Psalmen,
profetische liederen
T. van Turennout
Copyright © 2015 Aduard, The Netherlands
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form of
by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the
author.
Eerste uitgave 2015
SISO 227.4 UDC 228.07 NUGI 632
Trefw.: Psalm (bijbelboek); verklaringen.
1
Psalm 49: De rijke dwaas.
Dat het verschil tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament veel kleiner is,
dan meestal wordt gedacht, blijkt wel uit deze psalm. Evenals later de Here Jezus waarschuwde de psalmdichter voor het vertrouwen op geld en goed (v.7-9,11b-13,14,15,18-21,
Luk.12:16-21). Een arm en wijs iemand is op lange termijn veel beter af dan een schatrijke
dwaas (Luk.16:19-26). Een mens kan zichzelf of iemand anders niet loskopen van de eeuwige
ondergang (v.8,9). De grote blijde boodschap van verlossing door genade alleen, vormt de
kern van dit lied (v.14-16).
Op een koninklijke manier richtte de psalmdichter zich met zijn boodschap tot alle bewoners
van de wereld (v.2), terwijl hij in deze psalm werd bedreigd (v.6) door zelfingenomen mensen
die vertrouwen op hun legermacht en op hun rijkdom (v.7). De schrijver van dit lied gaf duidelijk aan, dat hij niet bang was voor zijn belagers (v.6). Hij wist, dat zijn dwaze vijanden
geen inzicht hadden in de echte werkelijkheid, en dat zij zich verkeken op de schijnwerkelijkheid van de beperkte menselijke zintuigen (v.13,21). Hij wist ook, dat hun weg leidde naar de
ondergang. Hun herder en leider was en blijft de dood (v.15,20). Wanneer ze sterven, verliezen ze al hun macht. God zou echter de ziel van de wijze auteur van psalm 49 loskopen en
verlossen uit de macht van het dodenrijk (v.16). De Here was en blijft zijn herder (Ps.23:1).
De dichter maakte zich in deze psalm niet bekend. Door de koninklijke manier waarbij hij
internationaal zijn wijsheid bekend wilde maken (v.2-5), valt op, dat het hier wel eens over
een koning kon gaan. Hoewel de psalmdichter werd bedreigd door een bedrieger en mensen
die vertrouwen op hun legermacht en hun rijkdom, was hij niet bang. Het waren koningen van
wie hun graven en woningen lang werden onderhouden, en volken waarvan hun grondgebieden hun naam droegen (v.12). De schrijver van psalm 49 waarschuwde de bedrieger en zijn
bondgenoten. Als profeet wist hij, dat hij met Gods hulp machtig genoeg was om hun legers
te verslaan.
Een machtige koning en profeet van internationale allure (Hand.2:29,30),1 die niet zo rijk was
als zijn belagers, was koning David (1012 – 972). In de Bijbel kunnen we lezen, hoe de nieuwe koning Chanun van de Ammonieten een gezantschap van David grof beledigde en voor
schut zette (2Sam.10:1-5, 1Kron.19:1-5). Daarna vormde deze bedrieger van de koning van
Israël een coalitie van vijanden, en samen brachten ze een groot en gevaarlijk leger op de
been (2Sam.10:6, 1Kron.19:6,7). Met Gods hulp echter wist koning David de talrijke vijandelijke legers te verslaan (2Sam.10:13-19, 1Kron.19:14-20:3).
Psalm 49 bestaat uit vijf gedeelten: vers 1, 2-5, 6-13, 14-16 en 17-21. In het begin staat, wie
de psalm moeten uitvoeren (v.1). De psalmdichter roept in de inleiding alle bewoners van de
wereld op om goed naar zijn boodschap te luisteren, want hij zal wijze woorden spreken, die
inzicht geven (v.2-5). Hij zegt, dat je in tijden van tegenslagen of onheil niet onder de indruk
hoeft te zijn van dwaze en protserige rijke mensen, want het eeuwige geluk kunnen ze niet
kopen (v.6-13). In de volgende verzen (v.14-16) komt de tegenstelling tussen de dwaze,
hoogmoedige mensen en de wijze mensen scherp naar voren. De schrijver zegt in het laatste
gedeelte (v.17-21) opnieuw, dat je niet onder de indruk moet zijn van een dwaas iemand die
rijk wordt, want zijn weg leidt uiteindelijk naar de eeuwige dood.
1
Een psalm voor (of van) de dirigent voor (of van) zonen van Korach.
1
In de tijd van het Oude Testament werkte de Heilige Geest meer incidenteel, en vrijwel uitsluitend door profeten (1Sam.28:15, Neh.9:30, Dan.9:10, Zach.7:12). David gaf als profeet de boodschap van God in zijn psalmen
door (2Pet.1:20,21).
2
Korach was een Leviet. Levi, een zoon van Jakob, had 3 zonen: Gersom, Kehat en Merari (Ex.6:15). Korach was een kleinzoon van Kehat (Ex.6:17,20, Num.16:1a). In de woestijn
was Korach tegen het gezag van Mozes in opstand gekomen. Daarom werd hij met zijn medestanders door de Here gedood (Num.16:1-35). De zonen van Korach waren echter niet gedood (Num.26:11,58). Blijkbaar hadden ze niet meegedaan aan de opstand.
Een nakomeling van Korach was de zanger Heman. Koning David (1012 – 972) stelde Hem
aan als dirigent (1Kron.6:31-38). Hij was ook betrokken bij de muziek, toen de ark op bevel
van koning David naar Jeruzalem werd gebracht (1Kron.15:16,19). Later deed hij dienst bij
de tabernakel in Gibeon (1Kron.16:39-42).2 Ook de 14 zonen van Heman namen deel aan de
muziek bij de tabernakel (1Kron.25:1-7).
Aan het einde van zijn regering trof koning David maatregelen om de tempelbouw van zijn
zoon Salomo (972 – 932) voor te bereiden (1Kron.22:2-26:32). In die tijd reorganiseerde hij
de taken van de priesters en Levieten, en stelde hij de Korachieten aan als zangers voor de
tempeldienst (1Kron.25). Het lijkt erop, dat David deze psalm eerder heeft geschreven, en
vanwege de belangrijke algemene boodschap daarvan heeft laten uitvoeren door de Korachieten.3
In de inleiding van deze psalm (v.2-5) roept de dichter alle bewoners van de wereld op om
goed naar zijn boodschap te luisteren, want hij zal wijze woorden spreken, die inzicht geven.
Hij heeft iets heel belangrijks te vertellen.
2
Hoort dit, alle volken.
Spitst jullie oren, alle bewoners van de voorbijgaande wereld,
3
ook zonen van een (gewoon) mens, ook zonen van een (aanzienlijke) man,
rijk en arm samen.
De boodschap van deze psalm is voor iedereen. Daarbij maakt het niet uit bij welk volk je
hoort. Het geldt zowel voor rijke als arme mensen.
4
Mijn mond zal wijsheden spreken,
en overdenking van mijn hart zal vol inzicht zijn.
De psalmdichter is hier niet hoogmoedig, want hij heeft al die wijsheden niet zelf ontdekt.
God heeft hem dit alles verteld (Jak.3:17). Hij was een profeet (Hand.2:29,30).4
5
Ik zal mijn oor naar een spreuk (of gelijkenis) richten.
Ik zal mijn raadsel in (= bij) een harp(spel) open(bar)en.
2
Heman was een profeet (1Kron.25:1).
Misschien heeft de dichter een bestaande psalm daarvoor later aangepast. Volgens de Dode Zeerol 11QPsa
heeft David in totaal 4050 door God geïnspireerde psalmen geschreven..! (Abegg M. Jr., The Dead Sea scrolls
Bible, San Francisco, 1999, pag. 509). Het is best mogelijk, dat de psalmen van de Korachieten in een aparte
bundel stonden.
4
In de tijd van het Oude Testament werkte de Heilige Geest meer incidenteel, en vrijwel uitsluitend door profeten (1Sam.28:15, Neh.9:30, Dan.9:10, Zach.7:12). David gaf als profeet de boodschap van God in zijn psalmen
door (Hand.2:29,30, 2Pet.1:20,21).
Trouwens, alle bijbelboeken zijn helemaal door de Heilige Geest geïnspireerd via apostelen en profeten (Ef.3:5,
2Tim.3:14-17, 2Pet.3:2). Zo vormt de Bijbel het fundament van Gods gemeente, waarvan Christus de Hoeksteen
is (Ef.2:20). (Een hoeksteen zit ter versteviging boven in een hoek van een gebouw (Ps.118:22b)).
3
3
Het raadsel gaat over de voorspoed van kwaadaardige mensen, en de onderdrukking van
rechtvaardige mensen (vgl. Ps.37, 39, 73). Natuurlijk zijn niet alle rijke en voorspoedige mensen dwaas (vgl. Gen.24:34,35, Job 1:1-10, 42:10-13).
Het gebeurde wel vaker, dat een profeet via het geluid van de harp openbaringen van God
kreeg (1Sam.10:5, 2Kon.3:15).
De psalmdichter zegt in het volgende gedeelte (v.6-13), dat je in tijden van tegenslagen of
onheil niet onder de indruk hoeft te zijn van dwaze en protserige rijke mensen, want het eeuwige geluk kunnen ze niet kopen. Hun rijkdom en macht zullen relatief zeer kort duren. Het
zal verkeerd met ze aflopen.
6
Waarom zou ik vrezen in dagen van onheil?
Ongerechtigheid van mijn bedrieger (of hiel) omringt mij.
7
Zij vertrouwen op hun legermacht (of hun vermogen).
en zij beroemen zich op de veelheid van hun rijkdommen.
De schrijver van psalm 49 werd bedreigd door een bedrieger met zijn bondgenoten. Het leek
er sterk op, dat ze machtiger en rijker waren dan hij. Dat gaf hen vertrouwen.
De nieuwe Ammonitische koning had het gezantschap van koning David (1012 – 972) grof
beledigd. (2Sam.10:1-5, 1Kron.19:1-5). Daarna vormde deze bedrieger een coalitie van vijanden, en samen brachten ze een groot en gevaarlijk leger op de been (2Sam.10:6,
1Kron.19:6,7). David vertrouwde echter op de Here.
8
Een broer is niet los te kopen.
Kan (of zal) een man loskopen (of lossen)? 5
Hij kan (of zal) aan God zijn (eigen) losprijs niet geven (= betalen),
9
en de prijs van het loskopen van zijn ziel (= zijn leven).6
Voor eeuwig houdt het op (= is het ontoereikend).
Een rijke man kan zijn broer niet loskopen van de dood.7 Hij kan zelfs zijn eigen eeuwige
leven er niet mee betalen. Het zal altijd te weinig ofwel ontoereikend zijn. Voor geld is wel
veel, maar niet alles te koop. Het eeuwige leven is met geld niet te betalen (Mat.16:26). Dat
leven kun je alleen van God krijgen uit genade (1Pet.1:18,19, vgl. Mat.18:23-27). Hij kan dat
geven, doordat zijn zoon Jezus Christus door zijn lijden en sterven voor alle zonden van de
wereld al heeft betaald (Joh.3:16,17, Hebr.9:24-28, 1Joh.2:1,2).8
10
Hij zou (of zal) voor altijd verder leven.
Hij zou (of zal) het bederf (of het graf) niet zien.
Als iemand het eeuwige leven zou kunnen betalen, dan zou hij of zij eeuwig leven zonder het
verval van de dood.
5
Een gelost of losgekocht eerstgeboren mens of dier hoefde niet te sterven (Ex.13:13-15).
In de Hebreeuwse tekst staat hier hun ziel. Op grond van de Griekse handschriften en het tekstverband is voor
zijn ziel gekozen. Het gaat hier over één rijke man die de losprijs van zijn ziel niet kan betalen.
7
Het loskopen van de doodstraf was in Israël zeer beperkt (Ex.21:20-23, Num.35:31). Dit kon alleen bij dood
door schuld of nalatigheid, en niet bij doodslag of moord (Ex.21:29-32).
8
Dit betekent niet, dat alle mensen daarvan gebruik maken. Iedereen die God in gehoorzaamheid wil dienen, kan
vergeving van zonden krijgen, en voor eeuwig worden verlost. In principe kan iedereen zalig worden, want de
Here Jezus heeft alle schuld al betaald!
6
4
11
Wanneer hij ziet, (dat) wijze( mense)n sterven,
gaan een dwaas en een onverstandige samen te gronde.
Hun vermogen laten zij aan andere( mense)n (of vreemden) na.
Bijna alle mensen sterven (vgl. Gen.5:24, Hebr.11:5 en 2Kon.2:11-13a). Dat ziet een dwaas
ook. Het sterven is (tot nog toe) voor iedereen onontkoombaar. Dit geldt dus zowel voor wijze
als dwaze mensen.
Een wijs mens is iemand die de Here kent, want ontzag voor de God Jahweh is het begin van
de kennis van wijsheid (Ps.111:10a, Spr.1:7a, 9:10a, vgl. Job 28:28). Zo’n iemand gaat na zijn
sterven niet naar het dodenrijk, want God neemt zijn ziel bij zich op in de hemel (v.16,
Ps.16:9-11, 73:23,24,26, Jes.26:19, Dan.12:2,13, Luk.16:19-26, 23:42,43, Op.6:9-11).
Een dwaas mens sterft niet alleen, maar hij gaat ook te gronde. Een ongelovig iemand die
sterft, gaat naar het dodenrijk (v.15, Ps.9:18). Een mens die geen persoonlijke band met God
heeft, gaat na zijn dood voor eeuwig verloren (Mat.7:21-23, Op.20:11-15).
In die tijd dacht men, dat het dodenrijk onder de oppervlakte van de aarde was
(vgl. Gen.37:35, 42:38, Num.16:31-33, Ps.49:15,16, Ezech.31;14-18, 32:18-32, Mat.11:23,
Luk.10:15).9 Men wist echter, dat God zijn kinderen van het dodenrijk zou verlossen, en Hij
ze zou opnemen.10
Met hun vermogen wordt heel hun macht bedoeld. Daarmee worden hun legers, hun kracht en
al hun rijkdommen aangeduid. Dit alles gaat na hun sterven lang niet allemaal naar hun kinderen. Bij de andere mensen van vers 11 horen misschien wel kinderen, maar vooral ook vreemde ofwel onbekende mensen.
12
Hun graven zijn 11 hun huizen voor eeuwig.
Hun woningen zijn van generatie op generatie.
Zij hebben (hun) grondgebieden naar hun namen genoemd (of geroepen),
13
en een mens in aanzien (of rijkdom) heeft geen inzicht.12
Hij is vergelijkbaar als (= met) de onverstandige 13 dieren.
Zij zijn omgekomen (of Zij zijn tot zwijgen gebracht).
De graven van de koningen functioneerden in de gedachtegang van die tijd als de huizen waar
ze eeuwig konden wonen. Die graven werden meestal een tijd lang goed onderhouden, maar
dat duurde zeker niet eeuwig. Koningsgraven werden ook vaak geplunderd.
9
De ongelovige mensen die sterven, gaan naar het dodenrijk (Ps.9:18). Daar wachten ze op hun eeuwige bestemming (Dan.12:2). Het dodenrijk is niet de hel of het eeuwige vuur, want later bij het laatste oordeel zal het
dodenrijk met de doden worden geworpen in de poel van vuur (= de hel) (Op.20:11-15).
10
Psalm 49:16 is één van de weinige teksten uit het Oude Testament, die over de opstanding uit de dood gaat
(vgl. Ps.16:9-11, 73:23,24,26, Jes.26:19, Dan.12:2,13). Ook de ongelovige mensen zullen opstaan (Dan.12:2).
11
In de Hebreeuwse tekst staat hier Hun innerlijk(e gedachte) is. Op grond van de Griekse handschriften, het
tekstverband en het parallellisme met de volgende regel is voor Hun graven zijn gekozen. (Bij een parallellisme
staan twee of meer (bij)zinnen bij elkaar. Die zinnen zeggen met andere woorden min of meer hetzelfde, waardoor ze elkaar aanvullen en ophelderen.)
In de Dode zeerollen is dit eerste gedeelte van vers 12 verloren gegaan.
12
In de Hebreeuwse tekst staat hier blijft niet (of houdt geen stand). Op grond van de Griekse handschriften en
de enige Dode Zeerol van dit vers is voor heeft geen inzicht gekozen. Daarmee vormen vers 13 en 21 het refrein
van deze psalm.
13
Het woord onverstandige is afkomstig uit de Griekse handschriften. Of het daar oorspronkelijk gestaan heeft,
is helemaal niet zeker. Dit stukje tekst is in de Dode Zeerollen weggevallen.
5
De woorden Hun woningen kunnen duiden op de paleizen die van generatie op generatie door
de opeenvolgende koningen werden gebruikt. Met Hun woningen worden eveneens de graven
van de gestorven koningen bedoeld, die meestal van generatie op generatie bleven bestaan. De
ene betekenis sluit de andere zeker niet uit.
De grondgebieden van de (buur)volken droegen ook hun namen. Zo hadden de Arameeërs
hun grondgebied Aram, de Ammonieten hadden Ammon, en de Moabieten hadden Moab.14
Met die namen duidden ze die grondgebieden aan als hun bezit (vgl. Deut.28:10, 1Kon.8:43,
Am.9:12, Hand.15:17). Dit biedt echter geen garantie op hun eeuwige voortbestaan. De Arameeërs zijn tegenwoordig grotendeels van hun grondgebied verjaagd, en de Ammonieten en
Moabieten bestaan zelfs niet meer als volk.
Vers 13 en 21 vormen samen het refrein van psalm 49. Dit vers geeft duidelijk aan, waarom we niet onder de indruk moeten zijn van dwaze aanzienlijke en/of rijke mensen. Net
als bij de onverstandige dieren blijft er na hun dood van hun eer, rijkdom en macht niets
over (Pred.3:19). Het leidt allemaal tot niets, want de dood weidt en leidt hen (v.15).
In de volgende verzen (v.14-16) komt de tegenstelling tussen de dwaze, hoogmoedige mensen
en de wijze mensen scherp naar voren. De zielen van de dwaze mensen worden geregeerd
door de dood, en de zielen van de wijze mensen zullen door God worden opgenomen naar het
eeuwige leven. Dit gedeelte vormt de kern en het hoogtepunt van psalm 49.
14
Deze weg van hen is hun overmoed (of dwaasheid),
en hun volgelingen (of nakomelingen) hebben genoegen in hun mond (= woorden).
pauze
Het Hebreeuwse woord sela betekent pauze of rust om ergens meer nadruk op te leggen.15
Omdat dit woord soms ook aan het einde van een psalm staat (Ps.3:9, 24:10, 46:12), is het
waarschijnlijk, dat de zangers (tijdelijk) stopten, en de instrumentale muziek de laatste regel (met meer volume) herhaalde. Het woord sela staat nooit aan het begin van een psalm.
15
Als schapen (of kleinvee) zijn zij voor het dodenrijk opgesteld.
De dood zal hen weiden.
De oprechte( mense)n zullen over hen heersen in de morgen,
en hun gedaante (of schoonheid) zal vergaan in het dodenrijk,16
van(uit) hun verblijf zijn ze verbannen,17
16
maar God zal mijn ziel (= mijn leven) loskopen (of verlossen)
uit de hand (= de macht) van het dodenrijk,
want Hij zal mij (op)nemen. pauze
14
Aram is een zoon van Sem (Gen.10:22). Hij is de stamvader van het Aramese volk. Moab is een zoon van Lot.
Hij is de voorvader van de Moabieten (Gen.19:36,37). Ben-Ammi is ook een zoon van Lot. Hij is de voorvader
van de Ammonieten (Gen.19:36,38).
15
De vertalers van het oude Hebreeuws naar de Griekse Septuagint in de 3e eeuw voor Christus vertaalden het
woord sela met pauze.
16
Het slot van dit vers heeft ernstig geleden tijdens het overschrijven, en is helaas in de Dode Zeerollen grotendeels verloren gegaan. In de Hebreeuwse tekst staat hier en hun gedaante (of schoonheid) en hun rots (of schuilplaats) is om te vergaan van het dodenrijk. Op grond van de Griekse handschriften is die tekst aangepast. Wat
precies de oorspronkelijke tekst is, blijft onzeker, maar de strekking is wel duidelijk.
17
De woorden zijn ze verbannen zijn afkomstig vanuit een deel van de Griekse handschriften. De oorspronkelijke tekst blijft onzeker.
6
De dwaze mensen die in aanzien waren, stonden al opgesteld voor het dodenrijk. Daar zouden
en zullen ze worden geweid en geleid door de eeuwige dood. Hun gedaante zou en zal vergaan. In het dodenrijk zijn ze vanuit hun oorspronkelijke verblijf op aarde verbannen.
De oprechte mensen zouden over de dwaze mensen die nog leefden, heersen.18 Met Gods hulp
wist koning David (1012 – 972) de talrijke vijandige legers van de Ammonieten en de Arameeërs te verslaan. Evenals de meeste buurvolken werden zij aan de Israëlieten en hun koning
onderworpen. Zij heersten over hen (2Sam.8:11-14, 10:13-19, 1Kron.19:14-20:3,
vgl. Ps.108:10). Na jarenlange onrust en strijd in de Richterentijd en het begin van de Koningentijd brak voor Gods volk een nieuwe periode van rust, vrede en voorspoed aan.
In tegenstelling met de aanzienlijke en rijke dwaze mensen weet de profetische psalmdichter,
dat hij na zijn sterven niet naar het dodenrijk zal gaan. De Here zal zijn ziel loskopen en verlossen uit de macht van de eeuwige dood. Hoewel ook zijn lichaam zal verteren in het graf,
zal God zijn ziel bij zich opnemen in de hemel (vgl. Ps.16:9-11, 73:23,24,26, Jes.26:19,
Dan.12:2,13, Luk.16:19-26, 23:42,43, Op.6:9-11). De Here is zijn herder (Ps.23:1).
In het bijbelboek Openbaring wordt duidelijker onderscheid gemaakt tussen de macht van de
dood op aarde (= de eerste dood) en de eeuwige dood (= de tweede dood). Alle mensen vielen
met Adam in zonde. Met de eerste zonde is de dood in de wereld gekomen. Ons lichaam werd
sterfelijk en vergankelijk. Iedereen viel onder de macht van de dood. Alle ongelovigen zijn
nog steeds geestelijk dood (vgl. Joh.5:25, Kol.2:13,14, 1Pet.4:6). Zo zei de Here Jezus, dat de
(geestelijk) doden hun doden moesten begraven (Mat.8:22, Luk.9:60).19 De angel, het wapen
van deze geestelijke dood, is de zonde (1Kor.15:56). Deze eerste dood maakt de mens ziek, en
hij kan uit zichzelf niet meer beter worden. Hij is daarmee onderworpen aan de vorst van de
dood.
Door het offer van Jezus Christus aan het kruis, en door de werking van de Heilige Geest
worden we uit deze dood opgewekt (Ef.2:5,6). Zo worden we verlost van zonde en schuld.
We mogen de Vorst van het leven weer dienen. We gaan, als we opnieuw geboren zijn, tegen
de zonde strijden. Die eerste opstanding is dus de wedergeboorte. Daarmee is de eerste dood
overwonnen (1Kor.15:54). Bij de eerste opstanding erkent de gelovige, dat Christus zijn Koning is. Wie deel heeft aan Christus, heeft eeuwig leven, ook al is hij gestorven. Christus heeft
door zijn opstanding de dood overwonnen (1Kor.15:57). De natuurlijke dood is voor gelovigen geen blijvende dood meer, maar een doorgang naar het eeuwige leven.
Daarna komt de tweede opstanding. Het vergankelijk lichaam zal veranderd worden in onvergankelijkheid, dan zal de dood helemaal verdwenen zijn (1Kor.15:54). Gelukkig is hij die
deel heeft aan de eerste opstanding. Over de gelovigen, die deel hebben aan deze eerste opstanding, heeft de tweede dood geen macht (Op.20:6a). Wie overwint, zal van de tweede dood
geen schade lijden. De tweede dood is de hel, het eeuwige vuur (Op.20:10,14).20
18
Israëlieten schreven in die tijd niet in de eerste plaats chronologisch (= in tijdsvolgorde), maar vooral thematisch (= per onderwerp). Zelfs binnen vers 15 wordt het belangrijkste eerst genoemd.
Nergens kunnen we in de Bijbel lezen, dat na de dood de oprechte mensen zullen heersen en beslissen over mensen in of uit het dodenrijk of in de hel (1Kor.5:12,13a). Dat (oordeel) is alleen aan God (1Kor.5:13a, Op.6:10).
Wel zullen gelovige mensen samen met de Here als koningen regeren op de aarde (Rom.5:17, 2Tim.2:12a,
Op.5:10, 22:5). Ze moeten beslissen en oordelen over de (nieuwe) wereld en medegelovigen (1Kor.5:12,13,
6:2,4).
19
Tegen Nicodemus zei Jezus, dat hij opnieuw geboren moest worden om het eeuwige leven te kunnen
binnengaan (Joh.3:3-12). Bij de gelijkenis van de verloren zoon werd de (geestelijk) dode zoon weer levend (Luk.15:24,32). Toen Lazarus echter gestorven was, zei Jezus, dat hij slechts sliep (Joh.11:11-14). Dat
was ook het geval bij het dochtertje van Jaïrus (Mark.5:22,39, Luk.8:40,52).
20
Zie Turennout T. van, De Openbaring mag niet verborgen blijven, Aduard, 2015.
7
In het laatste gedeelte (v.17-21) zegt de schrijver opnieuw, dat je niet onder de indruk moet
zijn van een dwaas iemand die rijk wordt, want zijn weg leidt uiteindelijk naar de eeuwige
dood. Al zijn rijkdom en eer kan hij niet meenemen, en zal hij dus moeten achterlaten. Wat de
psalmdichter in zijn leven heeft ervaren, geeft hij in het laatste gedeelte van dit lied met behulp van zijn profetisch inzicht als een wijze les aan de toehoorders en zijn lezers mee.
17
Vrees niet, als een man (= iemand) rijk wordt,
als de eer (of heerlijkheid) van zijn huis toeneemt,21
18
want bij zijn dood zal hij niets (mee)nemen.
Zijn eer (of heerlijkheid) zal achter (= met) hem niet (neer)dalen.
Met zijn huis wordt niet alleen zijn woning, maar wordt eveneens alles rondom zijn huis, en
zijn gezin bedoeld (vgl. Gen.12:17, Joz.24:15b, 2Sam.15:16, Hand.18:8, 1Tim.3:4,5, enz.).
Als een rijk en aanzienlijk iemand stierf, dan zette men in die tijd ook allerlei voorwerpen en
kostbaarheden in zijn graf. Het vreemde idee bestond, dat die persoon na zijn dood daar wat
aan zou hebben. De schrijver van psalm 49 waarschuwde heel duidelijk tegen deze dwaze
gedachte (vgl. Job 1:21a, Luk.12:16-21, 1Tim.6:7).
In de volgende 2 verzen geeft de psalmdichter nog eens heel duidelijk aan, waarom we niet
onder de indruk moeten raken van aanzienlijke, rijke en/of machtige mensen.
19
Nadat zijn ziel (= zij) in zijn leven (= het leven van de man) zal worden gezegend,22
en zij (= de ziel) jou (= de rijke man) (be)dankt,
omdat jij (= de rijke man) goed bent voor haar (= de ziel) (vgl. Luk.12:19),23
20
zal zij (= de ziel (vgl. Luk.12:20)) 24 naar de generatie van zijn (voor)vaders komen.
Voor altijd zal hij 25 geen licht zien.
De verwende ziel kan de rijke dwaze man wel bedanken, omdat hij zo goed voor zichzelf (= zijn ziel) is geweest, maar tijdens het sterven laat de ziel alles achter, en zij gaat alleen
naar de zielen van zijn voorvaders in het dodenrijk. Hun lichamen (zijn) vergaan in het graf.
De rijke man zal geen licht zien. Hij zal het licht van God, dat het verstand van gelovige mensen verlicht (Ps.27:1a, 36:10, Jes.60:19, Joh.8:12, Hand.26:18, 2Kor.4:6, 1Joh.1:5b, Op.21:23,
22:5, vgl. Num.6:24-26), door zijn protserige hoogmoed niet leren kennen. Daarvoor moet je
een persoonlijke relatie met Hem hebben (Ps.89:16, Mi.7:8,9, Joh.3:19-21, 12:46, Ef.5:8-14).
21
Rijk worden heeft ook nadelen, en brengt grote gevaren met zich mee (Spr.30:8,9). De Here Jezus waarschuwde zelfs voor het gevaar van de rijkdom (Luk.18:24-27).
22
In de Hebreeuwse tekst staat hier Nadat zijn ziel (= zij) zich in zijn levens zegent. Op grond van het tekstverband en de Griekse handschriften is voor Nadat zijn ziel (= zij) in zijn leven zal worden gezegend gekozen. Na
het 16e vers van psalm 49 is de tekst van de Dode Zeerollen verloren gegaan.
23
In de Hebreeuwse tekst staat hier voor jezelf. Op grond van het tekstverband (en de inconsequente verwijzing
van de Hebreeuwse voornaamwoorden naar de rijke man en de (vrouwelijke) ziel) en de Griekse handschriften is
voor voor haar (= de ziel) gekozen.
24
In het Hebreeuws en het Nederlands is het woord ziel vrouwelijk. Bij het (persoonlijk voornaam)woord zij
gaat het hier over (een verwijzing naar) de ziel van een rijke man, en niet over een vrouw.
25
In de Hebreeuwse tekst staat hier zullen zij. Op grond van de Griekse handschriften en het tekstverband is de
voorkeur uitgegaan naar zal hij. Hoewel zullen zij kan verwijzen naar zijn voorvaders of naar een rijke man en
zijn ziel, is het onderwerp hier een rijke man en niet zijn voorvaders of hij en zijn ziel. Het is echter geen belangrijk verschil. Zonder God blijft je verstand zonder zijn verhelderend licht. Bovendien ga je voor eeuwig een
donkere en slechte toekomst tegemoet.
8
Goed te doen, wint een naam in de hemel, maar zichzelf goed te doen is een verstandige zaak
onder de mensen van de wereld.26
21
Een mens in aanzien (of rijkdom) heeft geen inzicht
Hij is vergelijkbaar als (= met) de onverstandige 27 dieren.
Zij zijn omgekomen (of Zij zijn tot zwijgen gebracht).
Met het afsluitende refrein wordt de belangrijke waarschuwing nog eens bevestigd: Een mens
in aanzien of rijkdom zonder God is als een onverstandig dier dat geen inzicht heeft. Hij of zij
gaat een donkere en slechte toekomst tegemoet.
26
Dächsel K.A., Bijbel, de geheele Heilige Schrift, deel 3, 2e druk, Kampen, 1893, pag. 595/596.
Het woord onverstandige is afkomstig uit de Griekse handschriften. Of het daar oorspronkelijk gestaan heeft,
is helemaal niet zeker. Na het 16e vers van psalm 49 is de tekst van de Dode Zeerollen verloren gegaan.
27
9