Psalm 128 REFLECTIES - Wijkgemeente Martinikerk

Martinikerk Groningen, Psalmenvespers
Reflecties over Psalm 128 - “Thuiskomen”
!
Lezingen: (1) OT - Psalm 128; (2) NT - Johannes 15:1-8
!
!
In aansluiting op de volgende reflecties over onze Psalm zingen wij Gezang 356, het
gezang “O leid mijn blindheid bij de hand” van de 19e-eeuwse Britse politicus Gladstone;
het koor zingt het eerste vers in het Engels, waarna wij in het Nederlands het tweede en
derde vers zingen; Gezang 356 na de reflecties
!
Gemeente van onze HJC,
!
Vanavond zijn we in de Vespers bij Psalm 128 aangekomen. Psalm 128 staat midden in
een verzameling van Psalmen die gezongen werd door pelgrims op weg naar de tempel in
Jeruzalem, of tijdens hun verblijf. De Psalmen 120 t/m 134 zijn de Psalmen die door deze
pelgrims gezongen worden. Een pelgrim is geen toerist; een toerist is iemand die voor zijn
plezier reist; een pelgrim is iemand die huis en haard verlaat om een heilige plaats te
bezoeken, en de reis gebruikt om zich te onthechten van de sleur van de dingen waarin hij
gevangen zit en zijn gedachten steeds meer te richt en op de heilige plaats van zijn
bestemming, in de hoop dat de heiligheid van die plaats zijn leven verandert; in de hoop
dat de heiligheid van die plaats zijn eigen leven heel maakt - dat althans is onze betekenis
van heilig: “heilig” is “heel”, in de betekenis van “gezond, ongeschonden, immuun, geheel,
rein, oprecht”.
In de Psalmenverzameling waar de Psalm van vanavond deel van uitmaakt, zien we
dus de pelgrim in het hart. Deze Psalmen gaan over zijn reis naar het tempel-heiligdom in
Jeruzalem, de plaats waar hij heel wil worden. Heel door de verzoening met God in de
tempeldienst, heel door de zegen van de priester te ontvangen; daar eindigt onze Psalm
van vanavond dan ook mee, in vers 5: “Ontvang de zegen van de Heer uit Sion”. Aan het
woord is hier de priester die de pelgrims toespreekt die voor hem in het heiligdom - de
plaats van heelheid - verschenen zijn. En deze priester zegt tot hen, in de climax van deze
Psalm, in de verzen 5 en 6:
!
!
Ontvang de zegen van de HEER uit Sion,
verheug je in de voorspoed van Jeruzalem,
alle dagen van je leven,
en verheug je in de kinderen van je kinderen.
Vrede over Israël! (128:5-6)
We zijn hier dus getuige van de climax van de pelgrimage, het moment waarop de pelgrim
weer uit het heiligdom gaat vertrekken, het moment waarop hij terugkeert naar zijn gezin,
naar zijn huis. En tegen deze vertrekkende pelgrim zegt de priester: “Ontvang de zegen
van de HEER …” Zegen in de Joodse geschriften heeft te maken met de aanwezigheid van
God; een aanwezigheid die met name sterk ervaren werd in het heiligdom, maar deze
aanwezigheid wordt nu meegegeven door de zegen; de zegen reist mee vanuit het
heiligdom; de zegen hecht zich als het ware aan de vertrekkende pelgrim, maakt hem
heel, vanuit het heiligdom, en als zo’n hele, ge-heelde, heilige, ge-heiligde mens aanvaart
deze pelgrim de terugreis.
!
De zegen die hier wordt meegegeven is de oude hogepriesterlijke zegen van Aaron - de
zegen die ook wij aan het einde van deze dienst ontvangen:
!
Page 1 of 5
!
“De Here zegene u en behoede u;
de Here doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig;
de Here verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede.” (Numeri 6:23-27)
Het is deze zegen die zich aan de terugkerende pelgrim hecht; ook buiten het zicht van
het heiligdom, gaat de heelheid van Gods aanwezigheid en Gods innerlijke vrede met hem
mee. Dat is het verschil tussen een pelgrim en een toerist; een toerist komt uitgerust thuis
(dat hoop je althans …), een pelgrim komt vredig thuis; en daar gaat deze Psalm ten
diepste over - over thuiskomen. Thuisgekomen in Gods heiligdom, kan de pelgrim weer
terugkeren naar zijn eigen huis, en zo is er een heen-en-weer in deze Psalm tussen huis
en huis; tussen thuiskomen bij God, en thuiskomen in ons aardse huis, gezegend door
Gods aanwezigheid.
!
Deze zegen is echter niet iets magisch; het is geen toverij. De zegen, laat het begin van
de Psalm zien, wordt niet zomaar meegegeven aan de geluk-zoekende pelgrim; maar de
zegen van de HEER wordt meegeven aan degene die ontzag heeft voor de HEER, aan de
pelgrim die niet alleen de uiterlijke weg gaat naar het heiligdom, maar aan de pelgrim die
ook de innerlijke weg naar het heiligdom gaat, de weg die de HEER hem wijst. Zo lezen
wij in het begin van deze Psalm in de eerste drie verzen:
!
“Gelukkig ieder die ontzag heeft voor de HEER
en de weg gaat die hij wijst:
je zult eten wat je werk opbrengt,
geluk en voorspoed vallen je toe,
!
!
je vrouw als een vruchtbare wijnstok
in het midden van je huis,
je kinderen als jonge olijfbomen
in een kring om je tafel.” (Psalm 128:1-3)
Aldus de aanvang van de Psalm, en de hoorder van de Psalm krijgt een vraag
opgedrongen - wie ben ik: ben ik een toerist, ben ik een pelgrim, ben ik een echte pelgrim
die de weg van God gaat, of ben ik een gelukzoeker, of zoek ik heelheid? En zo wordt de
eenvoudig-ogende, wat naïeve Psalm van vanavond een Psalm die ons uitdaagt. Waarnaar
zijn wij in ons leven op weg? GELUKKIG IEDER DIE ONTZAG HEEFT VOOR DE HEER, zegt
de Psalm. GELUK valt hem toe. Maar wat is geluk?
!
Deze zomer stond er in een van de Engelse kranten een verslag van onderzoek van een
universiteit in London naar geluk. Neurowetenschappers hadden daar weten te becijferen
wat “geluk” is, en kern van hun bevindingen was dat je gelukkiger bent naar mate je
lagere verwachtingen hebt (The Times, Tuesday August 5 2014, p. 3; Hannah Devlin,
Science Editor over het onderzoek van Robb Rutledge, neuroscientist, University College
London, published in Proceedings of the National Academy of Sciences). Door proeven
hadden ze kunnen aantonen dat mensen met lagere verwachtingen eerder tevreden zijn.
Als je lagere verwachtingen hebt, wordt je minder teleurgesteld in het leven, en daarmee
ben je uiteindelijker gelukkiger. Ik las het artikel geamuseerd, en dacht er nog wat over
na, sloeg een paar bladzijden om, en zag daar het commentaar van de hoofdredactie
(Leading Articles, p. 20) - en hun reactie wil ik u niet onthouden, want deze maakte grote
indruk op mij, en leest eigenlijk als een preek.
De titel van hun reactie was: HOGE VERWACHTINGEN, en daarmee is eigenlijk alles
gezegd. Waarom zouden we lage verwachtingen van het leven hebben, zo schreef de
hoofdredacteur van The Times. Is dat de manier om gelukkig te worden, en gaat het
Page 2 of 5
eigenlijk wel om geluk in het leven? Gaat het in het leven niet om hogere waarden dan
geluk? Natuurlijk is het verstandig om geen onrealistische verwachtingen te hebben van
het leven. Maar het leven is meer dan het nastreven van geluk, volgens de
hoofdredacteur. Als iedereen rond zou wandelen met zo laag mogelijke verwachtingen en
ons zo gelukkig voelen, zouden we de kunst en de literatuur moeten missen; want deze
worden juist gevoed door ervaringen van ongeluk en ontoereikendheid. En de
hoofdredacteur citeert Proust: geluk kan wel weldadig zijn voor het lichaam, maar het is
verdriet dat ons onze geestkracht doet ontwikkelen. Daarom, aldus nog steeds de
hoofdredacteur, moeten we geen geluk najagen, maar hogere waarden; er is meer in het
leven dan alleen maar zelfgenoegzaam geluk; we moeten boven onszelf uitstreven, want
het streven zelf en het volledige gebruik van onze vrijheid zijn hogere doeleinden dan
geluk.
Zo’n preek zou ik nooit durven schrijven; of misschien wel durven schrijven, maar
niet durven houden. Maar eigenlijk ligt dit dicht aan tegen wat de Psalmist voor ogen heeft
met geluk. Geluk is bij hem geen kwestie van lage verwachtingen. Integendeel, geluk is
voor hem het ontzag hebben voor de HEER en de weg gaan die hij wijst. Ontzag hebben
voor de HEER betekent niet dat je je door God geïntimideerd voelt en dat je voor hem
beeft. Ontzag hebben voor de HEER betekent dat je je hele leven aan hem toevertrouwt,
je hoop op hem stelt en openstaat voor Gods leiding. De weg gaan die God je wijst. Dat is
niet de weg van de minste weerstand. Dat is niet de weg van geringe verwachtingen. Het
is het pelgrimsavontuur van je aan hem toevertrouwen, aan JAHWEH, de IK-BEN-DIE-IKBEN, zoals zijn Naam in het Hebreeuws luidt; DE ZIJNDE, de persoonlijk Grond van het
Bestaan, de Aanwezige. Als je die weg van de Aanwezige gaat, hoe die weg dan ook gaat,
is dat een weg van voorspoed. Het plaatje dat de Psalmist schets, lijkt naïef. Als je de weg
gaat die God wijst, zegt hij in de verzen 2 en 3, dan:
!
zul je eten wat je werk opbrengt,
geluk en voorspoed vallen je toe,
!
!
je vrouw als een vruchtbare wijnstok
in het midden van je huis,
je kinderen als jonge olijfbomen
in een kring om je tafel. (128:2-3)
Dit plaatje lijkt een naïeve, idealistische, paradijselijke verwachting; en misschien ook
pijnlijk, als we zelf kinderloos zijn. Maar dit is slechts een oppervlakkige indruk. Het eten
dat je ontvangt is het eten waarvoor je gewerkt hebt, waarvoor je je hebt ingespannen.
En het huisgezin wordt vergelijken met wijnstok en olijfbomen - het zijn de gecultiveerde
planten bij uitstek; niet de planten zoals die in het wild voorkomen, maar het gevolg van
cultivatie, van het in cultuur brengen van de grond. Wijnstok en olijfbomen zijn veredelde
planten. De Psalmist heeft geen lage verwachtingen, maar hele hoge doeleinden: hij gaat
de weg die God wijst door zich in te spannen, en door de (menselijke) natuur te
cultiveren, te beschaven, te vormen, en met zorg in stand te houden. Dat is het leven dat
God ons wijst; niet een oppervlakkig leven, zonder verwachtingen; God roept ons niet tot
geluk, maar tot diepe vrede, tot inspanning; niet tot uitbuiting van onze omgeving, maar
tot veredeling van onze omgeving, in alle opzichten, zodat onze omgeving een betere
plaats wordt. En deze veredeling ervaart de Psalmist als zegen van de HEER, zoals hij
bevestigt in vers 4 van zijn Psalm:
!
!
Ja, zo wordt gezegend
de man die ontzag heeft voor de HEER. (128:4)
Page 3 of 5
De pelgrim die de weg van de HEER gaat, zich niet tevreden stelt met oppervlakkig geluk,
maar zich inspant en zich laat gebruiken in de veredeling en verbetering van zijn
netwerken en omgeving, die wordt gezegend.
En dan keren we terug bij het einde van de Psalm, waarmee we begonnen. Deze zegen,
de bron van deze zegen ontspringt in het heiligdom. De pelgrim weet dat hij deze bron
niet in zichzelf vindt, maar dat hij alleen heel wordt in het heiligdom. De pelgrim weet dat
hij alleen tot zegen kan zijn voor zijn naaste als hij zichzelf overstijgt en zichzelf laat helen
en zegenen in Gods heiligdom. Alleen door bij God thuis te komen, kan hij, als hij
terugkeert als pelgrim, voor anderen tot een huis zijn.
!
Voor onze Psalmist ligt het heiligdom waar hij geheeld wordt in Jeruzalem, in de tempel.
Vandaar dat de priester tot hem zegt, in vers 5:
!
!
Ontvang de zegen van de HEER uit Sion,
verheug je in de voorspoed van Jeruzalem (128:5).
De zegen vanuit de tempel kan volgens de Psalmist alleen gegeven worden als de tempel
gespaard wordt, en de tempel wordt alleen gespaard als de stad Jeruzalem gespaard
wordt. Alleen als de heilige Stad bewaard wordt en voorspoed heeft kunnen de pelgrims
deze zegen blijven ontvangen …
!
Als Christenen mogen we echter een nog dieper inzicht hebben. De aanwezigheid van
God, en de zegen van God zijn niet afhankelijk van tijd en plaats. Wij hoeven niet tot het
specifieke heiligdom van Jeruzalem te komen; wij begrijpen de pijn van de Joden, deze
dagen, als zij toegang willen tot de tempelberg om hun gebed zo dicht mogelijk bij de
tempel uit te willen spreken. Tegelijk weten wij: wij hoeven niet tot het heiligdom te
komen, het heilige komt tot ons waar wij ook zijn - de heilige Geest is het die als een
steen in een vijver in steeds wijdere kringen zich over de wereld uitstrekt en ons omvat,
heiligt en heelt. De golfslag van de Geest draagt ons leven. En de zegen van JAHWEH die
zijn aangezicht over ons doet lichten, ervaren wij tot ver buiten de tempel in het
waarachtige Licht, Christus. Vandaar dat wij niet als onze Joodse broeders en zusters
bidden in de richting van een plaats, Jeruzalem. Christenen bidden van ouds in de richting
van de opgaande Zon, als Symbool van Christus, het waarachtige Licht dat onze harten
verlicht - zoals deze kerk gericht staat op het Oosten. En Christenen vieren niet langer het
offer in de tempel, maar vieren de Maaltijd van de Heer, het avondmaal, de eucharistie,
waarmee zij de dood van Christus gedenken die het allerlaatste, definitieve offer
betekende, het offer dat aan alle offers een einde maakte …
!
En om deze reden wil ik Psalm 128 die wij deze avond lazen in samenklank brengen met
het lied dat wij aansluitend zingen, Gezang 356, het gezang “O leid mijn blindheid bij de
hand” van de Engelsman William Ewart Gladstone, de Britse prime minister uit de tweede
helft van de 19e eeuw. Het is een indrukwekkend gezang. Net zoals onze dichter van
vanavond voelt Gladstone zich een pelgrim; ondanks het feit dat hij premier is van het
Britse keizerrijk, voelt hij zich verblind en een vreemde, en hunkert hij naar “het
vertrouwde feest”, het feest van de nabijheid met God:
!
!
“O leid mijn blindheid bij de hand,
leid mij naar het vertrouwde feest.
ik ben een vreemde in dit land …”
Voor de goede verstaander maakt Gladstone hier een toespeling op de blinde dichter
Homerus, waarover Gladstone een aantal boeken schreef (Studies on Homer and the
Page 4 of 5
Homeric Age, OUP); als Homerus’ held Odysseus, die verdwaald is op zijn reizen in de
antieke wereld, en via allerlei omzwervingen op terugtocht is naar zijn huis, schets
Gladstone zichzelf als verdwaald, verblind, en hunkerend naar het werkelijke feest.
Herkennen we ons niet allen hierin? Verblind door onze ambities, verdwaald op onze
zoektochten naar werkelijk geluk, hunkerend naar werkelijke ontmoeting. Voor Gladstone
is er, zoals voor de dichter van onze Psalm, slecht één weg: “Gelukkig ieder die ontzag
heeft voor de HEER en de weg gaat die hij wijst”, dicht de Psalmist. “Gij leidt mij door uw
woord en Geest”, dicht Gladstone. En de maaltijd waarna wij hunkeren, vinden wij, zegt
Gladstone, alleen in het gebroken brood van Christus’ avondmaal - de maaltijd waar wij
genieten van die andere gecultiveerde wijnstok, Christus zelf:
!
…
“Gij geeft aan mij, o liefde groot
Uzelf in dit gebroken brood.
!
2 Wij die hier zitten bij elkaar
in één aanbidding, licht en stil,
maak ons uw zoetheid openbaar,
ons één van hart en één van wil,
als ranken naar omhoog geleid,
o wijnstok van de eeuwigheid.
!
!
3 Verzadigd met één brood zijn wij,
één lichaam en Gij zijt het hoofd.
Eén lied van lof en eer maakt Gij
het leven dat in U gelooft.
O liefde die ontbloeit uit pijn
wij zijn van U in brood en wijn.”
En zo komt deze pelgrim thuis, thuis op het vertrouwde feest. Genezen van zijn blindheid
en de wereld met Gods ogen beziend, thuiskomend uit de vervreemding van het leven,
vervuld met Gods liefde. - Amen.
!
!
!
!
===
Martini, Groningen, 9 november 2014
G.H. van Kooten
email: [email protected]
Page 5 of 5