de collectieve
schuldenregeling;]12
}13[}13[15°]13 }14[van de geschillen op basis van de
wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde
door racisme of xenofobie ingegeven daden en die
betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en
de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid,
in de zin van artikel 5, § 1, 4° en 5°, van voormelde
wet, met uitzondering van de geschillen bedoeld in
artikel 581, 11°, en onder voorbehoud van de bevoegdheden van de Raad van State, zoals bepaald
door de gecoördineerde wetten van 12 januari
1973 op de Raad van State;]14]13
}15[}15 [16°]15 van betwistingen op grond van de
wet van 28 januari 2003 betreffende de medische
onderzoeken die binnen het kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd;]15
b) in het decreet van 8 mei 2002 van het Vlaams
Parlement houdende evenredige participatie op de
arbeidsmarkt en zijn uitvoeringsbesluiten, met uitzondering van die bedoeld in artikel 581, 3°, b);]2]2
}16[17° van de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, bedoelde rechtsvordering;]16
}3[9° van
}17[18° van
de geschillen betreffende de hoedanigheid van de werknemers en het behoud van hun
rechten ingevolge de overdracht van de onderneming of van een gedeelte ervan, }4[bedoeld in de
artikelen 59 tot 70 van de wet van 31 januari 2009
betreffende de continuïteit van de ondernemingen]4;]3
}5[10° }6[van de geschillen op basis van de wet van
10 mei 2007 ter bestrijding van de discriminatie
tussen mannen en vrouwen en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende
regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van
artikel 6, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet, met uit-
de vorderingen tot schadevergoeding
zoals bedoeld in artikel 61, § 3, derde lid, van de wet
van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van
de ondernemingen;]17
}18[19° van de verzoeken tot homologatie
zoals bedoeld in artikel 61, § 5, van de wet van 31 januari
2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen;]18
}19[}20[20°]20 van
geschillen over discriminatie, in
de zin van het decreet van 10 juli 2008 houdende
een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid;]19
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
}21[21° van de geschillen tussen de werknemer en
degene die hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van het loon met toepassing van
hoofdstuk VI/1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.]21
}1. – 3° vervangen bij art. 67 wet 5 december 1968, B.S.,
15 januari 1969
}2. – 8° toegevoegd bij art. 149 wet 4 augustus 1978, B.S.,
17 augustus 1978; vervangen bij art. 139 Programmawet 8 april
2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: 1 oktober 2002
(art. 141)
}3. – 9° toegevoegd bij art. 52 wet 17 juli 1997, B.S., 28 oktober
1997, err., B.S., 4 december 1997, inwerkingtreding: 1 januari
1998 (art. 1 K.B. 25 november 1997, B.S., 4 december 1997
}4. – 9° gewijzigd bij art. 3, a), wet 26 januari 2009, B.S.,
9 februari 2009, inwerkingtreding: 1 april 2009 (art. 1K.B.
27 maart 2009, B.S., 31 maart 2009)
}5. – 10° toegevoegd bij art. 2 wet 7 mei 1999, B.S., 19 juni 1999
}6. – 10° vervangen bij art. 2 wet 10 mei 2007, B.S., 30 mei
2007, add., B.S., 5 juni 2007
}7. – 11° toegevoegd bij art. 5 wet 17 juni 2002, B.S., 25 juni
2002, inwerkingtreding: 1 juli 2002 (art. 7)
}8. – 11° gewijzigd bij art. 6 wet 28 maart 2014, B.S., 28 april
2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 88, 2°, K.B.
10 april 2014, B.S., 28 april 2014)
}9. – 12° toegevoegd bij art. 4 wet 20 december 2002, B.S.,
20 januari 2003, inwerkingtreding: 1 februari 2003 (art. 5)
}10. – 13° toegevoegd bij art. 25 wet 25 februari 2003, B.S.,
17 maart 2003, err., B.S., 13 mei 2003
}11. – 13° vervangen bij art. 3 wet 10 mei 2007, B.S., 30 mei
2007, add., B.S., 5 juni 2007
}12. – 14° toegevoegd bij art. 5, 1°, wet 13 december 2005, B.S.,
21 december 2005, inwerkingtreding: 1 september 2007 (art. 1,
2°, K.B. 3 juni 2007, B.S., 21 juni 2007)
}13. – 15°, oud 9° (2), toegevoegd bij art. 2 wet 13 februari
1998, B.S., 19 februari 1998; hernummerd bij art. 5, 2°, wet
13 december 2005, B.S., 21 december 2005
}14. – 15° vervangen bij art. 4 wet 10 mei 2007, B.S., 30 mei
2007, add., B.S., 5 juni 2007
}15. – 16°, oud 10° (2), ingevoegd bij art. 16 wet 28 januari
2003, B.S., 9 april 2003; hernummerd bij art. 5, 3°, wet
13 december 2005, B.S., 21 december 2005
}16. – 17° toegevoegd bij art. 13 wet 3 december 2006, B.S.,
18 december 2006
}17. – 18° toegevoegd bij art. 3, b), wet 26 januari 2009, B.S.,
9 februari 2009, inwerkingtreding: 1 april 2009 (art. 1 K.B.
27 maart 2009, B.S., 31 maart 2009)
}18. – 19° toegevoegd bij art. 3, b), wet 26 januari 2009, B.S.,
9 februari 2009, inwerkingtreding: 1 april 2009 (art. 1K.B.
27 maart 2009, B.S., 31 maart 2009)
}19. – 18° toegevoegd bij art. 44 Decr. Vl. Parl. 10 juli 2008, B.S.,
23 september 2008
}20. – 20° (oud 18°) hernummerd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 10 juni
2011, B.S., 4 juli 2011
}21. – 21° toegevoegd bij art. 2 Programmawet (II) 29 maart
2012, B.S., 6 april 2012
p. 330–331
Wet 10 oktober 1967
Art. 614 volledig vervangen
Art. 614. Het Hof van Cassatie doet uitspraak over
de voorziening in cassatie:
1° tegen beslissingen van de raden van beroep van
de Orde van Advocaten;
2° }1[tegen beslissingen van de provinciale raden of
de raden van beroep van de Orde van Geneesheren;]1
1
III. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek
Wet 10 oktober 1967 — p. 336
3° }2[tegen beslissingen van de provinciale raden of
de raden van beroep van de Orde van Apothekers;]2
4° tegen beslissingen van de gemengde raden van
beroep van de Orde der dierenartsen;
5° tegen beslissingen van de commissie van beroep
van het Instituut der bedrijfsrevisoren;
6° tegen beslissingen van de raden van beroep van
de Orde van Architecten;
7° tegen beslissingen van de Raad van beroep voor
gewetensbezwaren;
8° tegen beslissingen van de Onderzoeksraad voor
de scheepvaart;
}1. – 2° vervangen bij art. 23 wet 15 juli 1970, B.S., 30 juli 1970
}2. – 3° vervangen bij art. 23 wet 15 juli 1970, B.S., 30 juli 1970
}3. – 9° toegevoegd bij art. 102 wet 21 februari 1985, B.S.,
28 februari 1985; vervangen bij art. 56 wet 22 april 1999, B.S.,
11 mei 1999, inwerkingtreding: 29 juni 1999 (art. 1 K.B. 4 mei
1999, B.S., 29 juni 1999)
}4. – 10° toegevoegd bij art. 8 K.B. 27 maart 1998, B.S., 12 mei
1998, bekrachtigd bij art. 2 wet 15 mei 1998, B.S., 8 juli 1998, inwerkingtreding: 12 mei 1998 (art. 9); gewijzigd bij art. 16 wet
4 juli 2001, B.S., 25 juli 2001, inwerkingtreding: 1 mei 2002
(art. 18, lid 2)
}5. – 11° toegevoegd bij art. 11 wet 21 december 2013, B.S.,
4 februari 2014, inwerkingtreding: 1 mei 2014 (art. 12)
oordeling heeft uitgesproken is bevoegd om kennis
te nemen van de verzoeken als bedoeld in
artikel 464/20 van het Wetboek van Strafvordering,
alsook om uitspraak te doen in de geschillen bedoeld in de artikelen 464/36, 464/38 en 464/40 van
het Wetboek van Strafvordering en in artikel 15bis,
§ 9, van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de tenuitvoerlegging
van bepaalde vermogenssancties.
p. 336
Wanneer evenwel de veroordeling in het Duits is
uitgesproken is uitsluitend de strafuitvoeringsrechter te Luik bevoegd.]1
}3[9° }3[de
beslissingen uitgesproken door de beroepscommissie van het Instituut van accountants
en belastingconsulenten;]3]3
Wet 10 oktober 1967
Art. 635bis en historiek invoegen
}1. – Ingevoegd bij art. 9 wet (II) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014, inwerkingtreding: 18 april 2014 (art. 14)
}4[10° tegen
beslissingen van de }4[commissies]4
van beroep bedoeld in artikel 428ter, § 6;]4
}5[11° tegen
beslissingen van de Raad van beroep
bedoeld in artikel 8/4 van de wet van 8 november
1993 tot bescherming van de titel van psycholoog.]5
2
}1[Art. 635bis. De strafuitvoeringsrechter die zit-
ting houdt ter zetel van het hof van beroep in het
rechtsgebied waarin de zetel van het strafgerecht is
gevestigd dat de in kracht van gewijsde gegane ver-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
III. GERECHTELIJK RECHT • B. Niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige
Wet (IV) 25 april 2007 — p. 440
B. Niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige
p. 440
nen zij hun verklaringen afleggen in eenzelfde
akte.]1
Wet (IV) 25 april 2007
Art. 72 volledig vervangen
}1. – Vervangen bij art. 2 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari
2014
Art. 72. Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder zelfstandige: iedere natuurlijke
persoon die in België }1[, een beroepsbezigheid in
hoofdberoep, in bijberoep, of een beroepsbezigheid
na pensionering]1 uitoefent uit hoofde waarvan hij
niet door een arbeidsovereenkomst of door een statuut verbonden is.
}2[Voor de bepaling van het hoofdberoep wordt re-
kening gehouden met de cumulatie van afzonderlijke zelfstandige activiteiten die samen het hoofdberoep uitmaken.]2
}3[De
activiteit van mandataris van een rechtspersoon maakt een zelfstandige beroepsbezigheid uit
in de zin van het eerste lid.]3
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 2 wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
}2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 118 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei
2009
}3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 118 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei
2009
p. 440
Wet (IV) 25 april 2007
Art. 74 – 82 volledig vervangen
Art. 74. }1[§ 1. Deze verklaring wordt op straffe
van nietigheid voor een notaris verleden en bevat
de gedetailleerde beschrijving van het onroerend
goed en de vermelding van de eigen, gemeenschappelijke of onverdeelde aard van de zakelijke rechten
die de zelfstandige bezit op het onroerend goed.
In geval van onverdeelde zakelijke rechten is de uitwerking van de verklaring beperkt tot het onverdeeld aandeel waarover de zelfstandige beschikt op
datum van de akte. Hetzelfde geldt bij opsplitsing in
vruchtgebruik en blote eigendom. Bij latere uitbreiding van de zakelijke rechten op hetzelfde onroerend goed, worden de effecten van de verklaring
van rechtswege en retroactief uitgebreid tot de
nieuw verworven rechten, tenzij de schuldeiser aantoont dat de zelfstandige zijn solvabiliteit opzettelijk
heeft verminderd.
Gemeenschappelijke zakelijke rechten kunnen van
bij de aanvang voor hun totaliteit niet vatbaar voor
beslag verklaard worden.
§ 2. De notaris kan de verklaring enkel verlijden
nadat hij de instemming van de echtgenoot van de
zelfstandige heeft gekregen.
Indien de echtgenoot wiens instemming vereist is,
deze zonder gewichtige redenen weigert, of indien
deze echtgenoot vermoedelijk afwezig is, onbekwaam werd verklaard of in de onmogelijkheid is
zijn wil te kennen te geven, dan kan de andere echtgenoot zich door de rechtbank van eerste aanleg en,
in spoedeisende gevallen, door de voorzitter van die
rechtbank krachtens het bepaalde in artikel 215
van het Burgerlijk Wetboek, laten machtigen om de
verklaring af te leggen zonder deze instemming.
§ 3. Indien de twee echtgenoten de hoedanigheid
van zelfstandige hebben in de zin van de wet, kun-
Art. 75. Wanneer het onroerend goed tegelijk gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden en als woning, wordt in de beschrijving een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het gedeelte dat gebruikt
wordt als hoofdverblijfplaats en het gedeelte dat gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden. De beschrijving vermeldt de oppervlakte van elk gedeelte.
Indien de oppervlakte die gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden minder dan 30 % beslaat van de
totale oppervlakte van het onroerend goed, kunnen
de rechten op het hele onroerend goed niet vatbaar
voor beslag worden verklaard.
Indien de oppervlakte die gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden 30 % of meer beslaat van de totale
oppervlakte van het onroerend goed, kunnen alleen
de rechten op het gedeelte dat als hoofdverblijfplaats gebruikt wordt niet vatbaar voor beslag worden verklaard mits men vooraf statuten }1[...]1 opstelt. }2[Indien reeds statuten van mede-eigendom
werden opgesteld met betrekking tot hetzelfde onroerend goed, zullen deze moeten worden gewijzigd.]2
}3[De totale oppervlakte die in aanmerking moet
worden genomen voor de berekening van de drempel, omvat zowel de oppervlakte van het gebouw,
met inbegrip van alle verdiepingen, als het terrein.
Oppervlakten die zowel privé als professioneel worden gebruikt, worden geacht geheel te worden gebruikt voor beroepsdoeleinden, met uitzondering
van oppervlakten waarvan de beroepsaard beperkt
is tot een doorgangsfunctie en die beschouwd
mogen worden als zijnde gebruikt als hoofdverblijfplaats.]3
}4[In geval van onverdeelde zakelijke rechten wordt
voor de berekening van deze drempel rekening gehouden met de totale oppervlakte van het onverdeelde goed.]4
}5[Voor de redactie van de statuten kan, indien aan
de voorwaarden is voldaan, gebruik worden gemaakt van artikel 577-3, eerste lid, in fine, van het
Burgerlijk Wetboek.]5
In geval van geschil betreffende de toepassing van
dit artikel, rust de bewijslast op degene die de verklaring heeft gedaan.
}1. – Lid 3 gewijzigd bij art. 3, 1°, wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
}2. – Lid 3 aangevuld bij art. 3, 2°, wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
}3. – Lid 4 ingevoegd bij art. 3, 3°, wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
}4. – Lid 5 ingevoegd bij art. 3, 3°, wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
}5. – Lid 6 ingevoegd bij art. 3, 3°, wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
Art. 76. Deze verklaring wordt }1[overgeschreven]1 in een hiertoe bestemd register, op het kantoor van de hypotheekbewaarder van het arrondissement waar het goed gelegen is. Vóór deze }1[overschrijving]1, kan de verklaring niet aan derden worden tegengeworpen.
De Koning kan in bijkomende vormen van openbaarmaking van de verklaring voorzien en de desbetreffende procedure en kosten vastleggen.
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 4 wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
Art. 77. Deze verklaring heeft slechts uitwerking
ten aanzien van schuldeisers van wie de schuldvorderingen na de in artikel 76 bedoelde }1[overschrijving]1 ontstaan, naar aanleiding van de zelfstandige
beroepsbezigheid van degene die de verklaring
heeft gedaan.
Ze heeft geen uitwerking ten aanzien van de schuldvorderingen die volgen uit een misdrijf, zelfs indien
ze betrekking hebben op de beroepsbezigheid,
noch ten aanzien van de schulden van gemengde
aard, die verband houden zowel met het privéleven
als met de beroepsbezigheid.
Ze heeft ook geen uitwerking wanneer de zelfstandige, die zijn rechten op het onroerend goed waar
hij zijn hoofdverblijfplaats gevestigd heeft niet vatbaar voor beslag heeft verklaard, krachtens de artikelen 265, § 2, 409, § 2, en 530, § 2, van het Wetboek van vennootschappen aansprakelijk wordt gesteld.
}2[Ze blijft uitwerking hebben voor het verleden na
het verlies van de hoedanigheid van zelfstandige,
zelfs na een faillissement.]2
}3[Ze
blijft ook uitwerking hebben bij verandering
of stopzetting van de zelfstandige activiteit.]3
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 5, lid 1 wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
}2. – Lid 4 vervangen bij art. 5, lid 2 wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
}3. – Lid 5 toegevoegd bij art. 5, lid 3 wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
Art. 78. Van de verklaring kan op ieder ogenblik,
onder de voorwaarden die bepaald zijn bij de artikelen 74 en 76, worden afgezien. Het afzien van deze
verklaring heeft uitwerking ten aanzien van alle
schuldeisers; de verklaring wordt geacht nooit te
hebben bestaan.
De curator van het faillissement kan het in het eerste lid bedoelde recht om van de verklaring af te
zien niet uitoefenen.
}1[Het afzien van het voordeel van de verklaring ten
voordele van één of meer bepaalde schuldvorderingen heeft het afzien van het voordeel van de verklaring ten opzichte van alle schuldvorderingen tot gevolg.]1
}1. – Lid 3 toegevoegd bij art. 6 wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
Art. 79. De verklaring blijft uitwerking hebben na
de ontbinding van het }1[huwelijksvermogensstelsel]1 wanneer het goed wordt toebedeeld aan degene die de verklaring heeft gedaan, behalve ten
aanzien van de schulden die ontstaan zijn naar aanleiding van diens zelfstandige beroepsbezigheid en
waarvan de invordering uitgevoerd kan worden op
het vermogen van de gewezen echtgenoot.
}1. – Gewijzigd bij art. 7 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari
2014
Art. 80. Het overlijden van degene die de verklaring heeft gedaan heeft de herroeping van de verklaring tot gevolg }1[; deze herroeping heeft enkel
uitwerking voor de toekomst]1.
}1. – Aangevuld bij art. 8 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari
2014
Art. 81. }1[§ 1. In geval van overdracht van de zakelijke rechten die in de verklaring zijn bepaald,
blijft de verkregen prijs niet vatbaar voor beslag ten
aanzien van de schuldeisers van wie de rechten ontstaan zijn na het overschrijven van deze verklaring
en naar aanleiding van de beroepsbezigheid van de3
III. GERECHTELIJK RECHT • B. Niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige
Wet (IV) 25 april 2007 — p. 440
gene die de verklaring heeft gedaan, op voorwaarde
dat de verkregen geldsommen binnen een termijn
van één jaar, te rekenen vanaf de datum van de authentieke akte, door degene die de verklaring heeft
gedaan, wederbelegd worden om een onroerend
goed aan te kopen waar zijn hoofdverblijfplaats is
gevestigd.
Gedurende de in het eerste lid bedoelde termijn
worden de geldsommen bewaard in handen van de
notaris die de akte van overdracht van de zakelijke
rechten heeft verleden. Indien de akte door verschillende notarissen wordt verleden, worden de geldsommen bewaard in handen van de notaris die is
aangewezen door degene die de verklaring heeft afgelegd.
De rechten op de nieuw aangekochte hoofdverblijfplaats blijven niet vatbaar voor beslag ten aanzien
van de in het eerste lid bedoelde schuldeisers wanneer de akte van verkrijging een verklaring van wederbelegging van de fondsen bevat, zelfs indien de
prijs van het nieuwe goed het bedrag van de verkregen fondsen overtreft, behalve indien de schuld-
4
eisers bewijzen dat de zelfstandige zijn solvabiliteit
opzettelijk heeft verminderd.
In voorkomend geval zal de drempel bedoeld in
artikel 75 opnieuw moeten worden berekend. De
nieuwe verhouding zal moeten worden opgenomen in de verklaring van wederbelegging.
De verklaring van wederbelegging der fondsen is
onderworpen aan de bij de artikelen 74, 75 en 76
bepaalde voorwaarden inzake geldigheid en tegenstelbaarheid.
§ 2. In geval van beslag op grond van een schuldvordering ten aanzien waarvan de verklaring geen
uitwerking heeft, zal de vorige paragraaf van toepassing zijn op het deel van de verkregen prijs na
openbare verkoop dat toekomt aan de schuldeisers
aan wie de verklaring kon worden tegengeworpen.]1
}1. – Vervangen bij art. 9 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari
2014
Art. 82. }1[Naar aanleiding van het opstellen van
de verklaring en haar herroeping worden aan de
notaris vaste erelonen betaald waarvan het bedrag
overeenkomstig de wet van 31 augustus 1891 houdende tarifering en invordering van de honoraria
der notarissen wordt vastgesteld.
Zolang het bedrag van de erelonen bedoeld in het
eerste lid niet bepaald werd conform dit lid, wordt
het bedrag van de erelonen van de notarissen bepaald op 500 euro voor de opstelling van de verklaring waarbij de werkelijke kosten voor de inschrijving of de schrapping van de aangifte worden gevoegd.
De erelonen bedoeld in het eerste lid zijn maar een
keer verschuldigd wanneer de verklaring of de herroeping betrekking heeft op een zelfstandige en zijn
meewerkende echtgenoot of op twee zelfstandigen,
die gehuwd zijn of wettelijk samenwonen, en die
gezamenlijk hun activiteit uitoefenen, in dezelfde
vestigingseenheid.]1
}1. – Na wijziging, vervangen bij art. 10 wet 15 januari 2014,
B.S., 3 februari 2014
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • A. Wetboek van koophandel
Wet 16 januari 2003 — p. 450
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW
A. Wetboek van koophandel
p. 450
Wet 16 januari 2003
Art. 2 volledig vervangen
Art. 2. Voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder:
1° «beheersdienst»: de dienst binnen de Federale
Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en
Energie belast met het beheer van de Kruispuntbank van Ondernemingen;
2° «dienst»: openbare dienst, instelling, natuurlijke
persoon of rechtspersoon, aan wie taken van openbare dienst of van algemeen belang zijn toevertrouwd in uitvoering van deze wet;
3° }1[«onderneming»: elke entiteit die zich dient in
te schrijven in de Kruispuntbank van Ondernemingen;]1
4° }2[«handelsonderneming»:
elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, die over een vestigingseenheid beschikt in België en er daden van koophandel
uitoefent, zoals beschreven in het Wetboek van
koophandel en die aldus wordt vermoed de hoedanigheid van «handelaar» te hebben;]2
5° }3[«ambachtsonderneming»: de onderneming
opgericht door een private persoon die over een vestigingseenheid beschikt in België en er gewoonlijk,
krachtens een contract van huur van diensten,
hoofdzakelijk materiële prestaties levert, voor zover
daarmee geen leveringen van waren of slechts toevallige leveringen van waren gepaard gaan en aldus
vermoed wordt de hoedanigheid van «ambachtsman» te hebben;]3
6° «vestigingseenheid»: een plaats die men geografisch gezien kan identificeren door een adres, waar
ten minste een activiteit van de onderneming wordt
uitgeoefend of van waaruit de activiteit wordt uitgeoefend;
7° «ondernemingsloket»: instelling die erkend is in
uitvoering van Titel IV van deze wet en belast is met
taken van openbare dienst of van algemeen belang
bedoeld in deze wet;
8° «handelsregister»: deelverzameling van de Kruispuntbank van Ondernemingen omvattende de gegevens van de in de Kruispuntbank van Ondernemingen geregistreerde handels- en ambachtsondernemingen;
9° «rechtspersonenregister»: deelverzameling van
de Kruispuntbank van Ondernemingen omvattende de gegevens van de in de Kruispuntbank van
Ondernemingen geregistreerde rechtspersonen;
10° «de minister»: de Minister bevoegd voor Middenstand. {4
}1. – 3° vervangen bij art. 178 wet 30 december 2009, B.S.,
31 december 2009, err., B.S., 26 januari 2010
}2. – 4° vervangen bij art. 178 wet 30 december 2009, B.S.,
31 december 2009, err., B.S., 26 januari 2010
}3. – 5° vervangen bij art. 178 wet 30 december 2009, B.S.,
31 december 2009, err., B.S., 26 januari 2010
F 4. – Op een door de Koning te bepalen datum
luidt dit art. als volgt:
Art. 2. Voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder:
1° «beheersdienst»: de dienst binnen de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie
belast met het beheer van de Kruispuntbank van Ondernemingen;
2° «dienst»: openbare dienst, instelling, natuurlijke persoon of rechtspersoon, aan wie taken van openbare
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
dienst of van algemeen belang zijn toevertrouwd in uitvoering van deze wet;
3° }5[«onderneming»: elke entiteit die zich dient in te
schrijven in de Kruispuntbank van Ondernemingen;]5
4° }6[«handelsonderneming»: elke natuurlijke persoon
of rechtspersoon, die over een vestigingseenheid beschikt in België en er daden van koophandel uitoefent,
zoals beschreven in het Wetboek van koophandel en die
aldus wordt vermoed de hoedanigheid van «handelaar»
te hebben;]6
5° }7[«ambachtsonderneming» : de onderneming opgericht door een private persoon die over een vestigingseenheid beschikt in België en er gewoonlijk, krachtens
een contract van huur van diensten, hoofdzakelijk materiële prestaties levert, voor zover daarmee geen leveringen van waren of slechts toevallige leveringen van
waren gepaard gaan;]7
6° «vestigingseenheid»: een plaats die men geografisch
gezien kan identificeren door een adres, waar ten minste
een activiteit van de onderneming wordt uitgeoefend of
van waaruit de activiteit wordt uitgeoefend;
7° «ondernemingsloket»: instelling die erkend is in uitvoering van Titel IV van deze wet en belast is met taken
van openbare dienst of van algemeen belang bedoeld in
deze wet;
8° «handelsregister»: deelverzameling van de Kruispuntbank van Ondernemingen omvattende de gegevens van
de in de Kruispuntbank van Ondernemingen geregistreerde handels- en ambachtsondernemingen;
9° «rechtspersonenregister»: deelverzameling van de
Kruispuntbank van Ondernemingen omvattende de gegevens van de in de Kruispuntbank van Ondernemingen
geregistreerde rechtspersonen;
10° «de minister»: de Minister bevoegd voor Middenstand.
}5. – 3° vervangen bij art. 178 wet 30 december 2009, B.S.,
31 december 2009, err., B.S., 26 januari 2010
}6. – 4° vervangen bij art. 178 wet 30 december 2009, B.S.,
31 december 2009, err., B.S., 26 januari 2010
}7. – 5° laatst vervangen bij art. 27 wet 19 maart 2014, B.S.,
15 april 2014, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen
(art. 28)
5
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • B. Wetboek van vennootschappen
Wet 7 mei 1999 — p. 482
B. Wetboek van vennootschappen
p. 482
Wet 7 mei 1999
Art. 211bis volledig vervangen
}1[Art.
211bis. De besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid starter kan enkel worden opgericht door één of meerdere natuurlijke personen voor zover geen van hen effecten bezit in een
andere vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die 5 % of meer vertegenwoordigen van het totaal der stemrechten van dergelijke andere vennootschap met beperkte aansprakelijkheid }2[...]2.
Alle bepalingen van dit wetboek die gelden voor de
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid zijn van toepassing, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Zolang het maatschappelijk kapitaal niet ten minste
is gebracht op het in artikel 214, § 1, vastgestelde
bedrag, moet aan iedere in artikel 78 bedoelde vermelding van de rechtsvorm het woord «starter»
worden toegevoegd. Deze woorden moeten eveneens worden toegevoegd aan de vermelding van de
rechtsvorm in de uittreksels, zoals die overeenkomstig de artikelen 68 en 69 bekendgemaakt moeten
worden. De afkorting van de rechtsvorm luidt «SBVBA».]1
}1. – Ingevoegd bij art. 3 wet 12 januari 2010, B.S., 26 januari
2010, inwerkingtreding: 1 juni 2010 (art. 4, 1°, K.B. 27 mei 2010,
B.S., 31 mei 2010)
}2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 11 wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
eenhoofdig worden van de vennootschap, en wel
tot een nieuwe vennoot in de vennootschap wordt
opgenomen, tot de ontbinding van de vennootschap wordt bekendgemaakt of tot het kapitaal
werkelijk ten belope van 12.400 euro wordt gestort.]1
}2[§ 2.]2 Niettegenstaande enig hiermee strijdig be-
ding, is de oprichter-rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk voor alle verbintenissen aangegaan, zolang de vennootschap als enige vennoot slechts de
rechtspersoon telt die deze vennootschap alleen
heeft opgericht.
Indien in de eenhoofdig geworden besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid de enige
vennoot een rechtspersoon is, en indien binnen een
jaar geen nieuwe vennoot in de vennootschap is opgenomen of deze niet is ontbonden, wordt de enige
vennoot geacht hoofdelijk borg te staan voor alle
verbintenissen van de vennootschap ontstaan na de
vereniging van alle aandelen in zijn hand, tot een
nieuwe vennoot in de vennootschap wordt opgenomen of tot de bekendmaking van haar ontbinding.
}3[§ 3. Dit
artikel is niet van toepassing op de vennootschappen opgericht overeenkomstig
artikel 211bis. Deze vrijstelling neemt een einde als
zij het statuut van «starter» verliezen }4[...]4.]3
}1. – § 1 ingevoegd bij art. 2 wet 14 juni 2004, B.S., 2 augustus
2004, inwerkingtreding: 2 augustus 2004 (art. 5)
}2. – § 2 genummerd bij art. 2 wet 14 juni 2004, B.S., 2 augustus
2004, inwerkingtreding: 2 augustus 2004 (art. 5)
}3. – § 3 toegevoegd bij art. 5 wet 12 januari 2010, B.S.,
26 januari 2010, inwerkingtreding: 1 juni 2010 (art. 4, 1°, K.B.
27 mei 2010, B.S., 31 mei 2010)
}4. – § 3 gewijzigd bij art. 12 wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
p. 482
p. 483
Wet 7 mei 1999
Art. 213 volledig vervangen
Wet 7 mei 1999
Art. 214 volledig vervangen
Art. 213. }1[§ 1. Indien een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid eenhoofdig
wordt, moet het gestorte bedrag van het kapitaal
binnen één jaar ten minste 12.400 euro bereiken,
tenzij binnen dezelfde termijn een nieuwe vennoot
in de vennootschap wordt opgenomen of de vennootschap ontbonden wordt.
Gebeurt dit niet, dan wordt de enige vennoot geacht hoofdelijk borg te staan voor alle verbintenissen van de vennootschap die ontstaan zijn sinds het
6
Art. 214. }1[§ 1.]1 Het maatschappelijk kapitaal
moet ten minste }2[18.550 EUR]2 bedragen.
}3[§ 2. In
het in artikel 211bis bedoelde geval is het
maatschappelijk kapitaal gelegen tussen 1 euro en
het in artikel 214, § 1, vastgestelde bedrag.
}4[...]4
Zodra het maatschappelijk kapitaal is verhoogd zoals hiervoor is beschreven, verliest de vennootschap het statuut van «starter» en zijn de bepa-
lingen van artikel 223, eerste en tweede lid, van toepassing.
Na het verstrijken van een termijn van drie jaar na
de oprichting zijn de vennoten hoofdelijk gehouden
jegens de belanghebbenden voor het eventueel verschil tussen het minimumkapitaal vereist bij de eerste paragraaf en het bedrag van het geplaatst kapitaal.
Zolang de vennootschap het statuut van «starter»
heeft, kan zij niet overgaan tot een kapitaalvermindering.]3
}1. – § 1 genummerd bij art. 6 wet 12 januari 2010, B.S.,
26 januari 2010, inwerkingtreding: 1 juni 2010 (art. 4, 1°, K.B.
27 mei 2010, B.S., 31 mei 2010)
}2. – Gewijzigd bij art. 5 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus
2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002
(art. 17), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; wijziging opgeheven bij art. 2, 1°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 3); gewijzigd bij art. 1 K.B.
13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, inwerkingtreding: 1 januari
2001 (art. 3), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002
}3. – § 2 toegevoegd bij art. 6 wet 12 januari 2010, B.S.,
26 januari 2010, inwerkingtreding: 1 juni 2010 (art. 4, 1°, K.B.
27 mei 2010, B.S., 31 mei 2010)
}4. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 13 wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
p. 496
Wet 7 mei 1999
Art. 333 volledig vervangen
Art. 333. Wanneer het netto-actief gedaald is tot
beneden het bedrag van }1[6.200 EUR]1, kan iedere
belanghebbende de ontbinding van de vennootschap voor de rechtbank vorderen. In voorkomend
geval kan de rechtbank aan de vennootschap een
termijn toestaan om haar toestand te regulariseren.
}2[Dit
artikel is niet van toepassing op de vennootschappen opgericht overeenkomstig artikel 211bis.
Deze vrijstelling neemt een einde als zij het statuut
van «starter» verliezen }3[...]3.]2
}1. – Gewijzigd bij art. 5 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus
2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002
(art. 17), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002
}2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 15 wet 12 januari 2010, B.S.,
26 januari 2010, inwerkingtreding: 1 juni 2010 (art. 4, 1°, K.B.
27 mei 2010, B.S., 31 mei 2010)
}3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 14 wet 15 januari 2014, B.S.,
3 februari 2014
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen
K.B. 10 april 1992 — p. 660–662
V. FISCAAL RECHT
A. Inkomstenbelastingen
p. 660–662
K.B. 10 april 1992
Art. 171 volledig vervangen
Art. 171. In afwijking van de artikelen 130 tot
168, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer
de aldus berekende belasting, vermeerderd met de
belasting betreffende de andere inkomsten, meer
bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de bovenvermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten:
1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.:
a) de in artikel 90, 1° }1[, 9°, eerste streepje,]1 }2[en
12°]2, vermelde diverse inkomsten;
b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd
binnen 5 jaar na de verkrijging ervan;
}3[c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als
vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de
artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde
vergoedingen verkregen als compensatie van een
vermindering van de werkzaamheid, in zover zij
niet meer bedragen dan de belastbare netto-winst
of -baten die }3[in de vier jaren voorafgaand aan het
jaar van de stopzetting]3 of de vermindering van de
werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen.
Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in
het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze
onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;]3
}4[d) }4[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in
}5[2°quater, 3°bis en 4°, f]5, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°,
zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }5[2°quater, 3°bis en 4°,
f]5;]4]4
}6[e) }7[de
bezoldigingen voor prestaties geleverd
tijdens maximaal 50 dagen per jaar en die worden
betaald of toegekend aan gelegenheidswerknemers
die worden tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf of onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf indien de werkgever en de werknemer een arbeidsovereenkomst van
bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven
werk sluiten van maximaal 2 opeenvolgende dagen
en waarvoor de sociale bijdragen worden berekend
op een uur- of dagforfait zoals bepaald in
artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit
van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet
van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet
van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;]7]6
}8[f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend;]8
}9[g) spaartegoeden,
kapitalen en afkoopwaarden
als vermeld in 2°, e, indien anders uitgekeerd;]9
}10[h)
de in 4°, g), bedoelde kapitalen geldend als
pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g), door de werkgever of de
onderneming worden uitgekeerd aan een andere
begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g),
zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]10
}11[i) }12[de beroepsinkomsten, met uitzondering
van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een
maximumbedrag van 12.300 euro bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend
aan:]12
– sportbeoefenaars, }13[voor]13 hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt;
– scheidsrechters, }14[voor]14 hun activiteiten als
scheidsrechter tijdens sportwedstrijden;
– opleiders, trainers en begeleiders, }15[voor]15 hun
opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars;
op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal
brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen }16[uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector]16;]11
[2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.:
a) }17[...]17
}18[b) }19[kapitalen
en afkoopwaarden als vermeld
in 4°, f, in zover:
– zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in
omstandigheden als bedoeld in }20[2°quater, 3°bis
en 4°, f]20;
– }21[het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van
de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd
aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd
effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij
overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;– het kapitalen betreffen die
door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden
uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan
die leeftijd effectief actief is gebleven;]21]19]18
c) }22[...]22
d) }23[kapitalen en afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten }2 4 [bedoeld in de
artikelen 104, 9°, en 1451, 2°,]24 indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die
kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de
wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de
kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
aan een werknemer of aan een niet in artikel 195,
§ 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit
een individuele aanvullende pensioentoezegging
wanneer:
– voor die werknemer gedurende de looptijd van
die individuele aanvullende pensioentoezegging in
de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan;
– die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens
geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd
is;]23
}25[e) de in het kader van het pensioensparen door
middel van betalingen als vermeld in artikel 1451,
5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden, wanneer zij aan de rechthebbenden worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren
die aan die datum voorafgaan}26[, naar aanleiding
van zijn toetreding tot het stelsel van werkloosheid
met bedrijfstoeslag]26 of naar aanleiding van het
overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;]25]
}27[f) }28[de uitkeringen die worden aangemerkt als
dividenden in de artikelen 187 en 209, in geval van
gehele of gedeeltelijke verdeling van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap;]28]27
2°bis }29[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in
artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen
uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte
licenties;]29
}30[2°ter }31[...]31]30
}32[2°quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in
zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar;]32
3° }33[tegen een aanslagvoet van 25 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere
dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2°bis,
3°quater en 3°quinquies, alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°;]33
}34[3°bis }35[}36[tegen een aanslagvoet van 20 pct.,
de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f,
in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd:
– aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar;
– aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van
28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en
van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale
Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van
61 jaar;]36]35]34
}37[3°ter }38[tegen }39[een aanslagvoet van 15 of
25 pct.,]39 de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedin-
gen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend
7
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen
K.B. 10 april 1992 — p. 660–662
lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op
de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;]38]37
}40[3°quater }41[tegen een aanslagvoet van 15 pct.,
de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in
de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet
van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen
van collectief beheer van beleggingsportefeuilles,
die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed» of door een in boek 3
van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap
van gelijke aard, of deze haar effecten openbaar
aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken Lid-Staat een uitwisseling van inlichtingen
wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of
een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van
artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van
7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een
Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte zijn
gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze
voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel
een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis;]41]40
}42[3°quinquies }43[...]43]42
}44 [3°sexies
tegen een aanslagvoet van 20 of
15 pct., de in artikel 269, § 2, bedoelde dividenden,
naargelang ze zijn verleend of toegekend uit de
winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van
de inbreng of later;]44
4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.:
a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële en financiële vaste activa die op het ogenblik van hun
vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt }45[en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd]45, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven.
De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van
de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken
daarvan;
}46[b) de
in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid
vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een
handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling.
Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve
stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een
schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis.
Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het
gevolg is van een handicap als verm eld in
artikel 135, eerste lid, 1°;]46
8
c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies,
renten en pensioenen;
d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben
meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd;
e) de }47[in artikel 90, 9°}48[, tweede streepje,]48 en
10°]47, vermelde meerwaarden;
f) }49[kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten
vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste
lid, a) tot c), wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn
pensionering }50[of bij leven vanaf de leeftijd van
62 jaar]50, of naar aanleiding van het overlijden van
de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met
uitzondering van:
– kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn
door persoonlijke bijdragen als vermeld in
artikel 1451, 1°;
– kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de
aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van
die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend
ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31
wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de
looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die
beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195,
§ 1, tweede lid;]49
}51[– }52[kapitalen die door werkgeversbijdragen of
bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die
bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief
actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is
gebleven;]52]51
}58[j) }59[de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen] 5 9 voor }59 [een maximumbedrag van
12.300 euro bruto]59 per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een
als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij
de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger
zijn dan 26 jaar op 1 januari }60[van het aanslagjaar]60;]58
}61[k) }62[de premie bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2012 tot oprichting
van een Impulsfonds voor de huisartsen-geneeskunde en tot vaststelling van werkingsregels ervan.]62]61
5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking
tot het geheel van de belastbare inkomsten van het
laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een
normale beroepswerkzaamheid heeft gehad:
a) vergoedingen }63[...]63, die al of niet contractueel
betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid
of beëindiging van een arbeidsovereenkomst;
b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen
als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de
overheid of wegens het bestaan van een geschil
slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het
belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben;
c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als }64[vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°,
a]64;
}65[d) vergoedingen die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na
het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop
de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]65
}66[e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van
de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge
van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van
het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in
werkelijkheid betrekking heeft;]66
}67[f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in
Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van
23 december 2005 betreffende het generatiepact;]67
}53[–
6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten:
fbis) }54[...]54
– }68[het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de
werknemer }68[of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst,]68 zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald;]68
kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn
gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden
als bedoeld in 3°bis, tweede streepje;]53
g) }55[kapitalen geldend als pensioenen wanneer
die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde
bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft
en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het
koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die
datum voorafgaan }56 [of wanneer die kapitalen
naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende
is,]56 zonder dat zij met voorafgaande stortingen
zijn gevormd;]55
h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van
een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen;
i) }57[de premies en vergoedingen ingesteld door de
Europese Gemeenschappen als steunregeling voor
de landbouwsector;]57
– de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer
dan 12 maanden geleverde diensten en die door
toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar
van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed,
en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat
een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft;
– de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen;
}69[– }70[de
in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die
door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van
tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de
maand december te betalen of toe te kennen in
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen
K.B. 10 april 1992 — p. 660–662
plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar;]70]69
}71[7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor
1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie
of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn
vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit,
wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in
moeilijkheden of in herstructurering en die na een
periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die
premie bruto niet meer bedraagt dan 120 EUR per
maand. De begrippen «oudere werknemer», «onderneming in moeilijkheden of in herstructurering»
en «nieuwe werknemer» hebben voor de toepassing
van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.]71 {72
{144É145
}1. – 1°, a), gewijzigd bij art. 10, a), wet 11 december 2008, B.S.,
12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1)
}2. – 1°, a), gewijzigd bij art. 135 wet (IV) 25 april 2007, B.S.,
8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden
betaald of toegekend (art. 139, lid 1)
}3. – 1°, c), ingevoegd bij art. 15, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli
1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit
stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen van dezelfde datum; gewijzigd bij art. 4 wet
28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing
vanaf aj. 1992
}4. – 1°, d), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij
art. 86, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei
2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°,
derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003)
}5. – 1°, d), gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet 22 juni
2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op
de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3)
}6. – 1°, e), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij
art. 86, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei
2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°,
derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003)
}7. – 1°, e), opnieuw ingevoegd bij art. 6 wet 11 november 2013,
B.S., 27 november 2013, err., B.S., 19 mei 2014, inwerkingtreding: 1 oktober 2013 (art. 7)
}8. – 1°, f), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993
}9. – 1°, g), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993
}10. – 1°, h), ingevoegd bij art. 86, 3°, wet 28 april 2003, B.S.,
15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen,
afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen
en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari
2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003,
B.S., 14 november 2003)
}11. – 1°, i), ingevoegd bij art. 2, a), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei
2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend
vanaf 1 januari 2008 (art. 7)
}12. – 1°, i), al. 1, inleidende zin, vervangen bij art. 28, 1°, wet
22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april
2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten
die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35,
lid 7)
}13. – 1°, i), al. 1, eerste streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet
22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april
2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten
die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2)
}14. – 1°, i), al. 1, tweede streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet
22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april
2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten
die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2)
}15. – 1°, i), al. 1, derde streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet
22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april
2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten
die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2)
}16. – 1°, i), al. 2, gewijzigd bij art. 28, 3°, wet 22 december
2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S.,
14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf
1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7)
}17. – 2°, a), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing
vanaf aj. 1993; opgeheven bij art. 30 wet 24 december 1993,
B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; opnieuw
ingevoegd bij art. 207 wet 25 januari 1999, B.S., 6 februari 1999,
inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 208); opgeheven bij art. 30
Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002,
err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004
(art. 37, § 1)
}18. – 2°, b), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994
}19. – 2°, b), laatst vervangen bij art. 102, 1°, wet 23 december
2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err.,
B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105)
}20. – 2°, b), eerste streepje, gewijzigd bij art. 64, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van
toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3)
}21. – 2°, b), tweede streepje, laatst vervangen bij art. 125, a),
wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S.,
10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing
op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10)
}22. – 2°, c), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij
art. 86, 5°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei
2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°,
derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003)
}23. – 2°, d), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing
vanaf aj. 1993; vervangen bij art. 86, 6°, wet 28 april 2003, B.S.,
15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging (art. 23, § 3, A, 6°,
tweede streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november
2003)
}24. – 2°, d), inleidende zin, gewijzigd bij art. 402 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S.,
18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen
die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B.
1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen
voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413)
}25. – 2°, e), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing
vanaf aj. 1993
}26. – 2°, e), gewijzigd bij art. 11 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni
2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S.,
17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S.,
25 november 2013, err., B.S., 25 maart 2014, inwerkingtreding:
1 januari 2013 (art. 23, lid 2)
}27. – 2°, f), ingevoegd bij art. 5 wet 24 december 2002, B.S.,
31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, van toepassing op
de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het
Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet
is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1)
}28. – 2°, f), vervangen bij art. 27, 1°, wet 28 december 2011,
B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38)
}29. – 2°bis laatst vervangen bij art. 80, a), Programmawet
27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op
de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf
1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
}30. – 2°ter ingevoegd bij art. 27, 3°, wet 28 december 2011,
B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38)
}31. – 2°ter opgeheven bij art. 80, b), Programmawet
27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op
de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf
1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
}32. – 2°quater ingevoegd bij art. 64, 3°, Programmawet 22 juni
2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op
de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3)
}33. – 3° laatst vervangen bij art. 80, c), Programmawet
27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf
1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
}34. – 3°bis ingevoegd bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S.,
31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995
}35. – 3°bis opgeheven bij art. 27, 4°, wet 28 december 2011,
B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38)
}36. – 3°bis opnieuw ingevoegd bij art. 64, 4°, Programmawet
22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of
toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3)
}37. – 3°ter ingevoegd bij art. 47 wet 10 maart 1999, B.S.,
14 april 1999
}38. – 3°ter vervangen bij art. 41 wet 15 december 2004, B.S.,
1 februari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 74, lid 5)
}39. – 3°ter laatst gewijzigd bij art. 80, d), Programmawet
27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op
de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf
1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
}40. – 3°quater ingevoegd bij art. 318 wet (I) 27 december
2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err.,
B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de
toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen
voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen
van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van
collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing
zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te
vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt
wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992
(art. 346)
}41. – 3°quater vervangen bij art. 80, e), Programmawet
27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op
de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf
1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
}42. – 3°quinquies ingevoegd bij art. 27, 6°, wet 28 december
2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten
toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38)
F 43. – 3°quinquies, na wijziging, vernietigd bij arrest
nr. 7/2014 Grondwettelijk Hof 23 januari 2014, B.S., 17 april
2014
}44. – 3°sexies ingevoegd bij art. 3, b), Programmawet 28 juni
2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke
wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van
de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor
de toepassing van de artikelen 3, b), 4, 5, b) en 6 (art. 7, lid 5)
}45. – 4°, a), gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli
1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2)
}46. – 4°, b), vervangen bij art. 15, 2°, wet 28 juli 1992, B.S.,
31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen vanaf dezelfde datum
}47. – 4°, e), gewijzigd bij art. 19 K.B. 20 december 1996, B.S.,
31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997,
B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49,
lid 4)
}48. – 4°, e), gewijzigd bij art. 10, b), wet 11 december 2008,
B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35,
lid 1)
}49. – 4°, f), na wijziging, vervangen bij art. 86, 7°, wet 28 april
2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing
op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald
vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B.
14 november 2003, B.S., 14 november 2003)
}50. – 4°, f), inleidende zin, gewijzigd bij art. 64, 5°, a), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van
toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3)
}51. – 4°, f), derde streepje, ingevoegd bij art. 102, 2°, wet
23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari
2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105)
}52. – 4°, f), derde streepje, vervangen bij art. 125, b), wet (I)
22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari
2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009
(art. 134, lid 10)
}53. – 4°, f), vierde streepje, ingevoegd bij art. 64, 5°, b), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli
2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die
worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3)
}54. – 4°, fbis), ingevoegd bij art. 15, 3°, wet 28 juli 1992, B.S.,
31 juli 1992, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden
die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992; opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992,
van toepassing vanaf aj. 1993
9
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen
K.B. 10 april 1992 — p. 660–662
}55. – 4°, g), laatst vervangen bij art. 86, 8°, wet 28 april 2003,
B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de
lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf
1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B.
14 november 2003, B.S., 14 november 2003)
}56. – 4°, g), gewijzigd bij art. 176 wet 27 december 2005, B.S.,
30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op
lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf
1 januari 2006 (art. 190, lid 2, 1°)
}57. – 4°, i), opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993; ingevoegd bij
art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 11 wet 4 mei 1999,
B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 1 K.B.
7 mei 2000, B.S., 17 mei 2000)
}58. – 4°, j), ingevoegd bij art. 2, b), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei
2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend
vanaf 1 januari 2008 (art. 7)
}59. – 4°, j), gewijzigd bij art. 28, 4°, wet 22 december 2009, B.S.,
31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart
2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009
worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7)
}60. – 4°, j), gewijzigd bij art. 125, c), wet (I) 22 december 2008,
B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S.,
24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6)
}61. – 4°, k), ingevoegd bij art. 2 wet 7 november 2011, B.S.,
16 november 2011, van toepassing met ingang van aj. 2012
(art. 3)
}62. – 4°, k), vervangen bij art. 33 wet 13 december 2012, B.S.,
20 december 2012, inwerkingtreding: 1 april 2012 (art. 39, lid 4)
}63. – 5°, a), laatst gewijzigd bij art. 3 wet 19 juni 2011, B.S.,
28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing vanaf aj. 2013
(art. 7, lid 3)
}64. – 5°, c), gewijzigd bij art. 24, 3°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli
1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2)
}65. – 5°, d), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei
2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3)
}66. – 5°, e), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei
2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3)
}67. – 5°, f), ingevoegd bij art. 114 wet 23 december 2005, B.S.,
30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S.,
30 september 2008
}68. – 6°, eerste streepje, vervangen bij art. 123 Programmawet
8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf
aj. 2003 (art. 124); gewijzigd bij art. 17 Programmawet
5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september
2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 18)
}69. – 6°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 125, d), wet (I)
22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari
2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134,
lid 6)
}70. – 6°, vierde streepje, vervangen bij art. 25 wet (I)
29 december 2010, B.S., 31 december 2010, err., B.S., 13 januari
2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010
worden betaald of toegekend (art. 26)
}71. – 7° toegevoegd bij art. 2 wet 10 juni 2006, B.S., 27 juni
2006, van toepassing op de gewestelijke weerwerkpremies die
worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2005 (art. 3)
F 72. – Vanaf 1 oktober 2014 luidt dit art. als
volgt:
Art. 171. In afwijking van de artikelen 130 tot 168, zijn
afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die
welke zou voortvloeien uit de toepassing van de bovenvermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten:
1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.:
a) de in artikel 90, 1° }73[, 9°, eerste streepje,]73 }74[en
12°]74, vermelde diverse inkomsten;
b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval
de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen
5 jaar na de verkrijging ervan;
}75[c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25,
6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de
werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de
belastbare netto-winst of -baten die }75[in de vier jaren
voorafgaand aan het jaar van de stopzetting]75 of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen.
10
Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met
uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;]75
}76[d) }76[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in
}77[2°quater, 3°bis en 4°, f]77, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als
bedoeld in }77[2°quater, 3°bis en 4°, f]77;]76]76
}78[e) }79[de bezoldigingen voor prestaties geleverd tijdens maximaal 50 dagen per jaar en die worden betaald
of toegekend aan gelegenheidswerknemers die worden
tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder
het Paritair Comité voor het hotelbedrijf of onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker
ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf indien de werkgever en de werknemer een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk
omschreven werk sluiten van maximaal 2 opeenvolgende dagen en waarvoor de sociale bijdragen worden
berekend op een uur- of dagforfait zoals bepaald in
artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van
28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni
1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december
1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;]79]78
}80[f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders
vereffend;]80
}81[g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als
vermeld in 2°, e, indien anders uitgekeerd;]81
}82[h) de in 4°, g), bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g), door de werkgever of de onderneming
worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g), zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]82
}83[i) }84[de beroepsinkomsten, met uitzondering van
de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan:]84
– sportbeoefenaars, }85[voor]85 hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de
leeftijd van 26 jaar hebben bereikt;
– scheidsrechters, }86 [voor]86 hun activiteiten als
scheidsrechter tijdens sportwedstrijden;
– opleiders, trainers en begeleiders, }87[voor]87 hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten
behoeve van de sportbeoefenaars;
op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere
beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen }88[uit het geheel van hun voornoemde activiteiten
in de sportsector]88;]83
[2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.:
a) }89[...]89
}90[b) }91[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°,
f, in zover:
– zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel
1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }92[2°quater, 3°bis en 4°, f]92;
– }93[het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en
bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke
pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde
die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken
van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot
die leeftijd effectief actief is gebleven;– het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van
de onderneming zijn gevormd en ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven;]93]91]90
c) }94[...]94
d) }95[kapitalen en afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten }96[bedoeld in de artikelen 104, 9°,
en 1451, 2°,]96 indien die kapitalen worden vereffend bij
overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale
verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die
kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen
en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer:
– voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan;
– die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen
enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is;]95
}97[e) de in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden,
wanneer zij aan de rechthebbenden worden uitgekeerd
naar aanleiding van zijn pensionering op de normale
datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan}98[, naar aanleiding van zijn toetreding tot het
stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag]98 of naar
aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij
de rechtverkrijgende is;]97]
}99[f) }100[...]100]99
2°bis }101 [tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in
artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de
cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties;]101
}102[2°ter }103[...]103]102
}104[2°quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het
kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de
leeftijd van 61 jaar;]104
3° }105[tegen een aanslagvoet van 25 pct., de inkomsten
van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze
bedoeld in de bepalingen onder 2°bis, 3°quater en
3°quinquies, alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°;]105
}106[3°bis }107[}108[tegen een aanslagvoet van 20 pct.,
de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in
zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en
bij leven worden uitgekeerd:
– aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd
van 60 jaar;
– aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april
2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het
bereiken van de leeftijd van 61 jaar;]108]107]106
}109[3°ter }110[tegen }111[een aanslagvoet van 15 of
25 pct.,]111 de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen
voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van
roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90,
6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking
hebben;]110]109
}112[3°quater }113[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de
dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen
20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus
2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer
van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel
heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste
lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed» of
door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of deze haar effecten
openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de
betrokken Lid-Staat een uitwisseling van inlichtingen
wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een
gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste
80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van
het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen
die in een Lid-Staat van de Europese Economische
Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van
deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel
een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve
bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis;]113]112
}114[3°quinquies }115[...]115]114
}116[3°sexies tegen een aanslagvoet van 20 of 15 pct., de
in artikel 269, § 2, bedoelde dividenden, naargelang ze
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen
K.B. 10 april 1992 — p. 660–662
zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het
tweede boekjaar na dat van de inbreng of later;]116
4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.:
a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële en financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de
beroepswerkzaamheid worden gebruikt }117[en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd]117, en op andere aandelen die sedert
meer dan 5 jaar zijn verworven.
De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige
belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en
definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of
van één of meer takken daarvan;
}118[b) de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden
die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van
de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd
van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in
1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar
aanleiding van een handeling verricht vanaf dezelfde
leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding
van een gedwongen handeling.
Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting
of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een
onteigening, een opeising in eigendom, of een andere
gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve
stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve
stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°;]118
c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten
en pensioenen;
d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer
de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan
5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd;
e) de }119[in artikel 90, 9°}120[, tweede streepje,]120 en
10°]119, vermelde meerwaarden;
f) }121[kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a) tot
c), wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig
artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering }122[of bij
leven vanaf de leeftijd van 62 jaar]122, of naar aanleiding
van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van:
– kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door
persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°;
– kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in
de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende
pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen
en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale
zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer
als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende
pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de
voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de
looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1,
tweede lid;]121
}123[– }124[kapitalen die door werkgeversbijdragen of
bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij
leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die
minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of
worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de
wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;]124]123
}125[– kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3°bis, tweede streepje;]125
fbis) }126[...]126
g) }127[kapitalen geldend als pensioenen wanneer die
kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan
de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die
het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in
artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38
van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn
pensionering op de normale datum of in één van de
5 jaren die aan die datum voorafgaan }128[of wanneer
die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden
uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende
is,]128 zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn
gevormd;]127
h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een
deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen;
i) }129[de premies en vergoedingen ingesteld door de
Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de
landbouwsector;]129
}130[j) }131[de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen]131 voor }131[een maximumbedrag van 12.300 euro
bruto]131 per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend
aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte
werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari
}132[van het aanslagjaar]132;]130
}133[k) }134[de premie bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2012 tot oprichting van
een Impulsfonds voor de huisartsen-geneeskunde en tot
vaststelling van werkingsregels ervan.]134]133
5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot
het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste
vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad:
a) vergoedingen }135[...]135, die al of niet contractueel
betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of
beëindiging van een arbeidsovereenkomst;
b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als
vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling
of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk
waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben;
c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid
als }136[vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a]136;
}137[d) vergoedingen die door het Fonds tot vergoeding
van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken
van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in
werkelijkheid betrekking heeft;]137
}138[e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van de
Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de
herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking
heeft;]138
}139 [f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in
Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van
23 december 2005 betreffende het generatiepact;]139
6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel
van de andere belastbare inkomsten:
– }140[het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer }140[of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met
een arbeidsovereenkomst,]140 zijn werkgever verlaat, is
opgebouwd en aan hem wordt betaald;]140
– de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking
hebben op gedurende een periode van meer dan 12
maanden geleverde diensten en die door toedoen van de
overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties
maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend
voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12
maanden prestaties overtreft;
– de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen;
}141[– }142[de in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door
een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de
maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de
maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar;]142]141
}143[7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor
1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of
een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de
periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in
dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit
een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt
tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover
die premie bruto niet meer bedraagt dan 120 EUR per
maand. De begrippen «oudere werknemer», «onderneming in moeilijkheden of in herstructurering» en
«nieuwe werknemer» hebben voor de toepassing van
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.]143
}73. – 1°, a), gewijzigd bij art. 10, a), wet 11 december 2008,
B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35,
lid 1)
}74. – 1°, a), gewijzigd bij art. 135 wet (IV) 25 april 2007, B.S.,
8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden
betaald of toegekend (art. 139, lid 1)
}75. – 1°, c), ingevoegd bij art. 15, 1°, wet 28 juli 1992, B.S.,
31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen van dezelfde datum; gewijzigd bij
art. 4 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992
}76. – 1°, d), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992,
B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 86, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S.,
26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van
levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°,
derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003)
}77. – 1°, d), gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet 22 juni
2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op
de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3)
}78. – 1°, e), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992,
B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S.,
26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van
levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°,
derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003)
}79. – 1°, e), opnieuw ingevoegd bij art. 6 wet 11 november
2013, B.S., 27 november 2013, err., B.S., 19 mei 2014, inwerkingtreding: 1 oktober 2013 (art. 7)
}80. – 1°, f), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993
}81. – 1°, g), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993
}82. – 1°, h), ingevoegd bij art. 86, 3°, wet 28 april 2003, B.S.,
15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen,
afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen
en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari
2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003,
B.S., 14 november 2003)
}83. – 1°, i), ingevoegd bij art. 2, a), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei
2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend
vanaf 1 januari 2008 (art. 7)
}84. – 1°, i), al. 1, inleidende zin, vervangen bij art. 28, 1°, wet
22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april
2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten
die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35,
lid 7)
}85. – 1°, i), al. 1, eerste streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet
22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april
2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten
die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2)
}86. – 1°, i), al. 1, tweede streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet
22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april
2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten
die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2)
}87. – 1°, i), al. 1, derde streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet
22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april
2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten
die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2)
}88. – 1°, i), al. 2, gewijzigd bij art. 28, 3°, wet 22 december
2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S.,
14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf
1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7)
}89. – 2°, a), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing
vanaf aj. 1993; opgeheven bij art. 30 wet 24 december 1993,
B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; opnieuw
ingevoegd bij art. 207 wet 25 januari 1999, B.S., 6 februari 1999,
inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 208); opgeheven bij art. 30
Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002,
err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004
(art. 37, § 1)
}90. – 2°, b), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994
}91. – 2°, b), laatst vervangen bij art. 102, 1°, wet 23 december
2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err.,
B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105)
}92. – 2°, b), eerste streepje, gewijzigd bij art. 64, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van
toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3)
}93. – 2°, b), tweede streepje, laatst vervangen bij art. 125, a),
wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S.,
10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing
op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10)
}94. – 2°, c), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij
art. 86, 5°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei
2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioe-
11
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen
K.B. 10 april 1992 — p. 687–688
nen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°,
derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003)
}95. – 2°, d), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing
vanaf aj. 1993; vervangen bij art. 86, 6°, wet 28 april 2003, B.S.,
15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging (art. 23, § 3, A, 6°,
tweede streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november
2003)
}96. – 2°, d), inleidende zin, gewijzigd bij art. 402 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S.,
18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen
die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B.
1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen
voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413)
}97. – 2°, e), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing
vanaf aj. 1993
}98. – 2°, e), gewijzigd bij art. 11 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni
2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S.,
17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S.,
25 november 2013, err., B.S., 25 maart 2014, inwerkingtreding:
1 januari 2013 (art. 23, lid 2)
}99. – 2°, f), ingevoegd bij art. 5 wet 24 december 2002, B.S.,
31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, van toepassing op
de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het
Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet
is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1)
}100. – 2°, f), opgeheven bij art. 3, a), Programmawet 28 juni
2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, inwerkingtreding: 1 oktober 2014 (art. 7, lid 4)
}101. – 2°bis laatst vervangen bij art. 80, a), Programmawet
27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op
de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf
1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
}102. – 2°ter ingevoegd bij art. 27, 3°, wet 28 december 2011,
B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38)
}103. – 2°ter opgeheven bij art. 80, b), Programmawet
27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op
de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf
1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
}104. – 2°quater ingevoegd bij art. 64, 3°, Programmawet
22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of
toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3)
}105. – 3° laatst vervangen bij art. 80, c), Programmawet
27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op
de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf
1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
}106. – 3°bis ingevoegd bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S.,
31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995
}107. – 3°bis opgeheven bij art. 27, 4°, wet 28 december 2011,
B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38)
}108. – 3°bis opnieuw ingevoegd bij art. 64, 4°, Programmawet
22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of
toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3)
}109. – 3°ter ingevoegd bij art. 47 wet 10 maart 1999, B.S.,
14 april 1999
}110. – 3°ter vervangen bij art. 41 wet 15 december 2004, B.S.,
1 februari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 74, lid 5)
}111. – 3°ter laatst gewijzigd bij art. 80, d), Programmawet
27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op
de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf
1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
}112. – 3°quater ingevoegd bij art. 318 wet (I) 27 december
2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err.,
B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de
toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen
voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen
van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van
collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing
zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te
vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt
wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992
(art. 346)
}113. – 3°quater vervangen bij art. 80, e), Programmawet
27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op
de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf
1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
}114. – 3°quinquies ingevoegd bij art. 27, 6°, wet 28 december
2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten
toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38)
F 115. – 3°quinquies, na wijziging, vernietigd bij arrest
nr. 7/2014 Grondwettelijk Hof 23 januari 2014, B.S., 17 april
2014
}116. – 3°sexies ingevoegd bij art. 3, b), Programmawet 28 juni
2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke
wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van
de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor
de toepassing van de artikelen 3, b), 4, 5, b) en 6 (art. 7, lid 5)
}117. – 4°, a), gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 6 juli 1994, B.S.,
16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2)
}118. – 4°, b), vervangen bij art. 15, 2°, wet 28 juli 1992, B.S.,
31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voort-
12
vloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen vanaf dezelfde datum
}119. – 4°, e), gewijzigd bij art. 19 K.B. 20 december 1996, B.S.,
31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997,
B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49,
lid 4)
}120. – 4°, e), gewijzigd bij art. 10, b), wet 11 december 2008,
B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35,
lid 1)
}121. – 4°, f), na wijziging, vervangen bij art. 86, 7°, wet 28 april
2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing
op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald
vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B.
14 november 2003, B.S., 14 november 2003)
}122. – 4°, f), inleidende zin, gewijzigd bij art. 64, 5°, a), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli
2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die
worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3)
}123. – 4°, f), derde streepje, ingevoegd bij art. 102, 2°, wet
23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari
2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105)
}124. – 4°, f), derde streepje, vervangen bij art. 125, b), wet (I)
22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari
2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009
(art. 134, lid 10)
}125. – 4°, f), vierde streepje, ingevoegd bij art. 64, 5°, b), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli
2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die
worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3)
}126. – 4°, fbis), ingevoegd bij art. 15, 3°, wet 28 juli 1992, B.S.,
31 juli 1992, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden
die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992; opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992,
van toepassing vanaf aj. 1993
}127. – 4°, g), laatst vervangen bij art. 86, 8°, wet 28 april 2003,
B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de
lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf
1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B.
14 november 2003, B.S., 14 november 2003)
}128. – 4°, g), gewijzigd bij art. 176 wet 27 december 2005, B.S.,
30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op
lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf
1 januari 2006 (art. 190, lid 2, 1°)
}129. – 4°, i), opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S.,
31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993; ingevoegd bij
art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 11 wet 4 mei 1999,
B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 1 K.B.
7 mei 2000, B.S., 17 mei 2000)
}130. – 4°, j), ingevoegd bij art. 2, b), wet 4 mei 2007, B.S.,
15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7)
}131. – 4°, j), gewijzigd bij art. 28, 4°, wet 22 december 2009,
B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart
2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009
worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7)
}132. – 4°, j), gewijzigd bij art. 125, c), wet (I) 22 december
2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err.,
B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn
betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6)
}133. – 4°, k), ingevoegd bij art. 2 wet 7 november 2011, B.S.,
16 november 2011, van toepassing met ingang van aj. 2012
(art. 3)
}134. – 4°, k), vervangen bij art. 33 wet 13 december 2012, B.S.,
20 december 2012, inwerkingtreding: 1 april 2012 (art. 39, lid 4)
}135. – 5°, a), laatst gewijzigd bij art. 3 wet 19 juni 2011, B.S.,
28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing vanaf aj. 2013
(art. 7, lid 3)
}136. – 5°, c), gewijzigd bij art. 24, 3°, wet 6 juli 1994, B.S.,
16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2)
}137. – 5°, d), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei
2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3)
}138. – 5°, e), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei
2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3)
}139. – 5°, f), ingevoegd bij art. 114 wet 23 december 2005, B.S.,
30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S.,
30 september 2008
}140. – 6°, eerste streepje, vervangen bij art. 123 Programmawet 8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf
aj. 2003 (art. 124); gewijzigd bij art. 17 Programmawet
5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september
2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 18)
}141. – 6°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 125, d), wet (I)
22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari
2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134,
lid 6)
}142. – 6°, vierde streepje, vervangen bij art. 25 wet (I)
29 december 2010, B.S., 31 december 2010, err., B.S., 13 januari
2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010
worden betaald of toegekend (art. 26)
}143. – 7° toegevoegd bij art. 2 wet 10 juni 2006, B.S., 27 juni
2006, van toepassing op de gewestelijke weerwerkpremies die
worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2005 (art. 3)
J 144. – Artikel 171 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet
niet (Grondwettelijk Hof nr. 168/2013, 19 december 2013, B.S.,
26 maart 2014).
J 145. – Artikel 171, 6°, tweede streepje, van het Wetboek
van de Inkomstenbelastingen 1992 schendt de artikelen 10, 11
en 172 van de Grondwet niet (Grondwettelijk Hof nr. 175/2013,
19 december 2013, B.S., 26 maart 2014).
p. 687–688
K.B. 10 april 1992
Art. 269 volledig vervangen
Art. 269. }1[§ 1.]1 }2[De aanslagvoet van de roerende voorheffing is vastgesteld:
1° op 25 pct. voor inkomsten van roerende goederen en kapitalen, }3[andere dan deze bedoeld }4[in
de bepalingen onder 2° tot 4°]3 en 7°]4, alsmede
voor in artikel 90, 5° tot 7°, vermelde diverse inkomsten;
2° op 15 pct. voor de inkomsten uit in artikel 21, 5°,
bedoelde spaardeposito's, en in zoverre zij, wat de
inkomsten betaald of toegekend aan natuurlijke
personen betreft, meer bedragen dan de in
artikel 21, 5°, bepaalde grenzen;
3° op 15 pct. voor de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast
kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en
122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van
beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel
heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed» of door een in boek 3 van deze wet bedoelde
beleggingsvennootschap van gelijke aard, of deze
haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet,
voor zover door de betrokken Lid-Staat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het
vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot
vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen die
in een Lid-Staat van de Europese Economische
Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel een eengezinswoning als een gebouw
voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of
een rusthuis;
4° op 15 pct., voor de eerste schijf die overeenkomt
met het in artikel 37, tweede lid, bepaalde bedrag
van in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten
en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties;
5° op 10 pct. voor uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 187 en 209 in
geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van een
binnenlandse of buitenlandse vennootschap;
6° op 15 of 25 pct., voor de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of
voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen
en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;
}5[7° op 15 pct. voor de inkomsten uit kasbonnen of
termijndeposito's die door kredietinstellingen zijn
aangeboden voor de financiering van een thematische volkslening als bedoeld in de wet van
26 december 2013 en op voorwaarde dat die kas-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen
K.B. 10 april 1992 — p. 687–688
bonnen of termijndeposito's beantwoorden aan de
criteria en voorwaarden bepaald in de genoemde
wet.]5]2
}6[§ 2. In
afwijking van § 1, 1°, wordt het tarief van
de roerende voorheffing op de dividenden, met uitzondering van de in artikel 18, eerste lid, 2°ter, bedoelde dividenden, verlaagd in zoverre dat:
1° de vennootschap die deze dividenden uitkeert,
een vennootschap is die op grond van de voorwaarden vermeld in artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen, als kleine vennootschap wordt aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan
het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is
gedaan;
2° die dividenden voortkomen uit nieuwe aandelen
op naam;
3° die aandelen verworven zijn met nieuwe inbrengen in geld;
4° deze inbrengen in geld niet voortkomen uit de
verdeling van belaste reserves die overeenkomstig
artikel 537, eerste lid, worden onderworpen aan
een verlaagde roerende voorheffing zoals bedoeld
in datzelfde lid;
5° deze inbrengen zijn gedaan vanaf 1 juli 2013;
6° de belastingplichtige deze aandelen op naam ononderbroken in volle eigendom heeft behouden
vanaf de kapitaalinbreng;
7° deze dividenden zijn verleend of toegekend uit de
winstverdeling voor het tweede boekjaar of volgende na dat van de inbreng.
De roerende voorheffing bedraagt:
1° 20 pct. voor de dividenden verleend of toegekend
uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na
dat van de inbreng;
2° 15 pct. voor de dividenden verleend of toegekend
uit de winstverdeling voor het derde boekjaar en
volgende na dat van de inbreng.
De vennootschappen zonder minimaal maatschappelijk kapitaal worden uitgesloten van het voordeel
van de maatregel, tenzij na de inbreng van het
nieuw kapitaal het maatschappelijk kapitaal van
die vennootschap minstens gelijk is aan het minimaal maatschappelijk kapitaal van een BVBA, als
bedoeld in artikel 214, § 1, van het Wetboek van
vennootschappen.
De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten,
van de aandelen ingevolge een erfopvolging of
schenking wordt geacht niet te hebben plaatsgehad
voor de toepassing van de in het eerste lid, 6°, vermelde voorwaarde inzake het ononderbroken behoud.
De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten,
van de aandelen wordt evenmin geacht te hebben
plaatsgehad voor de toepassing van de voorwaarde
van volle eigendom wanneer die overdracht het gevolg is van:
1) een wettelijke erfopvolging of een erfopvolging
op een wijze die gelijkaardig is aan de wettelijke erfvolging;
2) een ascendentenverdeling die geen afbreuk doet
aan het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot.
De erfgenamen of begiftigden nemen de plaats in
van de belastingplichtige inzake de voordelen en
verplichtingen van de maatregel.
De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen
als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of ver-
krijging van aandelen ingevolge belastingneutrale
verrichtingen als vermeld in de artikelen 46, § 1,
eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgevonden voor de
toepassing van het eerste lid, 6°.
De verhogingen van het maatschappelijk kapitaal
die tot stand komen na een vermindering van het
kapitaal georganiseerd vanaf 1 mei 2013 komen
niet in aanmerking voor het toekennen van het verlaagd tarief, behalve in de mate waarin de verhoging van het maatschappelijk kapitaal de vermindering overstijgt, onverminderd de toepassing van het
derde lid.
De sommen die voortkomen uit een vanaf 1 mei
2013 georganiseerde vermindering van het kapitaal
van een vennootschap verbonden of geassocieerd
met een persoon in de zin van de artikelen 11 en 12
van het Wetboek van vennootschappen, en die door
deze persoon worden geïnvesteerd in een verhoging van het kapitaal van een andere vennootschap
kunnen niet genieten van het voormeld verlaagd tarief.
Voor de toepassing van het vorig lid wordt onder
«persoon» ook begrepen zijn echtgenoot, zijn
ouders en zijn kinderen wanneer deze persoon of
zijn echtgenoot het wettelijk genot van hun inkomsten hebben.
Als de vennootschap, die haar maatschappelijk kapitaal verhoogd heeft in het kader van deze maatregel, later overgaat tot verminderingen van dat
maatschappelijk kapitaal, zullen deze verminderingen prioritair worden afgehouden van de nieuwe
kapitalen.
De onderschreven sommen betreffende de verhoging van het maatschappelijk kapitaal moeten volledig volstort zijn en er mogen bij die gelegenheid
geen preferente aandelen worden gecreëerd.]6 { 7
{15É20
}1. – § 1 genummerd bij art. 5, b), Programmawet 28 juni 2013,
B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013 ,van toepassing op
de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de
jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de
toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5)
}2. – § 1, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 84 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
}3. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 10 wet 21 december 2013, B.S.,
31 december 2013, err., B.S., 24 maart 2014, van toepassing op
de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2013 (art. 22,
lid 5)
}4. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 26 december 2013,
B.S., 31 december 2013, err., B.S., 2 april 2014, van toepassing op
de interesten betaald of toegekend met ingang van 1 januari
2014 (art. 29, lid 2)
}5. – § 1, 7°, ingevoegd bij art. 24, 2°, wet 26 december 2013,
B.S., 31 december 2013, err., B.S., 2 april 2014, inwerkingtreding:
1 januari 2014 (art. 29, lid 1), van toepassing op de interesten
betaald of toegekend met ingang van 1 januari 2014 (art. 29,
lid 2)
}6. – § 2 toegevoegd bij art. 5, b), Programmawet 28 juni 2013,
B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, van toepassing op
de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de
jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de
toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5)
F 7. – Vanaf 1 oktober 2014 luidt dit art. als volgt:
Art. 269. }8[§ 1.]8 }9[De aanslagvoet van de roerende
voorheffing is vastgesteld:
1° op 25 pct. voor inkomsten van roerende goederen en
kapitalen, }10[andere dan deze bedoeld }11[in de bepalingen onder 2° tot 4°]10 en 7°]11, alsmede voor in
artikel 90, 5° tot 7°, vermelde diverse inkomsten;
2° op 15 pct. voor de inkomsten uit in artikel 21, 5°, bedoelde spaardeposito's, en in zoverre zij, wat de inkomsten betaald of toegekend aan natuurlijke personen be-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
treft, meer bedragen dan de in artikel 21, 5°, bepaalde
grenzen;
3° op 15 pct. voor de dividenden die worden uitgekeerd
door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de
wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen
van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als
uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in
artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie
«vastgoed» of door een in boek 3 van deze wet bedoelde
beleggingsvennootschap van gelijke aard, of deze haar
effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover
door de betrokken Lid-Staat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338
of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°,
van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lid-Staat van de Europese Economische
Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van
deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel
een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve
bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis;
4° op 15 pct., voor de eerste schijf die overeenkomt met
het in artikel 37, tweede lid, bepaalde bedrag van in
artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de
cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties;
5° }12[...]12
6° op 15 of 25 pct., voor de in artikel 90, 11°, bedoelde
vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de
inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de
in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;
}13[7° op 15 pct. voor de inkomsten uit kasbonnen of
termijndeposito's die door kredietinstellingen zijn aangeboden voor de financiering van een thematische
volkslening als bedoeld in de wet van 26 december 2013
en op voorwaarde dat die kasbonnen of termijndeposito's beantwoorden aan de criteria en voorwaarden bepaald in de genoemde wet.]13]9
}14[§ 2. In afwijking van § 1, 1°, wordt het tarief van de
roerende voorheffing op de dividenden, met uitzondering van de in artikel 18, eerste lid, 2°ter, bedoelde dividenden, verlaagd in zoverre dat:
1° de vennootschap die deze dividenden uitkeert, een
vennootschap is die op grond van de voorwaarden vermeld in artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen, als kleine vennootschap wordt aangemerkt voor
het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is gedaan;
2° die dividenden voortkomen uit nieuwe aandelen op
naam;
3° die aandelen verworven zijn met nieuwe inbrengen
in geld;
4° deze inbrengen in geld niet voortkomen uit de verdeling van belaste reserves die overeenkomstig artikel 537,
eerste lid, worden onderworpen aan een verlaagde roerende voorheffing zoals bedoeld in datzelfde lid;
5° deze inbrengen zijn gedaan vanaf 1 juli 2013;
6° de belastingplichtige deze aandelen op naam ononderbroken in volle eigendom heeft behouden vanaf de
kapitaalinbreng;
7° deze dividenden zijn verleend of toegekend uit de
winstverdeling voor het tweede boekjaar of volgende na
dat van de inbreng.
De roerende voorheffing bedraagt:
1° 20 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit
de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de
inbreng;
2° 15 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit
de winstverdeling voor het derde boekjaar en volgende
na dat van de inbreng.
De vennootschappen zonder minimaal maatschappelijk
kapitaal worden uitgesloten van het voordeel van de
maatregel, tenzij na de inbreng van het nieuw kapitaal
het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap
minstens gelijk is aan het minimaal maatschappelijk kapitaal van een BVBA, als bedoeld in artikel 214, § 1, van
het Wetboek van vennootschappen.
De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van
de aandelen ingevolge een erfopvolging of schenking
13
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen
K.B. 10 april 1992 — p. 687–688
wordt geacht niet te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de in het eerste lid, 6°, vermelde voorwaarde
inzake het ononderbroken behoud.
De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van
de aandelen wordt evenmin geacht te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de voorwaarde van volle eigendom wanneer die overdracht het gevolg is van:
1) een wettelijke erfopvolging of een erfopvolging op
een wijze die gelijkaardig is aan de wettelijke erfvolging;
2) een ascendentenverdeling die geen afbreuk doet aan
het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot.
De erfgenamen of begiftigden nemen de plaats in van de
belastingplichtige inzake de voordelen en verplichtingen van de maatregel.
De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als
vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging
van aandelen ingevolge belastingneutrale verrichtingen
als vermeld in de artikelen 46, § 1, eerste lid, 2°, 211,
214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgevonden voor de toepassing van het eerste
lid, 6°.
De verhogingen van het maatschappelijk kapitaal die tot
stand komen na een vermindering van het kapitaal georganiseerd vanaf 1 mei 2013 komen niet in aanmerking voor het toekennen van het verlaagd tarief, behalve
in de mate waarin de verhoging van het maatschappelijk kapitaal de vermindering overstijgt, onverminderd
de toepassing van het derde lid.
De sommen die voortkomen uit een vanaf 1 mei 2013
georganiseerde vermindering van het kapitaal van een
vennootschap verbonden of geassocieerd met een persoon in de zin van de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen, en die door deze persoon
worden geïnvesteerd in een verhoging van het kapitaal
van een andere vennootschap kunnen niet genieten van
het voormeld verlaagd tarief.
Voor de toepassing van het vorig lid wordt onder «persoon» ook begrepen zijn echtgenoot, zijn ouders en zijn
14
kinderen wanneer deze persoon of zijn echtgenoot het
wettelijk genot van hun inkomsten hebben.
Als de vennootschap, die haar maatschappelijk kapitaal
verhoogd heeft in het kader van deze maatregel, later
overgaat tot verminderingen van dat maatschappelijk
kapitaal, zullen deze verminderingen prioritair worden
afgehouden van de nieuwe kapitalen.
De onderschreven sommen betreffende de verhoging
van het maatschappelijk kapitaal moeten volledig volstort zijn en er mogen bij die gelegenheid geen preferente aandelen worden gecreëerd.]14
}8. – § 1 genummerd bij art. 5, b), Programmawet 28 juni 2013,
B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013 ,van toepassing op
de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de
jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de
toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5)
}9. – § 1, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 84 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2)
}10. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 10 wet 21 december 2013, B.S.,
31 december 2013, err., B.S., 24 maart 2014, van toepassing op
de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2013 (art. 22,
lid 5)
}11. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 26 december 2013,
B.S., 31 december 2013, err., B.S., 2 april 2014, van toepassing op
de interesten betaald of toegekend met ingang van 1 januari
2014 (art. 29, lid 2)
F 12. – § 1, 5°, vernietigd bij arrest nr. 7/2014 Grondwettelijk
Hof 23 januari 2014, B.S., 17 april 2014
}13. – § 1, 7°, ingevoegd bij art. 24, 2°, wet 26 december 2013,
B.S., 31 december 2013, err., B.S., 2 april 2014, inwerkingtreding:
1 januari 2014 (art. 29, lid 1), van toepassing op de interesten
betaald of toegekend met ingang van 1 januari 2014 (art. 29,
lid 2)
}14. – § 2 toegevoegd bij art. 5, b), Programmawet 28 juni
2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke
wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van
de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor
de toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5)
R 15. – Zie art. 5, 2°, wet 6 augustus 1993 betreffende de
transacties met bepaalde effecten, B.S., 18 augustus 1993
R 16. – Lid 3, b): zie art. 119bis K.B./W.I.B. 1992, opgenomen
in rubriek «V. FISCAAL RECHT, A. Inkomstenbelastingen», infra
R 17. – Zie noot onder art. 171, 2°
R 18. – Voor de toepassing van artikel 269, tweede lid, 2°, van
hetzelfde Wetboek moet de bedoelde verzaking het voorwerp
uitmaken van een vóór 1 januari 1995 genomen regelmatige beslissing van de algemene vergadering van de aandeelhouders of
de vennoten (art. 28 wet 30 maart 1994 tot uitvoering van het
globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, B.S., 31 maart 1994)
R 19. – De roerende voorheffing als bedoeld in artikel 269,
eerste lid, 2°bis, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen
1992, met betrekking tot de inkomsten die vóór de datum van
bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als zodanig zijn aan te merken,
is, in afwijking van artikel 412, eerste lid, van hetzelfde Wetboek,
ten laatste betaalbaar binnen de 15 dagen na de bekendmaking
van deze wet in het Belgisch Staatsblad en de aangifte van de inkomsten die erop betrekking hebben moet ten laatste op dezelfde dag worden overlegd in de vorm als bepaald in uitvoering
van artikel 312 van hetzelfde Wetboek (art. 33 wet 24 december
2002, B.S., 31 december 2002), opgenomen in rubriek «V. FISCAAL RECHT, I. Voorafgaande beslissingen», infra
R 20. – 3: zie art. 95 Programmawet 27 december 2012 Programmawet, B.S., 31 december 2012:
Art. 95. De in artikelen 171 en 269 van het Wetboek
van de Inkomstenbelasting 1992 voorziene voorwaarde
van 80 pct., zoals ze is ingevoegd bij de artikelen 80 en
84, wordt teruggebracht tot 60 pct. voor de inkomsten
die worden toegekend of betaalbaar gesteld in 2013 en
2014, wanneer de dividenden uitgekeerd worden door
een vennootschap die genoot van de totale verzaking
van de inning van de roerende voorheffing als bedoeld
in artikel 106, § 8, van het K.B./W.I.B. 92 zoals de maatregel bestond op 31 december 2012.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • B. BTW
K.B. nr. 20, 20 juli 1970 — p. 767
B. BTW
p. 767
tot uiterlijk 31 maart 2014, het tarief dat van kracht
is op het tijdstip van de facturering van deze voorschotten, zelfs als deze geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de levering van elektriciteit vanaf
1 april 2014.
wordt uitgevoerd aan de hand van het in de elektriciteitsmarkt vastgelegde verbruiksprofiel (SLP of
synthetisch lastprofiel) dat per kwartier of per uur
van een volledig jaar het relatieve gebruik weergeeft van een bepaald type van klanten.]4]3]1
artikel 1 wordt vanaf 1 april 2014 onderworpen aan
het verlaagd tarief van zes percent, de levering van
elektriciteit aan huishoudelijke afnemers als bedoeld in artikel 2, 16°bis, van de wet van 29 april
1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt.
Voor de definitieve heffing van de BTW op de eindafrekening die betrekking heeft op de periode die
aanvangt vóór en eindigt na het tijdstip van de tariefwijziging op 1 april 2014, wordt de maatstaf van
heffing met betrekking tot het volledige verbruik tijdens die periode per onderscheiden BTW-tarief omgeslagen en dit rekening houdend met het verbruik
vóór en na het tijdstip van de tariefwijziging.
}1. – Ingevoegd bij art. 1 K.B. 1 december 1995, B.S.,
16 december 1995, bekrachtigd bij art. 3, 5°, wet 15 oktober
1998, B.S., 24 november 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1996
(art. 2)
§ 2. Onverminderd het tweede lid is het toe te passen BTW-tarief voor de voorschotten aangerekend
De berekening van het verbruik met het oog op de
in het tweede lid bedoelde omslag per BTW-tarief,
K.B. nr. 20, 20 juli 1970
Art. 1bis en historiek invoegen
}1[Art. 1}2[bis]2. }3 [ }4 [§ 1. In afwijking van
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
}2. – Hernummerd bij art. 1 K.B. 18 januari 2000, B.S.,
29 januari 2000, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 3)
}3. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 26 Programmawet (I)
4 juli 2011, B.S., 19 juli 2011, inwerkingtreding: 1 juli 2011
(art. 29)
}4. – Opnieuw ingevoegd bij art. 2 K.B. 21 maart 2014, B.S.,
27 maart 2014, err., B.S., 1 april 2014, inwerkingtreding: 1 april
2014 (art. 4)
15
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 916
D. Successierechten
2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
p. 916
K.B. nr. 308, 31 maart 1936
Art. 42 volledig vervangen
Art. 42. De aangifte van nalatenschap vermeldt:
I. Naam, voornamen, beroep, domicilie, plaats en
datum van geboorte van de aangever en, desvoorkomend, van de echtgenoot der aangeefster.
II. Naam, voornamen, beroep, domicilie, plaats en
datum van geboorte van de overleden persoon en,
desvoorkomend, van haar echtgenoot, plaats en
datum van het overlijden van de aflijvige.
III. }1[Naam, voornamen, beroep, domicilie, plaats
en datum van geboorte van de personen die de hoedanigheid hebben van erfgenamen, legatarissen en
begiftigden en, in voorkomend geval, van hun echtgenoot; graad van verwantschap tussen de overledene en zijn erfgenamen, legatarissen en begiftigden; wat door elk hunner wordt verkregen; de titel
krachtens welke zij tot de nalatenschap komen; namen, voornamen, domicilie, geboorteplaats en datum van de kinderen }1 [...] 1 beoogd bij
artikel 56.]1
IV. In voorkomend geval, aanduiding van de erfgenamen uitgesloten krachtens uiterste wilsbeschikkingen of contractuele beschikkingen.
ofwel met fideï-commis bezwaarde goederen verkregen heeft en, zo ja, waarin deze goederen bestaan, met aanduiding van de personen die tot het
genot van de volle eigendom zijn gekomen ofwel
voordeel getrokken hebben uit het fideï-commis ten
gevolge van het overlijden van de aflijvige.
koop van de woning, waardoor de erflater of de
overlevende echtgenoot of samenwonende in de
onmogelijkheid verkeerde om in de woning, zelfs
met hulp van zijn gezin of van een gezinshulporganisatie, in te staan voor zijn geestelijk of lichamelijk
welzijn.
}6[X. Ingeval
Onder netto-aandeel moet worden begrepen de
waarde van het deel dat de langstlevende echtgenoot of samenwonende verkrijgt in de gezinswoning, verminderd met de schulden die worden afgetrokken van die waarde.
het recht van successie verschuldigd
is, bevat de aangifte bovendien de uitdrukkelijke
vermelding van het adres en de datum en duur van
de vestiging van de verschillende fiscale woonplaatsen die de overledene of de afwezige gehad heeft in
de periode van vijf jaar voorafgaand aan zijn overlijden of aan het tijdstip waarop de laatste tijding van
de afwezige werd ontvangen.]6
}1. – III vervangen bij art. 6 K.B. nr. 12, 18 april 1967, B.S.,
20 april 1967; gewijzigd bij art. 215 wet 22 december 1989, B.S.,
29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244)
}2. – V gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 7 maart 2002, B.S., 19 maart
2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7)
}3. – VIII aangevuld bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 30 januari
2014, B.S., 6 maart 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014
(art. 6)
}4. – VIIIbis ingevoegd bij art. 16, 1°, K.B. nr. 9, 3 juli 1939, B.S.,
5 juli 1939, bekrachtigd bij wet 16 juni 1947, B.S., 14 augustus
1947; aangevuld bij art. 7 wet 14 augustus 1947, B.S.,
17 september 1947
}5. – IX gewijzigd bij art. 4, 2°, wet 7 maart 2002, B.S., 19 maart
2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7)
}6. – X toegevoegd bij art. 4, 3°, wet 7 maart 2002, B.S.,
19 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7)
Het aandeel van de langstlevende echtgenoot of samenwonende in de schulden van de nalatenschap
die werden aangegaan om die woning te verwerven
of te behouden wordt bij voorrang aangerekend op
de waarde van zijn deel in de gezinswoning.
Zijn aandeel in de overige schulden en de begrafeniskosten worden eerst aangerekend op de waarde
van de bestanddelen van activa bedoeld in
artikel 60bis, vervolgens op de waarde van de overige goederen van de nalatenschap, en ten slotte op
de overblijvende waarde van het verkregen deel in
de gezinswoning.
Ingeval, volgens de gegevens van het Rijksregister,
de in het eerste lid gestelde voorwaarden zijn vervuld, past de ontvanger deze vrijstelling ambtshalve
toe. Indien de erflater, zijn echtgenoot of samenwonende, zijn hoofdverblijfplaats niet heeft kunnen
behouden in het gebouw, als bedoeld in het vierde
lid, of indien een einde is gekomen aan de samenwoning door overmacht, moet de toepassing van de
vrijstelling worden gevraagd in de aangifte en, in
voorkomend geval, moet de overmacht worden bewezen.]1
V. De keuze van een enkele woonplaats }2[in België]2.
p. 918
VI. Nauwkeurige aanduiding en begroting, artikelsgewijze, van al de goederen die het belastbaar actief
uitmaken.
K.B. nr. 308, 31 maart 1936
Art. 55bis en historiek invoegen
VII. De aanwijzing van sectie en nummer van het
kadaster van elkeen der onroerende goederen die
onder de nalatenschap horen.
}1[Art. 55bis. Van het recht van successie en van
}1. – Ingevoegd bij art. 3 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 30 januari 2014,
B.S., 6 maart 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 6)
overgang bij overlijden wordt vrijgesteld, het nettoaandeel van de rechtverkrijgende echtgenoot of samenwonende in de woning die de erflater en zijn
echtgenoot of samenwonende tot gezinswoning
diende op het ogenblik van het overlijden.
p. 919
VIII. De aanduiding van elk der schulden die in mindering van het belastbaar actief kunnen toegelaten
worden, met opgave van naam, voornamen en domicilie van de schuldeiser, van de oorzaak der
schuld en van de datum der akte, zo er een bestaat.
}3[Als de vrijstelling bedoeld in artikel 55bis, eerste
lid, van toepassing is, moet bij de schulden die specifiek werden aangegaan om de gezinswoning te
verwerven of te behouden uitdrukkelijk worden vermeld dat ze met dat doel werden aangegaan.]3
}4[VIIIbis. De
Deze vrijstelling geldt niet als de samenwonende
die een aandeel verkrijgt in de gezinswoning, een
bloedverwant in de rechte lijn van de erflater is of
een rechtverkrijgende die voor de toepassing van
het tarief met een bloedverwant in de rechte lijn
wordt gelijkgesteld, of een broer of zus, neef of
nicht, oom of tante van de erflater is.
K.B. nr. 308, 31 maart 1936
Art. 60ter volledig vervangen
}1[Art. 60ter. }1[Wanneer de nalatenschap van
de erflater tenminste een deel in volle eigendom
van het gebouw inhoudt die de erflater op het ogenblik van zijn overlijden tenminste vijf jaar tot hoofdverblijfplaats heeft gediend en indien deze woning
verkregen wordt door een erfgenaam in rechte lijn
}2[...]2 of }2[door de samenwonende van de erflater
niet bedoeld in artikel 55bis]2, wordt het recht dat
van toepassing is op de nettowaarde van zijn deel in
deze woning, in afwijking van tabel I van het
artikel 48, vastgesteld als volgt:
aangifte vermeldt of de overledene
ten bate van zijn erfgenamen, legatarissen of begiftigden schenkingen onder levenden heeft gedaan
die vastgesteld werden door akten, welke dagtekenen van minder dan drie jaar vóór de datum van het
overlijden en vóór dezelfde datum tot de formaliteit
der registratie aangeboden werden of verplichtend
registreerbaar geworden zijn; zo ja, duidt zij de begunstigde persoon aan en geeft de datum der akten
of aangiften op alsmede de grondslag waarop het
registratierecht werd of dient geheven.]4 }4[Die bepaling is toepasselijk welke ook de datum van de
akte weze, indien de schenking gedaan werd onder
een schorsende voorwaarde die vervuld werd ingevolge het overlijden van de schenker of minder dan
drie jaar vóór dit overlijden.]4
Onder gezinswoning wordt voor de toepassing van
deze bepaling verstaan de gezamenlijke hoofdverblijfplaats van de erflater en zijn overlevende echtgenoot of samenwonende. De inschrijving in het
bevolkingsregister houdt een weerlegbaar vermoeden in van de samenwoning.
Als gezinswoning wordt eveneens in aanmerking
genomen de laatste gezinswoning van de echtgenoten of samenwonenden als aan hun samenwonen
een einde is gekomen, hetzij door de feitelijke scheiding van de echtgenoten of van de personen die
overeenkomstig de bepalingen van boek III,
titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek samenwonen,
hetzij door een geval van overmacht dat tot op het
ogenblik van het overlijden heeft voortgeduurd.
– op de eerste schijf van 50.000 euro: 2 %;
IX. De aangifte vermeldt }5[...]5 of de overledene het
vruchtgebruik van enige goederen gehad heeft
Onder overmacht wordt inzonderheid verstaan een
staat van zorgbehoevendheid, ontstaan na de aan-
}3[}4[...]4]3 De aanspraak op het voordeeltarief gaat
16
– op de schijf van 50.000 euro tot 100.000 euro:
5,3 %;
– op de schijf van 100.000 euro tot 175.000 euro:
6 %;
– op de schijf van 175.000 euro tot 250.000 euro:
12 %.
niet verloren wanneer de erflater zijn hoofdverblijf-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 927
plaats in het bedoelde gebouw niet heeft kunnen
behouden wegens overmacht. Onder overmacht
wordt inzonderheid verstaan een staat van zorgbehoevendheid, ontstaan na de aankoop van de woning, waardoor de erflater in de onmogelijkheid
verkeerde om in de woning, zelfs met hulp van zijn
gezin of van een gezinshulporganisatie, in te staan
voor zijn lichamelijk of geestelijk welzijn.]1]1
}5[Ingeval,
volgens de gegevens van het Rijksregister, de in het eerste lid gestelde voorwaarden zijn
vervuld, past de ontvanger dit voordeeltarief ambtshalve toe. In geval de erflater zijn hoofdverblijfplaats wegens overmacht niet heeft kunnen behouden in het bedoelde gebouw, als bedoeld in het
tweede lid, moet de toepassing van het voordeeltarief wel uitdrukkelijk worden gevraagd in de aangifte en moet de overmacht worden bewezen.]5
}1. – Ingevoegd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 16 mei 2002, B.S.,
31 mei 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 3); vervangen bij art. 11 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S.,
31 december 2002, err., B.S., 20 januari 2003, inwerkingtreding:
1 januari 2003 (art. 14)
}2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 4 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 30 januari
2014, B.S., 6 maart 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014
(art. 6)
}3. – Lid 2 opgeheven bij art. 5, 1°, Ord. Br. Hoofdst. Reg.
6 maart 2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari
2003 (art. 8)
}4. – Lid 3 hernummerd (naar lid 2) bij art. 5, 2°, Ord. Br.
Hoofdst. Reg. 6 maart 2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding:
1 januari 2003 (art. 8)
}5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 5, 3°, Ord. Br. Hoofdst. Reg.
6 maart 2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari
2003 (art. 8)
de persoon op wiens hoofd een vruchtgebruik is gevestigd, verzwijgt of onjuist aangeeft;
p. 927
4° die verzuimt de in }3[artikel 42, VIIIbis en X bedoelde vermeldingen in de aangifte op te nemen of
die dienaangaande een onjuiste of onvolledige vermelding maakt]3.]1
K.B. nr. 308, 31 maart 1936
Art. 128 volledig vervangen
Art. 128. }1[Een boete gelijk aan het tweevoud
van het ontdoken recht wordt verbeurd door de erfgenaam, legataris of begiftigde:
1° die ten nadele van de Staat een legaat, een schenking, een graad van verwantschap of de leeftijd van
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
2° }2[die schulden aangeeft die niet ten laste van de
nalatenschap komen of die in het geval vermeld in
artikel 42, VIII, tweede zin, nalaat te vermelden dat
een opgegeven schuld werd aangegaan met als
doel de gezinswoning te verwerven of te behouden;]2
3° die een onjuiste aangifte doet omtrent het aantal
kinderen van de rechtsopvolgers van de overledene;
}1. – Vervangen bij art. 69 wet van 22 juli 1993, B.S., 26 juli
1993, van toepassing op alle nalatenschappen opengevallen sedert 26 juli 1993 (art. 85, lid 3)
}2. – 2° vervangen bij art. 5 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 30 januari
2014, B.S., 6 maart 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014
(art. 6)
}3. – 4° gewijzigd bij art. 5 wet 7 maart 2002, B.S., 19 maart
2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7)
17
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 2. Bos
Decr. Vl. R. 13 juni 1990 — p. 1017
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT
B. Vlaams Gewest
2. Bos
p. 1019–1020
Decr. Vl. R. 13 juni 1990
Decr. Vl. R. 13 juni 1990
Art. 90bis volledig vervangen
§ 2. Met het oog op het behoud van een gelijkwaardig bosareaal,
}2[Art. 90bis. }2[§ 1. }3[Ontbossing is verboden
1° wordt door de houder van de stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing compensatie gegeven voor de in § 1, }8[eerste lid, 1° tot en met 4°, of
het derde lid]8, bedoelde ontbossing;
Art. 48 volledig vervangen
Art. 48. }1[Om de bescherming, de ontwikkeling,
het herstel, het behoud en de uitbreiding van het
bosareaal te garanderen, kan de Vlaamse Regering
onder de voorwaarden die ze zelf bepaalt, subsidies
verlenen aan publiekrechtelijke rechtspersonen die
eigenaar zijn van een openbaar bos of die een openbaar bos wensen aan te leggen.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden en de wijze van toekenning van genoemde subsidies, binnen de perken van de begrotingskredieten. }2[Voor zover het gaat om kapitaalsubsidies gericht op uitbreiding of ontwikkeling van het bosareaal, worden deze toegekend met het oog op
bebossingen:
1° op percelen die gelegen zijn in gebieden aangewezen op de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen en sorterend onder de categorie
van gebiedsaanduiding «bos», «overig groen» of
«reservaat en natuur». Een bestemmingsvoorschrift
van een plan van aanleg is alleszins vergelijkbaar
met een categorie van gebiedsaanduiding, indien
deze concordantie vermeld wordt in de tabel, opgenomen in artikel 7.4.13, eerste lid, van het Vlaamse
Codex Ruimtelijke Ordening of in de concordantielijst, bepaald krachtens voornoemd artikel 7.4.13,
tweede lid, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
2° op percelen gelegen in een speciale beschermingszone zoals vermeld in artikel 2, 43°, van het
decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, voor zover de
bebossing nodig is voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen.]2
Indien de voorwaarden, die aan de subsidies verbonden werden, niet werden nageleefd, kan de subsidie teruggevorderd worden en toegewezen aan
het Fonds voor Preventie en Sanering inzake Leefmilieu en Natuur. Wanneer de teruggevorderde
subsidie afkomstig is uit het Fonds voor de compenserende bebossing zoals bedoeld in artikel 17 van
het decreet van 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002,
wordt zij toegewezen aan dat Fonds.]1
}1. – Opgeheven bij art. 44 Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S.,
23 juli 1999; opnieuw ingevoegd bij art. 42 Decr. Vl. Parl.
12 december 2008, B.S., 4 februari 2009
}2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 28 februari 2014,
B.S., 25 maart 2014, err., B.S., 11 april 2014
18
}7[Agentschap]7.
p. 1017
tenzij mits het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning in toepassing van de wetgeving op
de ruimtelijke ordening. Een stedenbouwkundige
vergunning voor ontbossing of een verkavelingsvergunning voor geheel of gedeeltelijk beboste terreinen kan niet worden verleend tenzij in de hierna
vermelde gevallen:
1° ontbossing met het oog op }4[handelingen van
algemeen belang zoals bepaald in de artikelen
4.1.1, 5°, 4.4.7, § 2, en 4.7.1, § 2, van de Vlaamse
Codex Ruimtelijke Ordening]4;
2° ontbossing of verkaveling in zones met de bestemmingen woongebied of industriegebied in de
ruime zin;
3° ontbossing of verkaveling in zones die volgens de
geldende plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen gelijk te stellen zijn met de bestemmingen woongebied of industriegebied in de
ruime zin;
4° ontbossing van de uitvoerbare delen in een nietvervallen vergunde verkaveling;
5° ontbossing in functie van vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen, opgemaakt voor speciale
beschermingszones, op grond van artikel 36ter, § 1,
van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende
het natuurbehoud en het natuurlijk milieu of opgemaakt voor soorten, vermeld in bijlage II, III en IV
van hetzelfde decreet}5[, op voorwaarde dat die ontbossing opgenomen is in een beheerplan dat is
goedgekeurd op grond van artikel 25, 43, § 1, 43,
§ 2, of 43, § 3, van dit decreet of van artikel 34, § 1,
van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende
het natuurbehoud en het natuurlijk milieu]5.
De stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing
of de verkavelingsvergunning voor geheel of gedeeltelijk beboste terreinen wordt verleend na voorafgaand advies van het }6[Agentschap]6. Het advies
wordt verleend op verzoek van de vergunningverlenende overheid. Als het advies niet wordt verleend
binnen dertig dagen, wordt het geacht gunstig te
zijn.
Voor andere ontbossingen of voor andere verkavelingen in geheel of gedeeltelijk beboste terreinen,
dan deze genoemd in het eerste lid, kan de Vlaamse
Regering, op individueel en op gemotiveerd verzoek
van diegene die in aanmerking wenst te komen
voor een vergunning tot ontbossen of een verkavelingsvergunning, de ontheffing toestaan van het
verbod tot het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing of een verkavelingsvergunning voor geheel of gedeeltelijk beboste terreinen, met inachtneming van de wetgeving inzake
de ruimtelijke ordening en na advies van het
De Vlaamse Regering bepaalt nadere regelen inzake de ontheffing van dit verbod.]3
2° wordt door de houder van de verkavelingsvergunning compensatie gegeven voor de beboste
delen van de verkaveling waarvoor de verkavelingsvergunning wordt aangevraagd na de inwerkingtreding van }9[het decreet van 17 juli 2000 houdende wijziging van artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990]9.
§ 3. Voor de in § 2, 2°, bedoelde verkaveling wordt
compensatie gegeven voor de gezamenlijke oppervlakte, voorzover die bebost is, van de kavels en van
de in de aanvraag vermelde of als last aan de verkavelaar opgelegde werken, met uitzondering van de
oppervlakte van de in de aanvraag vermelde of als
last aan de verkavelaar opgelegde groene ruimten.
}10 [Het behoud van deze als bos te behouden
groene ruimten wordt door de vergunningverlenende instantie expliciet in de verkavelingsvoorschriften opgenomen.]10 De aanvrager van de verkavelingsvergunning kan zowel openbare als nietopenbare beboste groene ruimten aanduiden.
De verkaveling wordt vergund na voorafgaand advies van het }11[Agentschap]11, dat wordt verleend
volgens de bepalingen van § 1, tweede lid.
}12[De stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing van een grond in een in § 2,2°, bedoelde verkaveling is niet onderworpen aan het in § 1, tweede
lid, bedoelde advies en aan de compensatie. Bijkomende ontbossing van de in het eerste lid bedoelde
groene ruimten kan enkel vergund worden na aanpassing van de verkavelingsvoorschriften via een
verkavelingswijziging en na compensatie door de
aanvrager van de verkavelingswijziging.]12
§ 4. De compensatie wordt gegeven op één van de
volgende wijzen:
1° in natura;
2° }13 [door storting van een bosbehoudsbijdrage;]13
3° door een combinatie van 1° en 2°.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels inzake de wijze en de omvang van de compensatie,
waarbij differentiatie mogelijk is. De integrale compensatie in natura betreft ten minste een gelijke oppervlakte. De Vlaamse Regering bepaalt de gebieden die in aanmerking komen voor compensatie in
natura.
§ 5. De aanvrager van de stedenbouwkundige vergunning tot ontbossen of van de in § 2, 2°, bedoelde
verkavelingsvergunning stelt de compensatie voor
overeenkomstig de eisen van het in § 4, tweede lid,
bedoelde besluit en dient het voorstel in bij de ver-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 2. Bos
Decr. Vl. R. 13 juni 1990 — p. 1019–1020
gunningverlenende overheid, die het ter goedkeuring voorlegt aan het }14[Agentschap]14.
Indien het voorstel niet voldoet aan de eisen van het
in § 4, tweede lid, bedoelde besluit of wanneer het
voorstel om bosbouwkundige redenen niet aanvaardbaar is, past het }15[Agentschap]15 het voorstel aan aan de eisen van dat besluit of, wanneer het
een compensatie in natura betreft, aan de eisen van
wat bosbouwkundig aanvaardbaar is.
}16[Het Agentschap stelt de aanvrager schriftelijk in
kennis van de aanpassing, met vermelding van de
redenen. Een kopie van deze kennisgeving wordt
aan de vergunningverlenende overheid bezorgd.
De aanvrager kan binnen de 14 dagen na ontvangst
bezwaren tegen deze aanpassing of een alternatief
compensatievoorstel aan het Agentschap overmaken. }17[De adviestermijn, zoals bepaald in artikelen 4.7.16 en 4.7.26, § 4, 2°, van de Vlaamse Codex
Ruimtelijke Ordening]17, wordt gedurende de periode vanaf de kennisgeving van de aanpassing
voor maximaal 14 dagen opgeschort. Na ontvangst
van de bezwaren of het alternatief compensatievoorstel of, indien de aanvrager niet reageert op de
kennisgeving van de aanpassing, na 14 dagen vanaf
deze kennisgeving, neemt het Agentschap een definitieve beslissing met betrekking tot het compensatievoorstel.]16
Het goedgekeurde of aangepaste voorstel geldt als
voorwaarde bij de in § 2, 1° of 2°, bedoelde vergunning.
De in § 2, 2°, bedoelde verkavelingsvergunning laat
slechts vervreemding van een kavel toe nadat volledige compensatie werd gegeven.
§ 6. De vergunningverlenende overheid bezorgt
een afschrift van haar beslissing inzake de aanvraag
tot de in § 2, 1° en 2°, bedoelde vergunning aan het
}18[Agentschap]18.
§ 7. De in § 2 bedoelde compensatieplicht geldt niet
voor gronden die spontaan bebost zijn na het in
werking treden van dit decreet, voorzover deze
spontane bebossing de leeftijd van tweeëntwintig
jaar niet heeft bereikt.
Om sociale redenen worden uitzonderingen op de
in § 2 bedoelde compensatieplicht toegestaan in
functie van de woningbouw in zones met de bestemming woongebied in de ruime zin of in zones
die volgens de geldende plannen van aanleg of
ruimtelijke uitvoeringsplannen gelijk te stellen zijn
met de bestemming woongebied. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder deze uitzonderingen wordt verleend.
}19[...]19]2]2 {1 {20É21
F 1. – Gecoördineerd bij B. Vl. Reg. 15 mei 2009, B.S.,
20 augustus 2009
}2. – Ingevoegd bij art. 69 Decr. Vl. Parl. 21 oktober 1997, B.S.,
10 januari 1998; na w ijzigingen, vervangen bij art. 2
Decr. Vl. Parl. 17 juli 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: 23 maart 2001 B. Vl. Reg. 16 februari 2001, B.S., 23 maart
2001 (art. 20)
}3. – § 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 45, 1°, Decr. Vl. Parl.
12 december 2008, B.S., 4 februari 2009
}4. – § 1, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 24, 1°, Decr. Vl. Parl. 20 april
2012, B.S., 22 mei 2012
}5. – § 1, lid 1, 5°, aangevuld bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 28 februari
2014, B.S., 25 maart 2014, err., B.S., 11 april 2014
}6. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 36, 1°, Decr. Vl. Parl.
23 december 2010, B.S., 18 februari 2011, err., B.S., 8 april 2011
}7. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 36, 1°, Decr. Vl. Parl.
23 december 2010, B.S., 18 februari 2011, err., B.S., 8 april 2011
}8. – § 2, 1°, gewijzigd bij art. 45, 2°, Decr. Vl. Parl. 12 december
2008, B.S., 4 februari 2009
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
}9. – § 2, 2°, gewijzigd bij art. 36, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 december
2010, B.S., 18 februari 2011, err., B.S., 8 april 2011
}10. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 36, 3°, Decr. Vl. Parl.
23 december 2010, B.S., 18 februari 2011, err., B.S., 8 april 2011
}11. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 7 december
2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008
(art. 73)
}12. – § 3, lid 3, vervangen bij art. 36, 4°, Decr. Vl. Parl.
23 december 2010, B.S., 18 februari 2011, err., B.S., 8 april 2011
}13. – § 4, lid 1, 2°, vervangen bij art. 16 Decr. Vl. Parl.
21 december 2001, B.S., 29 december 2001, err., B.S., 14 februari
2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 75); opnieuw vervangen bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 21 december 2001, B.S.,
14 februari 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 74)
}14. – § 5, lid 1, gewijzigd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 7 december
2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008
(art. 73)
}15. – § 5, lid 2, gewijzigd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 7 december
2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008
(art. 73)
}16. – § 5, lid 3, ingevoegd bij art. 45, 3°, Decr. Vl. Parl.
12 december 2008, B.S., 4 februari 2009
}17. – § 5, lid 3, gewijzigd bij art. 24, 2°, Decr. Vl. Parl. 20 april
2012, B.S., 22 mei 2012
}18. – § 6 gewijzigd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007,
B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008
(art. 73)
}19. – § 7, lid 3, opgeheven bij art. 36, 5°, Decr. Vl. Parl.
23 december 2010, B.S., 18 februari 2011, err., B.S., 8 april 2011
R 20. – Zie B. Vl. Reg. 16 februari 2001 tot vaststelling van nadere regels inzake compensatie van ontbossing en ontheffing
van het verbod op ontbossing, B.S., 23 maart 2001
R 21. – De bosbehoudsbijdrage betaald op basis van het besluit van 26 november 1999 tot vaststelling van nadere regels inzake compensatie van ontbossing en ontheffing van het verbod
op ontbossing, wordt integraal terugbetaald indien de ontbossing door of krachtens dit decreet zou zijn vrijgesteld van compensatie.
Indien de in het eerste lid bedoelde ontbossing door of krachtens
dit decreet zou hebben geleid tot een lagere bosbehoudsbijdrage, wordt het verschil terugbetaald (art. 3 Decr. Vl. Parl.
17 juli 2000, B.S., 17 augustus 2000)
19
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 4. Energieprestatie en binnenklimaat
Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009 — p. 1024
4. Energieprestatie en binnenklimaat
p. 1024
Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009
Art. 11.1.1 volledig vervangen
Art. 11.1.1. § 1. De Vlaamse Regering bepaalt de
EPB-eisen waaraan gebouwen moeten voldoen
waarvoor een aanvraag tot het verkrijgen van een
stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend,
als vermeld in }1[artikel 4.2.1, 1°, 6° en 7°, van de
Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei
2009]1.
De invoering van de meldingsplicht, vermeld in
}2[artikel 4.2.2, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009]2 laat voor de gebouwen, vermeld in het eerste lid, de door de
Vlaamse Regering op grond van het eerste lid vastgestelde EPB-eisen onverminderd van toepassing.
Bij het vaststellen van de eisen wordt een onderscheid gemaakt tussen nieuwe en bestaande gebouwen. Er kan ook een onderscheid gemaakt worden
tussen verschillende categorieën gebouwen. }3[De
Vlaamse Regering bepaalt welke EPB-eisen overeenkomen met een bijna-energieneutraal gebouw.
De Vlaamse Regering zorgt er in dat kader voor dat:
1° uiterlijk op 1 januari 2021 de EPB-eisen voor alle
nieuwe gebouwen overeenkomen met de EPB-eisen
voor bijna-energieneutrale gebouwen;
2° na 31 december 2018 nieuwe gebouwen waarin
overheidsinstanties zijn gehuisvest die eigenaar zijn
van deze gebouwen, bijna-energieneutrale gebouwen zijn.]3
Als op een gebouw EPB-eisen van toepassing zijn,
gelden die voor de totaliteit van de werken, handelingen en wijzigingen die aan het gebouw uitgevoerd worden en dus ook voor de werken, handelingen en wijzigingen die op zich niet vergunningsplichtig zijn.
}4 [Indien
een gebouw waarvoor geen energie
wordt verbruikt om ten behoeve van mensen een
specifieke binnentemperatuur te verkrijgen, binnen
de twaalf maanden na de ingebruikname van de
werken waarvoor conform artikel 4.2.1, 1°, 6° en 7°,
en artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke
Ordening van 15 mei 2009 een stedenbouwkundige vergunning werd aangevraagd of een melding
werd gedaan, wordt aangepast om alsnog energie
te verbruiken om ten behoeve van mensen een specifiek binnenklimaat te creëren, dan moet alsnog
worden voldaan aan de EPB-eisen die van toepassing zouden zijn geweest mocht in het gebouw
vanaf het begin energie zijn verbruikt om ten behoeve van mensen een specifiek binnenklimaat te
creëren.]4
}5[§ 1/1. In
afwijking van paragraaf 1 kunnen de
gemeenten, onder de voorwaarden die bepaald zijn
door de Vlaamse Regering, voor nieuwe wijken
strengere eisen vastleggen met betrekking tot het Epeil en het K-peil.]5
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de EPB-eisen
waaraan bestaande gebouwen moeten voldoen als
werken, wijzigingen of handelingen uitgevoerd
worden die de energieprestatie van het gebouw bepalen en daarvoor geen }6[aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning moet worden ingediend, als vermeld in artikel 4.2.1, 1°, 6° en 7°, van
de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van
15 mei 2009, of geen melding, als vermeld in
20
artikel 4.2.2, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke
Ordening van 15 mei 2009, moet worden gedaan]6. {7
}1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 6, 1°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}2. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 6, 2°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}3. – § 1, lid 3, aangevuld bij art. 6, 3°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}4. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 6, 4°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}5. – § 1/1 ingevoegd bij art. 6, 5°, Decr. Vl. Parl. 18 november
2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december
2011 (art. 30)
}6. – § 2 gewijzigd bij art. 6, 6°, Decr. Vl. Parl. 18 november
2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december
2011 (art. 30)
}8. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 6, 1°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}9. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 6, 2°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}10. – § 1, lid 3, aangevuld bij art. 6, 3°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}11. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 6, 4°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}12. – § 1, lid 5, gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 14 maart
2014, B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2015
(art. 24)
}13. – § 1/1 ingevoegd bij art. 6, 5°, Decr. Vl. Parl. 18 november
2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december
2011 (art. 30)
}14. – § 2 gewijzigd bij art. 6, 6°, Decr. Vl. Parl. 18 november
2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december
2011 (art. 30)
p. 1024
F 7. – Vanaf 1 januari 2015 luidt dit art. als volgt:
Art. 11.1.1. § 1. De Vlaamse Regering bepaalt de EPBeisen waaraan gebouwen moeten voldoen waarvoor
een aanvraag tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend, als vermeld in
}8[artikel 4.2.1, 1°, 6° en 7°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009]8.
De invoering van de meldingsplicht, vermeld in
}9[artikel 4.2.2, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke
Ordening van 15 mei 2009]9 laat voor de gebouwen,
vermeld in het eerste lid, de door de Vlaamse Regering
op grond van het eerste lid vastgestelde EPB-eisen onverminderd van toepassing.
Bij het vaststellen van de eisen wordt een onderscheid
gemaakt tussen nieuwe en bestaande gebouwen. Er kan
ook een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende categorieën gebouwen. }10[De Vlaamse Regering
bepaalt welke EPB-eisen overeenkomen met een bijnaenergieneutraal gebouw. De Vlaamse Regering zorgt er
in dat kader voor dat:
1° uiterlijk op 1 januari 2021 de EPB-eisen voor alle
nieuwe gebouwen overeenkomen met de EPB-eisen
voor bijna-energieneutrale gebouwen;
2° na 31 december 2018 nieuwe gebouwen waarin
overheidsinstanties zijn gehuisvest die eigenaar zijn van
deze gebouwen, bijna-energieneutrale gebouwen
zijn.]10
Als op een gebouw EPB-eisen van toepassing zijn, gelden die voor de totaliteit van de werken, handelingen en
wijzigingen die aan het gebouw uitgevoerd worden en
dus ook voor de werken, handelingen en wijzigingen die
op zich niet vergunningsplichtig zijn.
}11[Indien een gebouw waarvoor geen energie wordt
verbruikt om }12[...]12 een specifieke binnentemperatuur te verkrijgen, binnen de twaalf maanden na de ingebruikname van de werken waarvoor conform
artikel 4.2.1, 1°, 6° en 7°, en artikel 4.2.2 van de Vlaamse
Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 een stedenbouwkundige vergunning werd aangevraagd of een
melding werd gedaan, wordt aangepast om alsnog energie te verbruiken om }12[...]12 een specifiek binnenklimaat te creëren, dan moet alsnog worden voldaan aan
de EPB-eisen die van toepassing zouden zijn geweest
mocht in het gebouw vanaf het begin energie zijn verbruikt om }12[...]12 een specifiek binnenklimaat te creëren.]11
}13[§ 1/1. In afwijking van paragraaf 1 kunnen de gemeenten, onder de voorwaarden die bepaald zijn door
de Vlaamse Regering, voor nieuwe wijken strengere
eisen vastleggen met betrekking tot het E-peil en het Kpeil.]13
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de EPB-eisen waaraan
bestaande gebouwen moeten voldoen als werken, wijzigingen of handelingen uitgevoerd worden die de energieprestatie van het gebouw bepalen en daarvoor geen
}14[aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning
moet worden ingediend, als vermeld in artikel 4.2.1, 1°,
6° en 7°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
van 15 mei 2009, of geen melding, als vermeld in
artikel 4.2.2, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, moet worden gedaan]14.
Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009
Art. 11.1.4 volledig vervangen
Art. 11.1.4. De Vlaamse Regering kan vrijstellingen of afwijkingen toestaan op de door haar vastgestelde EPB-eisen:
1° voor beschermde monumenten of gebouwen die
deel uitmaken van een beschermd landschap,
stads- of dorpsgezicht of gebouwen die opgenomen
zijn in de inventaris van het bouwkundige erfgoed
}1[voor zover de toepassing van bepaalde EPB-eisen
hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze
zou veranderen]1;
2° voor gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten;
3° als voor het verkrijgen van de stedenbouwkundige vergunning }2[of de melding]2 de tussenkomst
van een architect niet vereist is;
4° als het behalen van de EPB-eisen bij bestaande
gebouwen en bij nieuwe gebouwen technisch,
functioneel of economisch niet haalbaar is;
5° voor industriële gebouwen waarin industriële
processen plaatsvinden die zelf warmte produceren
en waarvoor om die reden in koeling of een geforceerde ventilatie moet worden voorzien ten behoeve van een aanvaardbaar binnenklimaat;
6° voor tijdelijke constructies;
7° voor alleenstaande gebouwen met een totale
bruikbare vloeroppervlakte van minder dan 50 m2;
}3[8° voor niet voor bewoning bestemde gebouwen
van landbouwbedrijven met een lage energiebehoefte en niet voor bewoning bestemde gebouwen
van landbouwbedrijven die in gebruik zijn bij een
sector die onder een energiebeleidsovereenkomst
inzake energieprestatie valt;]3
}4[9° voor de niet voor bewoning bestemde gedeel-
ten met een maximale bruikbare vloeroppervlakte
van 50 m2 met een andere functie dan industrie of
landbouw, gelegen in industriegebouwen, niet voor
bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven met een lage energiebehoefte en niet voor
bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven die in gebruik zijn bij een sector die onder
een energiebeleidsovereenkomst inzake energieprestatie valt.]4
}5[Als de Vlaamse Regering wat punt 3° betreft een
vrijstelling toestaat, als vermeld in het eerste lid, 3°,
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 4. Energieprestatie en binnenklimaat
Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009 — p. 1025–1026
dan gelden de EPB-eisen, vermeld in artikel 11.1.1,
§ 2.]5
}1. – Lid 1, 1°, aangevuld bij art. 9, 1°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}2. – Lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 9, 2°, Decr. Vl. Parl. 18 november
2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december
2011 (art. 30)
}3. – Lid 1, 8°, ingevoegd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 14 maart 2014,
B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding: 28 maart 2014 (art. 24)
}4. – Lid 1, 9°, ingevoegd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 14 maart 2014,
B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding: 28 maart 2014 (art. 24)
}5. – Lid 2 toegevoegd bij art. 9, 3°, Decr. Vl. Parl. 18 november
2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december
2011 (art. 30)
p. 1024
Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009
Art. 11.1.6 volledig vervangen
Art. 11.1.6. }1[De Vlaamse Regering evalueert
De aangifteplichtige houdt gedurende tien jaar een
papieren afdruk van de EPB-aangifte, de bijhorende
plannen en de bijlagen bij zich. Die documenten
zijn ondertekend door de verslaggever en de aangifteplichtige. De aangifteplichtige stelt op eenvoudig
verzoek een exemplaar van de papieren afdruk, de
plannen en de bijlagen ter beschikking aan het
Vlaams Energieagentschap.
}1. – § 1, lid 1, vervangen bij art. 11, 1°, Decr. Vl. Parl. 14 maart
2014, B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding: 28 maart 2014
(art. 24)
}2. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 11, 2°, Decr. Vl. Parl. 14 maart
2014, B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding: 28 maart 2014
(art. 24)
}3. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 11, 3°, Decr. Vl. Parl. 14 maart
2014, B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding: 28 maart 2014
(art. 24)
minstens om de twee jaar de EPB-eisen, }2[rekening
houdende met het kostenoptimale niveau van het
peil van primair energieverbruik,]2 en de berekeningsmethodiek en om de vier jaar de te volgen procedures en de administratieve lasten van de regelgeving en past die in voorkomend geval aan.]1
Art. 11.1.9. § 1. Als er voor een gebouw EPBeisen gelden volgens artikel 11.1.1, § 1, is de houder
van de stedenbouwkundige vergunning of de meldingsplichtige de aangifteplichtige.
}1. – Vervangen bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 18 november 2011,
B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december 2011
(art. 30)
}2. – Gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 14 maart 2014, B.S.,
28 maart 2014, inwerkingtreding: 28 maart 2014 (art. 24)
aanbouw is, door de aangifteplichtige wordt vervreemd, of als de stedenbouwkundige vergunning
door de aangifteplichtige wordt overgedragen, dan
wordt respectievelijk de nieuwe eigenaar of de
nieuwe houder van de stedenbouwkundige vergunning de nieuwe aangifteplichtige. Als een gebouw
dat al voorlopig opgeleverd is, wordt vervreemd
voor een EPB-aangifte is ingediend, blijft de oorspronkelijke houder van de stedenbouwkundige
vergunning of de meldingsplichtige de aangifteplichtige.]1
p. 1025
Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009
Art. 11.1.8 – 11.1.9 volledig vervangen
Art. 11.1.8. § 1. }1[Na de uitvoering van de werken en handelingen aan gebouwen waarvoor EPBeisen gelden als vermeld in artikel 11.1.1, § 1, dient
de verslaggever namens de aangifteplichtige een
EPB-aangifte in bij het Vlaams Energieagentschap
binnen een termijn van zes maanden die ingaat van
zodra een van de volgende voorwaarden is vervuld:
1° de ingebruikname van het gebouw, waarbij bij
een nieuwbouw dit moment ten laatste steeds de
eerste domiciliering van natuurlijke personen in
een gebouw of de vestiging van een maatschappelijke zetel van een rechtspersoon in een gebouw is;
2° het beëindigen van de vergunnings- of meldingsplichtige werken of handelingen.]1
}2[De EPB-aangifte wordt in elk geval ten laatste vijf
jaar na het verlenen van de stedenbouwkundige
vergunning of na het neerleggen van de melding ingediend.]2
Voor de EPB-aangifte met betrekking tot gebouwen
waarvan de stedenbouwkundige vergunning in
2006 werd aangevraagd, dient de verslaggever uiterlijk twaalf maanden na de ingebruikname van
het gebouw }3[en uiterlijk vijf jaar na het verlenen
van de stedenbouwkundige vergunning]3 namens
de aangifteplichtige een EPB-aangifte in bij het
Vlaams Energieagentschap.
§ 2. De verslaggever houdt gedurende vijf jaar van
elke door hem opgestelde EPB-aangifte een papieren afdruk, de bijbehorende plannen en bijlagen bij
zich. Die documenten zijn ondertekend door de verslaggever en de aangifteplichtige. De verslaggever
stelt op eenvoudig verzoek een exemplaar van de
p. 1025
papieren afdruk, de plannen en de bijlagen ter beschikking van het Vlaams Energieagentschap.
}1[Als een gebouw dat gebouwd moet worden of in
§ 2. In uitzondering op § 1 is bij }2[een overeenkomst tussen een promotor-bouwheer en een natuurlijke persoon, waarbij de Woningbouwwet van
toepassing is en die tot doel heeft een appartement
of woning te verkopen, te bouwen of te verbouwen,]2 de promotor-bouwheer de aangifteplichtige,
tenzij aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
1° in de koopakte wordt vermeld dat de aangifteplicht aan de koper wordt overgedragen;
2° bij de koopakte wordt een tussentijds verslag gevoegd dat opgemaakt is door de verslaggever die
door de promotor-bouwheer is aangesteld en dat is
ondertekend door de verslaggever, de promotorbouwheer en de koper. In het tussentijdse verslag
worden alle maatregelen die uitgevoerd werden of
die uitgevoerd moeten worden om aan de EPBeisen te voldoen, opgesomd en wordt vermeld wie
voor de uitvoering van de verschillende maatregelen zal instaan;
3° de promotor-bouwheer stelt na het beëindigen
van de werken de nodige gegevens van de door
hem of in zijn opdracht uitgevoerde werken, ter beschikking van de koper met het oog op het opstellen
van de definitieve EPB-aangifte.
}1. – § 1, lid 2, vervangen bij art. 12, 1°, Decr. Vl. Parl. 14 maart
2014, B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding: 28 maart 2014
(art. 24)
}2. – § 2, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 12, 2°, Decr. Vl.
Parl. 14 maart 2014, B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding:
28 maart 2014 (art. 24)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009
Art. 11.1.11 volledig vervangen
Art. 11.1.11. De verslaggever stelt de EPB-aangifte op conform de uitgevoerde werken. Hij omschrijft de maatregelen die de energieprestaties en
het binnenklimaat van het gebouw bepalen en berekent of het gebouw aan de EPB-eisen voldoet. Hij
is verantwoordelijk voor de correcte rapportering
van de feitelijke toestand van het gebouw in de EPBaangifte.
}1[De
EPB-aangifte wordt door de verslaggever ingediend per deelproject als er geen EPB-eenheden
zijn, of per EPB-eenheid. Als een stedenbouwkundige vergunning, waarop EPB-eisen van toepassing
zijn, voor de ingebruikname of voor het beëindigen
van de vergunnings- of meldingsplichtige werken
door een nieuwe stedenbouwkundige vergunning
wordt gewijzigd, worden de werken die uitgevoerd
zijn op basis van deze verschillende vergunningen
door de verslaggever in een EPB-aangifte gerapporteerd. Als een wijziging van een bestaande stedenbouwkundige vergunning wordt gevraagd en het
voorwerp van de aanvraag een uitbreiding van het
gebouw met EPB-eenheden betreft, wordt elk van
deze uitbreidingen als een aparte EPB-eenheid met
een EPB-aangifte gerapporteerd. De verslaggever
meldt elektronisch aan het Vlaams Energieagentschap welke energieprestatiedossiers worden samengevoegd.]1
}2[De gegevens van de materialen en installaties die
in het gebouw effectief gebruikt worden en die betrekking hebben op het behalen van de EPB-eisen,
zijn opvraagbaar door de verslaggever. De aangifteplichtige, de architect of de aannemer stellen die gegevens op eerste verzoek ter beschikking.]2
Als de architect die met de controle op de uitvoering
van de werken belast is tijdens de uitvoering vaststelt dat er een ernstig risico bestaat dat de EPBeisen niet gerespecteerd zullen worden, brengt hij
de aangifteplichtige en, als dat een andere persoon
dan de architect is, de verslaggever hiervan per aangetekende brief zo snel mogelijk op de hoogte.
}1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 13 Decr. Vl. Parl. 14 maart 2014,
B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding: 28 maart 2014 (art. 24)
}2. – Lid 3 ingevoegd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 18 november
2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december
2011 (art. 30)
p. 1025–1026
Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009
Art. 11.1.14 volledig vervangen
Art. 11.1.14. § 1. Het Vlaams Energieagentschap
houdt een energieprestatiedatabank bij. }1[Het
Vlaams Energieagentschap ziet erop toe dat regelmatig bijgewerkte lijsten met geregistreerde verslaggevers ter beschikking worden gesteld.]1
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt welke gegevens
uit de melding, de aanvraag voor de stedenbouwkundige vergunning en de stedenbouwkundige vergunning door de overheid die de stedenbouwkundige vergunning heeft verleend, elektronisch worden bijgehouden. Iedere overheid die bevoegd is
om stedenbouwkundige vergunningen te verlenen
of meldingen te registreren, bezorgt het Vlaams
Energieagentschap maandelijks en elektronisch
een lijst van de gemelde, vergunde, geschorste en
21
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 4. Energieprestatie en binnenklimaat
Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009 — p. 1026
vernietigde }2[gestarte en voltooide]2 werken, wijzigingen of handelingen waarvoor EPB-eisen gelden.
Deze gegevens worden opgenomen in de energieprestatiedatabank. De Vlaamse Regering legt vast
in welke vorm die gegevens uitgewisseld worden.
}3[Wanneer
de gemeente strengere eisen vastlegt,
als bedoeld in artikel 11.1.1, § 1/1, dan vermeld zij
op de lijst, vermeld in het eerste lid, tevens voor
welke stedenbouwkundige vergunningen deze
strengere eisen van toepassing zijn.]3
}4[Elke aangifteplichtige of verslaggever, woonach-
tig of met zetel in België, wordt in de energieprestatiedatabank uniek geïdentificeerd aan de hand van
het ondernemingnummer, het rijksregisternummer
of het vreemdelingennummer. De Vlaamse Regering kan voor aangifteplichtigen of verslaggevers
die niet woonachtig zijn of een zetel hebben in België een alternatieve identificatiemethode vastleggen. De Vlaamse Regering bepaalt de manier
waarop deze gegevens in de energieprestatiedatabank worden opgenomen.]4
}5[De gegevens in de energieprestatiedatabank zijn
alleen toegankelijk voor de diensten van de
Vlaamse overheid en de betrokken vergunningverlenende overheid. De verslaggever en de aangifteplichtige hebben alleen toegang tot de gegevens
van hun eigen dossiers.]5
}6[In afwijking van het vierde lid kan het Vlaams
Energieagentschap in het kader van wetenschappelijk onderzoek geanonimiseerde gegevens uit de
energieprestatiedatabank ter beschikking stellen
van belanghebbende instanties. Het Vlaams Energieagentschap bepaalt onder welke voorwaarden
deze gegevens mogen worden gebruikt.]6
}1. – § 1 aangevuld bij art. 16, 1°, Decr. Vl. Parl. 18 november
2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december
2011 (art. 30)
}2. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 14 maart 2014,
B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding: 28 maart 2014 (art. 24)
}3. – § 2, lid 2, toegevoegd bij art. 16, 2°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}4. – § 2, lid 3, toegevoegd bij art. 16, 2°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}5. – § 2, lid 4, toegevoegd bij art. 16, 2°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}6. – § 2, lid 5, toegevoegd bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 28 juni
2013, B.S., 28 juni 2013, inwerkingtreding: 28 juni 2013 (art. 20,
lid 1)
p. 1026
Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009
Art. 11.2.1 volledig vervangen
Art. 11.2.1. § 1. De Vlaamse Regering kan de eigenaars}1[, de houders van een zakelijk recht]1 of
gebruikers van een gebouw opleggen dat het gebouw over een energieprestatiecertificaat moet beschikken.
Het energieprestatiecertificaat bevat referentiewaarden op basis waarvan de energieprestaties van
het gebouw kunnen worden beoordeeld en vergeleken met die van andere gebouwen. In het energieprestatiecertificaat worden ook aanbevelingen opgenomen voor de kostenefficiënte verbetering van
de energieprestatie van het gebouw of tips voor
goed gebruikersgedrag.
De Vlaamse Regering bepaalt de berekeningsmethode, de verdere inhoud en de vorm van het energieprestatiecertificaat. De Vlaamse Regering kan
22
ook nadere regels vastleggen voor de labeling van
gebouwen.
De geldigheidsduur van een energieprestatiecertificaat kan niet langer zijn dan tien jaar. De Vlaamse
Regering bepaalt de gevallen waarin een energieprestatiecertificaat kan worden ingetrokken of aangepast.
§ 2. In gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte groter dan 1.000 m2 en waarin overheidsdiensten en instellingen gevestigd zijn die aan een
groot aantal personen overheidsdiensten verstrekken, en die derhalve vaak door het publiek bezocht
worden, wordt een geldig energieprestatiecertificaat aangebracht op een opvallende plaats die duidelijk zichtbaar is voor het publiek.
}2[Vanaf 1 januari 2013 wordt de oppervlaktegrens,
vermeld in het eerste lid, verlaagd tot 500 m2 en
vanaf 1 januari 2015 tot 250 m2.]2
}3[Met ingang van 1 januari 2013 wordt in niet-resi-
dentiële gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500 m 2, die frequent
door het publiek worden bezocht, een geldig energieprestatiecertificaat aangebracht op een opvallende plaats die duidelijk zichtbaar is voor het publiek.]3
}4[De
Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels
om de bruikbare vloeroppervlakte te bepalen.]4
}5 [§ 3. Elke verkoper of verhuurder, alsook zijn
}6 [opdrachthouder,] 6 lasthebber of gevolmach-
tigde, vermeldt het op het energieprestatiecertificaat vermelde kengetal alsmede de unieke code van
het energieprestatiecertificaat of het adres van het
gebouw in alle commerciële advertenties die hij
maakt voor de verkoop of verhuur van een gebouw,
dat conform § 1 over een energieprestatiecertificaat
dient te beschikken.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen betreffende de vorm van deze publiciteit.]5
}1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 15, 1°, Decr. Vl. Parl. 14 maart
2014, B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding: 28 maart 2014
(art. 24)
}2. – § 2, lid 2, vervangen bij art. 17, 1°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}3. – § 2, lid 3, toegevoegd bij art. 17, 1°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}4. – § 2, lid 4, toegevoegd bij art. 17, 1°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}5. – § 3 toegevoegd bij art. 17, 2°, Decr. Vl. Parl. 18 november
2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2012
(art. 30)
}6. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 15, 2°, Decr. Vl. Parl. 14 maart
2014, B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding: 28 maart 2014
(art. 24)
p. 1026–1027
Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009
Art. 13.4.10 volledig vervangen
Art. 13.4.10. § 1. Als bij de controle blijkt dat het
energieprestatiecertificaat niet met de werkelijkheid overeenstemt en de betrokkene werd gehoord
of naar behoren werd opgeroepen, kan het Vlaams
Energieagentschap de energiedeskundige die het
energieprestatiecertificaat heeft afgeleverd een administratieve geldboete opleggen, die niet lager
mag zijn dan 500 eur o, en niet ho ger dan
5.000 euro, afhankelijk van het type gebouw, het
beschermd volume of de bruikbare vloeroppervlakte.
}1 [Het Vlaams Energieagentschap verplicht de
energiedeskundige om binnen de dertig kalenderdagen een nieuw energieprestatiecertificaat op te
maken dat in overeenstemming is met de controlevaststellingen, en om dat nieuwe energieprestatiecertificaat te overhandigen aan de eigenaar of gebruiker van het gebouw. De kosten voor de opmaak
van het energieprestatiecertificaat vallen volledig
ten laste van de energiedeskundige.]1
}2[Als een overtreding van het tweede lid wordt
vastgesteld, maant het Vlaams Energieagentschap
de energiedeskundige aan om binnen een vastgestelde termijn de verplichtingen na te leven. Als de
energiedeskundige bij het verstrijken van die termijn in gebreke blijft, legt het Vlaams Energieagentschap een administratieve geldboete op van
500 euro.]2
}3[§ 1/1. Als het Vlaams Energieagentschap vaststelt dat een geschorste energiedeskundige in strijd
met de schorsingsvoorwaarden toch actief optreedt
als energiedeskundige, legt het Vlaams Energieagentschap hem een boete op van 500 euro per ingediend energieprestatiecertificaat.]3
§ 2. Als zou blijken dat de eigenaar of gebruiker van
een gebouw die krachtens artikel 11.2.1, § 1, eerste
lid, over een energieprestatiecertificaat moet beschikken, niet over een geldig energieprestatiecertificaat beschikt, legt het Vlaams Energieagentschap
hem, op voorwaarde dat de eigenaar of gebruiker
werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen,
een administratieve geldboete op die niet lager is
dan }4[500]4 euro, en niet hoger dan 5.000 euro, afhankelijk van het type gebouw, het beschermd volume of de bruikbare vloeroppervlakte.
§ 3. Als bij toepassing van artikel 11.2.2 blijkt dat de
eigenaar geen geldig energieprestatiecertificaat
aan de koper heeft overgedragen of aan de huurder
ter beschikking gesteld heeft, en de betrokkene
werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen,
legt het Vlaams Energieagentschap hem een administratieve geldboete op die niet lager is dan
}5[500]5 euro, en niet hoger dan 5.000 euro, afhankelijk van het type gebouw, het beschermd volume
of de bruikbare vloeroppervlakte.
Die administratieve geldboete kan niet worden gecumuleerd met de sanctie vermeld in § 2.
}6[§ 3/1. Als
bij de controle blijkt dat voor een te
koop of te huur gesteld gebouw waarvoor een energieprestatiecertificaat beschikbaar dient te zijn, het
kengetal, het adres van het gebouw of de unieke
code van het energieprestatiecertificaat niet worden vermeld in de publiciteit die wordt gemaakt, of
indien het vermelde kengetal, het vermelde adres
van het gebouw of de vermelde unieke code van het
energieprestatiecertificaat niet met de werkelijkheid overeenstemt, kan het Vlaams Energieagentschap de eigenaar of gebruiker een administratieve
geldboete opleggen, die niet lager mag zijn dan
500 euro, noch hoger dan 5.000 euro, afhankelijk
van het type gebouw, het beschermd volume of de
bruikbare vloeroppervlakte.
In afwijking van het eerste lid legt het Vlaams Energieagentschap de sanctie, vermeld in het eerste lid,
op aan de }7[opdrachthouder,]7 lasthebber of gevolmachtigde in het geval de eigenaar of gebruiker gebruikmaakte van deze }8[opdrachthouder,]8 lasthebber of gevolmachtigde in het kader van het te
koop of te huur stellen van het gebouw.
Die administratieve geldboete kan voor de eigenaar
of gebruiker niet worden gecumuleerd met de sanctie, vermeld in paragraaf 2 of 3.]6
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 4. Energieprestatie en binnenklimaat
Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009 — p. 1026–1027
§ 4. Het beroep tegen de beslissing tot het opleggen
van een administratieve geldboete op grond van
}9[paragraaf 1, 2, 3 en 3/1]9 bij de Rechtbank van
Eerste Aanleg werkt schorsend.
De procedure in artikel 13.4.8 is van overeenkomstige toepassing.
}1. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 25, 1°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}2. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 25, 1°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
}3. – § 1/1 ingevoegd bij art. 25, 2°, Decr. Vl. Parl. 18 november
2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december
2011 (art. 30)
}4. – § 2 gewijzigd bij art. 26, 1°, Decr. Vl. Parl. 8 juli 2011, B.S.,
25 juli 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 27, inleidende zin)
}5. – § 3 gewijzigd bij art. 26, 2°, Decr. Vl. Parl. 8 juli 2011, B.S.,
25 juli 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 27, inleidende zin)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
}6. – § 3/1 ingevoegd bij art. 25, 3°, Decr. Vl. Parl. 18 november
2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december
2011 (art. 30)
}7. – § 3/1, lid 2, gewijzigd bij art. 21, 1°, Decr. Vl. Parl. 14 maart
2014, B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding: 28 maart 2014
(art. 24)
}8. – § 3/1, lid 2, gewijzigd bij art. 21, 2°, Decr. Vl. Parl. 14 maart
2014, B.S., 28 maart 2014, inwerkingtreding: 28 maart 2014
(art. 24)
}9. – § 4, lid 1, gewijzigd bij art. 25, 4°, Decr. Vl. Parl.
18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding:
15 december 2011 (art. 30)
23
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 5. Grond- en pandenbeleid
Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 — p. 1033
5. Grond- en pandenbeleid
p. 1033
Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009
Art. 7.3.13/1 volledig vervangen
}1[Art.
7.3.13/1. }2[...]2]1
}1. – Ingevoegd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010 (art. 22)
}2. – Opgeheven bij art. 96 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S., 15 april 2014
24
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1058–1059
9. Ruimtelijke ordening
p. 1058
duid krachtens artikel 52, § 1, van de wet van 12 juli
1973 op het natuurbehoud;
gemeenten op haar grondgebied en voor de instellingen die eronder ressorteren.
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 1.1.2 volledig vervangen
11° stedenbouwkundige ambtenaar: de gewestelijke, de provinciale of de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar die bevoegd is voor het
geografische gebied waarop zijn taken vermeld in
deze codex betrekking hebben;
Voor het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan zijn
deze onderdelen bindend voor de gemeente en voor
de instellingen die eronder ressorteren. Van het bindend gedeelte van het gemeentelijk ruimtelijk
structuurplan wordt afgeweken indien zulks genoodzaakt wordt door maatregelen die vereist zijn
voor de verwezenlijking van het bindend sociaal objectief, vermeld in artikel 4.1.2 van het decreet van
27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid.
Art. 1.1.2. Voor de toepassing van deze codex
wordt verstaan onder:
1° afschrift: een fotokopie of een digitale kopie;
2° }1[...]1
3° beveiligde zending: één van de hiernavolgende
betekeningswijzen:
a) een aangetekend schrijven;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten
betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;
4° }2[departement: het Departement Ruimtelijke
Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed;]2
5° functie: het feitelijk gebruik van een onroerend
goed of een gedeelte daarvan;
6° }3[...]3
7° handelingen: werkzaamheden, wijzigingen of
activiteiten met ruimtelijke implicaties;
8° }4[...]4
9° plan van aanleg: een gewestplan, een algemeen
plan van aanleg of een bijzonder plan van aanleg;
10° ruimtelijk kwetsbare gebieden:
a) de volgende gebieden, aangewezen op plannen
van aanleg:
1) agrarische gebieden met ecologisch belang;
2) agrarische gebieden met ecologische waarde;
3) bosgebieden;
4) brongebieden;
5) groengebieden;
6) natuurgebieden;
12° stedenbouwkundige inspecteur: de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur die bevoegd is
voor het geografische gebied waarop zijn taken vermeld in deze codex betrekking hebben;
13° stedenbouwkundig voorschrift: een reglementaire bepaling, opgenomen in:
a) een ruimtelijk uitvoeringsplan;
b) een plan van aanleg;
c) een stedenbouwkundige verordening, of een
bouwverordening vastgelegd op grond van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996;
14° strategische adviesraad: de strategische adviesraad, opgericht bij het decreet van 10 maart 2006
houdende de oprichting van de strategische adviesraad Ruimtelijke Ordening – Onroerend Erfgoed;
15° (sub)categorie van gebiedsaanduiding: een generieke gebiedsbestemming, vermeld in
artikel 2.2.3, § 2;
16° Vlaamse Belastingdienst: de gewestelijke administratie, bevoegd voor de inning en invordering
van de Vlaamse belastingen;
17° Vlaamse Grondenbank: afdeling van de
Vlaamse Landmaatschappij, opgericht volgens het
decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting
van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen.
}1. – 2° opgeheven bij art. 14, 1°, Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012,
B.S., 6 juni 2012
}2. – 4° vervangen bij art. 14, 2°, Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S.,
6 juni 2012
}3. – 6° opgeheven bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
}4. – 8° opgeheven bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
7) natuurgebieden met wetenschappelijke waarde;
8) natuurontwikkelingsgebieden;
p. 1058–1059
9) natuurreservaten;
10) overstromingsgebieden;
11) parkgebieden;
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 2.1.2 volledig vervangen
Art. 2.1.2. § 1. Ieder ruimtelijk structuurplan
b) gebieden, aangewezen op ruimtelijke uitvoeringsplannen, en sorterend onder één van volgende
categorieën of subcategorieën van gebiedsaanduiding:
bevat een bindend, een richtinggevend en een informatief gedeelte.
2) parkgebied;
§ 2. Bij het opmaken van een ruimtelijk structuurplan duidt de instantie die het plan definitief vaststelt de onderdelen ervan aan die bindend zijn.
c) het Vlaams Ecologisch Netwerk, bestaande uit de
gebiedscategorieën Grote Eenheden Natuur en
Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling, vermeld
in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het
natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
Voor het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen zijn
deze onderdelen bindend voor het Vlaamse Gewest,
de diensten van de Vlaamse Regering, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest en
de besturen die onder het administratief toezicht
staan van het Vlaamse Gewest en de vennootschappen die een erkenning hebben van de instellingen
die ressorteren onder het Vlaamse Gewest.
d) de beschermde duingebieden en de voor het
duingebied belangrijke landbouwgebieden, aange-
Voor het provinciaal ruimtelijk structuurplan zijn
deze onderdelen bindend voor de provincie en de
3) reservaat en natuur;
Dit deel bevat ten minste:
1° de doelstellingen en de prioriteiten inzake ruimtelijke ontwikkeling;
2° een beschrijving van de gewenste ruimtelijke
structuur uitgaande van de bestaande ruimtelijke
structuur en van behoeften en gevolgen op economisch, sociaal, cultureel en agrarisch gebied, en op
gebied van mobiliteit, natuur en milieu, met inbegrip van veiligheid, in het bijzonder vermeld in
artikelen 2 en 24 van het samenwerkingsakkoord
van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het
Vlaamse, het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn;
3° de maatregelen, middelen, instrumenten en acties tot uitvoering van het ruimtelijk structuurplan.
§ 4. Het informatief deel bevat ten minste:
12) valleigebieden;
1) bos;
§ 3. Het richtinggevend gedeelte van een ruimtelijk
structuurplan is het deel van het ruimtelijk structuurplan waarvan een overheid bij het nemen van
beslissingen niet mag afwijken, tenzij omwille van
onvoorziene ontwikkelingen van de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten of omwille van dringende sociale, economische of budgettaire redenen. De uitzonderingsgronden voor een afwijking worden uitgebreid gemotiveerd. Ze mogen in geen geval een aanleiding zijn
om de duurzame ruimtelijke ontwikkeling, de ruimtelijke draagkracht en de ruimtelijke kwaliteit van
welk gebied ook in het gedrang te brengen. Onverminderd voormelde uitzonderingsgronden wordt
tevens van het richtinggevend gedeelte van een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan afgeweken indien zulks genoodzaakt wordt door maatregelen
die vereist zijn voor de verwezenlijking van het bindend sociaal objectief, vermeld in artikel 4.1.2 van
het decreet van 27 maart 2009 betreffende het
grond- en pandenbeleid.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
1° een beschrijving, analyse en evaluatie van de bestaande fysische ruimtelijke toestand;
2° een onderzoek naar de toekomstige ruimtelijke
behoeften van de verschillende maatschappelijke
activiteiten;
3° het verband met het hogere ruimtelijk structuurplan of, in voorkomend geval, met de plannen van
aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen;
4° de mogelijke alternatieven om de gewenste
ruimtelijke structuur te bereiken.
§ 5. Het actieprogramma van het Grond- en pandenbeleidsplan Vlaanderen, vermeld in
artikel 2.2.1, § 2, 3°, van het decreet van 27 maart
2009 betreffende het grond- en pandenbeleid,
wordt geïntegreerd in het bindend en het richtinggevend gedeelte van het ruimtelijk structuurplan
25
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1059–1060
p. 1059–1060
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 2.2.1 – 2.2.2 volledig vervangen
2° de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming, de inrichting en/of het
beheer, en, desgevallend, de normen, vermeld in
}1[artikel 4.2.4]1 van het decreet van 27 maart 2009
betreffende het grond- en pandenbeleid;
Art. 2.2.1. § 1. Er worden ruimtelijke uitvoerings-
3° een weergave van de feitelijke en juridische toestand;
Vlaanderen, uiterlijk op het ogenblik van de voorlopige vaststelling van dat structuurplan.
Provincie- en gemeenteraden kunnen in hun ruimtelijke structuurplannen de beleidskeuzen vastleggen met betrekking tot de door de lokale besturen
behartigde aspecten van het grond- en pandenbeleid.
§ 6. Na de vaststelling van een ruimtelijk structuurplan neemt de overheid die het structuurplan heeft
vastgesteld de nodige maatregelen om de ruimtelijke uitvoeringsplannen in kwestie in overeenstemming te brengen met het ruimtelijk structuurplan.
§ 7. De ruimtelijke structuurplannen vormen geen
beoordelingsgrond voor vergunningsaanvragen,
noch voor het stedenbouwkundig }1[...]1 attest.
§ 8. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaraan één of meer fysieke personen of
rechtspersonen, of een gewestelijk, provinciaal of
gemeentelijk bestuur moeten voldoen om te kunnen worden aangewezen om een ontwerp van
ruimtelijk structuurplan op te maken. Die voorwaarden kunnen onder meer variëren naar gelang
van het planningsniveau of naar gelang van de
grootte en de aard van de gemeente voor wat het
gemeentelijke niveau betreft.
De opmaak van het ontwerp van ruimtelijk structuurplan gebeurt onder de verantwoordelijkheid
van één of meerdere ruimtelijk planners.
De Vlaamse Regering legt een register aan waarin
vermeld wordt welke personen conform deze codex
als ruimtelijk planner worden beschouwd. Enkel
natuurlijke personen kunnen conform deze codex
als ruimtelijke planner worden beschouwd. De opname in het register geldt voor een periode van drie
jaar. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden
voor opname in het register.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat een ruimtelijk structuurplan door meerdere personen in een
samenwerkingsverband dient te worden opgemaakt, waaronder minstens één ruimtelijke planner, en ze kan hierbij de vereiste deskundigheden
specificeren.
§ 9. Er wordt vooroverleg gepleegd tussen de betrokken overheden en instellingen die afhangen
van het Vlaamse Gewest over de voorontwerpen
van ruimtelijke structuurplannen.
De Vlaamse Regering bepaalt welke overheden en
instellingen bij het vooroverleg betrokken zijn en
kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de
organisatie van het vooroverleg.
}2[§ 10. Ter
plannen op de volgende niveaus opgemaakt:
1° gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen voor
een deel of delen van het grondgebied van het Gewest;
2° provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen voor
een deel of delen van het grondgebied van de provincie;
3° gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen
voor een deel of delen van het grondgebied van de
gemeente.
§ 2. }1[Een planningsniveau kan een planningsbevoegdheid delegeren aan een ander planningsniveau.]1
}2[De delegatie, vermeld in het eerste lid, wordt ver-
leend door de Vlaamse Regering, de deputatie, respectievelijk het college van burgemeester en schepenen. Ze wordt schriftelijk gegeven, uiterlijk op of
naar aanleiding van de plenaire vergadering over
het plan waarvoor de delegatie vereist is. Het delegatiebesluit bevat een omschrijving van het te plannen onderwerp en van het gebied waarop het plan
of planonderdeel betrekking heeft.]2
}3[De delegatie kan gecombineerd worden met een
instemming als vermeld in artikel 2.2.9, § 2, tweede
lid, of artikel 2.2.13, § 3, eerste lid.]3
Bij het verlenen van de }4[delegatie]4 kunnen de
planningsniveaus afspraken maken over de verdeling van de kosten verbonden met de opmaak van
het ruimtelijk uitvoeringsplan en van financiële lasten of opbrengsten ten gevolge van de planschadevergoeding of de planbatenheffing die in voorkomend geval uit het ruimtelijk uitvoeringsplan zal
ontstaan. In voorkomend geval kan daarbij worden
afgeweken van artikel 2.6.17, § 3, eerste lid, 2° tot
en met 5°.
De delegatie vervalt vanaf de inwerkingtreding van
het ruimtelijk uitvoeringsplan.
De principieel bevoegde planningsniveaus kunnen
het in werking getreden ruimtelijk uitvoeringsplan
later geheel of gedeeltelijk vervangen binnen hun
eigen planningsbevoegdheden. In voorkomend
geval wordt daarbij het beginsel dat lagere ruimtelijke uitvoeringsplannen niet mogen afwijken van
hogere uitvoeringsplannen, vermeld in
artikel 2.2.9, § 2, tweede lid, en artikel 2.2.13, § 3,
buiten toepassing gelaten.
De regeling van deze paragraaf kan niet worden
aangewend voor ruimtelijke projecten van gewestelijk en strategisch belang respectievelijk ruimtelijke
projecten van groot lokaal en strategisch belang in
de zin van titel III.
uitvoering van de doelstellingen van
het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen kan de
Vlaamse Regering, binnen de perken van de begroting, subsidies verlenen aan provincies, gemeenten,
verenigingen van gemeenten, openbare instellingen en aan private rechtspersonen die betrokken
zijn bij een samenwerkingsverband voor het opzetten, coördineren en realiseren van een strategisch
project.]2
}1. – § 2, lid 1, vervangen bij art. 15, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
}2. – § 2, lid 2, vervangen bij art. 15, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
}3. – § 2, lid 3, vervangen bij art. 15, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
}4. – § 2, lid 4, gewijzigd bij art. 15, 2°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
}1. – § 7 gewijzigd bij art. 10, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
vat:
}2. – § 10 toegevoegd bij art. 10, 2°, Decr. Vl. Parl. 4 april 2014,
B.S., 15 april 2014
1° een grafisch plan dat aangeeft voor welk gebied
of welke gebieden het plan van toepassing is;
26
Art. 2.2.2. § 1. Een ruimtelijk uitvoeringsplan be-
4° de relatie met het ruimtelijk structuurplan of de
ruimtelijke structuurplannen waarvan het een uitvoering is;
5° in voorkomend geval, een zo mogelijk limitatieve
opgave van de voorschriften die strijdig zijn met het
ruimtelijk uitvoeringsplan en die opgeheven worden;
6° in voorkomend geval een overzicht van de conclusies van:
a) het planmilieueffectenrapport;
b) de passende beoordeling;
c) het ruimtelijk veiligheidsrapport;
d) andere verplicht voorgeschreven effectenrapporten;
7° in voorkomend geval, een register, al dan niet
grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan
geven tot een planschadevergoeding, vermeld in
artikel 2.6.1, een planbatenheffing, vermeld in
artikel 2.6.4, of een compensatie, vermeld in boek 6,
titel 2 of titel 3, van het decreet van 27 maart 2009
betreffende het grond- en pandenbeleid.
In voorkomend geval wordt de verklaring, vermeld
in artikel 4.2.11, § 4, eerste lid, 2°, van het decreet
van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen
inzake milieubeleid opgenomen in een toelichtingsnota bij het ruimtelijk uitvoeringsplan.
Alle aangelegenheden die krachtens artikel 2.3.1,
geregeld kunnen worden in stedenbouwkundige
verordeningen, met uitsluiting van artikel 2.3.1,
eerste lid, 11°, kunnen het voorwerp uitmaken van
een stedenbouwkundig voorschrift van een ruimtelijk uitvoeringsplan.
Het grafische plan dat aangeeft voor welk gebied of
welke gebieden het plan van toepassing is en de
erbij horende stedenbouwkundige voorschriften
hebben verordenende kracht.
§ 2. Ruimtelijke uitvoeringsplannen blijven gelden
tot ze worden vervangen. Ze kunnen te allen tijde
geheel of gedeeltelijk worden vervangen.
De regels voor het opmaken van ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn eveneens van toepassing op de
vervanging ervan.
§ 3. De voorschriften van het gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplan heffen de voorschriften van de
provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die daar strijdig mee zijn, van rechtswege op.
De voorschriften van het provinciale ruimtelijke uitvoeringsplan heffen de voorschriften van de gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die
daar strijdig mee zijn, van rechtswege op. {2
}1. – § 1, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
F 2. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 2.2.2. § 1. Een ruimtelijk uitvoeringsplan bevat:
1° een grafisch plan dat aangeeft voor welk gebied of
welke gebieden het plan van toepassing is;
2° de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften
inzake de bestemming, de inrichting en/of het beheer,
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1060–1061
en, desgevallend, de normen, vermeld in
}3[artikel 4.2.4]3 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;
3° een weergave van de feitelijke en juridische toestand;
4° de relatie met het ruimtelijk structuurplan of de ruimtelijke structuurplannen waarvan het een uitvoering is;
5° in voorkomend geval, een zo mogelijk limitatieve opgave van de voorschriften die strijdig zijn met het ruimtelijk uitvoeringsplan en die opgeheven worden;
6° in voorkomend geval een overzicht van de conclusies
van:
a) het planmilieueffectenrapport;
b) de passende beoordeling;
c) het ruimtelijk veiligheidsrapport;
d) andere verplicht voorgeschreven effectenrapporten;
7° in voorkomend geval, een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot
een planschadevergoeding, vermeld in artikel 2.6.1, een
planbatenheffing, vermeld in artikel 2.6.4, of een compensatie, vermeld in boek 6, titel 2 of titel 3, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid.
In voorkomend geval wordt de verklaring, vermeld in
artikel 4.2.11, § 4, eerste lid, 2°, van het decreet van
5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid opgenomen in een toelichtingsnota bij het
ruimtelijk uitvoeringsplan.
Alle aangelegenheden die krachtens artikel 2.3.1, geregeld kunnen worden in stedenbouwkundige verordeningen, met uitsluiting van artikel 2.3.1, eerste lid, 11°,
kunnen het voorwerp uitmaken van een stedenbouwkundig voorschrift van een ruimtelijk uitvoeringsplan.
Het grafische plan dat aangeeft voor welk gebied of
welke gebieden het plan van toepassing is en de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften hebben verordenende kracht.
}4[Als een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan een
overzicht bevat van de geheel of gedeeltelijk gewijzigde
of opgeheven erkennings-, rangschikkings- en beschermingsbesluiten genomen bij toepassing van de wet van
7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en
landschappen, het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten, het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, het decreet
van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg en het
Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 dan worden
er in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in voorkomend geval de gegevens vermeld in artikel 6.2.5 van
het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 opgenomen met uitzondering van de aanduiding van de plaats
van de aanplakking van het bericht over het openbaar
onderzoek op het gegeorefereerd plan.]4
§ 2. Ruimtelijke uitvoeringsplannen blijven gelden tot ze
worden vervangen. Ze kunnen te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden vervangen.
De regels voor het opmaken van ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn eveneens van toepassing op de vervanging
ervan.
§ 3. De voorschriften van het gewestelijke ruimtelijke
uitvoeringsplan heffen de voorschriften van de provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen
die daar strijdig mee zijn, van rechtswege op.
De voorschriften van het provinciale ruimtelijke uitvoeringsplan heffen de voorschriften van de gemeentelijke
ruimtelijke uitvoeringsplannen die daar strijdig mee
zijn, van rechtswege op.
}3. – § 1, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
}4. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 12.1.38 Decr. Vl. Parl. 12 juli
2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse
Regering te bepalen (art. 12.4.1)
deningen bevatten de nodige stedenbouwkundige
voorschriften om te zorgen voor:
1° de gezondheid, de instandhouding, de stevigheid, de fraaiheid en de esthetische waarde van de
bouwwerken, de installaties en hun omgeving, en
ook hun veiligheid, met name de beveiliging tegen
brand en overstroming;
2° de thermische en akoestische kwaliteit van de
bouwwerken, de energiebesparingen en de energieterugwinning, de uitbouw van collectieve energievoorzieningen waarop desgevallend verplicht moet
worden aangesloten;
3° de instandhouding, de gezondheid, de veiligheid, de bruikbaarheid en de schoonheid van de wegen, de toegangen en de omgeving ervan, evenals
het ruimtelijk waarborgen van een adequate mobiliteit;
4° de aanleg van voorzieningen, met name de
water-, gas- en elektriciteitsvoorziening, de verwarming, de telecommunicatie, de opvang van afvalwater en regenwater, de afvalophaling en de windmolens;
5° de bewoonbaarheid van de woningen;
6° het verbieden van werken waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist is op bepaalde
uren en dagen met het oog op het behoud van de
leefkwaliteit en de doorgang van het langzaam verkeer;
7° de toegang voor personen met een functiebeperking tot al dan niet bebouwde onroerende goederen of delen ervan toegankelijk voor het publiek, tot
installaties en wegen;
8° de gebruiksveiligheid van een goed dat toegankelijk is voor het publiek;
9° de maatregelen inzake het ruimtelijk begrenzen
van milieuhinder en het waarborgen van een adequate waterhuishouding;
10° de aanleg van groen en beplantingen;
11° de bewerkstelliging van een vermenging van
kavels, woningen en woonvoorzieningen die tegemoetkomen aan de behoeften van diverse maatschappelijke groepen, met dien verstande dat voorschriften betreffende de creatie van een bescheiden
woonaanbod opgenomen worden in bijzondere
stedenbouwkundige verordeningen, onder de voorwaarden, vermeld in boek 4, titel 2, hoofdstuk 1,
afdeling 1, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;
}1[12° de versterking van de leefbaarheid en de aantrekkingskracht van steden en dorpskernen.]1
Die stedenbouwkundige verordeningen kunnen betrekking hebben op de bouwwerken en installaties
boven en onder de grond, op de publiciteitsinrichtingen, de antennes, de leidingen, de afsluitingen,
de opslagplaatsen, de onbebouwde terreinen, de
wijziging van het reliëf van de bodem, en de inrichting van ruimten ten behoeve van het verkeer en het
parkeren van voertuigen buiten de openbare weg.
De stedenbouwkundige verordeningen kunnen:
p. 1060–1061
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 2.3.1 – 2.3.2 volledig vervangen
Art. 2.3.1. De Vlaamse Regering kan gewestelijke
stedenbouwkundige verordeningen vaststellen
voor een deel van of voor het hele gewest. Die veror-
1° functiewijzigingen die in beginsel toegelaten
zijn, uitsluiten, of aan dergelijke functiewijzigingen
voorwaarden verbinden;
2° het wijzigen van het aantal woongelegenheden
in een gebouw regelen;
}2[3° normen
bevatten betreffende de oppervlakte
van functies en de afmetingen van gebouwen en
constructies.]2
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
De stedenbouwkundige verordeningen bevatten
voorschriften van stedenbouwkundige aard en
moeten in overeenstemming zijn met de bestaande
regelgeving voor de materie in kwestie.
Het ontwerp van stedenbouwkundige verordening
wordt voor advies voorgelegd aan }3[de strategische adviesraad]3. Wanneer er geen advies is verleend binnen een termijn van dertig dagen, mag
aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
De Vlaamse Regering organiseert omtrent een ontwerp van gewestelijke stedenbouwkundige verordening een overlegvergadering met behoorlijk gemandateerde vertegenwoordigers van de Vereniging van de Vlaamse Provincies en van de Vlaamse
Vereniging van Steden en Gemeenten.
De gewestelijke, provinciale en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen die werden vastgesteld vóór 1 september 2009 en die op grond van
de mogelijkheden, voorzien in de vroegere regelgeving, andere aangelegenheden regelen dan deze,
vermeld in het eerste lid, of andere constructies of
handelingen betreffen dan deze, vermeld in het
tweede lid, blijven geldig tot ze worden opgeheven.
De verordenende overheid kan na 1 september
2009 wijzigingen aan deze stedenbouwkundige
verordeningen aanbrengen binnen de marges, vermeld in het eerste en tweede lid.
}1. – Lid 1, 12°, ingevoegd bij art. 29, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
}2. – Lid 3, 3°, ingevoegd bij art. 29, 2°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
}3. – Lid 5 gewijzigd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 18 november 2011,
B.S., 16 december 2011, inwerkingtreding: 26 december 2011
(art. 13, lid 4)
Art. 2.3.2. § 1. De provincieraad kan stedenbouwkundige verordeningen vaststellen voor de
m ate r ie o m s ch re v en i n ar ti k el 2. 3 . 1 en in
artikel 4.2.5, voor het gehele grondgebied van de
provincie of voor een deel waarvan hij de grenzen
bepaalt met naleving van de door de Vlaamse Regering vastgestelde stedenbouwkundige verordeningen.
Indien de Vlaamse Regering een gewestelijke stedenbouwkundige verordening vaststelt, brengt de
provincieraad uit eigen beweging of binnen de termijn die door de Vlaamse Regering wordt opgelegd,
de bestaande provinciale stedenbouwkundige verordening(en) in overeenstemming met de voorschriften van de door de Vlaamse Regering vastgestelde stedenbouwkundige verordening(en). Een
gewestelijke stedenbouwkundige verordening kan
worden aangevuld en verder worden uitgevoerd
middels provinciale stedenbouwkundige verordeningen, tenzij de gewestelijke stedenbouwkundige
verordening uitdrukkelijk anders bepaalt. In dat
laatste geval kan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening tevens bepalen dat bestaande provinciale stedenbouwkundige verordeningen met
betrekking tot de geregelde aangelegenheid op een
bepaalde datum ophouden uitwerking te hebben.
De deputatie is belast met het opmaken van provinciale stedenbouwkundige verordeningen en neemt
de nodige maatregelen tot opmaak.
De deputatie legt het ontwerp van provinciale stedenbouwkundige verordening voor advies voor aan
}1[het departement]1 en aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening. }1[Het departement]1 geeft bindend advies over de verenigbaarheid met gewestelijke verordeningen. De adviezen
worden binnen dertig dagen na de ontvangst van
het dossier naar de deputatie gestuurd. Wanneer er
geen advies is verleend binnen deze termijn, mag
aan de adviesvereisten worden voorbijgegaan.
27
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1067
De provinciale stedenbouwkundige verordening
wordt samen met het besluit van de provincieraad
en het volledige advies van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening onmiddellijk na de definitieve vaststelling aan de Vlaamse Regering ter
goedkeuring toegezonden bij aangetekende brief of
afgegeven tegen ontvangstbewijs.
De Vlaamse Regering stuurt haar beslissing binnen
een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de
ontvangst van het dossier naar de deputatie. Wanneer de verordening niet wordt goedgekeurd, is het
besluit gemotiveerd.
Als de Vlaamse Regering nalaat een beslissing te
nemen binnen de termijn van zestig dagen, kan de
deputatie de Vlaamse Regering rappelleren binnen
dertig dagen na het verstrijken van die termijn. De
rappel kan niet worden ingetrokken.
Indien de Vlaamse Regering geen beslissing heeft
verstuurd binnen vijfendertig dagen met ingang
van de dag waarop de rappelbrief is verstuurd,
wordt de provinciale stedenbouwkundige verordening geacht te zijn goedgekeurd.
De deputatie zorgt voor de bekendmaking bij uittreksel van de goedkeuringsbeslissing van de
Vlaamse Regering en van de provinciale stedenbouwkundige verordening in het Belgisch Staatsblad.
Bij ontstentenis van een beslissing van de Vlaamse
Regering, in de zin van het achtste lid, meldt de deputatie aan de Vlaamse Regering dat de provinciale
stedenbouwkundige verordening voor bekendmaking bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad werd
verzonden. Deze melding gebeurt tegelijkertijd met
de verzending.
§ 2. De gemeenteraad kan stedenbouwkundige verordeningen vaststellen voor de materie omschreven
in artikel 2.3.1}2[, in artikel 4.2.5 en in artikel 4.4.1,
§ 3, tweede lid]2, voor het gehele grondgebied van
de gemeente of voor een deel waarvan hij de grenzen bepaalt met naleving van de door de Vlaamse
Regering en de provincieraad vastgestelde stedenbouwkundige verordeningen.
Gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen
kunnen de aanvrager van een stedenbouwkundige
vergunning of van een verkavelingsvergunning
technische en financiële lasten opleggen. Alle lasten die in artikel 4.2.20, § 1, eerste tot en met derde
lid, vermeld worden, kunnen door middel van een
gemeentelijke stedenbouwkundige verordening op
algemene wijze opgelegd worden.
Indien de Vlaamse Regering een gewestelijke stedenbouwkundige verordening vaststelt, brengt de
gemeenteraad uit eigen beweging of binnen de termijn die door de Vlaamse Regering wordt opgelegd,
de bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige
verordening(en) in overeenstemming met de voorschriften van de door de Vlaamse Regering vastgestelde stedenbouwkundige verordening(en). Een
gewestelijke stedenbouwkundige verordening kan
worden aangevuld en verder worden uitgevoerd
middels gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen, tenzij de gewestelijke stedenbouwkundige verordening uitdrukkelijk anders bepaalt. In
dat laatste geval kan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening tevens bepalen dat bestaande
gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen
met betrekking tot de geregelde aangelegenheid op
een bepaalde datum ophouden uitwerking te hebben.
Indien de provincieraad een provinciale stedenbouwkundige verordening vaststelt, brengt de ge28
meenteraad uit eigen beweging of binnen de termijn die door de provincieraad wordt opgelegd, de
bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordening(en) in overeenstemming met de voorschriften van de door de provincieraad vastgestelde
stedenbouwkundige verordening(en). Een provinciale stedenbouwkundige verordening kan worden
aangevuld en verder worden uitgevoerd middels
gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen,
tenzij de provinciale stedenbouwkundige verordening uitdrukkelijk anders bepaalt. In dat laatste
geval kan de provinciale stedenbouwkundige verordening tevens bepalen dat bestaande gemeentelijke
stedenbouwkundige verordeningen met betrekking
tot de geregelde aangelegenheid op een bepaalde
datum ophouden uitwerking te hebben.
Het college van burgemeester en schepenen is belast met het opmaken van gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen en neemt de nodige
maatregelen tot opmaak.
Het college van burgemeester en schepenen legt
het ontwerp van stedenbouwkundige verordening
voor advies voor aan }3[het departement]3 en aan
gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening. }3[Het departement]3 geeft bindend advies
over de verenigbaarheid met gewestelijke verordeningen. De adviezen worden binnen dertig dagen
na de ontvangst van het dossier naar het college van
burgemeester en schepenen gestuurd. Wanneer er
geen advies is verleend binnen deze termijn, mag
aan de adviesvereisten worden voorbijgegaan.
De gemeentelijke stedenbouwkundige verordening
wordt samen met het besluit van de gemeenteraad
en het volledige advies van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening onmiddellijk na de
definitieve vaststelling aan de deputatie ter goedkeuring toegezonden bij aangetekende brief of afgegeven tegen ontvangstbewijs.
De deputatie stuurt haar beslissing binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het dossier naar het college van burgemeester en schepenen van de gemeente in kwestie.
Wanneer de verordening niet wordt goedgekeurd,
is het besluit gemotiveerd.
}2. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,
B.S., 9 augustus 2010
}3. – § 2, lid 6, gewijzigd bij art. 30, 2°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
p. 1067
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 2.6.13 volledig vervangen
Art. 2.6.13. § 1. De belastingschuld wordt eisbaar gemaakt door middel van kohieren die worden
vastgesteld op basis van door het departement aangeleverde gegevens en die ten minste volgende elementen omvatten:
1° }1[de identiteit van de belastingplichtige;]1
2° }2[de aanduiding van de belasting;]2
3° }3[het bedrag van de belasting, alsook het aanslagjaar waarop de belasting betrekking heeft;]3
4° }4[het nummer van het kohierartikel;]4
5° }5[de datum van uitvoerbaarverklaring.]5
6° }6[...]6
Het departement verzamelt, ontsluit en beheert
voormelde gegevens in een geoloket planbaten. De
initiërende overheden en de betrokken instanties leveren, elk voor wat hun verantwoordelijkheid betreft, de gegevens digitaal aan overeenkomstig de
technische richtlijnen van het departement.
De kohieren worden door de daartoe door de
Vlaamse Regering gemachtigde ambtenaar uitvoerbaar verklaard, uiterlijk op 31 december van het
jaar, volgend op het kalenderjaar van de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of het bijzonder plan van aanleg dat de bestemmingswijziging omvat die geldt als grondslag van de planbatenheffing.
De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen
omtrent de inhoud en de vormgeving van de kohieren.
§ 2. }7[Het aanslagbiljet vermeldt:
Als de deputatie nalaat een beslissing te nemen binnen de termijn van zestig dagen, kan het college van
burgemeester en schepenen de deputatie rappelleren binnen dertig dagen na het verstrijken van die
termijn. De rappel kan niet worden ingetrokken.
1° de verzendingsdatum;
Indien de deputatie geen beslissing heeft verstuurd
binnen vijfendertig dagen met ingang van de dag
waarop de rappelbrief is verstuurd, wordt de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening geacht te zijn goedgekeurd.
4° het aanslagjaar, zijnde het kalenderjaar waarin
het ruimtelijk uitvoeringsplan of het bijzonder plan
van aanleg, vermeld in artikel 2.6.4, in werking is
getreden;
Het college van burgemeester en schepenen stuurt
een afschrift van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening naar de Vlaamse Regering en
zorgt voor de bekendmaking bij uittreksel van de
goedkeuringsbeslissing van de deputatie en van de
gemeentelijke stedenbouwkundige verordening in
het Belgisch Staatsblad.
6° het te betalen bedrag;
Bij ontstentenis van een beslissing van de deputatie,
in de zin van het negende lid, meldt het college van
burgemeester en schepenen aan de deputatie en
aan de Vlaamse Regering dat de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening voor bekendmaking
bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad werd verzonden. Deze melding gebeurt tegelijkertijd met de verzending.
}1. – § 1, lid 4, gewijzigd bij art. 30, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
2° de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier;
3° het kohierartikel;
5° de grondslag van de belasting;
7° de uiterste betaaldatum;
8° de termijn waarin de belastingschuldige bezwaar
kan indienen, de benaming en het adres van de entiteit van de Vlaamse administratie die bevoegd is
om het bezwaar te ontvangen, en de formaliteiten
die daarbij moeten worden nageleefd;
9° de berekeningswijze van de betalingstermijn.]7
}1. – § 1, lid 1, 1°, vervangen bij art. 32, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014
(art. 107)
}2. – § 1, lid 1, 2°, vervangen bij art. 32, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014
(art. 107)
}3. – § 1, lid 1, 3°, vervangen bij art. 32, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014
(art. 107)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1068
}4. – § 1, lid 1, 4°, vervangen bij art. 32, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014
(art. 107)
}5. – § 1, lid 1, 5°, vervangen bij art. 32, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014
(art. 107)
}6. – § 1, lid 1, 6°, impliciet opgeheven bij art. 32, 1°, Decr. Vl.
Parl. 4 april 2014, B.S., 15 april 2014, inwerkingtreding:
1 januari 2014 (art. 107)
}7. – § 2 vervangen bij art. 32, 2°, Decr. Vl. Parl. 4 april 2014,
B.S., 15 april 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 107)
indienen tegen een aanslag. Hij voegt bij het bezwaarschrift de nodige bewijskrachtige stukken om
zijn bezwaren te staven.
tailleerde bestemming van de verschillende delen
van het grondgebied voor bewoning, nijverheid,
landbouw of enig ander gebruik;
Het bezwaar wordt op straffe van verval ingediend
binnen een termijn van drie maanden }1[vanaf de
derde werkdag volgend op de betekening van het
aanslagbiljet]1.
d) een ruimtelijk uitvoeringsplan, in welk geval het
betrekking heeft op de omschrijving van de bestemming van een gebied overeenkomstig artikel 2.2.2,
§ 1, eerste lid, 2°;
}2[In
2° bouwvolume: het bruto-bouwvolume van een
constructie en haar fysisch aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun vinden bij het hoofdgebouw, zoals een aangebouwde garage, veranda
of berging, gemeten met inbegrip van buitenmuren
en dak, en met uitsluiting van het volume van de gebruikelijke onderkeldering onder het maaiveld;
p. 1067
het geval het aanslagbiljet door middel van
een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, aan de belastingplichtige is bezorgd,
vangt de termijn aan vanaf de verzendingsdatum,
vermeld op het aanslagbiljet.]2
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 2.6.14 volledig vervangen
§ 2. De Vlaamse Belastingdienst bezorgt aan de heffingsplichtige een ontvangstmelding die de datum
van ontvangst van het bezwaar vermeldt.
Art. 2.6.14. § 1. }1[De planbatenheffing is betaalbaar binnen een termijn van:
1° vijftien kalenderdagen vanaf de datum van het
verlijden van de authentieke akte betreffende een
overdracht ten bezwarende titel, door de heffingsplichtige, van enig zakelijk recht met betrekking tot
het perceel;
2° }2[zes maanden na het verlenen, in laatste administratieve aanleg, van een van de volgende vergunningen, voor zover deze vergunning vóór de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of
het bijzonder plan van aanleg niet kon worden verleend:
a) een stedenbouwkundige vergunning voor handelingen, vermeld in artikel 4.2.1, voor zover de
handelingen niet louter betrekking hebben op het
vellen van bomen, afbraakwerken of bodemsaneringswerken;
b) een verkavelingsvergunning.]2
Indien een stedenbouwkundige vergunning of een
verkavelingsvergunning, vermeld in het eerste lid,
2°, uitdrukkelijk melding maakt van verschillende
fasen van een bouw- of verkavelingsproject, wordt
de planbatenheffing gefaseerd betaald overeenkomstig de daartoe door de Vlaamse Regering bepaalde regelen. Binnen een termijn van zes maanden na de aanvang van elke fase wordt de voor die
fase verschuldigde heffing betaald.]1
§ 2. Indien een verrichting, vermeld in § 1, eerste
lid, plaatsvond vóór de verzending van het aanslagbiljet, moet de planbatenheffing betaald worden
binnen een termijn van zes maanden na de verzending van het aanslagbiljet.
§ 3. Indien in de periode tussen de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of het bijzonder plan van aanleg en een verrichting, vermeld
in § 1, eerste lid, een tweede bestemmingswijziging
in werking treedt, wordt de eerste bestemmingswijziging voor de toepassing van deze afdeling geacht
nooit te hebben plaatsgevonden.
}1. – § 1 vervangen bij art. 92 Decr. Vl. Parl. 18 december 2009,
B.S., 30 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010
(art. 154, inleidende zin)
}2. – § 1, lid 1, 2°, vervangen bij art. 33 Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
p. 1067
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 2.6.16 volledig vervangen
Art. 2.6.16. § 1. De heffingsplichtige kan bij de
Vlaamse Belastingdienst een gemotiveerd bezwaar
§ 3. De Vlaamse Belastingdienst kan de heffingsplichtige verzoeken alle stukken voor te leggen of te
verstrekken die nuttig kunnen zijn om over het bezwaar te beslissen.
§ 4. }3[De beslissing wordt schriftelijk meegedeeld
en vermeldt de wijze waarop ertegen in rechte kan
worden getreden. De beslissing is onherroepelijk als
geen vordering is ingesteld bij de rechtbank van eers te aa nl e g b in n e n de t e r m ij n , v e r m e l d i n
artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek.]3
§ 5. }4[Het indienen van een bezwaar, een aanvraag
tot ambtshalve ontheffing, een vordering in rechte
of een verzoek om spreiding van betaling schort de
verplichting tot betaling van de belastingen en toebehoren niet op.]4
§ 6. De Vlaamse Belastingdienst sluit met het departement een protocol over de advisering over de
ruimtelijke aspecten van ingediende bezwaren.
De Vlaamse Regering kan nadere procedurele regelen bepalen betreffende de indiening en behandeling van het bezwaar.
}1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 8 juli 2011,
B.S., 20 juli 2011
}2. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 34, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014
(art. 107)
}3. – § 4 vervangen bij art. 34, 2°, Decr. Vl. Parl. 4 april 2014,
B.S., 15 april 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 107)
}4. – § 5 vervangen bij art. 34, 3°, Decr. Vl. Parl. 4 april 2014,
B.S., 15 april 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 107)
p. 1068
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 4.1.1 volledig vervangen
Art. 4.1.1. Voor de toepassing van deze titel
wordt verstaan onder:
1° bestemmingsvoorschrift: een stedenbouwkundig voorschrift dat is neergelegd in:
a) een gewestplan, in welk geval het betrekking
heeft op de omschrijving van de bestemmingsgebieden, in de zin van artikel 1, § 1, tweede lid, van
het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en gewestplannen;
b) een algemeen plan van aanleg, in welk geval het
betrekking heeft op de omschrijving van de algemene bestemming van de verschillende delen van
het grondgebied voor bewoning, nijverheid, landbouw of enig ander gebruik;
c) een bijzonder plan van aanleg, in welk geval het
betrekking heeft op de omschrijving van de gede-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
3° constructie: een gebouw, een bouwwerk, een
vaste inrichting, een verharding, een publiciteitsinrichting of uithangbord, al dan niet bestaande uit
duurzame materialen, in de grond ingebouwd, aan
de grond bevestigd of op de grond steunend omwille van de stabiliteit, en bestemd om ter plaatse te
blijven staan of liggen, ook al kan het goed uit elkaar genomen worden, verplaatst worden, of is het
goed volledig ondergronds;
4° gebouwencomplex: een functioneel geheel bestaande uit fysiek niet met elkaar verbonden gebouwen;
5° handelingen van algemeen belang: door de
Vlaamse Regering aangewezen handelingen die betrekking hebben op openbare infrastructuur of
openbare wegen, nutsvoorzieningen, infrastructuur op het grondgebied van meerdere gemeenten
of infrastructuur ten behoeve of ten bate van de uitoefening van een openbare dienst;
6° herbouwen: een constructie volledig afbreken, of
méér dan veertig procent van de buitenmuren van
een constructie afbreken, en binnen het bestaande
bouwvolume van de geheel of gedeeltelijk afgebroken constructie een nieuwe constructie bouwen;
7° hoofdzakelijk vergund: een stedenbouwkundige
vergunningstoestand, waarbij geldt dat:
a) bedrijven en hun constructies slechts hoofdzakelijk vergund zijn indien de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke constructies vergund of
vergund geacht zijn, ook wat de functie betreft;
b) overige constructies slechts hoofdzakelijk vergund zijn indien ten minste negentig procent van
het bruto-bouwvolume van de constructie, gemeten met inbegrip van buitenmuren en dak, en met
uitsluiting van het volume van de gebruikelijke onderkeldering onder het maaiveld en van de fysisch
aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch
opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun vinden bij het hoofdgebouw, vergund of vergund geacht is, ook wat de functie betreft;
8° in laatste administratieve aanleg: in de graad van
de vergunningsprocedure waarna geen georganiseerd administratief beroep bij een vergunningverlenend bestuursorgaan meer mogelijk is;
9° onderhoudswerken: werken, andere dan stabiliteitswerken, die het gebruik van een constructie
voor de toekomst ongewijzigd veilig stellen door het
bijwerken, herstellen of vervangen van geërodeerde
of versleten materialen of onderdelen;
10° rechtens toegelaten bewijsmiddelen: de bewijsmiddelen, vermeld in boek III, titel III, hoofdstuk VI
van het Burgerlijk Wetboek;
11° stabiliteitswerken: werken die betrekking hebben op de constructieve elementen van een constructie, zoals:
29
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1070–1071
a) het vervangen van dakgebintes of dragende balken van het dak, met uitzondering van plaatselijke
herstellingen;
b) het geheel of gedeeltelijk herbouwen of vervangen van buitenmuren of dragende binnenmuren,
zelfs met recuperatie van de bestaande stenen;
oog op woningbouw of de oprichting van constructies
die voor bewoning kunnen worden gebruikt. Een voorafgaande verkavelingsvergunning is niet vereist indien
op de kavels één of meer woningen of constructies die
voor bewoning kunnen worden gebruikt, worden opgericht, vooraleer de kavels door middel van een van de genoemde overdrachtsvormen worden aangeboden.
12° verbouwen: aanpassingswerken doorvoeren
binnen het bestaande bouwvolume van een constructie waarvan de buitenmuren voor ten minste
zestig procent behouden worden;
p. 1070–1071
13° vergunning: een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning;
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 4.2.15 – 4.2.17 volledig vervangen
14° verkavelen: een grond vrijwillig verdelen in
twee of meer kavels om ten minste één van deze kavels te verkopen of te verhuren voor méér dan
negen jaar, om er een recht van erfpacht of opstal
op te vestigen, of om één van deze overdrachtsvormen aan te bieden, zelfs onder opschortende voorwaarde, zulks met het oog op woningbouw of de
oprichting van constructies;
15° verkrot: niet voldoend aan de elementaire eisen
van stabiliteit;
16° woning: een goed, vermeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 31°, van de Vlaamse Wooncode;
17° zonevreemde constructie: hetzij een constructie
die niet beantwoordt aan de voor het perceel geldende bestemmingsvoorschriften en die niet gelegen is binnen een niet-vervallen verkaveling, hetzij
een constructie die gelegen is in een reservatiestrook en die niet behoort tot de nutswerken waarvoor de reservatiestrook is afgebakend;
18° zorgwonen: een vorm van wonen waarbij voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
a) in een bestaande woning wordt één ondergeschikte wooneenheid gecreëerd;
b) de ondergeschikte wooneenheid vormt één fysiek geheel met de hoofdwooneenheid;
c) de ondergeschikte wooneenheid, daaronder niet
begrepen de met de hoofdwooneenheid gedeelde
ruimten, maakt ten hoogste één derde uit van het
bouwvolume van de volledige woning;
d) de creatie van de ondergeschikte wooneenheid
gebeurt met het oog op het huisvesten van:
1) hetzij ten hoogste twee }1[personen van 65 jaar
of ouder]1;
2) hetzij ten hoogste twee hulpbehoevende personen, zijnde personen met een handicap, personen
die in aanmerking komen voor een tenlasteneming
door de Vlaamse zorgverzekering, alsmede personen met een nood aan ondersteuning om zich in
het thuismilieu te kunnen handhaven;
e) de eigendom, of ten minste de blote eigendom,
op de hoofd- en de ondergeschikte wooneenheid
berust bij dezelfde titularis of titularissen. {2
}1. – 18°, d), 1), gewijzigd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014,
B.S., 15 april 2014
R 2. – Zie art. 20 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012 houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke
Ordening en wijziging van de regelgeving wat de opheffing van
het agentschap Ruimtelijke Ordening betreft, B.S., 6 juni 2012:
Art. 20. Artikel 4.1.1, 14°, en artikel 4.2.15, § 1, eerste
lid, van dezelfde codex worden uitgelegd als volgt:
Een voorafgaande verkavelingsvergunning is vereist
wanneer een stuk grond vrijwillig wordt verdeeld in
twee of meer kavels om ten minste een van deze onbebouwde kavels te verkopen of te verhuren voor meer dan
negen jaar, om er een recht van erfpacht of opstal op te
vestigen, of om een van deze overdrachtsvormen aan te
bieden, zelfs onder opschortende voorwaarde, met het
30
Art. 4.2.15. § 1. Niemand mag zonder voorafgaande verkavelingsvergunning een stuk grond
verkavelen voor woningbouw of voor het opstellen
van vaste of verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt. }1[...]1
Een verkavelingsvergunning kan worden aangevraagd en verleend voor het verkavelen voor de aanleg en het bebouwen van terreinen voor andere
functies.
§ 2. Een verkavelingsvergunning omvat reglementaire voorschriften aangaande de wijze waarop de
verkaveling ingericht wordt en de kavels bebouwd
kunnen worden.
}2[...]2
}3[§ 3. De verkavelaar zorgt ervoor dat de in de ver-
kaveling opgenomen loten kunnen aansluiten op
alle voorzieningen van openbaar nut die vereist
worden door het vergunningverlenende bestuursorgaan. In voorkomend geval bepaalt de verkavelingsvergunning op welke wijze in de nodige infrastructuur voor de nutsvoorzieningen wordt voorzien.]3 {4
}1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,
B.S., 9 augustus 2010
}2. – § 2, lid 2, opgeheven bij art. 39, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
}3. – § 3 toegevoegd bij art. 39, 2°, Decr. Vl. Parl. 4 april 2014,
B.S., 15 april 2014, inwerkingtreding: Alleen van toepassing op
aanvragen die worden ingediend na de datum van inwerkingtreding van dit decreet (art. 110)
R 4. – Zie art. 20 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012 houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke
Ordening en wijziging van de regelgeving wat de opheffing van
het agentschap Ruimtelijke Ordening betreft, B.S., 6 juni 2012:
gemeester en schepenen, waaruit blijkt dat, voor de
volledige verkaveling of voor de betrokken verkavelingsfase, het geheel van de lasten uitgevoerd is of
gewaarborgd is door:
1° de storting van een afdoende financiële waarborg;
2° een door een bankinstelling op onherroepelijke
wijze verleende afdoende financiële waarborg.
Het attest, vermeld in het eerste lid, kan worden afgeleverd indien de vergunninghouder deels zelf de
lasten heeft uitgevoerd, deels de nodige waarborgen heeft gegeven.
}1. – § 1, lid 2, opgeheven bij art. 40 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014,
B.S., 15 april 2014
Art. 4.2.17. § 1. Een verkavelingsvergunning
geldt als stedenbouwkundige vergunning voor wat
betreft alle in de verkavelingsvergunning opgenomen handelingen die de verkaveling bouwrijp maken, zoals in het bijzonder:
1° de aanleg van nieuwe verkeerswegen, of de tracéwijziging, verbreding of opheffing daarvan;
2° het wijzigen van het reliëf van de bodem;
3° het ontbossen, }1[onverminderd artikel 90bis
van het Bosdecreet van 13 juni 1990;]1
4° het afbreken van constructies.
Het eerste lid geldt voor zover de aanvraag voor de
verkavelingsvergunning ook voor wat betreft de
handelingen die het voorwerp uitmaken van de stedenbouwkundige vergunningsplicht voldoet aan
de vereisten inzake ontvankelijkheid en volledigheid.
De gelijkstelling met een stedenbouwkundige vergunning geldt niet voor inrichtingen die onderworpen zijn aan de milieuvergunningsplicht of de meldingsplicht, vermeld in het decreet van 28 juni
1985 betreffende de milieuvergunning.
§ 2. }2[...]2
}1. – § 1, lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,
B.S., 9 augustus 2010
}2. – § 2 opgeheven bij art. 41 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
p. 1071
Art. 20. Artikel 4.1.1, 14°, en artikel 4.2.15, § 1, eerste
lid, van dezelfde codex worden uitgelegd als volgt:
Een voorafgaande verkavelingsvergunning is vereist
wanneer een stuk grond vrijwillig wordt verdeeld in
twee of meer kavels om ten minste een van deze onbebouwde kavels te verkopen of te verhuren voor meer dan
negen jaar, om er een recht van erfpacht of opstal op te
vestigen, of om een van deze overdrachtsvormen aan te
bieden, zelfs onder opschortende voorwaarde, met het
oog op woningbouw of de oprichting van constructies
die voor bewoning kunnen worden gebruikt. Een voorafgaande verkavelingsvergunning is niet vereist indien
op de kavels één of meer woningen of constructies die
voor bewoning kunnen worden gebruikt, worden opgericht, vooraleer de kavels door middel van een van de genoemde overdrachtsvormen worden aangeboden.
Art. 4.2.16. § 1. Een kavel uit een vergunde verkaveling of verkavelingsfase kan enkel verkocht
worden, verhuurd worden voor méér dan negen
jaar, of bezwaard worden met een recht van erfpacht of opstal, nadat de verkavelingsakte door de
instrumenterende ambtenaar is verleden.
}1[...]1
§ 2. De verkavelingsakte wordt eerst verleden na
overlegging van een attest van het college van bur-
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 4.2.20 volledig vervangen
Art. 4.2.20. § 1. Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan aan een vergunning lasten verbinden. Deze lasten vinden hun oorsprong in het
voordeel dat de begunstigde van de vergunning uit
die vergunning haalt, en in de bijkomende taken die
de overheid door de uitvoering van de vergunning
op zich dient te nemen.
Buiten het voorzien in de nodige financiële waarborgen, kunnen lasten ondermeer betrekking hebben op:
1° de verwezenlijking of de renovatie van wegen,
groene ruimten, ruimten voor openbaar nut, openbare gebouwen, nutsvoorzieningen of woningen,
op kosten van de vergunninghouder. }1[Vooraleer
lasten op te leggen met betrekking tot nutsvoorzieningen worden de nutsmaatschappijen die actief
zijn in de gemeente waarin het voorwerp van de
vergunning gelegen is, door het vergunningverlenende bestuursorgaan om advies verzocht. Hierbij
wordt gestreefd naar het gelijktijdig aanleggen van
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1072
p. 1072
nutsvoorzieningen, waardoor de hinder ten gevolge
van deze aanleg maximaal wordt vermeden]1;
2° de bewerkstelliging van een vermenging van kavels die tegemoetkomen aan de behoeften van diverse maatschappelijke groepen op grond van de
grootte van de kavels, respectievelijk de typologie,
de kwaliteit, de vloeroppervlakte, het volume of de
lokalenindeling van de daarop op te richten woningen of op te stellen vaste of verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt.
Lasten kunnen ook inhouden dat, wanneer de werken zijn begonnen, aan de overheid gratis, vrij en
onbelast de eigendom wordt overgedragen van de
in de vergunningsaanvraag vermelde openbare wegen, groene of verharde ruimten, openbare gebouwen, nutsvoorzieningen, of de gronden waarop die
worden of zullen worden aangelegd.
Indien voldaan is aan de uitsluitende voorwaarden,
vermeld in }2[...]2 artikel 4.2.5, van het decreet van
27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, verbindt het vergunningverlenende bestuursorgaan van rechtswege een last aan de vergunning
met het oog op de verwezenlijking van }2[...]2 een
bescheiden woonaanbod.
Indien de uitvoering van diverse lasten financieel
moet worden gewaarborgd, dan hanteert het bestuur één waarborg voor de totaliteit van de betrokken lasten, waarbij aangegeven wordt welk waarborggedeelte betrekking heeft op elk van de lasten
afzonderlijk.
§ 2. Lasten zijn redelijk in verhouding tot de vergunde handelingen.
Zij kunnen worden verwezenlijkt door enig toedoen
van de aanvrager.
§ 3. Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan
een gefaseerde uitvoering van de lasten voorschrijven.
§ 4. Indien een last, vermeld in § 1, }3[tweede, derde
en vierde lid,]3 niet is uitgevoerd binnen de daartoe
gestelde termijn en niet of onvoldoende gedekt is
door een financiële waarborg, kan de schuldeiser
van de last per beveiligde zending een beslissing tot
toepassing van bestuursdwang betekenen aan de
schuldenaar van de last. De beslissing vermeldt dat
de toepassing van bestuursdwang op kosten van de
schuldenaar van de last plaatsvindt. In de beslissing
wordt een termijn gesteld waarbinnen de schuldenaar van de last de tenuitvoerlegging kan voorkomen door de last alsnog uit te voeren. Indien niet tot
tijdige uitvoering wordt overgegaan, kan de schuldeiser van de last ambtshalve in de uitvoering van de
lasten voorzien. De schuldenaar van de last is verplicht alle uitvoeringskosten te vergoeden, op voorlegging van een staat, opgesteld door de schuldeiser
van de last.
}1. – § 1, lid 2, 1°, aangevuld bij art. 42, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
}2. – § 1, lid 4, gewijzigd bij art. 42, 2°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
}3. – § 4 gewijzigd bij art. 51 Decr. Vl. Parl. 23 december 2011,
B.S., 27 januari 2012
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 4.2.25 en onderafd. 5 en historiek
invoegen
}1[Onderafdeling 5
Zaak van de wegen]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 43 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014,
B.S., 15 april 2014
}1[Art.
4.2.25. Als de vergunningsaanvraag we-
geniswerken omvat waarover de gemeenteraad beslissingsbevoegdheid heeft, en het vergunningverlenende bestuursorgaan oordeelt dat de vergunning kan worden verleend, neemt de gemeenteraad
een beslissing over de zaak van de wegen, alvorens
het vergunningverlenende bestuursorgaan een beslissing neemt over de vergunningsaanvraag.
Als de gemeenteraad beslissingsbevoegdheid had,
maar geen beslissing heeft genomen over de zaak
van de wegen, roept de provinciegouverneur op
verzoek van de deputatie of de Vlaamse Regering,
de gemeenteraad samen. De gemeenteraad neemt
een beslissing over de zaak van de wegen en deelt
die beslissing mee binnen een termijn van zestig
dagen vanaf de samenroeping door de provinciegouverneur.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 44 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
p. 1072
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 4.3.1 volledig vervangen
Art. 4.3.1. § 1. Een vergunning wordt geweigerd:
1° indien het aangevraagde onverenigbaar is met:
a) stedenbouwkundige voorschriften of verkavelingsvoorschriften, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken;
b) een goede ruimtelijke ordening;
2° indien de weigering genoodzaakt wordt door de
decretale beoordelingselementen, vermeld in
afdeling 2;
3° indien het aangevraagde onverenigbaar is met
normen en percentages betreffende de verwezenlijking van een }1[...]1 bescheiden woonaanbod, vastgesteld bij of krachtens het decreet van 27 maart
2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;
4° in de gevallen waarin overeenkomstig artikel 8,
§ 1, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het
integraal waterbeleid geen vergunning kan worden
afgeleverd.
In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°,
kan het vergunningverlenende bestuursorgaan de
vergunning toch afleveren, wanneer het van oordeel is dat de overeenstemming van het aangevraagde met het recht en de goede ruimtelijke ordening gewaarborgd kan worden door het opleggen
van voorwaarden, met inbegrip van het opleggen
van een beperkte aanpassing van de ter beoordeling voorgelegde plannen. Die voorwaarden kunnen niet dienen om de leemten van een onvolledige
of vage aanvraag op te vangen. }2[...]2..]3.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
}4[Een aanpassing van de plannen, zoals vermeld in
het tweede lid, is slechts mogelijk wanneer aan de
volgende voorwaarden is voldaan:
1° de wijzigingen doen geen afbreuk aan de bescherming van de mens of het milieu of de goede
ruimtelijke ordening;
2° de wijzigingen komen tegemoet aan de adviezen
of aan de standpunten, opmerkingen en bezwaren
die tijdens het openbaar onderzoek zijn ingediend
of hebben betrekking op kennelijk bijkomstige zaken;
3° de wijzigingen brengen kennelijk geen schending van de rechten van derden met zich mee.]4
§ 2. De overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld met inachtneming
van volgende beginselen:
1° het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijk
of relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben op de
functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de
schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodemreliëf, en op hinderaspecten,
gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de
doelstellingen van artikel 1.1.4;
2° het vergunningverlenende bestuursorgaan
houdt bij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand,
doch het kan ook beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunten, vermeld in 1°, in rekening brengen;
3° indien het aangevraagde gelegen is in een gebied
dat geordend wordt door een ruimtelijk uitvoeringsplan, een gemeentelijk plan van aanleg of een
verkavelingsvergunning waarvan niet op geldige
wijze afgeweken wordt, en in zoverre dat plan of die
vergunning voorschriften bevat die de aandachtspunten, vermeld in 1°, behandelen en regelen, worden deze voorschriften geacht de criteria van een
goede ruimtelijke ordening weer te geven.
De Vlaamse Regering kan, thematisch of gebiedsspecifiek, integrale ruimtelijke voorwaarden bepalen, ter beoordeling van de inpassing van welbepaalde handelingstypes, of van handelingen in specifieke gebieden, in een goede ruimtelijke ordening,
onverminderd strengere planologische voorschriften of verkavelingsvoorschriften.
§ 3. Indien het aangevraagde getoetst dient te worden aan de vijfentwintigprocentsnorm in de zin van
artikel 4.1.7 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, gebeurt deze
toetsing met inachtneming van het krachtens voormeld artikel vastgesteld actieprogramma.
§ 4. Ontbossen in de zin van artikel 4, 15°, van het
bosdecreet van 13 juni 1990 is verboden, tenzij
daartoe een stedenbouwkundige vergunning of een
verkavelingsvergunning in de zin van artikel 4.2.17,
§ 1, eerste lid, 3°, afgegeven wordt }5[met inachtneming van de bepalingen van artikel 90bis van het
Bosdecreet van 13 juni 1990]5.
}6[...]6
}7[...]7
}8[...]8
F 1. – § 1, lid 1, 3°, gewijzigd (vernietigd) bij arrest
nr. 145/2013 Grondwettelijk Hof 7 november 2013, B.S.,
10 februari 2014
}2. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 45, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
}3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,
B.S., 9 augustus 2010
31
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1073
}4. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 45, 2°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
}5. – § 4, lid 1, aangevuld bij art. 12, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli
2010, B.S., 9 augustus 2010
}6. – § 4, lid 2, opgeheven bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli
2010, B.S., 9 augustus 2010
}7. – § 4, lid 3, opgeheven bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli
2010, B.S., 9 augustus 2010
}8. – § 4, lid 4, opgeheven bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli
2010, B.S., 9 augustus 2010
F 2. – § 2 vernietigd bij arrest nr. 145/2013 Grondwettelijk
Hof 7 november 2013, B.S., 10 februari 2014
p. 1076–1077
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 4.6.4 volledig vervangen
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 4.4.11 volledig vervangen
Art. 4.6.4. § 1. Een verkavelingsvergunning,
waarbij geen nieuwe wegen worden aangelegd, of
het tracé van bestaande gemeentewegen niet moet
worden gewijzigd, verbreed of opgeheven, vervalt
van rechtswege wanneer:
Art. 4.4.11. Bij de afgifte van een vergunning op
grond van deze afdeling geldt de toetsing aan de
goede ruimtelijke ordening, vermeld in
artikel 4.3.1, § 1, eerste lid, 1°, onverkort. }1[...]1
1° binnen een termijn van vijf jaar na de afgifte van
de vergunning in laatste administratieve aanleg
niet is overgegaan tot registratie van de verkoop, de
verhuring voor meer dan negen jaar, of de vestiging
van erfpacht of opstalrecht ten aanzien van ten
minste één derde van de kavels;
p. 1073
}1. – Gewijzigd bij art. 50 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
p. 1076
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 4.6.2 volledig vervangen
Art. 4.6.2. § 1. Een stedenbouwkundige vergunning voor onbepaalde duur vervalt van rechtswege
in elk van de volgende gevallen:
1° de verwezenlijking van de stedenbouwkundige
vergunning wordt niet binnen twee jaar na de afgifte van de vergunning in laatste administratieve
aanleg gestart;
2° de werken worden gedurende meer dan twee
jaar onderbroken;
3° de vergunde gebouwen zijn niet winddicht binnen drie jaar na de aanvang van de werken.
De termijnen van twee of drie jaar, vermeld in het
eerste lid, worden geschorst zolang een beroep tot
vernietiging van de stedenbouwkundige vergunning aanhangig is bij de }1[Raad voor Vergunningsbetwistingen] 1, behoudens indien de vergunde
handelingen in strijd zijn met een vóór de definitieve uitspraak van de Raad van kracht geworden
ruimtelijk uitvoeringsplan. In dat laatste geval blijft
het eventuele recht op planschade desalniettemin
behouden.
Indien de stedenbouwkundige vergunning voor onbepaalde duur uitdrukkelijk melding maakt van de
verschillende fasen van het bouwproject, worden
de termijnen van twee of drie jaar, vermeld in het
eerste lid, gerekend per fase. Voor de tweede en volgende fasen worden de termijnen van verval dientengevolge gerekend vanaf de aanvangsdatum van
de betrokken fase.
§ 2. }2[...]2
§ 3. Het verval van een stedenbouwkundige vergunning voor onbepaalde duur geldt slechts ten
aanzien van het niet afgewerkte gedeelte van een
bouwproject. Een gedeelte is eerst afgewerkt indien
het, desgevallend na sloping van de niet afgewerkte
gedeelten, kan worden beschouwd als een afzonderlijke constructie die voldoet aan de bouwfysische vereisten.
}1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S.,
24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60,
1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
32
2° binnen een termijn van tien jaar na de afgifte van
de vergunning in laatste administratieve aanleg
niet is overgegaan tot dergelijke registratie ten aanzien van ten minste twee derde van de kavels.
Voor de toepassing van het eerste lid:
1° wordt met verkoop gelijkgesteld: de nalatenschapsverdeling en de schenking, met dien verstande dat slechts één kavel per deelgenoot of begunstigde in aanmerking komt;
2° komt de verkoop van de verkaveling in haar geheel niet in aanmerking;
3° komt alleen de huur die erop gericht is de huurder te laten bouwen op het gehuurde goed in aanmerking.
}1[Voor
de toepassing van het eerste lid wordt tijdige bebouwing door de verkavelaar conform de
verkavelingsvergunning, met verkoop gelijkgesteld.]1
§ 2. Een verkavelingsvergunning waarbij nieuwe
wegen worden aangelegd, of waarbij het tracé van
bestaande gemeentewegen gewijzigd, verbreed of
opgeheven wordt, vervalt van rechtswege wanneer:
1° binnen een termijn van vijf jaar na de afgifte van
de vergunning in laatste administratieve aanleg
niet is overgegaan tot de oplevering van de onmiddellijk uit te voeren lasten of tot het verschaffen van
waarborgen betreffende de uitvoering van deze lasten op de wijze, vermeld in artikel 4.2.20, § 1;
2° binnen een termijn van tien jaar na de afgifte van
de vergunning in laatste aanleg niet is overgegaan
tot registratie van de in § 1 vermelde rechtshandelingen ten aanzien van ten minste één derde van de
kavels;
3° binnen een termijn van vijftien jaar na de afgifte
van de vergunning in laatste aanleg niet is overgegaan tot registratie van de in § 1 vermelde rechtshandelingen ten aanzien van ten minste twee derde
van de kavels.
}2[Voor
de toepassing van het eerste lid wordt tijdige bebouwing door de verkavelaar conform de
verkavelingsvergunning, met verkoop gelijkgesteld.]2
§ 3. }3[...]3
§ 4. Indien de verkavelingsvergunning uitdrukkelijk
melding maakt van de verschillende fasen van het
verkavelingsproject, worden de termijnen van verval, vermeld in § 1, § 2 en § 3, gerekend per fase.
Voor de tweede en volgende fasen worden de ter-
mijnen van verval dientengevolge gerekend vanaf
de aanvangsdatum van de betrokken fase.
§ 5. Het verval, vermeld in § 1 en § 2, 2° en 3°, en
§ 3, geldt slechts ten aanzien van het niet bebouwde, verkochte, verhuurde of aan een erfpacht
of opstalrecht onderworpen gedeelte van de verkaveling.
§ 6. Onverminderd § 5, kan het verval van rechtswege niet worden tegengesteld aan personen die
zich op de verkavelingsvergunning beroepen, indien zij kunnen aantonen dat de overheid, na het
verval, en ten aanzien van één of meer van hun kavels binnen de verkaveling, wijzigingen aan de verkavelingsvergunning heeft toegestaan, of stedenbouwkundige of bouwvergunningen of stedenbouwkundige attesten heeft verleend, in zoverre
deze door de hogere overheid of de rechter niet onrechtmatig werden bevonden.
§ 7. De Vlaamse Regering kan maatregelen treffen
aangaande de kennisgeving van het verval van
rechtswege.
}4[§ 8. De
termijnen, vermeld in §§ 1 en 2, worden
geschorst zolang een beroep tot vernietiging van de
verkavelingsvergunning aanhangig is bij de Raad
voor Vergunningsbetwistingen, behoudens indien
de verkaveling in strijd is met een vóór de datum
van de definitieve uitspraak van de raad van kracht
geworden ruimtelijk uitvoeringsplan. In dat laatste
geval blijft het eventuele recht op planschade desalniettemin behouden.]4
}1. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 19, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli
2010, B.S., 9 augustus 2010
}2. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 19, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli
2010, B.S., 9 augustus 2010
F 3. – § 3 vernietigd bij arrest nr. 145/2013 Grondwettelijk
Hof 7 november 2013, B.S., 10 februari 2014
}4. – § 8 toegevoegd bij art. 52 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
p. 1077
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 4.6.6 – 4.6.7 volledig vervangen
Art. 4.6.6. § 1. Een niet-vervallen verkavelingsvergunning kan, voor wat het niet-vervallen gedeelte betreft, worden herzien of opgeheven op initiatief van het college van burgemeester en schepenen, na verloop van vijftien jaar na de afgifte van de
verkavelingsvergunning in laatste administratieve
aanleg.
§ 2. Het college van burgemeester en schepenen
plakt het voornemen om de herziening of de opheffing aan te vragen aan op de plaats waarop de verkavelingsvergunning betrekking heeft.
Het college van burgemeester en schepenen brengt
alle eigenaars van de kavels per beveiligde zending
op de hoogte van het voornemen om de herziening
of de opheffing aan te vragen. De kennisgeving vermeldt dat }1[schriftelijke of digitale bezwaren]1
kunnen worden ingediend bij het college van burgemeester en schepenen binnen een vervaltermijn
van dertig dagen, die ingaat vanaf de datum van betekening. Indien de aanvraag onderworpen is aan
een openbaar onderzoek, vermeldt de kennisgeving
echter de aanvangsdatum en de sluitingsdatum van
het openbaar onderzoek.
§ 3. De procedurevoorschriften die van toepassing
zijn op het verkrijgen van een verkavelingsvergunning, zijn eveneens van toepassing op de herziening
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1085
of de opheffing van een verkavelingsvergunning.
}2[...]2
§ 4. De herziening of opheffing wordt geweigerd als
de eigenaars van meer dan één vierde van de in de
oorspronkelijke vergunning toegestane kavels een
ontvankelijk, gegrond en op ruimtelijke motieven
gebaseerd }3[...]3 bezwaar hebben ingediend.
§ 5. De gewestelijke overheid die zich uitspreekt
over de aanvraag kan de schorsing gelasten van de
verkoop of van de verhuring voor meer dan negen
jaar en van de vestiging van een erfpacht of opstalrecht op het geheel of een gedeelte van de verkaveling.
§ 6. De Vlaamse Regering kan nadere procedurele
regelen bepalen voor de toepassing van dit artikel.
}1. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 53, 1°, Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
}2. – § 3 gewijzigd bij art. 53, 2°, Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
}3. – § 4 gewijzigd bij art. 53, 3°, Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
Art. 4.6.7. § 1. De eigenaar van een in een nietvervallen verkavelingsvergunning begrepen kavel
kan een wijziging van de verkavelingsvergunning
aanvragen voor het deel dat hij in eigendom heeft.
Alvorens zijn aanvraag in te dienen, verstuurt de eigenaar per beveiligde zending een afschrift van de
aanvraag aan alle eigenaars van een kavel die de
aanvraag niet medeondertekend hebben. De bewijzen van deze beveiligde zendingen worden op
straffe van onontvankelijkheid bij het aanvraagdossier gevoegd.
De aanvraag doorloopt dezelfde procedure als een
verkavelingsaanvraag, met dien verstande dat de
aanvraag nimmer aan een openbaar onderzoek
moet worden onderworpen.
§ 2. De wijziging van de verkavelingsvergunning
moet worden geweigerd als de eigenaars van meer
dan de helft van de in de oorspronkelijke vergunning toegestane kavels een ontvankelijk, gegrond
en op ruimtelijke motieven gebaseerd }1[bezwaar
per beveiligde zending]1 indienen bij het college
van burgemeester en schepenen. Dat bezwaar moet
worden ingediend binnen een vervaltermijn van
dertig dagen, die ingaat vanaf de datum van overmaken van de beveiligde zending, vermeld in § 1,
tweede lid.
}1. – § 2 gewijzigd bij art. 54 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
p. 1079
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 4.8.11 volledig vervangen
Art. 4.8.11. }1[§ 1. De beroepen bij de Raad kunnen door de volgende belanghebbenden worden
ingesteld:
1° de aanvrager van de vergunning of van het asbuiltattest, respectievelijk de persoon die beschikt
over zakelijke of persoonlijke rechten ten aanzien
van een constructie die het voorwerp uitmaakt van
een registratiebeslissing, of die deze constructie feitelijk gebruikt;
2° de bij het dossier betrokken vergunningverlenende bestuursorganen;
3° elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die
rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen
kan ondervinden als gevolg van de vergunnings-,
validerings- of registratiebeslissing;
4° procesbekwame verenigingen die optreden namens een groep wiens collectieve belangen door de
vergunnings-, validerings- of registratiebeslissing
zijn bedreigd of geschaad, voor zover zij beschikken
over een duurzame en effectieve werking overeenkomstig de statuten;
worden beschouwd als een bestuursdocument, vermeld in artikel 3, 4°, van het decreet van 26 maart
2004 betreffende de openbaarheid van bestuur.
5° de leidend ambtenaar van het departement of,
bij afwezigheid, diens gemachtigde voor vergunningen die afgegeven zijn binnen de reguliere procedure, behalve in de gevallen, vermeld in
artikel 4.7.19, § 1, derde lid;
Onverminderd hoofdstuk II, afdeling IV, van voormeld decreet van 26 maart 2004 krijgen de ambtenaren van ruimtelijke ordening, vermeld in
}1[artikel 1.4.3 en]1 1.4.4, op eerste verzoek, onmiddellijk een kosteloos uittreksel.
6° de leidend ambtenaar of, bij afwezigheid, diens
gemachtigde van het departement of agentschap
waartoe de adviserende instantie behoort, aangewezen krachtens artikel 4.7.16, § 1, eerste lid, respectievelijk artikel 4.7.26, § 4, 2°, op voorwaarde
dat die instantie tijdig advies heeft verstrekt of ten
onrechte niet om advies werd verzocht;
}2[7° het
college van burgemeester en schepenen
voor vergunningen, afgegeven binnen de bijzondere procedure, op voorwaarde dat het tijdig advies
heeft verstrekt krachtens artikel 4.7.26, § 4, eerste
lid, 2°, of ten onrechte niet om advies werd verzocht.]2
De belanghebbende aan wie kan worden verweten
dat hij een voor hem nadelige vergunningsbeslissing niet heeft bestreden door middel van het daartoe openstaande georganiseerd administratief beroep bij de deputatie, wordt geacht te hebben verzaakt aan zijn recht om zich tot de Raad te wenden.
§ 2. De beroepen worden ingesteld binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat als
volgt:
1° wat betreft vergunningsbeslissingen:
a) hetzij de dag na de betekening, wanneer een dergelijke betekening vereist is;
b) hetzij de dag na de startdatum van de aanplakking, in alle andere gevallen;
2° wat betreft valideringsbeslissingen:
a) hetzij de dag na de betekening, wanneer een dergelijke betekening vereist is;
b) hetzij de dag na de opname in het vergunningenregister, in alle andere gevallen;
3° wat betreft registratiebeslissingen:
a) hetzij de dag na de betekening, wanneer een dergelijke betekening vereist is;
b) hetzij de dag na de opname van de constructie in
het vergunningenregister, in alle andere gevallen.
Beide registers zijn toegankelijk voor het publiek in
het gemeentehuis.
}1. – Lid 3 gewijzigd bij art. 64 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
p. 1085
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 5.3.1 – 5.3.2 volledig vervangen
Art. 5.3.1. § 1. Het stedenbouwkundig attest
geeft op basis van een plan aan of een overwogen
project in redelijkheid de toets aan de stedenbouwkundige voorschriften, de eventuele verkavelingsvoorschriften en een goede ruimtelijke ordening zal
kunnen doorstaan. Het wordt afgeleverd door het
college van burgemeester en schepenen of, in de gevallen, vermeld in artikel 4.7.1, § 1, 2°, door de
Vlaamse Regering}1[...]1 of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar.
Het stedenbouwkundig attest kan niet leiden tot de
vrijstelling van een vergunningsaanvraag.
§ 2. De bevindingen van het stedenbouwkundig attest kunnen bij het beslissende onderzoek over een
aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of
een verkavelingsvergunning niet worden gewijzigd
of tegengesproken, voor zover:
1° in de periode van gelding van het stedenbouwkundig attest geen sprake is van substantiële wijzigingen aan het betrokken terrein of wijzigingen van
de stedenbouwkundige voorschriften of de eventuele verkavelingsvoorschriften;
2° de verplicht in te winnen adviezen of de tijdens
het eventuele openbaar onderzoek geformuleerde
bezwaren en opmerkingen geen feiten of overwegingen aan het licht brengen waarmee bij de opmaak van het stedenbouwkundig attest geen rekening werd gehouden;
3° het stedenbouwkundig attest niet is aangetast
door manifeste materiële fouten.
§ 3. De beroepen worden ingesteld bij wijze van verzoekschrift.
§ 3. Het stedenbouwkundig attest blijft geldig gedurende twee jaar vanaf het ogenblik van de uitreiking
ervan.
De Vlaamse Regering bepaalt de vormvereisten
waaraan het verzoekschrift moet beantwoorden. Zij
bepaalt welke stukken bij het verzoekschrift gevoegd moeten worden.]1
§ 4. De Vlaamse Regering kan nadere formele en
procedurele regelen bepalen voor de toepassing
van dit artikel.
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S.,
24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60,
1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
}2. – § 1, lid 1, 7°, ingevoegd bij art. 63 Decr. Vl. Parl. 4 april
2014, B.S., 15 april 2014
p. 1084
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 5.1.6 volledig vervangen
Art. 5.1.6. Het plannenregister, het vergunningenregister en de inhouden van beide registers,
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
}1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 65 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014,
B.S., 15 april 2014
Art. 5.3.2. § 1. Personen die instaan voor de ontwikkeling en verwezenlijking van belangrijke
bouw- of verkavelingsprojecten kunnen, eens een
realistische projectstudie voorhanden is, verzoeken
om een projectvergadering met het bevoegde vergunningverlenende bestuursorgaan en de adviesverlenende instanties, aangewezen krachtens
artikel 4.7.16, § 1, eerste lid, respectievelijk
artikel 4.7.26, § 4, 2°. Indien de vergunningsaanvraag ingediend zal worden bij het college van burgemeester en schepenen van een niet-ontvoogde
gemeente, wordt ook }1[het departement]1 bij de
projectvergadering betrokken. De projectvergade33
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1086
ring beoogt de procedurele afstemming tussen de
betrokken organen en instanties, de bespreking van
de eventueel nodig of nuttig geachte projectbijsturingen en de eventuele toepassing van artikel 5.3.1.
In het geval het project zal leiden tot een aanvraag
voor zowel een stedenbouwkundige vergunning als
een milieuvergunning, dan worden bij de projectvergadering tevens volgende instanties betrokken:
1° het bestuursorgaan dat bevoegd is voor het verlenen van de milieuvergunning;
2° de in het kader van de milieuvergunningsaanvraag adviesverlenende instanties.
§ 2. Het verzoek tot organisatie van een projectvergadering kan niet worden geweigerd.
§ 3. De Vlaamse Regering omschrijft de projecten
die als belangrijke bouw- of verkavelingsprojecten
in de zin van § 1, eerste lid, moeten worden beschouwd.
Zij kan tevens nadere materiële, methodologische
en procedurele regelen bepalen voor de toepassing
van dit artikel.
}1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 66 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014,
B.S., 15 april 2014
p. 1086
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 5.4.2 volledig vervangen
Art. 5.4.2. De voor de planopmaak bevoegde bestuursniveaus onderzoeken of planologische oplossingen kunnen worden geboden voor bestaande
knelpunten op het vlak van de ruimtelijke inplanting en de permanente bewoning van weekendverblijven. Deze onderzoeken worden uiterlijk op
30 april 2012 afgerond. De ruimtelijke uitvoeringsplannen die gevolg geven aan het door deze onderzoeken vooropgestelde oplossingskader, worden uiterlijk op 30 april 2015 definitief vastgesteld.
Planologische omzettingen van op het ogenblik van
de voorlopige vaststelling van het bestemmingsplan bestaande en al dan niet permanent bewoonde weekendverblijven naar een zone waar
permanent verblijf toegelaten is, worden niet aangerekend op de gemeentelijke woonquota, zoals bepaald door het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen.
Zij worden evenmin meegerekend in de berekening
van de woonbehoeften in het kader van de structuurplanning.
wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch
Staatsblad.
Bij uitzondering kan de Vlaamse Regering bij de
vaststelling, genoemd in het eerste lid, beslissen dat
een gemeente die beschikt over een goedgekeurd
gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en een gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, en
welke gemeente in ruime mate, maar niet volledig,
voldoet aan de voorwaarden inzake een conform
verklaard plannenregister, een vastgesteld vergunningenregister en een register van de onbebouwde
percelen, geacht wordt te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in de eerste zin van het eerste lid. Die
beslissing geldt als vaststelling in de zin van het eerste lid, en wordt eveneens bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De Vlaamse Regering kan bij die beslissing een termijn opleggen
waarbinnen de gemeente volledig dient te voldoen
aan de voorwaarden. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor de beoordeling van de voorwaarden die in aanmerking komen voor de toepassing van dit lid.
§ 2. Indien in een gezamenlijk ruimtelijk structuurplan, vermeld in artikel 2.1.1, derde lid, bindende
bepalingen zijn opgenomen, worden voor de toepassing van § 1, eerste lid, alle gemeenten die ressorteren onder dat gezamenlijk ruimtelijk structuurplan geacht te beschikken over een bindend gedeelte.
§ 3. Vóór het einde van het vijfde jaar na 1 mei 2000
stelt de Vlaamse Regering vast welke gemeenten
niet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in § 1.
De Vlaamse Regering kan op grond van die vaststelling de nodige initiatieven nemen om te verzekeren
dat die gemeenten binnen een termijn van zeven
jaar na 1 mei 2000 voldoen aan de voorwaarden,
vermeld in § 1.
§ 4. Wanneer een gemeente, nadat voldaan is aan
de voorwaarden, vermeld in § 1, niet langer deze
voorwaarden blijft vervullen, of de registers niet bijhoudt zoals in deze codex voorzien, of wanneer de
stedenbouwkundige of verkavelingsvergunningen
die worden verleend door het college van burgemeester en schepenen aanleiding geven tot het inwilligen van een beroep voor een significant aandeel van de afgeleverde vergunningen, of wanneer
de gemeente op enige andere wijze blijk geeft van
onbehoorlijk bestuur in het kader van de taken die
haar krachtens deze codex worden opgedragen,
dan wordt dit op voorstel van }1[het departement]1
vastgesteld door de Vlaamse Regering. Deze vaststelling wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het
Belgisch Staatsblad.
}1. – § 4 gewijzigd bij art. 69 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
}1[...]1
}1. – Lid 3 opgeheven bij art. 67 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
p. 1093–1094
p. 1092
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 7.2.1 volledig vervangen
Art. 7.2.1. § 1. Wanneer een gemeente beschikt
over een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk
structuurplan waarin zowel een bindend, een richtinggevend als een informatief gedeelte zijn opgenomen, een gemeentelijke stedenbouwkundige
ambtenaar, een conform verklaard plannenregister,
een vastgesteld vergunningenregister en een register van de onbebouwde percelen, wordt dit vastgesteld door de Vlaamse Regering. Die vaststelling
34
departement]1 neemt een beslissing over dit deel
van het vergunningenregister binnen zestig dagen
nadat de gemeente hem daarom verzocht heeft.
In elke gemeente wordt een bericht aangeplakt dat
de eigenaars van een niet-bebouwde kavel of meerdere niet-bebouwde kavels in vergunde niet-vervallen verkavelingen die dateren van vóór
22 december 1970, oproept om zich te melden bij
het college van burgemeester en schepenen. De
Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen
om te zorgen voor de onmiddellijke aanplakking na
de inwerkingtreding van het decreet van 18 mei
1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke
ordening op 1 mei 2000 en voor een bericht in ten
minste drie dagbladen die in het Vlaamse Gewest
worden verspreid.
Als geen enkele eigenaar van een onbebouwde
kavel zich gemeld heeft bij het college van burgemeester en schepenen binnen een termijn van negentig dagen na 1 mei 2000, dan is de verkavelingsvergunning voor de onbebouwde kavel of kavels definitief vervallen.
Als een eigenaar zich bij het college van burgemeester en schepenen binnen een termijn van negentig
dagen na 1 mei 2000 gemeld heeft, dan gaat het
college van burgemeester en schepenen na of de
verkavelingsvergunning niet reeds vervallen is met
toepassing van de regeling, opgenomen in punt 12
van bijlage 2, «Niet in de coördinatie opgenomen
bepalingen: wijzigings-, overgangs- en opheffingsbepalingen, alsmede reeds voorbijgestreefde bepalingen», gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober 1996 tot coördinatie van de
wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van
de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw. Alleen als de verkavelingsvergunning nog niet vervallen is, worden alle onbebouwde kavels opgenomen
in het vergunningenregister.
}2[Voor deze kavels gelden de artikelen 4.6.4 tot en
met 4.6.8 met dien verstande dat de termijn van tien
jaar na afgifte van de verkavelingsvergunning, vermeld in artikel 4.6.4, § 1, eerste lid, 2°, respectievelijk § 2, 2°, vervangen wordt door een termijn van
vijf jaar vanaf 1 mei 2000. De termijn van vijftien
jaar na afgifte van de verkavelingsvergunning, vermeld in artikel 4.6.4, § 2, 3°, wordt vervangen door
een termijn van tien jaar vanaf 1 mei 2000.]2
Het verval van verkavelingsvergunningen, vermeld
in het eerste lid, die niet moesten worden aangemeld omwille van het feit dat zij vanaf 22 december
1970 het voorwerp hebben uitgemaakt van een verkavelingswijziging die geleid heeft tot een vermeerdering of een vermindering van het aantal kavels of
tot een herverkaveling, wordt beoordeeld met toepassing van de regeling, vermeld in het vierde lid.
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 71 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014, B.S.,
15 april 2014
}2. – Lid 5 ingevoegd bij art. 56 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,
9 augustus 2010
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
Art. 7.5.4 volledig vervangen
p. 1097
Art. 7.5.4. Tot het in artikel 7.6.2, § 1, derde lid,
4°, vermelde deel van het vergunningenregister volledig is opgemaakt door de gemeente en goedgekeurd door }1[het departement]1, bestaat er een vermoeden dat een verkavelingsvergunning voor een
niet-bebouwd deel van een verkaveling die dateert
van vóór 22 december 1970 en die vanaf deze
datum geen voorwerp heeft uitgemaakt van een
verkavelingswijziging die geleid heeft tot een vermeerdering of een vermindering van het aantal kavels of tot een herverkaveling, vervallen is. }1[Het
B. Vl. Reg. 16 juli 2010
Art. 1.2 volledig vervangen
Art. 1.2. De bepalingen van dit besluit zijn van
toepassing, onverminderd andere regelgeving, inzonderheid de regelgeving inzake beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten,
landschappen en archeologische sites, waarvoor
een apart systeem van toelatingen geldt. {1
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening
B. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 1099
F 1. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
vanaf de openbare weg, zonder er effectief te wonen.
Art. 1.2. De bepalingen van dit besluit zijn van toepas-
}1. – 8° vervangen bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg. 17 januari 2014, B.S.,
18 februari 2014
}2. – 11° gewijzigd bij art. 2, 2°, B. Vl. Reg. 17 januari 2014, B.S.,
18 februari 2014
sing, onverminderd andere regelgeving, inzonderheid
de regelgeving inzake beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, }2[cultuurhistorische]2 landschappen en archeologische sites, waarvoor een apart systeem van toelatingen geldt.
}2. – Gewijzigd bij art. 1 B. Vl. Reg. 17 januari 2014, B.S.,
18 februari 2014, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering
te bepalen (art. 12, lid 1)
p. 1097
B. Vl. Reg. 16 juli 2010
Art. 2.1 – 2.2 volledig vervangen
Art. 2.1. Een stedenbouwkundige vergunning is
niet nodig voor de volgende handelingen:
1° gebruikelijke ondergrondse constructies als ze
niet voor de rooilijn of in een achteruitbouwstrook
liggen;
2° handelingen zonder stabiliteitswerken en zonder
wijziging van het fysiek bouwvolume aan zijgevels,
achtergevels en daken;
3° zonnepanelen of zonneboilers op een plat dak,
tot maximaal 1 meter boven de dakrand, en zonnepanelen of zonneboilers die geïntegreerd zijn in het
hellende dakvlak;
4° binnenverbouwingen zonder stabiliteitswerken;
5° afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de
zijtuin en achtertuin;
Art. 2.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 2.1,
geldt alleen als de handelingen voldoen aan al de
volgende voorwaarden:
1° ze worden volledig uitgevoerd binnen een straal
van 30 meter van een hoofdzakelijk vergunde of
vergund geachte woning;
2° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd;
3° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd;
4° de handelingen zijn niet gesitueerd in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of
deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede
strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het
talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare
waterlopen;
5° de handelingen, vermeld in art. 2.1, 8°, 11°, 12°
en 13° zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar
gebied}1[, met uitzondering van parkgebied]1.
}1. – 5° aangevuld bij art. 3 B. Vl. Reg. 17 januari 2014, B.S.,
18 februari 2014
p. 1098
11° van het hoofdgebouw vrijstaande niet voor verblijf bestemde bijgebouwen, met inbegrip van carports, in de zijtuin tot op 3 meter van de perceelsgrenzen of in de achtertuin tot op 1 meter van de
perceelsgrenzen. De vrijstaande bijgebouwen kunnen in de achtertuin ook op of tegen de perceelsgrens geplaatst worden als ze tegen een bestaande
scheidingsmuur opgericht worden en als de bestaande scheidingsmuur niet gewijzigd wordt. De
totale oppervlakte blijft beperkt tot maximaal
40 vierkante meter per goed, met inbegrip van alle
bestaande vrijstaande bijgebouwen. }2[De maximale hoogte is beperkt tot 3,5 meter;]2
12° het opslaan van allerhande bij de woning horende materialen en materieel met een totaal maximaal volume van 10 kubieke meter, niet zichtbaar
vanaf de openbare weg;
13° het plaatsen van één verplaatsbare inrichting
die voor bewoning kan worden gebruikt, zoals één
woonwagen, kampeerwagen of tent, niet zichtbaar
b) de drainagewerken worden niet uitgevoerd in de
volgende gebieden of zones:
1) Speciale Beschermingszones;
2) de Ramsargebieden;
3) ruimtelijk kwetsbare gebieden of een overstromingsgebied, of op minder dan 50 meter van die
gebieden;
c) voor de drainagewerken is geen milieueffectrapport vereist;
3° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten
naar de agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de
bedrijfswoning;
4° bijenstallen of bijenkorven;
}1. – Ingevoegd bij art. 6 B. Vl. Reg. 17 januari 2014, B.S.,
18 februari 2014
HOOFDSTUK 5
}1[LAND- EN TUINBOUW]1
B. Vl. Reg. 16 juli 2010
Art. 7.2 volledig vervangen
}1. Opschrift vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 17 januari 2014,
B.S., 18 februari 2014
Art. 7.2. }1[Een stedenbouwkundige vergunning
}1 [niet-overdekte
10° de plaatsing van allerhande kleine tuinconstructies zoals tuinornamenten, brievenbussen, barbecues en speeltoestellen;
a) de bovengrondse zichtbare voorzieningen hebben maximale afmetingen van 1 meter x 1 meter en
liggen gelijk met het maaiveld of met het talud van
de ontvangende waterloop;
p. 1098
7° gesloten afsluitingen tot een hoogte van 1 meter
in de voortuin;
9° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten
naar het gebouw of de gebouwen;
2° het draineren van een goed voor landbouw- of
bodembeheerdoeleinden door de aanleg van een
geheel van ondergrondse zuig- en/of moerleidingen, omhullingsmaterialen en eindbuizen en van
een geheel van boven- en/of ondergrondse uitmondingsvoorzieningen, controleputten en hulpstukken, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is:
5° jachtkansels.]1
B. Vl. Reg. 16 juli 2010
Hfdst. 5 (opschrift) en art. 5.1 volledig
vervangen
6° open afsluitingen tot een hoogte van twee meter
in de voortuin;
8°
constructies tot maximaal
80 vierkante meter per goed, met inbegrip van alle
bestaande niet-overdekte constructies in zijtuin en
achtertuin voor zover ze worden geplaatst op minstens 1 meter van de perceelsgrenzen of tot tegen
een bestaande scheidingsmuur op de perceelsgrens;]1
1° een krengenhuisje;
Art. 5.1. }1[Een stedenbouwkundige vergunning
is niet nodig voor de plaatsing van de volgende zaken, voor zover ze niet liggen in ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van parkgebied:
1° constructies met een maximale hoogte van
3,5 meter, als ze dienen voor de teelt of bescherming van landbouwgewassen en na de oogst worden verwijderd;
2° open afsluitingen of open afsluitingen met
dwarslatten met een maximale hoogte van 2 meter;
3° een schuilhok voor weidedieren op een onbebouwd goed. Het schuilhok heeft houten wanden,
een maximale oppervlakte van 20 vierkante meter,
een maximale hoogte van 3 meter en minstens één
volledig open zijde.]1
}1. – (Oud art. 5), na wijziging, vervangen bij art. 5 B. Vl. Reg.
17 januari 2014, B.S., 18 februari 2014
p. 1098
B. Vl. Reg. 16 juli 2010
Art. 5.2 en historiek invoegen
is niet nodig voor de tijdelijke plaatsing van constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen, op voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden voldaan is:
1° een maximale duur van 90 dagen per kalenderjaar wordt niet overschreden;
2° de plaatsing gebeurt niet in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van parkgebied;
3° de constructies brengen de verwezenlijking van
de algemene bestemming van het gebied niet in het
gedrang;
4° de plaatsing gaat niet gepaard met een ontbossing, een wijziging van vegetatie of kleine landschapselementen, een aanmerkelijke reliëfwijziging
of een wijziging van waterlichamen.]1
}1. – Vervangen bij art. 7 B. Vl. Reg. 17 januari 2014, B.S.,
18 februari 2014
p. 1099
B. Vl. Reg. 16 juli 2010
Art. 8.2 volledig vervangen
}1[Art.
5.2. Een stedenbouwkundige vergunning
is niet nodig voor de plaatsing van de volgende zaken, als ze in agrarisch gebied in de ruime zin liggen:
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
Art. 8.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 8.1,
geldt alleen als de handelingen voldoen aan de volgende voorwaarden:
35
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening
B. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 1099
1° de bestaande terreinen, gebouwen, constructies
en verhardingen zijn hoofdzakelijk vergund of vergund geacht;
2° de plaatsing, verplaatsing, wijziging of vervanging is niet strijdig met de vergunning, vermeld in
punt 1°.
2° het terrein wordt niet uitgebreid en de bestaande
bufferzones blijven behouden;
In het eerste lid wordt verstaan onder:
3° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd;
4° de handelingen zijn niet gesitueerd in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of
deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede
strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het
talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare
waterlopen;
5° de handelingen zijn niet gesitueerd in ruimtelijk
kwetsbaar gebied}1[, met uitzondering van parkgebied]1;
6° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een
wijziging van waterlichamen;
7° het project komt niet voor op bijlage I en II van
h e t be s lu i t v a n d e V l a am s e R e g e r i n g v a n
10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage;
8° er is geen milieuvergunning klasse I of II vereist.
}1. – 5° aangevuld bij art. 8 B. Vl. Reg. 17 januari 2014, B.S.,
18 februari 2014
p. 1099
B. Vl. Reg. 16 juli 2010
Art. 8.4 – 8.5 en historiek invoegen
}1[Art.
1° mobiel openluchtrecreatief verblijf: een verblijf
als vermeld in artikel 1, 18°, van het besluit van de
Vlaamse Regering van 15 mei 2009 tot uitvoering
van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het
toeristisch logies;
2° toebehorende installaties: de aanbouwen, vermeld in artikel 9, 19°, c), 2), van het voormelde besluit, die niet zouden zijn geplaatst als er geen mobiel openluchtrecreatief verblijf was geplaatst en
die niet gefundeerd of verankerd zijn in de grond.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 9 B. Vl. Reg. 17 januari 2014, B.S.,
18 februari 2014
}1[Art. 8.5. Een stedenbouwkundige vergunning
is niet nodig voor het plaatsen of verplaatsen van
één of meer woonwagens, als vermeld in artikel 2,
§ 1, 33°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende
de Vlaamse Wooncode, op een residentieel woonwagenterrein of doortrekkersterrein voor woonwagenbewoners, als vermeld in artikel 1, 4° en 5°, van
het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei
2000 houdende de subsidiëring van de verwerving,
de inrichting, de renovatie en de uitbreiding van
woonwagenterreinen voor woonwagenbewoners,
op voorwaarde dat het terrein in kwestie vergund of
hoofdzakelijk vergund is.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 10 B. Vl. Reg. 17 januari 2014, B.S.,
18 februari 2014
p. 1100
B. Vl. Reg. 16 juli 2010
Art. 13.2 volledig vervangen
8.4. Een stedenbouwkundige vergunning
is niet nodig voor het plaatsen, verplaatsen, wijzigen of vervangen van mobiele openluchtrecreatieve
verblijven, ook al zijn zij bestemd om ter plaatse te
blijven staan en voor toebehorende installaties, op
voorwaarde dat:
niet nodig voor de volledige afbraak van vrijstaande
bouwwerken of constructies, op voorwaarde dat
aan al de volgende vereisten voldaan is:
1° de verblijven zijn geplaatst op vergunde openluchtrecreatieve terreinen als vermeld in artikel 2,
10°, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende
het toeristische logies;
1° het betreft geen kleine elementen en constructies, geïsoleerd of deel uitmakend van een geheel,
die van belang zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving, een volkskundige, historische of esthetische
36
Art. 13.2. Een stedenbouwkundige vergunning is
waarde hebben, als referentie dienen voor de bevolking van een buurt of wijk, of bijdragen tot het gevoel van een plaatselijke bevolking tot een bepaalde
plek te behoren, zoals fonteinen, kiosken, pompen,
putten, kruisen, calvaries, veldkapellen, standbeelden, wegwijzers, schandpalen, grenspalen, mijlpalen, lantaarnpalen, uurwerken, klokkenspelen, zonnewijzers, hekkens, omheiningsmuren, luifels, graven, herkenningstekens van merkwaardige gebeurtenissen uit het verleden, balies, straatmeubilair,
waterkunstwerkjes, bakhuizen, houtskeletbouw,
koetshuizen, oranjerieën, priëlen, ijskelders;
2° het betreft geen gebouwen of constructies die
opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, opgesteld met toepassing van
artikel 12/1 van het decreet van 3 maart 1976 tot
bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten;
3° de grondoppervlakte bedraagt minder dan
100 vierkante meter. {1
F 1. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 13.2. Een stedenbouwkundige vergunning is niet
nodig voor de volledige afbraak van vrijstaande bouwwerken of constructies, op voorwaarde dat aan al de volgende vereisten voldaan is:
1° het betreft geen kleine elementen en constructies,
geïsoleerd of deel uitmakend van een geheel, die van belang zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving, een
volkskundige, historische of esthetische waarde hebben,
als referentie dienen voor de bevolking van een buurt of
wijk, of bijdragen tot het gevoel van een plaatselijke bevolking tot een bepaalde plek te behoren, zoals fonteinen, kiosken, pompen, putten, kruisen, calvaries, veldkapellen, standbeelden, wegwijzers, schandpalen, grenspalen, mijlpalen, lantaarnpalen, uurwerken, klokkenspelen, zonnewijzers, hekkens, omheiningsmuren,
luifels, graven, herkenningstekens van merkwaardige
gebeurtenissen uit het verleden, balies, straatmeubilair,
waterkunstwerkjes, bakhuizen, houtskeletbouw, koetshuizen, oranjerieën, priëlen, ijskelders;
2° het betreft geen gebouwen of constructies die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, opgesteld met toepassing van artikel }2[4.1.1 van
het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend
erfgoed]2;
3 ° d e g ron d oppe rvl a kte b e dr aa g t m in de r d a n
100 vierkante meter.
}2. – 2° gewijzigd bij art. 11 B. Vl. Reg. 17 januari 2014, B.S.,
18 februari 2014, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering
te bepalen (art. 12, lid 2)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode
Decr. Vl. Parl. 15 juli 1997 — p. 1126–1127
12. Wooncode
p. 1126–1127
Decr. Vl. Parl. 15 juli 1997
Art. 2 volledig vervangen
Art. 2. § 1. }1[Voor de toepassing van de Vlaamse
Wooncode en de besluiten genomen ter uitvoering
ervan, worden de hierna vermelde begrippen gebruikt:
1° aanpassing: de uitvoering van specifieke werkzaamheden om een woning te doen beantwoorden
aan de woningbezetting, de gezinssamenstelling of
aan de fysieke mogelijkheden van bejaarden en personen met een handicap;
}2[2° decreet
Grond- en Pandenbeleid: het decreet
van 27 maart 2009 betreffende het Grond- en Pandenbeleid;]2
3° bestaande woonkern: een gebied met dichte bebouwing, bestemd voor bewoning, waar gemakkelijk een aansluiting op bestaande infrastructuur kan
worden gerealiseerd en dat gekarakteriseerd wordt
door de effectieve beschikbaarheid van primaire
voorzieningen van dagelijkse, commerciële, dienstverlenende en socio-culturele aard;
4° Heffingsdecreet: afdeling 2, van hoofdstuk VIII,
van het decreet van 22 december 1995 houdende
bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996;
5° gemeenschapsvoorzieningen: de installaties of
gebouwen van collectieve aard en van sociaal of cultureel belang, met inbegrip van voorzieningen die
bijdragen tot een verwevenheid van functies op
buurtniveau;
6° woonbehoeftig: verkerend in een feitelijke economische en maatschappelijke situatie waarin een
behoorlijke huisvesting slechts kan worden verworven of behouden met extra of omvattende steun;
7° gewestelijk ambtenaar: de ambtenaar die met
toepassing van de regels, vastgesteld door de
Vlaamse Regering wordt aangewezen en die binnen zijn ambtsgebied belast is met opdrachten inzake kwaliteitsbewaking, zoals bedoeld in titel III;
8° gezin: meerdere personen die op duurzame wijze
in dezelfde woning samenwonen en daar hun
hoofdverblijfplaats hebben;
9° }3[...]3
10° hoofdverblijfplaats: de woning waar een gezin
of een alleenstaande effectief en gewoonlijk verblijft;
}4[10°bis kamer: een
woning waarin een toilet, een
bad of douche of een kookgelegenheid ontbreken
en waarvan de bewoners voor een of meer van die
voorzieningen aangewezen zijn op de gemeenschappelijke ruimten in of aansluitend bij het gebouw waarvan de woning deel uitmaakt;]4
11° }5[onaangepaste woning: een woning die niet
aangepast is aan de fysieke mogelijkheden van bejaarden of personen met een handicap of die niet
aangepast is aan de woningbezetting volgens de
normen, vastgesteld met toepassing van artikel 5,
§ 1, derde lid;]5
12° }6[onbewoonbare woning: een woning die niet
in aanmerking komt voor bewoning omdat ze gebreken vertoont die een veiligheids- of gezondheidsrisico inhouden;]6
13° ongeschikt gebouw: een gebouw dat niet meer
geschikt is voor een gebruik waarvoor het oorspronkelijk bestemd was;
14° ongeschikte woning: een woning die niet beantwoordt aan de veiligheids-, gezondheids- of
kwaliteitsnormen, opgelegd door de Vlaamse
Wooncode;
15° opvulbouw: de realisatie van één of meer woningen binnen een bestaande woonkern, die in verhouding tot het aantal bestaande woningen een
klein deel ervan uitmaken;
16° }7[overbewoonde woning: een woning die onaangepast is vanwege de woningbezetting, waarbij
het aantal bewoners van de woning zo groot is dat
het een veiligheids- of gezondheidsrisico vormt;]7
17° personen met een handicap: personen die voldoen aan de criteria om een attest te bekomen volgens het besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van de attesten die in aanmerking worden genomen om een ernstige handicap vast te stellen;
18° renovatie: de uitvoering van structurele ingrepen die vooral betrekking hebben op de stabiliteit,
de bouwfysica of de veiligheid, aan een woning of
gebouw dat bestemd is om te worden bewoond;
19° renovatie- of opvulbouwproject: een sociaal
woonproject dat omvangrijke structurele ingrepen
inhoudt, met name renovatie, vervangingsbouw
en/of opvulbouw, met betrekking tot één of meer
woningen, gebouwen of percelen die gelegen zijn
in een bestaande woonkern;
20° sociale huisvestingsmaatschappij: de erkende
sociale huisvestingsmaatschappijen, vermeld in
artikel 40;
21° erkende huurdiensten: }8[huurdersbonden]8 of
sociale verhuurkantoren die door de Vlaamse Regering erkend zijn overeenkomstig artikel 56;
22° }9[sociale huurwoning: een woning die als
hoofdverblijfplaats verhuurd of onderverhuurd
wordt door:
f) een gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband, voor zover er toepassing gemaakt wordt van artikel 4.1.15 van het decreet
Grond- en Pandenbeleid;]9
23° }10[sociale koopwoning: een woning die wordt
bestemd om verkocht te worden aan woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden door:
a) de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of
een sociale huisvestingsmaatschappij;
b) een gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband, voor zover er toepassing gemaakt wordt van artikel 4.1.15 van het decreet
Grond- en Pandenbeleid;
c) het Vlaams Woningfonds, een gemeente of een
intergemeentelijk samenwerkingsverband, voor
zover er voor die woning een subsidie verleend
werd als vermeld in artikel 49 van het decreet van
25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992, in artikel 38, § 1,
of in hoofdstuk II of III van titel VI;
d) een gemeente, voor zover de woning verworven
werd met toepassing van het recht van voorkoop;
e) }11[...]11]10
24° sociale lening: een lening die overeenkomstig
de bepalingen van artikel 78 of 79 aan een gezin of
alleenstaande wordt toegekend voor de bouw, de
verwerving, de renovatie, de verbetering of de aanpassing van een woning en die gedekt is door een
hypotheek op die woning;
25° }12[sociale kavel: een in een goedgekeurde en
niet-vervallen verkaveling gelegen afgebakend perceel, voorzien van de nodige infrastructuur en nutsvoorzieningen, dat wordt bestemd om verkocht te
worden aan woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden door:
a) de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of
een sociale huisvestingsmaatschappij;
a) de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of
een sociale huisvestingsmaatschappij;
b) een gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband, voor zover er met betrekking tot
dat perceel een van de volgende gevallen zich voordoet:
b) de sociale verhuurkantoren die overeenkomstig
artikel 56 erkend zijn als huurdienst;
1) er werd een subsidie verleend als vermeld in
punt 23°, c);
c) het Vlaams Woningfonds, een gemeente, een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een
OCMW of een OCMW-vereniging, voor zover er
voor die woning een van de volgende subsidies
werd verleend:
2) er wordt toepassing gemaakt van artikel 4.1.15
van het decreet Grond- en Pandenbeleid;
1) een subsidie met toepassing van artikel 38,
tweede lid, 5°, van de Huisvestingscode, gevoegd bij
het koninklijk besluit van 10 december 1970, bekrachtigd bij de wet van 2 juli 1971;
2) een subsidie als vermeld in artikel 49 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992, in
artikel 38, § 1, of in hoofdstuk II of III van titel VI;
d) een gemeente, een OCMW of een sociale woonorganisatie, met uitzondering van de huurdersorganisaties, voor zover op de woning het sociaal beheersrecht, vermeld in artikel 90, wordt uitgeoefend of voor zover het een woning als vermeld in
artikel 18, § 2, betreft;
e) een gemeente of een OCMW, voor zover de woning verworven werd met toepassing van het recht
van voorkoop, vermeld in artikel 85;
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
c) een gemeente, voor zover het perceel verworven
werd met toepassing van het recht van voorkoop;
d) }13[...]13]12
26° sociale woonorganisaties: de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, een sociale huisvestingsmaatschappij, het Vlaams Woningfonds
}14 [...] 14 , een sociaal verhuurkantoor of een
}15[huurdersbond]15;
27° subsidiabel bedrag: de kostprijs van de gesubsidieerde verrichting of het bedrag dat de Vlaamse
Regering vaststelt en waarop de subsidie of de tegemoetkoming wordt berekend;
28° subsidie: een voordeel dat betrekking heeft op
een woonproject en krachtens de Vlaamse Wooncode wordt verleend aan andere initiatiefnemers
dan gezinnen of alleenstaanden;
29° tegemoetkoming: een voordeel dat krachtens
de Vlaamse Wooncode wordt verleend aan gezinnen of alleenstaanden;
37
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode
Decr. Vl. Parl. 15 juli 1997 — p. 1134–1135
30° verbetering: de uitvoering van beperkte ingrepen aan een woning, vooral met betrekking tot het
comfort, de toegankelijkheid, de energie-efficiëntie
of de privacy ten aanzien van de onmiddellijke
woonomgeving;
31° woning: elk onroerend goed of het deel ervan
dat hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting
van een gezin of alleenstaande;
32° woonproject: een sociaal woonproject of een
ander woonproject dat wordt opgezet om te voorzien in de huisvesting van gezinnen of alleenstaanden of om hun woonsituatie te verbeteren.
Een woonproject is sociaal wanneer het de realisatie van sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of sociale kavels, met inbegrip van de eventuele
gemeenschappelijke voorzieningen betreft.
Een sociaal woonproject is gemengd wanneer aan
minstens één van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) het woonproject omvat of realiseert een menging
van sociale huur- en sociale koopwoningen;
b) de sociale huurwoningen en/of sociale koopwoningen worden zodanig geïntegreerd in de bestaande woonstructuur dat er een menging ontstaat met woningen van de privésector;
33° woonwagen: een woongelegenheid, gekenmerkt door flexibiliteit en verplaatsbaarheid, bestemd voor permanente en niet-recreatieve bewoning;
34° }16[huurder van een sociale huurwoning:
a) de persoon die zich bij de inschrijving voor een
sociale huurwoning heeft opgegeven als referentiehuurder, en de persoon die bij aanvang van de
huurovereenkomst met hem gehuwd is of wettelijk
samenwoont of die bij aanvang van de huurovereenkomst zijn feitelijke partner is;
b) de persoon die na de aanvang van de huurovereenkomst huwt of wettelijk gaat samenwonen, met
de persoon, vermeld in punt a), en die de huurovereenkomst mee ondertekent of de feitelijke partner
die een jaar als huurder als vermeld in punt c), samenwoont met de persoon, vermeld in punt a);
c) alle andere personen dan de personen, vermeld
in punt a) en b), met uitzondering van de minderjarige kinderen, die in de sociale huurwoning hun
hoofdverblijfplaats hebben, en die de huurovereenkomst mee ondertekenen;]16
35° de Vlaamse Grondenbank: afdeling van de
Vlaamse Landmaatschappij, opgericht volgens het
decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting
van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen;
36° niet-residentiële ruimte: elk onroerend goed of
deel ervan dat niet bestemd is voor de huisvesting
van een gezin of een alleenstaande en dat geen gemeenschapsvoorziening is noch een specifieke
voorziening zoals bedoeld in artikel 72, eerste lid,
2°;]1
}17[37° landmeter-expert:
de landmeter-expert, ingeschreven op het tableau van de beoefenaars van
het beroep als bedoeld in de wet van 11 mei 2003
tot bescherming van de titel en van het beroep van
landmeter-expert en op wie het koninklijk besluit
van 15 december 2005 tot vaststelling van de voorschriften inzake de plichtenleer van de landmeterexpert van toepassing is;]17
}18[38° OCMW-vereniging: een vereniging als vermeld in titel VIII, hoofdstuk I, van het decreet van
38
19 december 2008 betreffende de organisatie van
openbare centra voor maatschappelijk welzijn;]18
gevens van water, elektriciteit en gas opvragen bij
de nutsbedrijven of de distributienetbeheerders.
}19[39° venale waarde: de prijs die de meestbiedende kandidaat-koper bereid zou zijn te betalen
als een onroerend goed te koop gesteld zou worden
onder de meest gunstige voorwaarden en na een
degelijke voorbereiding;]19
De nutsbedrijven of de distributienetbeheerders
moeten de verbruiksgegevens binnen een termijn
van 14 dagen na ontvangst van de aanvraag aan de
toezichthouder of de wooninspecteur bezorgen.
}20 [40°
Vlabinvest apb: het Agentschap voor
Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant, opgericht bij artikel 1 van het besluit van de provincieraad van Vlaams-Brabant van 22 oktober
2013.]20
Een woonproject is sociaal wanneer het de realisatie van sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of sociale verkavelingen, met inbegrip van de
eventuele gemeenschappelijke voorzieningen betreft.
Een sociaal woonproject is gemengd wanneer aan
minstens één van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) het woonproject omvat of realiseert een menging
van sociale huur- en sociale koopwoningen;
b) de sociale huurwoningen en/of sociale koopwoningen worden zodanig geïntegreerd in de bestaande woonstructuur dat er een menging ontstaat met woningen van de privé-sector.
De Vlaamse Regering kan de betekenis van bovengenoemde begrippen nader omschrijven.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt per vorm van
steunverlening de criteria voor de evaluatie van de
feitelijke situatie, bedoeld in § 1, eerste lid, 6°, waarbij de inkomensgrenzen telkens worden vastgesteld
in verhouding tot de gezinssamenstelling.
}21[De
Vlaamse Regering kan een bijzondere regeling treffen ten aanzien van de huurder, die niet
onder de toepassing valt van titel VII en wiens recht
op wonen wordt uitgeoefend met toepassing van
woonbehoeftigheidsvoorwaarden die niet werden
bepaald volgens het eerste lid, wanneer de betrokken woning een sociale huurwoning wordt.]21
§ 3. }22[...]22
§ 4. De Vlaamse Regering kan andere dan de in § 1,
eerste lid, 17°, bedoelde criteria vaststellen op
grond waarvan personen, voor de toepassing van
dit decreet, kunnen worden erkend als personen
met een handicap.
}23[§ 5. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
1° nutsbedrijven: de instanties die in het kader van
de openbare nutsvoorziening instaan voor de levering van water;
2° distributienetbeheerders: de natuurlijke personen of rechtspersonen, vermeld in artikel 2, 8°, van
de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie
van de elektriciteitsmarkt, en artikel 1, 31°, van de
wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van
gasachtige producten en andere door middel van
leidingen.
Met behoud van de toepassing van de machtigingsprocedure bepaald in de wet van 8 december 1992
tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten
opzichte van de verwerking van persoonsgegevens
of van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het
elektronisch bestuurlijke gegevensverkeer kan de
toezichthouder, vermeld in artikel 29bis, of de
wooninspecteur, vermeld in artikel 20, § 2, in het
kader van een onderzoek naar effectieve bewoning
met het oog op de vaststelling van de misdrijven,
vermeld in artikel 20 en 102bis, § 9, de verbruiksge-
De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop
de toezichthouder of de wooninspecteur de verbruiksgegevens kan opvragen en de manier waarop
de gegevens moeten worden bezorgd.]23
}1. – § 1, lid 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 30 Decr. Vl.
Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei
2011 (art. 79)
}2. – § 1, lid 1, 2°, na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 3, 1°,
Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S.,
22 augustus 2013
}3. – § 1, lid 1, 9°, opgeheven bij art. 3, 2°, Decr. Vl. Parl. 31 mei
2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 27 B. Vl. Reg. 13 september 2013,
B.S., 27 november 2013)
}4. – § 1, lid 1, 10°bis, ingevoegd bij art. 6, 1°, Decr. Vl. Parl.
29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}5. – § 1, lid 1, 11°, vervangen bij art. 6, 2°, Decr. Vl. Parl.
29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}6. – § 1, lid 1, 12°, vervangen bij art. 6, 2°, Decr. Vl. Parl.
29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}7. – § 1, lid 1, 16°, vervangen bij art. 6, 3°, Decr. Vl. Parl.
29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}8. – § 1, lid 1, 21°, gewijzigd bij art. 3, lid 1, Decr. Vl. Parl.
23 maart 2012, B.S., 20 april 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012
(art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 11 mei 2012, B.S., 22 juni 2012)
}9. – § 1, lid 1, 22°, na wijziging, vervangen bij art. 3, 3°, Decr.
Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus
2013
}10. – § 1, lid 1, 23°, vervangen bij art. 3, 3°, Decr. Vl. Parl.
31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013
}11. – § 1, lid 1, 23°, e), opgeheven bij art. 80, 1°, Decr. Vl. Parl.
4 april 2014, B.S., 15 april 2014
}12. – § 1, lid 1, 25°, vervangen bij art. 3, 4°, Decr. Vl. Parl.
31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013
}13. – § 1, lid 1, 25°, d), opgeheven bij art. 80, 2°, Decr. Vl. Parl.
4 april 2014, B.S., 15 april 2014
}14. – § 1, lid 1, 26°, gewijzigd bij art. 3, 5°, Decr. Vl. Parl. 31 mei
2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013
}15. – § 1, lid 1, 26°, gewijzigd bij art. 3, lid 2, Decr. Vl. Parl.
23 maart 2012, B.S., 20 april 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012
(art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 11 mei 2012, B.S., 22 juni 2012)
}16. – § 1, lid 1, 34°, vervangen bij art. 3, 6°, Decr. Vl. Parl.
31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013, inwerkingtreding: 23 december 2013 (art. 64 B. Vl. Reg. 4 oktober
2013, B.S., 13 december 2013)
}17. – § 1, lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 3, 1°, Decr. Vl. Parl.
23 december 2011, B.S., 27 januari 2012
}18. – § 1, lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 3, 7°, Decr. Vl. Parl.
31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013
}19. – § 1, lid 1, 39°, ingevoegd bij art. 3, 7°, Decr. Vl. Parl.
31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013
}20. – § 1, lid 1, 40°, ingevoegd bij art. 18 Decr. Vl. Parl.
31 januari 2014, B.S., 28 februari 2014, inwerkingtreding:
1 januari 2014 (art. 31)
}21. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 3, 2°, Decr. Vl. Parl.
23 december 2011, B.S., 27 januari 2012
}22. – § 3, na wijziging, opgeheven bij art. 3, 8°, Decr. Vl. Parl.
31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 27 B. Vl. Reg. 13 september
2013, B.S., 27 november 2013)
}23. – § 5 toegevoegd bij art. 3, 9°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013,
B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013
p. 1134–1135
Decr. Vl. Parl. 15 juli 1997
Art. 85 – 86 volledig vervangen
Art. 85. § 1. De }1[}2[VMSW]2, de]1 sociale huisvestingsmaatschappijen, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn beschikken over een recht van voorkoop op de woningen
waaraan ze renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerkzaamheden hebben uitgevoerd met toepassing van artikel 18, § 2, en 90.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode
Decr. Vl. R. 19 april 1995 — p. 1136
Onverminderd het eerste lid, krijgen }3 [de
}4[VMSW]4,]3 }5[}6[Vlabinvest apb]6,]5 de sociale
huisvestingsmaatschappijen binnen hun werkgebied, en de gemeenten op hun grondgebied, een
recht van voorkoop op:
1° een woning die is opgenomen }7[in het leegstandsregister, vermeld in artikel 2.2.6 van het
}8[decreet Grond- en Pandenbeleid]8, of]7 op een
van de lijsten van de inventaris, bedoeld in
artikel 28, § 1, van }9[het Heffingsdecreet]9;
2° de woning, bedoeld in artikel 19, die niet werd
gesloopt binnen de door de Vlaamse Regering bepaalde termijn;
3° een perceel, bestemd voor woningbouw, dat gelegen is in een door de Vlaamse Regering te bepalen
bijzonder gebied.
}10[}11[Het voorkooprecht geldt niet als een sociale
huisvestingsmaatschappij verkoopt }12[of als in uit-
voering van het gemeentelijk actieprogramma, vermeld in artikel 4.1.7 van het decreet Grond- en Pandenbeleid, een grond wordt verkocht met het oog
op de verwezenlijking van een sociaal woonaanbod]12.]11 Bij verkoop door een titularis van het
voorkooprecht hebben alleen de }13 [conform
artikel 86, eerste lid]13, hoger in rangorde staande
titularissen van het voorkooprecht een voorkooprecht.]10
}14[Van het recht van voorkoop zijn uitgesloten:
1° de woningen die deel uitmaken van een gebouw
met meerdere woningen, waarbij de verkoop medeeigendom over gemeenschappelijke delen doet ontstaan;
2° afzonderlijke garages;
3° afzonderlijke loten van een goedgekeurde verkaveling }15[die niet in zijn geheel wordt verkocht]15;
4° de aankoop van een eerste woning of een perceel
bestemd voor woningbouw door een of meer natuurlijke personen, op voorwaarde dat deze verkrijgers geen andere woning of ander perceel bestemd
voor woningbouw volledig in volle eigendom of volledig in vruchtgebruik hebben, op de dag van het
sluiten van de overeenkomst tot koop.]14
}16[De
Vlaamse Regering kan uitzonderingen vaststellen op de in het vierde lid bepaalde uitsluitingen
van het recht van voorkoop.]16
§ 2. }17[...]17
§ 3. }18[...]18
}19[§ 4. De
bepalingen van titel IV, hoofdstukken I,
II en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank
en houdende wijziging van diverse bepalingen zijn
van toepassing op dit recht van voorkoop.]19
}20[§ 5. In de gemeenten waarin het aandeel sociale
huurwoningen ten opzichte van het totale woningpatrimonium meer bedraagt dan 10 %, kunnen de
VMSW en de socialehuisvestingsmaatschappijen
het recht op voorkoop vermeld in § 1, tweede lid,
slechts uitoefenen na een positief advies van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin de woning of het perceel waarop
het recht van voorkoop van toepassing, gelegen is.
Het advies vanwege het college van burgemeester
en schepenen moet gemotiveerd zijn en minstens
de redenen aangeven volgens dewelke het betrokken project voor sociaal wonen geen meerwaarde
zou opleveren.
De VMSW en de socialehuisvestingsmaatschappijen vragen het in het eerste lid vermelde advies
binnen twintig dagen nadat ze in kennis werden gesteld van de geplande verkoop. Wanneer het advies
negatief is, zien de VMSW of de socialehuisvestingsmaatschappijen af van het recht van voorkoop.
Wordt geen advies gegeven binnen een termijn van
twintig dagen, dan wordt het advies geacht gunstig
te zijn.]20
}21[§ 6. Het
decreet van 25 mei 2007 houdende de
harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dat recht van voorkoop.]21
}1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 36, 1°, Decr. Vl. Parl. 19 maart
2004, B.S., 13 juli 2004, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 48); wijziging bij art. 36, 1°, ingetrokken
bij art. 75, 5°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006,
err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°,
B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
}2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 62 Decr. Vl. Parl. 24 maart
2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°, B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S.,
22 augustus 2006)
}3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 36, 2°, Decr. Vl. Parl. 19 maart
2004, B.S., 13 juli 2004, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 48); wijziging bij art. 36, 2°, ingetrokken
bij art. 75, 5°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006,
err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°,
B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
}4. – § 1, lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 62 Decr. Vl. Parl.
24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°, B. Vl. Reg. 30 juni 2006,
B.S., 22 augustus 2006)
}5. – § 1, lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 3, § 1, Decr. Vl.
Parl. 29 februari 2008, B.S., 26 maart 2008
}6. – § 1, lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 22 Decr. Vl. Parl.
31 januari 2014, B.S., 28 februari 2014, inwerkingtreding:
1 januari 2014 (art. 31)
}7. – § 1, lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 7.2.23 Decr. Vl. Parl.
27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende
zin)
}8. – § 1, lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 44, 1°, Decr. Vl. Parl. 31 mei
2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013
}9. – § 1, lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 70 Decr. Vl. Parl. 29 april
2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79)
}10. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 4, 1°, Decr. Vl. Parl. 18 mei
1999, B.S., 8 juli 1999, inwerkingtreding: 8 juli 1999 (art. 10)
}11. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 44, 2°, Decr. Vl. Parl. 31 mei
2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013
}12. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 82 Decr. Vl. Parl. 4 april 2014,
B.S., 15 april 2014
}13. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 21, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei
2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1
B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
}14. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl.
29 februari 2008, B.S., 26 maart 2008
}15. – § 1, lid 4, 3°, aangevuld bij art. 44, 3°, Decr. Vl. Parl.
31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013
}16. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl.
29 februari 2008, B.S., 26 maart 2008
}17. – § 2, na wijziging, opgeheven bij art. 37, 1°, Decr. Vl. Parl.
25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober
2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
}18. – § 3 opgeheven bij art. 37, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007,
B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1
B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
}19. – § 4 toegevoegd bij art. 39 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006,
B.S., 9 februari 2007, inwerkingtreding: 1 augustus 2007
(art. 67, § 3)
}20. – § 5 toegevoegd bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 februari
2008, B.S., 26 maart 2008
}21. – § 6 toegevoegd bij art. 21, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007,
B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1
B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012); zoals vervangen
bij art. 76 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79)
}3[4° de gemeente.]3
Wanneer het goed gelegen is in het werkgebied van
meerdere sociale huisvestingsmaatschappijen bepaalt de Vlaamse Regering volgens de regels die zij
vaststelt, in welke volgorde die sociale huisvestingsmaatschappijen hun recht van voorkoop kunnen
uitoefenen. Deze volgorde wordt hen door de
Vlaamse Grondenbank meegedeeld samen met het
aanbod of melding van openbare verkoop.]1
}1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 22 Decr. Vl. Parl.
25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober
2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
}2. – Lid 1, 3°, laatst vervangen bij art. 23 Decr. Vl. Parl.
31 januari 2014, B.S., 28 februari 2014, inwerkingtreding:
1 januari 2014 (art. 31)
}3. – Lid 1, 4°, ingevoegd bij art. 45, 2°, Decr. Vl. Parl. 31 mei
2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013
p. 1136
Decr. Vl. R. 19 april 1995
Art. 3 volledig vervangen
Art. 3. § 1. }1[Elke gemeente stelt een lijst op van
de leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten, gelegen op haar grondgebied, die als basis zal
dienen voor de inventaris.
Deze lijst wordt elk jaar met de geactualiseerde gegevens aan }2[het departement]2 opgestuurd onder
de voorwaarden bepaald door de Vlaamse Regering.]1
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt hoe de in § 1 bedoelde lijst dient opgemaakt te worden}3[, welke
stukken bij deze lijst worden gevoegd]3 en welke
sancties getroffen worden bij niet-naleving van
deze criteria en in geval van het niet of niet-tijdig bezorgen van de lijsten.
}4[Als de gemeentelijke lijst te laat wordt ingediend,
of als }5[het departement]5 vaststelt dat de gemeentelijke lijst onvolledig is, kan }5[het departement]5,
op kosten van de gemeente, ambtshalve overgaan
tot registratie.]4
§ 3. De Vlaamse Regering kan aan de }6[erkende
provinciale ontwikkelingsmaatschappijen]6 advies
vragen over de door de gemeenten opgestelde lijsten.
}7[§ 4. De Vlaamse Regering kan bepalen welke ca-
tegorieën van leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten niet op de gemeentelijke lijsten en in
de inventaris dienen te worden opgenomen.]7
}8[§ 5. De
gemeentelijke ambtenaren, door het college van burgemeester en schepenen belast met de
opmaak van de gemeentelijke lijst en gemachtigd
om de nodige vaststellingen te doen, hebben toegang tot alle op het grondgebied van de gemeente
gelegen bedrijfsruimten en bedrijfsgebouwen. De
betrokken eigenaar dient hen binnen zeven dagen
nadat ze zich ter plaatse hebben aangeboden, of
nadat ze hierom bij aangetekende zending hebben
verzocht, toegang tot de bedrijfsruimten en bedrijfsgebouwen te verschaffen.]8
3° }2[Vlabinvest apb;]2
}1. – § 1 vervangen bij art. 78, 1°, Decr. Vl. Parl. 20 december
1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99)
}2. – § 1, lid 2, laatst gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 11 mei
2012, B.S., 6 juni 2012
}3. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S.,
29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 18
B. Vl. Reg. 17 januari 2014, B.S., 19 februari 2014)
}4. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 78, 2°, Decr. Vl. Parl.
20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari
1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
39
De Vlaamse Regering stelt de lijst van de gemeenten, vermeld in het eerste lid jaarlijks vast.
Art. 86. }1[Willen twee of meer begunstigden hun
recht van voorkoop uitoefenen dan wordt het goed
in de hierna vermelde volgorde toegewezen:
1° de sociale huisvestingsmaatschappij;
2° de VMSW;
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode
Decr. Vl. R. 19 april 1995 — p. 1136
}5. – § 2, lid 2, laatst gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 11 mei
2012, B.S., 6 juni 2012
}6. – § 3 gewijzigd bij art. 46 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S.,
7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°,
B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
40
}7. – § 4 toegevoegd bij art. 78, 3°, Decr. Vl. Parl. 20 december
1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99)
}8. – § 5 toegevoegd bij art. 78, 4°, Decr. Vl. Parl. 20 december
1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • C. Brussels Hoofdstedelijk Gewest • 6. Provincie, gemeente, OCMW
K.B. 24 juni 1988 — p. 1212
C. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
6. Provincie, gemeente, OCMW
p. 1211
K.B. 24 juni 1988
Art. 109 volledig vervangen
Art. 109. De reglementen en verordeningen van
de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen, de bekendmakingen, de
akten en de briefwisseling van de gemeente worden
ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de secretaris.
8° het voeren van de rechtsgedingen waarbij de gemeente hetzij als eiser, hetzij als verweerder betrokken is;
9° het beheer van de eigendommen der gemeente,
alsmede de vrijwaring van haar rechten;
10° het toezicht op de door de gemeente bezoldigde
beambten, behalve op de leden van het }4[lokale]4
politiekorps;
11° het doen onderhouden van de buurtwegen en
de waterlopen, overeenkomstig de wetsbepalingen
en de verordeningen van de provincieoverheid;
}1[De
}5[12° het opleggen van de in artikel 119bis, § 2, bedoelde schorsing, intrekking of sluiting;]5
}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 18 Ord. Br. Hoofdst. Parl.
27 februari 2014, B.S., 2 april 2014
}6[13° het vaststellen van het organigram, vergezeld van een beschrijving van de opdrachten van de
diensten, met inbegrip van de identificatie van resultaats- en realisatie-indicatoren van deze opdrachten;]6
p. 1211
}7[14° de publicatie van het organigram op de website van de gemeente;]7
briefwisseling die geen rechtsgevolgen teweegbrengt, kan ondertekend worden door een
hiertoe door het college aangewezen ambtenaar.]1
K.B. 24 juni 1988
Art. 123 volledig vervangen
Art. }1[123]1. Het college van burgemeester en
schepenen is belast met:
1° }2[de uitvoering van de wetten, de decreten, de
ordonnanties, de reglementen en de besluiten van
de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies, de provincieraad en de bestendige deputatie van de provincieraad, wanneer
zulks bepaaldelijk aan het college is opgedragen;]2
2° de bekendmaking en uitvoering van de gemeenteraadsbesluiten;
}8[15° de
vaststelling van de type-functiebeschrijvingen van het personeel, met opgave van de opdracht alsmede de voornaamste activiteiten en
vaardigheden per typefunctie;]8
}9[16° de
aanstelling van de leden van de examenen selectiecommissies.]9
}1. – Hernummerd bij art. 2, § 3,wet 27 mei 1989, B.S., 30 mei
1989
}2. – 1° vervangen bij art. 24 K.B. 30 mei 1989, B.S., 31 mei 1989
}3. – 7° vervangen bij art. 25 Ord. Br. Hoofdst. R. 17 juli 2003,
B.S., 7 oktober 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 45)
}4. – 10° gewijzigd bij art. 19 wet 19 april 1999, B.S., 13 mei
1999, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 31, lid 6, zoals gewijzigd bij art. 52 wet 27 december 2000, B.S., 6 januari 2001,
err., B.S., 6 april 2001)
}5. – 12° toegevoegd bij art. 4 wet 13 mei 1999, B.S., 10 juni
1999
3° het beheer van de gemeentelijke inrichtingen;
}6. – 13° toegevoegd bij art. 20 Ord. Br. Hoofdst. Parl.
27 februari 2014, B.S., 2 april 2014
4° het beheer van de inkomsten, de afgifte van bevelschriften tot betaling van de uitgaven der gemeente en het toezicht op de boekhouding;
}7. – 14° toegevoegd bij art. 20 Ord. Br. Hoofdst. Parl.
27 februari 2014, B.S., 2 april 2014
5° de leiding van de gemeentewerken;
}9. – 16° toegevoegd bij art. 20 Ord. Br. Hoofdst. Parl.
27 februari 2014, B.S., 2 april 2014
6° de vaststelling van de rooilijnen van de wegen,
met inachtneming van de algemene plans aangenomen door de hogere overheid, indien dergelijke
plans bestaan, en behoudens beroep bij deze overheid en, in voorkomend geval, bij de rechtbanken
door de personen die zich door de besluiten van de
gemeenteoverheid benadeeld achten;
7° }3[de afgifte van de stedenbouwkundige attesten
en van de bouw- en verkavelingsvergunningen,
overeenkomstig de ordonnantie van 29 augustus
1991 houdende organisatie van de planning en de
stedenbouw, en de afgifte van de milieuvergunningen, overeenkomstig de ordonnantie van 5 juni
1997 betreffende de milieuvergunningen;]3
}8. – 15° toegevoegd bij art. 20 Ord. Br. Hoofdst. Parl.
27 februari 2014, B.S., 2 april 2014
p. 1212
K.B. 24 juni 1988
Art. 136 volledig vervangen
Art. 136. }1[}2[§ 1.]2 }3[De gemeenteontvanger
wordt alleen en onder zijn verantwoordelijkheid belast met:
1° het houden van de boekhouding van de gemeente en het opstellen van de jaarrekeningen;
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
2° de invordering van de ontvangsten van de gemeente;
3° het innen van de regelmatige schuldvorderingen;
4° de heffing, in voorkomend geval door een gedwongen tenuitvoerlegging, van de gemeentebelas tinge n, me t to epass ing v an de wet van
24 december 1996 betreffende de vestiging en de
invordering van de provincie- en gemeentebelastingen;
5° het beheer van de rekeningen geopend namens
de gemeente en van de algemene kasmiddelen van
de gemeente;
6° het beleggen op korte termijn van de thesauriemiddelen;
7° de centralisatie van de vastleggingen;
8° de betaling van de uitgaven tegen regelmatige
bevelschriften;]3
}4[9° het
uitbrengen van een jaarlijks verslag over
de financiële toestand van de gemeente. Dit verslag
wordt gevoegd bij het ontwerp van begroting zoals
dit aan de gemeenteraad ter goedkeuring wordt
voorgelegd.]4
Indien de ontvanger weigert het bedrag van regelmatige bevelschriften te betalen of zulks uitstelt,
wordt de betaling vervolgd, zoals inzake directe belastingen, door de rijksontvanger, nadat de bestendige deputatie van de provincieraad, die de ontvanger oproept en hem vooraf hoort indien hij zich
aanmeldt, de bevelschriften uitvoerbaar heeft verklaard.]1
}5[§ 2. Onverminderd
de bevoegdheid van de gemeentesecretaris met betrekking tot het intern controlesysteem, zoals bedoeld in titel VIbis, kan het
college aan de gemeenteontvanger om het even
welke andere opdracht toevertrouwen die verband
houdt met zijn bevoegdheden, onder meer inzake
financieel beheer. In het kader van deze opdrachten
staat de ontvanger onder het gezag van het college.]5
}1. – Vervangen bij art. 23 wet 17 oktober 1990, B.S.,
14 december 1990
}2. – § 1 genummerd bij art. 29, 1), Ord. Br. Hoofdst. Parl.
5 maart 2009, B.S., 13 maart 2009
}3. – § 1, lid 1, vervangen bij art. 29, 1), Ord. Br. Hoofdst. Parl.
5 maart 2009, B.S., 13 maart 2009
}4. – § 1, lid 1, 9°, ingevoegd bij art. 22 Ord. Br. Hoofdst. Parl.
27 februari 2014, B.S., 2 april 2014
}5. – § 2 toegevoegd bij art. 29, 2), Ord. Br. Hoofdst. Parl.
5 maart 2009, B.S., 13 maart 2009
41
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • D. Waals Gewest • 1. Bodem, afvalstoffen en milieu
Décr./W. 27 juin 1996 — p. 1219
D. Waals Gewest
1. Bodem, afvalstoffen en milieu
p. 1219
Décr./W. 27 juin 1996
art. 4ter, à remplacer
Gouvernement peut décider au cas par cas si certains déchets ont cessé d'être des déchets, en tenant
compte de la jurisprudence communautaire, et
pour autant qu'ils répondent aux conditions suivantes:
Art. 4ter. § 1er. }1[Certains déchets cessent d'être
1° la substance ou l'objet est couramment utilisé à
des fins spécifiques;
des déchets lorsqu'ils ont subi une opération de valorisation ou de recyclage et répondent à des critères spécifiques définis par l'Union européenne, qui
comprennent des valeurs limites pour les polluants,
si nécessaire, et tiennent compte de tout effet environnemental préjudiciable éventuel de la substance
ou de l'objet.
§ 2. Le Gouvernement adopte les mesures nécessaires à la mise en œuvre des décisions ou règlements
adoptés par les Institutions de l'Union européenne
spécifiant les conditions auxquelles les déchets cessent d'être des déchets.
§ 3. Pour les déchets pour lesquels aucun critère
spécifique n'a été défini par l'Union européenne, le
42
2° il existe un marché ou une demande pour une
telle substance ou un tel objet;
3° la substance ou l'objet remplit les exigences techniques aux fins spécifiques et respecte la législation
et les normes applicables aux produits; et
4° l'utilisation de la substance ou de l'objet n'aura
pas d'effets globaux nocifs pour l'environnement
ou la santé humaine.
Le Gouvernement notifie de telles décisions à la
Commission conformément à la directive 98/34/CE
du Parlement européen et du Conseil du 22 juin
1998 prévoyant une procédure d'information dans
le domaine des normes et réglementations techniques et des règles relatives aux services de la société
de l'information, lorsque celle-ci l'exige.
§ 4. Aux fins de vérifier ou de calculer les objectifs de
recyclage et de valorisation imposés par ou en vertu
de l'article 8bis, les déchets qui ont cessé d'être des
déchets conformément aux paragraphes précédents sont comptabilisés comme des déchets recyclés ou valorisés, lorsque les conditions relatives au
recyclage et à la valorisation qu'il impose sont respectées.]1
}2[Le Gouvernement peut déterminer les modalités
}1. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 10 mai 2012, art. 6, qui ne
contient aucune disposition spécifique relative à l'entrée en vigueur de cet art. et a été publié le 29 mai 2012.
procédurales nécessaires pour décider au cas par
cas si certains déchets ont cessé d'être des déchets
selon les conditions visées à l'alinéa 1er.]2
}2. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 24 octobre 2013, art. 21,
qui entre en vigueur le 18 février 2014 en vertu de l'art. 46, § 3,
de l'A.G./W. du 16 janvier 2014 (Mon. 18 février 2014, p. 13362).
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • D. Waals Gewest • 5. Ruimtelijke ordening, patrimonium, energie
A.Ex./W. 14 mai 1984 — p. 1267
5. Ruimtelijke ordening, patrimonium, energie
}1[4o]1
p. 1267
A.Ex./W. 14 mai 1984
art. 154, à remplacer
Art. 154. Sont punis d'un emprisonnement de
huit jours à trois mois et d'une amende de 100 à
300.000 [euros] ou d'une de ces peines seulement
ceux qui:
}1 [1 o]1
exécutent les actes et les travaux visés à
l'article 84 ou }2[procèdent à l'urbanisation d'un
bien au sens de l'article 88]2, sans permis préalable,
postérieurement à sa péremption ou postérieurement à l'acte ou à l'arrêt de suspension du permis;
}1[2o]1
}3[l'urbanisation
poursuivent des actes ou
d'un bien visée à l'article 88]3, sans permis, au-delà
de la durée de validité du permis, postérieurement à
sa péremption ou postérieurement à l'acte ou à l'arrêt de suspension du permis;
}1[3o]1 maintiennent des travaux exécutés sans per-
mis;
enfreignent de quelque manière que ce soit
les prescriptions des plans de secteur ou communaux d'aménagement, des permis d'urbanisme}4[,
des permis de lotir ou des permis d'urbanisation]4 et
des règlements d'urbanisme ou réalisent une publicité non conforme aux dispositions déterminées en
exécution de l'article 4;
}1 [5 o ] 1
ne se conforment pas aux dispositions
prévues à l'article 134 et au livre III du présent
Code.
6o}5[ exécutent et maintiennent les actes et travaux
visés à l'article 84, § 2, alinéa 2, 4°, sans déclaration
urbanistique préalable;
7° }6[...]6
Les infractions commises à l'occasion de l'utilisation d'un terrain par le placement d'installations
fixes ou mobiles peuvent être imputées à celui qui
les a placées comme aussi au propriétaire qui y a
consenti ou qui l'a toléré.
Toutefois, les peines sont de quinze jours à six mois
d'emprisonnement et de 2.000 à 600.000 [euros]
d'amende ou de l'une de ces peines seulement, lorsque les coupables des infractions définies à
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
l'alinéa 1er sont des personnes qui, en raison de leur
profession ou de leur activité, achètent, lotissent, offrent en vente ou en location, vendent ou donnent
en location des immeubles, construisent ou placent
des installations fixes ou mobiles. Il en est de même
pour ceux qui interviennent dans ces opérations.
Les dispositions du livre premier du Code pénal,
sans exception du chapitre VII et de l'article 85, sont
applicables auxdites infractions ainsi qu'à celles
prévues aux articles 156 et 158.
}1. – Ainsi modifié quant à la numérotation par le Décr./W. du
18 juillet 2002, art. 69, qui ne contient aucune disposition spécifique relative à l'entrée en vigueur de cet art. 69 et a été publié le
21 septembre 2002.
}2. – Ainsi modifié par le Décr./W. du 30 avril 2009, art. 89, 1°,
qui ne contient aucune disposition spécifique relative à l'entrée
en vigueur de cet art. et a été publié le 2 juin 2009.
}3. – Ainsi modifié par le Décr./W. du 30 avril 2009, art. 89, 2°,
qui ne contient aucune disposition spécifique relative à l'entrée
en vigueur de cet art. et a été publié le 2 juin 2009.
}4. – Ainsi modifié par le Décr./W. du 30 avril 2009, art. 89, 3°,
qui ne contient aucune disposition spécifique relative à l'entrée
en vigueur de cet art. et a été publié le 2 juin 2009.
}5. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 3 février 2005, art. 96, qui
entre en vigueur le 11 mars 2005 en vertu de son art. 155.
}6. – Abrogé au 1er avril 2014 par le Décr./W. du 6 février 2014,
art. 79.
43
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • D. Waals Gewest • 6. Provincie, gemeente, OCMW
Loi org. 8 juill. 1976 — p. 1288
6. Provincie, gemeente, OCMW
p. 1288
l'acte par lequel un centre public d'action sociale
viole la loi ou blesse l'intérêt général.
p. 1288 à 1401
Loi org. 8 juill. 1976
chap. IX, sect. 2, intitulé à remplacer
Le gouverneur de province peut proroger le délai
qui lui est imparti pour exercer son pouvoir, d'une
durée maximale égale à la moitié du délai visé à
l'alinéa 1er.
Loi org. 8 juill. 1976
chap. IX, sect. 2bis et 2ter, à ajouter
Section 2
}1[De la tutelle générale d'annulation sur
les actes des centres publics d'action
sociale]1
L'acte n'est plus susceptible d'annulation si le gouverneur de province n'a pas notifié sa décision dans
le délai.]1
}1. – Ainsi remplacé par le Décr./W. du 23 janvier 2014, art. 14,
qui entre en vigueur le 1er mars 2014 en vertu de son art. 32.
Art. 112. § 1er. }1[La liste des décisions prises par
}1. – Ainsi remplacé par le Décr./W. du 23 janvier 2014, art. 13,
qui entre en vigueur le 1er mars 2014 en vertu de son art. 32.
p. 1288
Loi org. 8 juill. 1976
art. 111 et 112, à remplacer
Art. 111. § 1er. }1[Les actes des centres publics
d'action sociale portant sur les objets suivants sont
transmis au gouverneur de province, accompagnés
de leurs pièces justificatives, dans les quinze jours
de leur adoption, et ne peuvent pas être mis à exécution avant d'avoir été ainsi transmis:
1° le règlement d'ordre intérieur du Conseil de l'action sociale, ainsi que ses modifications;
2° l'octroi d'une rémunération, d'un jeton de présence ou d'un avantage de toute nature aux membres du Conseil de l'action sociale, du bureau permanent et des comités spéciaux;
3° l'octroi d'une rémunération ou d'un avantage de
toute nature aux membres du personnel du secrétariat du président du Conseil de l'action sociale;
4° pour ce qui concerne les actes relatifs aux marchés publics:
a) l'attribution des marchés publics de travaux, de
fournitures et de services d'un montant H.T.V.A. excédant ceux repris au tableau ci-dessous:
Adjudication Adjudication Procédure néouverte/ Ap- restreinte/ gociée sans
pel d'offres Appel d'offres publicité
ouvert restreint/ Procédure négociée avec
publicité
Travaux
250.000 euro 125.000 euro 62.000 euros
s
s
Fournitures 200.000 euro 62.000 euros 31.000 euros
et services s
b) l'avenant apporté aux marchés de travaux, de
fournitures et de services visés au a) qui porte au minimum sur 10% du montant initial du marché;
c) l'avenant apporté à ces marchés de travaux, de
fournitures et de services dont le montant cumulé
aux montants des avenants successifs atteint au minimum 10% du montant initial du marché.
§ 2. Le gouverneur de province peut, dans un délai
de trente jours à dater de la réception de l'acte et de
ses pièces justificatives, annuler tout ou partie de
44
le centre public d'action sociale, à l'exclusion des
décisions d'octroi d'aide individuelle et de récupération, est transmise au collège communal dans les
dix jours suivant la séance au cours de laquelle les
décisions sont adoptées.
Le collège communal peut solliciter une ou plusieurs décisions figurant dans la liste. Cette demande doit être introduite dans les dix jours de la
réception de la liste. Le jour de la réception de la
liste n'est pas inclus dans le délai. Le centre public
d'action sociale transmet au collège communal,
dans les dix jours de la demande, la ou les décisions
qu'il a sollicitées. Le jour de la réception de la demande n'est pas inclus dans le délai.
Le collège communal peut introduire un recours,
auprès du gouverneur de province, contre la ou les
décisions qu'il a sollicitées. Ce recours doit être introduit dans les dix jours de la réception de la décision du centre public d'action sociale. Le jour de la
réception de la décision n'est pas inclus dans le
délai.
Saisi d'un recours, le gouverneur de province réclame, au centre public d'action, l'acte accompagné
de ses pièces justificatives.
§ 2. Sans préjudice du droit d'évocation du gouverneur de province, un conseiller de l'action sociale
ou toute personne intéressée peut introduire, auprès du gouverneur de province, un recours à l'encontre d'une décision du centre public d'action sociale, dans un délai de trente jours à dater de l'adoption de la décision.
Saisi d'un recours, le gouverneur de province réclame, au centre public d'action, l'acte accompagné
de ses pièces justificatives.
§ 3. Le gouverneur de province peut réclamer au
centre public d'action sociale, la transmission de
toute délibération, accompagnée de ses pièces justificatives, en vue d'exercer la tutelle générale d'annulation à laquelle sont soumis tous les actes autres
que ceux visés aux articles 112bis à 112quinquies.
§ 4. En application des paragraphes 1er à 3, le gouverneur de province peut, dans un délai de trente
jours à dater de la réception de l'acte et de ses pièces
justificatives, annuler tout ou partie de l'acte par lequel un centre public de l'action sociale viole la loi
ou blesse l'intérêt général.
Le gouverneur de province peut proroger le délai
qui lui est imparti pour exercer son pouvoir, d'une
durée maximale égale à la moitié du délai visé à
l'alinéa 1er.
L'acte n'est plus susceptible d'annulation si le gouverneur de province n'a pas notifié sa décision dans
le délai.]1
}1. – Ainsi remplacé par le Décr./W. du 23 janvier 2014, art. 15,
qui entre en vigueur le 1er mars 2014 en vertu de son art. 32.
}1[Section 2bis
De la tutelle spéciale d'approbation sur les
actes des centres publics d'action sociale]1
}1. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 23 janvier 2014, art. 16, qui
entre en vigueur le 1er mars 2014 en vertu de son art. 32.
Art. 112bis. § 1er. }1[Les actes des centres publics
d'action sociale portant sur le budget du centre public d'action sociale visé à l'article 88, § 1er, sont
soumis, avant le 15 septembre de l'année précédant
l'exercice, à l'approbation du Conseil communal.
Ce budget est commenté par le président du centre
lors des séances du Conseil communal à l'ordre du
jour desquelles est inscrite son approbation.
Le Conseil communal prend sa décision dans les
quarante jours de la réception de l'acte et de ses pièces justificatives.
Le Conseil communal peut proroger le délai qui lui
est imparti pour exercer son pouvoir d'une durée
maximale égale à la moitié du délai visé à l'alinéa 3.
À défaut de décision dans le délai, l'acte est exécutoire.
Le Conseil communal peut inscrire au budget du
centre public d'action sociale, des prévisions de recettes et des postes de dépenses; il peut les diminuer, les augmenter ou les supprimer et rectifier des
erreurs matérielles.
L'approbation peut être refusée pour violation de la
loi ou lésion de l'intérêt général.
§ 2. Le centre public d'action sociale dont le budget
a fait l'objet d'une décision de refus d'approbation,
d'une décision d'approbation partielle ou d'une décision de réformation de la part du Conseil communal, peut introduire un recours auprès du gouverneur de province dans les dix jours de la réception
de la décision du Conseil communal. Une copie du
recours est adressée au Conseil communal au plus
tard le dernier jour du délai de recours.
Le gouverneur de province peut approuver ou ne
pas approuver, selon le cas, tout ou partie de la décision du Conseil communal dans les trente jours de
la réception du recours.
Le gouverneur de province peut inscrire au budget
du centre public d'action sociale des prévisions de
recettes et des postes de dépenses; il peut les diminuer, les augmenter ou les supprimer et rectifier des
erreurs matérielles.
À défaut de décision dans ce délai, la décision querellée est réputée confirmée.
§ 3. Les paragraphes 1er et 2 sont applicables à
toute modification budgétaire visée à l'article 88,
§ 2.
§ 4. À défaut pour le Conseil de l'action sociale d'arrêter les budgets ou de pourvoir à une modification
budgétaire qui s'avère nécessaire soit pour faire face
à des circonstances imprévues, soit pour payer une
dette du centre reconnue et exigible, il est fait application de l'article 113.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • D. Waals Gewest • 6. Provincie, gemeente, OCMW
Loi org. 8 juill. 1976 — p. 1288 à 1401
Si le Conseil de l'action sociale omet d'arrêter les
budgets du centre dans le délai prévu par la loi, le
collège communal peut mettre le centre en demeure. Si le Conseil de l'action sociale omet d'arrêter les budgets dans les deux mois de la mise en demeure, le Conseil communal peut se substituer au
Conseil de l'action sociale et arrêter les budgets du
centre en lieu et place du Conseil de l'action sociale.
Ces budgets sont notifiés par le Conseil communal
au Conseil de l'action sociale.
La décision du Conseil communal est susceptible de
faire l'objet d'un recours par le centre public d'action sociale auprès du gouverneur de province, qui
est doté de la même compétence que celle visée au
paragraphe 2.]1
}1. – Ainsi remplacé par le Décr./W. du 23 janvier 2014, art. 17,
qui entre en vigueur le 1er mars 2014 en vertu de son art. 32.
Art. 112ter. § 1er. }1[Les actes des centres publics
d'action sociale portant sur le compte visé à l'article
89, alinéa 1er, sont soumis avant le 1er juin qui suit
la clôture de l'exercice, à l'approbation du Conseil
communal. Le rapport annuel est communiqué au
Conseil communal à titre de commentaire des
comptes.
Ce compte est commenté par le président du centre
lors de la séance du Conseil communal à l'ordre du
jour de laquelle est inscrite son approbation.
Le Conseil communal prend sa décision dans les
quarante jours de la réception de l'acte et de ses pièces justificatives.
Le Conseil communal peut proroger le délai qui lui
est imparti pour exercer son pouvoir d'une durée
maximale égale à la moitié du délai visé à l'alinéa 3.
À défaut de décision dans le délai, l'acte est exécutoire.
L'approbation peut être refusée uniquement pour
violation de la loi.
À défaut de décision dans le délai, l'acte est exécutoire.
L'approbation peut être refusée pour violation de la
loi ou lésion de l'intérêt général.
§ 2. Le centre public d'action sociale dont l'acte relatif à la fixation du cadre du personnel ou au statut
visé à l'alinéa 9 de l'article 42 a fait l'objet d'une décision de refus d'approbation ou d'une décision
d'approbation partielle de la part du Conseil communal, peut introduire un recours auprès du gouverneur de province dans les dix jours de la réception de la décision du Conseil communal. Une copie
du recours est adressée au Conseil communal au
plus tard le dernier jour du délai de recours.
Le gouverneur de province peut approuver ou ne
pas approuver, selon le cas, tout ou partie de la décision du Conseil communal dans les trente jours de
la réception du recours.
Le Conseil communal peut proroger le délai qui lui
est imparti pour exercer son pouvoir d'une durée
maximale égale à la moitié du délai visé à l'alinéa 2.
tions visées au chapitre XII de la présente loi portant sur les objets suivants sont transmis au Gouvernement, accompagnés de leurs pièces justificatives,
dans les quinze jours de leur adoption, et ne peuvent être mis à exécution avant d'avoir été ainsi
transmis:
1° la composition du Conseil d'administration et de
ses organes restreints;
2° l'octroi d'une rémunération, d'un jeton de présence ou d'un avantage de toute nature aux membres des organes de gestion;
4° pour ce qui concerne les actes relatifs aux marchés publics:
Art. 112quinquies. § 1er. }1[Les actes des cen-
a) l'attribution des marchés publics de travaux, de
fournitures et de services d'un montant H.T.V.A. excédant ceux repris au tableau ci-dessous:
tres publics d'action sociale portant sur la création
et la prise de participation dans les intercommunales, les associations de projet, les associations visées
au chapitre XII ainsi que dans les associations ou les
sociétés de droit public ou de droit privé, autres
qu'intercommunale ou association de projet, susceptibles d'engager les finances communales, sont
soumis à la tutelle spéciale d'approbation du Conseil communal. Ils sont transmis, accompagnés de
leurs pièces justificatives, au Conseil communal
dans les quinze jours de leur adoption.
Le Conseil communal prend sa décision dans les
quarante jours de la réception de l'acte et de ses pièces justificatives.
§ 2. Le centre public d'action sociale dont l'acte relatif à la création et la prise de participation dans les
intercommunales, les associations de projet, les associations visées au chapitre XII ainsi que dans les
associations ou les sociétés de droit public ou de
droit privé, autres qu'intercommunales ou association de projet, susceptible d'engager les finances
communales, a fait l'objet d'une décision de refus
d'approbation ou d'une décision d'approbation
partielle de la part du Conseil communal, peut introduire un recours auprès du gouverneur de province dans les dix jours de la réception de la décision
du Conseil communal. Une copie du recours est
adressée au Conseil communal au plus tard le dernier jour du délai de recours.
Le Conseil communal prend sa décision dans les
quarante jours de la réception de l'acte et de ses pièces justificatives.
Art. 112sexies. § 1er . }1[Les actes des associa-
}1. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 23 janvier 2014, art. 19, qui
entre en vigueur le 1er mars 2014 en vertu de son art. 32.
Le gouverneur de province peut approuver ou ne
pas approuver, selon le cas, tout ou partie de la décision du Conseil communal dans les trente jours de
la réception du recours.
Art. 112quater. § 1er. }1[Les actes des centres
publics d'action sociale portant sur la fixation du
cadre du personnel ainsi que sur le statut visé à l'article 42, § 1er, alinéa 9 sont soumis à la tutelle spéciale d'approbation du Conseil communal. Ils sont
transmis, accompagnés de leurs pièces justificatives, au Conseil communal dans les quinze jours de
leur adoption.
}1. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 23 janvier 2014, art. 21, qui
entre en vigueur le 1er mars 2014 en vertu de son art. 32.
3° le règlement d'ordre intérieur des organes de gestion;
Le Conseil communal peut proroger le délai qui lui
est imparti pour exercer son pouvoir d'une durée
maximale égale à la moitié du délai visé à l'alinéa 2.
}1. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 23 janvier 2014, art. 18, qui
entre en vigueur le 1er mars 2014 en vertu de son art. 32.
De la tutelle sur les actes des associations
visées au chapitre XII]1
À défaut de décision dans ce délai, la décision querellée est réputée confirmée.]1
§ 2. Le centre public d'action sociale dont le compte
a fait l'objet d'une décision de refus d'approbation
ou d'une décision d'approbation partielle de la part
du Conseil communal, peut introduire un recours
auprès du gouverneur de province dans les dix jours
de la réception de la décision du Conseil communal.
Une copie du recours est adressée au Conseil communal au plus tard le dernier jour du délai de recours.
À défaut de décision dans ce délai, la décision querellée est réputée confirmée.]1
}1[Section 2ter
À défaut de décision dans le délai, l'acte est exécutoire.
L'approbation peut être refusée pour violation de la
loi ou lésion de l'intérêt général.
Le gouverneur de province peut approuver ou ne
pas approuver, selon le cas, tout ou partie de la décision du Conseil communal dans les trente jours de
la réception du recours.
À défaut de décision dans ce délai, la décision querellée est réputée confirmée.]1
}1. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 23 janvier 2014, art. 20, qui
entre en vigueur le 1er mars 2014 en vertu de son art. 32.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
Adjudication Adjudication Procédure néouverte/ Ap- restreinte/ gociée sans
pel d'offres Appel d'offres publicité
ouvert restreint/ ProH.T.V.A. cédure négociée avec
publicité
Travaux
250.000 euro 125.000 euro 62.000 euros
s
s
Fournitures 200.000 euro 62.000 euros 31.000 euros
et services s
b) l'avenant apporté aux marchés de travaux, de
fournitures et de services visés au a) qui porte au minimum sur 10% du montant initial du marché;
c) l'avenant apporté à ces marchés de travaux, de
fournitures et de services dont le montant cumulé
aux montants des avenants successifs atteint au minimum 10% du montant initial du marché.
§ 2. Le Gouvernement peut, dans un délai de trente
jours à dater de la réception de l'acte et de ses pièces
justificatives, annuler tout ou partie de l'acte par lequel une association visée au chapitre XII de la présente loi viole la loi ou blesse l'intérêt général.
Le Gouvernement peut proroger le délai qui lui est
imparti pour exercer son pouvoir, d'une durée
maximale égale à la moitié du délai visé à l'alinéa
1er.
L'acte n'est plus susceptible d'annulation si le Gouvernement n'a pas notifié sa décision dans le délai.
§ 3. Les actes non visés au paragraphe 1er sont soumis à la tutelle d'annulation du Gouvernement sur
recours. L'annulation peut intervenir pour violation
de la loi ou lésion de l'intérêt général.
Le Gouvernement peut réclamer aux associations
visées au chapitre XII de la présente loi, la transmission de toute délibération qu'il désigne, accompagnée de ses pièces justificatives.
Le Gouvernement peut dans un délai de trente jours
à dater de la réception de l'acte et de ses pièces justificatives, annuler tout ou partie de l'acte par lequel
45
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • D. Waals Gewest • 6. Provincie, gemeente, OCMW
Loi org. 8 juill. 1976 — p. 1288 à 1401
une association visée au chapitre XII de la présente
loi viole la loi ou blesse l'intérêt général.
Le Gouvernement peut proroger le délai qui lui est
imparti pour exercer son pouvoir, d'une durée
maximale égale à la moitié du délai visé à l'alinéa 3.
L'acte n'est plus susceptible d'annulation si le Gouvernement n'a pas notifié sa décision dans le délai.]1
}1. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 23 janvier 2014, art. 22, qui
entre en vigueur le 1er mars 2014 en vertu de son art. 32.
Art. 112septies. § 1er. }1[Les actes des associations visées au chapitre XII de la présente loi, por-
46
tant sur les objets suivants sont soumis, dans les
quinze jours de leur adoption, à l'approbation du
Gouvernement:
§ 2. Le Gouvernement prend sa décision dans les
quarante jours de la réception de l'acte et de ses pièces justificatives.
1° l'adoption ou la modification des statuts de l'association;
Le Gouvernement peut proroger le délai qui lui est
imparti pour exercer son pouvoir d'une durée maximale égale à la moitié du délai visé à l'alinéa 1er.
2° les dispositions générales en matière de personnel;
3° les comptes annuels;
À défaut de décision dans le délai, l'acte est exécutoire.
4° le rééchelonnement d'emprunts souscrits;
L'approbation peut être refusée pour violation de la
loi ou lésion de l'intérêt général.]1
5° les garanties d'emprunts.
}1. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 23 janvier 2014, art. 23, qui
entre en vigueur le 1er mars 2014 en vertu de son art. 32.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VIII. STRAFRECHT • A. Strafwetboek
Wet 8 juni 1867 — p. 1343
VIII. STRAFRECHT
A. Strafwetboek
p. 1343
Wet 8 juni 1867
Art. 43bis volledig vervangen
}1[Art. 43bis. }2[Bijzondere verbeurdverklaring
toepasselijk op de zaken bedoeld in artikel 42, 3°,
kan door de rechter in elk geval worden uitgesproken, maar slechts voorzover zij door de procureur
des Konings schriftelijk wordt gevorderd.]2
Indien de zaken niet kunnen worden gevonden in
het vermogen van de veroordeelde, raamt de rechter de geldwaarde ervan en heeft de verbeurdverklaring betrekking op een daarmee overeenstemmend
bedrag.
Ingeval de verbeurdverklaarde zaken aan de burgerlijke partij toebehoren, zullen zij aan haar worden teruggegeven. De verbeurdverklaarde zaken
zullen haar eveneens worden toegewezen ingeval
de rechter de verbeurdverklaring uitgesproken
heeft omwille van het feit dat zij goederen en waarden vormen die door de veroordeelde in de plaats
gesteld zijn van de zaken die toebehoren aan de
burgerlijke partij of omdat zij het equivalent vormen van zulke zaken in de zin van het tweede lid
van dit artikel.
Iedere andere derde die beweert recht te hebben op
de verbeurdverklaarde zaak, zal dit recht kunnen
laten gelden binnen een termijn en volgens modaliteiten bepaald door de Koning.]1
}3[De
bijzondere verbeurdverklaring van de onroerende goederen moet of kan, naargelang de rechtsgrond die dit bepaalt, door de rechter worden uitgesproken, maar slechts voor zover zij door het openbaar ministerie schriftelijk werd gevorderd.]3
}4[De
schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekkende tot de verbeurdverklaring van
een onroerend goed, dat niet strafrechtelijk in beslag is genomen overeenkomstig de toepasselijke
vormvoorschriften, wordt op straffe van onontvankelijkheid kosteloos ingeschreven op de kant van de
laatst overgeschreven akte of het vonnis bedoeld in
artikel 1, eerste en tweede lid, van de hypotheekwet
van 16 december 1851. Het openbaar ministerie
voegt een bewijs van de kantmelding bij het straf-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
dossier voor de sluiting van de debatten. Het openbaar ministerie vordert de kosteloze doorhaling van
de kantmelding, als daartoe grond bestaat.]4
}5[De
rechter vermindert zo nodig het bedrag van
de in artikel 42, 3°, bedoelde vermogensvoordelen
of van de in het tweede lid bedoelde geldwaarde om
de veroordeelde geen onredelijk zware straf op te
leggen.]5
}1. – Ingevoegd bij art. 3 wet 17 juli 1990, B.S., 15 augustus
1990
}2. – Lid 1 vervangen bij art. 2 wet 19 december 2002, B.S.,
14 februari 2003
}3. – Lid 5 toegevoegd bij art. 2 wet 27 november 2013, B.S.,
13 december 2013, inwerkingtreding: 1 maart 2014 (art. 6,
lid 1), van toepassing op alle hangende procedures voor de strafgerechten die uitspraak doen over de verbeurdverklaring waarvan de debatten nog niet gesloten waren op de dag van de inwerkingtreding van art. 2 (art. 6, lid 2)
}4. – Lid 6 toegevoegd bij art. 2 wet 27 november 2013, B.S.,
13 december 2013, inwerkingtreding: 1 maart 2014 (art. 6,
lid 1), van toepassing op alle hangende procedures voor de strafgerechten die uitspraak doen over de verbeurdverklaring waarvan de debatten nog niet gesloten waren op de dag van de inwerkingtreding van art. 2 (art. 6, lid 2)
}5. – Lid 7 toegevoegd bij art. 55 wet (I) 11 februari 2014, B.S.,
8 april 2014
47
VIII. STRAFRECHT • B. Wetboek Strafvordering
Wet 17 november 1808 — p. 1351–1402
B. Wetboek Strafvordering
p. 1351–1402
Wet 17 november 1808
Art. 35ter volledig vervangen
}1[Art.
35ter. }2[§ 1. Ingeval er ernstige en con-
crete aanwijzingen bestaan dat de verdachte een
vermogensvoordeel in de zin van de artikelen 42, 3°,
of 43quater, § 2, van het Strafwetboek heeft verkregen, en de zaken die dit vermogensvoordeel vertegenwoordigen als zodanig niet of niet meer in het
vermogen van de verdachte dat zich in België bevindt kunnen aangetroffen worden of zich hebben
vermengd met wettige goederen, kan het openbaar
ministerie beslag leggen op andere zaken die zich in
het vermogen van de verdachte bevinden ten belope van het bedrag van de vermoedelijke opbrengst van het misdrijf. In zijn beslissing motiveert
het openbaar ministerie de raming van dit bedrag
en geeft het aan welke de ernstige en concrete aanwijzingen zijn die de inbeslagneming rechtvaardigen. Deze gegevens worden opgenomen in het proces-verbaal dat wordt opgemaakt naar aanleiding
van de inbeslagneming.
§ 2. Goederen die ingevolge de artikelen 1408 tot
1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge
bijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag,
mogen in geen geval in beslag worden genomen.
§ 3. In geval van beslag op een onroerend goed of
een schuldvordering wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften die worden bepaald
bij de artikelen 35bis en 37.
§ 4. Het openbaar ministerie kan beslag leggen op
andere goederen dan de vermogensvoordelen die
toebehoren aan derden, onder de volgende voorwaarden:
1° er zijn voldoende ernstige en concrete aanwijzingen dat de verdachte het goed heeft overgedragen
aan de derde of hem de financiële mogelijkheid
heeft gegeven om het te verwerven met het kennelijke doel de tenuitvoerlegging van de eventuele bijzondere verbeurdverklaring met betrekking tot een
geldsom te verhinderen of in ernstige mate te bemoeilijken;
2° de derde wist of moest redelijkerwijs weten dat
het goed hem rechtstreeks of onrechtstreeks was
overgedragen door de verdachte, dan wel dat hij het
met de financiële hulp van de verdachte had kunnen verwerven, om het te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de eventuele bijzondere verbeurdverklaring met betrekking tot een geldsom.
In zijn beslissing vermeldt het openbaar ministerie
de ernstige en concrete aanwijzingen waaruit blijkt
dat de verdachte het goed wil onttrekken aan de
tenuitvoerlegging van een eventuele bijzondere verbeurdverklaring en de inlichtingen waaruit de wetenschap van de derde blijkt of kan worden afgeleid,
die de inbeslagneming rechtvaardigen. Deze gegevens worden opgenomen in het proces-verbaal dat
wordt opgemaakt naar aanleiding van de inbeslagneming.]2]1 {3É6
}1. – Ingevoegd bij art. 8 wet 19 december 2002, B.S.,
14 februari 2003
}2. – Vervangen bij art. 47 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
J 3. – Het feit dat een beslagmaatregel is bepaald op bankrekeningen van iemand die niet in verdenking is gesteld houdt
geen schending in van het vermoeden van onschuld (Cass.,
22 juni 2005, P.05.0664.F).
48
J 4. – Beslag dat voldoet aan de voorwaarden van art. 35ter
en 37 Sv. is verenigbaar met het legaliteitsbeginsel en het recht
op eigendom, zoals vermeld in het eerste Aanv. Prot. EVRM. Het
ontbreken van enige kennisgeving van het beslag tast de rechten
van de verdediging niet aan (Cass., 17 oktober 2006,
P.06.0846.N).
Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient
te verlenen aan het SUO is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft
met de in artikel 458 van het Strafwetboek bepaalde straffen.
J 5. – De vermelding van de motieven voor de raming van de
vermoedelijke opbrengst van het misdrijf en van de ernstige en
concrete aanwijzingen die de inbeslagneming rechtvaardigen, is
noch substantieel noch op straffe van nietigheid voorgeschreven; het niet-naleven van deze pleegvormen leidt enkel tot nietigheid indien het recht van verdediging is miskend (Cass.,
20 maart 2012, P.11.1701.N).
Onverminderd de uitoefening van het recht van verdediging in andere strafprocedures door de veroordeelde of derden, beslist de SUO-magistraat over
het verlenen van inzage van het dossier of het verkrijgen van een afschrift ervan, als de veroordeelde
of een belanghebbende derde hierom verzoekt.
Deze beslissing is niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.
J 6. – Het niet-vermelden van de aanwijzingen dat de in beslag genomen goederen door art. 42, 3°, Sw. bedoelde voorwerpen zijn, houdt geen schending in van art. 6.2. EVRM en art. 14.2
IVBR (vermoeden van onschuld) (Cass., 20 maart 2012,
P.11.1952.N).
p. 1353
Wet 17 november 1808
Hfdst. Ibis (art. 464/1 – 464/41) en historiek
invoegen
}1[HOOFDSTUK
Ibis
STRAFRECHTELIJK
UITVOERINGSONDERZOEK]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 wet (I) 11 februari 2014, B.S.,
8 april 2014
}1[Afdeling 1
Begrip en algemene beginselen]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 3 wet (I) 11 februari 2014, B.S.,
8 april 2014
}1[Art. 464/1. § 1. Het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek, hierna het «SUO» genoemd, is het
geheel van handelingen dat strekt tot de opsporing,
de identificatie en de inbeslagneming van het vermogen waarop de veroordeling tot betaling van een
geldboete, een bijzondere verbeurdverklaring of de
gerechtskosten kan worden uitgevoerd.
§ 2. Het SUO wordt gevoerd door en onder het
gezag en de leiding van het openbaar ministerie.
De magistraat van het openbaar ministerie die het
SUO voert, hierna «de SUO-magistraat» genoemd,
waakt over de wettigheid van de uitvoeringshandelingen.
§ 3. Het SUO wordt gevoerd ten aanzien van de veroordeelde dader, hierna «de veroordeelde» genoemd, en de derden die wetens en willens met de
veroordeelde samenspannen om zijn vermogen te
onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de uitvoerbare veroordelingen.
§ 4. Behoudens wettelijke uitzonderingen mogen
de uitvoeringshandelingen geen enkele dwangmaatregel noch schending inhouden van individuele rechten en vrijheden. De bij wet toegelaten
inbreuken op de fundamentele rechten en vrijheden mogen niet verder gaan dan hetgeen nodig is
voor het bereiken van het in § 1 omschreven doel
van het SUO.
§ 5. Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het
SUO geheim.
Onverminderd de toepassing van artikel 16bis van
de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting
van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming
en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen
inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, kan de SUO-magistraat tijdens het
SUO aan een burgerlijke partij inzage van het dossier verlenen om haar te informeren over de vermogensbestanddelen waarop de uitvoerbare veroordeling tot betaling van een schadevergoeding kan
worden uitgevoerd. De SUO-magistraat kan de inzage van het dossier of het nemen van een afschrift
ervan beperken tot het deel van het dossier waarvoor de burgerlijke partij een belang kan doen gelden.
§ 6. De SUO-magistraat deelt, indien nodig, alle in
het raam van het SUO verzamelde relevante inlichtingen over het vermogen van de veroordeelde mee
aan de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën of deelt aan die ambtenaar
mee dat deze inlichtingen ter beschikking zijn voor
inzage en het nemen van een afschrift, met als doel
het vergemakkelijken van de invordering van de
door de veroordeelde verschuldigde verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten.
De politieambtenaren die niet zijn gevorderd door
de SUO-magistraat delen onmiddellijk en op eigen
initiatief aan deze magistraat de voor het SUO nuttige inlichtingen mee die ze hebben verzameld in
het raam van een opsporingsonderzoek, gerechtelijk onderzoek of een ander SUO.
De politieambtenaren die in het raam van het SUO
inlichtingen hebben verzameld die van belang kunnen zijn voor een lopend opsporingsonderzoek of
gerechtelijk onderzoek of een ander SUO, brengen
deze inlichtingen onmiddellijk ter kennis van het
bevoegde openbaar ministerie of de bevoegde onderzoeksrechter. Wanneer zij in de loop van het
SUO feiten ontdekken die een wanbedrijf of misdaad kunnen uitmaken, stellen zij het bevoegde
openbaar ministerie hiervan onmiddellijk in kennis.
De leden van het openbaar ministerie kunnen de inlichtingen die op regelmatige wijze zijn verzameld
in het raam van het SUO aanwenden wanneer zij
hun ambt uitoefenen in andere strafrechtelijke en
burgerrechtelijke procedures.
§ 7. De geldsommen die de SUO-magistraat en het
Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring, hierna het «COIV» genoemd, ontvangen of beheren in het raam van het SUO worden
zodra mogelijk gestort naar de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën die
belast is met de invordering van de verbeurdverklaring, de geldboete en de gerechtskosten.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VIII. STRAFRECHT • B. Wetboek Strafvordering
Wet 17 november 1808 — p. 1353
§ 8. Onverminderd de toepassing van artikel 16bis
van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag
genomen goederen en de uitvoering van bepaalde
vermogenssancties, doet het SUO geen afbreuk aan
de uitoefening van het recht van de burgerlijke partij of derden te goeder trouw om overeenkomstig
boek III, titel XVIII, artikelen 7 en 8, van het Burgerlijk Wetboek hun schuldvorderingen ten uitvoer te
leggen op het vermogen van de veroordeelde.
Bij samenloop van een burgerlijk uitvoerend beslag
en een beslag gelegd in het raam van het SUO met
betrekking tot dezelfde vermogensbestanddelen
worden de in § 1 bedoelde veroordelingen verder
ten uitvoer gelegd door de federale overheidsdienst
Financiën via de uitoefening van de rechten die de
wet toekent aan de schuldeisers in het raam van de
evenredige verdeling of rangregeling.
§ 4. De SUO-magistraat kan de politiediensten bedoeld in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992
op het politie-ambt vorderen om, met uitzondering
van de door de wet voorziene beperkingen, alle voor
het SUO noodzakelijke uitvoeringshandelingen uit
te voeren.
De vorderingen worden gericht aan de bevoegde
politieoverheid en uitgevoerd overeenkomstig de
artikelen 8 tot 8/3 van de wet van 5 augustus 1992
op het politieambt.
De gevorderde politiediensten bezorgen het verslag
over de opdrachten die ze hebben uitgevoerd en de
inlichtingen die ze naar aanleiding ervan hebben
ingewonnen aan de vorderende magistraat.]1
Hij kan overeenkomstig artikel 464/2, § 4, een politiedienst vorderen om uitvoeringshandelingen te
laten uitvoeren.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 7 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Afdeling 3
Opening van het onderzoek]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 8 wet (I) 11 februari 2014, B.S.,
8 april 2014
De directeur van het COIV kan de SUO-magistraat
ambtshalve voorstellen om het COIV een SUO te
laten voeren. Hij kan deze magistraat ook ambtshalve voorstellen bijstand te verlenen bij het SUO
dat hij voert.
}1[Art. 464/4. § 1. Het bevoegde openbaar ministerie kan een SUO instellen of het COIV hiermee
gelasten bij gebrek aan volledige betaling van de
opgelegde bijzondere verbeurdverklaring, de geldboetes of de gerechtskosten binnen de door het
openbaar ministerie of de federale overheidsdienst
Financiën bepaalde termijn en mits het bedrag van
de betalingsverplichting belangrijk is. De Koning
bepaalt, op voorstel van de Minister bevoegd voor
Justitie en bij een besluit vastgesteld na overleg in
de Ministerraad, in functie van de hoogte van het in
te vorderen bedrag van de veroordeling of de ernst
van het strafbaar feit dat ten grondslag ligt aan de
veroordeling, wat onder een belangrijk bedrag van
de betalingsverplichting wordt verstaan.
Een collectieve insolventieprocedure in de zin van
deze paragraaf is het faillissement, de gerechtelijke
reorganisatie, de collectieve schuldenregeling of
elke andere Belgische of buitenlandse rechterlijke,
administratieve of vrijwillige collectieve procedure
die de realisatie van de activa en de verdeling van de
opbrengst van die realisatie onder, naar gelang van
het geval, de schuldeisers, de aandeelhouders, de
vennoten of de leden inhoudt.
§ 2. Het SUO waarmee het COIV wordt gelast kan
enkel gevoerd worden door een magistraat van het
COIV, die hiervoor de verantwoordelijkheid draagt.
Tegen de beslissing van het bevoegde openbaar ministerie om een SUO te openen of op te dragen aan
het COIV kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.
§ 3 . O n v e r m i n d e r d h e t g e e n i s b e p a al d i n
artikel 464/2, § 1, berust de leiding van het SUO bij
de magistraat van het COIV aan wie dit onderzoek is
toevertrouwd. Hij voert zijn opdracht uit onder het
gezag en de leiding van de directeur van het COIV.
De kwijtschelding of vermindering van de straffen
in het raam van een collectieve insolventieprocedure of burgerlijke beslagprocedure kan enkel worden toegestaan met toepassing van de artikelen 110
en 111 van de Grondwet.
Indien het COIV bijstand verleent in het raam van
het SUO gevoerd door de SUO-magistraat, doet hij
dit in nauw overleg met deze magistraat.
§ 2. Indien uit de inlichtingen waarover het openbaar ministerie of de federale overheidsdienst Financiën beschikt blijkt dat de veroordeelde zijn betalingsverplichting heeft verzuimd of, zoals blijkt uit
ernstige en concrete elementen, zal verzuimen
moet hij niet meer vooraf worden uitgenodigd om
de bijzondere verbeurdverklaringen, de geldboetes
of de gerechtskosten te voldoen.]1
Indien de veroordeelde of de in § 3 bedoelde derde
het voorwerp is van een collectieve insolventieprocedure, worden de in § 1 bedoelde veroordelingen
verder ten uitvoer gelegd door de federale overheidsdienst Financiën via de uitoefening van de
rechten die de wet toekent aan de schuldeisers in
het raam van de collectieve insolventieprocedure.
De samenloop met een burgerlijk uitvoerend beslag
of een lopende collectieve insolventieprocedure
vormt geen beletsel voor het verzamelen van inlichtingen over het vermogen van de veroordeelde door
het openbaar ministerie in het raam van het SUO en
de mededeling ervan aan de federale overheidsdienst Financiën.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 4 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Afdeling 2
Organen van het onderzoek]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 5 wet (I) 11 februari 2014, B.S.,
8 april 2014
}1[Art. 464/2. § 1. Het SUO wordt gevoerd door
en onder het gezag en de leiding van de SUO-magistraat die bevoegd is voor de uitvoering van de in
kracht van gewijsde gegane veroordeling. Deze magistraat draagt hiervoor de verantwoordelijkheid.
§ 2. De SUO-magistraat kan over het hele grondgebied van het Rijk alle uitvoeringshandelingen verrichten of laten verrichten die tot zijn bevoegdheid
behoren.
§ 3. Het lid van het openbaar ministerie bij een hof
van beroep dat het SUO voert, is bekleed met de
hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie,
hulpofficier van de procureur des Konings. Hij oefent het ambt van officier van gerechtelijke politie
uit onder het toezicht van de procureur-generaal.
}1. – Ingevoegd bij art. 6 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/3. § 1. De SUO-magistraat kan in de
zaken die hij aanwijst, de directeur van het COIV belasten met het voeren van een SUO in zijn naam,
dan wel hem verzoeken hem bijstand te verlenen tijdens het SUO dat hij zelf voert.
§ 4. Bij de uitoefening van de in § 2 bedoelde opdracht beschikt de magistraat van het COIV die het
SUO voert over dezelfde bevoegdheden als de SUOmagistraat.
}1. – Ingevoegd bij art. 9 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Afdeling 4
Hij kan over het hele grondgebied van het Rijk alle
uitvoeringshandelingen verrichten die tot zijn bevoegdheid behoren.
Bevoegdheden van de
uitvoeringsorganen]1
Hij is bekleed met de hoedanigheid van officier van
gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur
des Konings. In die hoedanigheid staat hij onder het
toezicht van de procureur-generaal bij het hof van
beroep te Brussel.
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 10 wet (I) 11 februari 2014, B.S.,
8 april 2014
Hij kan een in de artikelen 15 en 15bis van de wet
van 26 maart 2003 houdende oprichting van een
Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake
het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties bedoeld solvabiliteitsonderzoek uitvoeren
of laten uitvoeren. Dit solvabiliteitsonderzoek strekt
zich ook uit tot de tenuitvoerlegging van veroordelingen tot een strafrechtelijke geldboete of de gerechtskosten.
§ 5. De magistraat van het COIV die het SUO voert
mag zich laten bijstaan door het personeel van het
COIV en door de in artikel 19 van de wet van
26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake
het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties bedoelde ambtenaren die ter beschikking
worden gesteld van het COIV.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
}1[Onderafdeling 1
Gewone uitvoeringshandelingen]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 11 wet (I) 11 februari 2014, B.S.,
8 april 2014
}1[Art. 464/5. § 1. De SUO-magistraat kan als
uitvoeringshandeling elke onderzoeksdaad, die toegelaten is in het raam van het in artikel 28bis bedoelde opsporingsonderzoek,verrichten of laten
verrichten door de gevorderde politiedienst, mits
deze handeling kan bijdragen tot het bereiken van
het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel.
Bij de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde
bevoegdheid is het nemen van een vrijheidsberovende maatregel in de zin van de artikelen 1 en 2
van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis verboden.
§ 2. De SUO-magistraat kan een in artikel 2 van de
wet van 5 augustus 1992 op het politieambt bedoelde politiedienst vorderen om een vermogensonderzoek uit te voeren.
49
VIII. STRAFRECHT • B. Wetboek Strafvordering
Wet 17 november 1808 — p. 1353
De gevorderde politiedienst verzamelt inlichtingen
over de bezittingen en de inkomsten van de veroordeelde en de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde.
Behoudens andersluidende beslissing van de SUOmagistraat kan de politiedienst die het vermogensonderzoek uitvoert noch de in de artikelen 464/7 en
464/12 tot 464/14 bedoelde gewone uitvoeringshandelingen noch de in onderafdeling 2 omschreven specifieke uitvoeringshandelingen, aanwenden.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 12 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art.
464/6. § 1. De SUO-magistraat of de ge-
vorderde politiedienst, kan getuigen, zonder eedaflegging, de veroordeelde of de in artikel 464/1, § 3,
bedoelde derde verhoren over de vermogensrechtelijke verrichtingen die zijn uitgevoerd door de veroordeelde en de derde, alsook over de samenstelling en de vindplaats van hun vermogen.
Het verhoor begint met de mededeling dat de te verhoren persoon wordt ondervraagd in de hoedanigheid van veroordeelde, van derde in de zin van
artikel 464/1, § 3, of als getuige.
§ 2. De getuige beantwoordt elke vraag, tenzij hij
zich kan beroepen op een geheimhoudingsplicht
die bij wet is ingesteld of hij zichzelf zou beschuldigen van een misdrijf.
De veroordeelde of de derde kan ofwel een verklaring afleggen, ofwel antwoorden op de hem gestelde vragen, ofwel zwijgen.
§ 3. Indien de te verhoren persoon zich in een andere taal dan die van het onderzoek wenst uit te
drukken, wordt ofwel een beroep gedaan op een
beëdigd tolk, ofwel worden zijn verklaringen opgetekend in zijn taal, ofwel wordt hem gevraagd zelf
zijn verklaring op te tekenen. Indien het verhoor
met behulp van een tolk wordt afgenomen, worden
diens identiteit en hoedanigheid vermeld.
§ 4. Van het verhoor van de veroordeelde, de derde
of de getuige wordt een proces-verbaal opgemaakt.
De verhoorde kan op zijn vraag en kosteloos een afschrift van de tekst van zijn verhoor ontvangen.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 13 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/7. De SUO-magistraat kan een technisch adviseur aanwijzen die, zonder eedaflegging,
een advies geeft over de vermogenssituatie van de
veroordeelde of de in artikel 464/1, § 3, bedoelde
derde of over welbepaalde vermogensrechtelijke
verrichtingen die zijn uitgevoerd door de veroordeelde en deze derde.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 14 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/8. § 1. De SUO-magistraat, of de gevorderde politiedienst kan met de schriftelijke en
voorafgaande toestemming van de persoon die het
werkelijke genot ervan heeft, te allen tijde een niet
voor het publiek toegankelijke plaats betreden om
de in de artikelen 464/29, § 2 en 464/30, § 1, bedoelde goederen en informatiedragers op te sporen
en in beslag te nemen.
§ 2. Onverminderd artikel 464/22 kan de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, na de voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechtmatige gebruiker, te allen tijde een zoeking uitvoeren
in een privaat informaticasysteem dat zich bevindt
op een niet voor het publiek toegankelijke plaats.
Hij kan, behoudens verzet van de rechtmatige gebruiker, de zoeking uitbreiden tot een informaticasysteem of een deel daarvan dat zich op een andere
50
plaats bevindt dan daar waar de zoeking wordt uitgevoerd, als:
uiteindelijk gerechtigde is en, in voorkomend geval,
alle nadere gegevens hieromtrent;
1° deze uitbreiding noodzakelijk is om de in
artikel 464/29, § 2, 2°, bedoelde inlichtingen te verzamelen; en
2° de transacties die in een bepaalde periode zijn
uitgevoerd op een of meer van deze bankrekeningen of financiële instrumenten, met inbegrip van de
bijzonderheden betreffende de rekening van herkomst of bestemming;
2° andere maatregelen om deze inlichtingen te vergaren disproportioneel zouden zijn, of er een risico
bestaat dat zonder deze uitbreiding deze inlichtingen verloren gaan.
De uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem mag zich niet verder uitstrekken dan tot de
informatica-systemen of de delen daarvan waartoe
de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken, in het bijzonder
toegang hebben.
Als de door de uitbreiding van de zoeking overeenkomstig het tweede en derde lid in een informaticasysteem aangetroffen gegevens nuttig zijn voor het
doel van het SUO, worden ze in beslag genomen.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 15 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/9. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan een voor het publiek toegankelijke plaats betreden, gedurende de tijd dat
het voor het publiek is toegelaten, om de in de artikelen 464/29, § 2, en 464/30, § 1, bedoelde goederen en informatiedragers op te sporen en in beslag
te nemen.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 16 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/10. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan een vaartuig, voertuig of
enig ander vervoermiddel doorzoeken, zowel in het
verkeer als geparkeerd op de openbare weg of op
voor het publiek toegankelijke plaatsen, indien er
ernstige en concrete aanwijzingen bestaan dat er in
het vaartuig, voertuig of vervoermiddel in de artikelen 464/29, § 2, en 464/30, § 1, bedoelde goederen
of informatiedragers aanwezig zijn die vatbaar zijn
voor inbeslagneming.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 17 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/11. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, kan de veroordeelde of een
derde in de zin van artikel 464/1, § 3, fouilleren
door het betasten van hun lichaam en de kleding
die ze dragen, evenals hun bagage controleren, indien er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan
dat zij in de artikelen 464/29, § 2 en 464/30, § 1, bedoelde goederen of informatiedragers bij zich dragen die vatbaar zijn voor inbeslagneming.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 18 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/12. § 1. Bij de tenuitvoerlegging van
een veroordeling tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten nadat de veroordeelde
schuldig is verklaard aan een misdrijf waarop een
correctionele hoofdgevangenisstraf staat van een
jaar of een zwaardere straf, kan de SUO-magistraat
of de gevorderde politiedienst bij een schriftelijke
en met redenen omklede beslissing van de in
artikel 2 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor
het witwassen van geld en de financiering van terrorisme bedoelde ondernemingen en personen, de
mededeling van de volgende inlichtingen vorderen:
1° de lijst van bankrekeningen, bankkluizen of de in
artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten bedoelde financiële instrumenten waarvan de veroordeelde of de derde bedoeld in
artikel 464/1, § 3, titularis, gevolmachtigde of de
3° de gegevens met betrekking tot de titularissen of
gevolmachtigden, die tijdens een bepaalde periode
toegang hebben of hadden tot deze bankkluizen.
De SUO-magistraat bepaalt in zijn beslissing de
vorm waarin de in het eerste lid vermelde gegevens
hem worden meegedeeld.
§ 2. Indien het noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van de veroordeling, kan de SUO-magistraat bij een schriftelijke en met redenen omklede
beslissing bovendien vorderen dat:
1° gedurende een vernieuwbare periode van maximum twee maanden de transacties met betrekking
tot een of meer van deze bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten van de veroordeelde
of de derde onder toezicht worden geplaatst;
2° de aangezochte persoon of onderneming de tegoeden en verbintenissen die verbonden zijn aan
deze bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten, niet meer uit handen mag geven voor
een termijn die hij bepaalt, maar die niet langer kan
zijn dan de termijn die loopt van het ogenblik
waarop hij of zij kennis neemt van zijn vordering,
die per telefax of bij aangetekende zending is toegezonden tot vijf werkdagen na de kennisgeving van
de bedoelde gegevens aan de SUO-magistraat.
De maatregel neemt van rechtswege een einde bij
het verstrijken van de door de SUO-magistraat vastgestelde termijn of in geval van volledige betaling
van de verschuldigde verbeurdverklaring, geldboete en gerechtskosten.
§ 3. De in § 1 bedoelde aangezochte persoon of onderneming verleent onverwijld zijn of haar medewerking aan de uitvoering van de in §§ 1 en 2 bedoelde maatregelen.
De persoon of onderneming die zijn medewerking
weigert aan de in §§ 1 en 2 bedoelde vorderingen
van de SUO-magistraat wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro of
met één van die straffen alleen.
De persoon of onderneming of elke derde die goederen bewaart of beheert die het voorwerp uitmaken van een in § 2 bedoelde maatregel en deze met
bedrieglijk opzet wegmaakt, wordt gestraft met de
in artikel 507 van het Strafwetboek bepaalde straffen. De poging wordt gestraft met dezelfde straffen.
§ 4. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de in §§ 1 en 2 bedoelde
maatregelen of daaraan zijn medewerking verleent,
is tot geheimhouding verplicht.
Iedere schending van het geheim wordt gestraft
overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 19 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/13. § 1. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan bij een schriftelijke en
met redenen omklede beslissing, van de operator
van een elektronisch communicatienetwerk of van
de verstrekker van een elektronische communicatiedienst de mededeling van de volgende inlichtingen vorderen:
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VIII. STRAFRECHT • B. Wetboek Strafvordering
Wet 17 november 1808 — p. 1353
1° de identificatie van een abonnee of een gewoonlijke gebruiker van een elektronische communicatiedienst of van het gebruikte elektronische communicatiemiddel;
2° de identificatie van de elektronische communicatiediensten waarop een bepaalde persoon geabonneerd is of die door een bepaalde persoon gewoonlijk worden gebruikt.
§ 2. Iedere operator van een elektronisch communicatienetwerk en iedere verstrekker van een elektronische communicatiedienst verstrekt alle beschikbare inlichtingen binnen de termijn en op de wijze
die bepaald worden bij het ter uitvoering van
artikel 46bis, § 2, eerste en tweede lid, genomen koninklijk besluit.
Weigering om de gegevens mee te delen, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.
§ 3. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn
medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht.
Iedere schending van het geheim wordt gestraft
overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 20 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/14. § 1. De SUO-magistraat kan bij
een schriftelijke en met redenen omklede beslissing
een politiedienst machtigen om een observatie uit
te voeren.
§ 2. Observatie is mogelijk als:
1° de overige gewone uitvoeringshandelingen niet
volstonden of redelijkerwijze niet kunnen volstaan
om het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van
het SUO te bereiken; en
2° de uitvoeringshandeling uitsluitend wordt aangewend ter tenuitvoerlegging van een in kracht van
gewijsde gegane veroordeling tot betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten,
nadat de veroordeelde schuldig is verklaard aan een
misdrijf waarop een correctionele hoofdgevangenisstraf staat van een jaar of een zwaardere straf.
§ 3. De machtiging tot observatie is schriftelijk en
bevat de volgende vermeldingen:
1° de gegevens van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waaruit blijkt dat de veroordeelde gehouden is tot betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, nadat
hij schuldig is verklaard aan een misdrijf waarop
een correctionele hoofdgevangenisstraf staat van
een jaar of een zwaardere straf;
2° de redenen waarom de overige gewone uitvoeringshandelingen niet volstonden of redelijkerwijze
niet kunnen volstaan om het in artikel 464/1, § 1,
omschreven doel van het SUO te bereiken;
3° de naam of, indien die niet bekend is, een zo
nauwkeurig mogelijke beschrijving van de in § 1 geobserveerde persoon of personen, alsmede van de
zaken, plaatsen of gebeurtenissen;
4° de wijze waarop de observatie zal worden uitgevoerd;
5° de periode tijdens welke de observatie kan worden uitgevoerd en die niet langer mag zijn dan drie
maanden te rekenen van de datum van de machtiging.
§ 4. In spoedeisende gevallen kan de machtiging tot
observatie mondeling worden verstrekt. De machti-
ging moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in
de in § 3 bepaalde vorm.
§ 5. De SUO-magistraat kan steeds op gemotiveerde
wijze zijn machtiging tot observatie wijzigen, aanvullen of verlengen. Hij kan te allen tijde zijn machtiging intrekken. Hij gaat bij elke wijziging, aanvulling of verlenging van zijn machtiging na of de in
§ 2 bedoelde voorwaarden nog zijn vervuld en handelt daarbij overeenkomstig § 3, 1°, 2°, 3° en 5°.
§ 6. De politieambtenaar die de operationele leiding heeft over de uitvoering van de observatie
brengt de SUO-magistraat volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over de uitvoering van
de observaties. Hij zendt die verslagen, die vertrouwelijk zijn, rechtstreeks aan deze magistraat.
§ 7. De in § 6 bedoelde politieambtenaar stelt proces-verbaal op van de uitvoering van de observatie,
doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de
afscherming van de identiteit van de informant en
van de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie in het gedrang kunnen
brengen. Deze elementen worden enkel opgenomen in het in § 6 bedoelde schriftelijk verslag.
In een proces-verbaal wordt verwezen naar de
machtiging tot observatie en worden de in § 3, 1°,
2°, 3° en 5° bedoelde vermeldingen, opgenomen.
De magistraat bevestigt bij schriftelijke beslissing
het bestaan van de door hem verleende machtiging
tot observatie.
De opgestelde processen-verbaal en de in het
tweede lid bedoelde beslissing worden uiterlijk bij
het beëindigen van de observatie bij het dossier van
het SUO gevoegd.
§ 8. De SUO-magistraat bewaart een afzonderlijk en
vertrouwelijk dossier dat de volgende stukken bevat:
1° de machtiging tot observatie en de beslissingen
tot wijziging, aanvulling of verlenging;
2° de toelating tot het plegen van misdrijven overeenkomstig artikel 464/15;
3° de vertrouwelijke verslagen die zijn opgesteld
door de politieambtenaar die de operationele leiding heeft over de uitvoering van de observatie.
De SUO-magistraat en het bevoegde openbaar ministerie hebben als enige toegang tot dit afzonderlijk en vertrouwelijk dossier, onverminderd het in
artikel 464/18 bedoelde inzagerecht van de kamer
van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 21 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art.
464/15. § 1. Onverminderd het in § 2 be-
paalde is het de politieambtenaren, belast met de
uitvoering van een observatie, verboden in het
kader van hun opdracht strafbare feiten te plegen.
§ 2. Blijven vrij van straf de politieambtenaren die,
in het kader van hun opdracht en met het oog op
het welslagen ervan, strikt noodzakelijke misdrijven
plegen, met het uitdrukkelijk akkoord van de SUOmagistraat.
De magistraat die het akkoord verleent, met inachtneming van de bepalingen die betrekking hebben
op het SUO, blijft vrij van straf.
De politieambtenaren melden schriftelijk en vóór
de uitvoering van de observatie aan de SUO-magistraat de in het eerste lid bedoelde misdrijven die zij
voornemens zijn te plegen.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
Indien deze voorafgaande kennisgeving niet kon
gebeuren, stellen de politieambtenaren de SUO-magistraat onverwijld in kennis van de misdrijven die
zij hebben gepleegd en bevestigen dit nadien schriftelijk.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 22 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/16. § 1. De SUO-magistraat of het
bevoegde openbaar ministerie kan via de informantenwerking alle nuttige inlichtingen verzamelen
over het vermogen waarop de veroordeling tot betaling van een verbeurdverklaring, een geldboete of
de gerechtskosten kan worden uitgevoerd.
De informantenwerking in de zin van dit artikel is
het onderhouden van regelmatige contacten door
een politieambtenaar, «contactambtenaar» genoemd, met een persoon, «informant» genoemd,
van wie vermoed wordt dat hij nauwe banden heeft
met een of meer personen, die schuldig zijn verklaard aan een misdrijf en die als gevolg hiervan zijn
veroordeeld tot de betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten of de gerechtskosten, of met een in
artikel 464/1, § 3, bedoelde derde die de politieambtenaar, al dan niet gevraagd, inlichtingen en
gegevens verstrekt over de vermogensbestanddelen
waarop deze veroordelingen kunnen worden uitgevoerd.
§ 2. De lokale informantenbeheerder deelt zodra
mogelijk en spontaan alle voor het SUO nuttige inlichtingen in een vertrouwelijk verslag rechtstreeks
mee aan de SUO-magistraat.
De SUO-magistraat bewaart de meegedeelde inlichtingen in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier.
De SUO-magistraat en het bevoegde openbaar ministerie hebben als enige toegang tot dit afzonderlijk en vertrouwelijk dossier, onverminderd het in
artikel 464/18 bedoelde inzagerecht van de kamer
van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.
De SUO-magistraat beslist of, in functie van het belang van de aangebrachte informatie en met inachtneming van de veiligheid van de informant, hiervan
proces-verbaal wordt opgesteld.
§ 3. De organisatie van de informantenwerking ingesteld bij artikel 47decies, § 2 tot 6, tweede lid, is
van toepassing op de in § 1 bedoelde informantenwerking.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 23 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/17. De SUO-magistraat staat in voor
de permanente controle over de uitvoering van observaties en de aangewende informantenwerking
door de politiediensten in het raam van dit onderzoek.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 24 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/18. § 1. De kamer van inbeschuldigingstelling controleert de uitvoering van de in de
artikelen 464/14 en 464/27 bedoelde observatie die
gegevens heeft opgeleverd die nadien door het
openbaar ministerie werden aangewend in het
raam van een gerechtelijk onderzoek of een opsporingsonderzoek.
De kamer van inbeschuldigingstelling onderzoekt
op het ogenblik dat de onderzoeksrechter zijn dossier aan de procureur des Konings toezendt krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, op vordering van de
procureur-generaal, de regelmatigheid van deze observatie.
De kamer van inbeschuldigingstelling onderzoekt,
op vordering van de procureur-generaal, de regel51
VIII. STRAFRECHT • B. Wetboek Strafvordering
Wet 17 november 1808 — p. 1353
matigheid van de observatie bij het afsluiten van
het opsporingsonderzoek en alvorens het openbaar
ministerie tot rechtstreekse dagvaarding overgaat.
De rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling verloopt overeenkomstig het bepaalde
bij artikel 235ter, §§ 2 tot 6.
§ 2. Op vraag van de strafuitvoeringsrechter die
kennis neemt van een voorziening op grond van
artikel 464/36, § 4, controleert de kamer van inbeschuldigingstelling de regelmatigheid van de uitvoering van de in de artikelen 464/14 en 464/27 bedoelde observaties die gegevens hebben opgeleverd
die door het openbaar ministerie zijn aangewend in
het raam van het SUO.
De hoven en rechtbanken die kennis nemen van
burgerrechtelijke vorderingen betreffende de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen houdende veroordeling tot een bijzondere verbeurdverklaring, een geldboete en de gerechtskosten in het
kader van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek,
kunnen, alvorens uitspraak te doen over de gegrondheid van deze rechtsvordering, de zaak verzenden naar de kamer van inbeschuldigingstelling
teneinde de regelmatigheid te controleren van de in
het raam van het SUO uitgevoerde observatie.
De rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling verloopt overeenkomstig het bepaalde
bij artikel 235ter, §§ 2 tot 5.
De griffier deelt een afschrift van het arrest van de
kamer van inbeschuldigingstelling mee aan de gedingvoerende partijen en aan het hof of de rechtbank die bedoeld zijn in het tweede lid.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet (II) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014, inwerkingtreding: 18 april 2014 (art. 14)
}1[Onderafdeling 2
Specifieke uitvoeringshandelingen]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 25 wet (I) 11 februari 2014, B.S.,
8 april 2014
}1[Art. 464/19. De SUO-magistraat kan, bij een
schriftelijke en met redenen omklede beslissing als
uitvoeringshandeling, de onderzoekshandelingen
waarvoor in het kader van een gerechtelijk onderzoek uitsluitend de onderzoeksrechter bevoegd is,
verrichten of laten verrichten door de gevorderde
politiedienst, als ze noodzakelijk zijn voor het bereiken van het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel
van het SUO.
De uitoefening van de bevoegdheid bedoeld in het
eerste lid is evenwel beperkt tot de in deze onderafdeling omschreven uitvoeringshandelingen.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 3 wet (II) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014, inwerkingtreding: 18 april 2014 (art. 14)
}1[Art. 464/21. § 1. De SUO-magistraat kan bij
het Hof van Cassatie een cassatieberoep instellen
tegen het vonnis van de strafuitvoeringsrechter.
§ 2. De SUO-magistraat stelt het cassatieberoep in
binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen
vanaf de uitspraak van het bestreden vonnis.
Het cassatieberoep wordt ingesteld door een verklaring ter griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
§ 3. De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank
zendt het dossier van de rechtspleging onverwijld
aan de griffie van het Hof van Cassatie.
De cassatiemiddelen worden aangevoerd in een
memorie die op de griffie van het Hof van Cassatie
wordt neergelegd, ten laatste op de vijfde dag na
het afleggen van de verklaring.
§ 4. Het Hof van Cassatie doet uitspraak binnen een
termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de instelling van het cassatieberoep.
De griffie van het Hof van Cassatie geeft binnen vierentwintig uur na de uitspraak van het arrest per
aangetekende zending of telefax kennis van dit arrest aan de SUO-magistraat.
§ 5. Na een cassatiearrest met verwijzing doet een
andere strafuitvoeringsrechter uitspraak binnen
een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de
uitspraak van het arrest van het Hof van Cassatie.
§ 6. Voor het overige verloopt de rechtspleging
zoals in correctionele zaken.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 4 wet (II) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014, inwerkingtreding: 18 april 2014 (art. 14)
}1[Art. 464/22. De SUO-magistraat kan, bij een
schriftelijke en met redenen omklede beslissing, een
huiszoeking verrichten of door de gevorderde politiedienst laten verrichten in een niet voor het publiek toegankelijke plaats, om de in de artikelen
464/29, § 2, en 464/30, § 1, bedoelde goederen en
informatiedragers op te sporen en in beslag te nemen.
Geen huiszoeking mag worden verricht vóór vijf uur
`s morgens en na negen uur `s avonds.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 27 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/23. De SUO-magistraat kan de zoeking in een informaticasysteem of een deel daarvan,
die hij uitvoert of door de gevorderde politiedienst
laat uitvoeren, uitbreiden tot een informaticasysteem of een deel daarvan dat zich op een andere
plaats bevindt dan daar waar de zoeking plaatsvindt
als:
}1. – Ingevoegd bij art. 26 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
1° deze uitbreiding noodzakelijk is om de in
artikel 464/29, § 2, bedoelde inlichtingen, te verzamelen; en
}1[Art. 464/20. De SUO-magistraat kan een in
artikel 464/19 bedoelde uitvoeringshandeling
enkel verrichten of laten verrichten na voorafgaande machtiging die wordt verleend door de strafuitvoeringsrechter.
2° indien andere maatregelen om deze inlichtingen
te vergaren disproportioneel zouden zijn of indien
er een risico bestaat dat zonder deze uitbreiding
deze inlichtingen verloren gaan.]1
De strafuitvoeringsrechter doet over het schriftelijke en met redenen omklede verzoek tot machtiging uitspraak uiterlijk binnen een termijn van vijf
werkdagen na de ontvangst van het verzoek.
De strafuitvoeringsrechter onderzoekt uitsluitend
de wettigheid, de proportionaliteit en de subsidiariteit van de gevorderde uitvoeringshandeling.
De SUO-magistraat staat in voor de tenuitvoerlegging van de toegelaten uitvoeringshandeling.]1
52
}1. – Ingevoegd bij art. 28 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/24. § 1. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan personen van wie hij vermoedt dat ze een bijzondere kennis hebben van het
informaticasysteem dat het voorwerp uitmaakt van
de zoeking of van diensten om gegevens die worden
opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel
van een informaticasysteem, te beveiligen of te versleutelen, bevelen om in een verstaanbare vorm inlichtingen te verstrekken over de werking ervan en
over de wijze om toegang te verkrijgen tot de gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen,
verwerkt of overgedragen.
§ 2. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan iedere geschikte persoon bevelen om zelf
het informaticasysteem te bedienen of de ter zake
dienende gegevens, die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, naar gelang van het geval, te zoeken, toegankelijk te maken, te kopiëren, ontoegankelijk te maken of te verwijderen, in de door hem gevorderde vorm. Deze
personen zijn verplicht hieraan gevolg te geven,
voorzover dit in hun mogelijkheden ligt.
§ 3. Hij die weigert de in § 1 en 2 gevorderde medewerking te verlenen of de zoeking in het informaticasysteem hindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot één jaar en met geldboete
van zesentwintig euro tot twintigduizend euro of
met één van die straffen alleen.
§ 4. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn
medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht.
Iedere schending van het geheim wordt gestraft
overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 29 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/25. § 1. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan een operator van een
elektronisch communicatienetwerk of de verstrekker van een elektronische communicatiedienst vorderen om:
1° de oproepgegevens te doen opsporen van elektronische communicatiemiddelen waaruit of waarnaar oproepen worden of werden gedaan;
2° de oorsprong of de bestemming van elektronische communicaties te laten lokaliseren.
In de in het eerste lid bedoelde gevallen worden
voor ieder elektronisch communicatiemiddel waarvoor de oproepgegevens worden opgespoord of
waarvan de oorsprong of de bestemming van de
elektronische communicaties wordt gelokaliseerd,
de dag, het uur, de duur en, indien nodig, de plaats
van de oproep vastgesteld en opgenomen in een
proces-verbaal.
De SUO-magistraat vermeldt in zijn beslissing de
duur van de maatregel, die, wat de toekomstige
elektronische communicatiegegevens betreft, niet
langer kan zijn dan twee maanden te rekenen vanaf
het bevelschrift, behoudens een hernieuwing.
§ 2. Iedere operator van een elektronische communicatiedienst en iedere verstrekker van een elektronische communicatiedienst delen de gevorderde inlichtingen mee binnen de termijn en volgens de bij
het ter uitvoering van artikel 88bis, § 2, eerste en
derde lid, genomen koninklijk besluit bepaalde nadere regels.
Iedere persoon die zijn technische medewerking
weigert aan de in dit artikel bedoelde vorderingen
wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig
euro tot tienduizend euro.
§ 3. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn
medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht.
Iedere schending van het geheim wordt gestraft
overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 30 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VIII. STRAFRECHT • B. Wetboek Strafvordering
Wet 17 november 1808 — p. 1353
}1[Art. 464/26. § 1. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan privécommunicatie of
privéelektronische communicatie, tijdens de overbrenging ervan, afluisteren, er kennis van nemen en
opnemen.
Teneinde het mogelijk te maken privécommunicatie of -elektronische communicatie direct af te luisteren, er kennis van te nemen of op te nemen met
technische hulpmiddelen, kan de SUO-magistraat
of de gevorderde politiedienst, te allen tijde, ook
buiten medeweten of zonder de toestemming van
hetzij de bewoner, hetzij de eigenaar of zijn rechthebbenden, in een woning of in een private plaats
binnendringen.
§ 2. De in § 1 bedoelde bewakingsmaatregel kan
worden bevolen als:
1° hij uitsluitend aangewend wordt ter tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot de betaling van verbeurdverklaringen,
geldboeten en gerechtskosten, die is uitgesproken
nadat de veroordeelde schuldig is verklaard aan een
in artikel 90ter, § 2 tot 4, bedoeld misdrijf;
2° de gewone uitvoeringshandelingen niet volstonden of redelijkerwijze niet kunnen volstaan om het
in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO
te bereiken.
§ 3. De in § 1 bedoelde bewakingsmaatregel kan alleen worden bevolen ten aanzien van de veroordeelde, ten aanzien van de communicatie- of telecommunicatiemiddelen die geregeld worden gebruikt door deze veroordeelde, of ten aanzien van
de plaatsen waar deze vermoed wordt te vertoeven.
De maatregel kan eveneens worden bevolen ten
aanzien van de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde
dan wel ten aanzien van de personen die vermoed
worden regelmatig in contact te staan met de veroordeelde of de in artikel 464/1, § 3, bedoelde
derde.
De maatregel kan alleen betrekking hebben op de
lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de
woonplaats of de communicatie- of telecommunicatiemiddelen van een advocaat of een arts, indien
deze zelf een veroordeelde of een derde is in de zin
van artikel 464/1, § 3, of indien er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan waaruit blijkt dat de
woning of beroepslokalen van de arts of de advocaat worden aangewend om de in de artikelen
464/29, § 2, en 464/30, § 1, bedoelde goederen of
informatiedragers te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten.
De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd
zonder dat, naar gelang van het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale
orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht. Dezelfde personen zullen door de magistraat die het onderzoek voert in kennis worden gesteld van hetgeen volgens hem als communicatie of
telecommunicatie onder het beroepsgeheim valt en
niet zal worden opgetekend in het in § 7 bedoelde
proces-verbaal.
§ 4. De met redenen omklede beslissing van de
SUO-magistraat houdende verzoek tot machtiging
gericht aan de strafuitvoeringsrechter vermeldt:
1° de identiteit van de veroordeelde en, in voorkomend geval, van de in artikel 464/1, § 3, bedoelde
derde;
2° de gegevens van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waaruit blijkt dat het
SUO betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van
een veroordeling tot de betaling van verbeurdver-
klaringen, geldboeten en gerechtskosten, nadat de
veroordeelde schuldig verklaard is aan een in
artikel 90ter, § 2 tot 4, bedoeld misdrijf of van een in
artikel 464/1, § 3, bedoelde derde;
3° het verschuldigde saldo van de veroordeling tot
de betaling van de verbeurdverklaring, geldboete
en gerechtskosten;
4° de redenen waarom de gewone uitvoeringshandelingen niet volstonden, of redelijkerwijze niet
kunnen volstaan om het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO te bereiken;
5° de identiteit van de persoon, het communicatieof elektronisch communicatiemiddelmiddel of de
plaats die het voorwerp is van de bewakingsmaatregel;
6° de voorgestelde periode tijdens welke de bewaking kan worden uitgeoefend, die niet langer mag
zijn dan één maand te rekenen vanaf de ondertekening van de machtiging die werd verleend krachtens artikel 464/20.
§ 5. De SUO-magistraat kan met de machtiging van
de strafuitvoeringsrechter, de duur van de bewakingsmaatregel een of meer malen verlengen met
een termijn die telkens niet langer mag zijn dan één
maand, met een maximum van zes maanden, onverminderd zijn beslissing om aan de maatregel een
einde te maken, zodra de omstandigheden die deze
gerechtvaardigd hebben, verdwenen zijn.
Na het verstrijken van de maximumduur kan de uitvoering van de bewakingsmaatregel worden hernieuwd met de machtiging van de strafuitvoeringsrechter, voor zover er nieuwe omstandigheden
voorhanden zijn en dit telkens voor één maand met
een maximum van zes maanden.
§ 6. De SUO-magistraat of de politieambtenaar die
belast is met de operationele leiding van de uitvoering van de bewakingsmaatregel, neemt de bij
artikel 90quater, § 2 en 4, voorziene maatregelen
als ze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die
maatregel. De bij artikel 90quater, § 2, tweede en
derde lid, en § 4, derde en vierde lid, bepaalde strafsancties zijn van toepassing op de personen die de
verplichtingen tot medewerking en geheimhouding schenden.
§ 7. De politiedienst die belast is met de uitvoering
van de bewakingsmaatregel staat in voor:
1° de selectie en transcriptie van de delen van de opnamen die voor het SUO relevant geachte inlichtingen betreffende de vermogenssituatie van de veroordeelde en de in artikel 464/1, § 3, bedoelde
derde bevatten, onder het toezicht van de SUO-magistraat;
2° het vertalen of het laten vertalen van de relevante
inlichtingen naar de taal waarin het SUO wordt gevoerd, na toelating van de SUO-magistraat;
3° de neerlegging van de opnamen, samen met de
uitgevoerde transcripties, vertalingen en de gemaakte notities, onder verzegelde omslag, op het
secretariaat van het openbaar ministerie dat het
SUO voert;
4° het vernietigen of het laten vernietigen van de
opnamen, selecties van transcripties en vertalingen,
na toelating van de SUO-magistraat;
De gevorderde politiedienst stelt een proces-verbaal
op waarin hij verslag uitbrengt over de uitvoering
van de bewakingsmaatregel en de opdrachten bedoeld in het eerste lid, dat aan de SUO-magistraat
wordt toegezonden.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
De communicatie of elektronische communicatie
die onder het beroepsgeheim of journalistiek bronnengeheim valt, wordt niet opgetekend in het proces-verbaal dat wordt opgesteld naar aanleiding
van de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde opdracht.
De gevorderde politiedienst neemt alle noodzakelijke maatregelen om de integriteit en de vertrouwelijkheid te waarborgen van de opgenomen, overgeschreven en vertaalde communicatie of elektronische communicatie tot de neerlegging ervan op het
secretariaat overeenkomstig het ter uitvoering van
artikel 90septies, vijfde lid, genomen koninklijk besluit.
§ 8. Het secretariaat van het openbaar ministerie
dat het SUO voert, staat in voor de bewaring van de
overeenkomstige § 7, eerste lid, 3°, neergelegde
voorwerpen en akten.
De SUO-magistraat neemt, overeenkomstig het ter
uitvoering van artikel 90septies, vijfde lid, genomen
koninklijk besluit, alle noodzakelijke maatregelen
om tijdens de bewaring op het secretariaat de integriteit en de vertrouwelijkheid te waarborgen van
de neergelegde opnamen, transcripties en vertalingen.
De SUO-magistraat oordeelt overeenkomstig
artikel 464/1, § 5, over de inzage van de voorwerpen en akten die zijn neergelegd door de veroordeelde, de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde of
elke andere belanghebbende.
De SUO-magistraat beveelt de vernietiging van de
neergelegde voorwerpen en akten die niet bestemd
zijn voor de exploitatie in het raam van het SUO of
die niet bruikbaar zijn voor de doeleinden bedoeld
in artikel 464/1, § 6, uiterlijk bij de afsluiting van
het SUO.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 31 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/27. § 1. De SUO-magistraat die het
onderzoek voert kan een politiedienst machtigen
om een observatie uit te voeren ten aanzien van een
woning of in een door deze woning omsloten eigen
aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en
481 van het Strafwetboek.
§ 2. De grond- en vormvoorwaarden en de uitvoeringswijze die worden bepaald bij artikel 464/14 en
de in artikel 464/15 bedoelde verschoningsgrond
zijn van toepassing op de in § 1 bedoelde observatie.
De magistraat vermeldt in zijn machtiging tot observatie het adres of een zo nauwkeurig mogelijke
plaatsbepaling van de in § 1 bedoelde woning
waarop de observatie betrekking heeft.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 32 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/28. Indien er tijdens het SUO ernstige aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde of
de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde als rechtspersoon zijn vermogen wil onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten op
dit vermogen, kan de SUO-magistraat de volgende
maatregelen gelasten, indien bijzondere omstandigheden dat vergen:
1° de schorsing van de procedure van ontbinding of
vereffening van de rechtspersoon;
2° het verbod van specifieke vermogensrechtelijke
transacties die tot het onvermogen van de rechtspersoon kunnen leiden;
3° de storting van een borgsom op de rekening van
het COIV tot een door hem bepaald bedrag, als
53
VIII. STRAFRECHT • B. Wetboek Strafvordering
Wet 17 november 1808 — p. 1353
waarborg voor de inachtneming van de maatregelen die hij gelast.
Indien de in het eerste lid bedoelde maatregelen betrekking hebben op onroerende goederen, wordt
gehandeld overeenkomstig artikel 464/33.
De rechtspersoon kan om de opheffing van de genomen maatregel verzoeken overeenkomstig
artikel 464/36.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 33 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Onderafdeling 3
Inbeslagneming ten behoeve van de
strafuitvoering]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 34 wet (I) 11 februari 2014, B.S.,
8 april 2014
}1[Art. 464/29. § 1. De SUO-magistraat kan, bij
een schriftelijke en gemotiveerde beslissing, alle inbeslagnemingen verrichten, of laten verrichten
door de gevorderde politiedienst, die kunnen bijdragen tot het bereiken van het doel van het in
artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO.
Iedere politieambtenaar mag ambtshalve overgaan
tot de inbeslagneming van de roerende goederen
en documenten bedoeld in § 2 die kunnen bijdragen tot het bereiken van het in artikel 464/1, § 1,
omschreven doel van het SUO.
§ 2. Zijn vatbaar voor inbeslagneming:
1° alle goederen, zowel roerende als onroerende, lichamelijke als onlichamelijke, in het vermogen van
de veroordeelde, waarop de uitvoerbare veroordeling tot betaling van een verbeurdverklaring, geldboete en de gerechtskosten kan worden uitgevoerd;
2° alle informatiedragers, in origineel of in kopie,
die zich bevinden bij de veroordeelde of derden en
inlichtingen bevatten over de vermogensrechtelijke
verrichtingen die zijn uitgevoerd door de veroordeelde en over de samenstelling en de vindplaats
van zijn vermogen.
§ 3. Goederen die ingevolge de artikelen 1408 tot
1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge
bijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag,
mogen in geen geval in beslag worden genomen.
De informatiedragers die inlichtingen bevatten die
gedekt zijn door een beroepsgeheim zijn niet vatbaar voor beslag.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 35 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/30. § 1. De SUO-magistraat kan beslag leggen op de in artikel 464/29, § 2, 1°, bedoelde goederen die niet toebehoren aan de veroordeelde, onder de volgende voorwaarden:
1° er zijn voldoende ernstige en concrete aanwijzingen dat de veroordeelde het goed heeft overgedragen, zelfs voor het in kracht van gewijsde gaan van
de veroordeling, aan de derde met het kennelijke
doel de invordering van de verbeurdverklaring,
geldboete en gerechtskosten te verhinderen, of aanzienlijk te bemoeilijken;
oordeelde het goed wil onttrekken aan de invordering van de verbeurdverklaring, geldboete en gerechtskosten alsook de inlichtingen waaruit de wetenschap van de derde blijkt of kan worden afgeleid
en die de inbeslagneming rechtvaardigen. Deze gegevens worden opgenomen in het proces-verbaal
dat wordt opgemaakt naar aanleiding van de inbeslagneming.
§ 2. Goederen die ingevolge de artikelen 1408 tot
1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge
bijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag,
mogen in geen geval in beslag worden genomen.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 36 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/31. § 1. Ingeval wordt overgegaan
tot inbeslagneming krachtens de artikelen 464/29,
464/30 en 464/32 maakt de beslagleggende SUOmagistraat of politiedienst een proces-verbaal op
waarin de in beslag genomen zaken worden vermeld.
§ 2. Het proces-verbaal wordt ter ondertekening
aan de beslagene aangeboden, die er kosteloos een
afschrift van kan ontvangen. Indien de beslagene
weigert het proces-verbaal te ondertekenen en/of
het afschrift daarvan in ontvangst te nemen of niet
bereikt kan worden, maakt de SUO-magistraat of
politieambtenaar daarvan melding op het origineel
en wordt de kennisgeving geacht te zijn gedaan op
de dag waarop de verbalisant de weigering vaststelt. Indien het afschrift niet onmiddellijk wordt
overhandigd, wordt het binnen achtenveertig uur
verstuurd.
Het afschrift van het proces-verbaal bevat:
1° de waarschuwing dat de beslagene, de goederen
die het voorwerp zijn van het beslag niet meer uit
handen mag geven, op straffe van toepassing van
artikel 507 van het Strafwetboek;
2° de referenties eigen aan de zaak;
3° de tekst van het artikel 507, eerste lid, van het
Strafwetboek.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 37 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/32. Wanneer de in 464/29, § 2, 2°,
bedoelde inlichtingen zijn opgeslagen in een informaticasysteem, maar de inbeslagneming van de
drager ervan niet wenselijk is, worden deze gegevens, evenals de gegevens die noodzakelijk zijn om
deze te kunnen verstaan, gekopieerd op dragers die
toebehoren aan de overheid. In geval van dringendheid of om technische redenen kan gebruik gemaakt worden van dragers die ter beschikking
staan van personen die gerechtigd zijn het informaticasysteem te gebruiken.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 38 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/33. § 1. De SUO-magistraat kan de
onroerende goederen die een zaak in de zin van
artikel 464/29, § 2, 1°, vormen, in beslag laten nemen.
2° de derde wist of moest redelijkerwijs weten dat
het goed hem rechtstreeks of onrechtstreeks was
overgedragen door de veroordeelde met het oogmerk om het te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een uitvoerbare of mogelijke veroordeling
tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten.
§ 2. Het beslag wordt op vordering van de SUO-magistraat gelegd bij proces-verbaal dat door deze magistraat of de gevorderde politiedienst aan de eigenaar wordt betekend. In voorkomende geval wordt
het proces-verbaal van inbeslagneming betekend
aan de blote eigenaar, de vruchtgebruiker, de erfpachter, de opstalhouder en, in voorkomende geval,
de huurder.
In zijn beslissing vermeldt de magistraat de ernstige
en concrete aanwijzingen waaruit blijkt dat de ver-
Het proces-verbaal van inbeslagneming bevat op
straffe van nietigheid:
54
1° een afschrift van de vordering van de SUO-magistraat;
2° de identiteit van de beslagene, met vermelding
van zijn naam, voornaam, woonplaats, of bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats en de
geboortedatum- en plaats, indien het een natuurlijk
persoon betreft, of van zijn benaming, rechtsvorm,
ondernemingsnummer en zetel, indien het een
rechtspersoon betreft;
3° een omschrijving van het onroerend goed
waarop beslag wordt gelegd op de wijze die is voorgeschreven door artikel 141 van de Hypotheekwet
van 16 december 1851;
4° een uittreksel uit de kadastrale legger, dat minder dan drie maanden oud is;
5° de tekst van dit artikel en van artikel 507, eerste
lid, van het Strafwetboek.
§ 3. Binnen vierentwintig uur na de handeling van
het beslag biedt de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst het proces-verbaal van inbeslagneming ter overschrijving aan op het hypotheekkantoor van de plaats waar de goederen gelegen
zijn.
De overschrijving wordt door de hypotheekbewaarder, op straffe van schadevergoeding, gedaan uiterlijk binnen acht dagen na de afgifte van het voormelde proces-verbaal van inbeslagneming. Als dagtekening van de overschrijving geldt evenwel de
dag van afgifte van het proces-verbaal.
Als de hypotheekbewaarder de overschrijving van
het proces-verbaal van inbeslagneming niet kan
verrichten op het ogenblik dat zij wordt gevorderd,
dan vermeldt hij op de originele processen-verbaal
die bij hem worden achtergelaten de dag en het uur
waarop zij hem werden overhandigd.
§ 4. Het beslag doet geen afbreuk aan de uitoefening van het recht van de eigenaar of elke andere
gerechtigde persoon om het in beslag genomen onroerend goed verder te gebruiken als een goede
huisvader.
§ 5 De burgerlijke vruchten die het onroerend goed
tijdens de duur van het beslag opbrengt, zijn in het
beslag begrepen, behoudens andersluidende beslissing van de SUO-magistraat.
De SUO-magistraat kan het COIV verzoeken om in
te staan voor de inning van de vruchten van een onroerend goed. Indien het beslag uitgaat van een magistraat van het COIV, kan hij ambtshalve beslissen
deze vruchten te innen. Onverminderd de toepassing van artikel 464/36 staat er geen rechtsmiddel
open tegen de beslissing van de SUO-magistraat.
Het COIV brengt de in het tweede lid bedoelde beslissing tweede lid ter kennis van de schuldenaar en
schuldeiser van deze inkomsten bij een aangetekend schrijven of door de overhandiging van een
proces-verbaal. De kennisgeving bevat de tekst van
dit artikel en van artikel 507, eerste lid, van Strafwetboek.
Vanaf de ontvangst van de kennisgeving worden
alle burgerlijke vruchten die tijdens het beslag vervallen, van rechtswege begrepen in het voorwerp
van het beslag.
De schuldenaar en de schuldeiser mogen de geldsommen die begrepen zijn in het voorwerp van het
beslag niet meer op een andere wijze uit handen
geven dan die welke in het zesde lid wordt bedoeld,
op straffe van toepassing van artikel 507, eerste lid,
van het Strafwetboek.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VIII. STRAFRECHT • B. Wetboek Strafvordering
Wet 17 november 1808 — p. 1353
De schuldenaar van de inkomsten kan enkel bevrijdend betalen in handen van het COIV. Betalingen in
handen van de schuldeiser die zijn verricht na de regelmatige kennisgeving van de in het tweede lid bedoelde beslissing, kunnen niet worden tegengeworpen aan de Staat.
§ 6. Het bewarend beslag op onroerend goed geldt
gedurende drie jaar met ingang van de dagtekening
van de overschrijving, behoudens vernieuwing
overeenkomstig § 7. Bij het verstrijken van deze termijn verliest het beslag van rechtswege zijn uitwerking en wordt er geen melding meer van gemaakt
in hypothecaire getuigschriften.
De in het eerste lid bedoelde termijn wordt geschorst gedurende de procedure voor de vervreemding van het onroerend goed, vanaf de ontvangst
van de toelating tot vervreemding door het COIV of
vanaf de datum van de beslissing tot vervreemding
door de magistraat van het COIV die het SUO voert,
tot de dag waarop het goed is verkocht.
Op verzoek van de directeur van het COIV wordt de
definitieve beslissing tot vervreemding van het onroerend goed door de hypotheekbewaarder op beknopte wijze vermeld op de kant van het overgeschreven beslagexploot.
§ 7. De SUO-magistraat kan vóór het verstrijken van
de geldigheidsduur de vernieuwing van het gelegde
beslag bevelen.
De beslissing van de magistraat wordt door hemzelf
of door de gevorderde politiedienst door middel van
een proces-verbaal ter kennis gebracht van de in
§ 2, eerste lid, bedoelde personen. Het proces-verbaal van kennisgeving bevat de in § 2, tweede lid,
opgesomde vermeldingen.
De vernieuwing heeft plaats op overlegging aan de
hypotheekbewaarder van een proces-verbaal dat is
ondertekend door de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, met nauwkeurige opgave van
de te vernieuwen overschrijving, samen met een afschrift van de vordering van de magistraat.
De vernieuwing geldt voor drie jaar. De nieuwe termijn gaat in op de dag waarop de overschrijving
wordt vernieuwd.
§ 8. In geval van opheffing van het beslag wordt een
afschrift van de beslissing van de SUO-magistraat
of, in voorkomend geval, van de rechterlijke beslissing die de opheffing beveelt, ter kennis gebracht
van de in § 2, eerste lid, bedoelde personen en van
de bevoegde hypotheekbewaarder door middel van
de toezending van de beslissing bij aangetekende
zending of door overhandiging ervan die vastgesteld wordt bij proces-verbaal.
De hypotheekbewaarder verricht op grond hiervan
de doorhaling van de overschrijving van het procesverbaal van inbeslagneming. Na de doorhaling
wordt er van het beslag geen melding meer gemaakt in hypothecaire getuigschriften.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 39 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/34. § 1. De SUO-magistraat kan beslag leggen op de geldsommen die de derde-beslagene moet betalen aan of op zaken die de derde-beslagene moet afgeven aan de veroordeelde of de in
artikel 464/1, § 3, bedoelde derde ten laste van wie
het beslag wordt gelegd.
Zijn van rechtswege in het voorwerp van het beslag
begrepen:
1° de intresten die na het beslag aan de titularis van
de schuldvordering verschuldigd zijn;
2° alle na het beslag vervallen termijnen van een
schuldvordering betreffende periodieke inkomsten.
§ 2. Het beslag op een schuldvordering, met uitzondering van het beslag op rechten aan order of aan
toonder, gebeurt door de schriftelijke kennisgeving
van de beslissing tot inbeslagneming aan de beslagene en de derde-beslagene.
De SUO-magistraat of de politieambtenaar brengt
de beslissing ter kennis door middel van:
1° de toezending van de beslissing per telefax of bij
een aangetekende zending; of
2° de afgifte van een kosteloos afschrift van het proces-verbaal van inbeslagneming dat is opgesteld
door de politieambtenaar.
De kennisgeving bevat de referenties eigen aan de
zaak, alsmede de tekst van dit artikel en van
artikel 507, eerste lid, van het Strafwetboek. In de
kennisgeving gericht aan de derde-beslagene wordt
bovendien de tekst van artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek vermeld.
§ 3. Vanaf de ontvangst van de kennisgeving mag
de derde-beslagene de sommen of zaken die het
voorwerp zijn van het beslag niet meer uit handen
geven, op straffe van toepassing van artikel 507,
eerste lid, van het Strafwetboek.
De SUO-magistraat kan de derde-beslagene bevelen
de geldsommen die het voorwerp zijn van het beslag over te dragen aan het COIV.
§ 4. De derde-beslagene heeft recht op de vergoeding van de kosten van de verklaring. De Koning bepaalt het maximumbedrag van deze vergoeding.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 40 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art.
464/35. § 1. De in beslag genomen roerende goederen worden neergelegd op de griffie
van de rechtbank of het hof waarbij de SUO-magistraat zijn ambt uitoefent.
De griffie staat in voor de bewaring van de in beslag
genomen goederen en schrijft ze in in het daartoe
bestemde register.
§ 2. In afwijking van § 1 kan de SUO-magistraat de
bewaring in natura van het in beslag genomen roerend goed beëindigen en het teruggeven aan de beslagene tegen betaling van een geldsom, waarvan
hij het bedrag bepaalt.
Als de beslagene hiermee instemt, treedt de betaalde geldsom van rechtswege in de plaats van het
teruggegeven in beslag genomen goed.
§ 3. In afwijking van § 1 worden de in beslag genomen geldsommen gestort op de rekening die het
COIV geopend heeft bij een financiële instelling.
Zodra zijn rekening is gecrediteerd, staat het COIV
in voor de bewaring van de aan hem toevertrouwde
geldsommen.
§ 4. In afwijking van § 1 kan de SUO-magistraat het
COIV verzoeken in te staan voor het beheer van effecten of van geldsommen die zijn in beslag genomen bij een financiële instelling, alsmede van de
andere vermogensbestanddelen die een bijzonder
beheer vereisen.
Als een magistraat van het COIV het SUO voert kan
hij ambtshalve beslissen in beslag genomen effecten, geldsommen of vermogensbestanddelen in beheer te nemen.
Het COIV kan de in beslag genomen effecten en vermogensbestanddelen toevertrouwen aan een door
hem aangestelde lasthebber of beheerder.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
De SUO-magistraat maakt de door het COIV beheerde effecten en andere vermogensbestanddelen
te gelde overeenkomstig artikel 464/37.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 41 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/36. § 1. Elke persoon die benadeeld
is door een inbeslagneming met betrekking tot zijn
goederen kan de SUO-magistraat verzoeken deze
uitvoeringshandeling op te heffen.
§ 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed
en houdt keuze van woonplaats in België in, indien
de verzoeker er zijn woonplaats of zetel niet heeft.
Het wordt per aangetekende zending of telefax toegezonden aan het secretariaat van het bevoegde
openbaar ministerie en ingeschreven in het daartoe
bestemde register.
§ 3. De SUO-magistraat doet uitspraak binnen een
termijn van vijftien dagen na de inschrijving van het
verzoekschrift in het register.
Hij kan het verzoek afwijzen indien hij van oordeel
is dat de noodwendigheden van het onderzoek het
vereisen of wanneer de veroordeling tot de betaling
van een verbeurdverklaring, de geldboete en de gerechtskosten kan worden uitgevoerd op de betrokken goederen.
De met redenen omklede beslissing van de SUOmagistraat wordt per telefax of bij een aangetekende zending meegedeeld aan de verzoeker, en in
voorkomend geval, aan zijn advocaat binnen een
termijn van acht dagen na de beslissing.
§ 4. De verzoeker kan de zaak aanhangig maken bij
de strafuitvoeringsrechter binnen vijftien dagen
vanaf de kennisgeving van de beslissing.
Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien één van deze personen buiten het Rijk verblijft.
De zaak wordt bij de strafuitvoeringsrechter aanhangig gemaakt door een verklaring gedaan op de
griffie van de gevangenis of de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en ingeschreven in een daartoe
bestemd register. De griffier geeft onverwijld kennis
van de verklaring aan de SUO-magistraat die het
onderzoek voert.
§ 5. De SUO-magistraat zendt de stukken van het
dossier met betrekking tot de inbeslagneming toe
aan de griffier van de strafuitvoeringsrechtbank, die
ze ter griffie neerlegt. De stukken van het in de artikelen 464/14, 464/16 en 464/27 bedoelde vertrouwelijk dossier worden niet ter beschikking gesteld
van de griffier, de strafuitvoeringsrechter, de verzoeker of zijn advocaat.
De griffier stelt de verzoeker of zijn advocaat per telefax of bij een aangetekende zending, uiterlijk
zeven dagen vooraf, in kennis van de plaats, de dag
en het uur van de zitting. De griffier geeft onverwijld
kennis van de zitting aan de SUO-magistraat.
De stukken van het dossier die betrekking hebben
op de inbeslagneming worden gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is
vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van
de verzoeker en zijn advocaat op de griffie van de
strafuitvoeringsrechtbank. De verzoeker kan, op
zijn verzoek, een afschrift van de stukken verkrijgen.
De verzoeker, zijn advocaat en het openbaar ministerie worden gehoord.
§ 6. De strafuitvoeringsrechter onderzoekt uitsluitend de wettigheid en de proportionaliteit van de
inbeslagneming en doet binnen een termijn van
dertig dagen na de neerlegging van de verklaring in
eerste en laatste aanleg uitspraak over het verzoek
tot opheffing van de inbeslagneming. Deze termijn
55
VIII. STRAFRECHT • B. Wetboek Strafvordering
Wet 17 november 1808 — p. 1353
wordt geschorst tijdens de duur van het uitstel op
vraag van de verzoeker of zijn advocaat.
De strafuitvoeringsrechter kan op vraag van de verz o e k e r o f am bt s h a l v e d e c o n t r o l e w aa r i n
artikel 464/18, § 2, eerste lid, voorziet laten uitvoeren indien het beslag is gesteund op gegevens die
zijn verkregen op grond van een observatie die
wordt bedoeld in de artikelen 464/14 en 464/27 of
die de inbeslagneming van de in de artikelen
464/29, § 2, of 464/30, § 1, bedoelde goederen of
informatiedragers mogelijk heeft gemaakt.
De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld kan
worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
De griffier geeft binnen vierentwintig uur na de uitspraak per aangetekende zending of per telefax
kennis van het vonnis van de strafuitvoeringsrechter aan de verzoeker of zijn advocaat alsook aan de
SUO-magistraat en, in voorkomend geval, aan de directeur van het COIV.
Het vonnis van de strafuitvoeringsrechter is niet vatbaar voor verzet of cassatieberoep.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 5 wet (II) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014, inwerkingtreding: 18 april 2014 (art. 14)
}1[Art. 464/37. § 1. De SUO-magistraat kan het
COIV machtigen om in beslag genomen goederen
te vervreemden met het oog op de aanzuivering van
de verschuldigde verbeurdverklaarde geldsommen,
geldboeten en gerechtskosten.
Als een magistraat van het COIV het SUO voert, kan
hij ambtshalve de vervreemding bevelen met hetzelfde doel.
§ 2. Het COIV stelt in overleg met de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën
die belast is met de invordering van de verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten een lasthebber aan die instaat voor de verkoop van de in beslag
genomen goederen en de verdeling van de opbrengst.
De in beslag genomen goederen mogen niet verkocht worden aan een lagere prijs dan de waarde
die in onderling overleg is bepaald door het COIV
en zijn lasthebber.
De procedure voor de verkoop van de goederen verloopt overeenkomstig de bepalingen die toepasselijk zijn op de vervreemding van vermogensbestanddelen in het raam van het opsporingsonderzoek.
§ 3. Wanneer de beslissing tot vervreemding een
onroerend goed betreft, dan gaan door de toewijzing de rechten van de ingeschreven schuldeisers
van de veroordeelde over op de prijs, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 16bis van de wet
van 26 maart 2003 houdende oprichting van een
Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake
het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties.
§ 4. De aangestelde lasthebber staat in voor de
evenredige verdeling of de rangregeling overeenkomstig de bepalingen van deel V van het Gerechtelijk Wetboek.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 42 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/38. § 1. De SUO-magistraat die de
vervreemding heeft toegestaan of bevolen geeft
kennis of gelast de kennisgeving van zijn beslissing
door middel van een aangetekende zending of per
telefax verzonden aan:
56
1° de personen ten laste van wie en in wiens handen het beslag werd gelegd, voor zover hun adressen gekend zijn, of hun advocaten;
2° de personen die zich blijkens de gegevens van het
dossier uitdrukkelijk hebben kenbaar gemaakt als
zijnde geschaad door de inbeslagneming, of hun
advocaten;
3° in geval van onroerend beslag, de schuldeisers
die overeenkomstig de hypothecaire staat bekend
zijn, of hun advocaten.
Er dient geen kennisgeving gericht te worden aan
de personen die hun instemming hebben gegeven
met de betrokken maatregel of die afstand hebben
gedaan van hun rechten op de in beslag genomen
goederen.
Evenzo dient geen kennisgeving te worden gericht
aan de beslagene die overeenkomstig de artikelen
464/31, 464/33 en 464/34 op regelmatige wijze is
ingelicht over de inbeslagneming en die zich niet
per aangetekende zending die wordt gericht aan de
SUO-magistraat heeft verzet tegen een eventuele
vervreemding van het in de artikelen 464/29, § 2 en
464/30, § 1, bedoelde in beslag genomen goed uiterlijk binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving van het afschrift van het
in artikel 464/31, § 2, eerste lid, of artikel 464/33,
§ 2, eerste lid, bedoelde proces-verbaal of de in
artikel 464/34, § 2, tweede lid, bedoelde schriftelijke kennisgeving waarin de tekst van dit artikel is
opgenomen.
§ 2. De personen aan wie de kennisgeving werd gericht kunnen de zaak bij de strafuitvoeringsrechter
aanhangig maken binnen vijftien dagen vanaf de
kennisgeving van de beslissing.
Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien een van deze personen buiten het Rijk verblijft.
De zaak wordt bij de strafuitvoeringsrechter aanhangig gemaakt door een verklaring gedaan op de
griffie van de gevangenis of de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en ingeschreven in een daartoe
bestemd register. De griffier geeft onverwijld kennis
van de afgelegde verklaring aan de magistraat die
het onderzoek voert.
§ 3. De SUO-magistraat zendt de stukken van het
dossier met betrekking tot de inbeslagneming en de
vervreemding waarop de bestreden beslissing slaat,
toe aan de griffier van de strafuitvoeringsrechtbank,
die ze ter griffie neerlegt.
De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld kan
worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
De griffier geeft binnen vierentwintig uur na de uitspraak per aangetekende zending of per telefax
kennis van het vonnis van de strafuitvoeringsrechter aan de verzoeker of zijn advocaat alsook aan de
SUO-magistraat, en, in voorkomend geval, aan de
directeur van het COIV.
§ 5. Tegen de beslissing van de strafuitvoeringsrechter staat geen cassatieberoep open voor de verzoeker en de SUO-magistraat.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 6 wet (II) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014, inwerkingtreding: 18 april 2014 (art. 14)
}1[Afdeling 5
Kosten van het onderzoek]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 43 wet (I) 11 februari 2014, B.S.,
8 april 2014
}1[Art. 464/39. De kosten van het SUO omvatten alle kosten die veroorzaakt worden door de toepassing van de gewone en specifieke uitvoeringshandelingen, uitgezonderd de personeels- en werkingskosten die verbonden zijn aan het optreden
van de betrokken magistraten, politieambtenaren
en ambtenaren van de federale overheidsdienst Financiën.
De kosten zijn ten laste van de veroordeelde tegen
wie de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring
of de invordering van de geldboete of de gerechtskosten wordt gevorderd. De kosten die het gevolg
zijn van onregelmatige uitvoeringshandelingen en
de kosten die kennelijk niet te wijten zijn aan de persoonlijke gedraging van de veroordeelde zijn ten
laste van de Staat.
Indien een vergoeding moet worden betaald voor
de in het eerste lid bedoelde uitvoeringshandelingen, gelden de tarieven die bepaald zijn bij de regelgeving betreffende de gerechtskosten in strafzaken.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 44 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
}1[Art. 464/40. De SUO-magistraat begroot de
kosten, die namens zijn ambt zijn gemaakt.
De vervolging tot invordering van deze kosten
wordt namens de SUO-magistraat uitgeoefend door
de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën.
De griffier stelt de verzoeker of zijn advocaat per telefax of bij een aangetekende zending, uiterlijk
zeven dagen vooraf, in kennis van de plaats, de dag
en het uur van de zitting. De griffier geeft onverwijld
kennis van de zitting aan de SUO-magistraat.
De veroordeelde kan tegen de beslissing van de
SUO-magistraat om de kosten te zijnen laste te leggen, een beroep instellen bij de strafuitvoeringsrechter bij aangetekende zending binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving van de bestreden beslissing.
De stukken van het dossier worden gedurende ten
minste vier dagen voor de datum waarop de zitting
is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld
van de verzoeker en zijn advocaat op de griffie van
de strafuitvoeringsrechtbank. De verzoeker kan, op
zijn verzoek, een afschrift van de stukken verkrijgen.
De strafuitvoeringsrechter doet in eerste en laatste
aanleg uitspraak over de vordering. De kosten die
het gevolg zijn van onregelmatige uitvoeringshandelingen en de kosten die kennelijk niet te wijten
zijn aan de persoonlijke gedraging van de veroordeelde, zijn ten laste van de Staat.
De verzoeker, zijn advocaat en het openbaar ministerie worden gehoord.
De Commissie voor de gerechtskosten die is opgericht bij de programmawet (II) van 27 december
2006 neemt kennis van alle beroepen die de dienstverlenende persoon instelt tegen de beslissingen
van de SUO-magistraat die de kosten heeft begroot
of de Minister van Justitie dan wel zijn gemachtigde
betreffende het bedrag van de voorgeschoten of de
definitief begrote vergoeding.]1
§ 4. De strafuitvoeringsrechter doet binnen een termijn van dertig dagen na de neerlegging van de verklaring in eerste en laatste aanleg uitspraak over het
verzoek tot opheffing van de vervreemdingsmaatregel. Deze termijn wordt geschorst tijdens de duur
van het uitstel op vraag van de verzoeker of zijn advocaat.
}1. – Ingevoegd bij art. 7 wet (II) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014, inwerkingtreding: 18 april 2014 (art. 14)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VIII. STRAFRECHT • B. Wetboek Strafvordering
Wet 17 november 1808 — p. 1353
}1[Afdeling 6
Afsluiting van het strafrechtelijk
uitvoeringsonderzoek]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 45 wet (I) 11 februari 2014, B.S.,
8 april 2014
}1[Art. 464/41. § 1. Er wordt een einde gemaakt
aan het SUO indien:
1° de veroordeelde aan zijn betalingsverplichting
heeft voldaan;
2° de veroordeling teniet is gegaan.
§ 2. Indien de SUO-magistraat oordeelt dat het onderzoek moet worden afgesloten, brengt hij zijn beslissing ter kennis van de bevoegde ambtenaar van
de federale overheidsdienst Financiën die belast is
met de invordering van de verbeurdverklaringen,
geldboeten en gerechtskosten, en van de directeur
van het COIV.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
§ 3. Uiterlijk één maand nadat het SUO is afgesloten, verzoekt de magistraat die het heeft gevoerd
het secretariaat van het bevoegde openbaar ministerie of het COIV, naar gelang van het geval, iedere
persoon ten aanzien van wie een in artikel 464/26
bedoelde maatregel is genomen, schriftelijk in kennis te stellen van de aard van die maatregel en van
de dagen waarop deze is uitgevoerd.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 46 wet (I) 11 februari 2014, B.S., 8 april
2014
57
VIII. STRAFRECHT • D. Penaal beslag en verbeurdverklaring
Wet 26 maart 2003 — p. 1368–1369
D. Penaal beslag en verbeurdverklaring
p. 1368–1369
geheim wordt bestraft overeenkomstig artikel 458
van het Strafwetboek.
Wet 26 maart 2003
Art. 15 – 15bis volledig vervangen
§ 6. Het Centraal Orgaan kan ook de politiediensten
belasten met een onderzoek naar de solvabiliteit
van een veroordeelde persoon.
Art. 15. }1[§ 1. Onverminderd de bevoegdheden
van de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën die belast is met de invordering van de verbeurdverklaring, kan het Centraal
Orgaan, teneinde de haalbaarheid van een effectieve tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring
te beoordelen, de solvabiliteit van een veroordeelde
persoon onderzoeken door middel van een solvabiliteitsonderzoek.
Het solvabiliteitsonderzoek wordt gevoerd door de
directeur van het Centraal Orgaan. De directeur
mag het in dit artikel en in artikel 15bis bedoelde
onderzoek enkel delegeren aan de adjunct-directeur of aan een verbindingsmagistraat, die dit onderzoek onder zijn gezag en leiding voert.
§ 2. Het Centraal Orgaan kan alle administratieve
diensten van de Federale Staat, van de gemeenschappen en de gewesten en van de lokale besturen
en de overheidsbedrijven, met inbegrip van de Cel
voor financiële informatieverwerking, verzoeken,
binnen de termijn die het bepaalt, alle inlichtingen
die het nuttig acht in het kader van dit onderzoek
mee te delen over de verrichtingen uitgevoerd door
de veroordeelde, diens tegoeden en over de samenstelling en de vindplaats van diens vermogen. Deze
administratieve diensten, de overheidsbedrijven en
de Cel zijn gehouden aan voormeld verzoek gevolg
te geven.
Hetzelfde verzoek kan eveneens worden gericht aan
de ondernemingen die zijn ingeschreven bij de
Kruispuntbank van Ondernemingen. Deze ondernemingen zijn ertoe gehouden aan voormeld verzoek gevolg te geven tenzij zij zich kunnen beroepen op een bij wet ingestelde geheimhoudingsverplichting.
§ 3. Wanneer de informatie van de in § 1 bedoelde
bevoegde ambtenaar met betrekking tot de solvabiliteit van een veroordeelde persoon ontoereikend is,
of indien er aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat de
veroordeelde zich poogt te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing tot verbeurdverklaring, kan het Centraal Orgaan informatie over de solvabiliteit van die veroordeelde persoon inwinnen bij de in artikel 2 van de wet van
11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik
van het financiële stelsel voor het witwassen van
geld en de financiering van terrorisme bedoelde ondernemingen en personen.
§ 4. De in §§ 2 en 3 bedoelde personen, Cel, ondernemingen of administratieve diensten die geen
rechtspersoon in de zin van artikel 5, vierde lid, van
het Strafwetboek zijn, worden gestraft met een
geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend
euro indien zij, hoewel zij daartoe regelmatig zijn
gevorderd door het Centraal Orgaan, willens en wetens en zonder wettige reden weigeren of nalaten
om de verzochte inlichtingen mede te delen binnen
de door het Centraal Orgaan bepaalde termijn en
wijze.
§ 5. Iedere persoon die uit hoofde van zijn functie
kennis krijgt van de verzoeken bedoeld in dit artikel
of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het
58
§ 7. Het Centraal Orgaan kan de met toepassing van
dit artikel verkregen inlichtingen toezenden aan de
in § 1 bedoelde bevoegde ambtenaar.]1
}1. – Na wijziging, laatst vervangen bij art. 11 wet (II)
11 februari 2014, B.S., 8 april 2014, inwerkingtreding: 18 april
2014 (art. 14)
}1[Art. 15bis. }2[§ 1. In de bij artikel 15, § 3, bepaalde gevallen, kan het Centraal Orgaan, bij met
redenen omklede beslissing, gericht aan de ondernemingen en de personen die worden bedoeld in
artikel 2 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor
het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, de mededeling van de volgende inlichtingen vorderen:
1° de lijst van bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten die worden bedoeld in
artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, waarvan de veroordeelde titularis, gevolmachtigde of de uiteindelijke gerechtigde
is en, in voorkomend geval, alle nuttige gegevens
hieromtrent;
2° de bankverrichtingen die in een bepaalde periode zijn uitgevoerd op een of meer van deze bankrekeningen of financiële instrumenten, met inbegrip van de bijzonderheden betreffende de rekening
van herkomst of bestemming;
3° de gegevens met betrekking tot de titularissen of
gevolmachtigden, die in een bepaald tijdvak toegang hebben of hadden tot deze bankkluizen.
In de bij artikel 15, § 3, bepaalde gevallen heeft het
Centraal Orgaan kosteloos toegang tot het centraal
aanspreekpunt van de Nationale Bank van België
zoals bedoeld in artikel 322 van het Wetboek van de
Inkomstenbelastingen 1992. Op zijn verzoek deelt
het centraal aanspreekpunt de beschikbare gegevens mee betreffende de nummers van de bankrekeningen en de contracten betreffende de veroordeelde.
§ 2. In zijn schriftelijke vordering bepaalt het Centraal Orgaan onder welke vorm en binnen welke
termijn de in § 1 bedoelde gegevens hem dienen te
worden meegedeeld.
§ 3. Indien de aan het Centraal Orgaan overeenkomstig §§ 1 en 2 meegedeelde inlichtingen het bestaan aantonen van tegoeden in hoofde van de veroordeelde, kan het Centraal Orgaan op schriftelijke
wijze vorderen dat de in § 1 bedoelde ondernemingen en personen de aan deze bankrekeningen,
bankkluizen of financiële instrumenten verbonden
schuldvorderingen en verbintenissen niet meer uit
handen geven gedurende een periode die niet langer mag duren dan vijf werkdagen en die ingaat op
de dag dat het Centraal Orgaan zijn vordering verzendt bij middel van een aangetekende zending,
per telefax of via elektronische post.
De maatregel neemt van rechtswege een einde bij
het verstrijken van de termijn van vijf werkdagen.
Onder werkdag worden alle dagen verstaan, met
uitzondering van de zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen. Vóór het verstrijken van deze termijn neemt de maatregel een einde in geval van
vrijwillige betaling van het krachtens de verbeurdverklaring verschuldigde saldo, of van zodra de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst
Financiën zelf de nodige bewarende maatregelen
heeft getroffen.
§ 4. Het Centraal Orgaan kan opdracht geven aan
de in § 1 bedoelde ondernemingen en personen de
vermogensbestanddelen kosteloos ter zijne beschikking te stellen of over te maken op een door
hem aangegeven rekening, dit ter voldoening van
het saldo van een uitvoerbare verbeurdverklaring.
§ 5. De in § 1 bedoelde ondernemingen en personen zijn ertoe gehouden hun medewerking te verlenen aan de vorderingen en maatregelen bedoeld in
§§ 1, 3 en 4 .
§ 6. De in § 1 bedoelde onderneming of persoon
die, hoewel hij daartoe regelmatig is gevorderd
door het Centraal Orgaan, willens en wetens, zonder wettige reden, weigert of nalaat over te gaan tot
de mededeling van de gevraagde inlichtingen of de
terbeschikkingstelling of overmaking binnen de termijn en op de wijze bepaald door het Centraal Orgaan, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.
§ 7. De in § 1 bedoelde ondernemingen en personen, of elke derde, die goederen bewaren of beheren, die het voorwerp uitmaken van een in §§ 3 en 4
bedoelde maatregel en deze met bedrieglijk opzet
wegmaken, worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 507 van het Strafwetboek.
§ 8. Iedere persoon die uit hoofde van zijn functie
kennis krijgt van de vorderingen of maatregelen bedoeld in dit artikel of daaraan zijn medewerking
verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere
schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 9. Voor de vergoeding van de kosten die gemaakt
zijn in het raam van de in de artikelen 15 en 15bis
bedoelde onderzoeken gelden de tarieven die bepaald zijn bij de wetgeving betreffende gerechtskosten in strafzaken.
De kosten zijn ten laste van de veroordeelde of de
veroordeelde burgerrechtelijke aansprakelijke partij tegen wie de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring wordt gevorderd. De veroordeelde of de
veroordeelde burgerrechtelijk aansprakelijke partij
staan evenwel niet in voor de nutteloze kosten veroorzaakt door toedoen van de optredende magistraat van het Centraal Orgaan en de kosten die kennelijk niet te wijten zijn aan hun persoonlijke gedraging. Die kosten blijven ten laste van de Staat.
De directeur van het Centraal Orgaan begroot de
kosten die verbonden zijn aan de in de artikelen 15
en 15bis bedoelde onderzoeken.
De vervolging tot invordering van de deze kosten
wordt namens de directeur van het Centraal Orgaan uitgeoefend door de bevoegde ambtenaar van
de Federale Overheidsdienst Financiën.
De veroordeelde kan tegen de beslissing van de directeur om de kosten te zijnen laste te leggen een
beroep instellen bij de strafuitvoeringsrechter bij
aangetekende zending binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de kennisgeving van de
bestreden beslissing. De strafuitvoeringsrechter
doet in eerste en laatste aanleg uitspraak over dit
beroep van de veroordeelde. Tegen het vonnis staat
een cassatieberoep open voor de veroordeelde over-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
VIII. STRAFRECHT • D. Penaal beslag en verbeurdverklaring
Wet 26 maart 2003 — p. 1369–1370
eenkomstig de procedure in burgerlijke zaken die is
ingesteld bij het Gerechtelijk Wetboek.
De Commissie voor de gerechtskosten opgericht bij
artikel 5 van de programmawet (II) van
27 december 2006 neemt overeenkomstig de
rechtspleging die is voorgeschreven bij artikel 5 van
voormelde programmawet kennis van alle beroepen die de dienstverlenende persoon instelt tegen
de beslissingen betreffende het bedrag van de voorgeschoten of de definitief begrote vergoeding.]2]1
}1. – Ingevoegd bij art. 6 wet (I) 30 december 2009, B.S.,
15 januari 2010
}2. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 12 wet (II) 11 februari
2014, B.S., 8 april 2014, inwerkingtreding: 18 april 2014 (art. 14)
p. 1369–1370
Wet 26 maart 2003
Art. 17bis volledig vervangen
}1[Art.
17bis. § 1. Aan het Centraal Orgaan wor-
den twee leden van het openbaar ministerie toegevoegd, aan wie de titel van verbindingsmagistraat
wordt verleend. De verbindingsmagistraten beho-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
ren elk tot een verschillende taalrol. Ze verlenen bijstand aan de directeur en de adjunct-directeur bij
de uitoefening van hun opdrachten en staan in voor
de contacten tussen het Centraal Orgaan enerzijds,
en de parketten en onderzoeksrechters anderzijds.
}2[...]2
§ 2. }3[De artikelen 17, § 3, eerste, derde en vierde
lid en § 4, 21 en 22 zijn van toepassing op de verbindingsmagistraten.]3]1
}1. – Ingevoegd bij art. 10 Programmawet (II) 27 december
2006, B.S., 28 december 2006
}2. – § 1 laatst gewijzigd bij art. 13 wet (II) 11 februari 2014,
B.S., 8 april 2014, inwerkingtreding: 18 april 2014 (art. 14)
}3. – § 2 vervangen bij art. 4 wet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007
59
IX. SOCIALE ZEKERHEIDSRECHT
Wet 12 april 1965 — p. 1379–1380
IX. SOCIALE ZEKERHEIDSRECHT
p. 1379–1380
Wet 12 april 1965
Art. 35/13 volledig vervangen
}1[Art. 35/13. Kunnen in de rechtsgeschillen
waartoe de toepassing van deze afdeling aanleiding
kan geven, in recht optreden ter verdediging van de
rechten van de in België illegaal verblijvende onderdaan van een derde land die er tewerkgesteld is of
was:
1° de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties, bedoeld in artikel 3 van de wet van
5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
60
2° de representatieve vakorganisaties bedoeld in de
wet van 19 december 1974 tot de regeling van de
betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden
van haar personeel;
3° de representatieve vakorganisaties in het aangewezen orgaan van vakbondsoverleg voor de administraties, diensten of instellingen waarop de wet
van 19 december 1974 tot de regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van
haar personeel niet van toepassing is;
4° het }2[interfederaal Centrum voor gelijke kansen
en bestrijding van discriminatie en racisme]2, alsook elke andere door de Koning bepaalde instelling
van openbaar nut en vereniging bedoeld door of
krachtens artikel 8, eerste lid, 4°, van de wet van
11 februari 2013 tot vaststelling van sancties en
maatregelen voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.
Het optreden van de organisaties, instellingen van
openbaar nut en verenigingen laat het recht van de
illegaal verblijvende onderdaan van een derde land,
bedoeld in het eerste lid, onverkort om zelf op te treden, zich bij een vordering aan te sluiten of in het
geding tussen te komen.
De organisaties, instellingen van openbaar nut en
verenigingen, bedoeld in het eerste lid, mogen optreden zonder een vorm van machtiging van de illegaal verblijvende onderdaan van een derde land.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 27 wet 11 februari 2013, B.S.,
22 februari 2013
}2. – Lid 1, 4°, gewijzigd bij art. 10 wet 17 augustus 2013, B.S.,
5 maart 2014, inwerkingtreding: 15 maart 2014 (art. 20)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
X. DIVERSE MATERIES • A. Taal
Decr. Ned. Cult. R. 19 juli 1973 — p. 1382
X. DIVERSE MATERIES
A. Taal
p. 1382
Voor de toepassing van dit decreet worden gelijkgesteld met:
Decr. Ned. Cult. R. 19 juli 1973
Art. 1 – 2 volledig vervangen
1° werknemers: de personen die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten
onder het gezag van een andere persoon, of die arbeid verrichten onder gelijkaardige voorwaarden
als die van een arbeidsovereenkomst;
Art. 1. }1[De Vlaamse Gemeenschap moedigt, met
het oog op de bescherming van de werknemers en
ter versterking van de sociale cohesie, het gebruik
van de Nederlandse taal in de sociale betrekkingen
tussen de werkgevers en de werknemers aan.
De Vlaamse Regering kan maatregelen nemen ter
uitvoering van het eerste lid.]1 {2
}1. – Na wijziging, vervangen bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 14 maart
2014, B.S., 22 april 2014
J 2. – De exploitatiezetel is iedere vestiging of elk centrum
met enige standvastigheid waaraan het personeelslid gehecht is
en waar de sociale betrekkingen tussen de werkgever en de
werknemer in principe plaatshebben: daar worden doorgaans
de opdrachten en instructies aan het personeelslid gegeven,
worden hem alle mededelingen gedaan en wendt hij zich tot zijn
werkgever (Cass., 22 april 2002, S.01.0090.N).
Art. 2. }1[Dit decreet is van toepassing op de natuurlijke personen en rechtspersonen die een exploitatiezetel in het Nederlandse taalgebied hebben. Het regelt het taalgebruik voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers, alsmede voor de wettelijk voorgeschreven
akten en bescheiden van de ondernemingen.
1° de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers
die de bepalingen van dit decreet hebben overtreden;
2° de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers,
alsmede de werknemers die het krachtens dit decreet georganiseerde toezicht verhinderen.
2° werkgevers: de personen die de werknemers, vermeld in punt 1°, tewerkstellen, ongeacht de aard
van hun bedrijvigheid;
}1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 14 maart
2014, B.S., 22 april 2014
3° ondernemingen: de inrichtingen van werkgevers
en met werkgevers gelijkgestelde personen die een
activiteit buiten het bedrijfsleven uitoefenen.]1
p. 1382
}1. – Vervangen bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 14 maart 2014, B.S.,
22 april 2014
Decr. Ned. Cult. R. 19 juli 1973
Art. 16 volledig vervangen
p. 1382
Decr. Ned. Cult. R. 19 juli 1973
Art. 12 volledig vervangen
Art. 16. De publieke rechtsvordering wegens overtreding van de bepalingen van dit decreet, verjaart
na verloop van }1[vijf]1 jaar na het feit waaruit de
vordering is ontstaan.
Art. 12. Onverminderd de artikelen 269 tot 274
}1. – Gewijzigd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 14 maart 2014, B.S.,
22 april 2014
van het Strafwetboek, }1[worden gestraft met een
geldboete van 50 tot 500 euro:]1
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 15 april 2014) – © Larcier
61