TECHNISCHE RICHTLIJNEN DUBBELWANDIGE GEISOLEERDE SCHOORSTEEN IN ROESTVAST STAAL De hierna volgende richtlijnen vinden hun oorsprong in de bestaande normen en richtlijnen zoals verstrekt in o.a. de volgende publicaties: NBN B61-001 : Stookafdelingen en schoorstenen. NBN D51-003: Installaties voor brandbaar gas lichter dan lucht, verdeeld door leidingen. K.V.G.B. : Afvoer van de verbrandingsprodukten. CEDICOL : “Oliestook”, Technische handleiding. enz… De nadruk wordt echter gelegd op het gebruik van metalen rookgaskanalen. 1/ Opbouw - Binnenwand: roestvast staal AISI 316 (of evenwaardig) Buitenwand: roestvast staal AISI 304 (of evenwaardig) Tussen de wanden: voor dit doeleinde geschikte isolatie 2/ Algemene begrip Een rookgas afvoerkanaal moet steeds in onderdruk vertoeven. Bij bepaalde toepassingen is overdruk toegelaten, maar over het ganse trajekt moet dan het rookgaskanaal opgebouwd worden met “lekdicht” materiaal. De warmtegenerator of rookgasproducerende toestel moet hiervoor dan ook geschikt zijn b.v. : dieselaggregaten, kondenserende stookketels, ketels met vuurhaard in overdruk in dakopstelling (deze technische richtlijn handelt niet over deze speciale toepassingen). Het kondenseren van rookgassen in de rookgasafvoerkanalen moet vermeden worden (uitzondering: kondensatieketels). Bij gebruik van een open schoorsteenmond (zonder kap) moet het water, voortkomend van regeninslag, afgevoerd worden onderaan. De isolatie tussen de schoorsteenwanden vermijdt te snelle afkoeling van de rookgassen. Het schoorsteenverbindingsstuk tussen de warmtegenerator en de schoorsteen is ofwel zeer kort en/of geïsoleerd. Het trajekt ervan mag ¼ van de schoorsteenhoogte niet overschrijden. Rookgasafvoerkanalen met dunne binnenwanddikte van 0,4 tot 0,6mm, warmen zeer vlug op een zorgen voor het snel tot stand komen van de nodige schoorsteentrek ( schoorsteenkanalen met “zware” binnenwand zijn dikwijls oorzaak van kondensatie= problemen). Het kontakt, in vochtig midden, tussen roestvast staal en een ander metaal heeft corrosie tot gevolg. Het roestvast staal en een ander metaal heeft corrosie tot gevolg. Het roestvast metaal kan ook aangetast worden in bepaalde gevallen. Behalve de nodige toevoer van verbrandingslucht, dient men ook te zorgen voor de gepaste ventilatie in de stookplaats. Dit geldt zeker wanneer de warmtegenerator in de te verwarmen ruimte wordt opgesteld. 3/ Toepassingsgebied Metalen rookgaskanalen zijn geschikt voor het afvoeren van rookgassen afkomstig van diverse brandstoffen zoals: stookolie, aardgas en vloeibaar gas (butaan – propaan); hout en steenkool. De richtlijnen van de schoorsteenfabrikant dienen echter nageleefd te worden. Het gebruik in corrosieve middens is absoluut te vermijden bv: droogkuis, kapsalons en alle andere toepassing waar chloor of chloorverbindingen aanwezig zijn in de verbrandingslucht. De warmtegeneratoren zijn hieraan ten anderen ook zeer gevoelig zodat er hier ook vlug schade optreedt. Het doorlopend afvoeren van rookgassen op zeer hoge temperatuur is niet toegelaten; dit zoals bij verbrandingsovens, houtspaanders of hout zaagselverbrandingstoestellen. 4/ Diameter bepaling De selectie van de diameter gebeurt in funtie van de richtlijnen van de fabrikant. Deze stelt diameter selectiekurven voor ieder type warmtegenerator ter beschikking. Deze zijn aangepast aan de technische eigenschappen van het rookgaskanaal zelf en enkele welbepaalde gegevens i.v.m. de installatie kenmerken. Ze geven de beste diameter aan in funktie van de hoogte van de schoorsteen en het vermogen van de warmte generator. 5/ Transport Dubbelwandige rookgasafvoerkanalen zijn desondanks hun over het algemeen goede verpakking, gevoelig voor transportschade en dienen met de nodige bedachtzaamheid behandeld te worden. 6/ Richtlijnen bij opbouw (montage) De rookgaskanalen moeten afwaterend naar de ketel toe worden geplaatst. Het verbindingstuk tussen warmtegenerator en schoorsteen wordt met stijgende helling geplaatst (+/- 2cm/m). Per rookgaskanaal mag slechts één warmtegenerator worden aangesloten. De toestellen met atmosferische gasbrander vormen hierop een uitzondering en mogen, mits in achtneming van bepaalde regels, met meer dan 1 toestel per rookgaskanaal aangesloten worden. De aansluiting gebeurt zijdelings en liefst onder hoek (nooit onderaan). De schoorsteen worden op regelmatige afstanden aan de wand bevestigd met beugels, en met in achtneming van de richtlijnen, op bepaalde afstanden van muursteun voorzien. De vrije uitstekende gedeelte met schoorsteen uitmonding moet vanaf een bepaalde hoogte met beugels en tuidraden voorzien woeden. Een versleping van meer dan 15° is i.v.m. schoorsteentrek en onderhoud te vermijden. Het gedeelte van de schoorsteen boven een versleping moet juist boven de hoogste bocht voorzien worden van een steun die toelaat deze bocht te ontlasten van om het even welke dragende functie. Een verbinding tussen twee buiselementen in de dikte van vloerplaat of dak beschot is te vermijden (gebrek aan toezicht bij opbouw). Vernauwingen in het schoorsteenkanaal zelf zijn niet toegelaten. Trekstabilatoren zijn aan te raden bij sommige warmtegeneratoren. Bij toestellen met ingebouwde trekstabilisator of trekonderbreker (gasketels) is dit niet toegelaten. De brandveiligheid rondom de schoorsteen is belangrijk daarom: Afstand tussen buitenwand en brandbare materialen: 50mm Bij iedere plafond/vloerdoorgang gebruik maken van brandseparatie platen Mogelijk aanraking door de gebruiker van de buitenwand van de rookgasafvoerkanalen vermijden daar lichte brandwonden bij schoorsteenbrand mogelijk zijn. De schoorsteenuitmonding wordt steeds voorzien van een topstuk, kap of trekkende kap. De schoorsteenuitmonding moet zo gekozen worden dat de wind geen negatieve invloed kan uitoefenen op de schoorsteentrek (gevaar van terugslag), en het uitvloeien van rookgassen geen hinder kunnen vormen voor de bewoners van het gebouw of naburige gebouwen (de norm NBN B61-001 is hier de gepaste leidraard). De dakdoorvoer en stormkraag worden voorzien van een silicoon dichtingskit om het afvloeinde regenwater langs de buitenwand af te leiden. 7/ Onderhoud Het totaal rookgastraject moet jaarlijks onderhouden worden of tenminste onderzocht op mogelijke obstrukties (vogels of bijennesten zijn niet uit te sluiten). Het vegen gebeurt met nylon borstel (nooit staal).
© Copyright 2024 ExpyDoc