Gebruikershandleiding

Contents
A-Z
De BMW i3.
HANDLEIDING.
BMW i.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
i3
Handleiding voor de auto
Wij zijn blij dat u voor een BMW i heeft gekozen.
Hoe beter u uw auto kent, des te veiliger en prettiger reist u.
Daarom onze aanbeveling:
Lees de handleiding voordat u met uw nieuwe BMW i gaat rij‐
den. Maak ook gebruik van de geïntegreerde handleiding in uw
auto. U krijgt dan belangrijke aanwijzingen voor het bedienen
van de auto waardoor u de technische voordelen van uw BMW i
volledig kunt benutten. Bovendien krijgt u ook informatie die de
bedrijfs- en verkeersveiligheid alsmede een optimaal waardebe‐
houd van uw BMW i tot doel heeft.
Actualiseringen na het redactionele afsluiten vindt u evt. in de
bijlage van de gedrukte handleiding van het voertuig.
Goed en veilig rijden wenst u uw
BMW AG
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
© 2013 Bayerische Motoren Werke
Aktiengesellschaft
München, Duitsland
Nadruk, ook gedeeltelijk, is uitsluitend na schriftelijke
toestemming van BMW AG, München toegestaan.
nederlands VIII/13, i490
Gedrukt op milieuvriendelijk papier, chloorvrij gebleekt,
geschikt voor recycling.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Inhoudsopgave
Speciale onderwerpen vindt u het snelst aan
de hand van het trefwoordenregister, zie pa‐
gina 204.
6
Opmerkingen
Overzicht
12
16
23
26
28
Bedieningsorganen
iDrive
Spraakgestuurd systeem
Geïntegreerde handleiding in de auto
BMW eDRIVE
154
162
165
166
173
175
177
179
182
187
192
Auto opladen
Tanken
Brandstof
Velgen en banden
Onder de voorkap
Motorolie
Koelvloeistof
Onderhoud
Vervangen van onderdelen
Hulp in geval van nood
Reiniging
Opzoeken
Bediening
34
49
56
60
71
84
87
99
102
123
130
134
Mobiliteit
Openen en sluiten
Instellen
Kinderen veilig vervoeren
Rijden
Weergaven
Licht
Veiligheid
Koersstabiliteitsregelsystemen
Rijcomfort
Klimaatregeling
Interieuruitrusting
Opbergvakken
198 Technische gegevens
200 Bijlage
204 Alles van A tot Z
Rijtips
140 Bij het rijden in acht nemen
144 Belading
146 Actieradius verhogen
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Opmerkingen
Opmerkingen
Het hoogspanningssysteem
van uw BMW i
Uw BMW is een elektrische auto. De auto is
uitgerust met een hoogspanningssysteem dat
onder andere uit een elektromotor en een
hoogspanningsaccu bestaat. Optioneel be‐
schikt de auto over een verbrandingsmotor, die
via een dynamo elektrische energie opwekt en
daardoor de actieradius vergroot. Deze ver‐
brandingsmotor wordt aangeduid als range ex‐
tender.
Bij deze handleiding
Oriëntatie
Het snelst kunnen bepaalde thema's met be‐
hulp van het trefwoordenregister worden ge‐
vonden.
Symbolen in de handleiding
duidt op waarschuwingen die u beslist
moet lezen in verband met uw veiligheid, de
veiligheid van anderen en om schade aan uw
auto te voorkomen.
◄ geeft het einde van een opmerking aan.
"..." geeft teksten op het Control Display voor
de selectie van functies aan.
›...‹ geeft commando's voor het spraakge‐
stuurde systeem aan.
››...‹‹ geeft antwoorden van het spraakge‐
stuurde systeem aan.
duidt op maatregelen die tot de bescher‐
ming van het milieu bijdragen.
Symbool op onderdelen van de auto
wijst er bij onderdelen van de auto op dat
deze handleiding moet worden geraadpleegd.
Een overzicht van de auto krijgt u in het eerste
hoofdstuk.
Actualiseringen na sluiting van de
redactie
Actualiseringen na het redactionele afsluiten
vindt u evt. in de bijlage van de gedrukte hand‐
leiding van het voertuig.
Handleiding over navigatie,
entertainment, communicatie
De thema's navigatie, entertainment, commu‐
nicatie en de korte commando's van het
spraakgestuurde systeem kunnen opgeroepen
worden via de geïntegreerde handleiding.
Extra informatiebronnen
Voor verdere vragen kunt u steeds terecht bij
de Service.
Informatie over BMW, bijv. over techniek, op
internet: www.bmw.nl.
6
Wijst er bij onderdelen van de auto op, dat bij
ondeskundig gebruik van de hoogspannings‐
techiek of hoogspanningscomponenten het
gevaar bestaat op levensgevaarlijk letsel door
een elektrische schok.
Uitrusting van de auto
Deze handleiding beschrijft alle modellen en
alle standaard-, export- en speciale uitrustin‐
gen, die in de modelserie aangeboden worden.
In deze handleiding zijn daarom ook uitrustin‐
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Opmerkingen
gen beschreven en afgebeeld, die in uw auto,
bijv. vanwege de gekozen speciale uitrusting of
de exportvariant, niet aanwezig zijn.
Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante func‐
ties en systemen.
Bij auto's met het stuur rechts zijn de bedie‐
ningselementen voor een deel anders ge‐
plaatst dan op de afbeeldingen.
Actualiteit van de
handleiding
Basisnormen
Het hoge veiligheids- en kwaliteitsniveau van
de voertuigen wordt gewaarborgd door het
continu verder ontwikkelen. In enkele gevallen
kunnen daardoor afwijkingen tussen de be‐
schrijving en de auto bestaan.
Onderhoud en reparatie
Vooruitstrevende techniek, bijv. de toepassing
van moderne materialen en krachtige elektro‐
nica, vraagt aangepaste onderhouds- en repa‐
ratiemethoden.
Betreffende werkzaamheden daarom uitslui‐
tend door een BMW dealer laten uitvoeren of
door een werkplaats die volgens de BMW
voorschriften werkt en met personeel dat hier‐
voor is geschoold.
Bij ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden
bestaat het gevaar van gevolgschade en daar‐
mee verbonden veiligheidsrisico's.
Onderdelen en accessoires
BMW adviseert om alleen onderdelen en ac‐
cessoires te gebruiken, die door BMW voor dit
doel zijn goedgekeurd.
Actualiseringen na sluiting van de
redactie
Originele BMW onderdelen, accessoires en
overige door BMW goedgekeurde producten,
evenals het bijbehorende ter zake kundige ad‐
vies, zijn verkrijgbaar bij uw BMW dealer.
Actualiseringen na het redactionele afsluiten
vindt u evt. in de bijlage van de gedrukte hand‐
leiding van het voertuig.
Deze producten werden door BMW op hun
veiligheid en deugdelijkheid in functioneel ver‐
band met BMW automobielen gecontroleerd.
Eigen veiligheid
Garantie
Uw auto is technisch aangepast aan de be‐
drijfsvoorwaarden en registratie-eisen die gel‐
den in het land van eerste levering - Goedkeu‐
ring. Indien uw auto in een ander land zal
worden gebruikt, dan moet hij voordien moge‐
lijk aan daarvan afwijkende bedrijfsvoorwaar‐
den en registratie-eisen worden aangepast. In‐
dien uw auto niet voldoet aan de
goedkeuringsvereisten voor een bepaald land,
kunt u daar geen aanspraak maken op enige
garantie op de auto. Uw servicedienst kan u
hierover meer informatie verschaffen.
Voor deze producten neemt BMW de volle ver‐
antwoordelijkheid. Anderzijds kan BMW voor
iedere soort van niet-vrijgegeven onderdelen
of accessoires niet verantwoordelijk worden
gesteld.
BMW kan niet van elk product van een ander
merk beoordelen of het betreffende product
zonder veiligheidsrisico op BMW automobielen
kan worden gebruikt. Deze garantie kan ook
niet worden ontleend aan een goedkeuring van
het product door bijvoorbeeld een keuringsin‐
stantie of een wettelijke keuring. Bij de door
hen uitgevoerde tests worden niet altijd alle
mogelijke bedrijfsomstandigheden van BMW
auto's in acht genomen en deze zijn daarom
niet altijd voldoende.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
7
Opmerkingen
Geheugen
Een groot aantal elektronische componenten
van uw auto bevatten geheugens, die techni‐
sche informatie over de toestand van de auto,
gebeurtenissen en fouten tijdelijk of blijvend
opslaan. Deze technische informatie docu‐
menteert over het algemeen de toestand van
een component, een module, een systeem of
de omgeving:
Aanvullende functies, die contractueel met de
klant afgesproken worden, bijv. plaatsbepaling
van de auto in geval van nood, laten de over‐
dracht van bepaalde autogegevens uit de auto
toe.
▷ Bedrijfstoestanden van systeemcompo‐
nenten, bijv. vulpeilen.
▷ Statusmeldingen van de auto en van diens
afzonderlijke componenten, bijv. wielom‐
wentelingsgetal/ snelheid, bewegingsver‐
traging, dwarsversnelling.
▷ Storingen en defecten in belangrijke sys‐
teemcomponenten, bijv. licht en remmen.
▷ Reacties van de auto in speciale rijsitua‐
ties, bijv. activeren van een airbag, inzetten
van de stabiliteitsregelingssystemen.
▷ Omgevingstoestanden, bijv. temperatuur.
Deze gegevens zijn uitsluitend van technische
aard en zijn bedoeld voor het herkennen en
verhelpen van fouten alsmede het optimalise‐
ren van de functies van de auto. Bewegings‐
profielen over afgelegde trajecten kunnen uit
deze gegevens niet opgesteld worden. Indien
een beroep gedaan wordt op servicediensten,
bijv. bij reparatiediensten, serviceprocessen,
garantiegevallen, kwaliteitsbewaking, kan deze
technische informatie door medewerkers van
de servicedienst, inclusief fabrikant, uit de ge‐
beurtenis- en foutgeheugens met speciale dia‐
gnoseapparaten uitgelezen worden. Daar krijgt
u indien nodig meer informatie. Na het verhel‐
pen van een fout wordt de informatie in het
foutgeheugen gewist of doorlopend over‐
schreven.
Bij het gebruik van de auto zijn situaties denk‐
baar, waarin deze technische gegevens in
combinatie met andere informatie, bijv. onge‐
valprotocol, schade aan de auto, getuigenver‐
klaringen etc. — evt. door een expert erbij te
halen — persoonlijk zou kunnen worden.
8
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Opmerkingen
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
9
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Overzicht
Overzichten van toetsen, schakelaars en
indicaties dienen ter oriëntatie. Bovendien leert
u snel de principes van de verschillende
bedieningsmogelijkheden kennen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Overzicht
Bedieningsorganen
Bedieningsorganen
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Rondom het stuurwiel
1
Ruitbediening 45
2
Buitenspiegelbediening 53
Automatische verlichtingsrege‐
ling 85
3
Voor-/achterklep ontgrendelen 40
Dagrijlicht 85
Met range extender: brandstoftank ont‐
luchten 162
Instrumentenverlichting Licht
Koplampafstelling 4
Mistachterlicht 85
Stadslicht 84
5
Fuseearm links
Dimlicht 84
12
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Bedieningsorganen
Richtingaanwijzers 66
Actieve snelheidsregeling aan/uit,
onderbreken 102,
Grootlicht, lichtsignaal 66
Actieve snelheidsregeling met
file-assistent aan/uit, onderbre‐
ken 108
Parkeerlicht 85
Boordcomputer 80
6
7
Overzicht
Instrumentenpaneel 71
Rijden-stand-by in- en uitschake‐
len 60
8
Versnellingskeuzeschakelaar 62
9
Fuseearm rechts
Snelheidsregeling, afstand instel‐
len 102
Snelheidsregeling, afstand ver‐
kleinen 102
Snelheidsregeling, afstand ver‐
groten 102
Tuimelschakelaar voor snelheidsrege‐
ling 113
11 Stuurwiel instellen 55
Ruitenwissers 67
12 Toetsen op stuurwiel rechts
Entertainmentbron
Regensensor 68
Volume
Ruiten en koplampen reini‐
gen 68
Gesproken invoer 23
10 Toets op stuurwiel links
Snelheid opslaan 111
Snelheid oproepen 113
Telefoon
Gekartelde knop voor selectielijsten 80
Snelheidsregeling aan/uit, onder‐
breken 112,
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
13
Overzicht
Bedieningsorganen
Rondom de middenconsole
1
Hemelbekleding 15
7
Controller met toetsen 16
2
Control Display 16
8
Parkeerrem 65
3
Radio/multimedia, zie geïntegreerde hand‐
leiding
9
4
Dashboardkastje 5
Klimaatregeling 123
6
Park Distance Control PDC 114
Achteruitrijcamera 116
Parkeerassistent 119
Waarschuwingsknipperlichtin‐
stallatie 187
10
Rijervaring-schakelaar 100
Intelligent Safety 93
14
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Bedieningsorganen
Overzicht
Rondom de hemelbekleding
1
Intelligente noodoproep 187
4
Leeslampjes 86
2
Glazen dak, elektrisch 46
5
Interieurverlichting 86
3
Controlelampje passagiersair‐
bag 89
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
15
Overzicht
iDrive
iDrive
Uitrusting van de auto
Control Display
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Opmerkingen
▷ Voor het reinigen van het Control Display
onderhoudsaanwijzingen in acht nemen.
▷ Geen voorwerpen in de ruimte voor het
Control Display neerleggen, het Control
Display of andere oppervlakken kunnen
anders worden beschadigd.
Uitschakelen
Principe
iDrive omvat de functies van een groot aantal
schakelaars. Deze functies kunnen derhalve op
een centrale plaats worden bediend.
1.
Toets indrukken.
2. "Control-display uitsch."
iDrive tijdens het rijden bedienen
Alleen informatie invoeren als de ver‐
keerssituatie dit toelaat, anders kan dit door
onvoldoende oplettendheid gevaar opleveren
voor de inzittenden en andere verkeersdeelne‐
mers.◀
Overzicht
bedieningselementen
Bedieningselementen
Inschakelen
Voor het inschakelen Controller indrukken.
Controller
Met de toetsen kunnen menu's rechtstreeks
worden opgeroepen. Met de Controller kunnen
menupunten worden geselecteerd en instellin‐
gen worden uitgevoerd.
Met het Touchpad van de Controller kunnen
een aantal functies van iDrive worden bediend.
1
Control Display
2
Controller met toetsen en touchpad
16
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
iDrive
1. Draaien.
Overzicht
Toets
Functie
BACK
Vorig beeldvenster weergeven.
OPTION
Menu Opties oproepen.
Bedieningsprincipe
Hoofdmenu oproepen
Toets indrukken.
2. Indrukken.
3. Kantelen in vier richtingen.
Het hoofdmenu wordt weergegeven.
Alle functies van iDrive kunnen in het hoofd‐
menu worden opgeroepen.
Menupunt selecteren
Menupunten die op de voorgrond staan kun‐
nen worden geselecteerd.
1. Controller draaien tot het gewenste menu‐
punt gemarkeerd is.
Toetsen op Controller
Toets
Functie
MENU
Hoofdmenu oproepen.
RADIO
Menu Radio oproepen.
MEDIA
Menu Multimedia oproepen.
NAV
Menu Navigatie oproepen.
TEL
Menu Telefoon oproepen.
2. Controller indrukken.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
17
Overzicht
iDrive
Menupunten in de handleiding
In de handleiding worden de menupunten die
moeten worden geselecteerd, tussen aanha‐
lingstekens weergegeven, bijv. "Instellingen".
Tussen beeldvensters wisselen
Na het selecteren van een menupunt, bijv.
"Radio", wordt een nieuw beeldvenster weer‐
gegeven. Beeldvensters kunnen over elkaar
liggen.
▷ Toets van het menu op de Controller twee‐
maal drukken.
Menu Opties oproepen
Toets indrukken.
Het menu "Opties" wordt weergegeven.
▷ Controller naar links kantelen.
Actueel beeldvenster wordt gesloten en
vorig beeldvenster weergegeven.
Bij het drukken van de BACK-toets wordt
het vorige beeldvenster opnieuw geopend.
Het actuele beeldvenster wordt daarbij niet
gesloten.
▷ Controller naar rechts kantelen.
Nieuw beeldvenster wordt geopend en
daarover gelegd.
Andere mogelijkheid: controller zo vaak naar
rechts kantelen, tot het menu "Opties" wordt
weergegeven.
Menu Opties
Het menu "Opties" bestaat uit verschillende
gebieden:
▷ Beeldscherminstellingen, bijv.
"Splitscreen".
Gebied blijft ongewijzigd.
▷ Bedieningsmogelijkheden voor het gese‐
lecteerde hoofdmenu, bijv. voor "Radio".
Witte markeringen naar links of rechts wijzen
erop dat nog andere beeldvensters kunnen
worden opgeroepen.
Aanzicht van een opgeroepen menu
Bij het oproepen van een menu wordt in het al‐
gemeen het beeldvenster weergegeven dat als
laatste in dit menu werd geselecteerd. Voor de
weergave van het eerste beeldvenster van het
menu:
▷ Evt. andere bedieningsmogelijkheden voor
het geselecteerde menu, bijv. "Zender
opslaan".
Instellingen uitvoeren
1. Een veld selecteren.
▷ Controller zo vaak naar links kantelen, tot
het eerste beeldvenster wordt weergege‐
ven.
18
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
iDrive
2. Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling wordt weergegeven.
Overzicht
Letters en cijfers invoeren
De invoer van de letters vereist aanvankelijk
wat oefening. Bij de invoer letten op het vol‐
gende:
▷ Voor de invoer van hoofd-/kleine letters en
cijfers eerst via iDrive omschakelen naar
Invoermodus, zie pagina 22.
▷ Tekens invoeren zoals ze weergegeven
worden op het Control Display.
3. Controller indrukken.
Functies activeren/deactiveren
Enkele menupunten zijn voorafgegaan door
een hokje. Dit geeft weer, of de functie geacti‐
veerd of gedeactiveerd is. Door selecteren van
het menupunt wordt de functie geactiveerd of
gedeactiveerd.
Functie is geactiveerd.
Functie is gedeactiveerd.
Touchpad
Met het Touchpad van de Controller kunnen
enkele functies van iDrive worden bediend:
Functies selecteren
▷ Bijbehorende tekens zoals accenten of
punten steeds mee invoeren, zodat de let‐
ter duidelijk herkend wordt.
▷ Om een teken te wissen, op het Touchpad
naar links strijken.
Interactieve kaart bedienen
De Interactieve kaart van het navigatiesysteem
kan via het Touchpad bewogen worden.
Functie
Bediening
Interactieve kaart
bewegen.
In de overeenkomstige
richting strijken.
Interactieve kaart
vergroten/verklei‐
nen.
Weergave met de vin‐
gers dicht- of open‐
trekken.
Menu weergeven.
Eenmaal aantippen.
1. "Instellingen"
Instellingen uitvoeren
2. "Touchpad"
Instellingen op het Control Display zoals bijv.
de volumes kunnen uitgevoerd worden via het
touchpad. Daarvoor overeenkomstig naar links
of rechts strijken.
3. Gewenste functie selecteren.
▷ "Speller": hoofdletters en cijfers invoe‐
ren.
▷ "Kaart": interactieve kaart bedienen.
▷ "Browser": internetadressen invoeren.
▷ "Akoest. retourmelding": de inge‐
voerde letters en cijfers worden weer‐
gegeven.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
19
Overzicht
iDrive
Een voorbeeld: klok
gelijkzetten
Klok gelijkzetten
1.
Toets indrukken. Het hoofdmenu
wordt weergegeven.
2. Controller draaien tot "Instellingen" gemar‐
keerd is en Controller indrukken.
6. Controller draaien om de uren in te stellen
en Controller indrukken.
7. Controller draaien om de minuten in te
stellen en Controller indrukken.
Statusinformatie
Statusveld
In het statusveld bovenaan rechts wordt de
volgende informatie weergegeven:
▷ Tijd.
▷ Actuele entertainmentbron.
▷ Geluidsweergave aan/uit.
▷ Lokalisatievermogen van de auto.
▷ Ontvangststerkte mobiel net.
▷ Telefoonstatus.
3. De Controller eventueel naar links kantelen
om "Tijd/datum" weer te geven.
4. Controller draaien tot "Tijd/datum" gemar‐
keerd is en Controller indrukken.
▷ Ontvangst verkeersinformatie.
Symbolen statusveld
De symbolen kunnen in de volgende groepen
worden samengevat.
Symbolen radio
Symbool Betekenis
TP
Verkeersinformatie ingeschakeld.
Symbolen telefoon
5. Controller draaien tot "Tijd:" gemarkeerd is
en Controller indrukken.
Symbool Betekenis
Binnenkomend of uitgaand ge‐
sprek.
Gemiste oproep.
Ontvangststerkte mobiel net.
Symbool knippert: zoeken naar
net.
Geen mobiel net beschikbaar.
Bluetooth ingeschakeld.
20
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
iDrive
Symbool Betekenis
Gegevensoverdracht actief.
Roaming actief.
Overzicht
screen, ook bij het wisselen naar een ander
menu zichtbaar.
Gedeelde beeldschermweergave inen uitschakelen
SMS ontvangen.
SIM-kaart controleren.
SIM-kaart geblokkeerd.
SIM-kaart ontbreekt.
PIN invoeren.
1.
Toets indrukken.
2. "Splitscreen"
Menupunt selecteren
1.
Toets indrukken.
2. "Splitscreen"
Symbolen entertainment
Symbool Betekenis
Muziekverzameling.
Gracenote®-database.
3. Controller kantelen tot het splitscreen is
geselecteerd.
4. Controller indrukken of "Inhoud
splitscreen" selecteren.
5. Gewenst menupunt selecteren.
AUX-In-aansluiting.
USB-audio-interface.
Audio-interface mobiele telefoon.
Verdere omvang
Symbool Betekenis
Gesproken informatie uitgescha‐
keld.
Bepaling van de huidige voertuig‐
positie.
Gedeeld scherm, splitscreen
Algemeen
In het rechter gedeelte van het gedeelde
beeldscherm kan extra informatie worden
weergegeven bijv. informatie van de boord‐
computer.
Deze informatie blijft bij de gedeelde beeld‐
schermweergave, het zogenaamde split‐
Toetsen met
voorkeurzenders
Algemeen
Functies van iDrive kunnen op de toetsen met
voorkeurzenders worden opgeslagen en direct
worden opgeroepen, bijv. radiozenders, navi‐
gatiedoelen, telefoonnummers en ingangen in
het menu.
Instellingen worden voor de momenteel ge‐
bruikte afstandsbediening opgeslagen.
Functie opslaan
1. Functie via iDrive markeren.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
21
Overzicht
2.
iDrive
Gewenste toets langer dan 2 se‐
conden indrukken.
2. Eventueel nog andere letters en cijfers se‐
lecteren.
3. "OK": invoer bevestigen.
Afhankelijk van het menu kan tussen de invoer
van hoofdletters en kleine letters, cijfers en te‐
kens worden gewisseld:
Functie uitvoeren
Toets indrukken.
De functie wordt direct uitgevoerd. Dit
betekent dat bijv. bij de selectie van een tele‐
foonnummer ook de verbinding wordt opge‐
bouwd.
Symbool Functie
Controller indrukken: letter of cijfer
wissen.
Controller lang indrukken: alle let‐
ters en cijfers wissen.
Toetsbezetting weergeven
Toetsen met de vinger aanraken. Geen hand‐
schoenen dragen of voorwerpen gebruiken.
De toewijzing van de toetsen wordt aan de bo‐
venste beeldschermrand weergegeven.
Wisselen tussen hoofdletters en
kleine letters, cijfers en tekens
Afhankelijk van het menu kan tussen de invoer
van hoofdletters en kleine letters, cijfers en te‐
kens worden gewisseld:
Symbool
Functie
Letters invoeren.
Cijfers invoeren.
of
▷ Korte informatie weergeven: toets aanra‐
ken.
▷ Gedetailleerde informatie weergeven: toets
lang aanraken.
Toetsbezetting wissen
1. Toetsen 1 en 8 tegelijkertijd ca. vijf secon‐
den indrukken.
2. "OK"
Letters en cijfers invoeren
Algemeen
1. Controller draaien: letters of cijfers selecte‐
ren.
22
Controller naar boven kante‐
len.
Zonder navigatiesysteem
Symbool selecteren.
Invoervergelijking
Invoer van namen en adressen: de selectie
wordt met elke ingevoerde letter stapsgewijs
omgrensd en evt. aangevuld.
De ingevoerde gegevens worden permanent
vergeleken met de gegevens die in de auto zijn
opgeslagen.
▷ Er worden bij de invoer alleen letters aan‐
geboden waarvoor gegevens beschikbaar
zijn.
▷ Reisdoel zoeken: plaatsnamen kunnen in
de schrijfwijze van alle in het Control Dis‐
play beschikbare talen worden ingevoerd.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Spraakgestuurd systeem
Overzicht
Spraakgestuurd systeem
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Commando's uitspreken
Spraaksturing inschakelen
1.
Toets op het stuurwiel indrukken.
2. Geluidssignaal afwachten.
3. Commando uitspreken.
Commando wordt op het instrumentenpa‐
neel weergegeven.
Symbool in het instrumentenpaneel wijst
erop dat het spraakgestuurde systeem actief
is.
Principe
▷ Via het spraakcommandosysteem kunnen
de meeste functies, die op het Control Dis‐
play worden weergegeven, door gespro‐
ken commando's worden bediend. Het
systeem ondersteunt bij de invoer met
aankondigingen.
▷ Functies die alleen bij een stilstaande auto
inzetbaar zijn, kunnen niet via het spraakin‐
voersysteem bediend worden.
▷ Tot het systeem behoren twee speciale
microfoons aan de zijde van de bestuurder
en de passagier.
▷ ›...‹ geeft commando's voor het spraakge‐
stuurde systeem aan in de handleiding.
Voorwaarden
Mogelijk zijn geen andere commando's moge‐
lijk, de functie in dit geval via iDrive bedienen.
Spraakinvoer beëindigen
Toets op stuurwiel indrukken
of ›Afbreken‹.
Mogelijke commando's
De meeste menupunten van het Control Dis‐
play kunnen als commando worden gespro‐
ken.
De mogelijke commando's zijn ervan afhanke‐
lijk welk menu actueel op het Control Display
wordt weergegeven.
Voor veel functies zijn er korte commando's.
Stel bij het Control Display een taal in die ook
door het taalinvoersysteem ondersteund wordt
om de uit te spreken commando's te kunnen
identificeren.
Taal instellen, zie pagina 83.
Enkele lijstinvoeren, bijv. telefoonboekvermel‐
dingen, kunnen eveneens via het spraakcom‐
mandosysteem worden geselecteerd. Lijstin‐
voeren daarbij exact zo uitspreken, zoals ze in
de betreffende lijst worden aangegeven.
Mogelijke commando's laten
weergeven
Mogelijke commando's kunnen worden weer‐
gegeven: ›Spraakopdrachten‹
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
23
Overzicht
Spraakgestuurd systeem
Informatie over korte commando's
Wanneer bijv. het menu "Instellingen" weerge‐
geven wordt, worden de commando's voor de
instellingen weergegeven.
De gewenste radiozender kan ook via een kort
commando worden gestart.
Functies met korte commando's
uitvoeren
1. Indien nodig geluidsweergave van enter‐
tainment inschakelen.
Functies van het hoofdmenu kunnen onmid‐
dellijk door korte commando's worden uitge‐
voerd, nagenoeg ongeacht welk menupunt er
is ingesteld, bijv. Autostatus.
Hulpdialoog bij het
spraakcommandosysteem
Hulpdialoog oproepen: ›Help‹
Verdere commando's bij de hulpdialoog:
▷ ›Hulp met voorbeelden‹: informatie over de
actuele bedieningsmogelijkheden en de
belangrijkste commando's daarvoor wor‐
den weergegeven.
▷ ›Hulp bij spraakinvoer‹: informatie over het
werkingsprincipe van het spraakcomman‐
dosysteem wordt weergegeven.
Een voorbeeld:
klankinstellingen oproepen
Via hoofdmenu
De commando's van de menuopties kunnen
worden gesproken of via de controller geselec‐
teerd.
1. Indien nodig geluidsweergave van enter‐
tainment inschakelen.
2.
Toets op het stuurwiel indrukken.
3. ›Radio‹
4. ›Klank‹.
2.
Toets op het stuurwiel indrukken.
3. ›Klank‹.
Spraakdialoog instellen
Er kan worden ingesteld of het systeem de
standarddialoog of een korte variant gebruikt.
Bij de korte variant van de spraakdialoog wor‐
den de systeemmededelingen beknopt weer‐
gegeven.
1. "Instellingen"
2. "Taal/eenheden"
3. "Spraakmod.:"
4. Instelling selecteren.
Volume aanpassen
Volumeknop tijdens de gesproken aanwijzin‐
gen draaien tot de gewenste geluidssterkte is
ingesteld.
▷ Volume blijft behouden, ook wanneer het
volume van andere audioapparatuur wordt
gewijzigd.
▷ Volume wordt voor de momenteel ge‐
bruikte afstandsbediening opgeslagen.
Aanwijzing voor
noodoproepen
Spraakgestuurd systeem niet gebruiken voor
noodoproepen. In stresssituaties kunnen taal
en stemniveau wijzigen. Daardoor wordt de
opbouw van een telefoonverbinding onnodig
vertraagd.
24
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Spraakgestuurd systeem
Overzicht
In plaats daarvan de SOS-toets, zie pa‐
gina 187, bij de binnenspiegel gebruiken.
Omgevingsomstandigheden
▷ Commando's, cijfers en letters vloeiend en
met normaal volume, klemtonen en snel‐
heid uitspreken.
▷ Commando's altijd in de taal van het
spraakgestuurde systeem spreken.
▷ Bij de keuze van de radiozender de gebrui‐
kelijke uitspraak van de zendernaam ge‐
bruiken, het beste zoals de naam in het
Control Display wordt weergegeven.
›Zender ...,‹ bijv. zender Classic Radio.
▷ Portieren, ruiten en schuifdak gesloten
houden, om storende geluiden te vermij‐
den.
▷ Nevengeluiden in de auto tijdens het spre‐
ken vermijden.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
25
Overzicht
Geïntegreerde handleiding in de auto
Geïntegreerde handleiding in de auto
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Handleiding
Hier kan gezocht worden naar gegevens en
beschrijvingen door de directe invoer van een
zoekopdracht via de index.
Bestanddelen selecteren
1.
Toets indrukken.
2. Controller draaien: "Auto-info" oproepen.
3. Controller indrukken.
Geïntegreerde handleiding in
de auto
De geïntegreerde handleiding kan weergege‐
ven worden op het Control Display. Daarin
worden in het bijzonder de uitrustingen en
functies beschreven die voorhanden zijn in de
auto.
4. Gewenste bereik selecteren:
▷ "Beknopte handleiding"
▷ "Zoeken op afbeelding"
▷ "Handleiding"
Onderdelen van de geïntegreerde
handleiding
De geïntegreerde handleiding bestaat uit drie
delen, die verschillende informatieniveaus of
toegangsmogelijkheden bieden.
Beknopte handleiding
In de beknopte handleiding vindt u belangrijke
informatie over het gebruik van de auto, de be‐
diening van de belangrijkste autofuncties en
instructies voor in het geval van pech. Deze
gegevens kunnen ook weergegeven worden
tijdens het rijden.
Zoeken via afbeelding
Door middel van het zoeken via afbeelding kan
gezocht worden naar gegevens en beschrijvin‐
gen aan de hand van afbeeldingen. Dit komt
bijv. van pas wanneer de beschrijving bij een
uitrusting nodig is terwijl die niet aangeduid
kan worden.
26
Bladeren in de handleiding
Paginawijze met linktoegang
Controller draaien tot de volgende of vorige
pagina wordt weergegeven.
Paginawijze zonder linktoegang
Pagina's direct doorbladeren en daarbij links
overslaan.
Symbool eenmaal markeren. Daarna alleen
nog Controller indrukken om van pagina tot
pagina te bladeren.
Terugbladeren.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Geïntegreerde handleiding in de auto
Naar voren bladeren.
Contexthulp - Handleiding bij de op
dat moment geselecteerde functie
Overzicht
Om permanent tussen de laatste weergegeven
functie en de laatste weergegeven pagina van
de handleiding te wisselen de stappen 4 en
5 herhalen. Hierbij worden steeds nieuwe
beeldvensters geopend.
Passende informatie kan direct worden weer‐
gegeven.
Oproepen bij bediening via iDrive
Direct uit de applicatie aan het Control Display
in het optiemenu wisselen:
1.
Toets indrukken of Controller zo vaak
naar rechts kantelen tot het menu "Opties"
wordt weergegeven.
2. "Handleiding weergeven"
Oproepen bij weergave van een
Check-Control-melding
Direct uit de Check-Control-melding op het
Control Display:
"Handleiding weergeven"
Wisselen tussen functie en
handleiding
Aan het Control Display uit een functie, bijv.
radio wisselen in de handleiding en tussen de
beide weergaven heen en terug:
1.
Toets indrukken of Controller zo vaak
naar rechts kantelen tot het menu "Opties"
wordt weergegeven.
2. "Handleiding weergeven"
3. Gewenste pagina in de handleiding selec‐
teren.
4.
Toets opnieuw indrukken om naar de
laatste weergegeven functie terug te ke‐
ren.
5.
Toets indrukken om naar de laatste
weergegeven pagina van de handleiding
terug te keren.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
27
Overzicht
BMW eDRIVE
BMW eDRIVE
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
De hoogspanningsaccu wordt opgeladen via
een laadkabel, bijv. bij het parkeren of tijdens
het rijden door energieterugwinning.
Het opladen kan uiterst snel gebeuren aan de
hand van speciale stroomaansluitingen. Er kan
echter ook opgeladen worden met behulp van
een gewoon stopcontact thuis.
Tijdens het rijden zorgt de energieterugwin‐
ning ervoor dat bijzonder weinig energie verlo‐
ren gaat tijdens het remmen.
Bij het vertragen van het voertuig werkt de
elektromotor als een dynamo en zet hij de vrij‐
komende bewegingsenergie geheel of gedeel‐
telijk om in elektrische stroom.
BMW eDRIVE
Overzicht
Daardoor wordt de hoogspanningsaccu voor
een deel opnieuw opgeladen om een maximale
actieradius mogelijk te maken.
Een optionele range extender kan het aandrijf‐
systeem voorzien van stroom en zo de actiera‐
dius van het voertuig verhogen.
Functies
1
Accu
2
Klep voor de tankdop
3
Hoogspanningsaccu
4
Laadaansluiting
5
Aandrijfeenheid
Elektrisch rijden: eDRIVE
Principe
Dankzij de elektrische aandrijving kan het voer‐
tuig volledig uitstootvrij bedreven worden.
De speciale hoogspanningsaccu voorziet de
elektromotor en de comfortfuncties van ener‐
gie.
In alle rijsituaties, bijv. wegrijden, accelereren
of bij hogere snelheden zorgt de koppelsterke
elektromotor voor dynamische rij-eigenschap‐
pen.
28
De auto wordt uitsluitend door de elektromotor
aangedreven. Daarbij kan het rijpedaal niet en‐
kel gebruikt worden om te accelereren, maar
ook om te vertragen. De elektromotor werkt
dan als een dynamo die de hoogspannings‐
accu oplaadt. Deze functie kan bij vooruit‐
ziende rijstijl voor bijzonder efficiënte energie‐
terugwinning en comfortabel rijden alleen met
het rijpedaal gebruikt worden.
Akoestische voetgangersbescherming
Het systeem genereert bij het elektrisch rijden
eDRIVE tot ca. 30 km/h een kunstmatig motor‐
geluid.
Vooraan aan het voertuig aangebrachte luid‐
sprekers sturen het geluid rond.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
BMW eDRIVE
Overzicht
Daardoor kunnen andere deelnemers aan het
verkeer, bijv. voetgangers, het voertuig beter
waarnemen.
Door het voorverwarmen tijdens het laadpro‐
ces kan de maximale actieradius bij het wegrij‐
den ter beschikking gesteld worden.
Zeilen
Weergave
Een bijzonder efficiënt bedrijfspunt is het zo‐
genaamde zeilen. Daarbij wordt het voertuig
enkel door de rijweerstanden vertraagd en
stroomt er geen energie tussen de hoogspan‐
ningsaccu en de elektromotor. Om te zeilen
moet het rijpedaal zo ver ingetrapt worden dat
de markering op het instrumentenpaneel pre‐
cies in het midden staat.
De weergaven van eDRIVE informeren over de
actuele toestand van de aandrijving en illustre‐
ren het gebruik van het systeem in een dia‐
gram.
Energieterugwinning: CHARGE
De hoogspanningsaccu wordt tijdens het rij‐
den opgeladen door energieterugwinning.
De elektromotor werkt daarbij als een dynamo
en zet de beweging van de auto om in stroom.
Dit opladen kan tijdens de rit op verschillende
manieren worden uitgevoerd:
▷ Zodra het rijpedaal slechts licht ingetrapt
wordt.
▷ Bij het afremmen van de auto.
De markering op het instrumentenpaneel be‐
vindt zich in het bereik CHARGE.
Anticiperend rijden en het op tijd verminderen
van de snelheid zijn belangrijk om de energie‐
terugwinning van de auto optimaal te gebrui‐
ken.
Aircofuncties bij het parkeren en
opladen
Met eDRIVE kan de airconditioning gebruikt
worden ook vóór u begint te rijden. Daardoor
kan bij het rijden de energie voor het voorver‐
warmen, zie pagina 128, gebruikt worden ten
voordele van de actieradius.
Voor het wegrijden kan het interieur van de
auto voorverwarmd worden en optioneel kan
het hoogspanningssysteem op bedrijfstempe‐
ratuur gebracht worden.
Energiebesparend rijden en
actieradius maximaliseren
Energiebesparend rijden is de basisvoor‐
waarde voor een zo groot mogelijke actiera‐
dius. eDRIVE biedt verschillende functies aan
die een energiebesparende rijstijl ondersteu‐
nen en zo helpen om de actieradius te contro‐
leren en zo mogelijk te verhogen. De volgende
aanwijzingen geven een overzicht van de be‐
schikbare functies en de persoonlijke maatre‐
gelen.
Vóór het rijden
▷ Voorverwarmen van de auto, zie pa‐
gina 128, voor benutting van de maximaal
beschikbare actieradius bij het wegrijden.
Planning van de reis en speciale
functies van het navigatiesysteem
Na invoer van een navigatiedoel kunnen de vol‐
gende functies gebruikt worden:
▷ ECO PRO-routing om gebruik te maken
van een efficiënte route.
▷ ECO PRO+-modus om zuinig te rijden bij
beperkte comfortfuncties.
▷ Laadstationassistent om een openbaar
laadstation te vinden en in te plannen.
▷ Reikwijdteassistent gebruiken om de actie‐
radius te controleren, zie geïntegreerde
handleiding.
▷ Intermodale routing om een reis te plannen
met behulp van het openbaar vervoer, zie
geïntegreerde handleiding.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
29
Overzicht
BMW eDRIVE
▷ Return Journey voor het controleren van
de reikwijdte voor de heen- en terugrit, zie
geïntegreerde handleiding.
Bij het rijden
▷ Algemene rijtips, zie pagina 146, om de
actieradius te verhogen.
▷ Vooruitkijkassistent, zie pagina 149, voor
het op tijd vertragen of uitrollen voor trajec‐
ten met snelheidsbeperkingen.
▷ eDRIVE-systeem efficiënt gebruiken, zie
pagina 140, voor het optimaliseren van de
rijstijl.
▷ ECO PRO-rijstijlanalyse, zie pagina 150,
voor het analyseren van de rijstijl.
▷ ECO PRO- en ECO PRO+-modus, zie pa‐
gina 147, voor het verhogen van de actie‐
radius.
▷ Weergave van de verbruiksgeschiedenis,
zie pagina 76.
Na het rijden
▷ Opladen van het voertuig en plannen van
de volgende rit.
▷ Voorbereidingen voor lange stilstandtijden,
zie pagina 195, in acht nemen.
BMW i Remote App
Met een speciale BMW i Remote App kunnen
met behulp van een smartphone bepaalde
functies van het voertuig gestuurd en weerge‐
geven worden.
Veiligheidsvoorschriften
Informatie over veiligheid van het hoogspan‐
ningssysteem, zie pagina 190, in acht nemen.
Auto buiten bedrijf stellen
Aanwijzingen voor het stilleggen van de auto
en voor langere stilstandfasen, zie pagina 195,
in acht nemen.
30
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
BMW eDRIVE
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Overzicht
31
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Bediening
Dit hoofdstuk verleent u zelfzekerheid bij het
beheersen van uw auto. Alle accessoires die
dienen voor het rijden, voor uw veiligheid en uw
comfort zijn hier beschreven.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Bediening
Openen en sluiten
Openen en sluiten
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
3
Voorkap openen, Voorkap en portieren
openen
4
Achterklep openen, Achterklep en portie‐
ren openen
De functies van de toetsen 3 en 4 kunnen wor‐
den ingesteld afhankelijk van de uitrusting en
exportvariant. Functies instellen, zie pa‐
gina 43.
Geïntegreerde sleutel
Afstandsbediening/sleutel
Algemeen
Naargelang de uitrusting worden één of twee
afstandsbedieningen met sleutel meegeleverd.
Elke afstandsbediening heeft een vervangbare
batterij.
Naargelang welke afstandsbediening bij het
ontgrendelen van de auto wordt herkend, wor‐
den verschillende instellingen in de auto afge‐
roepen en uitgevoerd. Personal Profile, zie pa‐
gina 35.
In de afstandsbedieningen wordt informatie
opgeslagen over de onderhoudsbehoefte. Ser‐
vicegegevens in de afstandsbediening, zie pa‐
gina 179.
Toets indrukken op de achterzijde van de cen‐
trale sleutel, pijl 1 en sleutel uittrekken, pijl 2.
De geïntegreerde sleutel past in het bestuur‐
dersportierslot.
Batterij vervangen
Overzicht
1. Geïntegreerde sleutel uit de afstandsbe‐
diening nemen.
1
Ontgrendelen
2
Vergrendelen
34
2. Deksel van het batterijvak optillen, pijl 1.
3. Deksel van het batterijvak verwijderen,
pijl 2.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Openen en sluiten
4. Batterij van hetzelfde type met de pluskant
naar boven plaatsen.
5. Deksel terugdrukken.
Bediening
Activeren van het rijden-stand-by bij
noodherkenning van de
afstandsbediening
Lege batterij bij een verzamelpunt of bij
de servicedienst afgeven.
Nieuwe afstandsbedieningen
Nieuwe afstandsbedieningen zijn bij de service
verkrijgbaar.
Verlies van afstandsbedieningen
De verloren afstandsbediening kan door de
servicedienst worden geblokkeerd.
Noodherkenning van de
afstandsbediening
Ook in een van de volgende situaties kunnen
de stand-by van de radio en het rijden-standby tot stand gebracht worden:
▷ Storing van de radio-overdracht door ex‐
terne bronnen.
▷ Lege batterij van de afstandsbediening.
▷ Storing van de radio-overdracht door mo‐
biele radio-apparatuur in directe nabijheid
van de afstandsbediening.
▷ Storing van de radio-overdracht door lader
bij het opladen in de auto, bijv. voor mo‐
biele radio-apparatuur.
Wanneer geprobeerd wordt de stand-by van
de radio in te schakelen of het rijden-stand-by
te activeren, wordt een Check-Control-mel‐
ding getoond.
Bij zo'n Check-Control-melding moet u de af‐
standsbediening loodrecht op de markering
aan de stuurkolom houden en binnen 10 se‐
conden met ingetrapte rem de start/stop-knop
indrukken.
Personal Profile
Principe
Sommige functies van de auto kunnen indivi‐
dueel worden ingesteld.
▷ Instellingen worden automatisch in het
momenteel geactiveerde profiel opgesla‐
gen.
▷ Bij het ontgrendelen wordt de desbetref‐
fende afstandsbediening herkend en het
daarbij opgeslagen profiel wordt opgeroe‐
pen.
▷ Persoonlijke instellingen worden ook weer
herkend en opgeroepen, als tussentijds
een andere persoon met een eigen af‐
standsbediening met de auto heeft gere‐
den.
Individuele instellingen worden opgeslagen
voor drie persoonlijke profielen en een gast‐
profiel.
Instellingen overdragen
De persoonlijke instellingen kunnen in een an‐
dere auto met Personal Profile-functie worden
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
35
Bediening
Openen en sluiten
meegenomen. Verdere informatie is bij de ser‐
vice verkrijgbaar.
De instellingen worden als volgt overgedragen:
▷ Via de USB-interface onder de midden‐
armsteun.
▷ Via BMW Online.
Profielen importeren
Bestaande instellingen en contacten worden
met het geïmporteerde profiel overschreven.
1. "Instellingen"
2. "Profielen"
3. "Profiel importeren"
4. BMW Online: "BMW Online"
Profielbeheer
USB-interface: "USB"
Profielen oproepen
Onafhankelijk van de gebruikte afstandsbedie‐
ning kan een ander profiel worden opgeroe‐
pen.
1. "Instellingen"
Profielen exporteren
De meeste instellingen van het actieve profiel
en de opgeslagen contacten kunnen worden
geëxporteerd.
Dit kan van voordeel zijn bij de opslag en het
herstel van persoonlijke instellingen, bijv. voor
een verblijf in de werkplaats.
2. "Profielen"
3. Profiel selecteren.
Opgeroepen profiel wordt toegewezen aan de
op dat moment gebruikte afstandsbediening.
1. "Instellingen"
Profielen herbenoemen
3. "Profiel exporteren"
1. "Instellingen"
4. BMW Online: "BMW Online"
2. "Profielen"
USB-interface: "USB"
Actueel profiel is geselecteerd.
3. "Opties" oproepen.
4. "Huidige profiel wijzigen"
Profielen resetten
Instellingen van het actieve profiel worden op
de fabrieksinstellingen gereset.
Gastprofiel gebruiken
Met het gastprofiel kunnen individuele instel‐
lingen worden verricht zonder de drie persoon‐
lijke profielen te beïnvloeden.
Dit kan nuttig zijn bij tijdelijk gebruik van de
auto door bestuurders zonder eigen profiel.
1. "Instellingen"
1. "Instellingen"
2. "Profielen"
2. "Profielen"
Actueel profiel is geselecteerd.
3. "Opties" oproepen.
4. "Huidige profiel terugzetten"
36
2. "Profielen"
Actueel profiel is geselecteerd.
3. "Gast" oproepen.
4. Instellingen uitvoeren.
Opmerking: de naam van het gast-profiel kan
niet worden gewijzigd.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Openen en sluiten
Bediening
Profiellijst bij start weergeven
Gelijktijdig ontgrendeld of vergrendeld worden:
De profiellijst kan bij elke start worden weerge‐
geven voor de keuze van het gewenste profiel.
▷ Portieren.
1. "Instellingen"
▷ Tankklep.
2. "Profielen"
▷ Laadaansluitklep.
3. "Opties" oproepen.
4. "Gebruikerslijst bij start"
Personal Profile instellingen
De volgende functies en instellingen kunnen in
een profiel worden opgeslagen.
▷ Botsingswaarschuwing: waarschuwings‐
tijdstip.
▷ Multimedia: laatst beluisterde audiobron.
▷ Ontgrendelen van het voertuig: instellin‐
gen.
▷ Toetsen met voorkeurzenders: toewijzing.
▷ Uitstapverlichting: tijdinstelling.
▷ Geluid: klankinstellingen.
▷ Aircosysteem/Airconditioning: instellingen.
▷ Achterklep.
Bediening van buitenaf
▷ Via de afstandsbediening.
▷ Via de portierhandgrepen aan het bestuur‐
ders- of passagiersportier.
Tegelijkertijd met het ver- en ontgrendelen
met de afstandsbediening:
▷ Afhankelijk van de uitrusting wordt de dief‐
stalbeveiligingsinstallatie mee in-/uitge‐
schakeld. De diefstalbeveiligingsinstallatie
voorkomt, dat de portieren via de vergren‐
delingsknoppen of de portieropener ont‐
grendeld kunnen worden.
▷ Begroetingslicht, interieurverlichting en
bodemverlichting worden in- of uitgescha‐
keld.
▷ Navigatie: kaartaanzichten, routecriteria,
gesproken aanwijzingen aan/uit.
▷ Alarminstallatie, zie pagina 44, wordt ge‐
activeerd of gedeactiveerd.
▷ Park Distance Control PDC: geluidssterkte
van het geluidssignaal instellen.
Bediening van binnenuit
▷ Radio: opgeslagen zenders, laatste beluis‐
terde zender, speciale instellingen.
▷ Camera: selectie van functies en wijze van
weergeven.
▷ Taal op het Control Display.
▷ Dagrijlicht: ingestelde toestand.
▷ Kort knipperen.
▷ Vergrendelen van de auto: na korte tijd of
na het wegrijden.
▷
Toets indrukken.
Auto wordt vergrendeld.
Centrale vergrendeling
▷
Toets indrukken.
Auto wordt ontgrendeld.
Principe
De centrale vergrendeling treedt in werking als
het bestuurdersportier gesloten is.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
37
Bediening
Openen en sluiten
Indien de auto langs binnen vergrendeld wordt,
dan blijven de tankklep en de laadaansluitklep
ontgrendeld.
Bij een zwaar ongeval ontgrendelt de centrale
vergrendeling automatisch.
Waarschuwingsknipperlichtinstallatie en interi‐
eurverlichting worden ingeschakeld.
Openen en sluiten: van
buitenaf
Met de afstandsbediening
Algemeen
Afstandsbediening meenemen
Personen of huisdieren in de auto kun‐
nen de portieren van binnen uit vergrendelen.
De afstandsbediening bij het verlaten van de
auto daarom altijd meenemen, zodat de auto
altijd weer van buitenaf kan worden geopend.◀
Ontgrendelen
Toets van de afstandsbediening in‐
drukken.
Auto wordt ontgrendeld.
Begroetingslicht, interieurverlichting en bo‐
demverlichting worden ingeschakeld.
Er kan worden ingesteld, hoe de auto wordt
ontgrendeld. Instellingen uitvoeren, zie pa‐
gina 43.
Comfortopenen
Met de afstandsbediening kunnen tegelijkertijd
de ruiten en het glazen dak worden geopend.
Toets van de afstandsbediening wordt
ingedrukt gehouden.
Ruiten en glazen dak worden geopend.
Loslaten van de toets stopt de beweging.
38
Vergrendelen
Toets van de afstandsbediening indruk‐
ken.
Van buitenaf vergrendelen
De auto niet van buitenaf vergrendelen
als zich daarin personen bevinden, omdat een
ontgrendelen van binnenuit bij sommige ex‐
portuitvoeringen niet mogelijk is.◀
Comfortsluiten
Met de afstandsbediening kunnen tegelijkertijd
de ruiten en het glazen dak worden gesloten
en de buitenspiegels worden ingeklapt.
Toets van de afstandsbediening wordt
ingedrukt gehouden.
Het sluiten observeren
Het sluiten observeren en ervoor zorgen
dat niemand wordt ingeklemd.◀
Loslaten van de toets stopt de beweging.
Interieurverlichting en
bodemverlichting inschakelen
Toets van de afstandsbediening bij ver‐
grendelde auto indrukken.
Voorkap openen
Toets van de afstandsbediening ca.
1 seconde indrukken.
Afhankelijk van de uitrusting en exportvariant
kan ingesteld worden, of via de toets van de af‐
standsbediening ook de portieren ontgrendeld
worden.
Afstandsbediening niet onder de voorkap
leggen
Afstandsbediening meenemen en nooit onder
de voorkap opbergen, anders wordt de af‐
standsbediening bij het sluiten van de voorkap
in de auto ingesloten.◀
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Openen en sluiten
Achterklep openen
Toets van de afstandsbediening ca.
1 seconde indrukken.
Bediening
Via het portierslot
Algemeen
Afhankelijk van de uitrusting en exportvariant
kan ingesteld worden, of via de toets van de af‐
standsbediening ook de portieren ontgrendeld
worden.
De achterklep gaat open, onafhankelijk van het
feit of zij was vergrendeld of ontgrendeld.
De achterklep kantelt bij het openen naar ach‐
teren en naar boven. Erop letten dat voldoende
ruimte aanwezig is.
Bij sommige uitvoeringen kan de achterklep al‐
leen met de afstandsbediening geopend wor‐
den als de auto ontgrendeld is.
Afstandsbediening nooit in bagage‐
ruimte opbergen
Afstandsbediening meenemen en nooit in ba‐
gageruimte opbergen, anders wordt de af‐
standsbediening bij het sluiten van de achter‐
klep in de auto ingesloten.◀
Zorg voor bescherming tegen scherpe
voorwerpen
Puntige of scherpe voorwerpen kunnen tijdens
het rijden tegen de achterruit stoten en de ver‐
warmingsdraden van de achterruit beschadi‐
gen. Zorg voor bescherming tegen scherpe
voorwerpen◀
Van buitenaf vergrendelen
De auto niet van buitenaf vergrendelen
als zich daarin personen bevinden, omdat een
ontgrendelen van binnenuit bij sommige ex‐
portuitvoeringen niet mogelijk is.◀
Sleutel verwijderen voordat aan de por‐
tierhandgreep wordt getrokken
Alvorens aan de portierhandgreep buiten te
trekken de sleutel verwijderen, anders kunnen
lak en sleutel worden beschadigd.◀
1. Geïntegreerde sleutel uit de afstandsbe‐
diening nemen.
2. Afdekkap op het portierslot verwijderen.
Daarvoor de ingebouwde sleutel langs on‐
deren in de opening schuiven en de afdek‐
kap ontgrendelen.
3. Portierslot ont- of vergrendelen.
Storing
Is ver- of ontgrendelen met de afstandsbedie‐
ning niet meer mogelijk, dan kan de batterij
ontladen zijn of er is een fout opgetreden door
externe bronnen, zoals mobiele telefoons, me‐
talen voorwerpen, hoogspanningsleidingen,
masten enz.
In dit geval het bestuurdersportier met de ge‐
integreerde sleutel via het portierslot ver- of
ontgrendelen.
De alarminstallatie activeert bij het openen van
het portier, als via het portierslot wordt ont‐
grendeld.
Om dit alarm te beëindigen, de auto met de af‐
standsbediening ontgrendelen of de stand-by
van de radio tot stand brengen, evt. door nood‐
herkenning van de afstandsbediening.
Via het portierslot wordt alleen het bestuurder‐
portier ont- of vergrendeld.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
39
Bediening
Openen en sluiten
Portieren en achterklep vergrendelen
zonder afstandsbediening
Om alle portieren en de achterklep te vergren‐
delen zonder afstandsbediening.
1. Bij gesloten portieren met de toets voor de
centrale vergrendeling in het interieur het
voertuig vergrendelen.
2. Bestuurders- of passagiersportier ontgren‐
delen en openen.
3. Auto vergrendelen.
▷ Vergrendel het bestuurdersportier met
de geïntegreerde sleutel via het deur‐
slot of
▷ Druk de vergrendelknop van de passa‐
giersdeur omlaag en sluit de deur van
buiten.
Het vergrendelen van de tankklep en de laad‐
aansluitklep is alleen met de afstandsbedie‐
ning mogelijk.
Handmatige bediening
Bij een elektrisch defect het bestuurderspor‐
tier met de geïntegreerde sleutel via het por‐
tierslot ont- of vergrendelen.
▷
Toets indrukken.
Auto wordt ontgrendeld.
Door het indrukken van de toets worden de
portieren en de achterklep bij gesloten voor‐
portieren ver- of ontgrendeld, maar niet dief‐
stalbeveiligd.
Tankklep en laadaansluitklep blijven ontgren‐
deld.
Ontgrendelen en openen
▷ Ontgrendel via de toets voor de centrale
vergrendeling de deuren gezamenlijk en
trek vervolgens aan de portieropener bo‐
ven de armsteun of
▷ Portieropener aan het te openen portier
trekken. De andere portieren blijven ver‐
grendeld.
Achterportieren
Openen
Openen en sluiten:
van binnenuit
Vergrendelen en ontgrendelen
De achterportieren kunnen enkel met de greep
aan de binnenzijde geopend worden, pijl. Het
overeenkomstige voorportier moet daarbij ge‐
opend zijn.
Voor het uitstappen erop letten dat de veilig‐
heidsgordel vooraan volledig opgerold is.
Sluiten
▷
Toets indrukken.
Bij het sluiten erop letten dat het overeenkom‐
stige voorportier ver genoeg geopend is.
Auto wordt vergrendeld.
40
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Openen en sluiten
Voorkap
Bediening
Zorg voor bescherming tegen scherpe
voorwerpen
Van buitenaf openen
Toets van de afstandsbediening ca.
1 seconde indrukken.
De voorkap wordt ontgrendeld en iets opgetild.
Afhankelijk van de uitrusting en exportvariant
kan ingesteld worden, of via de toets van de af‐
standsbediening ook de portieren ontgrendeld
worden.
Puntige of scherpe voorwerpen kunnen tijdens
het rijden tegen de achterruit stoten en de ver‐
warmingsdraden van de achterruit beschadi‐
gen. Zorg voor bescherming tegen scherpe
voorwerpen◀
Van buitenaf openen
Van binnenuit openen
Bij stilstaande auto de toets in de
beenruimte van de bestuurder indruk‐
ken.
De voorkap wordt ontgrendeld en iets opgetild.
Handmatig openen
Bijv. bij een elektrisch defect.
1. Afdekking onder de ontgrendeltoets weg‐
nemen.
▷ Knop van de achterklep indrukken.
▷
Toets van de afstandsbediening
ca. 1 seconde indrukken.
Afhankelijk van de uitrusting en exportvari‐
ant kan ingesteld worden, of via de toets
van de afstandsbediening ook de portieren
ontgrendeld worden.
De achterklep wordt ontgrendeld en kan naar
boven worden gezwenkt.
Van binnenuit openen
Bij stilstaande auto de toets in de
beenruimte van de bestuurder indruk‐
2. Draadkabel verwijderen en naar achteren
trekken.
Voorkap wordt ontgrendeld.
ken.
De achterklep wordt ontgrendeld en iets opge‐
tild.
Achterklep
Openen
Bij het openen van de achterklep letten op vol‐
doende vrije ruimte om schade te voorkomen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
41
Bediening
Openen en sluiten
Voorwaarden voor een correcte
werking
Sluiten
▷ Er zijn geen externe storingsbronnen in de
buurt.
▷ Voor het vergrendelen moet zich de af‐
standsbediening buiten de auto bevinden.
▷ Het opnieuw ont- en vergrendelen is pas
na ca. 2 seconden mogelijk.
Handgreepkommen aan de binnenbekleding
van de achterklep vereenvoudigen het naar be‐
neden trekken.
Sluitomgeving vrijhouden
Let erop dat de omgeving van de achter‐
klep vrij is, anders kan lichamelijk letsel worden
veroorzaakt.◀
Afstandsbediening nooit in bagage‐
ruimte opbergen
▷ Het rijden-stand-by kan slechts tot stand
gebracht worden wanneer de afstandsbe‐
diening zich in de auto bevindt.
Vergelijk met gebruikelijke
afstandsbediening
De genoemde functies kunnen door indrukken
van de toetsen van de afstandsbediening of de
comforttoegang worden bediend.
Ontgrendelen
Afstandsbediening meenemen en nooit in ba‐
gageruimte opbergen, anders wordt de af‐
standsbediening bij het sluiten van de achter‐
klep in de auto ingesloten.◀
Comforttoegang
Principe
De toegang tot de auto is zonder gebruik van
de afstandsbediening mogelijk.
Het volstaat de afstandsbediening bij zich te
dragen, bijv. in de jaszak.
Portierhandgreep van het bestuurders- of pas‐
sagiersportier volledig omvatten, pijl 1.
Komt overeen met het indrukken van de toets
.
van de afstandsbediening
De auto herkent automatisch de afstandsbe‐
diening in de nabijheid of in het interieur.
Comforttoegang ondersteunt de volgende
functies:
▷ Ontgrendelen/vergrendelen van de auto.
▷ Comfortsluiten.
▷ Kofferdeksel afzonderlijk ontgrendelen.
▷ Rijden-stand-by tot stand brengen.
42
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Openen en sluiten
Vergrendelen
Bediening
Storing
De comforttoegang kan in werking worden ver‐
stoord door externe bronnen, zoals mobiele te‐
lefoons, metalen voorwerpen, hoogspannings‐
leidingen, zendmasten enz.
De auto in dit geval met de toetsen van de af‐
standsbediening of met de geïntegreerde sleu‐
tel via het portierslot openen of sluiten.
Instellingen
Het oppervlak van de portierhandgreep, pijl 2,
met de vinger gedurende ca. 1 seconde druk‐
ken.
Ontgrendelen
Komt overeen met het indrukken van de toets
van de afstandsbediening
.
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
Om de accu te sparen, erop letten dat voor het
vergrendelen alle stroomverbruikers zijn uitge‐
schakeld.
1. "Instellingen"
2. "Portieren/sleutels"
3.
Symbool selecteren of "Afstandsbed.:"
4. Gewenste functie selecteren:
Comfortsluiten
Het oppervlak van de portierhandgreep, pijl 2,
met de vinger ingedrukt houden.
Naast het vergrendelen worden de ruiten en
het glazen dak gesloten.
Het sluiten observeren
Het sluiten observeren en ervoor zorgen
dat niemand wordt ingeklemd.◀
Achterklep afzonderlijk ontgrendelen
Knop aan de buitenzijde van de achterklep in‐
drukken.
Komt overeen met het indrukken van de toets
.
van de afstandsbediening
Afstandsbediening nooit in bagage‐
ruimte opbergen
Afstandsbediening meenemen en nooit in ba‐
gageruimte opbergen, anders wordt de af‐
standsbediening bij het sluiten van de achter‐
klep in de auto ingesloten.◀
▷ "Bestuurdersportier"
Enkel het bestuurdersportier, de tank‐
klep en laadaansluitklep worden ont‐
grendeld. Opnieuw indrukken ontgren‐
delt de gehele auto.
▷ "Alle port."
Gehele auto wordt ontgrendeld.
Afhankelijk van de uitrusting en exportvariant
kan ingesteld worden, of via de toetsen
en
van de afstandsbediening ook de
portieren ontgrendeld worden.
Bevestigingssignalen van de auto
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
1. "Instellingen"
2. "Portieren/sleutels"
3. "Knipperen ver-/ontgrend."
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
43
Bediening
Openen en sluiten
Automatisch vergrendelen
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
1. "Instellingen"
2. "Portieren/sleutels"
3. Gewenste functie selecteren:
▷ "Automat. vergrendelen"
Na een korte tijd wordt automatisch
vergrendeld als geen portier wordt ge‐
opend.
▷ "Vergrend. bij wegrijden"
Na het wegrijden wordt automatisch
vergrendeld.
Alarminstallatie
Principe
De alarminstallatie reageert op:
Portierslot bij geactiveerde
alarminstallatie
De alarminstallatie activeert bij het openen van
het portier, als via het portierslot wordt ont‐
grendeld.
Om dit alarm te beëindigen, de auto met de af‐
standsbediening ontgrendelen of de stand-by
van de radio tot stand brengen, evt. door nood‐
herkenning van de afstandsbediening.
Alarm beëindigen
Om het alarm te beëindigen:
▷ De auto met de afstandsbediening ont‐
grendelen.
▷ Bij comforttoegang: bij meegevoerde af‐
standsbediening portierhandgreep van het
bestuurders- of passagiersportier volledig
omvatten.
Controlelamp aan de binnenspiegel
▷ Openen van een portier, de voorkap of de
achterklep.
▷ Bewegingen in het interieur van de auto.
▷ Veranderen van de helling van de auto, bijv.
bij poging tot diefstal van de wielen.
▷ Onderbreking van de accuspanning.
Onbevoegde handelingen signaleert de alarm‐
installatie kortstondig door:
▷ Controlelamp knippert om de 2 seconden:
▷ Akoestisch alarm.
▷ Inschakelen van de waarschuwingsknip‐
perlichtinstallatie.
Inschakelen en uitschakelen
Algemeen
Tegelijkertijd met het vergrendelen en ont‐
grendelen van de auto via de afstandsbedie‐
ning of via de comforttoegang wordt ook de
alarminstallatie in- of uitgeschakeld.
Het systeem is geactiveerd.
▷ Controlelamp knippert na het vergrende‐
len:
Portieren, voorkap of achterklep zijn niet
correct gesloten, het overige gedeelte is
beveiligd.
Controlelamp knippert dan na 10 secon‐
den continu. Interieurbeveiliging en hel‐
lingshoeksensor zijn niet actief.
▷ Controlelamp dooft na het ontgrendelen:
Aan de auto werd niet gemanipuleerd.
44
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Openen en sluiten
▷ Controlelampje knippert na het ontgrende‐
len zo lang, tot stand-by van de radio wordt
ingeschakeld, echter maximaal ca. 5 minu‐
ten:
Alarm werd geactiveerd.
Hellingshoeksensor
Hellingshoek van de auto wordt bewaakt.
Bediening
Ruitbediening
Algemeen
Afstandsbediening meenemen
De afstandsbediening bij het verlaten van
de auto meenemen, anders kunnen bv. kinde‐
ren de ruitbediening activeren en zich verwon‐
den.◀
De alarminstallatie reageert bijv. bij poging tot
diefstal.
Interieurbeveiliging
Voor een optimale werking moeten ruiten en
glazen dak gesloten zijn.
Ongewild alarm vermijden
Hellingshoeksensor en interieurbeveiliging
kunnen samen worden uitgeschakeld, bv. in de
volgende situaties:
▷ In wasinstallatie of wasstraten.
▷ In duplex-garages.
Openen
▷
De ruit gaat open zolang de schakelaar
wordt gehouden.
▷ Bij het transport op autotreinen, op zee of
op een aanhangwagen.
▷ Bij dieren in de auto.
Hellingshoeksensor en
interieurbeveiliging uitschakelen
Toets van de afstandsbediening binnen
10 seconden opnieuw indrukken, zodra
de auto vergrendeld is.
Controlelamp brandt ca. 2 seconden en knip‐
pert dan verder.
Hellingshoeksensor en interieurbeveiliging zijn
tot ze opnieuw worden ont- en vergrendeld uit‐
geschakeld.
Schakelaar tot het drukpunt drukken.
▷
Schakelaar door het drukpunt heen
drukken.
De ruit opent automatisch.
Opnieuw drukken van de schakelaar stopt de
beweging.
Comfortopening, zie pagina 38, via de af‐
standsbediening.
Sluiten
Sluitbereik vrijhouden
De ruit tijdens het sluiten observeren en
ervoor zorgen dat het bewegingsbereik vrij is,
anders kan lichamelijk letsel worden veroor‐
zaakt.◀
▷
Schakelaar tot het drukpunt trekken.
De ruit sluit zolang de schakelaar wordt ge‐
houden.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
45
Bediening
▷
Openen en sluiten
Schakelaar door het drukpunt heen
trekken.
De ruit sluit automatisch.
Drukken van de schakelaar stopt de beweging.
Comfortbediening, zie pagina 38, via de af‐
standsbediening.
Comfortsluiten, zie pagina 43, bij comforttoe‐
gang.
Na het uitschakelen van het rijdenstand-by
De ruiten kunnen nog worden bediend:
▷ In stand-by van de radio gedurende lan‐
gere tijd.
▷ Na het uitschakelen van de stand-by van
de radio ca. 1 minuut lang.
Bijvoorbeeld bij gevaar van buitenaf of als bv.
ijsvorming op de ruiten een normaal sluiten
verhindert, als volgt te werk gaan:
1. Schakelaar tot over het drukpunt heen
trekken en houden.
De inklembeveiliging wordt beperkt en de
ruit opent een klein beetje als de sluit‐
kracht een bepaalde waarde overschrijdt.
2. Schakelaar binnen ca. 4 seconden op‐
nieuw over het drukpunt heen trekken en
houden.
De ruit sluit zonder inklembeveiliging.
Transparant dak, transparant
elektrisch
Algemeen
Inklembeveiliging
Overtreft de sluitkracht bij het sluiten van een
ruit een bepaalde waarde, dan wordt het slui‐
ten onderbroken.
De ruit gaat weer een iets open.
Inklemgevaar ondanks inklembeveiliging
Ondanks inklembeveiliging erop letten
dat het sluitbereik van de ruit vrij is. Anders kan
bij uitzonderlijke gevallen, bijv. bij dunne voor‐
werpen niet worden gegarandeerd dat het slui‐
ten wordt onderbroken.◀
Sluitbereik vrijhouden
Glazen dak tijdens het sluiten observeren
en ervoor zorgen dat het bewegingsbereik vrij
is, anders kan lichamelijk letsel worden veroor‐
zaakt.◀
Afstandsbediening meenemen
De afstandsbediening bij het verlaten van
de auto meenemen, anders kunnen bv. kinde‐
ren het dak bedienen en zich verwonden.◀
Geen accessoires aan ruiten
Geen accessoires in het bewegingsbe‐
reik van de ruiten bevestigen, anders wordt de
werking van de inklembeveiliging belem‐
merd.◀
Sluiten zonder inklembeveiliging
Sluitbereik vrijhouden
De ruit tijdens het sluiten observeren en
ervoor zorgen dat het bewegingsbereik vrij is,
anders kan lichamelijk letsel worden veroor‐
zaakt.◀
46
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Openen en sluiten
Bediening
Glazen dak bedienen
Glazen dak in geopende positie
Schakelaarbewegingen
▷ Schakelaar naar boven drukken: het dak
wordt tot de opgetilde positie gesloten zo‐
lang de schakelaar ingedrukt wordt.
Schakelaar naar boven drukken:
het glazen dak wordt opgetild of
gesloten.
Schakelaar tot aan het drukpunt
naar voren of achteren drukken:
het glazen dak beweegt zolang
de schakelaar ingedrukt wordt.
Schakelaar voorbij het drukpunt
naar voren of achteren drukken: na het loslaten
van de schakelaar beweegt het glazen dak au‐
tomatisch.
Glazen dak in gesloten positie
▷ Schakelaar naar boven drukken: het dak
wordt opgetild.
▷ Schakelaar tot aan het drukpunt naar ach‐
teren drukken: het dak wordt eerst opgetild
en vervolgens geopend, zolang de schake‐
laar ingedrukt wordt.
▷ Schakelaar voorbij het drukpunt naar ach‐
teren drukken: het dak wordt eerst opgetild
en vervolgens helemaal geopend.
▷ Schakelaar tot aan het drukpunt naar voren
drukken: het dak wordt gesloten zolang de
schakelaar ingedrukt wordt.
▷ Schakelaar voorbij het drukpunt naar voren
drukken: het dak wordt in de opgetilde po‐
sitie gebracht.
Opnieuw drukken van de schakelaar stopt
de beweging
Na het uitschakelen van het rijdenstand-by
Het dak kan na het uitschakelen van het rijdenstand-by nog ca. 1 minuut lang worden be‐
diend.
Inklembeveiliging
Indien de sluitkracht bij het sluiten van het gla‐
zen dak een bepaalde waarde overschrijdt, dan
wordt het sluiten ongeveer vanaf het midden
van de dakopening onderbroken.
Het dak gaat weer een beetje open.
Inklemgevaar ondanks inklembeveiliging
Glazen dak in opgetilde positie
Ondanks inklembeveiliging erop letten
dat het sluitbereik van het dak vrij is. Anders
kan bij uitzonderlijke gevallen, bijv. bij dunne
voorwerpen niet worden gegarandeerd dat het
sluiten wordt onderbroken.◀
▷ Schakelaar naar boven of naar voren druk‐
ken: het dak wordt gesloten zolang de
schakelaar ingedrukt wordt.
Sluiten zonder inklembescherming uit
geopende positie
Opnieuw drukken van de schakelaar stopt
de beweging
▷ Schakelaar tot aan het drukpunt naar ach‐
teren drukken: het dak wordt geopend zo‐
lang de schakelaar ingedrukt wordt.
▷ Schakelaar voorbij het drukpunt naar ach‐
teren drukken: het dak wordt volledig ge‐
opend.
Opnieuw drukken van de schakelaar stopt
de beweging
Bijvoorbeeld bij gevaar van buitenaf als volgt te
werk gaan:
1. Schakelaar over het drukpunt heen naar
voren schuiven en houden.
De inklembeveiliging wordt beperkt en het
dak opent een klein beetje als de sluit‐
kracht een bepaalde waarde overschrijdt.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
47
Bediening
Openen en sluiten
2. Schakelaar opnieuw over het drukpunt
heen naar voren schuiven en zo lang hou‐
den, tot het dak zonder inklembeveiliging
sluit.
Sluiten zonder inklembescherming uit
verhoogde positie
Bij gevaar van buiten, de schakelaar over het
drukpunt heen naar voor schuiven en zo hou‐
den.
Het dak sluit zonder inklembeveiliging.
Initialiseren na stroomonderbreking
Na een stroomonderbreking tijdens het ope‐
nen of sluiten kan het dak mogelijk slechts be‐
perkt bediend worden.
Systeem initialiseren
Het systeem kan bij stilstaand voertuig of tot
stand gebracht rijden-stand-by geïnitialiseerd
worden.
Bij de initialisatie sluit het dak zonder inklem‐
beveiliging.
Sluitbereik vrijhouden
Glazen dak tijdens het sluiten observeren
en ervoor zorgen dat het bewegingsbereik vrij
is, anders kan lichamelijk letsel worden veroor‐
zaakt.◀
Schakelaar naar boven drukken
en in die stand houden tot de
initialisatie afgerond is:
▷ De initialisatie begint binnen
15 seconden en is afgeslo‐
ten, als dak geheel is geslo‐
ten.
▷ Het dak sluit zonder inklembeveiliging.
48
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Instellen
Bediening
Instellen
Uitrusting van de auto
Stoelen instellen
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Overzicht
Veilig zitten
Voorwaarde voor ontspannen rijden zonder
vermoeid te raken is een zitpositie die aan uw
behoeften is aangepast.
De zitpositie speelt bij een ongeval een be‐
langrijke rol in combinatie met de:
1
Langsrichting
2
Hoogte
3
Leuninghoek
Langsrichting
▷ Veiligheidsgordels, zie pagina 51.
▷ Hoofdsteunen, zie pagina 52.
▷ Airbags, zie pagina 87.
Stoelen
Algemeen
Geen stoel instellen tijdens het rijden
Bestuurdersstoel niet tijdens het rijden
instellen, anders kunt u door een onverwachte
stoelbeweging de controle over de auto verlie‐
zen en een ongeval veroorzaken.◀
Aan hendel trekken en stoel in de gewenste
richting schuiven.
Na de hendel te hebben losgelaten, de stoel
lichtjes voor- of achteruit bewegen zodat hij
juist aangrijpt.
Rugleuning niet te ver naar achteren zet‐
ten
Ook aan passagierszijde de leuning tijdens het
rijden niet te ver naar achteren zetten, anders
bestaat bij een ongeval het gevaar onder de
veiligheidsgordel door te schieten. De be‐
schermende werking van de gordel gaat verlo‐
ren.◀
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
49
Bediening
Instellen
Hoogte
Comfortinstap
1. Hendel tot de aanslag trekken.
Aan de hendel trekken en de stoel naar be‐
hoefte be- of ontlasten.
2. Leuning naar voren klappen.
Leuninghoek
Stoelverwarming vóór
Aan de hendel trekken en de leuning naar be‐
hoefte be- of ontlasten.
Inschakelen
Dorpel naar achteren
Opmerking
Leuning terugklappen en vergrendelen
Voor het wegrijden de leuningen terug‐
klappen en vergrendelen, anders bestaat door
een stoelbeweging gevaar voor ongevallen.◀
Toets afhankelijk van de temperatuur‐
stand eenmaal indrukken.
Hoogste temperatuur bij drie lichtende LED's.
Wordt de rit binnen ca. 15 minuten voortgezet,
dan activeert de stoelverwarming zich automa‐
tisch met de laatst ingestelde temperatuur.
Indien ECO PRO+, zie pagina 147, geacti‐
veerd is, wordt de stoelverwarming uitgescha‐
keld.
Uitschakelen
Toets langer indrukken.
LED's doven.
50
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Instellen
Veiligheidsgordels
Bediening
Gordel sluiten
Aantal veiligheidsgordels
Voor uw veiligheid en die van uw passagiers is
uw auto uitgerust met vier veiligheidsgordels.
Nochtans kunnen deze hun beschermende
werking pas ontvouwen, als zij correct zijn om‐
gegespt.
Opmerkingen
Veiligheidsgordels vóór elke rit op alle bezette
plaatsen omdoen.
Het gordelslot moet bij het sluiten hoorbaar
vastklikken.
Airbags vormen een aanvullende veiligheids‐
voorziening op de veiligheidsgordels, maar
vervangen deze niet.
Open de gordel
Eén persoon per veiligheidsgordel
Eén veiligheidsgordel slechts voor 1 per‐
soon gebruiken. Baby's en kinderen mogen
niet op schoot worden genomen.◀
Gordel omdoen
De gordel mag niet verdraaid zitten en
moet strak over het bekken en de schouder lo‐
pen; de gordel moet laag over de heup liggen
en niet op het onderlichaam drukken. Anders
kan de gordel bij een frontale aanrijding over
de heup glijden en het onderlichaam verwon‐
den.
De veiligheidsgordel mag niet tegen de hals
aanliggen, langs scherpe randen schuren, over
breekbare voorwerpen in de kleding lopen of
ingeklemd worden.◀
Slechtere werking van de gordel
Dikke kleding vermijden en de gordel ter
hoogte van het bovenlichaam vaker naar boven
toe straktrekken. Erop letten dat de gordel niet
ingeklemd wordt, anders kan hij beschadigd
raken en kan de werking ervan verslechteren.◀
1. Houd de gordel vast.
2. Druk de rode toets in het slot in.
3. Voer de gordel naar het oprolmechanisme.
Gordelherinnering voor bestuurdersen passagiersstoel
Er wordt een Check-Control-melding
weergegeven. Controleren of de veilig‐
heidsgordel correct is omgedaan.
De gordelherinnering wordt actief als de veilig‐
heidsgordel op de bestuurderszijde niet is om‐
gegespt.
Bij enkele exportuitvoeringen wordt de gordel‐
herinnering vanaf ca. 8 km/h ook actief als de
passagiersgordel niet is omgegespt en als
zware voorwerpen op de passagiersstoel lig‐
gen.
Beschadiging van de
veiligheidsgordels
Na een aanrijding of bij een beschadiging:
Veiligheidsgordels inclusief de gordelspanners
vervangen en gordelverankering laten contro‐
leren.
Veiligheidsgordels controleren en ver‐
vangen
De werkzaamheden alleen aan de service‐
dienst toevertrouwen, anders is een correcte
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
51
Bediening
Instellen
werking van deze veiligheidsvoorziening niet
gewaarborgd.◀
Hoofdsteunen voorin
Afstand
De afstand tot het achterhoofd eventueel in‐
stellen via de hellingshoek van de stoelleuning.
Verwijderen
De hoofdsteunen kunnen niet verwijderd wor‐
den.
▷ Omlaag: toets indrukken, pijl 1, en hoofd‐
steun omlaagschuiven.
Hoofdsteun omklappen
Hoofdsteunen uit-/inklappen
Hoofdsteunen alleen inklappen, wanneer
er zich geen inzittenden achterin bevinden. In‐
geklapte hoofdsteunen weer uitklappen, wan‐
neer er inzittenden achterin worden meegeno‐
men, anders bestaat er bij een ongeval
verhoogd gevaar voor letsel.◀
Hoofdsteunen achterin
Correct ingestelde hoofdsteunen
Een correct ingestelde hoofdsteun verkleint bij
een aanrijding de kans op beschadiging van de
nekwervels.
Hoofdsteun instellen
Hoofdsteunen op alle bezette zitplaatsen
correct instellen, anders bestaat bij een onge‐
val groot gevaar voor letsel.◀
▷ Omlaagklappen: toets indrukken, pijl 1, en
hoofdsteun omlaagdrukken, pijl 2.
▷ Naar boven klappen: hoofdsteun naar bo‐
ven trekken.
Verwijderen
Hoogte
Hoofdsteun zodanig instellen, dat het midden
ongeveer op oorhoogte zit.
Hoofdsteun alleen verwijderen als op de be‐
treffende zitplaats geen passagier wordt ver‐
voerd.
Hoogte instellen
Voor het demonteren van de hoofdsteun de
stoel omklappen, zie pagina 132, anders kan
de hoofdsteun niet weggehaald worden.
▷ Omhoog: trekken.
52
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Instellen
Bediening
Algemeen
Afstand juist inschatten
In de spiegel zichtbare objecten, zijn
dichterbij dan het lijkt. De afstand tot het ach‐
teropkomende verkeer niet inschatten op
grond van het zicht in de spiegels; dit kan het
risico op ongevallen vergroten.◀
1. Hoofdsteun tot de aanslag naar boven
trekken.
2. Toets indrukken, pijl 1, en hoofdsteun vol‐
ledig verwijderen.
Voordat personen meerijden
Afhankelijk van de uitrusting wordt de spiegel‐
instelling voor de momenteel gebruikte af‐
standsbediening opgeslagen. Bij het ontgren‐
delen van de auto via de afstandsbediening
wordt de positie automatisch opgeroepen, als
deinstelling hiervoor is geactiveerd.
De hoofdsteunen weer inbouwen als per‐
sonen meerijden, anders is de beschermende
werking van de hoofdsteun niet aanwezig.◀
Spiegel selecteren
Spiegels
Elektrisch instellen
Omschakelen op andere spiegel:
Spiegelomschakelaar verschuiven.
Analoog aan toetsbeweging.
Buitenspiegels
Overzicht
Handmatig instellen
Bij o.a. een defect van de elektrische installatie
tegen de randen van het spiegelglas drukken.
Stoeprandautomatiek
Principe
1
Instellen
2
Links/rechts, stoeprandautomatiek, afbui‐
gautomatiek
3
In- en uitklappen
Met ingeschakelde achteruitversnelling kantelt
het spiegelglas op de passagierszijde iets
neer. Daardoor wordt het zicht bijv. bij het in‐
parkeren op de stoeprand of op andere hinder‐
nissen dichtbij de grond verbeterd.
Activeren
1.
Spiegelomschakelaar in de stand
buitenspiegel bestuurderskant schuiven.
2. Keuzestand R inschakelen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
53
Bediening
Instellen
Uitschakelen
Spiegelomschakelaar in de stand buitenspie‐
gel passagierszijde schuiven.
Afbuigautomatiek
▷ Om handmatig ingeklapte spiegels weer
terug te klappen.
Ingeklapte spiegels klappen bij ca. 40 km/h au‐
tomatisch uit.
In wasstraat inklappen
Principe
Bij het afbuigen in de richting van de passagier
wordt het spiegelglas gedraaid. Daardoor heeft
men een beter zicht over het bereik aan de zij‐
kant van de auto.
Opmerking
Persoonlijke verantwoordelijkheid
Het systeem vervangt niet de persoon‐
lijke inschatting van de verkeerssituatie.
Verkeerssituatie en omgeving van de auto op‐
lettend in de gaten houden, anders zou er een
ongeval kunnen ontstaan.◀
De spiegels voor het wassen van de auto
in wasstraten met de hand of de toets inklap‐
pen, anders kunnen de spiegels door de
breedte van de auto worden beschadigd.◀
Automatische verwarming
Beide buitenspiegels worden automatisch ver‐
warmd als het rijden-stand-by is ingeschakeld.
Automatisch dimmend
Beide buitenspiegels worden automatisch ge‐
dimd. Voor de regeling worden fotocellen in de
binnenspiegel, zie pagina 55, gebruikt.
Binnenspiegel
Voorwaarden
Vermindering van verblinding
▷ Auto in beweging.
▷ Snelheid onder 20 km/h.
▷ Ingeschakelde richtingaanwijzer.
Activeren
Spiegelomschakelaar in de stand bui‐
tenspiegel bestuurderskant schuiven.
Uitschakelen
Spiegelomschakelaar in de stand buitenspie‐
gel passagierszijde schuiven.
Om de verblinding te verminderen door de bin‐
nenspiegel de hendel naar voren kantelen.
In- en uitklappen
Toets indrukken.
Mogelijk tot ca. 20 km/h.
Gunstig, bv.
▷ In wasinstallaties.
▷ In nauwe straten.
54
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Instellen
Binnenspiegel, automatisch dimmend
Bediening
Instellen
Principe
1. Hendel naar beneden klappen.
Voor de regeling zitten er fotocellen:
2. Stuurwiel in langsrichting en hoogte aan‐
passen aan de stoelpositie.
▷ In het spiegelglas.
3. Hendel weer terugdrukken.
▷ Aan de achterzijde van de spiegel.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Voor een goede werking:
▷ Fotocellen schoonhouden.
▷ Gebied tussen binnenspiegel en voorruit
niet bedekken.
Stuurwiel
Algemeen
Niet tijdens het rijden instellen
Het stuurwiel niet instellen tijdens de rit,
anders dreigt gevaar voor ongevallen als ge‐
volg van een plotse beweging.◀
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
55
Bediening
Kinderen veilig vervoeren
Kinderen veilig vervoeren
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
De juiste plaats voor
kinderen
Opmerking
Kinderen in de auto
Kinderen niet zonder toezicht in de auto
achterlaten; zij kunnen zichzelf en andere per‐
sonen in gevaar brengen door bv. de portieren
te openen.◀
Geschikte zitplaatsen
In principe zijn alle zitplaatsen in de auto, met
uitzondering van de bestuurdersstoel, geschikt
voor de montage van universele kinderveilig‐
heidssystemen voor alle leeftijdsgroepen. De
systemen moeten zijn goedgekeurd voor de
betreffende leeftijdsgroep.
Kinderen altijd achterin
Ongevallenanalyse toont aan dat de achter‐
bank de veiligste plek is voor kinderen.
Kinderen achterin vervoeren
Vervoer kinderen jonger dan 12 jaar of
kleiner dan 150 cm alleen achterin in geschikte
kinderveiligheidssystemen, anders ontstaat bij
een ongeval verhoogd risico op persoonlijk let‐
sel.◀
56
Kinderen op de bijrijdersstoel
Moet een veiligheidssysteem voor kinderen
een keer op de passagiersstoel worden ge‐
bruikt, dan moeten voor- en zij-airbag aan pas‐
sagierszijde zijn uitgeschakeld. De deactive‐
ring van de passagiersairbag kan alleen met de
sleutelschakelaar voor passagiersairbag, zie
pagina 89, worden uitgevoerd.
Opmerking
Gedeactiveerde passagiersairbags
Wordt op de passagiersstoel een kinder‐
zitje gebruikt, dan moeten de passagiersair‐
bags uitgeschakeld zijn; anders bestaat bij het
in werking treden van de airbags, zelfs bij ge‐
bruik van een kinderzitje, een verhoogd risico
op lichamelijk letsel voor het kind.◀
Montage van
veiligheidssystemen voor
kinderen
Veiligheidssystemen voor kinderen
Voor elke leeftijds- en gewichtsklasse zijn bij
de servicedienst overeenkomstige veiligheids‐
systemen voor kinderen verkrijgbaar.
Voor de montage
Bij verstelbare of omklapbare rugleuningen
achterin:
Rugleuningen vergrendelen
Voor de montage van kinderzitjes de
achterbankleuninghoek zo instellen dat het zi‐
tje vast tegen de leuning ligt en alle leuningen
veilig vergrendeld worden. Anders is de stabili‐
teit van het kinderzitje beperkt en bestaat er
verhoogd gevaar voor letsel door het onver‐
wacht bewegen van de achterbankleuning.◀
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Kinderen veilig vervoeren
Opmerkingen
Bediening
Stoelpositie en -hoogte
Fabrieksgegevens van de veiligheidssys‐
temen voor kinderen
Bij het kiezen, inbouwen en gebruiken van vei‐
ligheidssystemen voor kinderen de informatie
van de fabrikant over het systeem in acht ne‐
men, anders kan de beschermende werking
worden belemmerd.◀
Kinderzitjes na een ongeval
Na een eventuele aanrijding alle onder‐
delen van het kinderveiligheidssysteem en het
betreffende gordelsysteem laten controleren
en zo nodig laten vervangen.
Deze werkzaamheden uitsluitend toevertrou‐
wen aan de servicedienst.◀
Rugleuningen vergrendelen
Voor de montage van kinderzitjes de
achterbankleuninghoek zo instellen dat het zi‐
tje vast tegen de leuning ligt en alle leuningen
veilig vergrendeld worden. Anders is de stabili‐
teit van het kinderzitje beperkt en bestaat er
verhoogd gevaar voor letsel door het onver‐
wacht bewegen van de achterbankleuning.◀
Op de bijrijdersstoel
Airbags deactiveren
Vóór montage van een veiligheidssysteem
voor kinderen op de passagiersstoel moeten
de voor- en zij-airbag aan passagierszijde zijn
uitgeschakeld.
Passagiersairbags met sleutelschakelaar deac‐
tiveren, zie pagina 89.
Passagiersairbags deactiveren
Wordt op de passagiersstoel een kinder‐
zitje gebruikt, dan moeten de passagiersair‐
bags uitgeschakeld zijn; anders bestaat bij het
in werking treden van de airbags, zelfs bij ge‐
bruik van een kinderzitje, een verhoogd risico
op lichamelijk letsel voor het kind.◀
Voor de montage van een universeel veilig‐
heidssysteem voor kinderen de passagiers‐
stoel in de achterste en hoogste stand bren‐
gen om een optimale zitting van de gordel en
maximale bescherming bij een ongeval te be‐
werkstelligen.
De stand en de zittinghoogte niet meer wijzi‐
gen.
Kinderzitjesbevestiging
ISOFIX
Opmerking
Fabrieksgegevens van het ISOFIX-veilig‐
heidssysteem voor kinderen
Voor het aanbrengen en gebruiken van ISO‐
FIX-veiligheidssystemen voor kinderen de be‐
dienings- en veiligheidsaanwijzingen van de fa‐
brikant van het systeem opvolgen, anders kan
de beschermende werking worden belem‐
merd.◀
Juiste ISOFIX-veiligheidssystemen
voor kinderen
De volgende ISOFIX-veiligheidssystemen voor
kinderen mogen achterin worden gebruikt. De
desbetreffende klassen als letter of ISO-code‐
ring bevinden zich op de kinderzitjes.
Op de achterbank
A - ISO/F3
C - ISO/R3
B - ISO/F2
D - ISO/R2
B1 - ISO/F2X
E - ISO/R1
Bij gebruik van het kinderzitje C - ISO/R3, D ISO/R2 evt. de lengteverstelling van de voor‐
stoel aanpassen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
57
Bediening
Kinderen veilig vervoeren
Bevestigingen voor onderste ISOFIXverankeringen
Onderste ISOFIX-verankeringen correct
inklikken
Bovenste ISOFIX-gordel
Bevestigingspunten
Erop letten dat de onderste ISOFIX-veranke‐
ringen correct zijn ingeklikt en dat het veilig‐
heidssysteem voor kinderen stevig tegen de
rugleuning aanligt, anders kan de bescher‐
mende werking worden belemmerd.◀
Voor de montage van ISOFIX-veiligheidssyste‐
men voor kinderen, de gordel uit het gebied
van de kinderstoelbevestiging wegtrekken.
Positie
De bovenste bevestigingsriem van ISOFIX-vei‐
ligheidssystemen voor kinderen heeft twee be‐
vestigingspunten.
Opmerking
Bevestigingsogen
De bevestigingsogen voor de bovenste
bevestigingsriem alleen gebruiken voor het be‐
vestigen van een kinderzitje, anders kunnen de
bevestigingspunten beschadigd worden.◀
De bevestigingspunten voor de onderste ISO‐
FIX-verankeringen bevinden zich achter de ge‐
markeerde afdekkingen.
Montage van ISOFIXveiligheidssystemen voor kinderen
1. Veiligheidssysteem voor kinderen monte‐
ren, zie Bedieningsinstructies van het sys‐
teem.
Geleiding van de bevestigingsriem
Bevestigingsriem
Let erop dat de bovenste bevestigings‐
riem niet boven de hoofdsteunen of over
scherpe randen en zonder verdraaiingen naar
het bovenste bevestigingspunt wordt geleid,
anders kan de veiligheidsgordel bij een onge‐
luk het kinderveiligheidssysteem niet zoals be‐
oogd vastzetten.◀
2. Erop letten dat de beide ISOFIX-veranke‐
ringen correct vergrendeld zijn.
58
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Kinderen veilig vervoeren
1
Rijrichting
2
Hoofdsteun
3
Haak van bovenste bevestigingsriem
4
Bevestigingspunt/-oog
5
Rugleuning
6
Bovenste bevestigingsriem
Bediening
Bovenste bevestigingsriem aan
bevestigingspunt aanbrengen
1. Hoofdsteun evt. hoger plaatsen.
2. Bovenste bevestigingsriem tussen de be‐
vestigingen van de hoofdsteunen door ha‐
len.
3. Bevestigingsriem evt. tussen rugleuning
en afdekking bagageruimte door halen.
4. Haken van de bevestigingsriem in het be‐
vestigingsoog bevestigen.
5. Bevestigingsriem strak omlaag trekken.
6. Hoofdsteun evt. naar beneden brengen en
vergrendelen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
59
Bediening
Rijden
Rijden
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Start-/stopknop
Principe
Door indrukken van de start-/
stopknop wordt de gereedheid
in- of uitgeschakeld.
Het rijden-stand-by wordt inge‐
schakeld als bij het indrukken
van de start-/stopknop de rem wordt ingetrapt.
Opnieuw indrukken van de start-/stopknop
schakelt het rijden-stand-by opnieuw uit en de
stand-by van de radio wordt ingeschakeld.
Stand-by van de radio
Een aantal stroomverbruikers is gebruiksklaar.
De stand-by van de radio wordt automatisch
uitgeschakeld:
▷ Na ca. 8 minuten.
▷ Door te vergrendelen met de centrale ver‐
grendeling.
▷ Bij lage laadtoestand van de accu's.
De stand-by van de radio wordt ook ingescha‐
keld wanneer bij afgezette motor de aan/uitknop op de radio ingedrukt wordt.
60
Gereedheid
Alle stroomverbruikers zijn gebruiksklaar. Op
het instrumentenpaneel worden kilometer- en
dagtellers weergegeven.
Om de accu te sparen, gereedheid en geacti‐
veerde stroomverbruikers enkel gebruiken
voor de duur dat ze nodig zijn.
Rijden-stand-by
Bij ingeschakeld rijden-stand-by is de auto ge‐
reed om te rijden.
Alle systemen zijn gebruiksklaar.
De controle- en waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden niet allemaal
even lang.
Het ingeschakelde rijden-stand-by komt over‐
een met de draaiende motor bij conventionele
auto's. Het uitgeschakelde rijden-stand-by
komt overeen met de afgezette motor.
Bij het parkeren het rijden-stand-by en niet be‐
nodigde stroomverbruikers uitschakelen om
de accu te sparen.
Het rijden-stand-by wordt automatisch uitge‐
schakeld:
▷ Bij het vergrendelen, als het dimlicht is in‐
geschakeld.
▷ Bij lage laadtoestand van de accu's.
▷ Bij het openen of sluiten van het bestuur‐
dersportier, wanneer de veiligheidsgordel
van de bestuurder is afgedaan en het dim‐
licht is uitgeschakeld.
▷ Bij het afdoen van de veiligheidsgordel van
de bestuurder, wanneer het bestuurders‐
portier is geopend en het dimlicht is uitge‐
schakeld.
Na het openen of sluiten van het bestuurders‐
portier of het afdoen van de veiligheidsgordel
van de bestuurder blijft de stand-by van de
radio actief.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijden
Opmerking
Bediening
Weergave op de start-/stopknop
Bij ingeschakeld rijden-stand-by wordt de
radio bij het openen van het portier automa‐
tisch in stand-by geschakeld, als het licht uitof de dagrijverlichting ingeschakeld is.
Algemeen
Keuzehendelstand P bij uitgeschakelde
gereedheid
Bij uitgeschakelde gereedheid wordt automa‐
tisch de keuzehendelstand P ingeschakeld.
Erop letten dat bijv. in de wasstraat de gereed‐
heid niet onbedoeld wordt uitgeschakeld.◀
Details rijden-stand-by
Het rijden-stand-by wordt ook weergegeven
door het licht op de start-/stopkop.
Licht pulseert oranje
Algemeen
Auto niet zonder toezicht laten staan
De auto niet zonder toezicht met inge‐
schakeld rijden-stand-by laten staan, dit kan
gevaarlijk zijn.◀
Rijden-stand-by inschakelen
1. Bestuurdersportier sluiten.
2. Rempedaal indrukken.
3. Start-/stopknop indrukken.
Rijden-stand-by is ingeschakeld.
Weergave op het instrumentenpaneel
De weergave READY geeft aan,
dat de auto gereed is om te rij‐
den.
▷ Na het ontsluiten en openen van het por‐
tier.
▷ Na het uitschakelen van het rijden-standby.
Licht constant blauw
Bij het inschakelen van het rijden-stand-by
brandt het licht blauw. De auto is gereed om te
rijden. Op het instrumentenpaneel brandt de
weergave READY. Hierbij klinkt bovendien een
signaal.
Wegrijden
Rijden is onder de volgende voorwaarden mo‐
gelijk:
▷ Laadtoestand van de hoogspanningsaccu
is voldoende.
▷ Bestuurdersportier is gesloten.
Wegrijden:
1. Rijden-stand-by inschakelen.
2. Rem intrappen en in keuzestand D of R
schakelen.
3. Parkeerrem vrijzetten.
4. Wegrijden door het rijpedaal in te trappen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
61
Bediening
Rijden
Keuzestanden
Keuzestanden inschakelen
Algemeen
▷ Interlock: de keuzehendelstand P kan en‐
kel bij ingeschakeld rijden-stand-by verla‐
ten worden.
▷ Shiftlock: bij stilstaande auto het rempe‐
daal indrukken alvorens vanuit P of N te
schakelen, omdat het schakelverzoek an‐
ders niet wordt uitgevoerd.
De keuzestand wordt weergegeven op de ver‐
snellingskeuzeschakelaar.
D Drive
Stand voor normaal rijden.
▷ Shiftlock: voor het schakelen vanuit P de
laadkabel aftrekken van de auto, anders
wordt het schakelverzoek niet uitgevoerd.
N, D, R inschakelen
R achteruit
Alleen bij stilstaande auto inschakelen.
N neutraal, stationair
Bijv. in wasstraten inschakelen. De auto kan vrij
rollen.
P Parkeren
Enkel inschakelen bij stilstaande auto en inge‐
trapte rem. De aangedreven wielen worden ge‐
blokkeerd.
P wordt automatisch ingeschakeld:
▷ Wanneer bij ingeschakeld rijden-stand-by
en geschakelde keuzestand D of R de gor‐
del aan de bestuurdersstoel losgemaakt
wordt en het rem- noch rijpedaal wordt in‐
getrapt.
Versnellingskeuzeschakelaar in de gewenste
richting draaien.
De ingeschakelde keuzestand wordt weerge‐
geven op de versnellingskeuzeschakelaar.
P inschakelen
▷ Na het uitschakelen van het rijden-standby via de start-/stopknop, wanneer keuze‐
stand D of R ingeschakeld is.
▷ Bij het uitschakelen van de gereedheid.
Voor het verlaten van de auto controleren dat
de stand P van de keuzehendel is ingelegd.
Anders kan de auto zich in beweging zetten.
Op hellingen daarnaast ook de parkeerrem
vastzetten, zie pagina 65.
62
Toets P indrukken.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijden
Auto afzetten
Voor het verlaten van de auto
Voor het verlaten van de auto bij inge‐
schakeld rijden-stand-by de keuzehendel‐
stand P inschakelen en de parkeerrem vastzet‐
ten, anders is de auto niet beveiligd tegen het
wegrollen.◀
Rijden-stand-by uitschakelen
Na het parkeren van de auto kunnen bedrijfs‐
geluiden van het elektrische systeem, bijv. de
koeling van de hoogspanningsaccu, hoorbaar
zijn.
Bediening
De voet voorzichtig van het rijpedaal ne‐
men
De voet voorzichtig van het rijpedaal nemen,
aangezien de remwerking van de elektromotor
sterker kan zijn dan bij een voertuig met ver‐
brandingsmotor. Anders kan een plotse ver‐
mindering van de snelheid andere verkeers‐
deelnemers hinderen.◀
Standen van het rijpedaal
Na het stoppen:
1. Rem intrappen en keuzehendelstand P in‐
schakelen.
2. Parkeerrem bedienen.
3. Start-/stopknop indrukken.
De weergave READY gaat uit en er klinkt
een signaal.
Bij langere stilstandfasen de aanwijzingen
in het hoofdstuk Verzorging in acht nemen,
zie pagina 195.
Voor het binnenrijden van de
wasstraat
Voor het rollen van de auto in de wasstraat, de
informatie over Wassen in automatische was‐
installaties of wasstraten, zie pagina 192, in
acht nemen.
Rijden in detail: eDRIVE
1
Vertraging
2
Zeilen
3
Acceleratie of constante snelheid: eDRIVE
Vertraging
De vertraging hangt af van de stand van het rij‐
pedaal. Hoe minder het rijpedaal bediend
wordt, hoe groter de vertraging. Daarbij wordt
energie teruggewonnen en wordt de hoog‐
spanningsaccu opgeladen.
Indien het rijpedaal wordt losgelaten, lijkt de
vertraging op een licht remmen. Bovendien
gaan de remlichten branden zonder dat het
rempedaal bediend wordt.
Energieterugwinning: CHARGE
Opmerkingen
Slechte waarneembaarheid bij elektrisch
rijden
Bij elektrisch rijden erop letten, dat voetgan‐
gers en andere verkeersdeelnemers de auto
door ontbrekende motorgeluiden niet zoals
gewend waarnemen. Bijv. bij het in- en uitpar‐
keren bijzonder aandachtig te werk gaan.◀
De hoogspanningsaccu wordt deels opnieuw
opgeladen door energieterugwinning. De elek‐
tromotor werkt bij het vertragen als een dy‐
namo en zet de bewegingsenergie om in elek‐
trische energie.
Energie kan teruggewonnen worden, wanneer
er aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
63
Bediening
Rijden
▷ Auto is in beweging.
Zeilen
▷ Snelheid hoger dan ca. 20 km/h.
Met de elektrische aandrijving kan de auto rol‐
len zonder energie te verbruiken. Deze rijtoe‐
stand wordt als Zeilen omschreven.
▷ Keuzestand D of R is ingeschakeld.
▷ Rijpedaal wordt niet of slechts in het eerste
derde van de pedaalslag bediend.
Energie kan in de volgende situaties niet te‐
ruggewonnen worden:
▷ Keuzehendelstand N is ingeschakeld.
▷ Terwijl de rijstabiliteitssystemen zoals DSC
regelen, ook wanneer dit niet wordt weer‐
gegeven door een controlelampje.
▷ De hoogspanningsaccu is volledig opgela‐
den.
▷ Bij zeer lage of zeer hoge temperatuur van
de hoogspanningsaccu.
In de winter is het mogelijk dat de energie‐
terugwinning na de start kortstondig niet
beschikbaar is.
Steeds gereed zijn om te remmen
Door anticiperend te rijden worden het ener‐
gieverbruik verminderd en de actieradius ver‐
hoogd.
Indien de auto rolt, dan wordt op het instru‐
mentenpaneel READY weergegeven. Bij het
rollen van de auto wordt geen energie terugge‐
wonnen.
Voorbeelden van rijsituaties
Wanneer een traject afgelegd kan worden zon‐
der dat men verwacht te moeten remmen, dan
is het voordelig om te rollen.
De volgende voorbeelden van rijsituaties kun‐
nen daarvoor geschikt zijn:
▷ Rollen op een vlak stuk zonder hindernis‐
sen.
Steeds gereed zijn om te remmen, aan‐
gezien zonder energieterugwinning ook geen
remwerking van de elektrische aandrijving
voorhanden is.
▷ Uitrollen op een stuk zonder hindernissen.
De auto zou verder kunnen rollen op normale
manier. Daardoor kan gevaar ontstaan voor an‐
dere verkeersdeelnemers.◀
Bij overeenkomstige uitrusting genereert het
systeem bij het rijden tot ca. 30 km/h een
kunstmatig motorgeluid.
Laat of krachtig remmen vermijden.
Akoestische voetgangersbescherming
Luidsprekers sturen het geluid rond.
Voorbeelden van rijsituaties
Indien tijdens het rijden verwacht wordt dat
men moet vertragen, dan kan dat gebruikt wor‐
den voor de energieterugwinning.
Daardoor kunnen andere deelnemers aan het
verkeer, bijv. voetgangers, het voertuig beter
waarnemen.
De volgende voorbeelden van rijsituaties kun‐
nen daarvoor geschikt zijn:
In-/uitschakelen
▷ Vertraging op een helling.
2. "Voetgangersbesch."
▷ Vertraging voor een rood verkeerslicht.
3. "Activeren"
Laat of krachtig remmen vermijden. De auto in
plaats daarvan vertragen door de energiete‐
rugwinning.
64
1. "Instellingen"
Symbool wordt weergegeven bij uitge‐
schakelde voetgangsbescherming.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijden
Range extender
Actieradius verhogen
Indien de laadtoestand van de hoogspannings‐
accu tijdens het rijden daalt tot een vooraf in‐
gestelde minimumwaarde, start de range ex‐
tender om de nodige elektrische energie te
leveren voor het verder rijden.
Het symbool op de laadtoestandsweergave
duidt het inschakeltijdstip van de range exten‐
der aan.
Handmatig starten
Indien het bijv. nodig is om de elektrische ac‐
tieradius op te sparen voor een later tijdstip,
dan kan de range extender handmatig gestart
worden via iDrive.
1. "Instellingen"
2. "Range Extender"
3. "Laadtoestand handhaven"
Automatische onderhoudsloop
Om de veilige werking van de range extender
ook bij langere periodes zonder gebruik te ga‐
randeren, wordt de range extender op regel‐
matige tijdstippen tijdens het rijden automa‐
tisch ingeschakeld gedurende enkele minuten.
Overeenkomstige Check-Control-meldingen
geven deze onderhoudsloop aan. Indien de on‐
derhoudsloop van de range extender plaats‐
vindt op een ongunstig tijdstip, dan kan deze
afgebroken worden door te drukken op de
start-/stopknop. De onderhoudsloop wordt
dan verzet naar een ander moment.
Een onderhoudsloop is niet mogelijk wanneer
de hoogspanningsaccu volledig opgeladen is
of wanneer de brandstoftank bijna leeg is.
Verhitte hoogspanningsaccu
Bij stilstaande auto
In uitzonderlijke gevallen kan het zijn dat de
hoogspanningsaccu bij stilstaande auto erg
heet wordt. Bijv. bij extreem hoge buitentem‐
Bediening
peraturen en directe zonnestraling. Bij overver‐
hitte hoogspanningsaccu kan het rijden-standby niet ingeschakeld worden.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Het opnieuw beschikbaar zijn van het rijdenstand-by wordt eveneens getoond.
Tijdens het rijden
Indien de hoogspanningsaccu tijdens het rij‐
den erg heet wordt, wordt het aandrijvingsver‐
mogen stapsgewijs gereduceerd om de accu
af te koelen. De vermogensweergave ePO‐
WER op het instrumentenpaneel gaat daarbij
achteruit. Indien de temperatuur opnieuw
stijgt, het voertuig parkeren tot de hoogspan‐
ningsaccu afgekoeld is. Indien de vermogens‐
weergave daalt tot 0, wordt het rijden-stand-by
uitgeschakeld en komt de auto tot stilstand.
Parkeerrem
Principe
De parkeerrem dient om de stilstaande auto te
beschermen tegen wegrollen.
Vastzetten
Aan schakelaar trekken.
LED licht.
Controlelampje gaat rood branden.
Parkeerrem is vastgezet.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
65
Bediening
Rijden
Parkeerrem vastzetten en evt. voertuig
aanvullend vastzetten
Bij het parkeren de parkeerrem inschakelen,
anders kan de auto gaan rollen. Bij sterke stij‐
gingen en hellingen het voertuig aanvullend
vastzetten, bijv. stuurwiel richting stoeprand
inslaan. ◀
Tijdens het rijden
Gebruik tijdens het rijden is bedoeld als nood‐
remfunctie:
Schakelaar uittrekken en houden. De auto remt
krachtig zolang de schakelaar wordt uitgetrok‐
ken.
Controlelampje gaat rood branden, er
klinkt een signaal en de remlichten
gaan branden.
Als de auto tot ca. 3 km/h wordt afgeremd,
blijft de parkeerrem vastgezet.
Loslaten
Bij ingeschakeld rijden-stand-by:
Schakelaar bij ingedrukte rem of inge‐
schakelde keuzehendelstand P indruk‐
ken.
Onbedoeld bedienen van het rijpedaal
Erop letten dat het rijpedaal niet onbe‐
doeld bediend wordt, anders zet de auto zich
in beweging en bestaat er gevaar voor onge‐
vallen.◀
Storing
Auto bij uitval of storing van de parkeerrem
met bv. een onderlegwig tegen wegrollen be‐
veiligen wanneer hij wordt verlaten.
Richtingaanwijzer,
grootlicht, lichtsignaal
Richtingaanwijzers
Buitenspiegels niet inklappen
Bij het rijden en tijdens het gebruik van
het knipperlicht/waarschuwingsknipperlicht de
buitenspiegels niet inklappen, omdat anders
de aanvullende knipperlichten niet de voorge‐
schreven positie hebben en slecht herkend
kunnen worden.◀
Knipperen
LED en controlelampje doven.
Parkeerrem is vrijgezet.
Automatisch vrijzetten
Rijpedaal bedienen voor het automatisch vrij‐
zetten.
LED en controlelampje doven.
Onder de volgende voorwaarden wordt de par‐
keerrem door het bedienen van het rijpedaal
automatisch vrijgezet:
▷ Rijden-stand-by ingeschakeld.
▷ Keuzestand ingeschakeld.
▷ Bestuurder heeft veiligheidsgordel omge‐
daan en portier is gesloten.
Schakelaar door het drukpunt heen indrukken.
Om handmatig uit te schakelen de schakelaar
tot aan het drukpunt drukken.
Ongewoon snel knipperen van de controle‐
lamp wijst op een uitgevallen knipperlicht.
Kort knipperen
Hendel tot het drukpunt drukken.
66
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijden
Richtingaanwijzer knippert driemaal.
Bediening
Inschakelen
De functie kan geactiveerd of gedeactiveerd
worden.
1. "Instellingen"
2. "Licht"
3. "Driemaal knipperen"
Kortstondig knipperen
Hendel tot over het drukpunt drukken en zo‐
lang er geknipperd moet worden houden.
Grootlicht, lichtsignaal
Ruitenwisserschakelaar naar omhoog drukken.
Na het loslaten keert de hendel in de basis‐
stand terug.
▷ Normale wissersnelheid: eenmaal naar
omhoog drukken.
Bij stilstand wordt naar de intervalstand
overgeschakeld.
▷ Snelle wissersnelheid: tweemaal naar
omhoog of eenmaal door het drukpunt
heen drukken.
Bij stilstand wordt naar de normale snel‐
heid overgeschakeld.
▷ Grootlicht, pijl 1.
▷ Lichtsignaal, pijl 2.
Uitschakelen en kort wissen
Ruitenwisserinstallatie
Wisser aan-/uitschakelen en kort
wissen
Wisserwerking niet bij vorst
Wissers niet inschakelen als zij vastge‐
vroren zijn, daardoor kunnen de ruitenwisser‐
bladen en de ruitenwissermotor worden be‐
schadigd.◀
Wisserwerking niet bij droge ruit
Ruitenwissers niet bij droge ruit gebrui‐
ken, anders kunnen de wisserbladen sneller
versleten of beschadigd raken.◀
Ruitenwisserschakelaar naar omlaag drukken.
Na het loslaten keert de hendel in de basis‐
stand terug.
▷ Kort wissen: eenmaal naar omlaag druk‐
ken.
▷ Uitschakelen van normaal: eenmaal naar
omlaag drukken.
▷ Uitschakelen van snel: tweemaal naar om‐
laag drukken.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
67
Bediening
Rijden
Intervalbedrijf of regensensor
Ruit reinigen
Principe
Zonder regensensor is de interval voor de wis‐
serwerking vooraf ingesteld.
De regensensor stuurt de wisserwerking auto‐
matisch in afhankelijkheid van de regenintensi‐
teit. De sensor bevindt zich aan de voorruit, di‐
rect voor de binnenspiegel.
Inschakelen/uitschakelen
Ruitenwisserschakelaar trekken.
Sproeiervloeistof wordt op de voorruit ge‐
sproeid en de wissers worden kort ingescha‐
keld.
Ruitensproeiers niet gebruiken bij vorst
Toets op de ruitenwisserschakelaar indrukken.
De ruitensproeiers alleen gebruiken wan‐
neer het uitgesloten is dat de sproeiervloeistof
op de voorruit bevriest, om te voorkomen dat
het zicht nadelig wordt beïnvloed. Gebruik
daarom antivries.
LED in de ruitenwisserschakelaar brandt en
een wisprocedure wordt gestart. Bij vorst
wordt het wissen mogelijk niet gestart.
De sproeiers niet bij een leeg reservoir bedie‐
nen om beschadiging van de sproeierpomp te
voorkomen.◀
Regensensor in reinigingsinstallaties
deactiveren
In wasstraten de regensensor uitschakelen,
anders kan door ongewild wissen schade op‐
treden.◀
Ruitensproeiermonden
Ruitensproeiermonden worden bij ingescha‐
kelde gereedheid automatisch verwarmd.
Intervaltijd of gevoeligheid van de
regensensor instellen
Gekartelde knop draaien.
68
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijden
Achterruitenwisser
Achterruitenwisser inschakelen
Bediening
kunnen bij het inschakelen van de ruitenwis‐
sers beschadigingen optreden.◀
1. Gereedheid inschakelen.
2. Ruitenwisserschakelaar naar omlaag druk‐
ken. De ruitenwissers gaan in rustpositie
en zijn weer gebruiksklaar.
Sproeiervloeistof
Algemeen
Antivries voor de sproeiervloeistof
Schakelaar uit ruststand 0 naar boven draaien,
pijl 1: intervalmodus. Bij ingeschakelde achter‐
uitversnelling vindt continuwerking plaats.
Antivries is ontvlambaar en kan bij ver‐
keerd gebruik leiden tot lichamelijk letsel.
Achterruit reinigen
Daarom uit de buurt van ontstekingsbronnen
houden.
In intervalmodus: schakelaar verder draaien,
pijl 2. Na het loslaten keert de schakelaar terug
naar de intervalstand.
In ruststand: schakelaar naar onderen draaien,
pijl 3. Na het loslaten keert de schakelaar terug
naar de ruststand.
Alleen in gesloten originele verpakking en voor
kinderen onbereikbaar bewaren.
Opmerkingen en aanwijzingen op de verpak‐
king in acht nemen.◀
Tank voor sproeiervloeistof
Uitgeklapte stand van de
ruitenwissers
Belangrijk voor bijv. het vervangen van de wis‐
serbladen of voor het uitklappen bij vorst.
1. Gereedheid in- en opnieuw uitschakelen.
2. Let er bij gevaar voor vorst op, dat de wis‐
serbladen niet vastgevroren zijn.
3. Ruitenwisserschakelaar naar omhoog tot
over het drukpunt drukken en ca. 3 secon‐
den houden tot de wissers in een ongeveer
verticale stand stilstaan.
Na het inklappen van de wissers moet de rui‐
tenwisserinstallatie opnieuw worden geacti‐
veerd.
Ruitenwissers tot tegen de ruit klappen
Voor het inschakelen van de gereedheid
de ruitenwissers tegen de ruit klappen, anders
Alle ruitensproeiers worden via één reservoir
verzorgd.
Vullen met mengsel van geconcentreerde rui‐
tenreiniger en leidingwater, zo nodig met toe‐
voeging van antivries overeenkomstig de aan‐
wijzingen van de fabrikant.
Sproeiervloeistof voor het vullen mengen, zo‐
dat de mengverhouding wordt aangehouden.
Geconcentreerde ruitenreiniger en antivries
niet onverdund bijvullen en niet enkel vullen
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
69
Bediening
Rijden
met water; dit kan leiden tot schade aan de rui‐
tenwisserinstallatie.
Geen geconcentreerde ruitenreinigers van ver‐
schillende fabrikanten met elkaar mengen,
hierdoor kunnen de ruitensproeiers verstopt
raken.
Inhoud, zie technische gegevens.
70
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Weergaven
Bediening
Weergaven
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Instrumentenpaneel
Principe
Het instrumentenpaneel is een variabele weer‐
gave. De weergaven op het instrumentenpa‐
neel kunnen gedeeltelijk van de weergaven in
deze handleiding afwijken.
Overzicht
1
Boordcomputer 80
8
Actieradius voor elektrisch rijden 75
2
Bestuurdersassistentiesystemen
9
Weergave laadtoestand 76
3
Snelheidsmeter
10 Vermogensweergave 76
4
Weergave rijden-stand-by 61
5
ECO PRO-tips 147
11 Actieradius range extender
6
Dagteller 74
12 Brandstofmeter range extender 74
7
Rijmodus 100
13 Meldingen, bijv. Check-Control
Selectielijst, bijv. radio 80
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
71
Bediening
Weergaven
14 Weergave keuzestanden Laadscherm
1
Oplaadstatus 159
5
Actieradius voor elektrisch rijden 159
2
Tijdstip oplaadeinde 159
6
Oplaadtoestand 76
Starttijd bij timer 160
7
Actieradius range extender
3
Maximale elektrische actieradius 159
8
Met range extender: brandstofmeter 74
4
Voorverwarmen 160
Check-Control
Controle- en waarschuwingslampjes
Principe
Controle- en waarschuwingslampjes op het in‐
strumentenpaneel kunnen in verschillende
combinaties en kleuren gaan branden.
Check-Control controleert functies in de auto
en meldt, als in bewaakte systemen een sto‐
ring is opgetreden.
Op het instrumentenpaneel wordt een CheckControl-melding weergegeven als een combi‐
natie van controle- of waarschuwingslampjes
en tekstuele meldingen.
Van sommige lampen wordt bij rijden-stand-by
of inschakelen van de gereedheid de werking
gecontroleerd en zij lichten even op.
Tevens wordt evt. een akoestisch signaal ge‐
geven en er verschijnt een SMS-bericht op het
display.
72
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Weergaven
Overzicht: controle- en
waarschuwingslampjes
Bediening
Symbool Functie of systeem
Motorfuncties met range extender.
Symbool Functie of systeem
Richtingaanwijzers.
Parkeerrem.
Mistachterlicht.
Remsysteem.
Grootlicht.
Antiblokkeersysteem ABS.
Stadslicht, rijlicht.
Minimaal één Check-Control-mel‐
ding wordt weergegeven of is op‐
geslagen (pictogram in display‐
weergave).
Akoestische voetgangersbescher‐
ming niet actief.
Voertuigherkenning, actieve snel‐
heidsregeling, botsingswaarschu‐
wing.
Snelheidsregeling.
Dynamische stabiliteitscontrole
DSC.
Dynamische stabiliteitscontrole
DSC gedeactiveerd of dynamische
tractiecontrole DTC geactiveerd.
Bandenspanningscontrole.
Bandenpechwaarschuwing.
Veiligheidsgordels.
Airbagsysteem.
Tekstmeldingen
Tekstmeldingen in combinatie met een sym‐
bool op het instrumentenpaneel verklaren een
Check-Control-melding en de betekenis van
de controle- en waarschuwingslampjes.
Aanvullende tekstmeldingen
Meer informatie, bijv. over de oorzaak van een
storing en de noodzaak tot ingrijpen, kan wor‐
den opgeroepen via Check-Control.
Bij dringende meldingen wordt de aanvullende
tekst automatisch op het Control Display ge‐
toond.
Symbolen
Afhankelijk van de Check-Control-melding
kunnen de volgende functies geselecteerd
worden.
▷
"Handleiding"
Bijkomende informatie over de CheckControl-melding weergeven in de geïnte‐
greerde handleiding.
Stuursysteem.
▷
"Serviceaanmelding"
Contact opnemen met de servicedienst.
▷
"Pechhulp"
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
73
Bediening
Weergaven
Contact opnemen met de Mobile Service.
Check-Control-meldingen
onderdrukken
BC-toets op de richtingaanwijzerschakelaar in‐
drukken.
▷ Enkele Check-Control-meldingen worden
permanent weergegeven en blijven zicht‐
baar, totdat de storing is opgelost. Bij
meerdere gelijktijdige storingen worden de
meldingen na elkaar weergegeven.
Deze meldingen kunnen gedurende ca.
8 seconden onzichtbaar worden gemaakt.
Hierna worden deze weer automatisch
weergegeven.
▷ Andere Check-Control-meldingen verdwij‐
nen na ca. 20 seconden automatisch. Zij
blijven opgeslagen en kunnen opnieuw
worden weergegeven.
Met range extender:
brandstofmeter
De vulpeilbalken geven bij ingeschakelde ge‐
reedheid de beschikbare brandstofvoorraad
van de range extender aan.
Daarnaast wordt de resterende actieradius met
range extender aangegeven. Wanneer de
range extender geactiveerd is, verandert de
kleur van de vulpeilbalken van grijs naar wit.
Hellen van de auto kan tot schommelingen in
de weergave leiden.
Aanwijzingen voor tanken, zie pagina 163.
Kilometer- en dagteller
Opgeslagen Check-Controlmeldingen weergeven
1. "Auto-info"
2. "Autostatus"
3.
"Check Control"
4. Tekstmelding selecteren.
Meldingen aan het einde van de rit
▷ Kilometerteller, pijl 1, Omvang van de
boordcomputer, zie pagina 80.
▷ Dagteller, pijl 2.
Speciale meldingen die tijdens de rit worden
weergegeven, worden na het uitschakelen van
de gereedheid opnieuw weergegeven.
74
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Weergaven
Kilometers aangeven/terugzetten:
TRIP
Bediening
Actieradius
De verwachte actieradius voor de in de hoog‐
spanningsaccu opgeslagen energie wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel
rechts naast de weergave van de laadtoestand
van de hoogspanningsaccu.
Met range extender:
Toets indrukken.
▷ Bij uitgeschakelde gereedheid worden de
tijd, buitentemperatuur en kilometerteller
weergegeven.
▷ Bij ingeschakelde gereedheid wordt de
dagteller gereset.
De actieradius van de range extender wordt af‐
zonderlijk getoond naast de brandstofmeter.
De totale actieradius kan weergegeven worden
via de boordcomputer. Actieradius verhogen
met range extender, zie pagina 65.
Twee Check-Control-meldingen wijzen op een
verlaging van de actieradius.
De weergave van de actieradius is dynamisch.
Op basis van de volgende factoren kan de ac‐
tieradius abrupt kleiner of groter worden:
▷ Rijstijl.
Buitentemperatuur
▷ Verkeerstoestand.
Buitentemperatuurwaarschuwing
▷ Klimaat- en terreinomstandigheden.
Daalt de weergave tot +3 ℃ of lager, dan klinkt
een signaal.
▷ Instellingen van de airconditioning.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Het gevaar voor gladheid is toegenomen.
Gevaar voor gladheid
Ook bij temperaturen boven +3 ℃ kan
gevaar voor gladheid bestaan.
Daarom bv. op bruggen en schaduwgedeelten
op het wegdek voorzichtig rijden, anders is er
een verhoogd risico op ongevallen.◀
▷ Veranderen van rijmodus.
▷ Na bepaling van een route door het naviga‐
tiesysteem.
Opmerkingen
Letten op de actieradius
Steeds erop letten dat de actieradius vol‐
doende is voor de geplande rit. De actieradius
is dynamisch en kan abrupt veranderen.◀
Actieradius verhogen, zie pagina 140.
Tijd
De tijd wordt op de boordcomputer weergege‐
ven.
Tijd en weergavevorm van de tijd instellen, zie
pagina 82.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
75
Bediening
Weergaven
Weergaven van het eDRIVEsysteem
Vermogensweergave
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Principe
Deze weergave gebeurt afhankelijk van de be‐
drijfstoestand van het systeem. Op het instru‐
mentenpaneel worden de volgende functies
van het eDRIVE-systeem weergegeven:
▷ Laadtoestandsweergave van de hoog‐
spanningsaccu.
▷ Elektrisch rijden: ePOWER.
▷ Energieterugwinning: CHARGE.
▷ Rijden-stand-by: READY.
Laadtoestandsweergave van de
hoogspanningsaccu
De rijpedaalwijzer in de vermogensweergave
geeft de momentele efficiëntie van de rijstijl
aan. Het efficiënte bereik van de vermogens‐
weergave heeft een blauwe achtergrond.
Rijpedaalwijzer in het bereik CHARGE, pijl 1:
weergave voor energieterugwinning door uit‐
rollen of bij het vertragen.
Rijpedaalwijzer in het bereik ePOWER, pijl 2:
weergave bij het accelereren.
eDRIVE efficiënt gebruiken, zie pagina 140.
Rijden-stand-by: READY
De weergave READY geeft aan,
dat de auto gereed is om te rij‐
den. Rijden-stand-by in detail,
zie pagina 61.
Weergeven op het Control Display
Hoge spanning
Ook als in het batterijsymbool geen bal‐
ken weergegeven worden, staat het hoog‐
spanningssysteem altijd nog onder hoge span‐
ning.◀
Verbruiksgeschiedenis
De vulpeilbalken geven bij ingeschakelde ge‐
reedheid de beschikbare oplaadtoestand van
de hoogspanningsaccu aan.
Indien de oplaadtoestand laag is, verandert de
kleur van de laadtoestandsweergave van blauw
naar geel.
Daarnaast wordt ook de actieradius voor het
elektrisch rijden weergegeven.
76
De bovenste balken geven de gemiddeld ver‐
bruikte energie tijdens het rijden aan, pijl 1. De
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Weergaven
Bediening
onderste balken tonen de gemiddeld terugge‐
wonnen energie tijdens het rijden, pijl 2.
Energieverdeling weergeven
Een balk staat voor een periode van een mi‐
nuut.
2. "eDRIVE"
Bovendien wordt het gemiddeld verbruik van
het eDRIVE-systeem door een lijn over de bal‐
kweergave en als waarde rechts naast het dia‐
gram weergegeven.
Verbruiksgeschiedenis weergeven
1. "Auto-info"
2. "eDRIVE"
3.
"Verbruiksgeschiedenis"
Energiestroom van het eDRIVEsysteem
De weergave toont de actieve componenten
van het eDRIVE-systeem:
▷ Blauw: elektrische energie.
1. "Auto-info"
3.
"Nevenverbruiker"
Momenteel verbruik
Geeft het momentele energieverbruik aan. Er
kan gecontroleerd worden hoe efficiënt gere‐
den wordt.
Het momentele verbruik kan in iedere rijmodus
in de boordcomputer, zie pagina 81, weerge‐
geven worden.
Momenteel verbruik weergeven
1. "Instellingen"
2. "Info-display"
3. "Actueel stroomverbruik"
▷ Pijl: richting van de energiestroom.
▷ Segmenten van de hoogspanningsaccu
stellen de oplaadtoestand voor.
Servicebehoefte
▷ De bedrijfstoestanden worden weergege‐
ven: "eDRIVE", "CHARGE".
Principe
▷ Koel-/verwarmfunctie interieur ingescha‐
keld.
Energiestroom weergeven
1. "Auto-info"
2. "eDRIVE"
3.
"Energiestroom"
Energieverdeling
De weergave toont naast de huidige actiera‐
dius ook de energieverdeling en de potentiële
actieradius wanneer bijkomende verbruikers
worden uitgeschakeld.
Afstand of tijd tot het volgende onderhoud
wordt na inschakelen van de gereedheid even
weergegeven op het instrumentenpaneel.
De actuele servicebehoefte kan door de servi‐
ceadviseur uit de afstandsbediening worden
uitgelezen.
Weergave
De gegevens over de onderhoudstoestand van
uw auto of over wettelijk voorgeschreven keu‐
ringen worden automatisch vóór een vervaldag
aan de servicedienst doorgegeven.
▷ Blauw: elektrische energie
▷ Wit: ingeschakelde bijkomende verbrui‐
kers.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
77
Bediening
Weergaven
Gedetailleerde informatie over de
servicebehoefte
Nadere informatie over de omvang van het on‐
derhoud kan op het Control Display worden
weergegeven.
2. "Autostatus"
"Servicebehoefte"
Noodzakelijke omvang van het onderhoud
en zo nodig wettelijk voorgeschreven on‐
derzoeken worden weergegeven.
4. Vermelding selecteren om nadere informa‐
tie te doen weergeven.
Symbolen
Symbolen
De gegevens over de onderhoudstoestand of
over wettelijk voorgeschreven keuringen van
de auto worden automatisch vóór een verval‐
dag aan de servicedienst doorgegeven.
Er kan worden gecontroleerd, wanneer de ser‐
vicedienst werd verwittigd.
1. "Auto-info"
3.
Automatische servicewaarschuwing
Beschrijving
Service is op dit moment niet
noodzakelijk.
Auto is aan een onderhouds‐
beurt of een wettelijke keuring
toe.
Termijn voor het onderhoud is
overschreden.
1. "Auto-info"
2. "Autostatus"
3. "Opties" oproepen.
4. "Laatste Teleservice oproep"
Service geschiedenis
Onderhoudswerkzaamheden bij de service uit‐
voeren en in de autogegevens laten invoeren.
De vermeldingen zijn net zoals het onder‐
houdsboekje het bewijs van regelmatig onder‐
houd.
Het ingevoerde onderhoud kan op het Control
Display worden weergegeven. De functie is
beschikbaar zodra er een onderhoud in de au‐
togegevens is ingevoerd.
1. "Auto-info"
2. "Autostatus"
3.
4.
Afspraken invoeren
Afspraken voor voorgeschreven keuringen in‐
voeren.
Ervoor zorgen dat datum en tijd van de auto
juist zijn ingesteld.
"Servicebehoefte"
"Service historie"
Uitgevoerd onderhoud wordt weergege‐
ven.
5. Vermelding selecteren om nadere informa‐
tie te doen weergeven.
1. "Auto-info"
2. "Autostatus"
3.
"Servicebehoefte"
4. "§ Autokeuring (APK)"
5. "Afspraak:"
6. Instellingen uitvoeren.
7. Bevestigen.
Datuminvoer wordt opgeslagen.
78
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Weergaven
Symbolen
Symbolen
Bediening
Overzicht
Beschrijving
Camera
Groen: onderhoud is tijdig uit‐
gevoerd.
Geel: onderhoud is vertraagd
uitgevoerd.
Onderhoud is niet uitgevoerd.
Snelheidslimietinfo
Principe
Snelheidslimietinfo
Snelheidslimietinfo geeft via een symbool in de
vorm van een verkeersteken de actueel her‐
kende snelheidsbeperking aan. De camera in
de voet van de binnenspiegel registreert de
verkeersborden aan de rand van de weg even‐
als de variabele weergaven van verkeersporta‐
len. Verkeersborden met aanvullende tekens,
bijv. bij nat wegdek, worden ook herkend en
met voertuiginterne gegevens, bijv. de regen‐
sensor afgestemd en afhankelijk van de situ‐
atie weergegeven. Het systeem houdt reke‐
ning met de in het navigatiesysteem
opgeslagen informatie en geeft ook op trajec‐
ten zonder borden de bekende snelheidsbe‐
perkingen weer.
Opmerkingen
De camera bevindt zich in het bereik van de
spiegelvoet.
Voorruit in het bereik voor de binnenspiegel
schoon en vrij houden.
In-/uitschakelen
1. "Instellingen"
2. "Info-display"
3. "Info snelheidslimiet"
Is de snelheidslimietinfo ingeschakeld, dan kan
die op het Info Display op het instrumentenpa‐
neel worden weergegeven.
Weergave
Op het instrumentenpaneel wordt het vol‐
gende weergegeven.
Snelheidslimietinfo
Bekende snelheidsbeperking.
Snelheidslimiet opgeheven voor Duitse autosnelwegen.
Persoonlijke inschatting
Het systeem kan de persoonlijke in‐
schatting van de verkeerssituatie niet vervan‐
gen.
Snelheidslimietinfo niet be‐
schikbaar.
Het systeem ondersteunt de bestuurder en
vervangt het menselijk oog niet.◀
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
79
Bediening
Weergaven
Grenzen van het systeem
De functie kan bijv. in de volgende situaties be‐
perkt zijn en evt. verkeerde informatie geven:
▷ Bij dichte nevel en hevige regen of snee‐
uwval.
▷ Als borden door objecten verborgen zijn.
Aanvullend worden programma's van de rijer‐
varing-schakelaar weergegeven.
Weergave
Instrumentenpaneel
▷ Bij dicht achter het vooroprijdende voer‐
tuig rijden.
▷ Bij sterk tegenlicht.
▷ Als de voorruit voor de binnenspiegel be‐
slagen, verontreinigd of door stickers enz.
bedekt is.
▷ Vanwege mogelijke verkeerde herkennin‐
gen van de camera.
▷ Als de in het navigatiesysteem opgeslagen
snelheidsbeperkingen foutief zijn.
Lijst activeren en instelling uitvoeren
▷ In gebieden die in het navigatiesysteem
niet voorkomen.
▷ Bij afwijkingen van de navigatie, bv. door
gewijzigde tracés.
▷ Bij het inhalen van bussen of vrachtwagens
met snelheidssticker.
▷ Als verkeerstekens niet overeenkomen
met de norm.
▷ Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na voertuiglevering.
Keuzelijsten op het
instrumentenpaneel
Op de rechter stuurwielzijde de gekartelde
knop draaien, om de betreffende lijst te active‐
ren.
Via de gekartelde knop de gewenste instelling
selecteren en door het indrukken van de ge‐
kartelde knop bevestigen.
Principe
Via de toetsen en het kartelwieltje op het
stuurwiel kan via de weergave op het instru‐
mentenpaneel het volgende worden weerge‐
geven of bediend:
▷ Actuele audiobron.
▷ Nummerherhaling bij de telefoon.
Boordcomputer
Weergave op het instrumentenpaneel
De informatie van de boordcomputer wordt
linksboven op het instrumentenpaneel weer‐
gegeven.
▷ Activeren van het spraakgestuurde sys‐
teem.
80
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Weergaven
Informatie in Info Display oproepen
Bediening
Informatie in detail
Met range extender: totale actieradius
De totale actieradius inclusief de actieradius
met range extender kan in de boordcomputer
opgeroepen worden.
Gemiddeld brandstofverbruik
BC-toets op de richtingaanwijzerschakelaar in‐
drukken.
Informatie wordt op Info Display van instru‐
mentenpaneel weergegeven.
Overzicht van de informatie
Door herhaald op de toets op de richtingsaan‐
wijzerhendel worden de volgende gegevens op
het informatiedisplay getoond:
▷ Kilometers.
▷ Met range extender: totale actieradius.
▷ Gemiddeld verbruik.
▷ Momenteel verbruik.
▷ Gemiddelde snelheid.
▷ Buitentemperatuur.
▷ Tijd.
Bij het vaststellen van het gemiddelde verbruik
wordt uitgegaan van verschillende afstanden.
Er wordt geen rekening gehouden met een
stilstand met uitgeschakeld rijden-stand-by.
Gemiddelde snelheid
Bij het berekenen van de gemiddelde snelheid
wordt de tijd dat de auto stilstaat met uitge‐
schakeld rijden-stand-by buiten beschouwing
gelaten.
Gemiddelde waarden resetten
BC-toets op de richtingaanwijzerschakelaar in‐
gedrukt houden.
Snelheidslimietinfo
Beschrijving van de snelheidslimietinfo, zie pa‐
gina 79.
Snelheidslimiet
▷ Snelheidslimietinfo.
Weergave van een snelheidslimiet, bij het be‐
reiken waarvan moet worden gewaarschuwd.
Weergaven voor boordcomputer
instellen
Opnieuw waarschuwing als de ingestelde snel‐
heidslimiet met ten minste 5 km/h werd onder‐
schreden.
Er kan worden ingesteld, welke aanduidingen
van de boordcomputer op het instrumentenpa‐
neel kunnen worden opgeroepen.
1. "Instellingen"
Limiet weergeven, instellen of
wijzigen
1. "Instellingen"
2. "Info-display"
3. Gewenste weergaven selecteren.
2. "Snelheid"
3. "Waarsch. bij:"
4. Controller draaien tot de gewenste limiet
wordt weergegeven.
5. Controller indrukken.
Snelheidslimiet wordt opgeslagen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
81
Bediening
Weergaven
Limiet inschakelen/uitschakelen
Verbruik of snelheid terugzetten
1. "Instellingen"
1. "Auto-info"
2. "Snelheid"
2. "Boordcomputer"
3. "Waarschuwing"
3. "Verbruik" of "Snelheid"
4. Controller indrukken.
4. "Ja"
Momentele snelheid als limiet
overnemen
1. "Instellingen"
2. "Snelheid"
3. "Huid. snelheid overnemen"
4. Controller indrukken.
Instellingen op het Control
Display
Tijd
Tijdzone instellen
De momenteel gereden snelheid wordt als
limiet opgeslagen.
1. "Instellingen"
2. "Tijd/datum"
Reis-boordcomputer
3. "Tijdzone"
Twee soorten boordcomputers staan ter be‐
schikking.
4. Selecteer de gewenste tijdzone.
▷ "Boordcomputer": waarden kunnen naar
believen worden gereset.
▷ "Reiscomputer": waarden leveren een
overzicht van de actuele rit.
Reis-boordcomputer resetten
1. "Auto-info"
2. "Reiscomputer"
3. "Terugzetten": alle waarden worden terug‐
gezet.
"Automatisch terugzetten": alle waarden
worden na ca. 4 uur dat de auto stilstaat,
teruggezet.
De tijdzone wordt opgeslagen.
Tijd instellen
1. "Instellingen"
2. "Tijd/datum"
3. "Tijd:"
4. Controller draaien tot de gewenste uren
worden weergegeven.
5. Controller indrukken.
6. Controller draaien tot de gewenste minu‐
ten worden weergegeven.
7. Controller indrukken.
De tijd wordt opgeslagen.
Weergave op het Control Display
Weergavevorm van de tijd instellen
Boordcomputer of reis-boordcomputer op het
Control Display weergeven.
1. "Instellingen"
2. "Tijd/datum"
1. "Auto-info"
3. "Formaat:"
2. "Boordcomputer" of "Reiscomputer"
82
4. Gewenste vorm selecteren.
Weergavevorm van de tijd wordt opgeslagen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Weergaven
Bediening
Datum
Maateenheden
Datum instellen
Maateenheden instellen
1. "Instellingen"
2. "Tijd/datum"
Maateenheden voor verbruik, weg/afstanden
en temperatuur instellen:
3. "Datum:"
1. "Instellingen"
4. Controller draaien tot de gewenste dag
wordt weergegeven.
2. "Taal/eenheden"
5. Controller indrukken.
4. Gewenste eenheid selecteren.
6. Instelling voor maand en jaar overeenkom‐
stig uitvoeren.
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
3. Gewenst menupunt selecteren.
Datum wordt opgeslagen.
Weergavevorm van de datum instellen
Helderheid
1. "Instellingen"
Helderheid instellen
2. "Tijd/datum"
Helderheid van het Control Display instellen:
3. "Formaat:"
1. "Instellingen"
4. Gewenste vorm selecteren.
2. "Control-display"
Datumvorm wordt opgeslagen.
3. "Helderheid"
Taal
4. Controller draaien tot de gewenste helder‐
heid bereikt is.
5. Controller indrukken.
Taal instellen
Taal op het Control Display instellen:
1. "Instellingen"
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
Naargelang de lichtverhoudingen kan de rege‐
ling van de lichtsterkte eventueel niet direct
worden herkend.
2. "Taal/eenheden"
3. "Taal:"
4. Gewenste taal selecteren.
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
Bepaling van de huidige
voertuigpositie activeren/deactiveren
1. "Instellingen"
Spraakdialoog instellen
2. "GPS-tracking"
Spraakdialoog voor het spraakcommandosys‐
teem, zie pagina 24.
3. "GPS-tracking"
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
83
Bediening
Licht
Licht
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
buitenverlichting bij deze schakelaarstanden
automatisch uitgeschakeld.
Stadslicht
Schakelaarstand
: de auto is rondom
verlicht, bijv. voor het parkeren.
Stadslicht niet gedurende een langere tijd in‐
geschakeld laten, anders wordt de accu ontla‐
den en kan het rijden-stand-by evt. niet meer
worden ingeschakeld.
Voor het parkeren liever het eenzijdige par‐
keerlicht, zie pagina 85, inschakelen.
Overzicht
Dimlicht
bij ingeschakelde ge‐
Schakelaarstand
reedheid: dimlicht brandt.
Instapverlichting
Bij het parkeren van de auto de schakelaar in
stand
of
laten: stads- en interieurver‐
lichting gaan kort branden bij het ontgrendelen
van de auto, evt. afhankelijk van het omge‐
vingslicht.
1
Mistachterlicht
2
Automatische verlichtingsregeling, Be‐
groetingsverlichting, Dagrijverlichting
3
Licht uit,Dagrijlicht
4
Stadslicht
2. "Licht"
5
Dimlicht, begroetingslicht
3. "Begroetingsverlichting"
6
Koplampafstelling
7
Instrumentenverlichting
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
Inschakelen/uitschakelen
1. "Instellingen"
Uitstapverlichting
Stand-/dimlicht,
verlichtingsregeling
Algemeen
Schakelaarstand: 0,
Duur instellen
,
Wanneer bij uitgeschakelde gereedheid het
bestuurdersportier wordt geopend, wordt de
84
Dimlicht brandt nog een bepaalde tijd, als na
het uitschakelen van de gereedheid het licht‐
signaal wordt geactiveerd.
1. "Instellingen"
2. "Licht"
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Licht
Bediening
Parkeerlicht
3. "Thuiskomv.:"
4. Duur instellen.
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
Automatische verlichtingsregeling
: dimlicht wordt afhanke‐
Schakelaarstand
lijk van het omgevingslicht automatisch in- of
uitgeschakeld, bijv. in een tunnel, bij scheme‐
ring en neerslag. Het controlelampje op het in‐
strumentenpaneel gaat branden.
De auto kan eenzijdig worden verlicht.
Een blauwe hemel met laagstaande zon kan tot
inschakelen van het licht leiden.
Inschakelen
Dimlicht blijft steeds ingeschakeld, zolang het
mistlicht ingeschakeld is.
Bij uitgeschakelde gereedheid de hendel ca.
2 seconden over het drukpunt heen naar bo‐
ven of naar beneden drukken.
Persoonlijke verantwoordelijkheid
Het inschatten van de verlichting valt, on‐
danks de verlichtingsregeling, onder de verant‐
woording van de bestuurder.
De sensoren kunnen bv. mist of nevelig weer
niet herkennen. In dergelijke situaties moet de
verlichting handmatig worden ingeschakeld
om veiligheidsrisico's te voorkomen.◀
Uitschakelen
Hendel in tegengestelde richting kort tot het
drukpunt drukken.
Mistlampen
Mistachterlicht
Dagrijlicht
Dimlicht moet zijn ingeschakeld.
Het dagrijlicht brandt bij ingeschakelde ge‐
reedheid in stand 0 of
.
Toets indrukken. Het gele controle‐
lampje brandt.
Inschakelen/uitschakelen
In sommige landen is een dagrijlicht verplicht,
daarom kan dit licht mogelijk niet uitgezet wor‐
den.
1. "Instellingen"
2. "Licht"
3. "Dagrijlicht"
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
Rechts-/linksrijdend verkeer
Algemeen
Bij de grensovergang naar landen waarin niet
aan dezelfde kant van de weg wordt gereden
als in het land van toelating, dienen de vol‐
gende maatregelen te worden genomen om
verblinding door de koplampen te voorkomen.
LED-koplamp
De lichtverdeling van de koplampen vermijdt
automatisch de verblindende werking van het
dimlicht, wanneer in een land aan de andere
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
85
Bediening
Licht
kant van de weg gereden wordt in vergelijking
met het land van toelating.
Weer inschakelen: toets indrukken.
Leeslampjes
Instrumentenverlichting
Toets indrukken.
Leeslampjes bevinden zich vooraan naast de
interieurverlichting.
Instellen
Voor de regeling van de verlich‐
tingssterkte moet het stads- of
dimlicht ingeschakeld zijn.
De verlichtingssterkte kan met
de gekartelde knop worden in‐
gesteld.
Interieurverlichting
Bij blijvend uitgeschakelde interieurverlichting
kunnen de leeslampjes niet worden ingescha‐
keld.
Sfeerverlichting
Afhankelijk van de uitrusting kan de verlichting
in het interieur voor enkele lampen worden in‐
gesteld.
Kleurschema selecteren
Algemeen
1. "Instellingen"
Interieurverlichting, beenruimteverlichting, in‐
stapverlichting en bodemverlichting worden
automatisch gestuurd.
2. "Licht"
De helderheid van enkele uitrustingen wordt
door de gekartelde knop voor de instrumen‐
tenverlichting beïnvloed.
3. "Ambiance:"
4. Gewenste instelling selecteren.
Als het kleurschema van de lijn geselecteerd
en het begroetingslicht geactiveerd is, dan is
het begroetingslicht bij het ontgrendelen in de
kleur van de lijn ingeschakeld.
Helderheid instellen
De helderheid van de sfeerverlichting kan via
de gekartelde knop voor de instrumentenver‐
lichting worden ingesteld maar ook onafhanke‐
lijk daarvan.
1. "Instellingen"
1
Interieurverlichting
2. "Licht"
2
Leeslampje
3. "Helderheid:"
4. Helderheid instellen.
Interieurverlichting handmatig in- en
uitschakelen
Toets indrukken.
Duurzaam uitschakelen: toets gedurende ca.
3 seconden indrukken.
86
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Veiligheid
Bediening
Veiligheid
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Airbags
1
Voor-airbag, bestuurder
3
Hoofdairbag
2
Voor-airbag, passagier
4
Zij-airbag
Voor-airbags
Hoofdairbags
De voor-airbags beschermen de bestuurder en
de passagier bij een frontale aanrijding, waarbij
de beschermende werking van de veiligheids‐
gordels alleen niet meer voldoende is.
Bij een aanrijding van opzij ondersteunt de
hoofdairbag het hoofd.
Zij-airbags
Bij een zijdelingse botsing steunt de zij-airbag
het lichaam in de zijdelingse borst- en bekken‐
zone.
Beschermende werking
De airbags worden niet bij elke botsing inge‐
schakeld, bv. niet bij minder ernstige aanrijdin‐
gen of aanrijdingen van achteren.
Aanwijzingen voor een optimale be‐
schermende werking van de airbags
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
87
Bediening
Veiligheid
▷ Afstand tot de airbags houden.
▷ Stuurwiel steeds aan de stuurwielrand aan‐
vatten, handen in de 3-uur- en 9-uurstand, om het risico van verwonding van
handen of armen bij het activeren van de
airbag zo klein mogelijk te houden.
▷ Tussen airbags en personen mogen zich
geen andere personen, dieren of voorwer‐
pen bevinden.
▷ Afdekking van de voorste airbag op de
passagierszijde niet als opbergvak gebrui‐
ken.
▷ Dashboard en ruit aan passagierszijde vrij‐
houden, d.w.z. niet met folie of bekledin‐
gen afdekken en geen houders voor bv.
navigatiesysteem of mobiele telefoon aan‐
brengen.
dakstijlen alsmede voor de zijkanten van de
hemelbekleding.◀
Ook als alle aanwijzingen in acht worden geno‐
men, kunnen naargelang de omstandigheden
letsels ten gevolge van een contact met de air‐
bag niet volledig worden uitgesloten.
Ontstekings- en opblaasgeluiden kunnen bij
gevoelige inzittenden voor korte duur belem‐
meringen van het gehoor veroorzaken, die in
het algemeen van voorbijgaande aard zijn.
Bij storing, buiten bedrijf stellen en na in
werking treden van de airbag
Direct na het in werking treden van het sys‐
teem de afzonderlijke onderdelen niet aanra‐
ken, want dan bestaat er gevaar voor brand‐
wonden.
▷ Zorg ervoor dat de voorpassagier correct
zit, dus voeten of benen in de beenruimte
laat en niet op het dashboard steunt, an‐
ders kunnen bij het activeren van de voorairbag de benen letsel oplopen.
De controle, reparatie of demontage en het
vernietigen van de airbaggeneratoren uitslui‐
tend toevertrouwen aan de servicedienst of
een werkplaats die over de vereiste vergunnin‐
gen op het gebied van explosieve stoffen be‐
schikt.
▷ Geen hoezen, kussens of andere voorwer‐
pen op de voorstoelen aanbrengen die niet
speciaal voor stoelen met geïntegreerde
zij-airbags zijn vrijgegeven.
Anders kunnen ondeskundig uitgevoerde
werkzaamheden storingen in het systeem of
het ongewenst in werking treden van het sys‐
teem tot gevolg hebben en tot letsel leiden.◀
▷ Geen kledingstukken, zoals vesten, over de
rugleuningen hangen.
▷ Zorg ervoor, dat inzittenden het hoofd
weghouden van de zij-airbag en niet tegen
de hoofdairbag leunen, anders kan bij het
activeren van de airbags letsel ontstaan.
▷ Het airbagveiligheidssysteem niet demon‐
teren.
▷ Het stuurwiel niet demonteren.
▷ De afdekkingen van de airbags niet beplak‐
ken, bekleden of op een andere manier wij‐
zigen.
▷ Aan de afzonderlijke componenten en de
bedrading geen enkele wijziging uitvoeren.
Dit geldt ook voor afdekkingen van het
stuurwiel, het dashboard, de stoelen en de
88
Bedrijfsklare toestand van het
airbagsysteem
Bij het inschakelen van de gereedheid
gaat het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel kort branden; op
die wijze wordt weergegeven dat het volledige
airbagsysteem en de gordelspanners bedrijfs‐
klaar zijn.
Airbagsysteem verstoord
▷ Waarschuwingslampje gaat niet branden
bij het inschakelen van de gereedheid.
▷ Waarschuwingslampje brandt permanent.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Veiligheid
Airbagsysteem bij storing zo snel moge‐
lijk laten controleren
Het airbagsysteem bij een storing zo snel mo‐
gelijk laten controleren, anders bestaat het ge‐
vaar dat het systeem bij een ongeval niet naar
behoren funktioneert ondanks de ernst van het
ongeval.◀
Sleutelschakelaar voor
passagiersairbag
Bediening
De toestand van de airbags wordt weergege‐
ven via de controlelamp aan de dakhemel, zie
pagina 89.
Passagiersairbags activeren
Sleutel insteken en indien nodig
nadrukken.
Gedrukt houden en tot de aan‐
slag in de stand ON draaien. Aan
de aanslag verwijderen.
De passagiersairbags zijn weer geactiveerd en
treden in werking indien de situatie dit vereist.
Algemeen
Sleutelschakelaar in de eindstand
Let erop dat de sleutelschakelaar in de
betreffende eindstand staat, anders zijn de air‐
bags niet gedeactiveerd/geactiveerd.◀
Controlelampje passagiersairbags
Voor- en zij-airbag voor de passagier kunnen
met de geïntegreerde sleutel uit de afstands‐
bediening worden gedeactiveerd en opnieuw
geactiveerd.
Passagiersairbags deactiveren
Sleutel insteken en indien nodig
nadrukken.
Gedrukt houden en tot de aan‐
slag in de stand OFF draaien.
Aan de aanslag verwijderen.
De passagiersairbags zijn uitgeschakeld.
De bestuurdersairbags blijven actief.
Sleutelschakelaar in de eindstand
Let erop dat de sleutelschakelaar in de
betreffende eindstand staat, anders zijn de air‐
bags niet gedeactiveerd/geactiveerd.◀
Het controlelampje van de passagierairbag
geeft de status van de passagiersairbags aan.
Na het inschakelen van de gereedheid gaat de
lamp kort branden, daarna geeft ze aan of de
airbags geactiveerd of gedeactiveerd zijn.
▷ Bij gedeactiveerde airbags
brandt het controlelampje
voortdurend.
▷ Bij geactiveerde airbags
brandt het controlelampje
niet.
Als op de passagiersstoel geen kinderzitje
meer is gemonteerd, dan de passagiersairbags
opnieuw activeren zodat deze bij een ongeval
zoals voorgeschreven in werking treden.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
89
Bediening
Veiligheid
Bandenspanningscontrole
RDC
De status wordt weergegeven.
Principe
Op het Control Display wordt de toestand van
de banden en het systeem weergegeven door
de kleur van de wielen en een tekst.
Het systeem controleert de bandenspanning in
de vier gemonteerde banden. Het systeem
waarschuwt wanneer in een of meerdere ban‐
den de bandenspanning duidelijk lager is ge‐
worden. Daarvoor meten sensoren in de ven‐
tielen van de banden de spanning en
temperatuur van die banden.
Opmerkingen
Beschadiging van de banden door uit‐
werkingen van buitenaf
Plotselinge beschadiging van een band door
uitwerkingen van buitenaf kan niet worden
aangekondigd.◀
Voor de bediening van het systeem ook de
verdere gegevens en aanwijzingen onder Ban‐
denspanning, zie pagina 166, in acht nemen.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Voor het systeem moet bij juiste bandenspan‐
ning een reset uitgevoerd worden, anders is
een betrouwbare melding van een verlies van
bandenspanning niet gewaarborgd.
Na elke correctie van de bandenspanning en
na elke vervanging van een band of wiel op‐
nieuw het systeem resetten.
Altijd wielen met RDC-elektronica gebruiken,
zodat een storingsvrije werking van het sys‐
teem is gewaarborgd.
De actuele status van de RDC bandenspan‐
ningscontrole kan op het Control Display weer‐
gegeven worden, bijv. of de RDC actief is.
1. "Auto-info"
Systeem is actief en meldt de laatste banden‐
spanning die is opgeslagen bij de reset.
Een wiel geel
Een lekke band of een aanzienlijk spannings‐
verlies in de aangegeven band.
Alle wielen geel
Meerdere lekke banden of banden met een
aanzienlijk spanningsverlies.
Wielen grijs
Het systeem herkent geen bandenpech. Rede‐
nen daarvoor zijn:
▷ Reset van het systeem werd uitgevoerd.
▷ Storing
Extra informatie
In de toestandweergave worden bovendien de
actuele bandenspanningen weergegeven. De
getoonde waarden zijn momentane meetwaar‐
den en kunnen veranderen door het rijden of
weersomstandigheden. Wanneer de banden‐
spanningen ondanks actief systeem niet weer‐
gegeven worden, dan is mogelijk een ver‐
keerde bandensensor gemonteerd.
Na elke correctie van de bandenspanning en
na elke vervanging van een band of wiel het
systeem resetten.
1. "Auto-info"
2. "Autostatus"
2. "Autostatus"
"Bandenspanningsc. (RDC)"
90
Alle wielen groen
Reset uitvoeren
Statusweergave
3.
Toestandsweergave
3.
"Reset uitvoeren"
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Veiligheid
4. Rijden-stand-by inschakelen - niet wegrij‐
den.
5. Met "Reset uitvoeren" de reset uitvoeren.
6. Wegrijden.
De wielen worden in het grijs weergegeven en
de status wordt getoond.
Na een korte rijtijd boven 30 km/h worden de
ingestelde bandenspanningen overgenomen
als voorgeschreven waarden. De reset wordt
tijdens het rijden automatisch afgesloten.
De voortgang van de reset wordt getoond.
Na een succesvol afgesloten reset worden de
wielen op het Control Display groen weerge‐
geven en "Bandenspanningscontrole (RDC)
geactiveerd." wordt getoond.
De rit kan op ieder gewenst moment worden
onderbroken. Het resetten wordt voortgezet
als u verder rijdt.
Melding bij lage bandenspanning
Geel waarschuwingslampje brandt. Er
wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
▷ U hebt een lekke band of een band met
een aanzienlijk spanningsverlies.
▷ Voor het systeem werd geen reset uitge‐
voerd. Het systeem meldt zo de banden‐
spanningen van de laatste reset.
1. Snelheid verminderen en voorzichtig stop‐
pen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.
2. Beschadigd wiel identificeren. Controleer
daardoor de bandenspanning met behulp
van het Mobility System. Bandenspanning
corrigeren, zie pagina 171
3. Bandenpech met het Mobility System, zie
pagina 169, verhelpen, of het beschadigde
wiel vervangen.
Indien geen Mobility System beschikbaar is,
contact opnemen met de servicedienst.
Bediening
Bij melding van een lage bandenspanning
wordt evt. de dynamische stabiliteitscontrole
DSC ingeschakeld.
Melding wanneer controle van de
bandenspanning vereist is
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Bandenspanning controleren en een reset van
het systeem uitvoeren.
Mogelijk werd een wiel vervangen zonder een
reset uit te voeren.
Grenzen van het systeem
Het systeem werkt niet correct wanneer geen
reset uitgevoerd werd, bijv. wordt er banden‐
pech gemeld ondanks een juiste bandenspan‐
ning.
De bandenspanning hangt af van de tempera‐
tuur van de band. Door een verhoging van de
bandentemperatuur, bijv. tijdens het rijden of
door zonnestraling, neemt ook de banden‐
spanning toe. De bandenspanning verlaagt
wanneer de bandentemperatuur daalt. Door dit
gedrag kan bij sterk dalende temperaturen een
waarschuwing uitgegeven worden op basis
van de waarschuwingsgrenzen.
Storing
Geel waarschuwingslampje knippert en
brandt vervolgens continu. Er wordt
een Check-Control-melding weerge‐
geven. Er kan geen bandenpech of verlies van
bandenspanning herkend worden.
Weergave in de volgende situaties:
▷ Er is een wiel zonder RDC-elektronica ge‐
monteerd: evt. door de servicedienst laten
controleren.
▷ Storing: systeem door de Service laten
controleren.
▷ RDC kon de reset niet afsluiten. Reset van
het systeem opnieuw uitvoeren.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
91
Bediening
Veiligheid
▷ Storing door installaties of apparaten met
dezelfde zendfrequentie: na verlaten van
het stoorveld wordt het systeem automa‐
tisch weer actief.
wordt de initialisatie door bevestiging van de
bandenspanningen.
Bij het rijden met sneeuwkettingen het sys‐
teem niet initialiseren.
1. "Auto-info"
Bandenpechwaarschuwing
RPA
2. "Autostatus"
3.
"Reset uitvoeren"
Principe
4. Rijden-stand-by inschakelen - niet wegrij‐
den.
Het systeem herkent spanningsverlies aan de
hand van een toerentalvergelijking tussen de
afzonderlijke wielen tijdens het rijden.
5. Met "Reset uitvoeren" het initialiseren
starten.
Bij spanningsverlies verandert de diameter en
daardoor de draaisnelheid van het betreffende
wiel. Deze verandering wordt herkend en als
bandenpech gemeld.
Het afsluiten van de initialisatie gebeurt tijdens
het rijden, de rit kan te allen tijde worden on‐
derbroken.
Het systeem meet niet de daadwerkelijke ban‐
denspanning in de banden.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Het systeem moet bij een correcte banden‐
spanning zijn geïnitialiseerd, anders is een be‐
trouwbare melding van een bandenpech niet
gewaarborgd. Na elke correctie van de ban‐
denspanning en elke keer na het verwisselen
van een band of wiel moet het systeem op‐
nieuw worden geïnitialiseerd.
Statusweergave
Op het Control Display kan de momentele sta‐
tus van de bandenpechwaarschuwing worden
weergegeven, bv. of de RPA actief is.
1. "Auto-info"
2. "Autostatus"
3.
"Indicatie lekke band (RPA)"
De status wordt weergegeven.
Initialisatie
Met de initialisatie worden de ingestelde ban‐
denspanningen als referentie voor de herken‐
ning van een lekke band overgenomen. Gestart
92
6. Wegrijden.
Tijdens een volgende rit wordt de initialisatie
automatisch voortgezet.
Melding van bandenpech
Geel waarschuwingslampje brandt. Er
wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
U hebt een lekke band of een band met een
aanzienlijk spanningsverlies.
1. Snelheid verminderen en voorzichtig stop‐
pen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.
2. Beschadigd wiel identificeren. Controleer
daardoor de bandenspanning met behulp
van het Mobility System. Is de banden‐
spanning in alle banden in orde, dan is de
bandenpechwaarschuwing waarschijnlijk
niet geïnitialiseerd. Systeem dan initialise‐
ren.
3. Bandenpech met het Mobility System, zie
pagina 169, verhelpen, of het beschadigde
wiel vervangen.
Indien geen Mobility System beschikbaar is,
contact opnemen met de servicedienst.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Veiligheid
Bij melding van bandenpech wordt evt. de dy‐
namische stabiliteitscontrole DSC ingescha‐
keld.
Bediening
Overzicht
Toets in de auto
Grenzen van het systeem
Plotse beschadiging van de banden
Ernstige, plotselinge beschadiging van
een band door uitwerkingen van buitenaf kun‐
nen niet worden aangekondigd.◀
Een natuurlijk, gelijkmatig spanningsverlies in
alle vier de banden wordt niet herkend.
Daarom de bandenspanning regelmatig con‐
troleren.
In de volgende situaties kan het systeem ver‐
traagd of onjuist werken:
▷ Systeem is niet geïnitialiseerd.
▷ Rijden op besneeuwde of gladde wegen.
▷ Sportieve rijstijl: slip op de aangedreven
wielen, hoge dwarsversnelling.
▷ Rijden met sneeuwkettingen.
Intelligent Safety
Principe
De Intelligent Safety-systemen kunnen helpen
om een dreigende botsing te vermijden.
▷ Botsingswaarschuwing met City-remfunc‐
tie, zie pagina 94.
▷ Personenwaarschuwing met City-remfunc‐
tie, zie pagina 96.
Intelligent Safety-toets
In-/uitschakelen
Sommige Intelligent Safety-systemen zijn na
het inschakelen van het rijden-stand-by via de
start-/stopknop automatisch actief.
Toets indrukken:
Er wordt een beeldvenster weergege‐
ven op het Control Display. Er kunnen instellin‐
gen uitgevoerd worden. De individuele instel‐
lingen worden voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
Toets kort indrukken:
▷ Intelligent Safety-systemen wor‐
den naargelang de individuele in‐
stelling afzonderlijk uitgeschakeld.
▷ LED brandt oranje of gaat uit, naargelang
de individuele instelling.
Toets opnieuw indrukken:
Opmerking
Persoonlijke verantwoordelijkheid
Het systeem vervangt niet de persoon‐
lijke inschatting van de verkeerssituatie.
Verkeerssituatie en omgeving van de auto op‐
lettend in de gaten houden, anders zou er on‐
danks waarschuwingen een ongeval kunnen
ontstaan.◀
▷ Alle Intelligent Safety-systemen worden
ingeschakeld.
▷ De LED brandt groen.
Toets lang indrukken:
▷ Alle Intelligent Safety-systemen
worden uitgeschakeld.
▷ De LED dooft.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
93
Bediening
Veiligheid
Botsingswaarschuwing met
City-remfunctie
Overzicht
Toets in de auto
Principe
Het systeem kan helpen om ongevallen te
voorkomen. Indien een ongeval niet vermeden
kan worden, helpt het systeem om de bot‐
singssnelheid te beperken.
Het systeem waarschuwt voor mogelijk bot‐
singsgevaar en remt zo nodig zelfstandig.
De automatische remingreep vindt plaats met
beperkte kracht en duur.
Het systeem wordt via een camera in de spie‐
gelvoet gestuurd.
De botsingswaarschuwing is ook bij gedeacti‐
veerde snelheidsregeling beschikbaar.
Intelligent Safety-toets
Camera
Bij het bewust naderen van een voertuig wordt
de botsingswaarschuwing later weergegeven,
om onjuiste waarschuwingen te voorkomen.
Algemeen
Het systeem waarschuwt vanaf ca. 5 km/h in
twee fasen voor eventueel botsingsgevaar met
voertuigen. Het tijdstip van deze waarschuwin‐
gen kan afhankelijk van de actuele rijsituatie
variëren.
Tot ca. 60 km/h vindt evt. een remingreep
plaats.
Detectiebereik
De camera bevindt zich in het bereik van de
spiegelvoet.
Voorruit in het bereik voor de binnenspiegel
schoon en vrij houden.
In-/uitschakelen
Sommige Intelligent Safety-systemen zijn na
het inschakelen van het rijden-stand-by via de
start-/stopknop automatisch actief.
Toets indrukken:
Er wordt rekening gehouden met voertuigen in
dezelfde bewegingsrichting, als die zich in het
detectiebereik van het systeem bevinden.
94
Er wordt een beeldvenster weergege‐
ven op het Control Display. Er kunnen instellin‐
gen uitgevoerd worden. De individuele instel‐
lingen worden voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
Toets kort indrukken:
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Veiligheid
▷ Intelligent Safety-systemen worden naar‐
gelang de individuele instelling afzonderlijk
uitgeschakeld.
▷ LED brandt oranje of gaat uit, naargelang
de individuele instelling.
Bediening
Symbool Maatregel
Auto brandt rood: vooralarm
Remmen en afstand verhogen.
Toets opnieuw indrukken:
Voertuig knippert rood en er klinkt
een signaal: acute waarschuwing.
▷ Alle Intelligent Safety-systemen worden
ingeschakeld.
Oproep om in te grijpen door rem‐
men en evt. uitwijken.
▷ De LED brandt groen.
Toets lang indrukken:
▷ Alle Intelligent Safety-systemen
worden uitgeschakeld.
▷ De LED dooft.
Waarschuwingstijdstip instellen
Het waarschuwingstijdstip kan via iDrive inge‐
steld worden.
1. "Instellingen"
2. "Botswaarschuwing"
3. Gewenst waarschuwingstijdstip op het
Control Display instellen.
Het geselecteerde waarschuwingstijdstip
wordt voor de momenteel gebruikte afstands‐
bediening opgeslagen.
Waarschuwing met remfunctie
Snelheid en rijstijl aanpassen
U moet ondanks de waarschuwing uw rij‐
snelheid en rijstijl aanpassen aan de verkeers‐
situatie.◀
Weergave
Als er een botsing met een herkend voertuig
dreigt, wordt in het instrumentenpaneel en in
het Head-Up-display een waarschuwingssym‐
bool weergegeven.
Remingreep
De waarschuwing geeft dringend aan dat er
zelf moet worden ingegrepen. Tijdens een
waarschuwing wordt de maximale remkracht
gebruikt, ook bij het lichtjes intrappen van het
rempedaal. Daarnaast kan het systeem bij bot‐
singsgevaar ondersteuning bieden door een
beperkte remingreep. Het voertuig kan bij lage
snelheid afgeremd worden tot stilstand.
De remingreep vindt enkel plaats wanneer de
dynamische stabiliteitscontrole DSC ingescha‐
keld en de dynamische tractiecontrole DTC
niet geactiveerd is.
De remingreep kan door het intrappen van het
rijpedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
Grenzen van het systeem
Persoonlijke waakzaamheid
Op grond van systeembeperkingen kan
het gebeuren dat waarschuwingen niet, te laat
of onterecht worden gegeven. Daarom waak‐
zaam zijn om steeds actief te kunnen ingrijpen,
anders bestaat gevaar voor ongevallen.◀
Detectiebereik
Het detectievermogen van het systeem is be‐
perkt.
Daarom kan het gebeuren dat er niet of te laat
wordt gewaarschuwd.
Bijvoorbeeld wordt eventueel het volgende
niet herkend:
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
95
Bediening
Veiligheid
▷ Langzaam voertuig bij het oprijden met
hoge snelheid.
▷ Plots invoegende of sterk vertragende
voertuigen.
▷ Auto's met ongewoon achteraanzicht.
▷ Vooroprijdende tweewielers.
▷ Voetgangers.
voor eventueel botsingsgevaar met voetgan‐
gers en ondersteunt door remingreep kort voor
een botsing.
Daarbij wordt rekening gehouden met perso‐
nen wanneer die zich in het detectiebereik van
het systeem bevinden.
Detectiebereik
Functiebeperking
De functie kan bijv. in de volgende situaties be‐
perkt zijn:
▷ Bij dichte nevel en hevige regen, regen‐
schuim of sneeuwval.
▷ In scherpe bochten.
▷ Bij beperking of deactivering van de koers‐
stabiliteitsregelsystemen, bijv. DSC OFF.
▷ Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na voertuiglevering.
Het waarschuwingsbereik voor de auto bestaat
uit twee delen:
▷ Bij aanhoudende verblinding door tegen‐
licht, bijv. laaghangende zon.
▷ Uitgebreid gebied, pijl 2, rechts en links.
Gevoeligheid van het vooralarm
Afhankelijk van de instelling van het tijdstip van
het vooralarm, kan er vaker loos alarm optre‐
den.
Personenwaarschuwing met
City-remfunctie
▷ Centraal gebied, pijl 1, direct vóór de auto.
Een botsing dreigt wanneer personen zich in
het centrale gebied bevinden. Voor personen
die zich in het uitgebreide gebied bevinden
wordt enkel gewaarschuwd wanneer die in de
richting van het centrale gebied bewegen.
Overzicht
Toets in de auto
Principe
Het systeem kan helpen om ongevallen met
voetgangers te voorkomen.
Het systeem waarschuwt in het bereik van ste‐
delijke snelheid voor mogelijk botsingsgevaar
met voetgangers en bevat een remfunctie.
Het systeem wordt gestuurd via de camera in
de voet van de binnenspiegel.
Intelligent Safety-toets
Algemeen
Het systeem waarschuwt in heldere omstan‐
digheden vanaf ca. 10 km/h tot ca. 60 km/h
96
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Veiligheid
Camera
Bediening
▷ De LED dooft.
Waarschuwing met remfunctie
Snelheid en rijstijl aanpassen
U moet ondanks de waarschuwing uw rij‐
snelheid en rijstijl aanpassen aan de verkeers‐
situatie.◀
Weergave
De camera bevindt zich in het bereik van de
spiegelvoet.
Voorruit in het bereik voor de binnenspiegel
schoon en vrij houden.
Als er een botsing met een herkende persoon
dreigt, wordt in het instrumentenpaneel een
waarschuwingssymbool weergegeven.
Rode symbool wordt weergegeven en
er klinkt een signaal.
Direct zelf ingrijpen, door remmen of
uitwijken.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
Het systeem is na het inschakelen van het rij‐
den-stand-by automatisch actief via de start/
stop-knop.
Uitschakelen
Telkens op de toets gedrukt wordt,
wordt op het Control Display een
beeldvenster weergegeven. Er kunnen instel‐
lingen uitgevoerd worden. De individuele in‐
stellingen worden voor de momenteel ge‐
bruikte afstandsbediening opgeslagen.
Remingreep
De waarschuwing geeft dringend aan dat er
zelf moet worden ingegrepen. Tijdens een
waarschuwing wordt de maximale remkracht
gebruikt, ook bij het lichtjes intrappen van het
rempedaal. Daarnaast kan het systeem bij bot‐
singsgevaar ondersteuning bieden door een
beperkte remingreep. Het voertuig kan bij lage
snelheid afgeremd worden tot stilstand.
Toets kort indrukken:
De remingreep wordt alleen uitgevoerd als de
dynamische tractiecontrole DTC niet geacti‐
veerd is.
▷ Intelligent Safety-systemen worden naar‐
gelang de individuele instelling afzonderlijk
uitgeschakeld.
De remingreep kan door het intrappen van het
rijpedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
▷ De LED brandt oranje.
Toets opnieuw indrukken:
▷ Alle Intelligent Safety-systemen worden
ingeschakeld.
▷ De LED brandt groen.
Toets lang indrukken:
▷ Alle Intelligent Safety-systemen worden
uitgeschakeld.
Grenzen van het systeem
Persoonlijke waakzaamheid
Op grond van systeembeperkingen kan
het gebeuren dat waarschuwingen niet, te laat
of onterecht worden gegeven. Daarom waak‐
zaam zijn om steeds actief te kunnen ingrijpen,
anders bestaat gevaar voor ongevallen.◀
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
97
Bediening
Veiligheid
Detectiebereik
Het detectievermogen van de camera is be‐
perkt.
Daarom kan het gebeuren dat er niet of te laat
wordt gewaarschuwd.
Bijvoorbeeld wordt eventueel het volgende
niet herkend:
▷ Gedeeltelijk afgedekte voetgangers.
▷ Voetgangers die wegens de gezichtshoek
of contour niet als zodanig herkend wor‐
den.
▷ Voetgangers buiten het detectiebereik.
▷ Voetgangers kleiner dan ca. 80 cm.
Functiebeperking
De functie kan bijv. in de volgende situaties be‐
perkt of niet beschikbaar zijn:
▷ Bij dichte nevel en hevige regen, regen‐
schuim of sneeuwval.
▷ In scherpe bochten.
▷ Wanneer het camerazichtveld resp. de
voorruit vervuild of bedekt is.
▷ Bij sterk tegenlicht.
▷ Tot 10 seconden na het tot stand brengen
van het rijden-stand-by.
▷ Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na voertuiglevering.
98
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Koersstabiliteitsregelsystemen
Bediening
Koersstabiliteitsregelsystemen
Uitrusting van de auto
Energieterugwinning
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Bij gevaar, bijv. blokkerende wielen, wordt de
energieterugwinning verminderd om instabiele
rijtoestanden te voorkomen.
Antiblokkeersysteem ABS
ABS voorkomt het blokkeren van de wielen tij‐
dens het remmen.
Steeds gereed zijn om te remmen
Steeds gereed zijn om te remmen, aan‐
gezien zonder energieterugwinning ook geen
remwerking van de elektrische aandrijving
voorhanden is.
De auto zou verder kunnen rollen op normale
manier. Daardoor kan gevaar ontstaan voor an‐
dere verkeersdeelnemers.◀
De bestuurbaarheid blijft ook bij noodstops be‐
houden, daardoor wordt de actieve veiligheid
verhoogd.
Dynamische
stabiliteitscontrole DSC
Na het inschakelen van het rijden-stand-by is
het ABS bedrijfsklaar.
Principe
Remassistent
DSC herkent bovendien instabiele rijtoestan‐
den, zoals een uitbreken van de achterkant van
de auto of het schuiven via de voorwielen. DSC
helpt erbij de auto door reduceren van het mo‐
torvermogen en door remingrepen aan afzon‐
derlijke wielen binnen de natuurkundige gren‐
zen op een veilige koers te houden.
Door snel indrukken van de rem veroorzaakt dit
systeem automatisch een maximale verhoging
van de remdruk. De remweg wordt bij nood‐
stops derhalve zo kort mogelijk gehouden.
Hierbij wordt eveneens gebruik gemaakt van
de voordelen van het ABS.
Het rempedaal zo lang ingedrukt houden als
moet worden geremd.
Bij uitrusting met Driving Assistant Plus of met
op camera gebaseerde snelheidsregeling met
Stop & Go-functie, ACC wordt de remingreep
ondersteund bij mogelijk botsingsgevaar.
Daarvoor wordt de remkracht automatisch ver‐
hoogd wanneer de remdruk bij het intrappen
van het rempedaal te klein is.
DSC voorkomt het doordraaien van de aange‐
dreven wielen bij het wegrijden en accelereren.
Rijstijl aan situatie aanpassen
De bestuurder blijft altijd verantwoorde‐
lijk voor een aangepaste, veilige rijstijl.
Ook met DSC is het niet mogelijk natuurkun‐
dige wetten uit te schakelen.
Beperk de bijkomende veiligheidsfactor niet
door gewaagd rijden.◀
Controle- en waarschuwingslampjes
Controlelampje knippert: DSC regelt de
aandrijf- en remkrachten.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
99
Bediening
Koersstabiliteitsregelsystemen
Controlelampje brandt: DSC is uitgevallen.
Bij het opnieuw inschakelen van het rijdenstand-by wordt DTC automatisch gedeacti‐
veerd.
Dynamische tractiecontrole
DTC
Rijervaring-schakelaar
Principe
Principe
Het DTC-systeem is een op tractie geoptimali‐
seerde variant van DSC.
Het systeem waarborgt bij bijzondere toestan‐
den van de weg, bijv. niet van sneeuw ge‐
ruimde wegen, een maximale tractie bij be‐
perkte koersstabiliteit.
Daarom zeer behoedzaam rijden.
In de volgende uitzonderlijke gevallen verdient
het aanbeveling de DTC tijdelijk in te schake‐
len:
Met de rijervaring-schakelaar kunnen be‐
paalde-eigenschappen van de auto worden
aangepast. Daarvoor staan verschillende rij‐
modi ter beschikking.
Bediening van de rijmodi
Rijervaring-schakelaar
COMFORT
ECO PRO
▷ Rijden in vuile, natte sneeuw of op een niet
geruimd, met sneeuw bedekt wegdek.
▷ Auto vrij rijden of wegrijden uit diepe
sneeuw of op losse ondergrond.
▷ Rijden met sneeuwkettingen.
Dynamic Traction Control DTC
activeren/deactiveren
Bij geactiveerde dynamische tractiecontrole
DTC bestaat maximale tractie op losse onder‐
grond. De koersstabiliteit is bij het versnellen
en bij het rijden in bochten beperkt.
Rijmodus
ECO PRO+
Automatisch wisselen van programma
In de volgende situaties wordt automatisch
naar COMFORT gewisseld:
▷ Bij uitvallen van de dynamische stabiliteits
control DSC.
▷ Bij bandenpech.
COMFORT
Voor een evenwichtige aanpassing bij maxi‐
male koersstabiliteit.
DTC activeren
1. "Instellingen"
2. "Stabiliteitscontrole"
COMFORT activeren
3. "TRACTION"
Toets zo vaak indrukken tot in het in‐
strumentenpaneel COMFORT wordt
weergegeven.
Het controlelampje voor DSC OFF brandt.
DTC deactiveren
In bepaalde situaties wordt automatisch naar
het programma COMFORT gewisseld, Auto‐
matisch wisselen van programma, zie pa‐
gina 100.
1. "Instellingen"
2. "Tractiecontrole"
3. "NORMAL"
Het controlelampje voor DSC OFF dooft.
100
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Koersstabiliteitsregelsystemen
Bediening
ECO PRO
Geselecteerde rijmodus
ECO PRO, zie pagina 147, biedt een conse‐
quent verbruiksverminderende afstemming
voor maximale actieradius bij maximale koers‐
stabilisering.
De rijmodi ECO PRO en ECO PRO+ worden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Daarnaast brandt ook de weergave op de air‐
conditioning.
Comfortfuncties en de motorregeling worden
aangepast.
Weergave op het Control Display
De rijmodus kan individueel worden geconfi‐
gureerd.
Het wisselen van de rijmodi kan op het Control
Display worden weergegeven.
ECO PRO activeren
Toets zo vaak indrukken tot in het in‐
strumentenpaneel ECO PRO wordt
weergegeven.
ECO PRO configureren
1. "Instellingen"
2. "Rijmodus"
3. "Info rijmodus tonen"
Wegrijassistent
2. "ECO PRO configureren"
Het systeem ondersteunt bij het wegrijden op
stijgingen. De parkeerrem is hiervoor niet ver‐
eist.
Gewenste instellingen uitvoeren.
1. Auto met rempedaal houden.
ECO PRO+
2. Rempedaal loslaten en vlot wegrijden.
1. ECO PRO activeren
ECO PRO+ beperkt daarnaast ook de maxi‐
mumsnelheid en reduceert de airco- en licht‐
functies.
Comfortfuncties en de motorregeling worden
aangepast.
ECO PRO+ activeren
Toets zo vaak indrukken tot in het in‐
strumentenpaneel ECO PRO+ wordt
weergegeven.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de
auto gedurende ca. 2 seconden gehouden.
Naargelang de belading kan de auto ook een
beetje achteruitrollen.
Vlot wegrijden
Na het loslaten van het rempedaal vlot
wegrijden, anders houdt de wegrijassistent de
auto na ca. 2 seconden niet meer en begint hij
achteruit te rollen.◀
Weergaven
Rijmodusselectie
Bij het drukken van de toets
wordt een lijst met de te selec‐
teren rijmodi weergegeven.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
101
Bediening
Rijcomfort
Rijcomfort
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Op camera gebaseerde
snelheidsregeling met stop &
go, ACC
Principe
Met dit systeem kan een gewenste rijsnelheid
worden gekozen die bij vrije vaart door de auto
automatisch wordt gehouden.
In het kader van de gegeven mogelijkheden
past het systeem de snelheid automatisch aan
een langzamer vooroprijdend voertuig aan.
Om vooroprijdende voertuigen te herkennen is
aan de binnenspiegel een camera aange‐
bracht.
De afstand die het systeem tot het vooroprij‐
dende voertuig houdt, kan worden gevarieerd.
Deze is om veiligheidsredenen snelheidsaf‐
hankelijk.
Om op afstand te blijven reduceert het sys‐
teem automatisch de snelheid, remt het even‐
tueel licht en versnelt het opnieuw als het
vooroprijdende voertuig sneller beweegt.
Als het vooroprijdende voertuig tot stilstand af‐
remt, kan het systeem dit in het gegeven kader
registreren. Als het vooroprijdend voertuig uit
de stilstand opnieuw vertrekt, gaat na een pas‐
sende bediening ook uw auto weer versnellen.
Zelfs als het iets langer duurt voordat het voor‐
oprijdende voertuig wegrijdt, kan de eigen auto
102
op eenvoudige wijze automatisch worden ver‐
sneld.
Zodra de rijbaan vrij is, wordt op de gewenste
rijsnelheid versneld.
Deze wordt ook op hellende routes gehouden,
kan echter op hellingen worden onderschre‐
den als het motorvermogen niet volstaat.
Algemeen
Bij geactiveerde ECO PRO of ECO PRO+
wordt ook de snelheidsregeling op een ver‐
bruiksverbeterende rijstijl ingesteld.
Opmerkingen
Persoonlijke verantwoordelijkheid
Het systeem ontlast u niet van de verant‐
woordelijkheid, rijsnelheid, afstand en rijstijl
aan te passen aan de verkeerssituatie. Oplet‐
tend rijden en reageren op de heersende ver‐
keerssituatie. Evt. actief ingrijpen, bijv. door
remmen, sturen of uitwijken, anders bestaat er
gevaar voor ongevallen.◀
Overzicht
Toetsen op stuurwiel
Toets
Functie
Snelheidsregeling aan/uit, onderbre‐
ken, zie pagina 103.
Snelheid oproepen, zie pagina 105.
Afstand verkleinen, zie pagina 104.
Afstand vergroten, zie pagina 105.
Met file-assistent: afstand instellen,
zie pagina 104.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijcomfort
Toets
Bediening
Uitschakelen
Functie
Tuimelschakelaar:
Snelheid wijzigen/houden, zie pa‐
gina 104.
Met file-assistent: file-assistent aan/
uit, onderbreken, zie pagina 108.
De volgorde van de toetsen varieert naarge‐
lang de uitrusting of exportvariant.
Gedeactiveerd of onderbroken systeem
Bij uitgeschakeld of onderbroken sys‐
teem actief ingrijpen door afremmen, sturen en
zo nodig uitwijken, anders bestaat er gevaar
voor ongevallen.◀
Bij uitschakelen in stilstand tegelijkertijd de
rem indrukken.
Toets op het stuurwiel indrukken.
▷ In geactiveerde toestand: tweemaal in‐
drukken.
Camera
▷ In ononderbroken toestand: eenmaal in‐
drukken.
De weergaven doven. Opgeslagen gewenste
rijsnelheid en afstand worden gewist.
Onderbreken
Toets op het stuurwiel indrukken.
De camera bevindt zich in het bereik van de
spiegelvoet.
Bij onderbreken in stilstand tegelijkertijd de
rem indrukken.
Voorruit in het bereik voor de binnenspiegel
schoon en vrij houden.
Het systeem wordt in de volgende situaties au‐
tomatisch onderbroken:
Snelheidsregeling in-/uitschakelen en
onderbreken
Inschakelen
Toets op het stuurwiel indrukken.
Het controlelampje op het instrumen‐
tenpaneel gaat branden.
De huidige snelheid wordt overgeno‐
men als gewenste snelheid en naast
het symbool op het Info Display weer‐
gegeven.
▷ Als er geremd wordt.
▷ Als de keuzestand D wordt uitgeschakeld.
▷ Als de dynamische tractiecontrole DTC
wordt geactiveerd.
▷ Als DSC regelt.
▷ Als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel
en het bestuurdersportier worden ge‐
opend.
▷ Wanneer het detectiebereik van de camera
verstoord is, bijv. door hevige neerslag of
verblinding door de zon.
Snelheidsregeling kan worden gebruikt.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
103
Bediening
Rijcomfort
Snelheid houden, opslaan
▷ Bij plotseling uitwijken van een vooroprij‐
dend voertuig op de eigen rijstrook.
▷ Bij snel naar stilstaande voertuigen toe rij‐
den.◀
Tuimelschakelaar in ononderbroken toestand
eenmaal indrukken.
Bij ingeschakeld systeem wordt de gereden
snelheid gehouden en als gewenste rijsnelheid
opgeslagen.
Die wordt weergegeven in de snelheidsmeter
en permanent op het instrumentenpaneel.
Weergaven op het instrumentenpaneel, zie pa‐
gina 106.
Bij houden of opslaan van de snelheidsregeling
wordt evt. de dynamische stabiliteitsontrole in‐
geschakeld.
Snelheid wijzigen, behouden, opslaan
Door drukken van de tuimelschakelaar in on‐
derbroken toestand kan ook de momenteel ge‐
reden snelheid worden gehouden en opgesla‐
gen. Daarbij wordt in voorkomende gevallen de
dynamische stabiliteitscontrole DSC ingescha‐
keld.
Gewenste rijsnelheid aanpassen
De voorkeurssnelheid aan de verkeerssi‐
tuatie aanpassen en voortdurend alert zijn om
te remmen, anders bestaat gevaar voor onge‐
vallen.◀
Snelheidsverschillen
Hoge snelheidsverschillen tot andere
voertuigen kunnen door het systeem bijv. in de
volgende situaties niet gecompenseerd wor‐
den:
▷ Bij snel naderen van langzaam rijdende
voertuigen.
104
Zo vaak op de tuimelschakelaar boven of onder
drukken, tot de gewenste rijsnelheid is inge‐
steld.
In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de
verkeerssituatie dit toelaat.
▷ Elk aantippen van de tuimelschakelaar tot
het drukpunt verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid met ca. 1 km/h.
▷ Elk drukken van de tuimelschakelaar over
het drukpunt heen verhoogt of verlaagt de
gewenste rijsnelheid op het volgende tien‐
tal van de km/h-snelheidsmeteraanduiding.
Tuimelschakelaar in een stand houden, om de
betreffende actie te herhalen.
Afstand
Keuze van de afstand
De afstand aanpassen aan de verkeersen weersomstandigheden, anders bestaat ge‐
vaar voor ongevallen. Neem hierbij de voorge‐
schreven veiligheidsafstand in acht.◀
Afstand verkleinen
Zo vaak toets indrukken tot de gewen‐
ste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 106, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijcomfort
Afstand vergroten
Het eigen voertuig versnelt automatisch
zodra het voertuig in het bereik van de ca‐
mera wegrijdt.
Zo vaak toets indrukken tot de gewen‐
ste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 106, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
▷
Met file-assistent: afstand instellen
Gewenste snelheid en afstand
oproepen
Met ingeschakeld systeem de toets
indrukken.
In de volgende gevallen wordt de opgeslagen
snelheidswaarde gewist en kan deze niet meer
worden opgeroepen:
▷ Bij het uitschakelen van het systeem.
▷ Bij het uitschakelen van het rijden-standby.
Bij stilstand
Voor het verlaten van de auto, deze te‐
gen wegrollen beveiligen
Voor het verlaten van de auto de parkeerrem
vastzetten en het rijden-stand-by uitschakelen.
Anders kan de auto zich in beweging zetten.◀
De auto wordt door het systeem tot stilstand
afgeremd:
Groene weergave op het Info Dis‐
▷
play:
Knipperende balk in de afstandsindicatie geeft
aan dat het voertuig in het detectiebereik van
de camera weggereden is.
De eigen auto werd actief door indrukken van
de rem tot stilstand afgeremd en staat achter
een ander voertuig:
1.
Tijdens het rijden
Weergave op het Info Display ver‐
andert naar oranje: geen automatisch weg‐
rijden.
Om automatisch te accelereren tot de ge‐
wenste snelheid, kort het rijpedaal bedie‐
nen of de RES-toets indrukken.
Zo vaak toets indrukken tot de gewen‐
ste afstand is ingesteld.
Het ingestelde afstandsniveau wordt
kort weergegeven in het linkerdeel van
het instrumentenpaneel.
Bediening
Toets indrukken, om een opgesla‐
gen gewenste rijsnelheid op te roepen.
2. Rem loslaten.
3. Kort het rijpedaal bedienen, RES-toets of
tuimelschakelaar indrukken, als de auto
voor u wegrijdt.
Wisselen tussen snelheidsregeling
met/zonder afstandsregeling
Vooroprijdend verkeer
De snelheidsregeling reageert niet op
vooroprijdend verkeer, maar houdt de opgesla‐
gen snelheid aan. Met dit feit rekening houden
en zo nodig zelf reageren; anders bestaat er
gevaar voor ongevallen.◀
Op snelheidsregeling schakelen:
Toets indrukken en houden of
Toets indrukken en houden.
Voor het terugschakelen op actieve snelheids‐
regeling een van de beide toetsen kort indruk‐
ken.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
105
Bediening
Rijcomfort
Met file-assistent: toets ingedrukt
houden.
Om terug te schakelen naar actieve snelheids‐
regeling, toets kort indrukken.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Afstandsindicatie
Afstand 3
Is na aanzetten van het systeem in‐
gesteld. Komt overeen met ca. de
helft van de waarde van de km/hweergave in meter.
Afstand 4
Gewenste snelheid
De gewenste snelheid wordt naast het
symbool op het Info Display weergege‐
ven.
▷ Weergave brandt groen: systeem is actief.
▷ Weergave brandt oranje: systeem is onder‐
broken.
▷ Geen weergave: systeem is uitgeschakeld.
Controle- en waarschuwingslampjes
Persoonlijke verantwoordelijkheid
Controle- en waarschuwingslichten ont‐
lasten u niet van de verantwoordelijkheid, ge‐
wenste rijsnelheid en rijstijl aan te passen aan
de verkeerssituatie.◀
Autosymbool brandt oranje:
Statusweergave
Gekozen voorkeurssnelheid.
Vooroprijdend voertuig gedetecteerd.
Autosymbool knippert oranje:
Als in de weergave voor Check-Control-mel‐
dingen kort de melding --- wordt weergege‐
ven, is aan eventueel voor de werking vereiste
voorwaarden niet voldaan.
Voertuigafstand
De gekozen afstand tot het vooroprijdende
voertuig wordt kort weergegeven in het linker‐
deel van het instrumentenpaneel.
Afstandsindicatie
Afstand 1
Afstand 2
Voorwaarden voor het gebruik van het
systeem zijn niet meer vervuld.
Het systeem wordt gedeactiveerd, remt maar
slechts tot uw actieve overname door intrap‐
pen van de rem of het rijpedaal.
Autosymbool knippert rood en er klinkt
een signaal:
Oproep om in te grijpen door remmen
en evt. uitwijken.
Systeem onderbroken of afstandsrege‐
ling gedeactiveerd omdat het rijpedaal
wordt ingedrukt, terwijl geen voertuig
werd herkend.
Afstandsregeling gedeactiveerd, omdat
het rijpedaal wordt ingedrukt, terwijl
een voertuig werd herkend.
Knipperende balken: het herkende
voertuig is vertrokken.
106
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijcomfort
Wisselen tussen snelheidsregeling
met/zonder afstandsregeling
Weergave op het instrumentenpaneel:
Snelheidsregeling zonder afstandsre‐
geling.
Actieve snelheidsregeling met af‐
standsregeling.
Grenzen van het systeem
Bediening
Beperkt detectievermogen
Op grond van het beperkte detectiever‐
mogen van de camera waakzaam zijn om
steeds actief te kunnen ingrijpen, anders be‐
staat gevaar voor ongevallen.◀
Vertraging
Het systeem vertraagt niet bij:
▷ Voetgangers, fietsers of dergelijke lang‐
zame verkeersdeelnemers.
▷ Rode stoplichten.
Snelheidsbereik
▷ Kruisend verkeer.
Het optimale toepassingsgebied zijn goed uit‐
gebouwde straten. De gewenste rijsnelheid
kan tussen 30 km/h tot 130 km/h worden ge‐
kozen.
▷ Tegemoetkomend verkeer.
Bij geactiveerde ECO PRO+ kan de gewenste
rijsnelheid tussen 30 km/h tot 90 km/h worden
gekozen.
Invoegende voertuigen
▷ Voertuigen zonder lichten of met defecte
verlichting 's nachts.
Het systeem kan ook in stilstand worden geac‐
tiveerd.
Bij gebruik steeds de wettelijk voorgeschreven
maximale snelheid in acht nemen.
Na het overschakelen op snelheidsregeling
zonder afstandsregeling kunnen ook hogere
gewenste rijsnelheden worden gekozen.
Een voorliggende auto wordt pas herkend, als
deze zich volledig op de eigen strook bevindt.
Detectiebereik
Invoegende voertuigen
Het detectievermogen van het systeem en het
automatische remvermogen zijn beperkt.
Bijvoorbeeld kunnen tweewielers eventueel
niet worden herkend
Bij het plotseling uitwijken van een voor‐
oprijdend voertuig op uw rijstrook kan het sys‐
teem de ingestelde afstand soms niet meer
zelfstandig herstellen. Dit geldt ook voor grote
snelheidsverschillen ten opzichte van voor u
rijdende voertuigen, bijvoorbeeld bij het snel
naderen van een vrachtauto. Het systeem ver‐
zoekt u om bij een met zekerheid gedetecteerd
vooroprijdend voertuig in te grijpen door af te
remmen en eventueel uit te wijken. U moet zelf
reageren, anders bestaat gevaar voor ongeval‐
len.◀
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
107
Bediening
Rijcomfort
Storing
Rijden in bochten
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven als het systeem is uitgevallen.
De functie kan bijv. in de volgende situaties be‐
perkt zijn:
▷ Wanneer een voorwerp niet juist herkend
werd.
▷ Bij dichte nevel en hevige regen, regen‐
schuim of sneeuwval.
Als de ingestelde snelheid te hoog is voor een
bocht, wordt de snelheid in de bocht iets ver‐
minderd, maar bochten worden niet van te vo‐
ren herkend. Daarom met aangepaste snelheid
een bocht inrijden.
In scherpe bochten kunnen in verband met het
beperkte detectiebereik van het systeem situ‐
aties optreden waarbij een vooroprijdend voer‐
tuig niet of te laat wordt herkend.
▷ In scherpe bochten.
▷ Wanneer het camerazichtveld resp. de
voorruit vervuild of bedekt is.
▷ Bij sterk tegenlicht.
▷ Tot 10 seconden na het inschakelen van
het rijden-stand-by via de start-/stopknop.
▷ Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na voertuiglevering.
File-assistent
Principe
In filesituaties regelt het systeem de snelheid,
het stuurt zo nodig zelfstandig en houdt de
auto binnen de rijbaan.
Bij het naderen van een bocht kan het systeem
in verband met de kromming van de bocht
kortstondig reageren op voertuigen die zich op
de andere rijstrook bevinden. Een eventuele
vertraging van de auto door het systeem kan
worden verholpen door kort te accelereren. Na
het loslaten van het rijpedaal is het systeem
weer actief en wordt de snelheid weer automa‐
tisch geregeld.
Wegrijden
In enkele situaties kan de auto niet automa‐
tisch wegrijden, bv. op steile hellingen of voor
verhogingen in het wegdek.
108
In het kader van de gegeven mogelijkheden
past het systeem de snelheid automatisch aan
een vooroprijdend voertuig aan. De afstand die
het systeem tot het vooroprijdende voertuig
houdt, kan worden gevarieerd. Deze is om vei‐
ligheidsredenen snelheidsafhankelijk. Om op
afstand te blijven reduceert het systeem auto‐
matisch de snelheid, remt het eventueel licht
en versnelt het opnieuw als het vooroprijdende
voertuig sneller beweegt.
Wanneer rijbaanbegrenzingen herkend wor‐
den, houdt het systeem de auto binnen de rij‐
baan. Daarvoor stuurt het systeem zo nodig
zelfstandig, bijv. bij het rijden in bochten.
Algemeen
De file-assistent bepaalt de snelheid en af‐
stand tot het vooroprijdende voertuig, alsook
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijcomfort
de rijbaanbegrenzing met behulp van een ca‐
mera.
Overzicht
Sensoren aan het stuurwiel herkennen of het
aangeraakt wordt.
Toetsen op stuurwiel
Het systeem wordt gedeactiveerd zodra het
stuurwiel niet langer aangeraakt wordt.
Toets
Bediening
Functie
File-assistent aan/uit, onderbreken,
zie pagina 109.
Om de file-assistent te gebruiken, het stuur‐
wiel vastnemen.
Tuimelschakelaar:
Bij het rijden met handschoenen of aange‐
brachte hoezen kan het contact met het stuur‐
wiel mogelijk niet herkend worden door de
sensoren. Het systeem kan dan niet gebruikt
worden.
Snelheid opslaan, wijzigen/houden,
zie pagina 104.
Snelheid oproepen, zie pagina 105.
Afstand instellen, zie pagina 104.
Opmerkingen
Persoonlijke verantwoordelijkheid
Het systeem ontlast u niet van de verant‐
woordelijkheid, rijsnelheid, afstand en rijstijl
aan te passen aan de verkeerssituatie. Oplet‐
tend rijden en reageren op de heersende ver‐
keerssituatie. Evt. actief ingrijpen, bijv. door
remmen, sturen of uitwijken, anders bestaat er
gevaar voor ongevallen.◀
Camera
Voorwaarden voor een correcte
werking
▷ Rijden op vrijgegeven straattype. De gege‐
vens hiervoor bevinden zich in het naviga‐
tiesysteem.
▷ Rijden op de snelweg of gescheiden se‐
cundaire weg.
▷ Voldoende breedte van de rijstrook.
▷ Rijbaanbegrenzing wordt herkend.
▷ Vooroprijdend voertuig wordt herkend.
▷ Snelheid onder 40 km/h.
▷ Beide handen op de stuurwielrand.
De camera bevindt zich in het bereik van de
spiegelvoet.
Voorruit in het bereik voor de binnenspiegel
schoon en vrij houden.
In-/uitschakelen en onderbreken
Inschakelen
Toets indrukken.
▷ Systeem voorbereiden: eenmaal indruk‐
ken.
▷ Systeem activeren:
Het systeem wordt automatisch geacti‐
veerd onder 40 km/h.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
109
Bediening
Rijcomfort
Bij niet geactiveerde ACC: tuimelschake‐
laar indrukken.
▷ Bij vasthouden van het stuur of als er zelf
gestuurd wordt.
Bij geactiveerde ACC: systeem is ge‐
bruiksklaar.
▷ Bij het verlaten van de eigen rijstrook.
Bij niet geactiveerde ACC: controle‐
lampje in het instrumentenpaneel
brandt.
Bij geactiveerde ACC: controlelampje
in het instrumentenpaneel brandt.
File-assistent kan worden gebruikt.
Bij ingeschakelde file-assistent is de perso‐
nenwaarschuwing actief.
Uitschakelen
Gedeactiveerd of onderbroken systeem
Bij uitgeschakeld of onderbroken sys‐
teem actief ingrijpen door afremmen, sturen en
zo nodig uitwijken, anders bestaat er gevaar
voor ongevallen.◀
Toets indrukken.
▷ Bij het ontbreken van een vooroprijdend
voertuig.
▷ Bij ingeschakelde richtingaanwijzer.
Roulerende balken:
File-assistent versnelt niet verder. Om
verder te versnellen ACC activeren
door kort gas te geven, RES-toets of tuimel‐
schakelaar.
Rood knipperend en geluidssignaal:
File-assistent is onderbroken. Het sys‐
teem stuurt evt. niet langer zelfstandig.
ACC regelt.
Indien voldaan is aan de systeemvereisten,
wordt het systeem automatisch opnieuw geac‐
tiveerd.
Afstand
Keuze van de afstand
De weergave gaat uit. Opgeslagen gewenste
snelheid en afstand worden behouden door
ACC.
Het systeem stuurt evt. niet langer zelfstandig.
De afstand aanpassen aan de verkeersen weersomstandigheden, anders bestaat ge‐
vaar voor ongevallen. Neem hierbij de voorge‐
schreven veiligheidsafstand in acht.◀
Afstand instellen
Onderbreken
In geactiveerde toestand toets indruk‐
ken.
Het systeem wordt in de volgende situaties au‐
tomatisch onderbroken:
▷ Bij een snelheid boven 40 km/h.
▷ Bij het herkennen van slechts één rijbaan‐
begrenzing.
Zo vaak toets indrukken tot de gewen‐
ste afstand is ingesteld.
Voertuigafstand
De gekozen afstand tot het vooroprijdende
voertuig wordt kort weergegeven in het linker‐
deel van het instrumentenpaneel.
▷ Bij het verlaten van de snelweg.
▷ Bij het verlaten van de gescheiden secun‐
daire weg.
▷ Bij het loslaten van het stuurwiel.
110
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijcomfort
Afstandsindicatie
Bediening
Symbool Beschrijving
Afstand 1
Knipperende balken: snelheid
wordt bij 40 km/h niet meer ver‐
hoogd door de file-assistent. Het
systeem deactiveert eventueel het
zelfstandig sturen.
Afstand 2
Rood knipperend en geluidssig‐
naal: file-assistent is onderbroken.
Het systeem stuurt evt. niet zelf‐
standig. ACC regelt.
Afstand 3
Is na aanzetten van het systeem in‐
gesteld. Komt overeen met ca. de
helft van de waarde van de km/hweergave in meter.
Afstand 4
Keuze van de afstand
De afstand aanpassen aan de verkeersen weersomstandigheden, anders bestaat ge‐
vaar voor ongevallen. Neem hierbij de voorge‐
schreven veiligheidsafstand in acht.◀
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Symbool Beschrijving
File-assistent en afstandsregeling
in stand-by.
File-assistent in stand-by. Af‐
standsregeling regelt in ingestelde
afstand.
File-assistent geactiveerd. Het
systeem regelt de snelheid en on‐
dersteunt het binnen de rijstrook
blijven.
Grenzen van het systeem
Bij het rijden over smalle rijstroken, bijv. bij
werkzaamheden of bij omleidingen over
vluchtstroken, kan het systeem niet geacti‐
veerd of correct gebruikt worden.
Beperkt detectievermogen
Op grond van het beperkte detectiever‐
mogen van de camera waakzaam zijn om
steeds actief te kunnen ingrijpen, anders be‐
staat gevaar voor ongevallen.◀
Voor het land specifieke wetten in acht
nemen
Neem de voor het land specifieke wetten in
acht bij gebruik van de file-assistent.◀
Snelheidsregeling
Principe
Het systeem functioneert vanaf ca. 30 km/h.
De snelheid die met de bedieningselementen
op het stuurwiel is ingesteld wordt aangehou‐
den.
Bovendien remt het systeem als op een hel‐
lende route de remwerking van de motor niet
volstaat.
Ongunstige voorwaarden
Het systeem niet gebruiken als ongun‐
stige omstandigheden een rijden met con‐
stante snelheid niet toelaten, bv.:
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
111
Bediening
Rijcomfort
▷ Bij bochtig wegverloop.
▷ Bij druk verkeer.
Gedeactiveerd of onderbroken systeem
▷ Bij gladheid op de weg, nevel, sneeuw, re‐
gen of losse ondergrond.
U kunt de controle over de auto verliezen en
daardoor een ongeval veroorzaken.◀
Bij uitgeschakeld of onderbroken sys‐
teem actief ingrijpen door afremmen en zo no‐
dig uitwijken, anders bestaat er gevaar voor
ongevallen.◀
Toets indrukken.
Algemeen
Bij geactiveerde ECO PRO of ECO PRO+
wordt ook de snelheidsregeling op een ver‐
bruiksverbeterende rijstijl ingesteld.
Overzicht
Toetsen op stuurwiel
Toets
Uitschakelen
▷ In geactiveerde toestand: tweemaal in‐
drukken.
▷ In ononderbroken toestand: eenmaal in‐
drukken.
De weergaven doven. Opgeslagen gewenste
rijsnelheid wordt gewist.
Onderbreken
Functie
Systeem aan/uit, onderbreken
Snelheid opslaan
In geactiveerde toestand toets indruk‐
ken.
Het systeem onderbreekt automatisch als:
▷ Wordt afgeremd.
Snelheid oproepen
▷ De keuzestand D wordt uitgeschakeld.
Tuimelschakelaar: snelheid wijzigen
▷ Dynamische tractiecontrole wordt geacti‐
veerd.
▷ DSC regelt.
Bediening
Actuele snelheid houden, opslaan
Inschakelen
Toets op het stuurwiel indrukken.
Het controlelampje op het instrumen‐
tenpaneel gaat branden.
De huidige snelheid wordt overgeno‐
men als gewenste snelheid en naast
het symbool op het Info Display weer‐
gegeven.
Snelheidsregeling kan worden gebruikt.
112
Tuimelschakelaar in ononderbroken toestand
eenmaal indrukken.
Bij ingeschakeld systeem wordt de gereden
snelheid gehouden en als gewenste rijsnelheid
opgeslagen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijcomfort
Dit wordt op het instrumentenpaneel weerge‐
geven.
Bij houden of opslaan van de snelheidsregeling
wordt evt. de dynamische stabiliteitsontrole in‐
geschakeld.
laar wordt de bereikte snelheid behouden.
Verder drukken dan het drukpunt verhoogt
de snelheid nog meer.
Gewenste rijsnelheid oproepen
Toets indrukken.
Snelheid wijzigen/houden
Door drukken van de tuimelschakelaar in on‐
derbroken toestand kan ook de momenteel ge‐
reden snelheid worden gehouden en opgesla‐
gen.
Gewenste rijsnelheid aanpassen
De voorkeurssnelheid aan de verkeerssi‐
tuatie aanpassen en voortdurend alert zijn om
te remmen, anders bestaat gevaar voor onge‐
vallen.◀
Bediening
Opgeslagen snelheid wordt opnieuw bereikt
en gehouden.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Controlelampje
Afhankelijk van de uitrusting geeft het
controlelampje in het instrumentenpa‐
neel aan, of het systeem is ingescha‐
keld.
Gewenste snelheid
De gewenste snelheid wordt naast het
symbool op het Info Display weergege‐
ven.
▷ Weergave brandt groen: systeem is actief.
Zo vaak op de tuimelschakelaar boven of onder
drukken, tot de gewenste rijsnelheid is inge‐
steld.
In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de
verkeerssituatie dit toelaat.
▷ Elk aantippen van de tuimelschakelaar tot
het drukpunt verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid met ca. 1 km/h.
▷ Elk drukken van de tuimelschakelaar over
het drukpunt heen verhoogt of verlaagt de
gewenste rijsnelheid op het volgende tien‐
tal van de km/h snelheidsmeteraanduiding.
▷ Weergave brandt oranje: systeem is onder‐
broken.
▷ Geen weergave: systeem is uitgeschakeld.
Statusweergave
Gekozen voorkeurssnelheid.
Als in de weergave voor Check-Control-mel‐
dingen kort de melding --- wordt weergege‐
ven, is aan eventueel voor de werking vereiste
voorwaarden niet voldaan.
Max. instelbare snelheid: 150 km/h.
▷ Tuimelschakelaar tot het drukpunt drukken
en ingedrukt houden verhoogt of verlaagt
de snelheid zonder op het rijpedaal te trap‐
pen. Na het loslaten van de tuimelschake‐
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
113
Bediening
Rijcomfort
Park Distance Control PDC
Overzicht
Principe
Toets in de auto
PDC helpt u bij het inparkeren. Langzaam na‐
deren van een object achter of, bij overeen‐
komstige uitrusting, ook voor uw auto wordt
gemeld door:
▷ Geluidssignalen.
▷ Optische aanduiding.
Algemeen
Voor de meting zijn ultrasoon-sensoren in de
bumpers aangebracht.
De reikwijdte bedraagt naargelang de omge‐
ving ca. 2 m.
Akoestische waarschuwing volgt pas:
▷ Bij de middelste sensoren voor en de beide
hoeksensoren bij ca. 60 cm.
▷ Bij de middelste sensoren achteraan bij ca.
1,50 m.
Opmerkingen
Bovendien verkeerssituatie observeren
PDC kan de persoonlijke inschatting van
de verkeerssituatie niet vervangen. De ver‐
keerssituatie rondom de auto controleren door
zelf te kijken. Anders zou er gevaar voor onge‐
vallen kunnen ontstaan, bv. door verkeersdeel‐
nemers of voorwerpen die zich buiten het de‐
tectiebereik van de PDC bevinden.
Luide geluidsbronnen buiten en binnen de
auto kunnen de PDC-signaaltoon overstem‐
men.◀
Snel rijden met PDC vermijden
Snel toerijden op een voorwerp vermij‐
den.
Snel wegrijden vermijden als PDC nog niet ac‐
tief is.
Het systeem kan anders op basis van fysieke
omstandigheden te laat waarschuwen.◀
114
Park Distance Control PDC
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
PDC wordt in de volgende situaties automa‐
tisch ingeschakeld:
▷ Wanneer bij ingeschakeld rijden-stand-by
de keuzestand R ingeschakeld wordt.
▷ Wanneer, bij overeenkomstige uitrusting,
hindernissen achter of voor de auto her‐
kend worden door PDC en de snelheid la‐
ger dan ca. 3 km/h is.
Het automatisch inschakelen bij waargenomen
obstakels kan uitgezet worden:
1. "Instellingen"
2. "Parkeren"
3. Instelling selecteren.
Instelling wordt voor de momenteel ge‐
bruikte afstandsbediening opgeslagen.
Automatisch uitschakelen bij
vooruitrijden
Het systeem schakelt bij overschrijding van
een bepaalde afstand of een bepaalde snelheid
uit.
Indien nodig het systeem weer inschakelen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijcomfort
Handmatig in-/uitschakelen
Toets indrukken.
▷ Aan: LED licht.
Bediening
Volume
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
Optische waarschuwing
▷ Uit: LED dooft.
Afgezien van de Park Distance Control PDC
kan de achteruitrijcamera, zie pagina 116,
worden ingeschakeld.
Achteruitrijcamera via iDrive
inschakelen
Bij geactiveerde PDC:
"Achteruitrijcamera"
Het beeld van de achteruitrijcamera wordt
weergegeven. Instelling wordt voor de mo‐
menteel gebruikte afstandsbediening opgesla‐
gen.
Weergave
De benadering van een object kan op het Con‐
trol Display worden weergegeven. Verder ver‐
wijderde obstakels worden reeds weergege‐
ven, voordat een geluidssignaal klinkt.
Er verschijnt een weergave zodra PDC geacti‐
veerd wordt.
Het detectiebereik van de sensoren wordt in
de kleuren rood, groen en geel weergegeven.
Indien als laatste het beeld van de achteruitrij‐
camera was geselecteerd, wordt dit opnieuw
weergegeven. Voor het overschakelen op
PDC:
1.
"Achteruitrijcamera" Symbool op het
Control Display selecteren.
2. Controller indrukken.
Geluidssignalen
De nadering van een voorwerp wordt door een
onderbroken geluidssignaal uit de richting van
het obstakel weergegeven. Als bijv. links ach‐
ter de auto een obstakel wordt herkend, klinkt
het geluidssignaal uit de luidspreker linksach‐
ter.
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
Grenzen van het systeem
Grenzen van de ultrasoonmeting
Hoe korter de afstand tot een object wordt,
hoe korter de intervallen worden.
Het herkennen van voorwerpen kan worden
beperkt aan de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals:
Als de afstand tot een herkend object kleiner is
dan ca. 25 cm, klinkt er een continu signaal.
▷ Bij aanhangertrekstangen en -koppelingen.
Als zich zowel voor als achter de auto voorwer‐
pen bevinden, klinkt een afwisselend ononder‐
broken geluidssignaal.
Het geluidssignaal wordt uitgeschakeld:
▷ Als de auto meer dan ca. 10 cm van een
voorwerp is verwijderd.
▷ Als de keuzehendelstand P wordt inge‐
schakeld.
▷ Bij dunne of wigvormige onderdelen.
▷ Bij lage voorwerpen.
▷ Bij voorwerpen met hoeken en scherpe
kanten.
▷ Bij sneeuw.
▷ Bij voorwerpen met poreuze oppervlakken.
Reeds weergegeven, lage voorwerpen, bijv.
stoepranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
115
Bediening
Rijcomfort
Hoger liggende, vooruitstekende voorwerpen,
bijv. uitspringende muren, kunnen niet worden
herkend.
Loos alarm
PDC kan onder de volgende voorwaarden een
waarschuwing weergeven, hoewel er zich geen
obstakel in het detectiebereik bevindt:
▷ Bij krachtige regen.
Opmerkingen
Bovendien verkeerssituatie observeren
De verkeerssituatie rondom de auto con‐
troleren door zelf te kijken. Anders zou er ge‐
vaar voor ongevallen kunnen ontstaan, bv. door
verkeersdeelnemers of voorwerpen die zich
buiten het beeldbereik van de achteruitrijca‐
mera bevinden.◀
▷ Bij sterke verontreiniging of ijsvorming van
de sensoren.
Overzicht
▷ Bij met sneeuw bedekte sensoren.
Toets in de auto
▷ Bij ruw wegdek.
▷ Bij oneffen bodems, bijv. verkeersdrem‐
pels.
▷ In grote, rechthoekige gebouwen met
gladde muren, bijv. ondergrondse garages.
▷ Door sterke uitlaatgassen.
▷ Door andere ultrasone bronnen, bijv. veeg‐
machines, stoomstraalreinigers of buislam‐
pen.
Achteruitrijcamera
Storing
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Camera
PDC is uitgevallen. Systeem laten controleren.
Om de correcte werking te waarborgen:
▷ Sensoren schoon en ijsvrij houden.
▷ Met hogedrukreinigers niet langdurig en
met een afstand van minstens 30 cm op de
sensoren spuiten.
Achteruitrijcamera
Principe
De achteruitrijcamera helpt bij het achter‐
waarts inparkeren en rangeren. Hiertoe wordt
het gebied achter uw auto op het Control Dis‐
play weergegeven.
116
Het objectief van de camera zit onder de ach‐
terklep. Door vuil kan de beeldkwaliteit minder
worden.
Objectief schoonmaken, zie pagina 195.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijcomfort
Bediening
In-/uitschakelen
Assistentiefuncties activeren
Automatisch inschakelen
Meerdere assistentiefuncties kunnen tegelij‐
kertijd actief zijn.
Bij ingeschakeld rijden-stand-by keuzestand R
inschakelen.
▷ Parkeerhulplijnen
Het beeld van de achteruitrijcamera wordt
weergegeven, als het systeem via het iDrive
werd ingeschakeld.
Automatisch uitschakelen bij
vooruitrijden
Het systeem schakelt bij overschrijding van
een bepaalde afstand of een bepaalde snelheid
uit.
"Parkeerhulplijnen"
Rijstrook- en draaicirkellijnen worden
weergegeven.
▷ Obstakelmarkering
"Obstakelmarkering"
Ruimtelijk gevormde markeringen worden
weergegeven.
Manoeuvreerlijnen
Indien nodig het systeem weer inschakelen.
Handmatig in-/uitschakelen
Toets indrukken.
▷ Aan: LED licht.
▷ Uit: LED dooft.
Op het Control Display wordt PDC weergege‐
ven.
Achteruitrijcamera via iDrive
inschakelen
Bij geactiveerde PDC:
"Achteruitrijcamera"
Het beeld van de achteruitrijcamera wordt
weergegeven. Instelling wordt voor de mo‐
menteel gebruikte afstandsbediening opgesla‐
gen.
▷ Kunnen bij keuzestand R in het beeld van
de achteruitrijcamera worden weergege‐
ven.
▷ Ze helpen u de benodigde ruimte bij het
parkeren en manoeuvreren op vlak wegdek
in te schatten.
▷ Ze zijn afhankelijk van de actuele stuuruit‐
slag en worden bij stuurwielbeweging con‐
tinu aangepast.
Weergave op het Control Display
Voorwaarden voor een correcte
werking
▷ Achteruitrijcamera is ingeschakeld.
▷ Achterklep is volledig gesloten.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
117
Bediening
Rijcomfort
Inparkeren aan de hand van
manoeuvreer- en bochtlijnen
Bochtlijnen
1. Auto zodanig opstellen, dat de bochtlijnen
binnen de begrenzing van de parkeerplaats
vallen.
▷ Kunnen in het beeld van de achteruitrijca‐
mera worden geprojecteerd.
▷ Geven het verloop van de kleinst mogelijke
draaicirkel op een vlak wegdek aan.
▷ Bij stuurwielinslag wordt alleen een draai‐
cirkellijn weergegeven.
2. Stuurwiel dusdanig draaien dat de rijspoor‐
lijn de betreffende draaicirkellijn overdekt.
Obstakelmarkering
Algemeen
Instellingen van de weergave
Helderheid
▷ In het beeld van de achteruitrijcamera kun‐
nen markeringen voor geregistreerde hin‐
dernissen worden geprojecteerd.
Hun kleurpatroon komt overeen met de marke‐
ringen van de PDC. Dit ondersteunt u bij het
inschatten van de afstand tot het afgebeelde
object.
Bij ingeschakelde achteruitrijcamera:
1.
Symbool selecteren.
2. Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling is bereikt en controller indrukken.
Contrast
Bij ingeschakelde achteruitrijcamera:
1.
Symbool selecteren.
2. Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling is bereikt en controller indrukken.
118
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijcomfort
Bediening
Grenzen van het systeem
en de parkeerassistent en overeenkomstig re‐
ageren.
Herkenning van objecten
Park Distance Control PDC, zie pagina 114,
maakt deel uit van de parkeerassistent.
Hoger liggende, vooruitstekende voorwerpen,
bijv. uitspringende muren, kunnen niet worden
geregistreerd door het systeem.
Assistentiefuncties houden ook rekening met
PDC-gegevens.
Aanwijzingen in het hoofdstuk PDC in acht ne‐
men, zie pagina 114.
De op het Control Display getoonde voorwer‐
pen kunnen in bepaalde omstandigheden
dichter zijn dan ze lijken. De afstand tot de
voorwerpen daarom niet schatten op het dis‐
play.
Parkeerassistent
Opmerkingen
Persoonlijke verantwoordelijkheid
De parkeerassistent ontlast u niet van
persoonlijke verantwoordelijkheid bij het inpar‐
keren.
Parkeerruimten en inparkeerproces zelf bewa‐
ken en eventueel ingrijpen, anders bestaat er
gevaar voor ongevallen.◀
Verandering in de parkeerruimte
Het systeem houdt geen rekening met
veranderingen in een reeds uitgelijnde par‐
keerruimte.
Daarom waakzaam zijn om steeds actief te
kunnen ingrijpen, anders bestaat gevaar voor
ongevallen.◀
Principe
Lading vervoeren
Tijdens het inparkeerproces houdt het
systeem geen rekening met lading die buiten
de auto uitsteekt.
Daarom waakzaam zijn om steeds actief te
kunnen ingrijpen, anders bestaat gevaar voor
ongevallen.◀
Het systeem biedt ondersteuning bij zijdelings
inparkeren parallel aan de weg.
Ultrasone sensoren lijnen de parkeerruimte
aan beide zijden van de auto uit.
De parkeerassistent berekent de optimale in‐
parkeerlijn en neemt de besturing over gedu‐
rende het inparkeren, het accelereren en het
remmen, en wisselt zo nodig van keuzestand
Gedurende het inparkeren de toets van de par‐
keerassistent ingedrukt houden. Na afloop van
het inparkeren wordt naar keuzehendelstand P
geschakeld.
Tijdens het inparkeren ook letten op de opti‐
sche en akoestische aanwijzingen van de PDC
Stoepranden
De Parkassistent stuurt evt. weg van
stoepranden of over deze.
Let daarom goed op, zodat u op ieder moment
kunt ingrijpen, anders kan schade aan de wie‐
len en banden of aan de auto ontstaan.◀
Voorwaarden
Voor het uitlijnen van parkeerruimten
▷ Recht vooruitrijden tot ca. 35 km/h.
▷ Maximale afstand tot de rij met gepar‐
keerde auto's: 1,5 m.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
119
Bediening
Rijcomfort
Geschikte parkeerruimte
▷ Sensoren schoon en ijsvrij houden.
▷ Ruimte tussen twee voorwerpen, die tel‐
kens minstens 1,5 m lang zijn.
▷ Met hogedrukreinigers niet langdurig en
met een afstand van minstens 30 cm op de
sensoren spuiten.
▷ Minimumlengte van de ruimte: eigen voer‐
tuiglengte plus ca. 1,2 m.
▷ Minimumdiepte: ca. 1,5 m.
In-/uitschakelen
Voor het inparkeren
Inschakelen met de toets
▷ Gesloten portieren.
Toets indrukken.
▷ Parkeerrem vrijgezet.
LED licht.
▷ Bij inparkeren in parkeerruimten aan de be‐
stuurderszijde moet de betreffende rich‐
tingaanwijzer worden gebruikt.
De actuele status van het zoeken naar een par‐
keerruimte wordt op het Control Display weer‐
gegeven.
Parkeerassistent wordt automatisch geac‐
tiveerd.
Overzicht
Toets in de auto
Inschakelen met keuzestand R
Keuzestand R inschakelen.
De actuele status van het zoeken naar een par‐
keerruimte wordt op het Control Display weer‐
gegeven.
Activeren:
"Parkeerassistent" symbool se‐
lecteren op het Control Display.
Uitschakelen
Het systeem kan als volgt worden gedeacti‐
veerd:
Parkeerassistent
▷
Ultrasone sensoren
Toets indrukken.
▷ Uitschakelen van het rijden-stand-by.
Weergave op het Control Display
Systeem inschakelen/uitschakelen
Symbool Betekenis
Grijs: systeem niet beschikbaar.
De ultrasone sensoren voor het uitlijnen van
parkeerruimte bevinden zich op de wiellopen.
Om de correcte werking te waarborgen:
120
Wit: systeem beschikbaar, maar
niet geactiveerd.
Systeem geactiveerd.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijcomfort
Status van het systeem
Bediening
De status van zoeken naar parkeerruimte
wordt op het Control Display weergege‐
ven.
2. Aanwijzingen op het Control Display opvol‐
gen.
Om een optimale parkeerstand te berei‐
ken, de automatische besturing na het wis‐
selen van de keuzestand in stilstand af‐
wachten.
▷ Gekleurde symbolen, zie pijlen, aan de zij‐
kant bij de autoweergave. Parkeerassistent
is geactiveerd en Zoeken naar parkeer‐
ruimte actief.
▷ Geschikte parkeerruimten worden op het
Control Display aan de rand van de weg
naast het autosymbool weergegeven. Bij
actieve parkeerassistent worden de ge‐
schikte parkeerruimten gekleurd geaccen‐
tueerd.
▷
Parkeerproces actief. Bestu‐
ring is overgenomen.
Het einde van het parkeerproces wordt op
het Control Display weergegeven.
3. De parkeerstand eventueel zelf aanpassen.
Handmatig afbreken
De parkeerassistent kan op elk gewenst mo‐
ment worden afgebroken:
▷
▷
"Parkeerassistent" Symbool op het
Control Display selecteren.
Toets indrukken.
Automatisch afbreken
Het systeem wordt in de volgende situaties au‐
tomatisch afgebroken:
▷ Zoeken naar parkeerruimten is bij lang‐
zaam recht vooruitrijden altijd actief, ook bij
gedeactiveerd systeem. Bij gedeactiveerd
systeem worden de weergaven op het
Control Display grijs weergegeven.
Inparkeren met de parkeerassistent
Bovendien verkeerssituatie observeren
Luide geluidsbronnen buiten en binnen
de auto kunnen de signaaltonen van de par‐
keerassistent of PDC overstemmen.
De verkeerssituatie rondom de auto bovendien
controleren door zelf te kijken, anders bestaat
er gevaar voor ongevallen.◀
1. Parkeerassistent inschakelen en eventueel
activeren.
▷ Bij het loslaten van de toets.
▷ Bij vasthouden van het stuur of als er zelf
gestuurd wordt.
▷ Bij schakelen naar een versnelling, die niet
met de aanwijzing op het Control Display
overeenkomt.
▷ Bij het accelereren.
▷ Bij het vastzetten van de parkeerrem.
▷ Bij het aanzetten van de richtingaanwijzer
aan de tegenovergestelde zijde van de ge‐
wenste parkeerzijde.
▷ Bij snelheden boven ca. 10 km/h.
▷ Eventueel bij besneeuwde of gladde we‐
gen.
▷ Bij open achterklep.
▷ Zo nodig bij moeilijk te overkomen obsta‐
kels, bijv. stoepranden.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
121
Bediening
Rijcomfort
▷ Bij plotseling verschijnende obstakels.
▷ Bij overschrijden van een maximaal aantal
inparkeerpogingen of de inparkeerduur.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Voortzetten
Een afgebroken inparkeerproces kan mogelijk
worden voortgezet.
▷ Bij voorwerpen met hoeken en scherpe
kanten.
▷ Bij voorwerpen met fijne afwerking of
structuren, bijv. hekken.
Reeds weergegeven, lage voorwerpen, bv.
stoepranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Daarvoor de aanwijzingen op het Control Dis‐
play aanhouden.
Hoger liggende, vooruitstekende voorwerpen,
bv. uitspringende muren, kunnen niet worden
herkend.
Grenzen van het systeem
Parkeerplaatsen worden eventueel herkend,
die niet geschikt zijn als zodanig.
Geen inparkeerondersteuning
Storing
De parkeerassistent biedt in de volgende situ‐
aties geen ondersteuning:
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
▷ In scherpe bochten.
De parkeerassistent is uitgevallen. Systeem la‐
ten controleren.
Functiebeperking
De functie kan bijv. in de volgende situaties be‐
perkt zijn:
▷ Bij vuile of bevroren sensoren.
▷ Bij dichte nevel en hevige regen of snee‐
uwval.
▷ Op een oneffen ondergrond, bijvoorbeeld
bij steenslagwegen.
▷ Op een gladde ondergrond.
▷ Op steile hellingen of afdalingen.
▷ Als zich bladeren of sneeuw heeft opge‐
hoopt op de parkeerplaats.
Grenzen van de ultrasoonmeting
Het herkennen van voorwerpen kan worden
beperkt aan de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals bij de volgende om‐
standigheden:
▷ Bij aanhangertrekstangen en -koppelingen.
▷ Bij dunne of wigvormige onderdelen.
▷ Bij hoger gelegen en uitstekende voorwer‐
pen, bijv. muuruitsparingen of ladingen.
122
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Klimaatregeling
Bediening
Klimaatregeling
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Aircosysteem
1
Stoelverwarming, links 50
6
Luchtverdeling, beenruimte
2
Koelfunctie
7
IJs en wasem verwijderen
3
Temperatuur
8
Achterruitverwarming
4
Luchtverdeling, ruiten
9
Luchtrecirculatie
5
Luchtverdeling, ter hoogte van het bovenli‐
chaam
10 Stoelverwarming, rechts 50
Aircofuncties in detail
Koelfunctie
De koeling van het interieur via de A/C-toets is
enkel mogelijk bij ingeschakeld rijden-standby.
11 Luchthoeveelheid
Toets indrukken.
De lucht wordt gekoeld, gedroogd en
afhankelijk van de temperatuurinstelling weer
verwarmd.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
123
Bediening
Klimaatregeling
In het aircosysteem ontstaat condenswater, zie
pagina 143, dat onder de auto wegloopt.
Temperatuur
Aan het wiel draaien om de ge‐
wenste temperatuur in te stel‐
len.
Het aircosysteem regelt deze
temperatuur zo snel mogelijk en
houdt deze dan constant.
Om het energieverbruik te verminderen, wordt
naargelang de ECO-PRO-modus, zie pa‐
gina 147, het koel- of verwarmingsvermogen
gereduceerd of gedeactiveerd.
Luchtrecirculatie
Bij sterk verontreinigde buitenlucht kunt u de
toevoer van buitenlucht tijdelijk afsluiten. De
lucht in het interieur wordt dan gerecirculeerd.
Toets herhaald indrukken, om een
werkingswijze op te roepen:
▷ LED uit: buitenlucht stroomt continu naar
binnen.
▷ LED aan, luchtrecirculatiewerking: de toe‐
voer van buitenlucht is permanent afgeslo‐
ten.
Schakel bij beslagen ruiten de recirculatielucht
uit en verhoog evt. de luchttoevoer.
Permanente luchtrecirculatie
Luchtverdeling handmatig
Druk op de toets om een programma te kiezen:
▷
Ruiten.
▷
Ter hoogte van het bovenlichaam.
▷
Beenruimte.
De luchtrecirculatiewerking mag niet
continu gedurende een langere periode wor‐
den gebruikt, anders wordt de luchtkwaliteit in
het interieur steeds slechter.◀
Luchthoeveelheid handmatig
Toets links of rechts indrukken: lucht‐
hoeveelheid verlagen of verhogen.
Programma's kunnen naar wens worden ge‐
combineerd.
De intensiteit wordt weergegeven door de
LED's. Hoogste stand bij vijf brandende LED's.
Ruiten ontdooien en ontwasemen
De luchthoeveelheid van het aircosysteem
wordt evt. tot aan het uitschakelen geredu‐
ceerd om de accu te ontzien.
Toets indrukken.
IJs en wasem verdwijnen snel van
voorruit en voorste zijruiten.
Luchthoeveelheid kan bij een actief pro‐
gramma worden aangepast.
Schakel bij beslagen ruiten ook de koelfunctie
in.
Achterruitverwarming
Toets indrukken.
Achterruitverwarming wordt na enige
tijd automatisch uitgeschakeld.
Systeem in-/uitschakelen
Uitschakelen
Toets links ingedrukt houden, tot het
bedieningsonderdeel uitschakelt.
Inschakelen
Willekeurige toets indrukken, met uitzondering
van
▷ Achterruitverwarming.
▷ Stoelverwarming.
124
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Klimaatregeling
Microfilter
Het microfilter filtert bij buiten- en recirculatie‐
lucht het stof en pollen in de lucht.
Bediening
Dit filter moet bij het onderhoud, zie pa‐
gina 179, van uw auto worden vervangen.
Airconditioning
1
Stoelverwarming, links 50
8
IJs en wasem verwijderen
2
Koelfunctie
9
Achterruitverwarming
3
Display
10 AUC/luchtrecirculatie
4
Temperatuur
11 Stoelverwarming, rechts 50
5
Luchtverdeling
12 ECO PRO/ECO PRO+ 147
6
AUTO-programma
13 Luchthoeveelheid, AUTO-intensiteit
7
Maximaal koelen
Aircofuncties in detail
Koelfunctie
De koeling van het interieur via de A/C-toets is
enkel mogelijk bij ingeschakeld rijden-standby.
Toets indrukken.
De lucht wordt gekoeld, gedroogd en afhanke‐
lijk van de temperatuurinstelling weer ver‐
warmd.
In het AUTO-programma wordt automatisch
de koelfunctie ingeschakeld.
In de airconditioning ontstaat condenswater,
zie pagina 143, dat onder de auto wegloopt.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
125
Bediening
Klimaatregeling
Temperatuur
AUTO-programma
Aan het wiel draaien om de ge‐
wenste temperatuur in te stel‐
len.
De geselecteerde temperatuur wordt op het
display van de airconditioning weergegeven.
De automatische airconditioning regelt deze
temperatuur zo snel mogelijk, indien nodig met
hoog koel- of verwarmingsvermogen, en houdt
deze dan constant.
Wisselingen tussen verschillende tempera‐
tuurinstellingen kort achter elkaar voorkomen.
De airconditioning met elektronische tempera‐
tuurregeling heeft anders niet voldoende tijd
om de ingestelde temperatuur te regelen.
Om het energieverbruik te verminderen, wordt
naargelang de ECO-PRO-modus, zie pa‐
gina 147, het koel- of verwarmingsvermogen
gereduceerd of gedeactiveerd.
Luchtverdeling handmatig
Toets herhaald indrukken om een pro‐
gramma te selecteren:
▷ Ruiten.
▷ Ter hoogte van het bovenlichaam.
▷ Beenruimte.
▷ Ruiten en ter hoogte van het bovenli‐
chaam.
▷ Ruiten en beenruimte.
▷ Ter hoogte van het bovenlichaam en de
beenruimte.
▷ Ruiten, ter hoogte van het bovenlichaam
en beenruimte.
De geselecteerde luchtverdeling wordt op het
display van de airconditioning weergegeven.
Bij het beslaan van de ruiten de AUTO-toets
indrukken, om gebruik te kunnen maken van
de voordelen van de condenssensor.
126
Toets indrukken.
Luchthoeveelheid, luchtverdeling en
temperatuur worden automatisch geregeld.
Afhankelijk van de gekozen temperatuur, de in‐
tensiteit van het AUTO-programma en van ex‐
terne invloeden wordt de lucht naar de voor‐
ruit, de zijruiten, in de richting van het
bovenlichaam en in de beenruimte geleid.
In het AUTO-programma wordt eveneens au‐
tomatisch de koelfunctie, zie pagina 125, inge‐
schakeld.
Een condenssensor regelt tegelijkertijd het
programma zodanig, dat het beslaan van de
ruiten zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Programma uitschakelen: toets opnieuw in‐
drukken of luchtverdeling handmatig instellen.
Intensiteit AUTO-programma
Met ingeschakeld AUTO-programma kan de
automatische regeling van luchthoeveelheid
en luchtverdeling worden gewijzigd.
Toets links of rechts indrukken: inten‐
siteit verlagen of verhogen.
Het intensiteitsniveau wordt weergegeven
door de LED's.
Maximaal koelen
Toets indrukken.
Het systeem staat op de laagste tem‐
peratuur, de maximale luchthoeveelheid en in
de luchtrecirculatiestand.
De lucht stroomt uit de uitstroomopeningen
ter hoogte van het bovenlichaam. De uit‐
stroomopeningen daarom openen.
Lucht wordt zo snel mogelijk gekoeld:
▷ Via een buitentemperatuur van ca. 0 ℃.
▷ Vanaf rijden-stand-by.
Luchthoeveelheid kan bij een actief pro‐
gramma worden aangepast.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Klimaatregeling
Ruiten ontdooien en ontwasemen
Toets indrukken.
IJs en wasem verdwijnen snel van
voorruit en voorste zijruiten.
Luchthoeveelheid kan bij een actief pro‐
gramma worden aangepast.
Bij het beslaan van de ruiten ook de koelfunc‐
tie inschakelen en de AUTO-toets indrukken,
om gebruik te kunnen maken van de voordelen
van de condenssensor.
Achterruitverwarming
Toets indrukken.
Achterruitverwarming wordt na enige
tijd automatisch uitgeschakeld.
Automatische
luchtrecirculatieregeling AUC/
luchtrecirculatiefunctie
Bij sterk verontreinigde buitenlucht kunt u de
toevoer van buitenlucht tijdelijk afsluiten. De
lucht in het interieur wordt dan gerecirculeerd.
Toets herhaald indrukken, om een
werkingswijze op te roepen:
Bediening
Permanente luchtrecirculatie
De luchtrecirculatiewerking mag niet
continu gedurende een langere periode wor‐
den gebruikt, anders wordt de luchtkwaliteit in
het interieur steeds slechter.◀
Luchthoeveelheid handmatig
Om de luchthoeveelheid handmatig te kunnen
regelen, eerst het AUTO-programma uitscha‐
kelen.
Toets links of rechts indrukken: lucht‐
hoeveelheid verlagen of verhogen.
De intensiteit wordt weergegeven door de
LED's. Hoogste stand bij vijf brandende LED's.
De luchthoeveelheid van de airconditioning
wordt evt. tot aan het uitschakelen geredu‐
ceerd om de accu te ontzien.
Systeem in-/uitschakelen
Uitschakelen
Toets links ingedrukt houden, tot het
bedieningsonderdeel uitschakelt.
Inschakelen
▷ LED's gedoofd: buitenlucht stroomt con‐
tinu naar binnen.
Willekeurige toets indrukken, met uitzondering
van
▷ Linker LED aan, AUC-werking: een sensor
herkent schadelijke stoffen in de buiten‐
lucht en regelt de blokkering automatisch.
▷ Achterruitverwarming.
▷ Rechter LED aan, luchtrecirculatiewerking:
de toevoer van buitenlucht is permanent
afgesloten.
Bij het beslaan van de ruiten de luchtcirculatie
uitschakelen en de AUTO-toets indrukken, om
gebruik te kunnen maken van de voordelen van
de condenssensor. Ervoor zorgen dat er lucht
naar de voorruit kan stromen.
▷ Stoelverwarming.
Micro-/actief-koolstoffilter
Het micro-/actief-koolstoffilter filtert in buitenen recirculatielucht de lucht van stof, pollen en
gasvormige schadelijke stoffen.
Dit filter moet bij het onderhoud, zie pa‐
gina 179, van uw auto worden vervangen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
127
Bediening
Klimaatregeling
Ventilatie
De standklimaataanpassing wordt ten laatste
na 30 minuten automatisch uitgeschakeld.
De standklimaataanpassing kan in- en uitge‐
schakeld worden via de volgende systemen:
▷ Direct bedrijf, zie pagina 128.
▷ Vooraf geselecteerde starttijden, zie pa‐
gina 128.
▷ Goodbye-scherm, zie pagina 129.
▷ BMW i Remote App, zie pagina 129.
▷ Gekartelde knoppen voor het traploos ope‐
nen en sluiten van de uitstroomopeningen,
pijlen 1.
Voorwaarden voor een correcte
werking
▷ Hendel voor de verandering van de uit‐
stroomrichting, pijlen 2.
▷ Bij vooraf geselecteerde starttijd: afhanke‐
lijk van de binnen-, buiten- en ingestelde
gewenste temperatuur.
Instelling van de ventilatie
▷ In direct bedrijf via iDrive: bij elke buiten‐
temperatuur.
▷ Ventilatie om te koelen:
Uitstroomopeningen dusdanig richten, dat
de lucht in uw richting wordt geleid, bijv. bij
verwarmde auto.
▷ Tochtvrije ventilatie:
Uitstroomopeningen zo richten dat de
lucht langs u stroomt.
▷ De hoogspanningsaccu is voldoende op‐
geladen.
▷ De uitstroomopeningen van de ventilatie
staan open zodat lucht kan uitstromen.
Direct in-/uitschakelen
1. "Instellingen"
2. "Klimaatbediening"
Standklimaataanpassing
Principe
3. "Interieurvoorventilatie activeren"
Symbool op de airconditioning knippert bij
ingeschakeld systeem.
De standklimaataanpassing koelt of verwarmt
het interieur tot een comforttemperatuur.
Klimaataanpassing bij starttijd
activeren
Het warme interieur wordt afgekoeld vóór het
wegrijden, de airconditioning vermindert daar‐
bij de interieurtemperatuur met hoger koelver‐
mogen.
Aan de hand van de temperatuur wordt auto‐
matisch de inschakeltijd bepaald. Het systeem
wordt voldoende vóór de voorgeselecteerde
starttijd ingeschakeld.
De standklimaataanpassing verwarmt zo nodig
het interieur. Sneeuw en ijs kunnen zo eenvou‐
diger weggehaald worden. Bij uitgeschakeld
rijden-stand-by komt de lucht via de uit‐
stroomopeningen aan de voorruit, zijruiten, ter
hoogte van het bovenlichaam en in de been‐
ruimte automatisch naar buiten.
128
1. "Instellingen"
2. "Vertrektijd"
3. "Klimatiseren bij vertrektijd"
4. "Vertrektijd 1:"
5. Gewenste starttijd instellen, zie pa‐
gina 160, en activeren.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Klimaatregeling
Bediening
Symbool op de automatische airconditio‐
ning brandt bij geactiveerde starttijd.
Symbool van de airconditioning met elek‐
tronische temperatuurregeling knippert, als het
systeem ingeschakeld is.
Goodbye-scherm
Indien het rijden-stand-by wordt uitgescha‐
keld, kunnen wijzigingen uitgevoerd worden op
het Control Display. De wijziging van de ver‐
trektijd is eenmalig. Geplande vertrektijden
worden niet aangepast. Instellingen voor kli‐
maatregeling en oplaadprocedure worden ook
voor geplande vertrektijden overgenomen.
Activeren met BMW i Remote App
Met de BMW i Remote App, zie handleiding
van BMW i Remote, kan het systeem op een
vooraf geselecteerde starttijd of direct in- en
uitgeschakeld worden.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
129
Bediening
Interieuruitrusting
Interieuruitrusting
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Gereedheid uitschakelen en afstandsbedie‐
ning bij het verlaten van de auto meenemen,
zodat bijv. kinderen de aansteker niet kunnen
gebruiken en zich kunnen verbranden.◀
Afdekking na gebruik opnieuw aanbren‐
gen
Aansteker of contactdoosafdekking na gebruik
opnieuw aanbrengen, anders kunnen voorwer‐
pen die in de aanstekeraansluiting of de con‐
tactdoos vallen een kortsluiting veroorzaken.◀
Asbak/aansteker
Aansteker indrukken.
Asbak
Zodra de aansteker terugspringt
kan hij worden uitgenomen.
Openen
Aansluiting van elektrische
apparaten
Opmerkingen
Laders niet aansluiten op de contactdoos
De asbak kan in de bekerhouder geplaatst
worden.
Legen
Acculaders niet aansluiten op de af fa‐
briek ingebouwde contactdozen in de auto, an‐
ders kan er schade aan de accu ontstaan.◀
Afdekking na gebruik opnieuw aanbren‐
gen
Aansteker of contactdoosafdekking na gebruik
opnieuw aanbrengen, anders kunnen voorwer‐
pen die in de aanstekeraansluiting of de con‐
tactdoos vallen een kortsluiting veroorzaken.◀
Inzet verwijderen.
Aansteker
Gevaar voor verbranding
Hete aansteker alleen aan de knop vast‐
pakken om gevaar voor verbranding te voorko‐
men.
130
Contactdozen
De aanstekeringang kan bij lopende motor of
ingeschakelde gereedheid als contactdoos
voor elektrische apparaten gebruikt worden.
Het totale vermogen van alle contactdozen
mag 140 watt niet overschrijden bij 12 volt.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Interieuruitrusting
Fitting niet met ongeschikte stekker beschadi‐
gen.
Bediening
met Navigatiesysteem Professional of
TV: overzicht
Middenconsole vooraan
De USB-interface bevindt zich tussen de voor‐
stoelen.
De contactdoos bevindt zich tussen de voor‐
stoelen. Afdekking of aansteker verwijderen.
In de bagageruimte
Opmerkingen
Bij het aansluiten het volgende in acht nemen:
▷ Steek de stekker niet met geweld in de
USB-interface.
▷ Sluit op de USB-interface geen apparaten
als b.v. ventilatoren of lampen aan.
▷ Geen USB-schijven aansluiten.
▷ De USB-interface niet gebruiken voor het
opladen van externe apparaten.
De contactdoos bevindt zich rechts in de ba‐
gageruimte.
USB-interface voor
gegevensoverdracht
Principe
Aansluiting voor importeren en exporteren van
gegevens op USB-medium, bijv.:
Bagageruimte
Bagageruimteafdekking
De bagageruimteafdekking wordt opgetild bij
het openen van de achterklep.
Geen zware voorwerpen neerleggen
Geen zware en harde voorwerpen op de
bagageruimteafdekking neerleggen. Zij kun‐
nen bv. bij rem- en uitwijkmanoeuvres de inzit‐
tenden in gevaar brengen.◀
▷ Personal Profile instellingen, zie pagina 37.
▷ Muziekverzameling.
▷ Importeren van reizen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
131
Bediening
Interieuruitrusting
Uitnemen en plaatsen
Verwijderen
Voor het opbergen van volumineuze bagage
kan de afdekking worden verwijderd.
1. Bevestigingsbanden aan de achterklep uit‐
hangen.
2. Afdekking optillen en naar achteren uit‐
trekken.
teit van het kinderzitje beperkt en bestaat er
verhoogd gevaar voor letsel door het onver‐
wacht bewegen van de achterbankleuning.◀
Vergrendeling goed dichtklikken
Let bij het terugklappen op dat de ver‐
grendeling goed vastklikt. Daarbij verdwijnt de
rode markering aan de voorste lus. Anders kan
bijv. bij rem- en uitwijkmanoeuvres bagage in
het interieur worden geslingerd en de inzitten‐
den in gevaar brengen.◀
Hoofdsteunen inklappen voordat de ach‐
terbankleuningen worden omgeklapt
Voor het omklappen van de achterbankleuning
zich ervan vergewissen dat de overeenkom‐
stige hoofdsteun volledig naar onderen ge‐
schoven en omgeklapt is, anders kan er
schade optreden.◀
Achterbankleuning omklappen
Aanbrengen
1. Afdekking in de houders steken.
2. Bevestigingsbanden bevestigen.
De achterbankleuningen kunnen van voren of
vanuit de bagageruimte worden omgeklapt.
Bagageruimte vergroten
Algemeen
De bagageruimte kan door het kantelen van de
achterbankleuning worden vergroot.
Opmerkingen
Inklemgevaar
Vóór het neerklappen van de rugleunin‐
gen ervoor te zorgen dat het bewegingsberiek
van de rugleuning vrij is. Ervoor zorgen dat zich
niemand in het bewegingsbereik bevindt of in
het bewegingsbereik van de rugleuningen
grijpt. Anders kan letsel of schade ontstaan.◀
Voor het omklappen verzekeren dat de gordel
in de gordelgesp ligt.
Rugleuningen vergrendelen
Voor de montage van kinderzitjes de
achterbankleuninghoek zo instellen dat het zi‐
tje vast tegen de leuning ligt en alle leuningen
veilig vergrendeld worden. Anders is de stabili‐
132
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Interieuruitrusting
Bediening
3. Achterbankleuning vergrendelen. Daarbij
verdwijnt de rode markering aan de voorste
lus.
Basisstand
Bij het terugklappen van de leuningen uit om‐
geklapte stand vergrendelen ze eerst in de
laadstand.
De overeenkomstige lus aan de achterbank‐
leuning naar voren trekken.
1. Aan de overeenkomstige lus trekken.
2. Achterbankleuning naar achteren klappen.
3. Zo nodig opnieuw aan de lus trekken.
4. Achterbankleuning volledig naar achteren
klappen.
5. Achterbankleuning vergrendelen. Daarbij
verdwijnt de rode markering aan de voorste
lus.
Of: de overeenkomstige slang in de bagage‐
ruimte trekken en de achterbankleuning naar
voren klappen.
Voor het beveiligen van de lading, zie pa‐
gina 145, met netten of bevestigingsbanden
zijn in de bagageruimte bevestigingsogen aan‐
gebracht.
Achterbankleuning instellen
De achterbankleuningen kunnen afzonderlijk in
twee verschillende posities ingesteld worden.
▷ Laadstand.
▷ Basisstand.
Beladingsstand
Voor het vergroten van de bagageruimte kan
de achterbankleuning in rechtopstaande stand
worden gebracht.
1. Aan de overeenkomstige lus trekken.
2. Laadstand van de leuning instellen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
133
Bediening
Opbergvakken
Opbergvakken
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Opmerkingen
Dashboardkastje
Passagierszijde
Opmerking
Dashboardkastje onmiddellijk weer slui‐
ten
Dashboardkastje tijdens het rijden na gebruik
onmiddellijk opnieuw sluiten, anders bestaat
bij ongevallen gevaar voor letsel.◀
Openen
Geen losse voorwerpen in het interieur
Geen voorwerpen los in het interieur on‐
derbrengen, anders kunnen deze b. v. bij remen uitwijkmanoeuvres de inzittenden in gevaar
brengen.◀
Geen anti-slip onderleggers op het dash‐
board
Geen anti-slip onderleggers, bijv. anti-slipmatten, op het dashboard gebruiken, anders
kan deze door de materialen van de onderleg‐
ger beschadigd raken.◀
Knop indrukken en deksel langs boven ope‐
nen.
Opbergmogelijkheden
Deksel toeklappen.
Sluiten
Volgende opbergmogelijkheden zijn in het in‐
terieur te vinden:
▷ Dashboardkastje aan de passagierszijde,
zie pagina 134.
▷ Opbergvak tussen de voorstoelen, achter
de bekerhouder.
▷ Opbergvak in de middenarmsteun voorin,
zie pagina 135.
▷ Opbergvakken in de voorportieren, zie pa‐
gina 134.
Opbergvakken in de
portieren
Geen breekbare voorwerpen onderbren‐
gen
Geen breekbare voorwerpen, b.v. glazen fles‐
sen in de vakken onderbrengen, anders be‐
staat er bij een ongeval verhoogd gevaar voor
letsel.◀
▷ Opbergvak tussen de achterstoelen.
134
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Opbergvakken
Middenarmsteun
Bediening
Bevestiging voor bekerhouder
Openen/kantelen
In de armleuning tussen de voorstoelen be‐
vindt zich een opbergvak.
Onder de middenarmsteun bevindt zich een
opbergvak met bevestiging voor een beker‐
houder.
Voor het openen toets indrukken, pijl 1.
Voor het kantelen toets indrukken, pijl 2.
Aansluiting voor extern audioapparaat
Bekerhouder
Opmerkingen
Onbreekbare drinkbekers en geen hete
dranken
Gebruik lichte en onbreekbare drinkbekers en
transporteer geen hete dranken. Ingeval van
een aanrijding bestaat anders verhoogd gevaar
voor letsel.◀
Ongeschikte drinkbekers
In de middenarmsteun kan via
de AUX-In-aansluiting of de
USB-audio-interface een extern
audio-apparaat, bijv. een mp3speler, aangesloten worden.
Ongeschikte drinkbekers niet met ge‐
weld in de bekerhouders drukken. Dit kan tot
beschadigingen leiden.◀
Voorin
Tussen de stoelen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
135
Bediening
Opbergvakken
Achter
Tussen de stoelen.
Kleerhaken
De kleerhaken bevinden zich aan de hemelbe‐
kleding boven de achterportieren.
Zicht vrijhouden
Kleding moet zodanig aan de haken wor‐
den gehangen, dat het zicht voor de bestuur‐
der niet wordt belemmerd.◀
Geen zware voorwerpen
Geen zware voorwerpen aan de haken
hangen, zij kunnen bv. bij rem- en uitwijkma‐
noeuvres de inzittenden in gevaar brengen.◀
Opbergvakken in de
bagageruimte
Klemband
Aan de rechter- en linkerzijbekleding bevindt
zich een bagagespanriem voor het bevestigen
van kleine voorwerpen.
Sjorogen in de bagageruimte
Voor het vastzetten van de lading, zie pa‐
gina 145, zijn vier sjorogen aangebracht in de
bagageruimte.
136
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Opbergvakken
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Bediening
137
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijtips
Het hoofdstuk Rijtips ondersteunt u met
informatie die u bij bepaalde rij-omstandigheden
of bijzondere werkingswijzen nodig heeft.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Rijtips
Bij het rijden in acht nemen
Bij het rijden in acht nemen
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Inrijden
Algemeen
Bewegende onderdelen moeten op elkaar kun‐
nen inlopen.
De volgende aanwijzingen helpen bij het ver‐
krijgen van een optimale levensduur en zuinig‐
heid voor de auto.
eDRIVE efficiënt gebruiken
Principe
eDRIVE werkt automatisch. Door anticiperend
rijden worden de aandrijfeigenschappen opti‐
maal gebruikt d.w.z. het energieverbruik en de
energieterugwinning worden geoptimaliseerd.
De energieterugwinning is bedoeld voor het
opladen van de hoogspanningsaccu. Het is be‐
langrijk voor de voeding van de elektrische
componenten en dus een vereiste voor een
grote actieradius. Energieterugwinning en
energieverbruik hangen o.a. af van de rijstijl.
Rijstijl optimaliseren
Vermogensweergave
De rijstijl kan met behulp van de vermogens‐
weergave geoptimaliseerd worden.
Banden
Direct na de productie is de grip van nieuwe
banden nog niet optimaal.
Gedurende de eerste 300 km defensief rijden.
Remsysteem
Remschijven en remvoeringen krijgen pas na
ca. 500 km een goed slijtage- en draagbeeld.
Tijdens deze inrijperiode defensief rijden.
Na vervanging van onderdelen
Opnieuw de aanwijzingen voor het inrijden in
acht nemen, indien later bij het rijden de voor‐
heen besproken componenten worden vervan‐
gen.
De energieterugwinning treedt bij het uitrollen
en remmen op en wordt in de vermogensweer‐
gave getoond aan de hand van de rijpedaalwij‐
zer.
De rijpedaalwijzer bevindt zich in het bereik
CHARGE.
Efficiënte energieterugwinning:
De rijpedaalwijzer beweegt naar links in het
blauwe deel van de weergave CHARGE, pijl 1.
Het energieverbruik tijdens het rijden kan ge‐
optimaliseerd worden door het efficiënt acce‐
lereren.
140
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Bij het rijden in acht nemen
Efficiënt accelereren:
De rijpedaalwijzer beweegt naar rechts in het
blauwe deel van de weergave ePOWER, pijl 2.
Vertraging bij het uitrollen zo vaak mogelijk ge‐
bruiken voor energieterugwinning.
Aan de situatie aangepast remmen
Rem overeenkomstig de omstandighe‐
den in het verkeer anders bestaat er risico op
ongevallen.◀
Ontladen van de hoogspanningsaccu
Door langere stilstandfases kan de laadtoe‐
stand van de hoogspanningsaccu verlaagd
worden.
Auto niet voor langere tijd met te geringe
laadtoestand laten staan
Voor langere stilstandfase m.b.v. de laadtoe‐
standsweergave er zeker van zijn, dat de hoog‐
spanningsaccu helemaal opgeladen is. Het
voertuig tijdens de stilstandfase op een ge‐
schikte oplaadplaats aansluiten op een laad‐
station. Indien nodig wordt de hoogspannings‐
accu zelfstandig opgeladen. Zich ervan
vergewissen dat het laden kan plaatsvinden.
Regelmatig de laadtoestand controleren. Bij
overmatige ontlading wordt de hoogspan‐
ningsaccu beschadigd.◀
Praktische tips voor het
rijden
Achterklep sluiten
Met gesloten achterklep rijden
Alleen rijden met gesloten achterklep,
anders kunnen bij een ongeval of plotselinge
rem- en ontwijkingsmanoeuvres de inzittenden
of andere weggebruikers in gevaar worden ge‐
bracht en bestaat kans op schade aan de auto.
Bovendien kunnen uitlaatgassen terechtko‐
men in het interieur en kunnen de lichten in de
achterklep niet herkend worden.◀
Rijtips
Als u niettemin met geopende klep moet rij‐
den:
▷ Alle ruiten en het glazen dak sluiten.
▷ De aanjagercapaciteit sterk verhogen.
▷ Rustig rijden.
Heet uitlaatsysteem
Heet uitlaatsysteem
Aan het uitlaatsysteem treden hoge tem‐
peraturen op.
De aangebrachte hitteschilden niet verwijde‐
ren of van een anti-corrosielaag voorzien. Let
erop, dat bij het rijden, bij stationair draaien of
bij het parkeren geen makkelijk brandbare ma‐
terialen, zoals bv. hooi, loof, gras enz. in con‐
tact komen met het hete uitlaatsysteem. An‐
ders bestaat brandgevaar, met als mogelijk
gevolg zware verwondingen en materiële
schade.
Hete uitlaatpijp niet aanraken, anders bestaat
risico op brandwonden.◀
Mobiele communicatieapparatuur in
de auto
Mobiele communicatieapparatuur in de
auto
Van het gebruik in het interieur van de auto van
mobiele radioapparatuur, zoals mobiele tele‐
foons, zonder directe aansluiting op een bui‐
tenantenne wordt afgeraden. Anders is weder‐
zijdse beïnvloeding van de elektronica in de
auto en de mobiele communicatieapparatuur
mogelijk. Bovendien is niet gegarandeerd dat
de straling die bij het zenden ontstaat, uit het
interieur van de auto wordt weggeleid.◀
Aquaplaning
Op natte of modderige wegen kan zich tussen
banden en weg een laagje water vormen.
Dit staat bekend als aquaplaning en kan het
gedeeltelijke of totale verlies van het wegcon‐
tact tot gevolg hebben, waardoor de auto niet
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
141
Rijtips
Bij het rijden in acht nemen
meer bestuurbaar is en niet kan worden ge‐
remd.
Aquaplaning
Op natte of modderige wegen de snel‐
heid verminderen om aquaplaning te voorko‐
men.◀
Door water rijden
Alleen bij rustig water en slechts tot een water‐
hoogte van max. 25 cm en bij deze hoogte
max. met looptempo, tot 10 km/h rijden.
Rekening houden met waterhoogte en
snelheid
Waterstand en looptempo niet overschrijden,
anders kan schade aan motor, elektrische in‐
stallatie en versnellingsbak ontstaan.◀
Veilig remmen
Uw auto is standaard met ABS uitgerust.
In situaties waar dat nodig is, het best vol op
de rem gaan staan.
De auto blijft bestuurbaar. Eventuele hinder‐
nissen met zo rustig mogelijke stuurbewegin‐
gen ontwijken.
Het pulseren van het rempedaal en hydraulisch
regelgeluid wijzen erop dat ABS regelt.
Voorwerpen in het bewegingsveld van
de pedalen en in de beenruimte
Geen voorwerpen in het bewegingsveld
van de pedalen en in de beenruimte
Vloermatten, tapijt en andere voorwerpen mo‐
gen niet in het bewegingsbereik van de peda‐
len komen of in de beenruimte opgeborgen
worden, omdat ze anders tijdens de rit de
werking van de pedalen zouden kunnen be‐
lemmeren.
Leg geen extra vloermatten op de aanwezig of
op andere voorwerpen.
Gebruik alleen vloermatten die voor de auto
vrijgegeven zijn en adequaat bevestigd kunnen
worden.
142
Hierbij in acht nemen dat de vloermatten weer
veilig worden bevestigd nadat deze werden
verwijderd, bijv. voor reiniging.◀
Nat weer
Bij nat weer, invloed van strooizout of sterke
regen over een afstand van enkele kilometer
licht remmen.
Andere verkeersdeelnemers daarbij niet hinde‐
ren.
Door de warmte die ontstaat drogen de rem‐
schijven en remblokvoeringen.
De remkracht staat indien nodig onmiddellijk
ter beschikking.
Afdalingen
Op hellende stukken zo mogelijk gebruikma‐
ken van de energieterugwinning om de auto te
vertragen.
Belasting van de rem vermijden
Overmatige belasting van de rem vermij‐
den. Lichte maar permanente druk op het rem‐
pedaal kan hoge temperaturen, remblokslijtage
en eventueel het uitvallen van het remsysteem
tot gevolg hebben.◀
Niet met stationair toerental rijden
Niet met stationair toerental of met uitge‐
schakeld rijden-stand-by rijden, omdat dan de
remwerking van de motor en de rem- en stuur‐
bekrachtiging ontbreken.◀
Corrosie van de remschijf
De corrosie van de remschijven en verontreini‐
ging van de remblokvoeringen worden bevor‐
derd door:
▷ Gering gebruik van de auto.
▷ Lange tijden van stilstand.
▷ Geringe belasting.
De vereiste minimumbelasting voor de zelfrei‐
nigende werking van de schijfrem wordt daar‐
door niet bereikt.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Bij het rijden in acht nemen
Rijtips
Gecorrodeerde remschijven veroorzaken bij
het remmen een wrijvingseffect, dat meestal
niet meer kan worden verwijderd.
Condenswater bij afgezette auto
In de airconditioning ontstaat condenswater
dat onder de auto wegloopt.
Dergelijke watersporen op de grond zijn nor‐
maal.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
143
Rijtips
Belading
Belading
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Zware en harde voorwerpen niet onbevestigd
in het interieur onderbrengen, zij kunnen an‐
ders bij bv. rem- en uitwijkmanoeuvres de in‐
zittenden in gevaar brengen.
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht en toelaat‐
bare asbelastingen niet overschrijden, de be‐
drijfsveiligheid van de auto kan anders niet
meer worden gewaarborgd en de wettelijke
voorschriften worden overtreden.◀
Bagage opbergen
Opmerkingen
Overbelading van de auto
De auto niet overbeladen om de toelaat‐
bare belastbaarheid van de banden niet te
overschrijden. Anders kunnen de banden over‐
verhit raken en inwendige beschadigingen op‐
lopen. Onder bepaalde omstandigheden is
plotseling bandenspanningsverlies het ge‐
volg.◀
Geen vloeistoffen in de bagageruimte
Er zorg voor dragen dat geen vloeistoffen
in de bagageruimte uitlopen, daardoor kan
schade aan de auto ontstaan.◀
▷ Scherpe randen en hoeken op de bagage
afdekken.
▷ Zware bagage: zo veel mogelijk naar voren
opbergen, direct achter de rugleuningen
en naar onderen.
▷ Heel zware bagage: bij onbezette achter‐
bank de veiligheidsgordels in het telkens
tegenoverliggende slot steken.
▷ Rugleuningen tegen inkijk geheel omklap‐
pen als de lading opgeborgen moet wor‐
den.
▷ Bagage niet boven de bovenkant van de
leuningen stapelen.
Bagageruimte enkel bij geplaatste inleg‐
bodem laden
De bagageruimte enkel laden wanneer de in‐
legbodem is aangebracht, anders kan de af‐
dekking van de daaronder liggende motor be‐
schadigd worden.◀
Bagage vastzetten
De bagage zoals voorheen beschreven
onderbrengen en vastzetten, zij kan anders bij
bv. rem- en uitwijkmanoeuvres de inzittenden
in gevaar brengen.
144
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Belading
Rijtips
Lading vastzetten
Sjorogen in de bagageruimte
Voor het vastzetten van de lading zijn vier sjor‐
ogen aangebracht in de bagageruimte.
Bagage vastzetten
▷ Kleinere en lichtere stukken: met spanban‐
den of bevestigingsbanden vastzetten.
▷ Grote en zware stukken: met bevestigings‐
materiaal vastzetten.
Bevestigingsmateriaal, spanbanden of bevesti‐
gingsbanden vastmaken in de bagageruimte.
Bagage vastzetten
De bagage zoals voorheen beschreven
onderbrengen en vastzetten, zij kan anders bij
bv. rem- en uitwijkmanoeuvres de inzittenden
in gevaar brengen.
Zware en harde voorwerpen niet onbevestigd
in het interieur onderbrengen, zij kunnen an‐
ders bij bv. rem- en uitwijkmanoeuvres de in‐
zittenden in gevaar brengen.
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht en toelaat‐
bare asbelastingen niet overschrijden, de be‐
drijfsveiligheid van de auto kan anders niet
meer worden gewaarborgd en de wettelijke
voorschriften worden overtreden.◀
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
145
Rijtips
Actieradius verhogen
Actieradius verhogen
Algemeen
De auto bevat geavanceerde technologieën
om het energieverbruik te verminderen en de
actieradius te maximaliseren.
De actieradius hangt van verschillende facto‐
ren af.
Door bepaalde maatregelen, de rijstijl en regel‐
matig onderhoud kan de actieradius verhoogd
worden, waardoor ook de milieubelasting ver‐
mindert.
Onnodige bagage
verwijderen
Extra gewicht verlaagt de actieradius.
Aanbouwdelen na gebruik
verwijderen
De bandenspanning regelmatig
controleren
Bandenspanning ten minste tweemaal per
maand en voor een lange rit controleren en evt.
corrigeren.
Te geringe bandenspanning vergroot de rol‐
weerstand en verhoogt daardoor het energie‐
verbruik en de bandenslijtage.
Voorafgaande
klimaataanpassing
gebruiken
Klimaat in de auto zo mogelijk voor het wegrij‐
den aanpassen.
Het verwarmen en afkoelen zijn energie-inten‐
sieve processen die de elektrische actieradius
aanzienlijk verlagen.
Aanbouwdelen aan de auto zijn van invloed op
de aërodynamica en verhogen het brandstof‐
verbruik.
Anticiperend rijden
Ruiten en glazen dak sluiten
Anticiperen en gelijkmatig rijden verlagen het
energieverbruik.
Een geopend glazen dak of geopende ruiten
verhogen de luchtweerstand en verminderen
daardoor de actieradius.
Hiervoor voldoende afstand tot voorliggers
houden.
Langere remprocedures leiden tot meer opla‐
den van de hoogspanningsaccu.
Rijpedaal gebruiken voor het
vertragen en uitrollen
Banden
Algemeen
Banden kunnen een verschillende uitwerking
hebben op het energieverbruik, bijv. kan door
de bandengrootte het verbruik beïnvloed wor‐
den.
146
Onnodig optrekken en afremmen voorkomen.
Bij het naderen van een rood verkeerslicht ver‐
tragen en zo mogelijk de auto laten uitrollen tot
stilstand.
Op hellende trajecten de functie van het zeilen
gebruiken; daarvoor het rijpedaal slechts zo ver
bedienen tot de auto rolt.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Actieradius verhogen
Rijtips
Functies die momenteel niet
worden benodigd
uitschakelen
ECO PRO
Functies als bijv. stoel- of achterruitverwar‐
ming vragen veel energie en verminderen de
actieradius, met name in het stadsverkeer en
bij Stop & Go-trajecten.
▷ Vermindering van het koel- of verwar‐
mingsvermogen van de airconditioning.
Deze functies daarom uitschakelen als zij niet
echt worden gebruikt.
De rijprogramma's ECO PRO en ECO PRO+
ondersteunen het energiezuinige gebruik van
comfortfuncties. Ze voeren automatisch een
gedeeltelijke of volledige deactivering van deze
functies uit.
▷ Vermindering van het verwarmingsvermo‐
gen of van de inschakelduur van de buiten‐
spiegel-, achterruit- en stoelverwarming.
▷ Beperking van de snelheid tot een instel‐
bare maximumwaarde tussen 90 km/h en
130 km/h. In bijzondere situaties kunt u de
snelheidslimiet bewust overschrijden door
het rijpedaal in te trappen.
ECO PRO+
Daarnaast worden bij het activeren van ECO
PRO+ ook de volgende instellingen uitge‐
voerd:
Onderhoud laten uitvoeren
▷ Deactivering van het koel- en verwar‐
mingsvermogen van de airconditioning.
Auto regelmatig laten onderhouden om een
optimaal rendement en een lange levensduur
te bereiken. Het onderhoud uitsluitend toever‐
trouwen aan de servicedienst.
▷ Deactivering van de stoelverwarming.
ECO PRO en ECO PRO+
Principe
▷ Deactivering van de bochtverlichting.
▷ Beperking van de snelheid tot een maxi‐
mumwaarde van 90 km/h. In bijzondere si‐
tuaties kunt u de snelheidslimiet bewust
overschrijden door het rijpedaal in te trap‐
pen.
ECO PRO en ECO PRO+ activeren
ECO PRO en ECO PRO+ ondersteunen een
efficiënte rijstijl. Hiervoor wordt de besturing
van de aandrijving voor gematigd accelereren
geoptimaliseerd en worden licht- en comfort‐
functies, zoals bijv. het vermogen van de air‐
conditioning, aangepast. Sommige autofunc‐
ties kunnen bij geactiveerde rijmodus ECO
PRO en ECO PRO+ niet bediend worden, bijv.
stoelverwarming.
Toets zo vaak indrukken tot in het instrumen‐
tenpaneel ECO PRO of ECO PRO+ wordt
weergegeven.
Bovendien kunnen situatieafhankelijke aanwij‐
zingen worden weergegeven, die helpen om
efficiënt te rijden.
1. ECO PRO activeren
ECO PRO configureren
Via rijervaring-schakelaar
2. "ECO PRO configureren"
3. Programma configureren.
Overzicht
Met ECO PRO en ECO PRO+ worden in de be‐
treffende modus verschillende instellingen uit‐
gevoerd.
Via iDrive
1. "Instellingen"
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
147
Rijtips
Actieradius verhogen
Weergave op het instrumentenpaneel
2. "ECO PRO modus"
Programma configureren.
Rijstijl
ECO PRO tip
▷ "Limit bij:":
ECO Pro snelheid instellen, waarbij een
ECO PRO tip weergegeven moet worden.
▷ "ECO PRO limiet":
Er wordt een herinnering weergegeven,
wanneer de ingestelde ECO PRO snelheid
wordt overschreden.
"ECO PRO klimaatbed."
Op het instrumentendisplay geeft een marke‐
ring in de weergavebalk de momentele effi‐
ciëntie van de rijstijl aan.
De klimaataanpassing wordt gunstig voor het
verbruik aangepast.
Markering in het bereik CHARGE, pijl 1: weer‐
gave voor energieterugwinning en remmen.
Een geringe afwijking t.o.v. de ingestelde tem‐
peratuur, d.w.z. het langzamer verwarmen/
afkoelen van het interieur is zo mogelijk ten
gunste van het verbruik.
Markering in het bereik ePOWER, pijl 2: weer‐
gave bij het accelereren.
ECO PRO klimaataanpassing
Bovendien wordt het vermogen van de stoel‐
verwarming en de buitenspiegelverwarming
verminderd.
ECO PRO potentieel
Er wordt weergegeven hoeveel procent van
het mogelijke besparingspotentieel met de ac‐
tuele configuratie kan worden bereikt.
De efficiëntie van de rijstijl wordt door de kleur
van de balk weergegeven:
▷ Blauwe weergave: efficiënte rijstijl, zolang
de markering zich binnen het blauwe be‐
reik beweegt.
▷ Grijze weergave: rijstijl aanpassen, bijv.
door licht accelereren.
De weergave wisselt naar blauw zodra alle
voorwaarden voor rijden met een optimaal ver‐
bruik zijn vervuld.
ECO PRO Tip - rijaanwijzing
Zodra niet langer voldaan is aan een van de
voorwaarden voor het efficiënt rijden, wordt
een overeenkomstige rijaanwijzing als symbool
weergegeven op het instrumentenpaneel.
ECO PRO Tip - Symbolen
Een bijkomend symbool en een tekstaanwij‐
zing worden getoond op het Control Display.
148
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Actieradius verhogen
Symbool Maatregel
Voor het efficiënt rijden minder
krachtig accelereren of van tevo‐
ren vertragen.
Snelheid tot geselecteerde ECO
PRO snelheid reduceren.
Weergeven op het Control Display
eDRIVE
Rijtips
De aanwijzing wordt gegeven zelfs als het
vooruitliggende routegedeelte bij het rijden
nog niet kan worden waargenomen.
De aanwijzing wordt weergegeven totdat het
routegedeelte is bereikt.
Als er een vooruitkijkaanwijzing wordt gege‐
ven, kan met behulp van de overeenkomstige
stand van het rijpedaal voor het uitrollen de
snelheid tot het bereiken van het routege‐
deelte verbruiksverbeterend worden afge‐
bouwd.
Tijdens de rit kan informatie over verbruik en
techniek worden weergegeven.
Voorwaarden voor een correcte
werking
1. "Auto-info"
Het systeem is afhankelijk van de actualiteit en
kwaliteit van de navigatiegegevens.
2. "eDRIVE"
ECO PRO tips weergeven
Tijdens het rijden kunnen in de energiestroom‐
weergave ECO PRO-tips als aanwijzing in het
splitscreen getoond worden.
ECO PRO tips weergeven:
1. "Auto-info"
2. "eDRIVE"
3.
De navigatiegegevens kunnen worden geac‐
tualiseerd.
Weergave
Weergave op het instrumentenpaneel
De aanwijzing voor een vooruitliggend
routegedeelte wordt gegeven als ECO
PRO tip voor anticiperend vertragen.
"ECO PRO-tips"
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
profiel opgeslagen.
Vooruitkijkassistent
Principe
Het systeem helpt om energie te besparen en
bevordert een anticiperende rijstijl. Aan de
hand van de gegevens van het navigatiesys‐
teem kan het bepaalde vooruitliggende route‐
gedeeltes vroegtijdig herkennen en er opmerk‐
zaam op maken.
De herkende routegedeeltes zoals bijvoor‐
beeld nabije plaatsen of afslagen vereisen
snelheidsvermindering.
In de vermogensweergave geven twee pijlen
naar het middelpunt aan dat een vooruitlig‐
gend routegedeelte herkend werd.
Weergeven op het Control Display
Een bijkomend symbool in het splitscreen van
het Control Display geeft het herkende route‐
gedeelte aan.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
149
Rijtips
Actieradius verhogen
Symbool Opkomend routegedeelte
Snelheidslimiet, bijv. dorp.
Kruising resp. afslaan, afrit van een
snelweg.
Bocht.
Hiervoor wordt de rijstijl geanalyseerd. De eva‐
luatie vindt plaats in verschillende categorieën
en wordt weergegeven op het Control Display.
Met behulp van deze weergave kan de indivi‐
duele rijstijl aangepast worden om minder
energie te verbruiken.
De laatste vijftien minuten van een rit worden
geëvalueerd.
Op die manier kan de actieradius van de auto
vergroot worden door middel van een efficiën‐
tere rijstijl.
Rotonde.
Vooruitkijkassistent gebruiken
Er wordt een vooruitliggend routegedeelte
weergegeven:
1. Rijpedaal minder bedienen tot de rijpedaal‐
weergave zich in het middelpunt van de
vermogensweergave bevindt en de auto
rolt.
2. Auto laten uitrollen totdat het weergege‐
ven routegedeelte is bereikt.
Voorwaarden voor een correcte
werking
De functie is beschikbaar in de modus ECO
PRO.
ECO PRO rijstijlanalyse oproepen
Via rijervaring-schakelaar
1. ECO PRO activeren
2. "eDRIVE"
3.
Symbool selecteren.
3. Evt. snelheid door verder loslaten van het
rijpedaal of door remmen aanpassen.
Weergave
Grenzen van het systeem
Weergave op het Control Display
Het systeem is in de volgende situaties niet
beschikbaar:
▷ Snelheid onder 50 km/h.
▷ Tijdelijke en variabele snelheidsbegren‐
zing, zoals bijvoorbeeld bij een opgebroken
weg.
▷ Kwaliteit van de navigatiegegevens onvol‐
doende.
▷ Snelheidsregeling actief.
ECO PRO rijstijlanalyse
Principe
Het systeem helpt om een bijzonder efficiënte
rijstijl te ontwikkelen en brandstof te besparen.
150
De weergave van de ECO PRO rijstijlanalyse
bestaat uit een symbolisch voorgesteld weg‐
verloop en een waardentabel.
De straat symboliseert de efficiëntie van de
rijstijl. Hoe efficiënter de rijstijl, hoe vlakker het
wegverloop wordt afgebeeld, pijl 1.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Actieradius verhogen
Rijtips
De waardentabel bevat sterren. Hoe efficiënter
de rijstijl, hoe meer sterren er in de tabel staan,
pijl 2.
Bij een inefficiënte rijstijl daarentegen worden
een golvende straat en een beperkt aantal
sterren getoond.
Ter ondersteuning van een efficiënte rijstijl
worden tijdens het rijden ECO PRO-tips weer‐
gegeven.
Tips voor een energiebesparende rijstijl, Actie‐
radius verhogen, zie pagina 146.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
151
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Mobiliteit
Om uw mobiliteit altijd te garanderen, krijgt u
hier belangrijke informatie over brandstoffen,
wielen en banden, onderhoud en pech-hulp.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Mobiliteit
Auto opladen
Auto opladen
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Principe
De auto is uitgerust met hoogspanningstech‐
niek om energie op te slaan en te leveren, en
om de elektromotor te besturen.
Algemeen
Hantering van elektrische stroom
Bij de hantering van elektrische stroom
letten op de veiligheidsvoorschriften, anders
bestaat wegens de hoge spanning het gevaar
van lichamelijk letsel of schade, bijv. door elek‐
trische schok of brand.◀
Laadinrichting voor inbedrijfstelling laten
controleren
Voordat de auto voor het eerst wordt opgela‐
den de eigen oplaadinrichting, d.w.z. de laad‐
aansluiting aan de auto, laadkabel, het laadsta‐
tion of de contactdoos en aangesloten
stroomcircuits laten controleren door een elek‐
tricien, anders bestaat het gevaar van schade
aan de auto en overbelasting van het stroom‐
netwerk op de oplaadplaats.◀
Aanwijzingen aan het laadstation in acht
nemen
Hoogspanningsaccu
De hoogspanningsaccu dient om energie op te
slaan. De hoogspanningsaccu kan door ener‐
gieterugwinning tijdens het rijden of via het
lichtnet opgeladen worden aan een laadstation
of een contactdoos bij de bestuurder thuis.
Het standaard laden is mogelijk binnen een
spanningsinterval van 100 tot 240 volt.
Actieradius
Bij een actieradius onder 30 km de hoogspan‐
ningsaccu opladen, anders kan het vermogen
van de elektrische aandrijving merkbaar ach‐
teruitgaan.
Range extender
Bij ingeschakelde range extender kan de hui‐
dige laadtoestand gedurende bepaalde tijd be‐
houden worden. Daardoor kan een hogere ac‐
tieradius bereikt worden.
154
Opmerkingen
Bij de hantering van elektrische stroom de aan‐
wijzingen aan het laadstation in acht nemen,
anders bestaat er gevaar voor ongevallen.◀
Letten op een onberispelijke toestand
van de laadinrichting
De laadinrichting enkel in onberispelijke toe‐
stand gebruiken, anders kan bijv. door versle‐
ten contacten en beschadigingen brandgevaar
ontstaan, bijv. door het opwarmen van de in‐
richting.◀
Alleen laadkabels gebruiken die door de
fabrikant van uw auto zijn goedgekeurd
Voor het opladen enkel goedgekeurde laadka‐
bels of laadstations gebruiken, anders bestaat
het gevaar van lichamelijk letsel of schade, bijv.
door kabelbrand. Meer informatie over goed‐
gekeurde kabels kan bij de servicedienst wor‐
den opgevraagd.◀
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Auto opladen
Niet tegelijk opladen en tanken
Bij ingestoken laadkabel niet tanken en
voldoende afstand houden tot licht ontvlam‐
bare stoffen, anders bestaat bij het verkeerd
insteken of lostrekken van de laadkabel het ge‐
vaar van lichamelijk letsel of schade, bijv. door
het ontvlammen van brandstof.◀
Laadaansluiting laten reinigen door ge‐
schoold personeel
Bij verontreiniging van de laadaansluiting de
reiniging enkel laten uitvoeren door personeel
dat daarvoor opgeleid is, anders bestaat ge‐
vaar voor letsel door de hoge spanning.◀
Mobiliteit
DC-laadkabel
Met de vast aan het laadstation geïnstalleerde
DC-laadkabel kan opgeladen worden aan DClaadstations. Aan gemarkeerde DC-laadstati‐
ons wordt opgeladen met gelijkstroom. Aan de
stroomaansluiting met hogere specificaties
van een DC-laadstation wordt de oplaadtijd
aanzienlijk verlaagd tegenover een gewone
contactdoos of AC-laadstation.
Bij het opladen aan een DC-laadstation wordt
een aanwijzing op het instrumentenpaneel, zie
pagina 159, getoond.
Opmerkingen
Alleen laadkabels gebruiken die door de
fabrikant van uw auto zijn goedgekeurd
Laadkabel
Voor het opladen van de auto een standaard
laadkabel, AC-snellaadkabel of vast geïnstal‐
leerde kabel van een laadstation gebruiken.
Standaard laadkabel
Met de standaard laadkabel kan opgeladen
worden aan een gewoon stopcontact met
randaarde. Aan de stroomaansluiting van een
gewoon stopcontact wordt opgeladen met
wisselstroom.
AC-snellaadkabel
Met de AC-snellaadkabel kan door middel van
een speciale stekker veilig opgeladen worden
aan contactdozen van gemarkeerde AC-laad‐
stations. Aan gemarkeerde AC-laadstations
wordt opgeladen met wisselstroom. Het opla‐
den is sneller voltooid dan bij gewone stopcon‐
tacten.
Evt. is de AC-snellaadkabel vast aan het AClaadstation geïnstalleerd.
Indien een AC-snellaadkabel gebruikt wordt,
de overeenkomstige instelling op het Control
Display, zie pagina 158, uitvoeren.
Voor het opladen enkel goedgekeurde laadka‐
bels of laadstations gebruiken, anders bestaat
het gevaar van lichamelijk letsel of schade, bijv.
door kabelbrand. Meer informatie over goed‐
gekeurde kabels kan bij de servicedienst wor‐
den opgevraagd.◀
Laadkabel enkel gebruiken om de auto te
laden en niet verlengen
De laadkabel enkel gebruiken om de auto op te
laden en niet verlengen met behulp van kabels
of adapters, anders kan het opladen mogelijk
niet voltooid worden of kan materiële schade
optreden, bijv. door een kabelbrand.◀
Geen beschadigde laadkabels gebruiken
Geen beschadigde laadkabels gebruiken,
anders bestaat letselgevaar door de hoge
spanning.◀
Locatie
De standaard laadkabel bevindt zich in het
laadkabelvak onder de voorkap.
De AC-snellaadkabel kan op dezelfde plaats
opgeborgen worden.
Laadkabel met aangebrachte stekkerafdekking
opslaan.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
155
Mobiliteit
Auto opladen
Aansluiten
1. Laadaansluitklep openen.
3. Laadkabel lostrekken van de laadaanslui‐
ting, pijl.
2. Evt. laadaansluitdeksel afnemen, pijl.
4. Evt. laadaansluitdeksel opzetten.
5. Laadaansluitklep sluiten.
6. Evt. standaard laadkabel of AC-snellaadka‐
bel uit het stopcontact of de aansluiting op
het AC-laadstation trekken.
7. Standaard laadkabel of AC-snellaadkabel
opbergen.
Op een laadstation vast geïnstalleerde
laadkabel in de daarvoor bestemde plaats
steken.
3. Evt. standaard laadkabel of AC-snellaadka‐
bel aansluiten op een stopcontact of op de
aansluiting op het AC-laadstation.
4. Laadkabelstekker overeenkomstig de laad‐
aansluiting opzetten en erin drukken tot
deze vastklikt.
Indien aan een laadstation opgeladen wordt, zo
nodig de aanwijzingen op het laadstation in
acht nemen.
Met de hand ontgrendelen
De laadaansluitklep is tijdens het rijden auto‐
matisch vergrendeld.
De laadkabel is tijdens het laden vergrendeld.
Laadaansluitklep handmatig
ontgrendelen
Lostrekken
Bij een elektrisch defect.
Tijdens het opladen is de laadkabel automa‐
tisch vergrendeld. Voor het lostrekken de kabel
ontgrendelen.
1. Achterportier aan de zijde van de laadaan‐
sluitklep openen.
Indien aan een laadstation wordt geladen, voor
het lostrekken van de laadkabel het oplaadpro‐
ces aan het laadstation beëindigen.
1. Voertuig met de afstandsbediening ont‐
grendelen.
Kabel is gedurende korte tijd ontgrendeld.
2. Laadkabel vastnemen aan de grepen.
156
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Auto opladen
2. Aan de blauwe knop trekken. Laadaansluit‐
klep wordt ontgrendeld.
Mobiliteit
spanning het gevaar van lichamelijk letsel of
schade, bijv. door elektrische schok of brand.◀
Standaard laadkabel op onbekende stop‐
contacten
Voor het opladen aan gewone stopcontacten
de laadstroom aanpassen aan het stroomnet,
anders bestaat brandgevaar bijv. door overver‐
hitting van het stopcontact of overbelasting
van het stroomnet.◀
Opladen starten
Laadkabel handmatig ontgrendelen
1. Keuzehendelstand P inschakelen.
Bij een elektrisch defect.
2. Opladen plannen, zie pagina 158.
Indien aan een laadstation wordt opgeladen,
voor het ontgrendelen van de laadkabel het
laadproces aan het laadstation beëindigen.
3. Rijden-stand-by uitschakelen.
1. Achterportier aan de zijde van de laadaan‐
sluitklep openen.
2. Aan de blauwe knop trekken. Laadkabel
wordt handmatig ontgrendeld.
4. Evt. standaard laadkabel aansluiten op het
stopcontact of AC-snellaadkabel aanslui‐
ten op het laadstation.
5. Laadkabel aansluiten op de auto.
6. Auto vergrendelen.
Weergave van de oplaadstatus
De oplaadstatus wordt weergegeven via het
controlelampje aan de laadaansluiting.
3. Laadkabel vastnemen aan de grepen.
4. Laadkabel lostrekken.
Oplaadproces
▷ Lamp wit: laadkabel kan aangesloten wor‐
den.
Opmerkingen
▷ Lamp geel: oplaadproces wordt geïnitiali‐
seerd.
Veiligheidsaanwijzingen van de aanslui‐
ting op het stroomnet in acht nemen
Bij het opladen de veiligheidsaanwijzingen van
de betreffende aansluiting op het stroomnet in
acht nemen, anders bestaat wegens de hoge
▷ Lamp blauw: oplaadproces wordt op het
ingestelde tijdstip gestart.
▷ Lamp knippert blauw: oplaadproces actief.
▷ Lamp rood: fout tijdens het opladen.
▷ Lamp groen: oplaadproces voltooid.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
157
Mobiliteit
Auto opladen
Het controlelampje gaat na enige tijd uit.
Om de oplaadstatus te controleren, toets
van de afstandsbediening indrukken. De op‐
laadstatus wordt weergegeven op het contro‐
lelampje. Zo nodig wordt de auto vergrendeld.
Verdere meldingen over de oplaadstatus, bijv.
resterende oplaadtijd, kunnen weergegeven
worden op het instrumentenpaneel, op het
Control Display en via de BMW i Remote App
op de smartphone.
Opladen plannen
Het oplaadproces kan aangepast worden aan
randvoorwaarden, bijv. stroomkosten. De auto
kan het oplaadproces zo sturen dat het afge‐
sloten is op het moment dat de bestuurder
wenst te vertrekken. Daarvoor moet een tijd‐
stip van vertrek ingesteld worden, zie pa‐
gina 160.
De volgende instellingen zijn mogelijk:
▷ Onmiddellijk laden.
▷ Tijdsinterval voor gunstig laden instellen.
▷ Laadstroom instellen.
▷ Laden via AC-snellaadkabel instellen.
▷ Starten via smartphone.
Indien het rijden-stand-by wordt uitgescha‐
keld, kunnen wijzigingen uitgevoerd worden op
het Control Display. De wijziging van de ver‐
trektijd is eenmalig. Geplande vertrektijden
worden niet aangepast. Instellingen voor kli‐
maatregeling en oplaadprocedure worden ook
voor geplande vertrektijden overgenomen.
Onmiddellijk laden
Bij vergrendelde auto:
Tijdsinterval voor gunstig opladen
instellen
Standaard laden of AC-snelladen:
Indien een tijdstip van vertrek is ingesteld, kan
een tijdsinterval voor het opladen met een
gunstig stroomtarief ingesteld worden.
1. "Instellingen"
2. "Laden"
3. "Laden met voordelig tarief"
4. Begin tarief instellen. Controller draaien tot
het gewenste tijdstip is ingesteld en con‐
troller indrukken.
5. Einde tarief instellen. Controller draaien tot
het gewenste tijdstip is ingesteld en con‐
troller indrukken.
Laadstroom instellen
Naargelang het stroomnet moet de auto opge‐
laden worden met verschillende laadstroom.
1. "Instellingen"
2. "Laden"
3. "Stroomsterkte laadkabel:"
De instelling wordt opgeslagen. Bij verande‐
ring van de oplaadplaats de instelling zo nodig
wijzigen.
Aan onbekende stopcontacten de laadstroom
instellen op "Laag".
Opladen via AC-snellaadkabel
instellen
Bij het opladen met een AC-snellaadkabel kan
het oplaadproces sneller afgerond worden aan
een AC-laadstation.
Het oplaadproces start zodra de laadkabel
aangesloten is.
1. "Instellingen"
1. "Instellingen"
3. "AC snellaadkabel:"
2. "Laden"
3. "Onmiddellijk laden"
158
2. "Laden"
Aan openbare laadstations kan een reductie
van de laadstroom nodig zijn. Aanwijzingen aan
het laadstation in acht nemen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Auto opladen
Starten via smartphone
Om het oplaadproces via de BMW i Remote
App te starten vanaf een smartphone, moet de
functie "Onmiddellijk laden" gedeactiveerd
zijn.
Het opladen met een ingevoerde vertrektijd
wordt automatisch gedeactiveerd zodra een
oplaadproces gestart wordt via de BMW i Re‐
mote App.
Oplaadproces stopzetten
Het oplaadproces kan op ieder moment stop‐
gezet en op een later tijdstip voortgezet wor‐
den, om eventueel in tussentijd andere ver‐
bruikers te verbinden met de
stroomaansluiting of om een gelijktijdig hoog
vermogen van meerdere verbruikers te vermij‐
den.
De volgende werkwijzen zijn mogelijk:
▷ "Onmiddellijk laden" uitschakelen.
▷ Het opladen beëindigen met de BMW i Re‐
mote App.
▷ Laadkabel lostrekken van de auto, zie pa‐
gina 156.
Het oplaadproces wordt bij het ontgrendelen
van de auto onderbroken en even later of bij
het opnieuw vergrendelen automatisch voort‐
gezet.
Oplaadproces voortzetten
Indien het oplaadproces wordt onderbroken,
bijv. door het ontgrendelen van de auto of door
een tijdelijke stroomuitval, dan wordt het opla‐
den na de onderbreking automatisch voortge‐
zet.
Mobiliteit
Weergaven op het
instrumentenpaneel
De laadtoestandsweergave geeft bij ingescha‐
keld rijden-stand-by de laadtoestand van de
hoogspanningsaccu op het instrumentenpa‐
neel aan. Indien alle segmenten gevuld zijn,
dan is de hoogspanningsaccu volledig opgela‐
den.
Ook wanneer geen enkel segment gevuld is,
staat het hoogspanningssysteem nog steeds
onder hoge spanning.
Weergave Betekenis
Stekker blauw: oplaadproces ac‐
tief.
Stekker wit: onderbreking op‐
laadproces.
Bewegend licht: geanimeerd bij
actief oplaadproces.
Tijdstip oplaadeinde of inge‐
stelde vertrektijd.
Laadvoortgangsbalken.
DC-laden aan een DC-laadstation
actief.
Weergave in het blauw: opgela‐
den elektrische actieradius.
Weergave in het wit: maximale
elektrische actieradius.
Vertrektijd ingesteld.
Oplaadproces beëindigen
1. Laadaansluitklep sluiten.
2. Zo nodig auto vergrendelen.
Klimaataanpassing bij starttijd
geactiveerd.
Actieradius met range extender.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
159
Mobiliteit
Auto opladen
Starttijd instellen
Weergave Betekenis
Knipperen: ventileren actief.
Standaard laden of AC-snelladen:
1. "Vertrektijd"
Knipperen: verwarmen actief.
Knipperen: koelen actief.
2. "Vertrektijd 1:"
3. Indien nodig weekdag instellen.
Controller draaien tot de gewenste week‐
dag is ingesteld en controller indrukken.
Om andere weekdagen te selecteren, de
werkwijze herhalen.
4. Tijd instellen.
Controller draaien tot het gewenste tijdstip
is ingesteld en controller indrukken.
Starttijd
Er kunnen tot drie starttijden worden ingesteld.
Principe
Voor een optimale actieradius en klimaataan‐
passing kan de starttijd (vertrektijd) voor het
parkeren van de auto ingesteld worden.
Bij ingestelde starttijd wordt bij ingestelde kli‐
maataanpassing tijdens het laadproces het kli‐
maat in de auto vooraf aangepast. De klimaat‐
aanpassing wordt gereduceerd tijdens het
rijden. Daardoor wordt de actieradius ver‐
hoogd.
De volgende instellingen voor de starttijd zijn
mogelijk:
▷ Klimaataanpassing bij starttijd.
Starttijd activeren
1. "Vertrektijd"
De ingestelde starttijden worden weerge‐
geven.
2. Bijv. "Vertrektijd 1 activeren"
Er kunnen tot drie starttijden worden geacti‐
veerd.
Klimaatregeling
▷ Planning van een eenmalige starttijd.
Algemeen
▷ Planning van maximaal drie regelmatige
starttijden per weekdag.
De volgende instellingen voor de klimaataan‐
passing van de auto zijn mogelijk:
Indien het rijden-stand-by wordt uitgescha‐
keld, kunnen wijzigingen uitgevoerd worden op
het Control Display. De wijziging van de ver‐
trektijd is eenmalig. Geplande vertrektijden
worden niet aangepast. Instellingen voor kli‐
maatregeling en oplaadprocedure worden ook
voor geplande vertrektijden overgenomen.
▷ Standklimaataanpassing onmiddellijk acti‐
veren, zie pagina 128.
Bij geactiveerde standklimaataanpassing
verlaagt de actieradius.
▷ Geplande klimaataanpassing voor inge‐
stelde starttijd, zie pagina 128.
Klimaataanpassing bij starttijd
1. "Vertrektijd"
2. "Klimatiseren bij vertrektijd"
160
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Auto opladen
Mobiliteit
Ontladen hoogspannings- en
voertuigaccu
Algemeen
De auto beschikt naast de hoogspanningsaccu
over een voertuigaccu met 12 V, die nodig is
voor de werking van de boordelektronica.
Bij ontladen hoogspanningsaccu en ontladen
voertuigaccu is geen bedrijf van het voertuig
mogelijk.
Voertuig in gebruik nemen
Om het voertuig opnieuw in gebruik te nemen,
op gebruikelijke wijze opladen.
Indien op die plaats geen opladen mogelijk is,
contact opnemen met de servicedienst.
Auto opladen bij ontladen
voertuigaccu
1. Auto tegen wegrollen beveiligen.
2. Laadaansluitklep zo nodig handmatig ont‐
grendelen, zie pagina 156.
3. Evt. laadkabel aansluiten op het stopcon‐
tact of op de aansluiting aan het AC-laad‐
station.
4. Laadkabel overeenkomstig de laadbusaan‐
sluiting insteken.
Opladen wordt gestart. De laadstatus
wordt niet getoond. De auto op dat mo‐
ment niet openen.
Na enkele minuten is de voertuigaccu iets op‐
geladen. De boordelektronica is opnieuw ge‐
bruiksklaar. De auto kan opnieuw geopend
worden. De laadstatus en laadtoestand van de
hoogspanningsaccu kan opnieuw weergege‐
ven worden.
Auto opnieuw opladen tot de gewenste actie‐
radius mogelijk is.
Wanneer de voertuigaccu niet opgeladen kan
worden, contact opnemen met de service‐
dienst.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
161
Mobiliteit
Tanken
Tanken
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Tank ontluchten
1. Rijden-stand-by uitschakelen.
Opmerkingen
Voor het gebruik van de range extender moet
voldoende brandstof getankt zijn. Bij geacti‐
veerde range extender wordt de huidige laad‐
toestand behouden. De auto heeft een grotere
actieradius.
Tanken enkel bij motorstilstand en keu‐
zehendelstand P/N
Tanken enkel bij motorstilstand en in keuze‐
hendelstand P/N, anders kan er druk worden
opgebouwd in de brandstoftank waardoor het
vulpistool vroegtijdig kan afslaan.◀
Tankontluchting
2.
Toets indrukken om de drukveref‐
fening te starten.
De status van de tankontluchting wordt
aangeduid op het instrumentenpaneel. In
zeldzame gevallen kan de tankontluchting
verschillende seconden duren.
Na afloop van de tankontluchting wordt de
tankdop vrijgegeven voor het openen.
3. Tankklep openen.
Wanneer het openen van de tankklep niet
binnen 10 minuten na vrijgegeven tankdop
plaatsvindt, wordt de tankklep opnieuw
vergrendeld. Toets opnieuw indrukken.
Principe
De auto is uitgerust met een speciale brand‐
stoftank. De tank is ontworpen voor bijzondere
eisen die ontstaan bij gebruik met range exten‐
der.
Algemeen
In de brandstoftank kan een overdruk gevormd
worden door benzinedampen; die wordt voor
het openen van de tankdop afgebouwd.
Tankontluchting
De toets bevindt zich aan de bestuurderszijde.
162
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Tanken
Tanksluiting
Mobiliteit
Bevestigingsband niet samendrukken
Openen
1. Tankklep bij de achterste rand aanraken.
De aan de tankdop bevestigde band niet
knellen, anders kan de tankdop niet correct
worden gesloten en kunnen motorbrandstof‐
dampen ontsnappen.◀
Klep van de tankdop handmatig
ontgrendelen
Bijvoorbeeld bij een elektrisch defect.
1. Voorkap openen, zie pagina 174.
2. Aan groene knop met het benzinepomp‐
symbool trekken. Klep van de tankdop
wordt ontgrendeld.
2. Tankdop tegen de wijzers van de klok in
draaien.
3. Tankdop in de houder op de klep aanbren‐
gen.
Bij het tanken letten op
Bij het tanken het vulpistool in de vulbuis han‐
gen. Als het vulpistool tijdens het tanken wordt
opgetild, leidt dit tot:
▷ Vroegtijdig onderbreken.
▷ Verminderde terugvoer van brandstofdam‐
pen.
De brandstoftank is vol wanneer het vulpistool
voor de eerste keer afslaat.
Brandstoftank niet te veel vullen
Sluiten
1. Tankdop aanbrengen en rechtsom vast‐
draaien tot duidelijk een klik hoorbaar is.
2. Tankklep sluiten.
Brandstoftank niet te veel vullen, anders
kan door het naar buiten stromen van brand‐
stof schade voor het milieu en aan de auto ont‐
staan.◀
Werken met brandstoffen
De bij tankstations geldende veiligheids‐
regels in acht nemen.◀
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
163
Mobiliteit
Tanken
Niet tegelijk opladen en tanken
Bij ingestoken laadkabel niet tanken en
voldoende afstand houden tot licht ontvlam‐
bare stoffen, anders bestaat bij het verkeerd
insteken of lostrekken van de laadkabel het ge‐
vaar van lichamelijk letsel of schade, bijv. door
het ontvlammen van brandstof.◀
164
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Brandstof
Mobiliteit
Brandstof
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Benzinekwaliteit
Superbenzine met ROZ 95.
Minimumkwaliteit
Benzine loodvrij met ROZ 91.
Minimumkwaliteit
Geen benzine die de aangegeven mini‐
mumkwaliteit niet haalt tanken, anders is de
motorwerking niet gegarandeerd.◀
Brandstofkwaliteit
Benzine
De benzine moet voor een optimaal brandstof‐
verbruik zwavelvrij of in ieder geval zwavelarm
zijn.
Brandstoffen die bij de brandstofpomp als me‐
taalhoudend zijn gekenmerkt, mogen niet wor‐
den gebruikt.
Alleen loodvrije benzine zonder metalen
toevoegingen tanken
Geen loodhoudende benzine of benzine met
metalen toevoegingen, bijv. mangaan of ijzer
tanken, anders ontstaat er substantiële schade
aan de katalysator en andere onderdelen.◀
Er kunnen brandstoffen met een maximaal
ethanolaandeel van 10 %, dus E10, worden
getankt.
Geen ethanol tanken dat het maximale
ethanolaandeel overschrijdt
Geen ethanol tanken dat het maximale ethano‐
laandeel overschrijdt, d.w.z. geen brandstof
met meer dan 10 % ethanol, Flex Fuel of an‐
dere alcoholen tanken, anders ontstaat schade
aan de motor en brandstoftoevoer.◀
De motor heeft een pingelregeling. Vandaar
dat verschillende benzinekwaliteiten kunnen
worden getankt.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
165
Mobiliteit
Velgen en banden
Velgen en banden
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Na aanpassing van bandenspanning:
▷ De bandenpechwaarschuwing opnieuw ini‐
tialiseren.
▷ De bandenspanningscontrole opnieuw ini‐
tialiseren.
Bandenspanningen
Bandenspanning
Informatie over veiligheid
De conditie van de banden en de bandenspan‐
ning hebben invloed op:
▷ Levensduur van de banden.
▷ Rijveiligheid.
▷ Rijcomfort.
Bandenspanning controleren
Banden vertonen een natuurlijk, gelijkmatig
drukverlies.
De bandenspanning regelmatig controle‐
ren
De bandenspanning regelmatig controleren en
zo nodig corrigeren: minstens tweemaal per
maand en vóór een lange rit. Een verkeerde
bandenspanning kan een nadelige invloed op
de koersstabiliteit of een beschadiging van de
band tot gevolg hebben en daardoor tot onge‐
vallen leiden.◀
Banden worden warm tijdens het rijden en
door de stijgende bandtemperatuur stijgt ook
de bandenspanning. De specificaties inzake de
bandenspanning hebben betrekking op koude
banden of banden op omgevingstemperatuur.
Bandenspanning daarom alleen met koude
banden controleren.
166
De bandenspanningen voor vrijgegeven band‐
maten bevinden aan de zijde van de bestuur‐
der aan het achterportier.
Als de snelheidsletter van de band niet te vin‐
den is, dan geldt de bandenspanning van de
betreffende bandenmaat. De drukspecificaties
gelden voor banden op omgevingstempera‐
tuur.
Bandenmaat
De bandenspanningen gelden voor de vrijge‐
geven bandenmaten en aanbevolen banden‐
merken.
Meer informatie over wielen en banden kunt u
opvragen bij de servicedienst.
Bandenprofiel
Zomerbanden
Profieldiepte mag niet minder zijn dan 3 mm.
Bij een profieldiepte van minder dan 3 mm be‐
staat groot gevaar voor aquaplaning.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Velgen en banden
Winterbanden
Diepte van het bandenprofiel mag niet minder
zijn dan 4 mm.
Bij een profieldiepte van minder van 4 mm is
winterbestendigheid beperkt.
Minimale profieldiepte
Mobiliteit
ders bestaat er een verhoogd gevaar op onge‐
vallen.
Daarvoor voorzichtig naar de dichtstbijzijnde
service rijden. Auto evt. naar daar slepen of la‐
ten brengen, anders kan schade aan de ban‐
den levensgevaar opleveren voor de inzitten‐
den en andere verkeersdeelnemers◀
Reparatie van een beschadigde band
De fabrikant van uw auto raadt om veilig‐
heidsredenen aan beschadigde banden niet te
repareren, maar te vervangen. Anders kan ge‐
volgschade niet worden uitgesloten.◀
Leeftijd van de banden
Slijtagemarkeringen zijn verdeeld over de om‐
trek van de band en hebben de wettelijke mini‐
male hoogte van 1,6 mm.
Ze zijn op de zijkant van de band met TWI,
Tread Wear Indicator, gemarkeerd.
Aanbeveling
Onafhankelijk van de slijtage, de banden uiter‐
lijk na 6 jaar vervangen.
Productiedatum
Op de zijkant van de band:
Bandbeschadiging
DOT … 1013: de band is in de 10e week
van 2013 geproduceerd.
Algemeen
De banden regelmatig op beschadigingen, in‐
gedrongen voorwerpen en slijtage controleren.
Vervangen van wielen en
banden
Opmerkingen
Montage
Aanwijzingen voor bandenbeschadiging of
overige defecten aan de auto:
▷ Ongebruikelijke trillingen tijdens het rijden.
▷ Ongebruikelijk rijgedrag, zoals sterk trek‐
ken naar links of rechts.
Beschadigingen kunnen bijvoorbeeld veroor‐
zaakt worden door over stoepranden heen te
rijden, schade aan de weg e.d.
Bij beschadiging van de banden
Bij een aanwijzing op beschadiging van
de band meteen de snelheid verlagen en de
velgen en banden direct laten controleren, an‐
Aanwijzingen voor het monteren van
banden
Montage incl. balanceren alleen toevertrouwen
aan de servicedienst.
Bij ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden
bestaat het gevaar van gevolgschade en de
daarmee verbonden veiligheidsrisico's.◀
Wielbandcombinatie
De servicedienst kan u informeren over de
juiste wiel-bandcombinaties voor uw auto.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
167
Mobiliteit
Velgen en banden
Door verkeerde wiel-bandcombinaties worden
verschillende systemen qua werking beïn‐
vloed, bijv. ABS of DSC.
Nieuwe banden
Om de goede rij-eigenschappen te behouden
mogen alleen banden van hetzelfde merk en
met hetzelfde profiel worden gemonteerd.
Gedurende de eerste 300 km defensief rijden.
Na bandenpech moet zo snel mogelijk weer de
oorspronkelijke wiel-bandcombinatie worden
gemonteerd.
Vrijgegeven velgen en banden
Direct na de productie is de grip van nieuwe
banden nog niet optimaal.
Coverbanden
De fabrikant van uw auto raadt u aan geen co‐
verbanden te gebruiken.
Coverbanden
De fabrikant van uw auto adviseert om al‐
leen velgen en banden te gebruiken die voor
het betreffende autotype werden vrijgegeven.
Door mogelijkerwijze verschillende kar‐
kassen die al wat ouder zijn, kan de levensduur
worden beperkt en zodoende de rijveiligheid in
het geding zijn.◀
Er kan bv. als gevolg van toleranties ondanks
gelijke bandenmaat, contact met de carrosse‐
rie ontstaan en daardoor kunnen zware onge‐
vallen worden veroorzaakt.
Winterbanden
Bij niet goedgekeurde velgen en banden kan
de fabrikant van uw auto niet bepalen of ze ge‐
schikt zijn en daardoor niet instaan voor de vei‐
ligheid.◀
Aanbevolen bandenmerken
Voor gebruik op een winters wegdek worden
winterbanden aanbevolen.
Zogenaamde banden voor het gehele jaar met
M+S-codering hebben weliswaar betere win‐
tereigenschappen dan zomerbanden, bereiken
echter in het algemeen niet het prestatiever‐
mogen van winterbanden.
Maximumsnelheid van winterbanden
Als de maximumsnelheid van de auto hoger is
dan de snelheid die voor de winterbanden is
toegestaan, moet een overeenkomstige stic‐
ker in het zicht van de bestuurder worden aan‐
gebracht. Deze sticker is bij de bandenspecia‐
list of bij de servicedienst verkrijgbaar.
Maximumsnelheid voor winterbanden
Per bandenmaat worden bepaalde banden‐
merken door de fabrikant van uw auto aanbe‐
volen. Deze kunnen worden herkend aan een
ster op de zijwand van de band.
Bij deskundig gebruik voldoen deze banden
aan de hoogste standaarden voor wat betreft
de veiligheid en de rij-eigenschappen.
168
De maximumsnelheid voor de betref‐
fende winterbanden aanhouden, anders kun‐
nen er beschadigingen aan de banden en daar‐
door ongevallen ontstaan.◀
Verwisselen van de wielen tussen de
assen
De fabrikant van uw auto raadt of om de voor‐
ste wielen te wisselen naar achteren of omge‐
keerd.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Velgen en banden
Daardoor kunnen de rijeigenschappen worden
beïnvloed.
Mobiliteit
Opmerkingen
Opslag
▷ Aanwijzingen voor de toepassing van het
Mobility System op de compressor en de
afdichtmiddelhouder in acht nemen.
Verwijderde wielen of banden moeten koel,
droog en zo mogelijk in het donker worden be‐
waard.
▷ Bij beschadiging van de band vanaf een
grootte van 4 mm werkt de toepassing van
het Mobility System mogelijk niet.
Bescherm banden tegen olie, vet en brandstof.
▷ Contact opnemen met de servicedienst als
de band niet rijklaar kan worden gemaakt.
De op de zijkant van de band weergegeven
maximumbandenspanning niet overschrijden.
Bandenpech verhelpen
Veiligheidsmaatregelen in geval van pech
Auto zo ver mogelijk uit de buurt van de
verkeersstroom en op een vaste ondergrond
parkeren.
Alarmknipperlichten inschakelen.
Voertuig beveiligen tegen wegrollen, daarvoor
de parkeerrem vastzetten.
▷ Vreemde voorwerpen die in de band zijn
terechtgekomen, zo mogelijk laten zitten.
▷ Stickers voor de snelheidsbegrenzing van
de afdichtmiddelhouder lostrekken en op
het stuurwiel plakken.
Locatie
Het Mobility System bevindt zich in het op‐
bergvak onder de voorkap.
Afdichtmiddelhouder
Alle inzittenden laten uitstappen en buiten het
gevarenbereik brengen, bijvoorbeeld achter de
vangrails.
Eventueel gevarendriehoek op de juiste af‐
stand neerzetten.
Let op de wettelijke bepalingen.◀
Mobility System
▷ Afdichtmiddelhouder, pijl 1.
▷ Vulslang, pijl 2.
Principe
Met het Mobility System kan beperkte schade
aan een band afgedicht worden, zodat de be‐
stuurder verder kan rijden. Daarvoor wordt
vloeibaar afdichtmiddel in de banden gepompt,
dat hard wordt en zo schade langs binnen af‐
sluit.
Houdbaarheidsdatum op de afdichtmiddelhou‐
der in acht nemen.
De compressor kan gebruikt worden om de
bandenspanning te controleren.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
169
Mobiliteit
Velgen en banden
Compressor
3. Verbindingsslang hoorbaar vastklikken op
de aansluiting van de afdichtmiddelhouder.
1
Aan/uit-schakelaar
2
Bevestiging voor fles
3
Bandenspanning verkleinen
4
Weergave van bandenspanning
5
Compressor
6
Stekker/bedrading voor contactdoos
7
Verbindingsslang — opgeborgen in de
compressorbodem
4. Afdichtmiddelhouder in verticale stand
hoorbaar vastklikken in de bevestiging aan
de behuizing van de compressor.
Afdichtmiddel in de band gieten
1. Afdichtmiddelhouder schudden.
5. Verbindingsslang op het ventiel van het
defecte wiel schroeven.
2. Verbindingsslang volledig uit de compres‐
sorbehuizing nemen. Slang niet buigen.
170
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Velgen en banden
6. Bij een uitgeschakelde compressor de
stekker in een contactdoos in de auto aan‐
brengen.
Mobiliteit
Contact opnemen met de servicedienst als
er geen bandenspanning van 2 bar kan
worden verkregen.
Mobility System opbergen
1. Verbindingsslang van de afdichtmiddel‐
houder aftrekken van het wiel.
2. Verbindingsslang van de afdichtmiddel‐
houder aftrekken.
3. Lege afdichtmiddelhouder en verbindings‐
slang inpakken om vervuiling van de baga‐
geruimte te vermijden.
7. Bij ingeschakelde gereedheid of rijdenstand-by de compressor inschakelen.
4. Mobility System weer in de auto opbergen.
Afdichtmiddel verdelen
Onmiddellijk ca. 10 km rijden, zodat het af‐
dichtmiddel zich gelijkmatig in de band ver‐
deelt.
Snelheid van 80 km/h niet overschrijden.
Indien mogelijk niet langzamer rijden dan
20 km/h.
Bandenspanning corrigeren
Compressor ca. 3 tot 8 minuten laten lopen om
het afdichtmiddel in de band te gieten en een
bandenspanning van ca. 2,5 bar te verkrijgen.
Bij het aanbrengen van het afdichtmiddel kan
de bandenspanning tijdelijk oplopen tot ca. 5
bar. Compressor in deze fase niet uitschake‐
len.
1. Op een geschikte plaats stoppen.
2. Verbindingsslang op ventiel van de band
schroeven.
Compressor na 10 minuten uitschakelen
Compressor niet langer dan 10 minuten
laten lopen, anders raakt het apparaat overver‐
hit en wordt het mogelijk beschadigd.◀
Indien er geen bandenspanning van 2 bar kan
worden verkregen:
1. Compressor uitschakelen.
2. Vulslang van het wiel losdraaien.
3. 10 m voor- achteruitrijden om het afdicht‐
middel in de band te verdelen.
4. Banden opnieuw oppompen met compres‐
sor.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
171
Mobiliteit
Velgen en banden
3. Verbindingsslang direct op compressor
aanbrengen.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen met fijne schakels
Slechts bepaalde sneeuwkettingen met fijne
schakels zijn door de fabrikant van de auto ge‐
test, als verkeersveilig beoordeeld en goedge‐
keurd.
Informatie over de goedgekeurde sneeuwket‐
tingen vindt u bij de servicedienst.
Gebruik
4. Stekker in een contactdoos in de auto aan‐
brengen.
Het gebruik is uitsluitend paarsgewijs toege‐
staan op de achterwielen voor de volgende
wielmaten:
▷ 155/70 R 19
Aanwijzingen van de kettingfabrikant in acht
nemen.
Controleer of de sneeuwkettingen altijd vol‐
doende gespannen zijn. Zo nodig de kettingen
naspannen overeenkomstig de opgaven van
de fabrikant.
5. Bandenspanning corrigeren tot 2,5 bar.
▷ Druk verhogen: bij ingeschakelde ge‐
reedheid of rijden-stand-by de com‐
pressor inschakelen.
▷ Druk verlagen: toets op de compressor
indrukken.
Doorrijden
Toegestane maximumsnelheid van 80 km/h
niet overschrijden.
Bandenpechwaarschuwing, zie pagina 92, op‐
nieuw initialiseren.
Bandenspanningscontrole, zie pagina 90, op‐
nieuw initialiseren.
Met sneeuwkettingen de bandenpechwaar‐
schuwing niet initialiseren, omdat dit tot on‐
juiste weergaven kan leiden.
Met sneeuwkettingen de bandenspannings‐
controle niet initialiseren, omdat dit tot onjuiste
weergaven kan leiden.
Bij het rijden met sneeuwkettingen evt. de dy‐
namische tractiecontrole voor korte tijd active‐
ren.
Maximale snelheid met
sneeuwkettingen
Met sneeuwkettingen 50 km/h niet overschrij‐
den.
De defecte band en de afdichtmiddelhouder
van het Mobility System zo snel mogelijk laten
vervangen.
172
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Onder de voorkap
Mobiliteit
Onder de voorkap
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Belangrijke zaken onder de voorkap
1
Tank voor sproeiervloeistof
2
Met range extender: noodontgrendeling
tankklep
3
Koelmiddelreservoir voor aandrijving
4
Accu
Het laadkabelvak in het midden dient om de
standaard laadkabel en de AC-snellaadkabel
op te slaan.
Koelmiddelreservoir voor airco
Voorkap
Opmerkingen
Werken onder de voorkap
Geen werkzaamheden aan de auto uit‐
voeren zonder de noodzakelijke kennis.
Laat indien u de in acht te nemen voorschriften
niet kent, de werkzaamheden aan de auto al‐
leen door de service uitvoeren.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
173
Mobiliteit
Onder de voorkap
Anders bestaat bij ondeskundig uitgevoerde
werkzaamheden het gevaar van gevolgschade
en de daarmee verbonden veiligheidsrisico's.◀
2. Ontgrendelingshendel indrukken en voor‐
kap openen.
Wisserarmen inklappen
Voor het openen van de voorkap contro‐
leren of de wisserarmen op de ruit liggen, an‐
ders kunnen er beschadigingen ontstaan.◀
Voorkap openen
Met de afstandsbediening
1.
Toets van de afstandsbediening
indrukken.
2. Ontgrendelingshendel indrukken en voor‐
kap openen.
Aan de zijde van de bestuurder
1. De toets aan bestuurderszijde indrukken.
Controle- en waarschuwingslampjes
Bij geopende voorkap wordt een Check-Con‐
trol-melding weergegeven.
Voorkap sluiten
Vanaf een hoogte van ca. 40 cm laten vallen en
nadrukken om de voorkap opnieuw volledig te
vergrendelen.
De voorkap moet hoorbaar vastklikken.
Geopende voorkap tijdens het rijden
Als u tijdens het rijden constateert dat de
voorkap niet goed is vergrendeld, direct stop‐
pen en goed sluiten.◀
Inklemgevaar
Let erop dat bij het sluiten van de voor‐
kap de omgeving van het kapslot vrij is, anders
kan lichamelijk letsel worden veroorzaakt.◀
174
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Motorolie
Mobiliteit
Motorolie
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Algemeen
Het motorolieverbruik hangt af van hoe vaak de
range extender gebruikt wordt. Daarom regel‐
matig, na elke tankbeurt, het motoroliepeil
controleren.
4. Deksel tegen de klok in draaien en verwij‐
deren.
5. Na ca. 5 minuten de peilstok uittrekken en
met een pluisvrije doek, papieren zakdoek
of iets dergelijks schoonmaken.
Oliepeil controleren
Opmerking
Het oliepeil controleren bij bedrijfswarme
range extender.
Range extender handmatig starten, zie pa‐
gina 65.
Controleren
1. Auto horizontaal parkeren.
6. De peilstok voorzichtig tot aan de aanslag
in de meetbuis schuiven en weer uittrek‐
ken.
Het oliepeil moet tussen de beide marke‐
ringen van de peilstok liggen.
2. Motor afzetten.
3. Inlegbodem in de bagageruimte uitnemen.
Motorolie bijvullen of
verversen
Zo nodig motorolie laten bijvullen of verversen
door de servicedienst.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
175
Mobiliteit
176
Motorolie
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Koelvloeistof
Mobiliteit
Koelvloeistof
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
1
Koelmiddelreservoir voor airco
2
Koelmiddelreservoir voor aandrijving
Opmerkingen
Gevaar voor verbranding bij hete motor
Het koelsysteem bij hete motor niet ope‐
nen, het ontwijkende koelmiddel kan verbran‐
dingen veroorzaken.◀
Geschikte toevoegingen
Gebruik alleen geschikte toevoegingen,
anders kan schade aan de motor worden ver‐
oorzaakt. De toevoegingen zijn schadelijk voor
de gezondheid.◀
De koelvloeistof bestaat uit water en koelmid‐
deltoevoeging.
Koelvloeistofpeil
Koelmiddelreservoir voor airco
Controleren
1. Motor laten afkoelen.
2. Sluiting van het koelvloeistofreservoir te‐
gen de wijzers van de klok in een beetje
opendraaien zodat de overdruk kan ont‐
snappen, daarna openen.
Niet alle in de handel verkrijgbare toevoegin‐
gen zijn voor de auto geschikt. Informatie over
de geschikte toevoegingen vindt u bij de servi‐
cedienst.
Koelvloeistofreservoir
De auto beschikt over twee koelvloeistofreser‐
voirs, die zich onder de voorkap bevinden.
Om de veilige werking van de auto te garande‐
ren, steeds het koelvloeistofpeil van beide re‐
servoirs controleren.
Voorkap openen, zie pagina 174.
3. Koelvloeistofpeil controleren.
Het koelvloeistofpeil is correct, als het tus‐
sen de min- en max-markering in het reser‐
voir staat.
Bijvullen
1. Langzaam tot het correcte peil vullen, niet
te veel bijvullen.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
177
Mobiliteit
Koelvloeistof
2. Sluiting dichtdraaien.
3. Oorzaak van het koelmiddelverlies zo snel
mogelijk laten verhelpen door de service‐
dienst.
Koelmiddelreservoir voor aandrijving
Controleren
1. Motor laten afkoelen.
2. Koelvloeistofpeil controleren.
De markeringen zijn aan de zijkant op het
koelvloeistofreservoir aangebracht. Het
koelvloeistofpeil is correct, als het tussen
de min- en max-markering staat.
Bijvullen
1. Sluiting van het koelvloeistofreservoir te‐
gen de wijzers van de klok in een beetje
opendraaien zodat de overdruk kan ont‐
snappen, daarna openen.
2. Langzaam tot het correcte peil vullen, niet
te veel bijvullen.
3. Sluiting dichtdraaien.
4. Oorzaak van het koelmiddelverlies zo snel
mogelijk laten verhelpen door de service‐
dienst.
Afvalverwerking
Bij het afvoeren van koelvloeistof met
toevoegingen voor koelvloeistoffen
moeten de betreffende milieuvoor‐
schriften in acht worden genomen.
178
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Onderhoud
Mobiliteit
Onderhoud
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
BMW onderhoudssysteem
Het onderhoudssysteem wijst u op vereiste
onderhoudsmaatregelen en helpt u zo uw auto
verkeers- en bedrijfsveilig te houden.
Op het Control Display kan gedetailleerde in‐
formatie over servicebehoefte, zie pagina 77,
weergegeven worden.
Servicegegevens in de
afstandsbediening
Informatie over het noodzakelijk onderhoud
wordt continu in de afstandsbediening opge‐
slagen. De servicedienst leest deze gegevens
en stelt u een passende onderhoudsbeurt
voor.
Overhandig de serviceadviseur daarom de af‐
standsbediening waarmee het laatst werd ge‐
reden.
Stilstandtijden
Er wordt geen rekening gehouden met stil‐
standtijden met losgekoppelde voertuigaccu.
Opmerking
Onderhoud en reparatie
Daarom de tijdafhankelijke onderhoudswerk‐
zaamheden, zoals remvloeistof en evt. de mo‐
torolie en het micro-/actief-koolstoffilter, door
de servicedienst laten uitvoeren.
Onderhoud en reparatie van de auto al‐
leen laten uitvoeren door de Service of door
een werkplaats die volgens de BMW voor‐
schriften werkt en met personeel dat hiervoor
is geschoold. Anders bestaat vanwege de
hoogspanning van het systeem gevaar van le‐
vensgevaarlijk letsel door een elektrische
schok.◀
Service geschiedenis
Condition Based Service
CBS
Ingevoerd onderhoud op de Control Display
weergeven, zie pagina 78.
Sensoren en speciale algoritmen houden reke‐
ning met het gebruik van uw auto. Condition
Based Service bepaalt daarmee het noodzake‐
lijk onderhoud.
Overzicht:
onderhoudsbeurten
Met het systeem kan dus de omvang van het
onderhoud worden aangepast aan het indivi‐
duele gebruiksprofiel.
De omvang en intervallen kunnen verschillen
naargelang de exportvariant. Verdere informa‐
tie is bij de service verkrijgbaar.
Onderhoudswerkzaamheden bij de service uit‐
voeren en in de autogegevens laten invoeren.
De vermeldingen zijn net zoals het onder‐
houdsboekje het bewijs van regelmatig onder‐
houd.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
179
Mobiliteit
Onderhoud
Standaardomvang
Remvloeistof
Onderhoudswerkzaamheden
Onderhoudswerkzaamheden
Check-Control-meldingen controleren.
Remvloeistof verversen.
Controle- en waarschuwingsmeldingen con‐
troleren.
Servicemelding volgens fabrieksvoorschrift
resetten.
Dikte remvoering controleren.
Motorolie
Geldt enkel voor voertuigen met range exten‐
der.
Onderhoudswerkzaamheden
Motorolie en oliefilter vervangen.
Servicemelding volgens fabrieksvoorschrift
resetten.
Rem vooraan
Auto-check
Onderhoudswerkzaamheden
Aircosysteem/Airconditioning: microfilter ver‐
vangen.
Claxon, lichtsignaal en waarschuwingsknip‐
perlichtinstallatie controleren.
Instrumenten-/tekstveldverlichting, verlich‐
ting interieur, bagageruimte en dashboard‐
kastje en verwarmingsventilator controleren.
Verlichtingsinstallatie controleren.
Onderhoudswerkzaamheden
Remvoeringen en remvoeringssensor ver‐
vangen, remschachten reinigen.
Remschijven: oppervlakte en dikte controle‐
ren.
Veiligheidsgordels: toestand van gordelband,
werking van oprolmechanisme, gordelblok‐
kering en gordelslot controleren.
Werking en instelling ruitenwisser- en wasin‐
stallatie controleren.
Mobility System: houdbaarheidsdatum op de
lekstopbus controleren.
Rem achteraan
Onderhoudswerkzaamheden
Banden: profieldiepte, oppervlakte, uitwen‐
dige toestand en vuldruk controleren.
Remvoeringen en remvoeringssensor ver‐
vangen, remschachten reinigen.
Bandenpechwaarschuwing RPA initialiseren.
Remschijven: oppervlakte en dikte controle‐
ren.
Koelvloeistofpeil en -concentratie controle‐
ren.
Werking van parkeerrem controleren.
Ruitenwissersysteem: vloeistofpeil controle‐
ren.
Bandenspanningscontrole RDC initialiseren.
Remleidingen en - aansluitingen: controleren
op dichtheid, beschadiging en juiste positie.
180
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Onderhoud
Onderhoudswerkzaamheden
Mobiliteit
Positie
Onderkant incl. alle zichtbare delen: controle‐
ren op schade, juiste positie, dichtheid, incl.
dichtheid schokdempers en montage veren
in uitgeveerde toestand.
Stuurcomponenten: spelingvrijheid, schade
en slijtage controleren.
Controleren op verkeersveiligheid, proefrit:
remmen, stuurbekrachtiging, schokdempers,
transmissie.
Aanwezigheid gevarendriehoek, verkeersvest
en EHBO-tas controleren. Houdbaarheidsda‐
tum op EHBO-tas controleren.
Aan de bestuurderszijde is er een OBD-con‐
tactdoos voor het lezen van de voertuiggege‐
vens. Bij auto's met range extender worden
daarnaast ook onderdelen gecontroleerd die
bepalend zijn voor de emissiesamenstelling.
Servicemelding volgens fabrieksvoorschrift
resetten.
Emissies
Afzonderlijke berekening
Vervangingswerkzaamheden, reserveonderde‐
len, bedrijfsstoffen en materiaal onderhevig
aan slijtage worden afzonderlijk berekend. Ver‐
dere informatie is bij de service verkrijgbaar.
Contactdoos voor On-Board
Diagnose OBD
Geldt enkel voor voertuigen met range exten‐
der.
▷ Het waarschuwingslampje knip‐
pert:
Motorstoring die tot beschadiging
van de katalysator kan leiden. Auto
onmiddellijk laten controleren.
▷ Het waarschuwingslampje brandt:
Verslechtering van de emissies. Auto zo
spoedig mogelijk laten controleren.
Opmerking
Contactdoos voor On-Board Diagnose
De contactdoos voor On-Board Dia‐
gnose mag enkel gebruikt worden door de ser‐
vicedienst, door een werkplaats die werkt vol‐
gens de voorschriften van de autofabrikant en
met personeel dat hiervoor is geschoold, of
door andere bevoegde personen, anders kan
het gebruik leiden tot functiestoringen van de
auto.◀
Terugname van de auto
De fabrikant van uw auto adviseert, de auto bij
een door de BMW Group aangeduid terugna‐
mepunt in te leveren. Voor de terugname zijn
de betreffende nationale wettelijke voorschrif‐
ten van toepassing. Informatie hieromtrent
vindt u bij uw servicedienst.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
181
Mobiliteit
Vervangen van onderdelen
Vervangen van onderdelen
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Voor het openen van de voorkap de wis‐
sers inklappen
Voor het openen van de voorkap controleren of
de wisserarmen met de wisserbladen op de
ruit liggen, anders kunnen er beschadigingen
ontstaan.◀
Achterste wisserblad vervangen
1. Wisser geheel naar boven halen en het
wisserblad aftrekken, zie pijl.
Vervangen van de
wisserbladen
Opmerking
Wissers niet zonder wisserbladen inklap‐
pen
Wissers niet inklappen, zolang geen wisserbla‐
den gemonteerd zijn, anders kan de ruit wor‐
den beschadigd.◀
Voorste wisserbladen vervangen
2. De nieuwe wisser bevestigen en naar be‐
neden drukken, totdat deze vastklikt.
3. Ruitenwisser inklappen.
1. Wisserarm uitklappen en vasthouden.
2. Borgveer samendrukken, pijlen 1, en het
wisserblad uitklappen, pijl 2.
Vervangen van lampen
Opmerkingen
Lampen en verlichtingen
Verlichting en gloeilampen dragen in hoge
mate bij aan de verkeersveiligheid.
3. Wisserblad naar voren uit de vergrendeling
halen.
4. Nieuw wisserblad in omgekeerde volgorde
plaatsen tot deze vastklikt.
De fabrikant van de auto raadt aan werkzaam‐
heden waarmee u niet vertrouwd bent of die
niet in deze handleiding zijn beschreven, door
uw servicedienst te laten uitvoeren.
Een doos met reservelampen is verkrijgbaar bij
de servicedienst.
5. Wissers inklappen.
182
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Vervangen van onderdelen
Gevaar voor verbranding
Gloeilampen alleen in afgekoelde toe‐
stand vervangen, anders kunnen verbrandin‐
gen optreden.◀
Werkzaamheden aan de verlichting
Bij alle werkzaamheden aan de verlich‐
ting de betroffen lampen uitschakelen, anders
kan kortsluiting worden veroorzaakt.
Indien van toepassing de bijgevoegde ge‐
bruiksaanwijzing van de fabrikant van de lamp
beslist in acht nemen, om verwondingen en
beschadigingen bij het lampen vervangen te
voorkomen.◀
Lampen niet aanvatten
Het glas van nieuwe lampen niet met de
blote hand aanvatten, zelfs geringe verontreini‐
gingen kunnen zich inbranden en de levens‐
duur van de lamp verminderen.
Mobiliteit
nemende mate vocht vormt, bijv. waterdrup‐
pels in de lamp, deze door de Service laten
controleren.
Koplampinstelling
De instellingen van de koplampen kunnen be‐
invloed worden door het vervangen van lam‐
pen. Daarom na een vervanging de koplampin‐
stelling laten controleren door de service en zo
nodig laten corrigeren.
Frontlampen, lamp vervangen
Overzicht
Halogeen-koplampen met LEDlichtelementen
Gebruik een schone doek, papieren servet e.d.
of vat de lamp aan de sokkel aan.◀
Lichtdioden LEDs
Bedieningsonderdelen, weergaveonderdelen
en andere uitrustingen hebben achter een af‐
dekking lichtdioden als lichtbron.
Deze zijn verwant met de gewone lasers en
worden als licht uitstralende diode van klasse 1
gekenmerkt.
1
Stadslicht
2
Dimlicht
LED-koplamp
Afdekkingen niet verwijderen
De afdekkingen niet verwijderen en niet
gedurende meerdere uren direct in de ongefil‐
terde straal kijken, omdat anders het netvlies
van het oog geïrriteerd kan raken.◀
Koplampenglas
Bij koel of vocht weer kan de buitenverlichting
beslaan. Bij rijden met ingeschakeld licht ver‐
dwijnt de wasem na korte tijd. Het koplampen‐
glas moet niet worden vervangen.
1
Stadslicht
2
Dimlicht
Als de koplampen ondanks rijden met inge‐
schakeld licht niet ontdooien en er zich in toe‐
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
183
Mobiliteit
Vervangen van onderdelen
Met LED-koplampen zijn alle frontlampen als‐
mede zijdelingse richtingaanwijzers in LEDtechniek uitgevoerd.
4. Lamphouder licht naar binnen drukken,
langs rechts uit de verankering losmaken
en omlaagklappen.
Wendt u bij een defect tot de servicedienst.
5. Lamp tegen de klok in draaien en eruit ne‐
men.
Lamp vervangen
Halogeenkoplampen
6. Voor het plaatsen van lamp en lamphouder
in omgekeerde volgorde te werk gaan. Let
erop dat de lamphouder vergrendelt.
Aanwijzingen betreffende lampen en verlich‐
tingen, zie pagina 182, in acht nemen.
7. Koplampbehuizing met deksel sluiten. Let
erop dat het deksel vergrendelt.
Lamp 55 watt, H7.
1. Afdekking voor de koplampen omhoog‐
klappen.
2. Deksel tegen de klok in draaien en eruit ne‐
men.
Toegang tot knipperlicht en grootlicht
Aanwijzingen betreffende lampen en verlich‐
tingen, zie pagina 182, in acht nemen.
In de wielkast de afdekking tegen de klok in
draaien en eraf nemen.
Richtingaanwijzers
Lamp 24 watt, PSY24W.
1. De linker lamphouder linksom draaien en
wegnemen.
3. Stekker uittrekken.
2. Lamp licht in de fitting drukken, tegen de
klok in draaien en verwijderen.
184
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Vervangen van onderdelen
Mobiliteit
3. Nieuwe lamp en lamphouder in omge‐
keerde volgorde inbouwen.
Wiel verwisselen
4. Afdekking in de wielkast aanbrengen.
Opmerkingen
Grootlicht
Wegens de uitrusting van de auto is geen re‐
servewiel ter beschikking.
Gloeilamp 55 watt, H11.
1. De rechter lamphouder linksom draaien en
wegnemen.
Bij gebruik van bandenafdichtmiddel is het niet
noodzakelijk om de band direct te wisselen bij
spanningsverlies in het geval van pech.
Passend gereedschap voor het verwisselen
van wielen vindt u als toebehoren bij de servi‐
cedienst.
Kriksteunpunten
2. Lamp licht in de fitting drukken, tegen de
klok in draaien en verwijderen.
3. Nieuwe lamp en lamphouder in omge‐
keerde volgorde inbouwen.
4. Afdekking in de wielkast aanbrengen.
Knipperlicht in de buitenspiegel
Aanwijzingen betreffende lampen en verlich‐
tingen, zie pagina 182, in acht nemen.
De kriksteunpunten bevinden zich achter de
afgebeelde posities.
Accu
De knipperlichten in de buitenspiegels zijn van
LED-techniek voorzien. Wendt u bij een defect
tot de servicedienst.
De accu van de auto heeft 12 V. De accu voor‐
ziet de boordelektronica van energie.
Achterlichten
Informatie over het hoogspanningssysteem,
zie pagina 154.
Aanwijzingen betreffende lampen en verlich‐
tingen, zie pagina 182, in acht nemen.
Onderhoud
De achterlichten in de achterklep zijn van LEDtechniek voorzien.
De lichten in de bumper bevatten de functie
van het mistachterlicht en achteruitrijlicht.
Daarnaast nemen de lichten in de bumper ook
de functie van de achterlichten over wanneer
de achterklep geopend is.
De accu is onderhoudsvrij. Het zuur waarmee
de accu gevuld is volstaat voor de volledige le‐
vensduur van de accu.
Met uw vragen over de accu kunt u steeds te‐
recht bij uw servicedienst.
Wendt u bij een defect tot de servicedienst.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
185
Mobiliteit
Vervangen van onderdelen
Vervangen van de accu
Alleen accutypen gebruiken die door de
fabrikant van uw auto zijn goedgekeurd
Alleen accutypen gebruiken die door de fabri‐
kant van uw auto zijn goedgekeurd, anders kan
schade aan de auto optreden en zijn systemen
of functies niet of slechts beperkt beschik‐
baar.◀
De voertuigaccu na het vervangen door uw
servicedienst op de auto laten aanmelden, zo‐
dat alle comfortfuncties onbeperkt beschik‐
baar zijn en evt. betreffende Check-Controlmeldingen van deze comfortfuncties niet meer
worden weergegeven.
Accu opladen
Zekeringen
Opmerkingen
Zekeringen vervangen
Doorgebrande zekeringen nooit repare‐
ren of vervangen door een zekering met een
andere kleur of ampèrage, om te voorkomen
dat door overbelaste elektrische bedrading
brand in de auto ontstaat.◀
Zekering vervangen
De zekeringen bevinden zich in de passagiers‐
ruimte aan de onderzijde van het dashboard.
1. Voor het openen schroeven losdraaien, pij‐
len 1.
Geen laders gebruiken
De accu niet opladen met externe laders,
anders bestaat het gevaar voor materiële
schade, bijv. aan de voertuigelektronica.◀
Ontladen accu opladen, zie pagina 161.
Stroomonderbreking
Na een stroomonderbreking van voorbijgaande
aard moeten enkele uitrustingen opnieuw wor‐
den geïnitialiseerd.
Individuele instellingen moeten opnieuw wor‐
den geactualiseerd:
2. Zekeringenbord naar beneden klappen,
pijl 2.
Gegevens betreffende de zekeringtoewij‐
zing vindt u op een afzonderlijk vouwblad.
▷ De tijd: actualiseren.
3. Betreffende zekering vervangen.
▷ Datum: actualiseren.
4. De montage vindt in omgekeerde volgorde
van de demontage plaats.
▷ Radiozender: opnieuw opslaan.
▷ Navigatiesysteem: wachten tot de naviga‐
tie bedrijfsklaar is.
Lege accu verwerken
Oude accu's door de servicedienst la‐
ten afvoeren of op een verzamelpunt
afgeven.
Gevulde accu's moeten tijdens het vervoer en
de opslag rechtop staan. Tijdens het transport
tegen kantelen beveiligen.
186
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Hulp in geval van nood
Mobiliteit
Hulp in geval van nood
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
bracht. Dit is onder andere afhankelijk van het
mobiele netwerk en de nationale wetgeving.
Opmerkingen
Noodoproep niet gewaarborgd
De noodoproep kan om technische rede‐
nen onder ongunstige omstandigheden niet
worden gewaarborgd.◀
Noodoproep versturen
Waarschuwingsknipperlicht
1. Voor het openen de afsluitklep aantippen.
De toets bevindt zich in de middenconsole.
2. De sos-toets indrukken tot LED in de toets
licht.
▷ LED licht: noodoproep geactiveerd.
Intelligente noodoproep
Voorwaarden
▷ Stand-by van de radio is ingeschakeld.
▷ Noodoproepsysteem is bedrijfsklaar.
▷ In het voertuig geïntegreerde SIM-kaart is
geactiveerd.
Algemeen
SOS-toets uitsluitend bij noodgevallen gebrui‐
ken.
Ook als er geen noodoproep via BMW mogelijk
is, kan het zijn dat een noodoproep naar een
openbaar alarmnummer tot stand wordt ge‐
Als een onderbrekingscontrole op het
Control Display wordt weergegeven, kan
de noodoproep worden afgebroken.
Indien de omstandigheden dit toelaten, in
de auto wachten tot de spraakverbinding
tot stand is gekomen.
▷ LED knippert, als de verbinding met het
alarmnummer tot stand is gebracht.
Bij een noodoproep via BMW worden ge‐
gevens die voor het bepalen van de ver‐
eiste reddingsmaatregelen dienen, bijv. de
actuele positie van de auto, indien deze
kan worden bepaald, aan de alarmcentrale
doorgegeven. Als wedervragen van de
noodoproepcentrale onbeantwoord blijven
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
187
Mobiliteit
Hulp in geval van nood
worden automatisch reddingsmaatregelen
genomen.
Mobile Service
Hulp
▷ Wanneer de LED knippert maar de alarm‐
centrale niet meer te horen is via de luid‐
sprekers, kunt u echter voor de alarmcen‐
trale toch nog te horen zijn.
De Mobile Service is in veel landen 24 uur per
dag telefonisch bereikbaar. In geval van pech
krijgt u daar ondersteuning.
Noodoproep automatisch activeren
Hulpdienst
Als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan,
wordt onmiddellijk na een zwaar ongeval auto‐
matisch een noodoproep verstuurd. De auto‐
matische noodoproep wordt niet belemmerd
door het drukken op de SOS-toets.
Voor de pechhulp kan via iDrive het telefoon‐
nummer worden getoond of kan direct een
verbinding met de Mobile Service worden op‐
gebouwd.
Gevarendriehoek
Starthulp
Accu niet overbruggen of direct opladen
De accu niet met een conventionele
starthulp overbruggen of direct opladen, an‐
ders bestaat wegens de hoogspanning van het
aandrijfsysteem levensgevaar door elektrische
schok.◀
De gevarendriehoek is aan de binnenzijde van
de achterklep ondergebracht.
Bij ontladen hoogspanningsaccu en ontladen
voertuigaccu is geen bedrijf van het voertuig
mogelijk. In dat geval geen starthulp toepas‐
sen, maar het voertuig op de gebruikelijke ma‐
nier opladen via de laadkabel, zie pagina 161.
Om deze te verwijderen de houders losmaken.
Wegslepen
EHBO-tas
Transporteren van uw auto
Opmerking
Opmerking
De houdbaarheid van enkele artikelen is be‐
perkt.
Uw auto mag niet worden weggesleepd.
Daarom in geval van nood contact opnemen
met de servicedienst.
Vervaldatum van de inhoud regelmatig contro‐
leren en evt. tijdig vervangen.
Locatie
De EHBO-tas bevindt zich achteraan in de ba‐
gageruimte.
188
Auto niet wegslepen
Uw auto mag alleen op een laadvlak wor‐
den getransporteerd omdat anders beschadi‐
gen kunnen worden veroorzaakt.◀
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Hulp in geval van nood
Takelwagen
Mobiliteit
Sleepstang/wegsleepkabel correct be‐
vestigen
De sleepstang of wegsleepkabel aan de sleep‐
ogen bevestigen, omdat bij bevestiging aan
andere onderdelen van de auto beschadigin‐
gen kunnen optreden.◀
▷ Afhankelijk van de wettelijke bepalingen de
waarschuwingsknipperlichtinstallatie in‐
schakelen.
De auto niet opheffen
De auto niet aan het sleepoog of aan de‐
len van de carrosserie of het onderstel optake‐
len, omdat deze anders beschadigd kunnen ra‐
ken.◀
Het vooraan vastgedraaide sleepoog alleen
voor het rangeren gebruiken.
Auto duwen
Om een auto die blijft steken uit een gevaren‐
zone te halen, kan hij over een korte afstand
met een snelheid van maximaal 10 km/h ge‐
duwd worden.
De auto kan enkel in keuzehendelstand N ge‐
duwd worden.
Als volgt te werk gaan zodat de auto kan rollen:
1. Stand-by van de radio of rijden-stand-by
inschakelen, zie pagina 60.
2. Rempedaal intrappen.
3. Keuzehendelstand N inschakelen.
Bij elektrische storingen kan de keuzehendel‐
stand mogelijk niet gewijzigd worden.
Slepen door andere voertuigen
▷ Als de elektrische installatie is uitgevallen,
de weg te slepen auto herkenbaar maken
door bv. een bord of gevarendriehoek ach‐
ter de achterruit te plaatsen.
Sleepstang
De sleepogen moeten bij beide auto's aan de‐
zelfde zijde zitten.
Wanneer de sleepstang alleen schuin kan wor‐
den aangebracht moet op het volgende wor‐
den gelet:
▷ Stuurhoek is bij het rijden in de bochten
beperkt.
▷ Schuine stand van de sleepstang veroor‐
zaakt zijdelings gerichte kracht.
Wegsleepkabel
Erop letten dat de wegsleepkabel bij het weg‐
rijden van de trekkende auto strak staat.
Bij het slepen nylonkabels gebruiken, omdat
dit materiaal te abrupte trekbelasting voor‐
komt.
Wegsleepkabel correct bevestigen
De wegsleepkabel uitsluitend aan de
sleepogen bevestigen, omdat bij bevestiging
aan andere onderdelen van de auto beschadi‐
gingen kunnen optreden.◀
Algemeen
Licht trekkend voertuig
De trekkende auto mag niet lichter zijn
dan de te slepen auto, anders kunt u de con‐
trole over de auto's verliezen.◀
Sleepoog
Het schroefbare sleepoog steeds meevoeren.
Deze kan aan de voor- of achterzijde van de
auto worden aangebracht. Het bevindt zich in
het opbergvak onder de voorkap.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
189
Mobiliteit
Hulp in geval van nood
Sleepoog, aanwijzingen voor gebruik
▷ Alleen het bij de auto behorende
sleepoog gebruiken en deze tot de
aanslag vastdraaien.
▷ Het sleepoog alleen gebruiken voor het
slepen over een verharde weg.
▷ Het vooraan vastgedraaide sleepoog alleen
voor het rangeren gebruiken.
▷ Voorkom dwarsbelastingen van het sleep‐
oog, de auto bijv. niet aan het sleepoog op‐
heffen.
Anders kunnen sleepoog en auto worden be‐
schadigd.◀
Onderhoud en reparatie
Onderhoud en reparatie van de auto al‐
leen laten uitvoeren door de Service of door
een werkplaats die volgens de BMW voor‐
schriften werkt en met personeel dat hiervoor
is geschoold. Anders bestaat vanwege de
hoogspanning van het systeem gevaar van le‐
vensgevaarlijk letsel door een elektrische
schok.◀
Hoogspanningssysteem: contact met
water
Het hoogspanningssysteem is ook in de vol‐
gende voorbeeldsituaties veilig:
▷ Water in de voetenruimte, bijv. na een re‐
genbui met geopend glazen dak.
▷ Er stroomt vloeistof in de bagageruimte.
Schroefdraad
In deze gevallen bestaat geen gevaar door een
elektrische schok levensgevaarlijk gewond te
raken. Andere schade aan de auto is mogelijk.
Hoogspanningssysteem:
automatische deactivering
Op de markering aan de rand van de afdekking
drukken om deze naar buiten te duwen.
Veiligheid van het
hoogspanningssysteem
Werkzaamheden aan het
hoogspanningssysteem
Het hoogspanningssysteem van de auto is een
gesloten systeem. De veiligheid is gegaran‐
deerd zolang geen werkzaamheden worden
uitgevoerd aan de technische componenten.
Wijzigingen en werkzaamheden aan de auto,
bijv. ook het monteren van accessoires, uitslui‐
tend laten uitvoeren door een BMW dealer of
door een werkplaats die werkt volgens de
BMW voorschriften en met personeel dat hier‐
voor is geschoold.
190
Bij ongevallen wordt het hoogspanningssys‐
teem automatisch uitgeschakeld om de inzit‐
tenden en andere verkeersdeelnemers niet in
gevaar te brengen.
Houd u aan de aanwijzingen voor Gedrag na
een ongeval, zie pagina 190.
Gedrag na een ongeval
Algemeen
Na een ongeval
Na een ongeval de hoogspanningscom‐
ponenten zoals bijvoorbeeld de oranje hoog‐
spanningsleidingen of onderdelen die contact
maken met vrijliggende hoogspanningskabels
niet aanraken. Anders bestaat vanwege de
hoogspanning van het systeem gevaar van le‐
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Hulp in geval van nood
Mobiliteit
vensgevaarlijk letsel door een elektrische
schok.◀
Uittredende vloeistof
Uit de hoogspanningsaccu vrijkomende
vloeistoffen niet aanraken anders kan huidlet‐
sel ontstaan.◀
Mocht u met uw auto bij een ongeval betrok‐
ken raken, dan dient u wat betreft het hoog‐
spanningssysteem de volgende extra veilig‐
heidsmaatregelen in acht te nemen:
▷ Plaats van het ongeval afschermen.
▷ Reddingswerkers, politie en brandweer on‐
middellijk op de hoogte brengen dat het
om een auto met een hoogspanningssys‐
teem gaat.
▷ Keuzehendelstand P inschakelen, parkeer‐
rem bedienen en gereedheid of rijdenstand-by uitschakelen.
▷ Auto na verlaten vergrendelen.
▷ Uit de hoogspanningsaccu vrijkomende
gassen niet inademen, evt afstand tot de
auto bewaren.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
191
Mobiliteit
Reiniging
Reiniging
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Laadaansluiting laten reinigen door ge‐
schoold personeel
Bij verontreiniging van de laadaansluiting de
reiniging enkel laten uitvoeren door personeel
dat daarvoor opgeleid is, anders bestaat ge‐
vaar voor letsel door de hoge spanning.◀
▷ Regelmatig vreemde voorwerpen, bijv. loof,
bij geopende voorkap in het bereik onder
de voorruit verwijderen.
▷ Zeker in de winter de auto vaker wassen.
Het wassen van de auto
Opmerkingen
Laadaansluitklep sluiten
De laadaansluitklep tijdens het wassen
sluiten, anders kan de auto beschadigd ra‐
ken.◀
Stoomreiniger of hogedrukreiniger
Bij gebruik van stoomreinigers of hoge‐
drukreinigers voldoende afstand aanhouden
en een maximale temperatuur van 60 ℃ in acht
nemen.
Tot het glazen dak en de laadaansluitklep een
afstand van minstens 80 cm in acht houden.
Bij een te korte afstand, een te hoge druk of te
hoge temperatuur bestaat de kans op onmid‐
dellijke beschadigingen of beschadigingen die
pas op een later tijdstip naar voren komen.
De bedieningsinstructies voor de hogedrukrei‐
niger in acht nemen.◀
Reiniging van sensoren/camera's met
hogedrukreinigers
Met hogedrukreinigers niet langdurig en met
een afstand van minstens 30 cm op sensoren
en camera's aan de buitenkant van de auto
zoals bijv. Park Distance Control spuiten.◀
192
Sterke verontreiniging en strooizout kun‐
nen tot schade aan de auto leiden.
Automatische wasinstallaties of
wasstraten
Opmerkingen
▷ Wasinstallaties met lappen of installaties
met zachte borstels verdienen de voorkeur
om lakbeschadigingen te voorkomen.
▷ Wielen en banden mogen niet door trans‐
portinrichtingen worden beschadigd.
▷ Buitenspiegels inklappen anders kunnen
zij, door de breedte van de auto, worden
beschadigd.
▷ Regensensor, zie pagina 68, deactiveren,
om een onbedoeld wissen te voorkomen.
▷ In veel gevallen kan, afhankelijk van de in‐
terieurbeveiliging van het alarmsysteem,
een ongewenst alarm geactiveerd worden.
Neem de aanwijzingen ter vermijding van
ongewenste alarmen, zie pagina 45, in
acht.
Geleiderails in wasstraten
Reinigingsinstallaties of wasstraten ver‐
mijden waarvan de geleiderails hoger zijn dan
10 cm, carrosserieonderdelen kunnen worden
beschadigd.◀
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Reiniging
In een wasstraat binnenrijden
Auto-onderhoud
De volgende stappen aanhouden, zodat de
auto in een wasstraat kan rollen.
Onderhoudsmiddelen
1. In de wasstraat rijden.
2. Keuzehendelstand N inschakelen.
3. Voet van het rempedaal nemen.
4. Start-/stopknop indrukken.
De gereedheid blijft op deze manier inge‐
schakeld en een Check-Control-melding
wordt weergegeven.
Voor het inschakelen van het rijden-stand-by:
1. Rempedaal indrukken.
2. Start-/stopknop indrukken.
Mobiliteit
BMW raadt u aan reinigings- en onderhouds‐
middelen van BMW te gebruiken, omdat deze
getest en goedgekeurd zijn.
Onderhouds- en reinigingsmiddelen
Aanwijzingen op de verpakking in acht
nemen.
Bij reinigen van het interieur de portieren of
ruiten openen.
Alleen middelen gebruiken die voor het reini‐
gen van auto's zijn bedoeld.
Het drukken op de start-/stopknop zonder in‐
trappen van de rem schakelt de gereedheid uit.
Reinigingsmiddelen kunnen stoffen bevatten
die gevaarlijk of schadelijk voor de gezondheid
zijn.◀
Keuzehendelstand
Autolak
Keuzehendelstend P wordt automatisch inge‐
schakeld:
Regelmatig onderhoud draagt bij tot rijveilig‐
heid en waardebehoud. Milieu-invloeden in
omgevingen met hogere luchtvervuiling of na‐
tuurlijke verontreinigingen, zoals boomhars of
pollen, kunnen op de voertuiglak inwerken.
Frequentie en omvang van het onderhoud
daarop afstemmen.
▷ Bij uitgeschakelde gereedheid.
▷ Na ca. 15 minuten.
Koplampen
▷ Niet droog wrijven en geen schurende of
etsende reinigingsmiddelen gebruiken.
▷ Verontreinigingen, bv. insecten, met sham‐
poo in de week zetten en met water af‐
spoelen.
▷ IJsvorming met ontdooiingsspray ont‐
dooien, geen ijskrabber gebruiken.
Na wassen van de auto
Na het wassen van de auto de remschijven kort
droogremmen, anders kan de remwerking
kortstondig minder zijn en kunnen de remschij‐
ven corroderen.
Resten op de ruiten helemaal verwijderen, om
vermindering van het zicht door sliertvorming
te voorkomen en wissergeluiden alsmede wis‐
serbladslijtage te verlagen.
Agressieve stoffen, zoals overgelopen brand‐
stof, olie, vet of vogelpoep direct verwijderen,
om lakveranderingen of -verkleuringen te voor‐
komen.
Lederonderhoud
Het leder geregeld met een doek of stofzuiger
reinigen.
Stof en straatvuil schuren anders in poriën en
vouwen en leiden tot een sterke slijtage als‐
mede tot een vroegtijdige verharding van het
lederoppervlak.
Om verkleuringen door bijv. kleding te vermij‐
den, leder ongeveer om de twee maanden ver‐
zorgen.
Lichtgekleurd leder vaker reinigen omdat vuil
daarop duidelijker zichtbaar is.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
193
Mobiliteit
Reiniging
Lederverzorgingsmiddel gebruiken, omdat vuil
en vet anders langzaam de beschermende laag
van het leder aantasten.
Geschikte onderhoudsmiddelen zijn bij de ser‐
vice verkrijgbaar.
Bekledingsstofonderhoud
Regelmatig met een stofzuiger afzuigen.
Bij sterke verontreinigingen, bv. drankvlekken,
een zachte spons of een microvezeldoek met
geschikte interieurreiniger gebruiken.
Grote bekledingsvlakken tot aan de naden rei‐
nigen. Krachtig wrijven vermijden.
Beschadiging door klittebandsluitingen
Geopende klittebandsluitingen aan broe‐
ken of andere kledingstukken kunnen de stoel‐
bekleding beschadigen. Let erop, dat klitte‐
bandsluitingen gesloten zijn.◀
Onderhoud van speciale delen
Delen van edel hout
Houten panelen en uit hout vervaardigde delen
mogen uitsluitend met een vochtige doek wor‐
den gereinigd. Vervolgens met een zachte
doek drogen.
Kunststof onderdelen
Daartoe behoren:
▷ Oppervlakken van kunstleer.
▷ Hemelbekleding.
▷ Verlichtingsglas.
▷ Dekglas van het instrumentenpaneel.
▷ Matzwart gespoten delen.
▷ Gelakte delen in het interieur.
▷ Koolstofdelen in het interieur.
Gebruik voor de reiniging een microvezeldoek.
Lichtmetalen velgen
Bij reiniging van het voertuig enkel neutraal rei‐
nigingsmiddel voor velgen met een pH-waarde
van 5 tot 9 gebruiken. Geen bijtende reini‐
gingsmiddelen of stoomreinigers boven 60 ℃
gebruiken. Aanwijzingen van de fabrikant in
acht nemen.
Agressieve, zuurhoudende of alkalische reini‐
gingsmiddelen kunnen de beschermlaag van
naburige onderdelen zoals bijv. remschijven
aantasten.
Chroomachtige oppervlakken
Onderdelen zoals bijv. radiatorgrille of portier‐
grepen vooral bij contact met strooizout met
voldoende water en evt. shampoo zorgvuldig
reinigen.
Rubberdelen
Behalve met water alleen met glijmiddel voor
rubber behandelen.
194
Voor het onderhoud van afdichtrubbers geen
siliconenhoudend onderhoudsmiddel gebrui‐
ken, om beschadigingen of geluiden te voorko‐
men.
De doek evt. licht met water bevochtigen.
Hemelbekleding niet te nat maken.
Geen alcohol-/oplosmiddelhoudende rei‐
nigingmiddelen
Geen alcoholhoudende of oplosmiddelhou‐
dende reinigingsmiddelen, zoals nitroverdun‐
ner, koudreiniger, benzine of iets dergelijks ge‐
bruiken, de oppervlakken kunnen ander
worden beschadigd.◀
Veiligheidsgordels
Vervuilde gordels rollen niet goed op, waar‐
door de veiligheid nadelig wordt beïnvloed.
Chemische reiniging
Niet chemisch laten reinigen, omdat het
weefsel hierdoor kan worden aangetast.◀
Alleen met mild zeepsop in ingebouwde toe‐
stand schoonmaken.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Reiniging
Veiligheidsgordels altijd in volkomen droge
toestand oprollen.
Mobiliteit
Bij het schoonmaken niet te hard drukken en
geen krassende materialen gebruiken, anders
kunnen beschadigingen ontstaan.◀
Vloerbedekking en vloermatten
Geen voorwerpen in het bewegingsveld
van de pedalen
Vloermatten, tapijt en andere voorwerpen mo‐
gen niet in het bewegingsbereik van de peda‐
len komen, omdat deze anders tijdens de rit de
werking van de pedalen zouden kunnen be‐
lemmeren.
Lange stilstandtijden en buiten bedrijf
stellen van de auto
Auto niet voor langere tijd met te geringe
laadtoestand laten staan
Gebruik alleen vloermatten die voor de auto
vrijgegeven zijn en adequaat bevestigd kunnen
worden.
Voor langere stilstandfase m.b.v. de laadtoe‐
standsweergave er zeker van zijn, dat de hoog‐
spanningsaccu helemaal opgeladen is. Auto
voor langere stilstandfasen parkeren en laad‐
stekker in een geschikte stroombron steken.
Regelmatig de laadtoestand controleren. An‐
ders kan de hoogspanningsaccu beschadigd
raken door het overmatig ontladen.◀
Hierbij in acht nemen dat de vloermatten weer
veilig worden bevestigd, nadat deze werden
verwijderd, bijv. door reiniging.◀
Bij stilstandtijden van meerdere weken de auto
zo veel mogelijk met volledig opgeladen hoog‐
spanningsaccu stilzetten.
Voor het reinigen kunnen de vloermatten uit de
auto worden genomen.
De auto niet langer dan 14 dagen stilzetten
wanneer de elektrische actieradius minder dan
10 km bedraagt.
Leg geen extra vloermatten op de aanwezig of
op andere voorwerpen.
Vloertapijt bij sterkere vervuiling met een mi‐
crovezeldoek en water of textielreiniger
schoonmaken. Hierbij in de rijrichting vooruit
en achteruit wrijven, het tapijt kan anders ver‐
vilten.
Bij stilstandfasen tot drie maanden de auto zo
mogelijk aangesloten op een geschikte
stroombron of bijna volledig opgeladen parke‐
ren.
Sensoren/camera's
Opmerking
Gebruik voor de reiniging van sensoren of ca‐
mera's een met een beetje glasreiniger be‐
vochtigde doek.
De servicedienst informeert u over wat in acht
moet worden genomen als de auto langer dan
drie maanden moet worden stilgezet.
Displays/beeldschermen
Gebruik voor de reiniging van de displays een
antistatische microvezeldoek.
Reiniging van displays
Geen chemische of huishoudelijke
schoonmaakmiddelen gebruiken.
Houd alle vloeistoffen en vocht verwijderd van
het toestel.
Anders kunnen het oppervlak of elektrische
onderdelen worden beschadigd.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
195
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Opzoeken
Het hoofdstuk bevat de technische gegevens en
het trefwoordenregister, waarmee u snel de
gezochte informatie kunt vinden.
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Opzoeken
Technische gegevens
Technische gegevens
Uitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, ex‐
port- en speciale uitrustingen beschreven, die
in de modelserie aangeboden worden. Er wor‐
den daarom ook uitrustingen beschreven, die
in een auto, bijv. vanwege de gekozen speciale
uitrusting of de exportvariant, niet beschikbaar
zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsrelevante
functies en systemen.
Maten
BMW i3
Breedte met spiegel
2039 mm
Breedte zonder spiegel
1775 mm
Hoogte
1597 mm
Lengte
3999 mm
Wielbasis
2570 mm
Kleinste draaicirkel
Ø: 9,86 m
198
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Technische gegevens
Opzoeken
Gewichten
Waarden voor de / gelden voor auto's met
range extender, waarden na de / voor auto's
zonder range extender.
BMW i3
Leeggewicht rijklaar, met 75 kg belading, bij
90 % gevulde tank, zonder speciale uitrusting
kg
1390/1270
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht
kg
1730/1620
Belading
kg
415/425
Toelaatbare asbelasting voor
kg
765/750
Toelaatbare asbelasting achter
kg
1000/910
Volume kofferruimte
Liter
260-1100
Hoogspanningsaccu
Opmerking
Type
Lithium-ion
Capaciteit
22 kWh
Nominale spanning
360 V
Inhouden
Brandstoftank
Liter
Opmerking
Benzine: 9
Bij optionele range ex‐
tender
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
199
Opzoeken
Bijlage
Bijlage
Parkeerassistent
Opmerkingen
Hier worden eventuele actualiseringen van de
handleiding van de auto beschreven.
File-assistent
Persoonlijke verantwoordelijkheid
Ook een actief systeem ontlast de be‐
stuurder niet van de persoonlijke verantwoor‐
delijkheid voor het rijden.
Wegens technische beperkingen kan het sys‐
teem niet in alle verkeerssituaties zelfstandig
op gepaste wijze reageren.
Opmerkingen
Persoonlijke verantwoordelijkheid
Ook een actief systeem ontlast de be‐
stuurder niet van de persoonlijke verantwoor‐
delijkheid voor het rijden, in het bijzonder voor
het volgen van de rijstrook, aanpassen van de
snelheid, aanhouden van de afstand en af‐
stemmen van het rijgedrag op de verkeersom‐
standigheden.
Wegens technische beperkingen kan het sys‐
teem niet in alle verkeerssituaties zelfstandig
op gepaste wijze reageren.
Het rijproces, de omgeving en de verkeersom‐
standigheden continu en aandachtig in het oog
houden en zo nodig actief ingrijpen, bijv. door
te remmen, sturen of uit te wijken, anders be‐
staat er gevaar voor ongevallen.◀
Het rijproces, de omgeving en de verkeerssi‐
tuatie continu en aandachtig in het oog houden
en zo nodig actief ingrijpen, anders bestaat er
gevaar voor ongevallen.◀
Grenzen van de ultrasoonmeting
Het herkennen van voorwerpen kan worden
beperkt aan de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals bij de volgende om‐
standigheden:
▷ Bij kleine kinderen en dieren.
▷ Bij personen met een bepaalde kleding,
bijv. mantel.
Ongunstige weersomstandigheden
Bij weinig licht of ongunstige weersom‐
standigheden, bijv. bij regen, sneeuwval, smel‐
tende sneeuw, nevel of tegenlicht, kan de de‐
tectie van voertuigen en rijbaanbegrenzingen
verminderen en kunnen kortstondige onder‐
brekingen van reeds gedetecteerde voertuigen
plaatsvinden. Oplettend rijden en reageren op
de heersende verkeerssituatie. Evt. actief in‐
grijpen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken,
anders bestaat er gevaar voor ongevallen.◀
200
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Bijlage
Opzoeken
Veiligheidssystemen voor kinderen
In aanvulling tot de beschijvingen in de hand‐
leidingen de volgende informatie in acht ne‐
men.
Geschikte zitplaatsen
Gebruik van de kinderzitjes van de categorie
universeel, die met de autogordel worden be‐
vestigd.
Groep
Gewicht van het kind Leeftijd bij benadering
Passagiers‐
stoel
Achterstoelen
0
tot 10 kg
tot 9 maanden
U
U
0+
tot 13 kg
tot 18 maanden
U
U
I
9 - 18 kg
tot 4 jaar
U
U
II
15 - 25 kg
tot 7 jaar
U
U
III
22 - 36 kg
vanaf 7 jaar
U
U
U: geschikt voor kinderzitjes van de categorie universeel, die voor gebruik in deze gewichts‐
groep zijn goedgekeurd.
Juiste ISOFIX-veiligheidssystemen voor kinderen
De volgende ISOFIX-veiligheidssystemen voor
kinderen mogen achterin worden gebruikt. De
desbetreffende grootteklasse en groottecate‐
gorie bevinden zich op de kinderzitjes op een
etiket als letter of ISO-aanduiding.
Groep
Gewicht
van het
kind
Leeftijd bij bena‐
dering
Klasse/categorie
Passa‐
giers‐
stoel
Achter‐
stoelen
0
tot 10 kg
ca. 9 maanden
E - ISO/R1
X
IL
0+
tot 13 kg
ca. 18 maanden
E - ISO/R1
X
IL
D - ISO/R2
IL
C - ISO/R3
IL
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
201
Opzoeken
Bijlage
Groep
Gewicht
van het
kind
Leeftijd bij bena‐
dering
Klasse/categorie
Passa‐
giers‐
stoel
Achter‐
stoelen
I
9 - 18 kg
tot ca. 4 jaar
D - ISO/R2 – a)
X
IL
C - ISO/R3 – a)
IL
B - ISO/F2
IL, IUF
B1 - ISO/F2X
IL, IUF
A - ISO/F3
IL, IUF
IL: de stoel is met inachtneming van de voertuiglijst, die bij het kinderzitje wordt bijgeleverd, ge‐
schikt voor inbouw van een ISOFIX-kinderzitje van de categorie semi-universeel.
IUF: de stoel is voor inbouw van een ISOFIX-kinderzitje met de goedkeuring "universeel“ ge‐
schikt en voor bevestiging met de bevestigingsgordel TOP TETHER.
X: de stoel is niet uitgerust met ISOFIX-bevestigingsogen.
a) bij gebruik van kinderzitjes van de klasse/kategorie C - ISO/R3, D - ISO/R2 indien nodig de
lengteafstelling van de voorstoel aanpassen.
202
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Bijlage
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Opzoeken
203
Opzoeken
Alles van A tot Z
Alles van A tot Z
Trefwoordenregister
Actieve snelheidsregeling
A
Aanbevolen bandenmer‐
ken 168
Aanbevolen brandstof 165
Aandrijfslipregeling, zie
DSC 99
Aandrijfweergave 76
Aanduiding, buitentempera‐
tuur 75
Aansluiting van elektrische
apparaten 130
Aansteker 130
Aanvullende tekstmelding 73
Aanwijzing brandstofmeter,
range extender 74
ABS, anti-blokkeersys‐
teem 99
ACC, actieve snelheidsrege‐
ling met stop & go 102
Accessoires en onderdelen 7
Accu, 12 V 185
Acculaadtoestandsweer‐
gave 76
Accu laden, zie Auto opla‐
den 154
Accu, vervangen 186
Accu, voertuig 185
Achterklep via afstandsbedie‐
ning 39
Achterlichten, vervangen van
lampen 185
Achterruitverwar‐
ming 124, 127
Achteruitkijkspiegel 53
Achteruitrijcamera 116
Actief koolstoffilter 127
Actieradius 75
Actieradius verhogen 146
Actieradius verhogen met
range extender 65
204
met stop & go, ACC 102
Activeren, airbags 89
Actualiseringen na sluiting
van de redactie 6, 7
Actualiseringen, zie Bij‐
lage 200
Actualiteit van de handlei‐
ding 7
Afbuigautomatiek 54
Afdalingen 142
Afdichtmiddel 169
Afgezette auto, condenswa‐
ter 143
Afstandsbediening/sleutel 34
Afstandsbediening, sto‐
ring 39
Afstandswaarschuwing, zie
PDC 114
Afvalverwerking, koelvloei‐
stof 178
Airbags 87
Airbagschakelaar, zie Sleutel‐
schakelaar voor passagiers‐
airbags 89
Airbags, controle-/waarschu‐
wingslampjes 88
Airconditioning, automa‐
tisch 125
Aircosysteem 123
Alarminstallatie 44
Alarm, ongewild 45
Anti-blokkeersysteem,
ABS 99
Antivries, sproeiervloei‐
stof 69
Aquaplaning 141
Asbak 130
AUC automatische luchtrecir‐
culatieregeling 127
Auto buiten bedrijf stel‐
len 195
Auto, inrijden 140
AUTO-intensiteit 126
Autokrik 185
Autolak 193
Automatische deactivering
van het hoogspanningssys‐
teem 190
Automatische luchtrecircula‐
tieregeling AUC 127
Automatische snelheidsrege‐
ling met stop & go 102
Automatische verlichtingsre‐
geling 85
Automatisch vergrende‐
len 44
Auto-onderhoud 193
Auto opladen 154
AUTO-programma, aircondi‐
tioning 126
AUTO-programma, intensi‐
teit 126
Autowasinstallaties 192
B
Backup-laden 161
Bagageruimte 131
Bagageruimteafdekking 131
Bagageruimte, opbergvak‐
ken 136
Bagageruimte vergroten 132
Bandbeschadiging 167
Bandenafdichtmiddel 169
Banden, alles over wielen en
banden 166
Bandenpech verhelpen 169
Bandenpechwaarschuwing
RPA 92
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Alles van A tot Z
Bandenpech, waarschu‐
wingslampje 91, 92
Bandenprofiel 166
Bandenspanning 166
Bandenspanningbwaking, zie
RPA 92
Bandenspanningscontrole
RDC 90
Banden voor het gehele jaar,
zie Winterbanden 168
Bandenvuldrukcontrole,
RDC 90
Bedieningsprincipe iDrive 16
Beeldscherm, zie Control Dis‐
play 16
Bekerhouder 135
Belangrijke zaken onder de
voorkap 173
Benzine 165
Benzinekwaliteit 165
Bergen, auto 195
Bestuurdersassistentie, zie
Intelligent Safety 93
Beveiligingsfunctie, glazen
dak 47
Beveiligingsfunctie, ruiten 46
Beveiliging tegen bevriezing,
sproeiervloeistof 69
Bevestigingsbanden, lading
vastzetten 145
Bevestigingsmateriaal, lading
vastzetten 145
Bevestigingsogen, lading
vastzetten 145
Bevestigingssignalen 43
Bijlage 200
Binnenspiegel 54
Binnenspiegel, automatisch
dimmend 55
Blikjeshouder, zie Bekerhou‐
der 135
BMW diensten, zie handlei‐
ding over navigatie, enter‐
tainment, communicatie
BMW eDRIVE 28
BMW homepage 6
BMW internetpagina 6
BMW onderhoudssys‐
teem 179
Bochtlijnen, achteruitrijca‐
mera 118
Boordcomputer 80
Boordmonitor, zie Control
Display 16
Botsingswaarschuwing met
City-remfunctie 94
Brandstof 165
Brandstofkwaliteit 165
Brandstofmeter, range exten‐
der 74
Brandstofverbruiksmeter 77
Buiten bedrijf stellen,
auto 195
Buitenluchtfilter 127
Buitenlucht, zie AUC 127
Buitenspiegel, automatisch
dimmend 54
Buitenspiegel passagierskant
neerkantelen 53
Buitenspiegels 53
Buitentemperatuurwaarschu‐
wing 75
C
Camera's, onderhoud 195
Camera, achteruitrijca‐
mera 116
CBS Condition Based Ser‐
vice 179
Center-Lock, zie toets voor
centrale vergrendeling 37
Centraal beeldscherm, zie
Control Display 16
Centrale sleutel, zie Afstands‐
bediening 34
Centrale vergrendeling 37
CHARGE, Energieterugwin‐
ning 29
Check-Control 72
Chroomachtige delen, onder‐
houd 194
Opzoeken
Claxon 12
Colonne-assistent, zie Fileassistent 108
Combinatieschakelaar, zie
Knipperlicht 66
Combinatieschakelaar, zie
Ruitenwisserinstallatie 67
Comfort Access, zie Comfort‐
toegang 42
Comfortopenen 38
COMFORT-programma, rij‐
dynamiek 100
Comfortsluiten 38
Comforttoegang 42
Compressor 169
Computer, zie boordcompu‐
ter 80
Condenswater onder de
auto 143
Condition Based Service
CBS 179
ConnectedDrive Services
ConnectedDrive, zie handlei‐
ding over navigatie, enter‐
tainment, communicatie
Contactdoos 130
Contactdoos, On-Board Dia‐
gnose OBD 181
Contact met water, hoog‐
spanningssysteem 190
Contactsleutel, zie Afstands‐
bediening 34
Control Display 16
Control Display, instellin‐
gen 82
Controle- en waarschuwings‐
lampjes 72
Controller 16
Corrosie van de remschij‐
ven 142
Coverbanden 168
Cupholder, bekerhouder 135
D
Dagrijlicht 85
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
205
Opzoeken
Alles van A tot Z
Dagteller 74
Dashboardkastje 134
Deactiveren, airbags 89
Defrost, zie Ruiten ont‐
dooien 124, 127
Diefstalbeveiligingsinstallatie,
zie Alarminstallatie 44
Diefstalbeveiligingsinstallatie,
zie Centrale vergrende‐
ling 37
Digitale klok 75
Dimlicht 84
Dimmende binnenspiegel 55
Dimmende buitenspiegel 54
Displays reinigen 195
Displayverlichting, zie Instru‐
mentenverlichting 86
Door water rijden 142
Draai-drukregelaar, zie Con‐
troller 16
Druk, banden 166
DSC dynamische stabiliteits‐
controle 99
DTC dynamische tractiecon‐
trole 100
Dynamische stabiliteitscon‐
trole DSC 99
Dynamische tractiecontrole
DTC 100
E
ECO PRO 147
ECO PRO+ 147
ECO PRO rijstijlanalyse 150
ECO PRO tip 148
ECO PRO, vooruitkijkassis‐
tent 149
Edel hout, onderhoud 194
eDRIVE aandrijfsysteem, ri‐
jaanwijzingen 140
eDRIVE, elektrisch rijden 28
eDRIVE-systeem, over‐
zicht 28
eDRIVE-systeem, weerga‐
ven 76
206
Eenheden, maten 83
Eerste hulpset 188
EfficientDynamics 149
EHBO-tas 188
Eigen veiligheid 7
Elektrische actieradius 75
Elektrische glazen dak 46
Elektrische ruitbediening 45
Elektrisch rijden 63
Elektrisch rijden, eDRIVE 28
Elektronisch stabiliteitspro‐
gramma ESP, zie DSC 99
Energieterugwinning,
CHARGE 29
Energieterugwinning, stabili‐
teitsregelingssystemen 99
Energieterugwinning, weer‐
gave 76
ESP elektronisch stabiliteits‐
programma, zie DSC 99
Externe start 188
F
File-assistent 108
Flessenhouder, zie Bekerhou‐
der 135
Foutindicaties, zie CheckControl 72
Frontlampen 183
Functies, eDRIVE 28
G
Gebruikte symbolen 6
Gedeeld scherm, split‐
screen 21
Gedrag na een ongeval 190
Geïntegreerde sleutel 34
Gemiddelde snelheid 81
Gemiddeld verbruik 81
Gesleept worden, zie Wegsle‐
pen 188
Gevarendriehoek 188
Glazen dak, elektrisch 46
Gloeilampen vervangen, zie
Vervangen van lampen 182
Gordelherinnering voor be‐
stuurders- en passagiers‐
stoel 51
Gordels, veiligheidsgor‐
dels 51
GPS-plaatsbepaling, voer‐
tuigpositie 83
Grootlicht 67
H
Handmatige bediening, ach‐
teruitrijcamera 117
Handmatige bediening, bui‐
tenspiegel 53
Handmatige bediening, Park
Distance Control PDC 115
Handmatige bediening, por‐
tierslot 40
Handmatige bediening, tank‐
klep 163
Handmatige luchthoeveel‐
heid 124, 127
Handmatige luchtverde‐
ling 124, 126
Handrem zie parkeerrem 65
Heet uitlaatsysteem 141
Helderheid, van het Control
Display 83
Hellingshoeksensor 45
Hemelbekleding 15
Homepage 6
Hoofdairbags 87
Hoofdsteunen 49
Hoofdsteunen, achterin 52
Hoofdsteunen, voorin 52
Hoogspanningsaccu, laadtoe‐
standsweergave 76
Hoogspanningsaccu, ontla‐
ding 141
Hoogspanningsaccu, ver‐
hit 65
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Alles van A tot Z
Hoogspanningssysteem, au‐
tomatische deactive‐
ring 190
Hoogspanningssysteem,
contact met water 190
Hoogspanningssysteem, vei‐
ligheid 190
Hoogspanningssysteem,
weergaven 76
Hoogwater 142
Hoorn, claxon 12
Houder voor dranken 135
Hout, onderhoud 194
Hulp bij het wegrijden 101
Hulp bij pechgeval 187
Hulpdienst, Mobile Ser‐
vice 188
I
iDrive 16
IJzel, zie Buitentemperatuur‐
waarschuwing 75
Individuele instellingen, zie
Personal Profile 35
In een wasstraat binnenrij‐
den 192
Info display, zie boordcompu‐
ter 80
Initialiseren, bandenpech‐
waarschuwing RPA 92
Initialiseren, bandenspan‐
ningscontrole RDC 90
Inklembeveiliging, glazen
dak 47
Inklembeveiliging, ruiten 46
Inparkeerassistent 119
Inrijden, rijaanwijzingen 140
Inschakelen, rijden-standby 61
Instapverlichting 84
Instellingen op Control Dis‐
play 82
Instellingen, spiegels 53
Instellingen, stoelen/hoofd‐
steunen 49
Instellingen, stuurwiel 55
Instellingen, ver-/ontgrende‐
len 43
Instrumentenpaneel 71
Instrumentenverlichting 86
Intelligente noodoproep 187
Intelligent Safety 93
Intensiteit, AUTO-pro‐
gramma 126
Interieurbeveiliging 45
Interieurverlichting 86
Interieurverlichting via af‐
standsbediening 38
Internetpagina 6
Intervalmelding, servicebe‐
hoefte 77
ISOFIX kinderzitjesbevesti‐
ging 57
J
Juiste plaats voor kinde‐
ren 56
K
Katalysator, zie Heet uitlaat‐
systeem 141
Kenmerken van vrijgegeven
banden 168
Keuzelijst op instrumenten‐
paneel 80
Keyless-Go, zie Comforttoe‐
gang 42
Key Memory, zie Personal
Profile 35
Kilometerteller 74
Kinderen veilig vervoeren 56
Kinderzitje 56
Kinderzitjes, montage 56
Klank, zie handleiding over
navigatie, entertainment,
communicatie
Klassen van kinderzitjes, ISO‐
FIX 57
Kleerhaken 136
Opzoeken
Klep van de tankdop 163
Klimaatregeling 123, 125
Klok 75
Knipperlicht, bediening 66
Knop, start-/stop 60
Koelen, maximaal 126
Koelfunctie 123, 125
Koelmiddel 177
Koelsysteem 177
Koelvloeistof 177
Koersstabiliteitsregelsyste‐
men 99
Kofferdeksel 41
Koplampen 183
Koplampen instellen 85
Koplampen, onderhoud 193
Koplampreinigingsinstalla‐
tie 67
Kort knipperen 66
Kriksteunpunten 185
Kunststof, onderhoud 194
L
Laadscherm 72
Laadstatus, zie Weergave van
de oplaadstatus 157
Laadtoestandsweergave,
hoogspanningsaccu 76
Laden, zie Auto opladen 154
Lading 144
Lak, auto 193
Lampen 182
Lampglazen 183
Lamp, passagiersairbags 89
Lamp vervangen, voor‐
aan 183
Lampvervanging, achterlich‐
ten 185
Lampvervanging, halogeen‐
koplamp 184
Langere stilstandfases 195
Lange stilstandtijden en bui‐
ten bedrijf stellen van de
auto 195
Leder, onderhoud 193
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
207
Opzoeken
Alles van A tot Z
LEDs lichtdioden 183
Leeftijd van de banden 167
Lege accu verwerken 186
Letters en cijfers invoeren 22
Licht 84
Lichtdioden LEDs 183
Lichtmetalen velgen, verzor‐
ging 194
Lichtschakelaar 84
Lichtsignaal 67
Linksrijdend verkeer, lichtin‐
stelling 85
Loos alarm, zie Ongewild
alarm 45
Luchtcirculatie, zie Luchtre‐
circulatie 124, 127
Lucht drogen, zie Koelfunc‐
tie 123, 125
Luchtdruk, banden 166
Luchthoeveelheid, aircosys‐
teem 124
Luchthoeveelheid, automati‐
sche airconditioning 127
Luchtrecirculatie 124, 127
Luchtuitstroomopening, zie
Ventilatie 128
Luchtverdeling, handma‐
tig 124, 126
Luchtverdeling, individu‐
eel 124, 126
M
Maateenheden 83
Manoeuvreerlijnen, achteruit‐
rijcamera 117
Maximaal koelen 126
Maximumsnelheid, weer‐
gave 79
Maximumsnelheid, winter‐
banden 168
Meldingen, zie Check-Con‐
trol 72
Melding van banden‐
pech 91, 92
Menu's bedienen, iDrive 16
208
Menu's, zie iDrive bedie‐
ningsprincipe 17
Menu EfficientDynamics 149
Menu op instrumentenpa‐
neel 80
Microfilter 125, 127
Middenarmsteun 135
Middenconsole 14
Minimumprofiel, banden 167
Mistachterlicht 85
Mobiele communicatieappa‐
ratuur in de auto 141
Mobile Service 188
Mobility System 169
Modus ECO PRO 147
Momenteel verbruik 77
Monitor, zie Control Dis‐
play 16
Montage van het veiligheids‐
systeem voor kinderen 56
Motorkoelvloeistof 177
Motorolie 175
Motorolie bijvullen 175
Motorstart, starthulp 188
Multifunctioneel stuurwiel,
toetsen 12
Multimedia, zie handleiding
over navigatie, entertain‐
ment, communicatie
N
Navigatie, zie handleiding
over navigatie, entertain‐
ment, communicatie
Na wassen van de auto 193
Neerkantelen, buitenspiegel
passagierskant 53
Nekstukken, achterin, zie
Hoofdsteunen 52
Nekstukken, voorin, zie
Hoofdsteunen 52
Neutraal reinigingsmiddel, zie
reinigingsmiddel voor vel‐
gen 194
Nieuwe wielen en ban‐
den 167
Noodherkenning, afstandsbe‐
diening 35
Noodladen, zie Backup-la‐
den 161
Noodontgrendeling, portier‐
slot 40
Noodontgrendeling, tank‐
klep 163
Noodoproep 187
Noodstartfunctie, starten van
de motor 35
Noodzakelijk onderhoud 179
Nylonkabel voor het slepen/
wegslepen 189
O
OBD, zie On-Board Diagnose
OBD 181
Obstakelmarkering, achteruit‐
rijcamera 118
Octaangetal, zie Benzinekwa‐
liteit 165
Odometer, zie Kilometertel‐
ler 74
Office, zie handleiding over
navigatie, entertainment,
communicatie
Ogen voor het vastzetten van
de bagage, lading vastzet‐
ten 145
Olie 175
Olie bijvullen 175
Oliepeil controleren 175
Olieverversingsinterval, servi‐
cebehoefte 77
Omgespen, zie Veiligheids‐
gordels 51
On-Board Diagnose
OBD 181
Onderdelen en accessoires 7
Onderhoud 179
Onderhoud, auto 193
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Alles van A tot Z
Onderhoud, servicebe‐
hoefte 77
Onderhoudsmiddelen 193
Onderhoudssysteem
BMW 179
Onderhoud van bekledings‐
stof 194
Ongewild alarm 45
Ontdooien, zie Ruiten ont‐
dooien 124, 127
Ontgrendelen/vergrendelen
met afstandsbediening 38
Ontgrendelen/vergrendelen
van binnenuit 40
Ontgrendelen/vergrendelen
via portierslot 39
Ontgrendelen, instellin‐
gen 43
Oog voor het slepen, zie
Sleepoog 189
Opbergmogelijkheden 134
Opbergvakken 134
Opbergvakken in de portie‐
ren 134
Openen en sluiten 34
Openen en sluiten, met af‐
standsbediening 38
Openen en sluiten, van bin‐
nenuit 40
Openen en sluiten, via por‐
tierslot 39
Oplaadstatus, zie Weergave
van de oplaadstatus 157
Opladen, zie Auto opla‐
den 154
Opmerkingen 6
Opslag, banden 169
Overbruggen, zie start‐
hulp 188
Overwinteren, verzor‐
ging 195
P
Panne, bandenpechwaar‐
schuwing RPA 92
Park Distance Control
PDC 114
Parkeerassistent 119
Parkeerlicht 85
Parkeerrem 65
Parkeerwaarschuwing, zie
PDC 114
Passagiersairbags, deactive‐
ring/activering 89
PDC Park Distance Con‐
trol 114
Pech, vervangen van een
wiel 185
Personal Profile 35
Personenwaarschuwing met
City-remfunctie 96
Plaats voor kinderen 56
Pleister, zie EHBO-tas 188
Portiersleutel, zie Afstands‐
bediening 34
Portierslot 39
Praktische tips voor het rij‐
den 141
Profiel, banden 166
Profile, zie Personal Pro‐
file 35
R
Radiografische sleutel, zie Af‐
standsbediening 34
Radio, zie handleiding over
navigatie, entertainment,
communicatie
Range extender, aanwijzing
brandstofmeter 74
Range extender, actieradius
verhogen 65
Range extender, brandstof‐
meter 74
Range extender, onderhouds‐
loop 65
RDC bandenspanningscon‐
trole 90
Rechtsrijdend verkeer, lichtin‐
stelling 85
Opzoeken
Recuperatie, energieterug‐
winning 29
Recycling 181
Regelsystemen, koersstabili‐
teit 99
Regensensor 68
Reiniging displays 195
Reinigingsmiddel voor vel‐
gen 194
Reinigingsvloeistof 69
Reis-boordcomputer 82
Remassistent 99
Remmen, aanwijzingen 142
Remschijven inrijden 140
Remvoeringen inrijden 140
Reservewaarschuwing, zie
actieradius 75
Reservezekering 186
Reset, bandenspanningscon‐
trole RDC 90
RES-toets 105
Resttraject 75
Richtingaanwijzer, zie Knip‐
perlicht 66
Rijaanwijzing, ECO PRO 148
Rijaanwijzingen, alge‐
meen 141
Rijaanwijzingen, eDRIVE-aan‐
drijfsysteem 140
Rijden in detail 63
Rijden-stand-by in detail 61
Rijden-stand-by inschake‐
len 61
Rijden-stand-by uitschake‐
len 63
Rijden, start-/stopknop 60
Rijden, zie Rijden-stand-by in
detail 61
Rijervaring-schakelaar 100
Rijmodus 100
Rijmodus ECO PRO 147
Rijstijlanalyse 150
Rijtips 141
RON benzinekwaliteit 165
Rondom de hemelbekle‐
ding 15
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
209
Opzoeken
Alles van A tot Z
Rondom de middencon‐
sole 14
Rondom het stuurwiel 12
RPA bandenpechwaarschu‐
wing 92
Rubber, onderhoud 194
Ruitbediening 45
Ruitensproeiermonden 68
Ruitensproeiers, ruiten 68
Ruitenwisser 67
Ruitenwisserinstallatie 67
Ruitenwisser, uitgeklapte
stand 69
Ruitreinigingsinstallatie 67
S
Schade, banden 167
Schakelaars, zie Bedienings‐
organen 12
Schakelaar voor rijdyna‐
miek 100
Schroefdraad voor sleep‐
oog 190
Schuif-/kanteldak 46
Secundaire lichten, achter‐
aan 185
Sensoren, onderhoud 195
Servicebehoefte, Condition
Based Service CBS 179
Servicebehoefte, weer‐
gave 77
Service-centrale, zie Mobile
Service 188
Service geschiedenis 78
Service, mobil 188
Services, ConnectedDrive
Sigarettenaansteker 130
Signalen bij het ontgrende‐
len 43
Sleepoog 189
Sleeptouw voor het slepen/
wegslepen 189
Slepen, zie Wegslepen 188
Sleutel/afstandsbediening 34
210
Sleutelschakelaar voor passa‐
giersairbags 89
Slot, portier 39
Sluiten/openen met afstands‐
bediening 38
Sluiten/openen van binnen‐
uit 40
Sluiten/openen via portier‐
slot 39
Sneeuwkettingen 172
Snelheidsbeperking, weer‐
gave 79
Snelheidslimiet in de boord‐
computer 81
Snelheidslimietinfo 79
Snelheidslimietinfo, boord‐
computer 81
Snelheidsregeling 111
Snelheidsregeling, actief met
stop & go 102
SOS-toets 187
Spanningscontrole, ban‐
den 90
Spanningwaarschuwing RPA,
banden 92
Speciale uitrustingen, stan‐
daard uitrustingen 6
Spiegels 53
Splitscreen 21
Spraakgestuurd systeem 23
Sproeiervloeistof 69
Stabiliteitsregelsystemen 99
Stadslicht 84
Standen van het rijpedaal 63
Standklimaataanpassing 128
Stang voor het slepen/aansle‐
pen 189
Start-/stopknop 60
Starten van de motor bij sto‐
ring 35
Startfunctie bij storing 35
Starthulp 188
Starthulp, zie Backup-la‐
den 161
Starthulp, zie DSC 99
Starttijden, standklimaataan‐
passing 128
Statusinformatie, iDrive 20
Stoelen 49
Stoelverwarming, voorin 50
Stoeprandautomatiek 53
Storingsindicaties, zie CheckControl 72
Stroomonderbreking 186
Stuurwiel, instellen 55
Symbolen 6
T
Taal, op het Control Dis‐
play 83
Tankdop 163
Tanken 162
Tankontgrendeling, zie Tank‐
ontluchting 162
Tankontluchting 162
Tapijt, onderhoud 195
Technische wijzigingen, zie
Eigen veiligheid 7
Tekstmelding, aanvullend 73
Telefoon, zie handleiding over
navigatie, entertainment,
communicatie
Temperatuuraanduiding, bui‐
tentemperatuur 75
Temperatuur, aircosys‐
teem 124
Temperatuur, automatische
airconditioning 126
Tempomaat, zie Actieve snel‐
heidsregeling 102
Tempomaat, zie Snelheidsre‐
geling 111
Terugzetten, bandenspan‐
ningscontrole RDC 90
Toeristenfunctie, zie Rechts-/
linksrijdend verkeer 85
Toestandsweergave, ban‐
den 90
Toetsen met voorkeurzen‐
ders, iDrive 21
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
Alles van A tot Z
Toetsen op het stuurwiel 12
Toets RES 105
Touchpad 19
Tractiecontrole 100
TRACTION-programma, rij‐
dynamiek 100
U
Uitgebreide BMW online
diensten, zie handleiding
over navigatie, entertain‐
ment, communicatie
Uitgeklapte stand, ruitenwis‐
ser 69
Uitlaatsysteem 141
Uitrusting van de auto 6
Uitschakelen, rijden-standby 63
Uitstapverlichting 84
Uitvalmelding, zie CheckControl 72
USB-interface 131
V
Veiligheidsgordels 51
Veiligheidsgordels, onder‐
houd 194
Veiligheidssystemen, air‐
bags 87
Veiligheidssystemen voor
kinderen 56
Veiligheid van het hoogspan‐
ningssysteem 190
Veilig remmen 142
Veilig zitten 49
Ventilatie 128
Ventilator, zie Luchthoeveel‐
heid 124, 127
Ventileren, zie Standklimaat‐
aanpassing 128
Ventileren, zie Ventilatie 128
Veranderingen, technische,
zie Eigen veiligheid 7
Verbruik, zie Gemiddeld ver‐
bruik 81
Verchroomde delen, onder‐
houd 194
Vergrendelen/ontgrendelen
met afstandsbediening 38
Vergrendelen/ontgrendelen
van binnenuit 40
Vergrendelen/ontgrendelen
via portierslot 39
Vergrendelen, automa‐
tisch 44
Vergrendelen, instellingen 43
Vergrendeling, centraal 37
Verlichting 84
Verlichtingsregeling, automa‐
tisch 85
Verlichting via afstandsbedie‐
ning 38
Vermogensweergave 76
Vervangen van banden 167
Vervangen van de accu,
accu 186
Vervangen van lampen 182
Vervangen van wielen 167
Vervangen van wielen/
banden 167
Vervanging van de batterij, af‐
standsbediening auto 34
Vervoeren van kinderen 56
Verwerking, accu auto 186
Verwisselen van een wiel 185
Verzorging displays 195
Vloerbedekking, onder‐
houd 195
Vloermatten, onderhoud 195
Vocht in koplampen 183
Vochtwater 69
Voertuigaccu 185
Voertuigpositie, GPS-plaats‐
bepaling 83
Voetgangersbescherming,
motorgeluid 64
Voetrem 142
Voor-airbags 87
Voorkap 41
Opzoeken
Voorkap via afstandsbedie‐
ning 38
Vooruitkijkassistent 149
Vuldruk, banden 166
Vuldrukwaarschuwing RPA,
banden 92
Vulspanningscontrole, ban‐
den 90
W
Waarschuwingsindicaties 72
Waarschuwingsknipper‐
licht 187
Waarschuwingslampjes 72
Waarschuwingsmeldingen,
zie Check-Control 72
Waarschuwing voor gladheid,
zie Buitentemperatuurwaar‐
schuwing 75
Wagensleutel, zie Afstands‐
bediening 34
Wasbeurt, auto 192
Wasem op ruiten 124, 127
Wasinstallatie 192
Wassen van de auto 192
Wasstraat 192
Water, hoogspanningssys‐
teem 190
Water op wegen 142
Weergave ECO PRO 147
Weergaven 71
Weergaven, eDRIVE-sys‐
teem 76
Weergaven, hoogspannings‐
systeem 76
Weergave voor vermogen en
energieterugwinning 76
Wegrijassistent 101
Wegrijhulp in de bergen, zie
Wegrijassistent 101
Wegslepen 188
Werken onder de voor‐
kap 173
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
211
Opzoeken
Alles van A tot Z
Werkzaamheden aan het
hoogspanningssys‐
teem 190
Wielen, alles over wielen en
banden 166
Wielen, bandenpechwaar‐
schuwing RPA 92
Wijzigingen, technische, zie
Eigen veiligheid 7
Winterbanden, juiste ban‐
den 168
Winterbanden, profiel 167
Wisserbladen vervangen 182
Wordmatch-principe, naviga‐
tie 22
Z
Zekering 186
Zij-airbags 87
Zomerbanden, profiel 166
Zware bagagestukken, lading
opbergen 144
212
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13
0140 2 911 604 nl
*BL291160400V*
Online Edition for Part no. 0140 2 911 604 - VIII/13