Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken

Slib- en zandbeweging in het noordelijk
Deltabekken
in de periode 1982-1992
Auteur
ing. P.F. van Dreumel
Afdeling Watersysteemkennis
Rotterdam, december 1995
Inhoudsopgave
Samenvatting /
1 Waarom een sedlmentbalans? 1
2 Globale besctirijving noordelijk Deltabekken 3
3 Keuzes ten aanzlen van de werkwijze 5
4 Bodemveranderingen In de periode 1982-1992 9
5 Bagger- en stortwerk in de periode 1982-1992 13
6 Sedimentatie en erosie in de periode 1982-1992 17
7 Zwevende stof-beeld 25
8 Slib- en zandbeweging in het NDB 33
9 Onzekerheden in de balans 39
10 Conclusies en aanbevelingen 43
11 References 47
Appendix 1 - Methodiek slib- en zandbalans NDB 49
Colofon 59
Tabellen:
1 Inhoudsveranderingen, bagger- en stortwerk, erosie en
sedimentatie in het noordelijk Deltabekken tussen 1982
en 1992 53
2 Erosie/sedimentatie in het noordelijk Dettabekken tussen
1982 en 1992 57
Figuren:
1 Ligging van het noordelijk Deltabekken in Nederland 2
2 Gebiedsindeling op basis van morfologie 3
3 Vakvolume Nieuwe Waterweg - vak 2 (kmr. 1016,9-1024,9) 6
4 Bodemverandering tussen 1982 en 1992 10
5 Sedimentatie/erosie tussen 1982 en 1992 18
6 Zwevende stof-beeld 1973 t/m 1978 26
7 Traject Maas-Bergsche Maas-Amer-Hollandsch Diep 27
a. Gemiddelde zandconcentratie;
b. Gemiddelde slibconcentratie;
c. Gemiddelde zand/slibconcentratie
8
Traject Boven en Nieuwe Merwede-Hollandsch Diep-Haringvliet 28
a. Gemiddelde zandconcentratie;
b. Gemiddelde slibconcentratie;
c. Gemiddelde zand/slibconcentratie
9
Traject Beneden Merwede-Oude Maas 30
a. Gemiddelde zandconcentratie;
b. Gemiddelde'slibconcentratie;
c. Gemiddelde zand/slibconcentratie
10 Traject Noord-Nieuwe Maas-Nieuwe Waterweg.37
a. Gemiddelde zandconcentratie;
b. Gemiddelde slibconcentratie;
c. Gemiddelde zand/slibconcentratie
11 Slib-/zand-balans tussen 1982 en 1992 35
12 Stroomschema sedimenten tussen 1982 en 1992 36
13 Sedimentbalans Noordrand-west tussen 1982 en 1992 37
Samenvatting
Een sedimentbalans is nodig om de slib- en zandtransporten en de
morfologische situatie in het noordelijk Deltabekken (NDB) goed in kaart te
brengen, maar ook om een goede prognose te kunnen maken van
toekomstige autonome ontwikkelingen en om voldoende inzicht te krijgen
in het effect van menselijk handelen. Uitvoering van allerlel plannen, zoals
het openen van de Beerdam, aanpassen van het lozingsregime van de
Haringvlietsluizen, uitbreiden van de Maasvlakte, opruimen van vervuilde
bodemlagen, zal naast het steeds terugkerende baggerwerk invloed hebben
op het systeem.
De vorige sedimentbalans van het NDB voor de situatie na afsluiting van
het Haringvliet dateert uit 1977 en is niet meer representatief voor de
huidige situatie. Daarom is voor de periode 1982-1992 een nieuwe
gemaakt.
Voor het opstelien van een sedimentbalans is het noodzakelijk om enerzijds
de bodemveranderingen (hoofdstuk 4) in het gebied en de omvang van het
bagger- en stortwerk (hoofdstuk 5) te kennen en anderzijds de transporten
van slib en zand op de rivier- en zeeranden te bepalen (hoofdstuk 8). Met
de gegevens over de fysische samenstelling van het sediment is een
omrekening gemaakt van voiumehoeveelheden naar massahoeveeiheden
(hoofdstuk 3). Uit de bodemveranderingen en de gebaggerde of gestorte
hoeveelheden volgt de sedimentatie en erosie (hoofdstuk 6).
Met de vrachten van slib en zand op de rivier- en zeeranden en de
gesedimenteerde en geerodeerde hoeveelheden in het bekken kan een
sluitende balans worden gemaakt (hoofdstuk 8).
Voor de beschrijving van de opgetreden morfologische veranderingen, het
zwevende stof-beeld en de slib- en zandbeweging is het NDB
onderverdeeld in de deelgebieden zuidrand, middengedeelte-oost,
middengedeelte-west en noordrand. Elk deelgebied is onderverdeeld in
riviervakken (figuren 2, 4 en 5).
De uit lodingen bepaalde bodemveranderingen in de periode 1982-1992
zijn slechts in een gedeelte van het NDB een afspiegeling van opgetreden
morfologische processen. Naast natuurlijke bodemveranderingen zijn
namelljk ook veranderingen ontstaan door menselijk handelen; dit betreft
voornamelijk baggerwerkzaamheden.
Het resultaat van alle veranderingen staat in tabel 1 en figuur 4. De bodem
is in het grootste gedeelte van de zuidrand verondiept alsmede in een
gedeelte van de Hollandsche Ussel, de Lek en de Oude Maas; in de rest van
het bekken is tie bodem of verdiept of nauwelrjks veranderd.
De resulterende verondiepingen en verdiepingen in deze 1O-jarige periode
bedragen netto respectievelijk 32 en 16 miljoen m3.
Het baggerwerk wordt grotendeels uitgevoerd voor het op diepte houden
van vaargeulen in rivieren en havens. Verder is in het kader van
delfstofwinning en ten behoeve van aanleg, verbetering en onderhoud van
rivier- en kunstwerken en voor industriele doeleinden zand gewonnen. Het
stortwerk is uitgevoerd in het kader van onderhoud van rivier-, oever- en
kunstwerken en tevens ten behoeve van de overslag van zeezand en de
berging van baggerspecie in buitendijks gelegen depots.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
Het overgrote gedeelte van het baggerwerk is in de noordrand uitgevoerd,
namelijk een hoeveelheid van ruim 16,0 miljoen tegen 17,9 miljoen m3 per
jaar in het gehele bekken. Dit komt overeen met ruim 8,1 miljoen op een
totaal van bijna 10,3 miljoen ton/jaar.
Dit baggerwerk is voornamelijk uitgevoerd in de Maasmond, in het CaiandBeerkanaal, in Europoort (in totaal 5,6 miljoen ton/jaar) maar ook voor een
gedeelte in alle rivieren en in een aantal aanliggende havens (2,5 miljoen
ton/jaar). In de rest van de rivieren en havens is nog ruim 2,2 miljoen ton
sediment per jaar gebaggerd, waarvan 0,8 miljoen ton zandwinning in de
put van Cromstrijen.
De totale sedimentatie in het NDB, dus inclusief het slib en zand dat daarna
weer is opgebaggerd, bedraagt per jaar gemiddeld 19,8 miljoen m3 en de
totale erosie ruim 0,55 miljoen m3: resultante 19,25 miljoen mVjaar
(tabeM).
Omgerekend naar droge stof komt dit overeen met 9,5 miljoen ton/jaar,
waarvan 3,5 miljoen ton zand en 6,0 miljoen ton siib (tabel 2).
In drie van de vier deelgebieden is zowel sprake van sedimentatie als van
erosie, terwiji er ook gedeelten zijn waar de bodemligging nagenoeg stabiel
is. In de noordrand heeft de sedimentatie sterk de overhand; de
sedimentafzetting in de Maasmond, in het Caland-Beerkanaal en in
Europoort bedraagt alleen al 5,6 miljoen ton/ jaar. In de rest van het NDB,
dus inclusief de rest van de noordrand, is nog 4,2 miljoen ton/jaar
gesedimenteerd; in het middengedeelte west is aan de andere kant 0,3
miljoen ton/jaar geerodeerd (figuur 5).
In dejaren '73 t/m '78 is in het NDB, en in een deel van de Maas, een
omvangrijke meetcampagne uitgevoerd waarbij in 97 locaties
watermonsters zijn genomen ter bepaiing van zwevende stof-concentraties.
Elke locatie is omtrent 30 maal bemonsterd op 3 meter beneden de
waterspiegel. Uit de analyseresultaten is een gedegen ruimtelijk beeld
verkregen van de zwevende stof-concentraties in het NDB (hoofdstuk 7).
Zoals theoretisch ook te verwachten is, nemen in sedimentatiegebieden de
zwevende stof-concentraties in het water inderdaad af, terwiji deze in
erosie-gebieden toenemen (figuren 6 t/m 10). Een uttzondering vormt het
beeld rondom het splitsingspunt Oude Maas/Nieuwe Maas/Nieuwe
Waterweg; zout/zoetprocessen leiden er toe dat de concentraties hier
relatief hoog worden (turbiditeitsmaximum).
In de periode 1982-1992 is het zwevende stof-beeld alleen in de oostelijke
helft van de zuidrand gewijzigd. Hier is de sedimentatiesnelheid ten
opzichte van de periode ervoor sterk afgenomen, waardoor de zwevende
stof-concentraties minder snel afnemen dan voorheen.
De slib- en zandvrachten op de randen van het NDB, aismede de in het
bekken gesedimenteerde en geerodeerde hoeveelheden in de periode
'82- r 92 zijn weergegeven in een stroomschema {figuur 11).
Aanvoer van sedimenten naar het NDB geschiedt via de bovenrivieren Lek,
Waal en Maas en vanuit zee via de Maasmond. De hoeveelheden slib en
zand die door de rivieren worden aangevoerd bedragen respectievelijk 3,4
en 1,5 miljoen ton per jaar, De aanvoer vanuit zee via de Maasmond
bedraagt respectievelijk 3,5 en 2,3 miljoen ton per jaar.
Afvoer van slib en zand uit het NDB vindt plaats via diezelfde Maasmond en
via de Haringvlietsluizen. De laatste bedraagt respectievelijk 0,2 en 0,05
miljoen ton/jaar, de uitgaande vracht via de Maasmond is berekend als 0,7
en 0,3 miljoen ton/jaar,
Slib- en zandbeweging in het noordehjk Deltabekken
De netto vracht op de zeerand Maasmond is bepaald door de
gesedimenteerde en geerodeerde hoeveelheden in het binnengebied te
verminderen met de slib- en zandvrachten op de overige randen.
De resulterende netto landinwaartse sedimentvracht in de Maasmond blijkt
4,8 miljoen ton/jaar te bedragen; het aandeel van slib en zand bedraagt
respectievelijk 2,8 en 2,0 miljoen ton/jaar.
De proportioned verdeling van slib en zand ter plaatse van de diverse
riviersplitsingen, alsmede de transportrichting is gepresenteerd in figuur 12.
Bij die verdeling is de waterverdeling conform lozingsprogramma
Haringvlietsluizen 1984 ( LPH '84) aangehouden. Aangenomen is dat het
resulterend transport van slib en zand de resulterende beweging van het
water volgt. Een uitzondering is gemaakt voor de Maasmond en het
westelijk deel van de Nieuwe Waterweg, waar het resulterend slib- en
zandtransport tegengesteld is aan dat van de waterbeweging. De
aangevoerde sedimentvracht wordt per traject verrekend met de
hoeveelheden slib en zand, die gesedimenteerd of geerodeerd zijn. De sliben zandvrachten en de gesedimenteerde hoeveelheden in het
Waterweggebied zijn nog eens apart gepresenteerd {figuur 13).
In sedimentatiegebieden moet rekening worden gehouden met een
nauwkeurigheidsmarge in de getallen (±) van circa 7,5% (zandbodems) a
10% (slibbodems); in erosiegebieden is deze 12% a 15%. Voor het
baggerwerk in de noordrand geldt een marge van 8 a 10%. Bij de
sedimentaanvoer via Lek, Waal en Maas is deze marge 8 a 11 %. In de
Maasmond bedraagt de nauwkeurigheidsmarge in de netto, en ook in de
bruto, landinwaartse aanvoer omtrent 15%; deze kan bij de zeewaartse
afvoer oplopen tot 30%. Bij de afvoer via de Haringvlietsluizen geldt een
marge van circa 20% (figuur 11).
Deze balansstudie geeft een redelijk compleet beeld van de morfologische
situatie in het NDB in de periode 1982-1992 (tabellen 1 en 2; figuren 4, 5
en 11). In deze periode waren de rivierbeddingen in grote delen van het
NDB zich nog steeds aan het aanpassen aan de gewijzigde situatie; dit zal
ook nog gedurende langere tijd zo blijven. Met name in het grootste
gedeelte van de zuidrand vindt doorgaande verondieping plaats: in de
beschouwde periode resulterend circa 28 miljoen m3 in tien jaar. De Nieuwe
Waterweg en het middengedeelte-west verdiepen nog steeds door erosie
en door extra baggerwerk: ieder circa 5 miljoen m3 in tien jaar, De rest van
de noordrand en het middengedeelte-oost wordt door baggerwerk
ongeveer op diepte gehouden. In gedeelten van de Nieuwe Maas, de
Hollandsche Ussel, de Noord, het Spui, de Nieuwe Merwede, de Bergsche
Maas en de Afgedamde Maas is de bodemligging redelijk stabiel. Deze
ontwikkeling leidt er toe dat de bodem in de zuidrand stijgt ten opzichte
van de bodem in de rest van het gebied; het bekken kantelt.
Voor het op streefdiepte houden van vaargeulen in rivieren en van havens
blijven baggerwerkzaamheden noodzakelijk, met name in de noordrand,
maar ook in het middengedeelte-oost en in toenemende mate in de zuidrand. Door uitvoering van baggerwerk wordt een relatief te ruim rivier- en
havenprofiel in stand gehouden, hetgeen leidt tot continuering van het
sedimentatieproces met als gevolg extra baggerwerk. Het onttrekken van
sediment aan het systeem NDB in het Waterweggebied veroorzaakt daar als
het ware "sedimenthonger".
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
Normaliter zou het systeem NDB, mits de mens niet zou ingrijpen, door
sedimentatie- en erosieprocessen op langere termijn (opnieuw) in een
dynamisch morfofogisch evenwicht geraken. De mens oefent echter
noodgedwongen zijn invloed uit op dit systeem door het uitvoeren van
bagger- en/of stortwerk. In feite zorgt de mens er door zijn ingrepen en
maatregeien voor, dat de rivierbeddingen niet in een dynamisch evenwicht
kunnen raken met de huidige getijvolumina.
De geschetste morfologische ontwikkeling zal consequenties kunnen
hebben voor het beleid en het beheer van het watersysteem NDB, temeer
omdat verwacht wordt dat deze ontwikkeling nog gedurende een lange(re)
periode zaj doorgaan. Consequenties kunnen er bijvoorbeeld zijn voor de
veitigheid, de afvoer van water en ijs, de verzilting, de scheepvaart, de
stabiliteit van oevers en kunstwerken, de bodemkwaliteit etcetera.
Tot slot zijn vanuit morfologisch oogpunt in hoofdstuk 10 enkele
aanbevelingen gedaan. Onder andere wordt aanbevolen na te gaan of
er inderdaad sprake is van een substantiele befnvloeding van de waterbeweging, en zo ja, te bezien welke consequenties dit heeft voor de
veiligheid tijdens hoge rivierafvoeren en stormvloeden, voor de stabiliteit
van oevers en voor de juistheid van de bestaande waterloopkundige
modellen voor dit gebied.
Aangezien bij het inventariseren van gegevens over de bodemontwikkeling
in het NDB is gebieken dat er over de ontwikkeling in de oeverzone's geen
compleet beeld bestaat, wordt tevens aanbevolen een inventarisatie uit te
voeren ter completering van de kennis ten aanzien van de huidige toestand
van de oevers, waarbij oevers in erosiegebieden voorrang verdienen.
Slib* en zandbeweging in het noordelijk DeJtabekken
1 Waarom een sedimentbalans?
Een sedimentbalans is nodig om de huidige slib- en zandtransporten en de
morfologische situatie in het noordelijk Deitabekken (NDB) goed in kaart te
brengen, maar ook om een goede prognose te kunnen maken van de
toekomstige autonome ontwikkelingen en om voldoende inzicht te krijgen
in het effect van menseli/k handelen (beheersmaatregelen). De figging van
het NDB is weergegeven in figuur 1. De vorige sedimentbalans van het NDB
voor de situatie na afsluiting van het Haringvliet dateert uit 1977 [01]; deze
balans is echter niet meer representatief voor de huidige situatie vanwege
de volgende redenen. Een sedimentbalans is slechts geldig zolang de natte
infrastructuur in hette beschouwen gebied geen ingrijpende wijziging heeft
ondergaan en de waterbeweging en de morfologische situatie met elkaar in
dynamisch evenwicht verkeren. Aan deze voorwaarden wordt in het NDB
nog niet voldaan.
Niet alleen bestaat er in grote delen van het NDB nog geen dynamisch
evenwicht tussen de rivierbedding en het watervolume dat ter plaatse moet
passeren, maar zijn er sedert de afsluiting van het Haringvliet ook
veranderingen aangebracht in de natte infrastructuur. Voorbeelden hiervan
zijn het openen van het Hartelkanaal, de verbreding en verdieping van de
Dordtsche Kil en de verruiming van enkele rivieren, met name de Oude
Maas.
Daarnaast zijn er in de eerste helft van de jaren tachtig veranderingen
aangebracht in het lozingsprogramma van de Haringvlietsluizen, die ook
van invloed zijn (geweest) op de waterbeweging [02].
Bovendien is er sedert de jaren zeventig grote behoefte ontstaan aan
inzicht in de stofstromen naar, in en vanuit het NDB, met name om de
probiematiek van de verontreinigde waterbodems goed in kaart te brengen
en tevens om de vracht aan contaminanten naar de Noordzee te kunnen
vaststellen. Sedimenten die sedert de afsluiting van het Haringvliet zijn
afgezet, zijn verontreinigd met organische microverontreinigingen en zware
metalen en vormen een belangrijke risicobron voor mens en milieu. In het
kader van ecologisch herstel is inzicht nodig in de hoeveelheid
verontreinigde sedimenten en in de ontwikkeling van de water- en
bodemkwaliteit.
In eroderende rivierbeddingen kan men te maken krijgen met een
ontoelaatbare aantasting van buitendijkse gebieden en/of met aantasting
van de stabiliteit van oever- en kunstwerken. In de noordrand en het
middengedeelte-west kan de verzilting vanuit zee toenemen. Als elders,
met name in de zuidrand, gebieden sterk verondiepen kan tevens een
wijziging in de waterbeweging ontstaan, bijvoorbeeld een gewijzigde
debietverdeling over een aantal riviertakken.
Dit alles maakt een gedegen inzicht in de huidige en in de toekomstige
morfologische situatie, in feite een nfeuwe sedimentbafans, onontbeeriijk;
deze maakt het onder andere mogelijk om:
- na te gaan wat de relatieve invloed is van menselijk ingrijpen op het
systeem versus de autonome morfologische ontwikkeling; bijvoorbeeld
het wel/niet ingrijpen in eroderende riviertakken.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deitabekken
- scenario's voor beleid en beheer door te rekenen op hun gevolgen
voor de morfologie en daarop bij het beleid en beheer van het NDB
te anticiperen. Gedacht kan worden aan minimalisering van het
baggerbezwaar (kosten!), sanering van de waterbodems en
veranderingen in het lozingsprogramma van de Haringvlietsluizen.
Figuur 1
Ligging van het noordelijk Deltabekken
in Nederland
DUITSLAND
f
.—__.'' -S
BELGIE
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
J
) Eindhoven
1 Waarom een sedimentbalans?
Een sedimentbalans is nodig om de huidige slib- en zandtransporten en de
morfologische situatie in het noordelijk Deltabekken (NDB) goed in kaartte
brengen, maar ook om een goede prognose te kunnen maken van de
toekomstige autonome ontwikkelingen en om voldoende inzicht te krijgen
in het effect van menselijk handelen (beheersmaatregelen). De tigging van
het NDB is weergegeven in figuur 1. De vorige sedimentbalans van het NDB
voor de situatie na afsluiting van het Haringvliet dateert uit 1977 [01]; deze
balans is echter niet meer representatief voor de huidige situatie vanwege
de volgende redenen. Een sedimentbalans is slechts geldig zolang de natte
infrastructuur in het te beschouwen gebied geen ingrijpende wijziging heeft
ondergaan en de waterbeweging en de morfologische situatie met elkaar in
dynamisch evenwicht verkeren. Aan deze voorwaarden wordt in het NDB
nog niet voidaan.
Niet alleen bestaat er in grate delen van het NDB nog geen dynamisch
evenwicht tussen de rivierbedding en het watervolume dat ter plaatse moet
passeren, maar zijn er sedert de afsluiting van het Haringvliet ook
veranderingen aangebracht in de natte infrastructuur. Voorbeelden hiervan
zijn het openen van het Hartelkanaal, de verbreding en verdieping van de
Dordtsche Kil en de vermiming van enkele rivieren, met name de Oude
Maas.
Daamaast zijn er in de eerste helft van de jaren tachtig veranderingen
aangebracht in het lozingsprogramma van de Haringvlietsluizen, die ook
van invloed zijn (geweest) op de waterbeweging [02].
Bovendien is er sedert de jaren zeventig grote behoefte ontstaan aan
inzicht in de stofstromen naar, in en vanuit het NDB, met name om de
problematiek van de verontreinigde waterbodems goed in kaart te brengen
en tevens om de vracht aan contaminanten naar de Noordzee te kunnen
vaststellen. Sedimenten die sedert de afsluiting van het Haringvliet zijn
afgezet, zijn verontreinigd met organische microverontreinigingen en zware
metalen en vormen een belangrijke risicobron voor mens en milieu. In het
kader van ecologisch herstei is inzicht nodig in de hoeveelheid
verontreinigde sedimenten en in de ontwikkeling van de water- en
bodemkwaliteit.
In eroderende rivierbeddingen kan men te maken krijgen met een
ontoelaatbare aantasting van buitendijkse gebieden en/of met aantasting
van de stabiliteit van oever- en kunstwerken. In de noorclrand en het
middengedeelte-west kan de verzilting vanuit zee toenemen. Als elders,
met name in de zuidrand, gebieden sterk verondiepen kan tevens een
wijziging in de waterbeweging ontstaan, bijvoorbeeld een gewijzigde
debietverdeling over een aantal riviertakken.
Dit alles maakt een gedegen inzicht in de huidige en in de toekomstige
morfologische situatie, in feite een nieuwe sedimentbalans, onontbeerlijk;
deze maakt het onder andere mogelijk om:
- na te gaan wat de relatieve invloed is van menselijk ingrijpen op het
systeem versus de autonome morfologische ontwikkeling; bijvoorbeeld
het wel/niet ingrijpen in eroderende riviertakken.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
Haringvlietdam. Verder staat het NDB via het sluizencomplex in de
Volkerakdam in verbinding met het Zoommeer, dat deel uitmaakt van het
zuidelijk Deltabekken.
De water- en sedimenthuishouding in het NDB is ten opzichte van de
situatie van v66r de afsluitingen ingrijpend gewijzigd. Door de afdamming
van de zeearmen Volkerak en Haringvliet paste de waterbeweging in grate
gedeelten van het bekken bij lange na niet meer bij de doorsnede van de
rivierbeddingen. De waterbeweging in het NDB wordt sedert de afsluiting
van deze zeearmen bepaald door de interacts tussen het door de LekF de
Waal en de Maas aangevoerde water met het getij op zee en het
lozingsregime van de spuisluizen in het Haringvliet. De huidige
waterbeweging wordt gestuurd met behulp van het Lozingsprogramma
Haringvlietsluizen 1984 [02].
In een groot gedeelte van het bekken zijn de rivierbeddingen nog steeds
veel te ruim, en in een ander gedeelte juist niet ruim genoeg, voor de
huidige waterbeweging. In enkele gedeelten van het bekken hebben de
beddingen zich inmiddels aangepast aan de huidige waterbeweging.
Daamaast zijn/worden door de ingebruikname van (nieuwe)
infrastructurele objecten, door het uitvoeren van onderhoudsbaggerwerk
en door zandwinning kunstmatig veranderingen te weeg gebracht in de
configuratie van de beddingen.
Op basis van verschiiien in morfoiogisch gedrag, het zwevende stof beeld
en de slib- en zandbeweging is het NDB onder te verdelen in een viertal
deelgebieden (figuur 2):
- de zuidrand, omvattend de Afgedamde Maas (zuidelijk van de dam),
de Brabantse en Zuid-Hollandse Biesbosch, de Bergsche Maas, de
Amer, de Nieuwe Merwede, het Hollandsch Diep en het Haringvliet;
- het middengedeelte-oost, waarin zijn gelegen de Afgedamde Maas
(noordelijk van de dam), de Boven Merwede, de Beneden Merwede
inclusief het splitsingspunt Dordrecht en het geulenstelsel in de
Sliedrechtsche Biesbosch;
- het middengedeelte-west, waarin zi\n gelegen de Oude Maas, de
Noord, de Dordtsche Kil, het Spui inclusief de Beningen en het
Hartelkanaal;
- de noordrand, omvattend de Lek (gedeelte binnen ZH), de
Hollandsche Ussel, de Nieuwe Maas, de Nieuwe Waterweg, de
Maasmond, het Caland-Beerkanaal, Europoort en de havens
gelegen aan de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
3 Keuzes ten aanzien van de werkwijze
Voor het opstellen van een sedimentbalans voor een bepaaid gebied is
het noodzakelijk om enerzijds de transporten van slib en zand op de rivieren zeeranden te bepalen (hoofdstuk 7 en 8) en anderzijds de bodemveranderingen (hoofdstuk 4) in het gebied en de omvang van het baggeren stortwerk (hoofdstuk 5) te kennen. Uit de bodemveranderingen en de
gebaggerde of gestorte hoeveelheden wordt de sedimentatie en erosie
bepaaid (hoofdstuk 6).
Daarnaast zijn gegevens nodig over de fysische samenstelling van het
sediment om de omrekening van volume hoeveelheden naar massahoeveelheden te kunnen maken (zie hieronder),
Transporten
De slib- en zandtransporten via de diverse riviervertakkingen in het
NDB zijn berekend door de inkomende transporten op de rivierranden te
verrekenen met de hoeveelheden zand en slib die in de diverse
rivierbeddingen en komberginggebieden zijn gesedimenteerd en/of
gee rodeerd, waarbij voor de verdeling over de diverse splitsingspunten
gebruik is gemaakt van de waterverdeling conform het lozingsprogramma
LPH'84 [02]. Daarbij is aangenomen, dat in de doorgaande rivieren het
resulterende slib- en zandtransport in dezelfde richting verloopt als de
restafvoer van het rivierwater. Het Waterweggebied vormt hierop een
uitzondering: het resulterende transport in de Maasmond is zowel voor slib
als zand in tegenstelling met het algemene beeld landinwaarts gericht.
Op de zeerand ter plaatse van de Haringvlietsluizen vindt alleen transport
richting Noordzee plaats; de zeerand Maasmond vormt de sluitpost van de
balans.
De bodemontwikkeling is berekend aan de hand van periodiek uitgevoerde
lodingen, waaruit tezamen met de bagger- en stortgegevens de trend is
bepaaid; een voorbeeld is weergegeven in figuur 3.
Concentraties zwevende stof
De slib- en zandtransporten op de rivierranden zijn/worden in principe
ontleend aan metingen, die bovenstrooms daarvan in de Rijn (meetstation
Lobith) en in de Maas (meetstation Eijsden) zijn uitgevoerd. Voor de
transporten via de Maas zijn ook de meetresultaten van station Lith in
beschouwing genomen.
Voor de Waal en de Lek is daarnaast gebruik gemaakt van de meetresultaten van de stations Vuren en Hagestein.
Een probleem bij het vaststellen van de transporten op de bovenrivieren is,
dat de slib- en zandtransporten niet separaat zijn bemeten; de in de
waterfase gemeten zwevende stof-concentraties bevatten zowel de
slibfractie als een gedeelte van de zandfractie. De zandfractie is dus voor
een gedeelte in het zwevend transport begrepen, terwljl het resterende
gedeelte via de bodem wordt getransporteerd. Dit z.g. bodemtransport is
zeer moeilijk te bemeten en de onzekerheid rond het meetresultaat is
aanzienlijk.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
2 Globale beschrijving noordelijk Deltabekken
Door de afsluiting van het Volkerak (april 1969) en het Haringvliet
(november 1970) is in het voormalige estuarium van Rijn en Maas in
zuidwest Nederland het huidige noordelijk Deltabekken (NDB) ontstaan. Dit
bekken bestaat uit een stelsel van rivieren, geulen, kanalen en havens dat
aan de bovenstroomse zijde wordt begrensd door de zogenaamde
rivierranden en aan de zeezijde door de zeeranden. De rivierranden - die
samenvallen met de oostelijke begrenzingen van het beheergebied - liggen
bij Lek kmr. 969.630 (Nieuwpoort), Waal/Boven Merwede kmr. 952.500
(Woudrichem) en Maas/Bergsche Maas kmr. 226.500 (Hedikhuizen). Via de
zeerand Maasmond - die samenvalt met de verbindingslijn tussen de
koppen van de Noorder- en Zuiderdam nabij Hoek van Holland - staat
het NDB in open verbinding met de Noordzee (figuur 2).
De andere zeerand is gekozen ter plaatse van de spuisluizen in de
Figuur 2
Gebiedsindeling op basis van
morfologie
NOORDZEE
Kaartvervaardiging: Meetkundige Dienst; Afdeling GAT © 1695
Legenda
Noordfand
Midden-West
Midden-Oost
Zuidrand
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
Omrekenen naar 6en eenheid
De hoeveelheden die in het beschouwde gebied worden berekend uit
bodemveranderingen worden weergegeven in m3; gebaggerde
hoeveeiheden worden veelal weergegeven in (verrekenbare) m3 maar soms
in tonnen natte specie. Kortom deze hoeveelheden zijn, omdat de dichtheid
van de specie sterk kan varieren, niet zonder meer met elkaar te vergelijken.
De totale sedimentvracht die jaarlijks vanuit Rijn en Maas naar het NDB
wordt getransporteerd, wordt in de literatuur over het aigemeen uitgedrukt
in m3 voorzover het de zandfractie betreft. De hoeveelheid zwevende stof
wordt echter uitgedrukt in tonnen droge stof, De sedimentvracht vanuit zee
wordt op vergelijkbare wijze vermeld.
Voor het opstellen van een sedimentbalans voor het gehele NDB is het
essentieel dat de hoeveelheden slib en zand worden uitgedrukt in
vergelijkbare eenheden; dit is mogelijk door alle hoeveelheden slib en zand
om te rekenen naar massa's droge stof.
Daarvoor moeten bodemveranderingen, die berekend worden aan de hand
van periodiek uitgevoerde lodingen, omgerekend worden van m3 naar
kilogrammen of tonnen droge stof. Ook de hoeveelheden specie (slib/zand
mengsels) die in het noordelijk Deltabekken zijn gebaggerd of zijn gestort
dienen te worden omgerekend. Om de omrekening te kunnen maken is het
nodig van het bodemmateriaal of van de specie een aantal fysische
parameters te kennen, met name het percentage droge stof van de massa
van een monster van de natte specie, alsmede de granufaire samenstelling
van de minerale delen, de organische stof en de calciet, in procenten van de
droge stof.
De fysische parameters van het sediment, dat in het bekken aanwezig is
(geweest), kunnen worden ontleend aan de analyseresultaten van
bodemmonsters die voor diverse doeleinden zijn genomen. Het merendeel
van de bemonsteringen is uitgevoerd ter vaststelling van de chemische
kwaliteit van de waterbodem. Deze bemonsteringen zijn uitgevoerd in
opdracht van directie Zuid-Holland, een gedeelte ook mede in opdracht van
Gemeentewerken Rotterdam.
Een probleem hierbij is dat deze gegevens niet voor alle plaatsen in het
NDB compleet en eenduidig voorhanden zijn. Met name ontbreekt vaak
informatie over het droge stof percentage in het "natte" monster. Ook is de
grens tussen slib en zand niet steeds bij dezelfde korreldiameter getrokken;
soms wordt de grens gelegd bij 50 um en soms bij 63 urn. Het aandeel van
de organische stof en de calciet is bij de presentatie van resultaten vaak
samengevoegd tot e6n percentage. Indien van deze in het verleden
genomen bodemmonsters gegevens ontbreken, is voor de omrekening
gebruik gemaakt van een alternatieve bepalingsmethode. Bij deze methode
wordt aan de hand van de slib-/zandverhouding in de bodemmonsters, en
een schatting van de consolidatiegraad van de specie, in een grafiek voor
relaties voor minerale gronden de droge stof-concentratie (kg/m 3 ) van het
zandslibmengsel afgelezen (appendix 1 - figuur A).
In het merendee! van de gevalien zijn echter voldoende fysische parameters
bepaald om de omrekening van m3 naar tonnen te kunnen maken. De
methodiek voor de omrekening van m3 naar tonnen is weergegeven in
appendix 1.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
Bodemmonsters in het Haringvliet
Bij nadere beschouwing van de resultaten van de bodemmonsters
die in het Haringvliet en in het Hollandsch Diep-west zijn genomen is
gebleken, dat bij bemonstering in gebieden waar na afsluiting van het
Haringvliet (november 1970) slechts een dunne laag sediment is afgezet
niet altijd een monster is genomen van deze laag sec. In deze dunne laag
varieert het droge stof-percentage in normale gevallen globaai tussen 25
en 40% en het zandpercentage tussen 20 en 30%.
Gebleken is echter dat er in dit gebied ook monsters zijn genomen,
waarvan het droge stof-percentage in de range Hgt van 70 tot 80% met
een zandpercentage hoger dan 70%. Deze specie kan aangemerkt worden
als zand. Het gaat hier klaarblijkelijk om sediment dat reeds voor de
afsluiting van het Haringvliet ter plaatse aanwezig was. Bij nadere
beschouwing blijkt dat het gaat om monsters uit ondiepe gebieden ter
plaatse van platen, banken en dergelijke. Ook zijn er monsters genomen
waarvan de resultaten voor wat betreft het droge stof en het zand
percentage doen veronderstellen dat er sprake is van vermenging van
sedimenten die deels voor en deels na 1970 zijn afgezet.
Omdat in het kader van de balansbeschouwing in sedimentatiegebieden
alleen sedimenten relevant zijn, die na 1970 van buiten het bekken zijn
aangevoerd en in dit deel van de zuidrand zijn afgezet, is besloten in dit
gedeelte van het NDB alleen de monsters met een droge stof-percentage
lager dan 45 te hanteren voor de omrekening van hoeveelheden specie van
m3 naar kilogrammen of tonnen droge stof.
Oude veenlagen
In de sedimentatiegebieden is in sommige bodemmonsters een zeer
hoog percentage organische stof vastgesteld. Normaal liggen de
percentages in recent afgezette sedimenten nagenoeg altijd lager dan 15%,
waarvan het merendeel lager dan 10%. In bodemmonsters waarin
percentages organische stof zijn vastgesteld hoger dan 20%, blijkt het in
bijna alle gevallen te gaan om bodemmateriaal waarvan een groot gedeelte
uit veen bestaat.
Aangezien deze monsters dus niet representatief zijn voor recent afgezet
bodemmateriaal, zijn de resultaten van deze "veen"-monsters in
sedimentatiegebieden bij de verdere verwerking niet meegenomen.
In erosiegebieden zijn deze veenmonsters ovengens wel in beschouwing
genomen, omdat geerodeerd bodemmateriaal deels uit veen kan
bestaan zoals bijvoorbeeld in het Spui.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
4 Bodemveranderingen in de periode 1982 -1992
Voor het volgen van de bodemveranderingen in het NDB wordt gebruik
gemaakt van de resultaten van periodiek uitgevoerde lodingen in de diverse
riviertakken en geulenstelsels. In de rivieren zijn de bodemveranderingen
dusdanig, dat met behulp van lodingen een redelijk goed beeld verkregen
kan worden van de feiteiijke veranderingen. Bij geulenstelsels zoals
bijvoorbeeld de Brabantse Biesbosch zijn de veranderingen vrij gering en
spelen lodingsonnauwkeurigheden een relatief belangrijke rol waardoor het
vaststellen van het "werkelijke" beeld van de veranderingen wordt
bemoeilijkt. Voor het vaststellen van de veranderingen worden dan naast
lodingen ook de resultaten van boringen of bemonsteringen gebruikt.
Voor het volgen van de bodemontwikkeling in de rivieren zijn deze uit
praktische overwegingen in het verleden verdeeld in vakken; deze
vakindeling, zoals gehanteerd bij de evaluatie van de bodemontwikkeling
over de periode 1970-1987/89 [09], wordt ook in deze nota aangehouden.
De bodemveranderingen in de periode 1982-1992 zijn per vak
weergegeven in figuur 4; de mate van verandering is uitgedrukt in een
percentage van de vakinhoud in 1970/1972 (=beginsituatie na afsluiting
Haringvliet). De verandering van de gemiddelde diepte (of van het
gemiddeld profieloppervlak) in een vak is procentueel even groot als de
verandering in vakinhoud omdat er per vak een vaste verhouding bestaat
tussen deze parameters.
Gesignaleerd wordt dat het hier gaat om bodemveranderingen die het
resultaat zijn van bet vergelijken van de bodemligging op een aantal
tijdstippen b.v. de bodemligging op een tientai tijdstippen tussen 1982
en 1992. Hetaandeel van natuurlijke veranderingen en dat van menselijk
handelen is zonder het in beschouwing nemen van bagger- en/of
stortwerkzaamheden, niet afzonderlijk af te lezen. Een voorbeeld is
weergegeven in figuur 3.
Samenvattend voor het gehele NDB
In de periode 1982-1992 waren de rivierbeddingen in grate delen van
het NDB zich nog steeds aan het aanpassen aan de gewijzigde situatie; dit
zal ook nog gedurende langere tijd zo blijven. Met name in het grootste
gedeelte van de zuidrand vindt nog doorgaande verondieping plaats; een
groot deel van het middengedeelte-west daarentegen verdiept nog steeds.
Het middengedeelte-oost en de noordrand worden door baggerwerk ten
behoeve van de scheepvaart op diepte gehouden of dieper gemaakt. In de
resterende riviergedeelten is de bodemligging nauwelijks of niet veranderd
(tabel 1; figuur 4). Deze ontwikkeling leidt er toe dat de bodem in de
zuidrand stijgt ten opzichte van de bodem in de rest van het gebied: het
bekken kantelt.
De resulterende netto verondiepingen en verdiepingen in deze periode van
10 jaar bedragen respectievelijk 32 en 16 miljoen m3.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk DeStabekken
Bodemverandering tussen 1982 en
NOORDzee
Kaartverwaardlging. Meelkundige Dienat; Afdeling GAT
Legenda
Verondisping
Verdieping
Geen verandering (onderhoudsdiepte)
1 - 10%
10-20%
Geen / geringe verandering (<1% verondieping o< verdieping)
Vaknummer
1970/1972 is 100%
De zuidrand
Het Hollandsch Diep en het Haringvliet zijn voor het overgrote deel
verondiept met uitzondering van het vak waarin de put van Cromstrijen ligt en het
vak Vuile Gat. Alleen in vak 4 westwaarts van Moerdijk valt de verondieping hoger
nit dan 10%, dus hoger dan gemiddetd 1 % per jaar.
In de Bergsche Maas zijn twee vakken verondiept en in de Amer een.
Van de verdiepte vakken liggen er acht oostwaarts van het splitsingspunt Nieuwe
Merwede/Amer; verdiept zijn de gehele Nieuwe Merwede, de Afgeciamde Maas
zuidelijk van de afdamming (waarvan vak 1 meer dan 10%) en een gedeelte van de
Bergsche Maas. In deze vakken lag de bodem in 1992 dieper dan in 1982. Ook vak
6 in het Hollandsch Diep, waarin de put van Cromstrijen is gelegen, is resulterend
verdiept.
De bodemhgging in drie vakken in de Bergsche Maas/Amer en in het Vuile Gat (vak
3 - Haringvliet) is nagenoeg niet gewijzigd.
Het middengedeelte-oost
In het middengedeelte-oost is de bodemligging in de Afgedamde Maas
noordelijk van de afdamming nauwelijks gewijzigd. De bodem van de Boven
Merwede, van het aansluitende deel van de Beneden Merwede en op het
Slib- er> zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
10
splitsingspunt bij Dordrecht ligt momenteel dieper dan in 1982.
De mate van verandering blijft in de betreffende riviergedeelten kleiner dan 10%.
In het benedenstroomse deel van Beneden Merwede is de bodemligging nauwelijks
(minder dan 1 %) veranderd.
Het rniddengedeelte-west
In het middengedeelte-west is alleen de Oude Maas-oost ondieper geworden;
in het noordehjk deel van de Noord en in drie vakken van het Spui is de bodemligging nauwelijks (minder dan 1 %) veranderd. De bodem in de rest van de Oude
Maas, in de Dordtsche Kil, in hetzuidelijk deel van de Noord en in het meest
noordelijke vak van het Spui lag in 1992 dieper dan in 1982. In de verdiepte vakken
bedraagt de verdieping in acht vakken minder dan 10% ; in een drietal vakken ligt
de verdieping tussen 10 en 20%. De verdieping in de Oude Maas benedenstrooms
van de Botlekbrug is met bijna 15% het grootst.
De noordrand
In de noordrand was een drietal vakken in 1992 ondieper dan in 1982; in e'e'n
vak in de Hollandsche Ussel nabij Gouda is de mate van verandering iets kleiner dan
20%; in de andere twee vakken (Hollandsche Ussel-vak 2 en Lek-vak 4) is de
verondieping kleiner dan10%.
In drie vakken in de Nieuwe Maas en in elk twee vakken in de Lek en in de
Hollandsche Ussel is de bodemligging nauwelijks (minder dan 1 %) veranderd.
In alle rivieren in de noordrand is daarnaast ook sprake van verdieping waaronder de
gehele Nieuwe Waterweg, twee vakken in de Lek en elk een vak in de Nieuwe Maas
en in de Hollandsche Ussel. De verdieping valt in alle vakken lager uit dan 10%.
Het resterende gedeelte van de noordrand - bestaand uit de Maasmond, het
Caland-Beerkanaal, Europoort en de havens die gelegen zijn aan de Nieuwe Maas
en aan de Nieuwe Waterweg - wordt door onderhouds-baggerwerk op streefdiepte
gehouden. Hier is de bodemligging bezien over een termijn van tien jaar dus niet of
nauwelijks veranderd en is daarom bij de presentatie van verandenngen niet
meegenomen.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
11
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
12
5 Bagger- en stortwerk in de periode 1982 -1992
In het NDB zijn in de beschouwde periode naast natuurlijke bodemveranderingen ook veranderingen ontstaan door menselijk handelen. Dit
betreft voornamelijk baggerwerkzaamheden voor het op diepte houden van
vaargeulen in rivieren en havens voor de zee- en binnenvaart. Verder is in
het kader van delfstofwinning en ten behoeve van aanleg, verbetering en
onderhoud van rivier- en kunstwerken en voor industriele doeleinden op
enkele plaatsen zand gewonnen.
Stortwerk is uitgevoerd in het kader van onderhoud van rivier-, oever- en
kunstwerken en tevens ten behoeve van de overslag van zeezand en de
berging van baggerspecie in buitendijks gelegen depots. De bagger- en
stortgegevens zijn weergegeven in tabel 1.
Samenvattend voor het gehele NDB
Het overgrote gedeelte van het baggerwerk is uitgevoerd in de
noordrand; het gaat hier om een hoeveelheid van ruim 16,0 miljoen op een
totaal van bijna 17,9 miljoen mVjaar in het gehele bekken (tabel 1). Dit
komt overeen met ruim 8,1 miijoen op een totaal van bijna 10,3 miljoen
ton/jaar. In de rest van het NDB is in rivieren en havens nog een
hoeveelheid sediment gebaggerd van ruim 2,2 miljoen ton/jaar, waarvan
bijna 0,8 miljoen ton/jaar zandwinning in de put van Cromstrijen.
Gebaggerd materiaal wordt grotendeels afgevoerd naar de daarvoor
bestemde depots (voornamelijk de Grootschalige Locatie) of naar
buitengaats (Loswal Noord); een gedeelte van de specie wordt in
buitendijks gelegen depots geborgen en blijft daarmee in het systeem NDB
(bijvoorbeefd de put van Cromstrijen). Het zand dat bij het onderhoud van
rivieren vrij komt wordt op de zandmarkt gebracht.
De zuidrand
In alle rivieren en in een aantal havens is baggerwerk uitgevoerd bijna
uitsluitend voor het op diepte houden van de vaargeulen. In de zeevaartgeul in het
Hollandsch Diep naar het Industrie- en Havenschap Moerdijk is jaarlijks gemiddeld
omtrent 0,20 miljoen m3 sediment gebaggerd en in de Nieuwe Merwede en de Amer
tezamen 0,22 miljoen m3. In de Afgedamde Maas, de Bergsche Maas en in bet
Hollandsch Diep is ook zand uit het rivierprofiel verwijderd voor andere doeleinden.
In de zuidrand is op jaarbasis gemiddeld 1,08 miljoen m3 sediment gebaggerd,
waarvan omtrent 0,49 miljoen m3 (zandwinning) in de put van Cromstrijen in het
Hollandsch Diep.
in deze put is perjaar ook gemiddeld 0,21 miJjoen m3 baggerspecie gestort; in de
put hebben niet alleen zandwinning en baggerspeciestortingen plaatsgevonden,
maar is ook niet voor de zandmarkt bruikbaar bod em materiaal (de Holocene
toplaag) in de put zetf verplaatst,
In de Bergsche Maas en in het Haringvliet is eveneens enig stortwerk uitgevoerd zij
het voor andere doeleinden. In de zuidrand is per jaar gemiddeld 0,24 miljoen m3
gestort.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
13
Het middengedeelte-oost
In het middeagedeelte-oost is op jaarbasis gemiddeld 0,43 miljoen m3 specie
gebaggerd; lokaties waar onderhoudsbaggerwerk is uitgevoerd zijn:
- Boven Merwede nabij de aantakking van de Afgedamde Maas;
- Boven Merwede op een traject enkele km's benedenstrooms van de
verkeersbrug nabij Gorinchem;
- een drietal lokaties op het benedenstroomse gedeelte van de Beneden
Merwede, waaronder een lokatie nabij de Baanhoekbrug;
- op het splitsingspunt Beneden Merwede-Noord-Oude Maas,
- in enkele aan de rivier gelegen havens; hierin is (periodiek) baggerwerk
uitgevoerd.
Het baggerwerk in de Boven Merwede, Beneden Merwede en ter plaatse van de
riviersplitsing te Dordrecht is uitsluitend uitgevoerd voor het op diepte houden van
de vaargeul. Het betreft specie die voomamelijk bestaat uit zand. In aan de rivieren
gelegen havens in dit gebied en in de Sliedrechtse Biesbosch is voornamelijk slib
gebaggerd, evenzo voor nautische doeleinden.
Het middengedeelte-west
In het middengedeelte-west is per jaar gemiddeld 0,33 miljoen m3 specie
gebaggerd; het baggerwerk is deels uitgevoerd in de rivieren en in het Hartelkanaal
en deels in havens. Het baggerwerk in de Oude Maas, de Dordtsche Krl en in het
Hartelkanaal is nagenoeg uitsluitend uitgevoerd voor het op diepte houden van de
vaargeul; de specie bestaat voornamelijk uit zand. In aan de rivieren gelegen havens
in dit gebied is voornamelijk slib gebaggerd, eveneens voor handhaving van de
nautisch benodigde diepte.
Het baggerwerk in de Oude Maas betrof voor een gedeelte onderhoud aan de
zeevaartgeul naar Dordrecht op de trajecten Oude Maas-midden en Oude Maaswest, ter plaatse van het in 1975/1976 verbrede riviergedeelte ter weerszijden van
de Spijkenissebrug. In de Oude Maas-midden is echterook gebaggerd in verband
met een tweetal rivier-verbeteringswerken ter hoogte van Zwijndrecht en
Heerjansdam.
Op een tweeta! trajecten in de Oude Maas is stortwerk uitgevoerd. Ter hoogte van
Heerjansdam is zand gestort ten behoeve van een rivierverbeteringswerk;
benedenstrooms van de Botlekbrug is stortwerk uitgevoerd om de lokaal zeer forse
erosie in dit traject tot staan te brengen. Dit laatste betrof stortwerk ter vastlegging
van de bodem boven een leidingenstraat, alwaar de bij aanleg in de sleuf gestorte
specie was geeYodeerd en stortwerk in het gebied van de "gronddammen", op
bodem- en oevergedeelten waar te sterke erosie was opgetreden. In totaal is er in
deze periode van 10 jaar bijna 0,20 miljoen m3 stroombestendig materiaal gestort.
De noordrand
Het grootste gedeelte van het totale baggerwerk in het NDB is uitgevoerd in
de noordrand; in hettotaal gaat het om een hoeveelheid van ruim 16 miljoen m3per
jaar. Het baggerwerk is uitgevoerd in alle rivieren in de noordrand, in de Maasmond,
in het Caland-Beerkanaal, in Europoort, alsook in een groot aantal havens.
In de Hollandsche Ussel is in hoofdzaak in de bovenstroomse helft baggerwerk
uitgevoerd voor nautische doeteinden; vooral bovenstrooms van de Gouwe is in
vergelijking met het aanwezige rivierprofiel relatief veel baggerwerk uitgevoerd.
In de Nieuwe Maas is nagenoeg alleen baggerwerk uitgevoerd in het gedeelte
benedenstrooms van de Waalhaven met het zwaartepunt ter hoogte van
Vlaardingen. De hoeveelheid baggerwerk is ten opzichte van de voorgaande periode
op jaarbasis ruim gehalveerd.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
14
Het baggerwerk in de Nieuwe Waterweg is in hoofdzaak uitgevoerd in en nabij de
bocht van Maasstuis; de totale hoeveelheid baggerwerk in deze rivier is ten opzichte
van de voorgaande periode duidelijk afgenomen onder andere vanwege het niet
meer toepassen van de methodiek van "rondbaggeren".
Bij deze methode werd in de eerste helft van de zeventiger jaren baggerspecie ten
behoeve van de aanleg van de zogenaamde trapjeslijn in diepe gedeelten van de
rivier teruggestort. Sedertdien wordt gebaggerde specie uit de rivier verwijderd en
gestort in loswallen/depots.
In de Lek, de Hollandsche Ussel, de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg is
jaarlijks gemiddeld 1,25 miijoen m3 specie gebaggerd, waarvan 0,73 miijoen m3 in de
Nieuwe Waterweg en 0,43 miijoen m3 in de Nieuwe Maas. De specie in de Nieuwe
Waterweg, Nieuwe Maas-oost en in de Lek bestaat in hoofdzaak uit zand, terwiji de
baggerspecie uit de Hollandsche Ussel en Nieuwe Maas-west slibrijk is.
De Maasmond, het Caland-Beerkanaal en Europoort worden door frequent uit te
voeren baggerwerk op de nautisch gewenste diepte gehouden; in de Maasmond en
het Ca/and-Beerkanaal (bufferput) is tezamen gemiddeW ruim 10,3 miijoen m 3
specie per jaar gebaggerd, en in de Europoorthavens nog eens ruim 1,15 miijoen m\
Ook de langs de rivieren gelegen havens in de noordrand worden door baggerwerk
op streefdiepte gehouden; in deze havens is op jaarbasis bijna 3,30 miijoen m3
sediment gebaggerd. De specie, die in deze gebieden en in de havens wordt
gebaggerd, bestaat grotendeels uit slib, met uitzondering van de specie in de
Maasmond en in de mond van de Botlekhaven. De specie in de Maasmond bevat
circa 50% zand en in de mond van de Botlekhaven 70%.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
15
Slib- en zandbeweging in het noordelifk Deltabekken
16
6 Sedimentatie en erosie in de periode 1982 -1992
Voor de berekening van de sedimentatie en erosie in deze periode is voor
het rivierenstelsel in het NDB dezelfde vakindeling aangehouden als in de
periode 7 0 / 7 2 - r 82/ r 84 [09], Aan de hand van de lodingsgegevens uit
diverse - veelal jaarlijkse - opnamen zijn per riviertak volumeveranderingen
berekend, welke vervolgens zijn verrekend met bagger- en stortgegevens.
De resulterende "gecorrigeerde" volumeveranderingen zijn getransformeerd
naar gesedimenteerde/geerodeerde hoeveelheden (m3) in de betreffende
periode. Daarbij is uitgegaan van de aanname dat de uit serielodingen per
riviervak bepaaide veranderingen in de volumina ("situ-m 3 ") mogen
worden verrekend met gebaggerde en gestorte hoeveelheden specie.
Deze zijn (indien nodig) zo goed mogelijk omgerekend van niet in situ
bepaaide hoeveeiheden, bijvoorbeeld verrekenbare m 3 en soms ook van
tonnen maten, naar vergeiijkbare "situ-m 3 ".
Gesignaleerd wordt dat de berekende waarde per vak de resultante is van
de gesedimenteerde en/of geerodeerde volumina tussen 1982 en 1992. In
vakken waarbinnen zowel sprake is van sedimentatie als van erosie blijkt dit
niet separaat uit de berekende waarde en evenmin uit het gepresenteerde
beeld. Per vak is de resultante van beide processen weergegeven.
De berekeningsresultaten, met name de gesedimenteerde en geerodeerde
hoeveelheden (mVjaar), zijn vermeld in tabel 1; in figuur 5 zijn de resultaten
in een vtertal klassen van verandering weergegeven uitgedrukt in procenten
van de vakinhoud 1970/1972. Voor de vergelijkbaarheid zijn de cijfers van
alle vakken omgerekend naar een verandering per 10 jaar. De
volumehoeveelheden (m3) zijn aan de hand van de fysische samenstelling
van het sediment omgerekend naar kg of ton droge stof.
In totaal zijn voor de vaststelling van de benodigde omrekeningsfactoren
van m3 naar tonnen enkele duizenden bodemmonsters onder de loep
genomen, De hoeveelheid gegevens per deelgebied, bijvoorbeeld per rivier
of per haven, varieert sterk; van een gelijkmatige ruimtelijke spreiding van
de monsterlocaties over het gehele NDB is geen sprake. De resultaten van
de omrekening van gesedimenteerde en/of geerodeerde hoeveelheden
sediment van m3 naar tonnen droge stof per jaar zijn weergegeven in
tabel 2. De beschrijving van de sedimentatie/erosie per regio bestaat uit
zowel de trend als de fysische samenstelling van het sediment (droge stof
%; zand/slibverhouding). Bij de sedimentatie- en erosieberekeningen zijn anders dan in hoofdstuk 4 - ook de hoeveelheden in kombergingsgebieden,
bijvoorbeeld in geulenstelsels zoals de Biesbosch, en in havens zo goed
mogelijk in rekening gebracht. Daarbij moest veelal worden uitgegaan van
een globalere bepalingsmethodiek en veelal ook van summier voorhanden
zijnde baggercijfers.
Samenvattend voor het gehele NDB
De bodemveranderingen in de periode 1982-1992 (hoofdstuk 4) zijn
slechts in een gedeelte van het NDB (voornamelijk in de zuidrand en in het
middengedeelte-west) een afspiegeling van opgetreden morfologische
processen. Naast natuurlijke bodemveranderingen zijn namelijk ook
veranderingen ontstaan door menselijk handefen. Dit betreft voornamelijk
bagger- en stortwerkzaamheden.
Sfib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
17
In het middengedeelte-oost is vakgemiddetd uitsluitend sedimentatie
opgetreden. In de overige drie deelgebieden is zowel sprake van
sedimentatie als van erosie, terwijl er ook gedeelten zijn waar de
bodemligging stabiel is. In het grootste gedeelte van de zuidrand is
sedimentatie opgetreden; in het middengedeelte-west overheerst de erosie.
In de noordrand heeft de sedimentatie sterk de overhand; hier moeten
rivieren en havens op de nautisch vereiste diepte worden gehandhaafd, wat
weer tot extra sedimentatie leidt.
De sedimentatie/erosie per riviervak is gepresenteerd in figuur 5.
Figuur5
Sedimentatie/erosie tussen 1982 en
1992
NOORDZEE
GOUO*
S3D
SCHCXJNHOVEN -„-
^
Xsartvervaardiging: Meetkundige Dienst; Aldeling GAT © 1995
Legenda
Sedimentatie
Erosie
Sedimentatie verwijderd (baggerwerk)
Stabiel (<1%sedimentatie of erosie)
(4)
1970/1972 is 100%
Vaknummer
De totale sedimentatie in het NDB bedraagt per jaar gemiddeld 19,80
miljoen m3 en de totale erosie ruim 0,55 miljoen m3: resultante 19,25
miljoen mVjaar, Omgerekend naar droge stof komt dit overeen met 9,50
miljoen ton/jaar, waarvan 3,50 miljoen ton zand en 6,00 miljoen ton slib
(tabel 2).
De sedimentafzetting in de Maasmond, het Caland-Beerkanaal en in
Europoort bedraagt tezamen 5,60 miljoen ton/jaar. In de rest van het NDB
is 4,20 miljoen ton/jaar gesedimenteerd; in het middengedeelte west is
daarentegen 0,30 miljoen ton/jaar geerodeerd.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
18
Door de opgetreden sedimentatie, verminderd met de erosie, zou er in het
NDB in de periode 1982-1992 een hoeveelheid sediment zijn
geaccumuleerd van bruto 192 miljoen m3; na correctie voor bagger- en
stortwerk - resultante 176 miljoen m3 - is er in het bekken netto 16 miijoen
m3 bijgekomen.
De zu id rand
In de nvieren die deel uitmaken van de zuidrand heeft het sedimentatieproces, dat optrad sedert de afsluiting van het Hanngvliet, 2ich in de periode r82 '92 in het grootste gedeelte van het gebied voortgezet. Op enkele riviertrajecten is
er echter een min of meer stabieie situatie ontstaan. In de sedimentatiegebieden
zijn soms wel en soms nauwelijks verschuivingen opgetreden in de
"sedimentatiesnelheden". Onder sedimentatiesnelheid wordt hier verstaan de
hoeveelheid afgezet sediment per vak pertijdseenheid, bijvoorbeeld per 10 jaar,
Voor erosiesnelheicf gefdt een analoge definitie.
In een gedeelte van het gebied (in vak 2 en 3 in de Nieuwe Merwede en in een
gedeelte van de Afgedamde Maas/Bergsche Maas) is de sedimenterende tendens uit
de voorgaande periode in periode '82-'92 verdwenen en tendeert de bodemligging
reeds naar een min of meer stabieie situatie. In het Vuile Gat (Haringvliet-vak 3) is
de reeds geringe sedimentatiesnelheid uit de voorgaande periode afgenomen tot
minder dan 1 %; deze afname is niet significant. In een vak in de Bergsche Maas is
zelfs geringe erosie opgetreden; vanwege de geringe mate van erosie en de
nauwkeurigheid van de gegevens wordt aangenomen dat dit een tijdelijk effect een tussentijdse fluctuatie - betreft.
In de overige nviervakken vindt nog steeds sedimentatie plaats, zij het dat de
sedimentatiesnelheid wijziging heeft ondergaan. In een aantal vakken is sprake van
een sterke afname van de snelheid met name in de Nieuwe Merwede, de Amer en In
de twee meest bovenstroomse vakken in het Hollandsch Diep, In vak 1 in de Nieuwe
Merwede is de sedimentatiesnelheid gehalveerd; de afname in vak 1 en 2 in de
Amer bedraagt respectievelijk 85 en 55% en in het Hoilandsch Diep 70 en 30%.
Het sedimentatiefront ligt momenteel in de noordelijke helft van het Hollandsch
Diep iets westwaarts van Strijensas (vak 3) en in de zuidelijke helft in de vloedgeul
tussen Noordschans en Willemstad (vak 5). Aangezien de dicbtheid van de
onderscheiden hoeveelheden zandwinning, speciestortingen en verplaatste Holocene
toplaag in de put van Cromstnjen onvoldoende bekend is, is de resulterende
sedimentatie in vak 6 noodgedwongen mede bepaald aan de hand van de
sedimentatie in het belendende gebied.
In het westelijk deel van het Hollandsch Diep en in het Haringvliet is de
sedimentatiesnelheid t.o.v. de voorgaande periode nauwelijks gewijzigd.
In de oeverzone in de zuidrand is zowel sprake geweest van erosie/afkalving als van
sedimentatie. Omdat er van de oeverzone van de gehele zuidrand onvoldoende
datareeksen van oevermetingen voorhanden zijn, is het niet mogelijk de resultante
van erosie en sedimentatie vast te stellen.
Aangezien enerzijds reeds een groot gedeelte van de oevers tegen erosie is
beschermd, en er anderzijds ook oevergedeelten zijn waar sedimentatie is
opgetreden, wordt aangenomen dat de resultante van de oever-veranderingen het
totaalbeeld van de sedimentatie in de zuidrand niet substantieel beTnvloedt.
De berekende sedimentatie in de zuidrand bedraagt resulterend ca 3,638 miljoen
mVjaar en de erosie ca 0,013 miljoen mVjaar. Het grootste gedeelte van deze
sedimenten (ruim 75 volumeprocent) is in de zuidrand achtergebteven; een gedeelte
is door baggerwerk uit het systeem verwijderd. Omgerekend naar massa droge stof
bedraagt de resulterende sedimentatie van zand op jaarbasis omtrent 0,525 miljoen
ton en van slib omtrent 1,285 miljoen ton (tabei 2).
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
19
Het middengedeelte-oost
In de rivieren die deel uitmaken van dit gebied, is evenals in de voorgaande
periode uitsluitend sprake van een sedimenterende tendens. in de Afgedamde Maas
(noordwestelijk van dam) is een licht verondiepende tendens te onderkennen.
Op het traject Woudrichem - Dordrecht moet de rivierbodem op de voor de
scheepvaart benodigde vaardiepte worden gehandhaafd, zodat in het kader van
onderhoud periodiek zand uit de vaargeul wordt verwijderd. Op dit traject is
doorgaande sedimentatie opgetreden; het sediment bestaat grotendeels uit zand.
De sedimentatiesnelheid is op de Boven Merwede bezien over de gehele rivier
globaal gelrjk gebleven aan die van de voorgaande periode {periode 70-'82).
In het bovenstroomse gedeelte van de Beneden Merwede is de sedimentatiesnelheid
ten opzichte van de voorgaande periode sterk afgenomen (afrsame met ruim 60%)
en op het benedenstroomse gedeelte met orde 20% toegenomen. Ter plaatse van
het splitsingspunt Beneden Merwede- Noord-Oude Maas is evenals in de
voorgaande periode sedimentatie opgetreden; hter is de sedimentatiesnelheid echter
verdubbeld.
De sedimentatie in de havens die gelegen zijn aan de rivieren in het middengedeelteoost, wordt op basis van baggercijfers geschat op ca 0,050 miljoen mVjaar. Van het
geulenstelsel in de Sliedrechtse Biesbosch en de Avelingen wordt aangenomen dat
daarin, evenals in de aan de Merwede grenzende (voor)havensF slibafzetting heeft
plaatsgevonden. Een globale kwantificering levert een gesedimenteerde hoeveelheid
op van ca 0,015 miljoen mVjaar.
De totale sedimentatie in het middengedeelte-oost bedraagt circa 0,315 miljoen m 3 /
jaar, waarvan het grootste gedeelte uit zand bestaat.
Omgerekend naar droge stof bedraagt de resulterende sedimentatie in het
middengedeelte-oost op jaarbasis omtrent 0,320 miljoen ton zand en ca 0,070
miljoen ton slib,
Uit eerdere onderzoekingen, met name in het kader van de zesbaks-duwvaart
(werkgroep T0-situatie oevers), is bekend dat op gedeelten waar de oever van de
Beneden Merwede niet is verdedigd ook in het tijdvak '82-'92 voornamelijk langs de
linker oever aanzienlijke oevererosie is opgetreden. Deze hoeveelheid is in de
sedimentatiecrjfers begrepen.
Het middengedeelte-west
In de rivieren die deel uitmaken van dit gebied is de tendens van de
bodemontwikkeling grotendeels dezelfde gebleven als daarvoor. Nochtans zijn er
ook op enkeie deeltrajecten afwijkingen opgetreden ten opzichte van de voorgaande
periode.
De bodemontwikkeling in de Oude Maas is niet over de gehele lengte dezelfde; voor
de beschrijving wordt de rivier gesplitst in Oude Maas-oost, -midden en -west.
In Oude Maas-oost, dit is het gedeelte tussen de mond van de Noord en de splitting
met de Krabbegeul, heeft zich een sedimenterende tendens ingezet; in de
voorgaande periode was op dit traject nog sprake van een min of meer stabiele
situatie.
In de Oude Maas-midden, dit betreft het traject tussen de mond van de Krabbegeul
en het Spui, is erosie opgetreden met uitzondering van het benedenstroomse
gedeelte {vak 5), waar de bodemligging is gestabiliseerd, De erosiesnelheid is op het
bovenstroomse deel van dit traject merkbaar toegenomen, hetgeen mogelijk in
verband kan worden gebracht met de verbetering (profielverruiming) van de
Dordtsche Kil die eind zeventiger jaren gereed is gekomen. In het tussenliggende
middendeel is eveneens erosie opgetreden; in de voorgaande periode was in vak 4
ter hoogte van de Heinenoordtunnel nog sprake van enige sedimentatie.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
20
In de Oude Maas-west - riviergedeelte tussen mond Spui en Nieuwe Waterweg - is
evenals in de voorgaande periode erosie opgetreden, De erosiesnelheid is echter op
het traject tussen mond Spui en de Botlekbrug sterk afgenomen; dit is in ieder geval
voor een deel het gevolg van de in de zeventiger jaren uitgevoerde rivierverbreding
ter weerszijden van de Spijkenissebrug, Tussen mond Spui en voornoemde
verbreding is de erosiesnelheid met een factor drie afgenomen en vanaf daar tot de
Botlekbrug ruim gehalveerd,
Benedenstrooms van de Botlekbrug is de erosie nog even groot als voorheen; dit
ondanks de aanwezigheid van een vijftal gronddammen op dit traject [09], De
opening van het Hartelkanaal (najaar 1981) heeft de getijdebieten in de Oude
Maas-west door de aantakking van extra komberging met orde 15% vergroot; dit
heeft ongetwijfeld bijgedragen aan het blijvend erosieve karakter van dit traject.
Op grate delen van de Oude Maas was sprake van min of meer sterke oevererosie
ten gevolge van wind- en scheepsgolven, Op een aantal trajecten zijn inmiddels
oeverbeschermingsconstructies (voomamelijk strekdammen) aangelegd om deze
erosie tot staan te brengen.
In de Noord is in afwijking van de voorgaande periode slechts erosie opgetreden in
het bovenstroomse gedeelte tot de noordelijke punt van de Sophiapolder; de mate
van erosie is echter globaa! met 70% verminderd. Op het benedenstroomse
gedeelte is inmiddels een stabiele situatie ingetreden. In voorgaande periode was
hier nog sprake van forse erosie.
De verbetering van de Dordtsche Kil is, afgezien van de aanleg van de
vluchthaven, medio 1979 gereedgekomen. De in de voorgaande periode
opgetreden erosie heeft zich voortgezet; de erosiesnelheid op het bovenstroomse
(zuidelijke) gedeelte is ten opzichte van de voorgaande periode met 20%
afgenomen. Op het benedenstroomse (noordeiijke) gedeelte is de erosiesnelheid
sterker afgenomen; orde 80%.
Een groot deel van het Spui (inklusief de Beningen) kent in de beschouwde periode
een nagenoeg stabiele bodemligging. Op het zuideiijk gedeelte verschilde de
tendens dus van die in de voorgaande periode, toen aldaar nog sprake was van
sedimentatie.
In het benedenstroomse (noordelijke) gedeelte is nog wel sprake van enige erosie,
maar de snelheid is ten opzichte van de voorgaande periode met omtrent 60%
afgenomen. In het Spui is op een aantai trajecten sprake van oevererosie.
In het Harteikanaal, dat najaar 1981 in open verbinding is gebracht met de Oude
Maas, is sprake van een sedimenterende tendens.
De sedimentatiesnelheid in het kanaal, inclusief in de aanliggende havens, wordt
berekend op ruim 0,120 miljoen mVjaar.
In havens die in het middengedeelte-west aan de diverse rivieren aantakken is,
evenals in de voorgaande periode, sprake geweest van een sedimenterende tendens.
De sedimentatie in de havens, die geiegen zijn aan de rivieren in het
middengedeelte-west, wordt op basis van onder andere baggercijfers geschat op ca
0,075 miljoen mVjaar,
in het middendeel-west overheerst, met uitzondering van enkele deeltrajecten, nog
steeds de erosieve werking van de gewijzigde waterbeweging die in gang is gezet na
de afsluiting van het Haringviiet.
De totale erosie bedraagt ca 0,425 miljoen nWjaar, waarvan het grootste gedeelte
uit zand bestaat. De totale sedimentatie in dit gedeelte bedraagt ca 0,220 miloen
mVjaar, waarvan het grootste gedeelte eveneens uit zand bestaat. in de havens is
voomamelijk sllb gesedimenteerd,
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
21
Indien de geerodeerde en gesedimenteerde hoeveelheden met elkaar worden
verrekend is in het middengedeelte-west resulterend erosie opgetreden.
Omgerekend naar droge stof circa 0,190 miljoen ton zand en circa 0,080 miljoen ton
slib per jaar.
Oe noordrand
De Lek heeft, met uitzondering van het meest benedenstroomse traject {vak
5), een sedimenterende tendens; de rivier wordt op een aantal trajecten door
baggerwerk op diepte gehouden. Op het benedenstroomse deel is de bodemligging
vakgemiddeld redelijk stabiel.
De bodemontwikkeling van de Hollandsche Ussel is in de beschouwde periode op
jaarbasis nagenoeg hetzelfde geweest als in de voorafgaande periode. In het
bovenstroomse gedeelte is de sedimentatiesnelheid fors; vanaf de aantakking van
de Gouwe neemt de sedimentatiesnelheid af tot nagenoeg nihil in de
benedenstroomse vakken.
De bodem van de Nieuwe Maas is in de periode 1968-1972 in het kader van de
realisering van de "Trapjeslijn in de Nieuwe Maas/ Nieuwe Waterweg" [09] op het
traject mond Hollandsche Ussel - Metrotunnel (kmr. 1000,750) op een niveau van
NAP-8,00 m vastgelegd met een bescherming van riviergrind. Op het traject tussen
splitsingspunt Krimpen a/d Lek en de Metrotunnel is in de periode '82-'92
resulterend noch sedimentatie noch erosie opgetreden. In de voorgaande periode
was op dit traject nog sprake van aanzieniijke sedimentatie. Tussen de Metrotunnel
en de Waalhaven is de sedimentatiesnelheid ten opzichte van de voorgaande
periode meer dan gedecimeerd. Benedenstrooms van de Waalhaven, met name in
het gedeelte benedenstrooms van de Beneluxtunnel, is de sedimentatiesnelheid
nagenoeg gehalveerd in vergelijking met daarvoor.
Het beeld van de erosie/sedimentatie in de Nieuwe Waterweg is aanzienlijk
gewijzigd; resulterend is er, beschouwd over de hele rivier, evenals voorheen nog
steeds sprake van sedimentatie. De bodemligging van deze rivier is echter slechts
weinig veranderd, mede vanwege het voortdurende baggerwerk in de bocht van
Maassluis. Het niet meer rondbaggeren van specie heeft de bodemontwikkeling in
deze rivier aanwijsbaar beTnvloed.
In het riviergedeelte nabij de Botlekhaven (vak 1) is de sterk verondiepende tendens
die in de voorgaande periode nog aanwezig was geheel verdwenen; op dit traject is
een nagenoeg stabiele situatie ontstaan. Met het beSindigen van de zandoverslag
(met de daarbij behorende mors) in de "zandput" ter hoogte van kmr. 1016 en het
rondbaggeren zijn in dit rivierdeel in de tweede helft van de zeventiger jaren twee
kunstmatige bronnen van sedimentatie geelimineerd. Sedert 1988 is deze
zandoverslagput echter opnieuw in gebruik genomen.
In de bocht van Maassluis is de rivier, ondanks het uitvoeren van veel baggerwerk,
slechts een weinig verdiept hetgeen wijst op een forse sedimentatie in dit
riviergedeelte. De sedimentatiesnelheid is echter ten opzichte van de voorgaande
periode aanzienlijk verminderd. In het riviergedeelte tussen bocht Maassluis en Hoek
van Holland vertoont de bodem een eroderende tendens; in het gedeelte tussen
Maassluis en het Breeddiep (vak 3) is de erosiesnelheid ten opzichte van voorheen
aanzienlijk afgenomen tot gering. Westwaarts van het Breeddiep is de stabiele
situatie uit de voorgaande periode overgegaan in geringe erosie,
Ondanks de relatief geringe resulterende bodemverandering vindt er wel over
nagenoeg de gehele lengte van de Nieuwe Waterweg geulvorming plaats; dit proces
wordt vooral in verband gebracht met het openstellen van het Hartelkanaal in
december 1981, waardoor de toch a! forse getijvolumina in deze rivier met circa
10% zijn toegenomen [09]. Ook is door het niet meer rondbaggeren van specie een
remmende factor (kunstmatige sedimentatiebron) niet meer actief.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
22
In de aan de Nieuwe Maas en aan de Nieuwe Waterweg gelegen havens is,
afhankelijk van de ligging en de afmetingen van de haven, min of meer forse
sedimentatie opgetreden. In deze havens is veel baggerwerk uitgevoerd om ze
toegankelijk te houden voorde scheepvaart. In de Maasmond, in de bufferput in het
Caland-Seerkanaal en in Europoort worden sinds jaar ert daggrote hoeveelheden
sediment afgezet, die door middel van periodiek onderhoudsbaggerwerk worden
verwijderd. De betreffende gedeelten worden door dit baggerwerk permanent op
(streef)diepte gehouden.
Het sediment in de Lek, de Nieuwe Maas-oost en in de Nieuwe Waterweg inclusief
de mond van de Botlekhaven bestaat grotendeels (tussen 65 en 80%) uitzand,
terwijl het sediment in de Hollandsche Ussel en Nieuwe Maas-west slibrijker is. Het
sediment in de Maasmond bestaat nagenoeg voor de helft uit zand; in de bufferput
in het Caland-Beerkanaal, in Europoort en in de havens wordt voor het merendeel
slib afgezet; het aandeel van het zand ligt tussen 15 en 40% (tabel 2).
De sedimenten die langs de noordrand tot afzetting komen zijn deels van fluviatiele
en deels van marine oorsprong; het marine aandeel in het sediment, dat het grootst
is nabij de zeerand Maasmond (omtrent 90 a 95%), neemt stroomopwaarts af tot
nihil op het bovenstrooms gedeelte van de Nieuwe Maas [07, 08 en 12],
In totaal is in de noordrand per jaar ruim 15,6 miljoen m3 sediment afgezet, terwijl
op enkele trajecten in totaal ruim 0,1 miljoen m3 sediment is geerodeerd, De
resulterende sedimentatie van zand en slib tezamen bedraagt ruim 15,5 miljoen
m3/jaar. Omgerekend naar droge stof bedraagt de resulterende sedimentatie op
jaarbasis omtrent 2,85 miljoen ton zand en 4,70 miljoen ton slib.
Slib- en jandbeweging in het noordelijk Deltabekken
23
Slib- en zandbeweging in net noordelijk Deltabekken
24
7 Zwevende stof-beeld
Voor de beschrijving van net zwevende stof-beeld is gebruik gemaakt van
de resultaten van de omvangrijke meetcampagne uitgevoerd tussen mei
1973 en juni 1978 (zie hoofdstuk 3, concentrates zwevende stof). De
afvoerrange van de Bovenrijn waarbinnen de bemonsteringen zijn
uitgevoerd loopt van 800 tot 6000 nf/s; deze range is verdeeld in afvoeren
groter en kleiner dan 3500 mVs. Een afvoer van 3500 mVs had in de
periode '71-'80 een overschrijdingsfrequentie van 35 dagen per jaar,
overeenkomend met circa 10% van het jaar.
De afvoer van de Maas lag in de range van 0 tot 1000 nrvVs; hier is een
onderverdeling gemaakt in afvoeren groter en kleiner dan 585 mVs.
Deze laatste afvoer hoort in 50% van de gevallen bij een afvoer van de
Bovenrijn van 3500 mVs (50%-waarde).
Beschrijving viertal trajecten
Op een viertal trajecten zijn de gradienten in de zand/slibconcentraties apart zichtbaar gemaakt:
1. Maas-Bergsche Maas-Amer-Hollandsch Diep: Maas kmr, 202 - 267;
2. Boven Merwede-Nieuwe Merwede-Hollandsch Diep-Haringvliet: Rijn
kmr. 951 - 1027.
3. Beneden Merwede-Oude Maas: Rijn kmr. 962 - 1006.
4. Noord-Nieuwe Maas-Nieuwe Waterweg: Rijn kmr. 976 - 1 0 3 1 .
De Dordtsche Kil en het Spui ontbreken in deze beschrijving, maar zijn wel
opgenomen in het totaalbeeld (figuur 6).
Weergegeven zijn de gemiddelde zwevende stof(zand+slib)-concentraties in
alle monsterpunten binnen elk traject voor de gehele afvoerrange van de
Bovenrijn en de Maas, alsmede de concentraties voor afvoeren groter resp.
kleiner dan 3500 mVs. Ook de gemiddelde zand- en slibconcentraties
worden gepresenteerd, waarbij de scheiding tussen zand en slib ligt bij een
korreldiameter van 50 \m. De beschrijving van het zwevende stof-beeld is
in hoofdzaak gemaakt aan de hand van de gemiddelde waarde van de
zwevende stof-concentraties over alie waarnemingen per meetlocatie. Ook
wordt aandacht besteed aan de zand/slib-verhouding en aan de relatie
tussen (het verloop van) de concentratie enerzijds en sedimentatie en erosie
anderzijds.
Samenvattend voor het gehele NDB {figuur 6)
Met de omvangrijke set analyseresultaten is een gedegen mimtelijk
beeld verkregen van de zwevende stof-concentraties in het gehele NDB,
waarin naast de vier trajecten ook de Dordtsche Kil en het Spui zijn
meegenomen. In figuur 6 zijn de gemiddelde zwevende stof-concentraties
(zand en slib tezamen) gepresenteerd voor de gehele afvoerrange van de
Bovenrijn en de Maas.
De resultaten van zwevende stof-metingen uit de periode '73-'78 vertonen
voor wat betreft de variaties in het niveau van de gemiddelde concentraties
een goede overeenkomst met de gebieden waar in de zeventiger jaren
sedimentatie of erosie is opgetreden [09]. In sedimentatiegebieden nemen
de zwevende stof concentraties af, terwijl deze in erosiegebieden toenemen
(figuren 6 t/m 10). Een uitzondering vormt het beeld random het
Slib- en zandbeweging in het noordehjk Deltabekken
25
splitsingspunt Oude Maas/Nieuwe Maas/Nieuwe Waterweg; in dit gebied
leiden zout/zoetprocessen er toe dat de zwevende stof-concentraties hoger
worden dan boven- en benedenstrooms van dit splitsingspunt.
Ook voor de periode 1982-1992 is het zwevende stof-beeld van toen nog
representatief voor de morfologische situatie, met uitzondering van de
oostelijke helft van de zuidrand. In dit gebied is de sedimentatiesnelheid ten
opzichte van de periode ervoor sterk afgenomen, waardoor de zwevende
stof-concentraties ter plaatse minder snel afnemen dan voorheen.
Figuur 6
Zwevende stof-beeld 1973 t/m 1978
NOORDZEE
Kaartvervaardiging, Meetkundige Dienst; Afdeling GAT CD t995
Legenda
Noordrand
Midden-West
Midden-Oost
Zuidrand
Gemiddaide concentratie (mg/l) over alle afvoerniveaus van Bovenrijn en Maas
Maas - Bergsche Maas - Amer - Hollandsch Diep; Maas km. 202-267
(figuren 7a t/m c)
De gemiddelde zwevende stof concentrates nemen tussen kmr. 202 en 251
slechts weinig af van 60 tot 55 mg/l, waarna ze 5neller afnemen tot omtrent
40 mg/l iets voorbij het Spijkerboor (kmr. 253) en verder tot orde 30 mg/l nabij
Moerdijk (kmr. 267}. Bij afvoeren hoger dan 585 mVs zijn de concentrates tussen
kmr. 202 en 251 aanzienfijk hoger. namelijk 2,0 a 2,3 maal het gemiddelde. Dit is
duidelijk meer dan op de andere trajecten. Benedenstrooms van kmr. 251 is deze
factor kleiner namefijk 1,4 a 2,0.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
2b
De concentraties bij afvoeren lager dan 585 mVs zijn bovenstrooms van kmr. 251
tussen 0,50 en 0,60 maal de gemiddelde waarde; deze factor stijgt in stroomafwaartse richting tot 0,85 ter hoogte van Moerdijk.
In de gemiddelde situatie bestaat de zwevende stof op traject kmr. 202-245 voor
omtrent 75% uit slib (fractie < 50 pm) en voor 25% uit zand (fractie > 50|im).
Benedenstrooms van kmr. 245 neemt het aandeel van het slib iets toe tot omtrent
80 a 85%, waarna het vanaf de splitsingpunt met de Nieuwe Merwede op het
Hollandsch Diep tot Moerdijk weer daalt tot ca 75%. Dit is te verkiaren door het
bijmengen van zwevende stof afkomstig van de Nieuwe Merwede en de Dordtsche
Kil, waarin relatief minder slib zit.
Uit het verloop van de zand/slibconcentraties is af te leiden dat er in
stroomafwaartse richting sedimentatie optreedt, vooral benedenstrooms
vanaf de aantakking van het Spijkerboor (Brabantsche Btesbosch), in toenemende
mate bij afvoeren hoger dan 585 mVs. Naast Amer en Hollandsch Diep is ook
sedimentatie opgetreden in de Erabantsche Biesbosch
Figuur 7
Traject Maas-Bergsche MaasAmer-Hollandsch Diep
mg/l
150
,
-Qmaas < 585m3/s
-Qmaas 0-HH)Om3/s
•Qmaas > 585m'J/s
125
100
75
50
A.
Gemiddelde
zandconcentratie
25
0
270
II*
•
260
r- •
250
240
220
230
200
210
mg/f
Gemiddelde
slibconcentratie
C.
Cemiddelde zand/
slibtoncentratie
270
260
250
240
230
220
210
200
kilometerraai
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
27
Boven Merwede - Nieuwe Merwede - Hollandsch Diep - Haringvliet; Rfjn km. 9511027 (figuren 8a t/m c)
De gemiddelde zwevende stof concentraties blijven op de Boven Merwede/
Nieuwe Merwede tussen kmr. 951 en 974 nagenoeg constant (60 ± 6 mg/l), waarna
ze afnemen tot omtrent45 mg/l ter plaatse van de uitmonding in het Hollandsch
Diep (kmr. 979). In het Hollandsch Diep nemen de gemiddelde concentraties op de
eerste drie kilometer nog af tot 30 mg/l, waarna een geleidefijke afname is te zien
tot omtrent 20 mg/l ter hoogte van Willemstad. Westwaarts hiervan blijven de
concentraties tot aan de Haringvlietsluizen nagenoeg constant (20 mg/l).
Bij afvoeren hoger dan 3500 mVs vertonen de concentraties een vergetijkbaar beeld,
maar het verloop is grilliger met name op het traject 951-974. De concentraties zijn
per meetlocatie 1,2 a 1,9 maal zo hoog als het gemiddelde over alle waarnemingen.
De concentraties bij afvoeren fager dan 3500 mVs vertonen een vergelijkbaar
verloop als bij de gemiddelde situatie en liggen op 0,80 a 0,95 maal de gemiddelde
waarde.
Figuur 8
Traject Boven en Nieuwe MerwedeHolJandsth Diep-Haringvliet
mg/l
100
T-
90
Qrijn < 3500m3/s
Qrijn 8OO-6OOOm3fc
-Qrijn > 3500m3/s
60
4O
A.
Gemiddelde
zandconcentratie
20
0
1030
1020
1010
1000
990
980
970
960
950
mg/l
SO
60
40
—
1 •
«
Cemiddelde
slfbconcentratie
,
20 O
IO1O
1020
IOIO
1OOO
990
980
970
960
950
C.
Gemiddelde zand/
slibconcentratie
0
1030
1020
1010
990
1000
980
970
960
950
kilometerraai
a
3
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
E E
In de gemiddelde situatie bestaat de zwevende stof tussen kmr. 951-974 voor 60 a
70% uit slib en voor 40 a 30 % uit zand, waarna de slib/zand verhouding zich tot de
benedenmond van de Nieuwe Merwede wijzigt tot 75/25. Benedenstrooms hiervan,
in net Hollandsch Diep/Haringvliet, schommelt net aandeel van het slib eveneens
rond 75%.
Uit het verloop van de zwevende stof - concentrates is af te leiden dat er in
stroomafwaartse richting sedimentatie optreedt; de mate van sedimentatie is echter
niet overal dezelfde. Versterkte sedimentatie treedt op tussen kmr. 974 (Nieuwe
Merwede) en kmr. 987 in het Hollandsch Diep ter hoogte van Strijensas; het
sedimentatiefront voor het zand lag in het midden der zeventiger jaren ter hoogte
van de benedenmond van de Nieuwe Merwede (kmr. 980); bij het bereifcen van het
Hollandsch Diep nam de concentratie van zand vrij abrupt af en bleef dan tot aan de
Haringvlietsluizen vrij constant. De slibconcentraties zijn op het bovenstroomse deel
tot kmr. 974 vrij constant, waarna tot Strijensas (kmr. 987) sprake is van een sterke
afname. Verder benedenstrooms nemen de slibconcentraties veel geleidelijker af; op
dit traject ter lengte van circa 40 km bedraagt de afname nog 25% ten opzichte van
de concentratie ter hoogte van Strijensas.
Beneden Merwede - Oude Maas; Rijn km. 962 -1006 (figuren 9a t/m c)
De gemiddelde zwevende stof concentraties op de Beneden Merwede - Oude
Maas nemen tussen kmr. 962-980 af van 50 tot 40 mg/l, waarna ze in het
middendeei van de Oude Maas tussen mond Krabbe/Dordtsche Kil en Spui (kmr.
980-995) verder afnemen tot omtrent 35 mg/l. Op het Oude Maas-gedeelte
benedenstrooms van het Spui nemen de gemiddelde concentraties weer toe van
35 mg/l tot omtrent 55 mg/l in de nabijheid van uitmonding in de Nieuwe Maas/
Nieuwe Waterweg. De concentraties bij afvoeren hoger dan 3500 mVs liggen tussen
kmr. 962 en 980 1,4 a 1,7 maal zo hoog als gerniddeld. Op net middengedeelte van
de Oude Maas neemt deze factor af van 1,4 tot 1,2 om benedenstrooms van de
splitsing met het Spui weer toe te nemen tot 1,4 a 1,6. De concentraties bij afvoeren
lager dan 3500 mVs vertonen op het grootste gedeelte van het traject een
nagenoeg vergefijkbaar verloop als bij de gemiddelde situatie; ze liggen op
0,88 ±0,05 maal de gemiddelde waarde. Op het middendeei van de rivier blijven
de slibconcentraties nagenoeg constant.
in de gemiddelde situatie bestaat de zwevende stof op net gehele trajecf kmr. 9621006 voor 70 a 75% uit slib.
Uit het verloop van de zwevende stof concentraties is af te leiden dat er op het
traject kmr. 962-980, afgezien van enige discontinufteit ter hoogte van het spljtsingspunt Beneden Merwede/Noord/Oude Maas, sedimentatie is opgetreden, en
dat in toenemende mate bij afvoeren hoger dan 3500m 3 /s. Aangezien de gemiddelde zwevende stof-concentraties op het middendeei van de Oude Maas {kmr.
980-995) slechts weinig, en de slibconcentraties zelfs niet, zijrr afgenomen, is de
relatie met sedimentatie- of erosieprocessen veel minder duidelijk. Op diverse
plaatsen in dit riviergedeelte is in de zeventiger jaren erosie opgetreden, terwijl op
andere plaatsen sprake is geweest van sedimentatie bijvoorbeeld ter hoogte van de
Heinenoordtunnef en in aan de rivier gelegen havers [09].
Uit de toename van de zwevende stof concentraties in het benedenstroomse
gedeelte van de Oude Maas is af te leiden dat er in dit gedeelte in het midden van
de zeventiger jaren aanzienlijke erosie moetzrjn opgetreden. Dit blijktook inderdaad
het geval te zijn [09]. Of, en in hoeverre, zout/zoetprocessen ook van invloed zijn
op het zwevende - stof beeld in dit deel van de Oude Maas is niet uit de
concentraties af te leiden.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deitabekken
29
Figuur 9
Traject Beneden Merwede-Oude Maas
mg/l
100
so
- Qtipt < 3500m3h
60
-Qrijn 800-6000m3/s
40
•Qrijn > 35OOm3h
A.
Gemiddelde
zandconcentratie
20
0 -I
1010
IOOO
980
990
970
960
B.
Gemiddelde
slibconcentratie
mg/l
wo
so
-
60
40
C.
Gemiddelde zand/
slibconcentratie
20
0
1010
—1
1—
IOOO
— ( - • •
-
•
980
990
970
960
kilometerraai
I
Noord - Nieuwe Maas - Nieuwe Waterweg; Rijn km. 976 - 1031
(figuren 10a t/m c)
De gemiddelde zwevende stof - concentrates nemen in de Noord (kmr. 976985) in geringe mate toe van 45 tot 50 mg/l, waarna ze in de Nieuwe Maas tot iets
voorbij de Waalhaven (kmr. 1006) vrij snei afnemen tot orde 35 mg/l. Westwaarts
hiervan nemen ze in de Nieuwe Maas/Nieuwe Waterweg weer toe tot orde 45 mg/l
ter hoogte van de Botlekhaven. Verder stroomafwaarts nemen ze vervolgens weer af
tot orde 35 mg/l iets voorbij de bocht van Maassluis, om dan weer toe te nemen tot
orde 40 mg/l nabij Hoek van Holland.
Duidelijk is dat de zwevende stof - concentraties in de Nieuwe Maas/Nieuwe
Waterweg ter weerszijden van de riviersplitsing "Westgeul" iets hoger uitvallen dan
direct boven- en benedenstrooms daarvan; dit wordt toegeschreven aan de hogere
concentraties in het water dat afkomstig is uit de Oude Maas in combinatie met de
ligging van het troebelheids-maximum (als gevolg van zout/zoetprocessen).
Slib- en zandbewegirtg in het noordelijk Deltabekken
30
Bij afvoeren hoger dan 3500 mVs zijn concentraties in de Noord 1,2 a 1,5 maal zo
hoog als bij de gemiddelde situatie en in de Nieuwe Maas tot kmr. 1009 bedraagt
deze factor 1,4 a 1,7. In de rest van de Nieuwe Maas/Nieuwe Waterweg varieert de
factor tussen 1,0 en 1,4. De concentraties bij afvoeren lager dan 3500 m3/s vertonen
op een groot deel van hettraject een vergeiijkbaar verloop als gemiddeld In de
Noord zijn de concentraties 0,9 a 0,95 maal de gemiddelde waarde en in de Nieuwe
Maas/Nieuwe Waterweg 0,8 a 1,0 maal. In de Nieuwe Waterweg benedenstrooms
van kmr, 1026 zijn de concentraties bij lage en hoge afvoeren nagenoeg gelijk.
In de gemiddelde situatie bestaat de zwevende stof in de Noord en in het
aansluitende deel van de Nieuwe Maas tot kmr. 1009 voor 70 a 77% uit slib.
In het resterende gedeelte van de Nieuwe Maas/Nieuwe Waterweg varieert het
aandeel van het slib in de zwevende stof tussen SO en 88%.
Figuur 10
Traject Noord-Nicuwe Maas-Nieuwe Waterweg-
mg/l
HH)
1
—•--Qrijn < 3500m3/s
-Qiijn H00-6000m3/s
-Qiijn > 35Q0m3/s
SO
60
40
A.
Gemiddelde
zandconcentratie
— • •
20
=•- +-*
• • —
o
1035
1025
• • ! •
975
985
1OO1
mg/l
too
so
•
60
40
•—
Gemiddelde
slibconcentratie
—•7—i—-^ •
20
0
1035
IO25
995
1015
975
885
mg/l
100
*
no •
-B^r
60
t=*
40
c.
-I
Gemiddelde zand/
slibconcentratie
2S
0
1
1
—i
1025
1015
985
995
1005
^
975
kilometerraai
1 I
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
31
Benedenstrooms van de bocht van Maassluis (kmr. 1023-1029) is het aandeel van
het slib grater dan 85%.
Uit het verloop van de gemiddelde zwevende stof - concentraties is af te leiden dat
in de Noord erosie optreedt, Aangezien de concentraties in het aansiuitende deel van
de Nieuwe Maas tot kmr. 1000 (Noordereiland-west) alleen bij afvoeren beneden
3500 mVs afnemen, en bij hogere afvoeren zelfs toenemen, zal in dit traject bij de
Iagere afvoeren sedimentatie zijn opgetreden en bij hogere daarentegen erosie.
In het riviergedeelte tussen het Noordereiland en de benedenstroomse zijde van de
Waathaven is bij alls afvoeren flinke sedimentatie opgetreden, zowe) in de rivier als
in de aanliggende havens. Verder benedenstrooms is - vanuit het zwevende stofbeeld bezien - het effect in termen van sedimentatie en erosie veel minder duidelijk,
omdat de zwevende stof-concentraties ook bemvloed worden door de hogere
concentraties in het uit de Oude Maas afkomstige water en door zout/
zoetprocessen. In het riviergedeelte waar het zoete rivierwater en het zoute
zeewater, dat zich gedurende een groot gedeelte van de getijperiode nabij de bodem
landinwaarts beweegt, met elkaar in contact komt, treden namelijk zout/
zoetprocessen waardoor de concentraties hoger worden dan in het zoete rivierwater.
Ondanks de toename van de concentraties tussen de Waalhaven en Maassluis is er
in dit riviergedeelte in de zeventiger jaren toch sedimentatie opgetreden in de rivier
maar vooral ook in de daaraan gelegen havens [09],
Ter plaatse van de bocht van Maassluis is zowel bij Iagere als bij hogere afvoeren van
de Bovenrijn sedimentatie opgetreden, waarbij naar verhouding meer van de grovere
fractie is gesedimenteerd. Dit kan worden afgeleid uit het gestegen aandeel van het
slib in het water en tevens uit de samenstelling van het sediment. Stroomafwaarts
van de bocht van Maassluis is uit de toename van de zwevende stof-concentraties af
te leiden dat op dit traject enige erosie is opgetreden.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
32
8 Slib- en zandbeweging in het NDB
In het noordelijk Deltabekken wordt, met water als transportmiddel,
voortdurend slib en zand getransporteerd. De toevoer naar het NDB vindt
plaats via de Waal, de Lek en de Maas, maar ook via de zeerand Maasmond.
Via deze zelfde zeerand en via de spuisluizen in de Haringvlietdam worden
water, slib en zand naar zee afgevoerd, De zand- en slibwachten die het NDB
blnnenkomen, worden in dit bekken enerzijds door sedimentatie verklemd en
anderzijds door erosie vergroot. Op sommige plaatsen zijn daarnaast baggeren stortactiviteiten van grate invloed.
Slib- en zandvracht op de rivierranden
De hoeveeiheden slib en zand die via de Lek, Waal en Maas het NDB
binnenkomen zijn in eerste instantie ontleend aan diverse fiteratuur [01, 03,
04, 05 en 10]; daarbij is voor het transport vanaf de Bovenrijn rekening
gehouden met de verdeling over de Waal en het Pannerdensch Kanaal, en
vervolgens over Nederrijn/Lek en Ussel, conform de waterverdeling. De
hoeveeiheden die zijn ontleend aan voornoemde literatuur zijn waar mogettjk
geverifieerd, en waar nodjg iets bijgesteld aan de hand van resultaten van
metingen (zie bijvoorbeeld tabel 2) en/of berekeningen.
Met name de resultaten van de zwevende stof-metingen uit de periode
1973-1978 zijn waar nodig gebruikt voor de verificatie van de slib- en
zandvrachten aan de bovenstroomse zijde (bovenrivierzijde) van het NDB.
Daarenboven is de annvoer van slib en zand via de Waal/Boven Merwede/
Nieuwe Merwede en via de Maas/Bergsche Maas geverifieerd aan de hand
van sedimentatiecijfers in de zuidrand. De zuidrand biedt namelijk binnen vrij
nauwe marges de mogelijkheid om de aanvoer door de Waal/Boven
Merwede en door de Maas te verifieren. Hiertoe zijn de in de zuidrand
achtergebleven hoeveeiheden sediment verrekend met de gebaggerde en de
gestorte hoeveeiheden in de beschouwde periode. Daarnaast zijn de
hoeveeiheden bepaald die uit de zuidrand zijn afgevoerd door de Dordtsche
Kil, het Spui en via de spuisluizen in de Haringvlietdam. De som van beide
moet vanuit Rijn en Maas via de Nieuwe Merwede en de Bergsche Maas zijn
aangevoerd.
Hoeveeiheden stib en zand die
gemiddeld jaarlijks op de rivierranden
worden aangevoerd
slib
zand
Totaal
(10a ton/jaar)
(106ton/jaar>
(106ton/jaar>
Waal
Lek
2,40
1,05
3,45
0,55
0,30
0,85
Maas
0,45
0,20
0,65
Totaal
3,40
1,55
4,95
Gesedimenteerde en geerodeerde hoeveeiheden
Bij de verdeling van de sedimentvracht over de splitsingspunten van de
rivieren in het NDB is de verdeling van de waterbeweging aangehouden, die
behoort bij het spuiregime van de Haringvlietsluizen conform LPH'84 [02],
Daarnaast wordt voor nagenoeg het gehele NDB aangenomen dat het
resulterend transport van slib en zand de resulterende beweging van het
water volgt. Een uitzondering wordt gemaakt voor de transporten in een
gedeelte van de noordrand, waar het resulterend slib- en zandtransport juist
tegengesteld is aan de resulterende waterbeweging. !n de Maasmond en het
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
33
westelijk deel van de Nieuwe Waterweg wordt namelijk niet alleen slib en
zand met het afstromende rivierwater naar zee afgevoerd, maar wordt er
ook vanuit zee via de vloedstroom en via de zoute onderstroom als gevolg
van dichtheidsverschillen - die in een groot gedeelte van de getijperiode
landinwaarts is gericht - veel slib en zand naar de Noordrand toe gevoerd.
Het overgrote deel van het vanuit zee aangevoerde slib en zand
sedimenteert in de Maasmond, in het Caland-Beerkanaal (bufferput) en in
de aanliggende Europoorthavens.
Voor elk van de in hoofdstuk 2 beschreven deelgebieden is per vak en per
gebied de resultante bepaald van sedimentatie en erosie (tabellen 1 en 2).
Vanwege het vele baggerwerk in het systeem, en in mindere mate vanwege
het stortwerk, bestaat er een forse discrepantie tussen de berekende
sedimentatie/erosie en de ult metingen bepaalde bodemveranderingen. Een
groot deel van het NDB wordt namelijk, vooral omdat dit uit nautisch
oogpunt noodzakelijk is, op een vastgestelde streefdiepte gehandhaafd.
Gemicldelde hoeveelheden slib en zand
die resulterend in de deelgebieden
sedimenteren (S) of eroderen (£) in 10 s
ton/jaar
slib
zand
Totaal
zuldrand
1,29 (S)
0,53 {S)
1,82 (S)
mlddun-oost
0,07 (S)
0,32 (S)
0,39 (S)
mldden-west
0,08 (E)
0,19 (E)
0,27 (E)
noordrand
4,70 (S)
2,85 <S)
7,55 (S)
Totaal
5,98 (S)
3,51 (S)
9,49 (S)
Deze cijfers zijn weergegeven in een stroomdiagram (figuur 11).
Slib- en zandvracht in de Maasmond
De via de rivieren binnenkomende hoeveelheden sfib en zand en de
gesedimenteerde en geerodeerde hoeveelheden in het NDB zelf zijn nu
bekend. De uitgaande hoeveelheden ter plaatse van de Haringvlietsluizen
kunnen vrij nauwkeurig gekwantificeerd worden, De Maasmond vormt dus
de sluitpost van de balans. In de Maasmond wordt niet alleen slib en zand
met de ebstroom naar zee afgevoerd, maar wordt er ook vanuit zee veel slib
en zand naar het NDB toe gevoerd (zie hiervoor).
De netto vracht op deze zeerand kan worden bepaald door de
hoeveelheden sedimentatie en erosie in het binnengebied te verminderen
met de slib- en zandvrachten op de overige randan. Het resulterend transport is landinwaarts gericht, omdat de resultante van sedimentatie en erosie
veel groter is dan de jaarlijkse aanvoer via de rivieren Waal, Lek en Maas
(verminderd met de afvoer via de Haringvliet- en de Volkeraksluizen). De
resulterende netto sedimentvracht in de Maasmond blijkt [9,49-(4,95-0,26)]
= 4,80 miljoen ton/jaar te bedragen; het aandeel van slib en zand bedraagt
respectieveiijk 2,80 en 2,00 miljoen ton/jaar.
De zeewaartse vracht in de Maasmond is apart geschat aan de hand van de
resultaten van de zwevende stof-metingen uit de periode 1973-1978 en de
mate waarin de rivieren en de zee bijdragen aan de sedimentatie in de
Nieuwe Waterweg, de Botlek, de Maasmond, het Caland-Beerkanaal en in
Europoort. Het percentage rivierslib in het sediment in het mondingsgebied
van de Waterweg (drie laatstgenoemde gebieden) bedraagt gemiddeld
ongeveer 10% [07, 08,12]. Door dit gegeven te verrekenen met de totale
hoeveelheid aangevoerd rivierslib blijkt ruwweg de helft van de vracht die
met het zoete rivierwater (zoete bovenlaag) vanuit de Nieuwe Waterweg in
het mondingsgebied terecht komt, daar te sedimenteren. De andere helft
wordt dus uiteindelijk tezamen met een gedeelte (30 a 40%) zeeslib naar
zee afgevoerd.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabe.kken
34
Ffguur 11
Slib-/zand-balans tussen 1982 en 1992
Hoeveelheden in 106 ton/jaar
S 4.70 ± 0.47
S 2.85+ 0.28
-0,70 ± 0.20
R 2,80 + 0.40
R 2.00 ± 0 3 0
2.30 ± 0 3 5
S3~47 ~±6.35 T V6.76+"6.07TV6.47
5 2.10 ±0.21 ' S 0.47 + 0.04 ! S 0.28
0.30 ±0.10
0.96 £0.12
J:: 0.42 ±0.07,
S0.07
E 0.08 ± 0.01
E 0.T9 ± 0.03
0.12
0.29 ±0.06
S 0.32 + 0.02
O.26*±0.13
0.06 + 0.06
131 ±0.11
0.44 ± 0.06
1.05 + 0.10
S 1.29 + 0.13
S 0.53 + 0.06
± 0.01
"s"6.12~± 6.02 , ~S~6.9O ± 0.10 , $6.27 ± 6.02
0.20 ±0.02
S 0.03 + 0.01 ! S 0.25 + 0.03 ! S 0.25 ± 0.02
-+• Transportrichting
<- Aanvoer
< H Afvoer
S Sedimentatie
E Erosie
R Resultante aanvoer/afvoer
0
O
©
O
• Slib
Overgang NW-Maasmond
Splitting NW-NM
Haringvliet t.h.v. Spui
Hollandsch Diep t.h.v. D.Kil
I Zand
De landinwaartse vracht is tenslotte bepaald door sommatie van de netto
vracht en de zeewaartse vracht.
Hoeveelheden slib en zand die
gemiddeld jaarli|ks op de zeeranden
worden aangevoerd (+) cq. afgevoerd
(-}, alsmede de resulterende aanvoer
(R), in 106 ton/jaar)
Maasmond
Maasmond
slib
+3,50
-0,70
-0,30
zand
+2,30
Totaal +5,80
-1,00
<*) Haringvlietsluizen ind. Volkeraksluizen.
Maasmond
+2,80 (R)
+2,00 (R)
+4,80 (R)
HVL-sluis
-0,21{")
-0,05{»)
-0,26(>)
Totaal zeeranden
+2,59 (R)
+1.95 (R)
+4,54 (R)
Via de Maasmond wordt ongeveer 2,5 maal zoveel rivierslib afgevoerd als
via de Haringvlietsluizen. Via het storten van specie uit het mondingsgebied
van de Waterweg op Loswal Noord wordt dit nog eens verdubbeld.
Globaal en gedetailleerd stroomschema NDB (figuren 11, 12 en 13J
De vrachten slib en zand, alsmede de gesedimenteerde en geerodeerde
hoeveelheden, zijn voor de periode 1982-1992 als jaargemiddelde
weergegeven in een stroomschema (figuur 11). De hoeveelheden zijn zowel
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
35
voor slib als zand vermeld in miljoenen tonnen droge stof per jaar; bij de
vrachten is ook de transportrichting aangegeven. De vrachten zijn niet
alleen weergegeven op de rivier- en zeeranden, maar ook tussen de
deelgebieden onderling. De gesedimenteerde of geerodeerde hoeveelheden
zijn per deelgebied gepresenteerd, waarbij de noord- en de zuidrand elk
nog is verdeeld in elk drie delen. Deze extra verdeling is gemaakt om meer
inzicht te geven in net verschil in de sedimentatiesnelheid in delen in de
noord- en zuidrand en om de transporten tussen de deelgebieden onderling
beter tot uiting te laten komen.
In figuur 12 is naast de slib- en zandvrachten op de rivier- en zeeranden ook
de verdeling op de diverse riviersplitsingen weergegeven, alsmede de
transportrichting. De aangevoerde sedimentvrachten zijn per riviertraject
verrekend met de hoeveelheden slib en zand die in dat gedeelte zijn
gesedimenteerd en/of gee'rodeerd; ook de aanliggende havens en
geulenstelsels zijn hierbij meegenomen.
Figuur 12
Stroomschema sedimenten tussen
1982 en 1992
Kaartvarvaardiging Meetkundige Diensl; Afdeling GAT <g> t995
Legenda
Noordrand
Slib / zand in 10 ton/jaar
Midden-West
Resulierende aanvoer
Midden-Oost
Aanvoer
Zuidrand
Afvoer
Transportrichting
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
36
Er is ook een globale sedimentbalans gemaakt specifiek voor het gebied
"Noordrand-west" vanaf de riviersplitsing Oude Maas/Nieuwe Maas/
Nieuwe Waterweg tot en met de zeerand Maasmond (figuur 13). Naast het
zeewaarts transport van riviersediment vindt er in de Nieuwe Waterweg,
zowel aan de boven- a!s aan de benedenstroomse zijde, ook landinwaarts
transport van zeesediment plaats. Alhoewel de transporten in de
afzonderlijke richtingen niet zijn gekwantificeerd, is wel vastgesteld dat de
resulterende slib- en zandtransporten vanuit de Oude Maas en de Nieuwe
Maas naar de Nieuwe Waterweg toe zijn gericht. Op deze bovenstroomse
riviersplitsing zijn daarom alleen de resutterende vrachten bepaald. Op de
zeerand Maasmond is alleen de resulterende landinwaartse vracht
gepresenteerd. In de onderscheiden sedimentatie-gebieden zijn de
afgezette hoeveelheden sediment vermeld.
Figuur 13
Sedimentbalans Noordrand - west
tussen 1982 en 1992
NOORDZEE
5 km
0,32/0.141 0.06/0.18
0.70/0.29
Kaartvervaardiging Meetkundige Dienst: AFdeling GAT
Legenda
Noordrand
Sedimentatie gebieden
Midden-West
(4)
Maasmond
^5)
Caland-Beerkanaal (bufferput)
(Q)
Europoort
(j}
Bocht Maassluis
(Q)
Botlekhaven
Slib /zand, aanvoer
Slib / zand, sedimentatie
Slib/zand in 10 ton/jaar
Transport richting
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
Vergelljking sedimentbalans '82-'92 met
die uit periods 1977/'81 conform
Terwindt[O1J en Salomons en Eysink[O8];
(10 s ton/jaar)
balans '82-'92
slib
zand
0,55
0,30
2,40
1,05
0,45
0,20
3,40
1,55
Rlvlerrandvoorwaarden:
Lek
Waal
Maas
Totaal
Sedlmentvrachten:
Beneden Merwede
Nieuwe Merwede
Dordtsche Kil en Spui
R'damse Waterweg(riv.zijde)
balans '82 .'92
slib
zand
1,07
0,35
1,31
0,44
0,26
0,06
1,90
0,30
balans '82-'92
slib
zand
0,21
Hanngvlietsluts-afvoer {*)
0,05
3,50
Maasmond-toevoer
2,30
Maasmond-afvoer
0,70
0,30
2,80
Maasmond-result. toevoer
2,00
(*) Haringvlietsluizen incl. Volkeraksluizen.
Zeerandvoorwaarden:
reference [01]
slib
zand
0,60
2,50
0,70
3,80
1,50(L+W+M)
1,50
reference [01,08]
slib
zand
1,10
1,40
0,14
0,90
1,70
[01]
[01]
[08]
[01]
referentle [01,08]
zand
slib
[08]
0,18
3,50 (sl+za)
[01]
Bij vergelijking van de rivierrandvoorwaarden blijkt de hoeveelheid slib
volgens Terwindt omtrent 0,40 miljoen ton/jaar hoger uit te vallen dan net
gemiddelde in de periode '82-'92, Van dlt verschil komt het merendeel
(0,25 miljoen ton/jaar) voor rekening van de Maas; de verschillen op de
Lek en Waal zijn gering: 0,05 en 0,10 miljoen ton/jaar. De significante
vermindering van de slibvracht vanuit de Maas kan deels worden
toegeschreven aan de toegenomen grindwinning in de uiterwaarden langs
de Maas, waardoor omvangrijke grindgaten zijn ontstaan die als slibvang
fungeren. De door de rivieren aangevoerde hoeveelheden zand komen goed
overeen.
De slibvrachten op de Beneden Merwede en Nieuwe Merwede zijn
vanwege de iets lagere slibaanvoer via de Waal in de periode '82-'92, en
door het in rekening brengen van de sedimentatie in de Boven Merwede,
iets lager berekend dan door Terwindt, De slibvracht die via de Dordtsche
Kil en het Spui resulterend noordwaarts wordt afgevoerd is echter groter
dan volgens Salomons en Eysink. Dlt verschil (factor 1,8) is mogelijk
enerzijds een gevolg van de relatief hogere afvoeren van de Rijn in de jaren
1982-1992 en anderzijds een gevolg van een ander spuiregime van de
Haringvlietsluizen [02J. Hierdoor is de gemiddelde waterstand in de
zuidrand sedert het midden van de tachtiger jaren iets hoger komen te
liggen. Gevolg: een vergroting van het verschil tussen eb- en vloedvolume
in de Dordtsche Kil en in het Spui en dus vergroting van de resulterende
sedimentvracht naar de Oude Maas toe, De onzekerheid rond de
resulterende vrachten in deze rivieren is echter aanzienlijk.
De resulterende landinwaartse sedimenttoevoer (4,80 miljoen t o n / jaar) via
de Maasmond wordt aanzienlijk hoger berekend dan in [01] is vermeld
(3,50 miljoen ton/jaar). In [01] is in het Waterweggebied gerekend met een
hoeveelheid baggerwerk, gebaseerd op de jaren 7 4 en 7 5 , van gemiddeld
12,2 miljoen mVjaar overeenkomend met 6,1 miljoen ton/jaar. Deze
hoeveelheid is echter in de betreffende jaren veel hoger geweest namelijk
ruim 18 miljoen mVjaar.
De aanvoer vanuit zee is door Terwindt waarschijnlijk aanzientijk
onderschat, Aangezien in de eerste helft van de zeventiger jaren de aanleg
van de "trapjeslijn" in de Nieuwe Waterweg nog in voile gang was, en ook
een deel van de baggerspecie toendertijd in de rivier is teruggestort
(rondbaggeren), is niet duidelijk of, en in welke mate, de sedimenttoevoer
vanuit zee destijds afweek van de huidige,
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
38
9 Onzekerheden in de balans
in de voorliggende nota is de sedimenthuishouding in net NDB zo goed
mogelijk in beeld gebracht. De hiervoor verrichte inspanning heeft zowel
betrekking op de sedimentrandvoorwaarden als op de kwantificering van de
slib- en zandbeweging in het bekken. Bij de slib- en zandtransporten naar
en in het NDB heeft men zowel te maken met natuuurlijke variattes in de
grootte van de transporten als gevolg van varierende hydrologische
omstandigheden in het stroomgebied van Rijn en Maas en op de Noordzee,
alsook met de nauwkeurigheden waarmee transporten kunnen worden
gekwantificeerd.
Bij het bepalen van de slib- en zandbeweging naar, in en door het NDB is
waar mogelijk gebruik gemaakt van reeds voorhanden zijnde gegevens die
voor dit doel bruikbaar bfeken. Sfechts voor een gedeelte zijn de relevante
processen en/of parameters specifiek bemeten voor het opstellen van de
sedimentbalans. De resultaten zijn vaak in situ bepaald, of zijn het produkt
van analysewerkzaamheden in een laboratorium. Een en ander houdt in dat
de nauwkeurigheid van de gegevens en van analyse- en rekenresultaten
niet over de gehele lijn dezelfde is.
Sedimentatie en erosie
In het grootste gedeelte van de riviertakken, en in het merendeei van
de grotere havens, wordt de bodemligging minimaal eenmaal per jaar door
middel van lodingen vastgelegd; in enkele rivieren en geulenstelsels gebeurt
dit minder frequent, bijvoorbeeld eenmaal per 2 a 3 jaar. In een aantal
havens en gebieden, waar sprake is van sterke sedimentatie, wordt de
bodemligging echter frequenter bemeten dan een maal per jaar.
De gesedimenteerde en gee'rodeerde hoeveelheden zijn bepaald uit
lodingscijfers, waar nodig mede aan de hand van boor-, bagger- en/of
stortgegevens. De volume-hoeveelheden (m3) zijn aan de hand van droge
stof-concentraties en de bijbehorende zandpercentages omgerekend naar
tonnages slib en zand (appendix 1; tabel 1 en 2).
De fysische parameters (onder andere droge stof-concentraties en
zandpercentages), die nodig zijn voor deze omrekening, zijn in een
laboratorium bepaald uit monsters van de sedimenten. Het merendeei van
de gebaggerde hoeveelheden wordt overigens direct in tonnen droge stof
vastgesteld.
De nauwkeurigheid waarmee de gesedimenteerde en geerodeerde
hoeveelheden slib en zand (in tonnen) bepaald kan worden, hangt dus
enerzijds af van de nauwkeurigheid waarmee de verandering in de ligging
van de bodem kan worden vastgesteld, anderzijds van de nauwkeurigheid
waarmee volumehoeveelheden kunnen worden omgerekend naar tonnages
slib en zand.
Bij lodingen (dieptemetingen) zijn er diverse factoren, die elk een bijdrage
leveren aan de uiteindelijke meetfout. De nauwkeurigheid hangt onder
andere af van de diepteligging van de bodem, van de samenstelling en de
consolidatiegraad van het bodemmateriaal, van de gebruikte instrumenten
en de calibrate daarvan.
Slib- en 2andbeweging in het noordelijk Deltabekken
39
De nauwkeurigheid van de lodingsgegevens per riviertak in de tijd kan
worden geschat door het uitvoeren van een regressieanalyse op de
resultaten van meerdere sets lodingen over een langere periode,
bijvoorbeeld over de periode 7 O ' 9 2 . Omdat de horizontal oppervlakte
van elk van de riviervakken gedurende de onderzochte periode even groot
is gehouden, is een volumeverandering in een vak procentueel even groot
als de verandering in de gemiddelde diepte [volume (m3) = horizontale
oppervlakte (m2) * gemiddelde diepte (m)]. De analyse is - omdat dit het
minst bewerkelijk is - uitgevoerd op de gemiddelde diepte van riviervakken,
welke voor elke opname (loding) is berekend uit alle dieptemetingen in dat
vak. Het verschil in de gemiddelde diepte tussen het begin en het eind van
de te beschouwen periode is dus een maat voor de bodemverandering in m
maar ook in m3. Indien er tussentijds in een vak specie is gebaggerd en/of is
gestort vindt verrekening plaats met de uit metingen berekende bodemveranderingen. Hierbij krijgt men ook te maken met de nauwkeurigheid
waarmee het bagger- en/of stortvolume bekend is.
Om de nauwkeurigheden te kunnen vaststellen is voor een vijftal vakken die representatief zijn voor de onderscheiden deelgebieden - een regressieanalyse uitgevoerd, In de noordrand en in het middengedeelte-oost is elk
een sedimenterend vak geselecteerd en in de zuidrand twee
sedimenterende vakken. In het middengedeelte-west is een eroderend vak
gekozen. Omdat de regressieanalyse wordt uitgevoerd op de gemiddelde
diepte behorend bij de diverse opnamen, worden de nauwkeurigheidsmarges berekend ten opzichte van het gemiddelde van deze gemiddelde
diepten. Dit betekent een nauwere bandbreedte dan bij het gemiddelde van
individuele waarden. Omdat het hier gaat om een verschil tussen de
gemiddelde diepte aan het begin en aan het eind van de beschouwde
periode, worden de afzonderlijke nauwkeurigheidsmarges kwadratisch
gesommeerd. Gerekend is met een betrouwbaarheidsinterval van 95%.
Voor de vier vakken waar sedimentatie is opgetreden, zijn aldus
nauwkeurigheidsmarges berekend van 3,6% (Boven Merwede - vak 1),
5,6% (Hollandsch Diep - vak 3), 6,0% (Nieuwe Merwede - vak 1) en 8,3%
(Nieuwe Waterweg - vak 2). In het vak waar erosie is opgetreden (Oude
Maas - vak 6) bedraagt de nauwkeurigheidsmarge 12,1 %.
Naast deze nauwkeurigheden zijn ook van belang de nauwkeurigheden die
normaliter worden gehaald bij het kwantificeren van de fysische parameters
in sedimentmonsters, die nodig zijn voor omrekening naar massahoeveelheden (ton) droge stof. Het droge stof percentage, alsook het
percentage zand, in sedimentmonsters kan in een laboratorium echter zeer
nauwkeurig door weging en zeven worden bepaald, zodat hiervan geen
bijdrage aan de fout wordt verwacht.
Daarnaast is van belang in welke mate een monster representatief is
voor de sedimenten die in een gebied zijn afgezet of geerodeerd. Uit de
analyseresultaten van in de loop der tijd genomen sedimentmonsters uit
boorkernen en/of uit monsters van de toplaag kan een beeld worden
gevormd van de representativfteit van de monsters voor het te beschouwen
gebied. Inzicht hieromtrent kan wprden verkregen door te kijken naar de
consistentie van de fysische parameters (droge stof percentage;
korrelverdeling), waarbij ook een vergelijking met gebieden met een
vergelijkbaar sedimenttype zinvol is gebleken. Uit steekproeven, onder
andere in de zuidrand, is gebleken dat bij de droge stof-bepaling rekening
moet worden gehouden met een spreiding van omtrent 5%.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
40
De uiteindelijke nauwkeurigheden in de massahoeveelheden zijn bepaald
door de nauwkeurigheidspercentages in de vaststelling van de
bodemontwikkeling en bij de droge stof-bepaling kwadratisch te sommeren.
Dit geeft als resultaat: Boven Merwede - vak 1 ± 6,2%, Hollandsch Diepvak 3 ±7,5%, Nieuwe Merwede-vak 1 ± 7,8% en Nieuwe Waterweg-vak 2
± 9,7%. In net vak waar erosie is opgetreden (Oude Maas - vak 6)
bedraagt de marge i 13,1%. Deze orde van grootte van marges in de
nauwkeurigheid bij de bepaling van de sedimentatie en erosie wordt
representatief gesteld voor de onderscheiden gebieden en rivieren in het
NDB (figuren 2 en 11).
Bij enkele rivieren, waarin de bodemveranderingen relatief klein zijn
geweest ten opzichte van de mogelijke nauwkeurigheid bij het loden
(Afgedamde Maas, Haringvliet, Holiandsch Diep-west), zijn deze
veranderingen tevens geverifieerd aan de hand van boorkernen. In het
Hollandsch Diep-west en in het Haringvliet is de dikte van de sedimentlaag,
die in de periode van omtrent 17 jaar na afsluiting van het Haringvliet is
afgezet, "vertaald" naar de beschouwde periode van 10 jaar en vergeleken
met de uit lodingen berekende laagdikte. De nauwkeurigheidsmarge
in de massahoeveelheden is in dit gebied geschat op omtrent 10%, tegen
7,5 a 8% in het resterend gedeelte van de zuidrand.
De nauwkeurigheidsmarges in de sedimentatie- en de erosiecijfers in het
NDB zijn per deelgebied in absolute waarden weergegeven in figuur 11. In
de noordrand en in de zuidrand is een extra onderverdeling gemaakt naar 3
deelgebieden, omdat de mate van sedimentatie en/of de nauwkeurigheidsmarge per gebied nogai verschilt. Tevens zijn de marges weergegeven in de
jaarvrachten, die van het ene naar het andere gebied zijn getransporteerd.
Baggerwerk
Het mondinggebied van de noordrand en het Rotterdamse havengebied wordt door periodiek uit te voeren baggerwerk op de nautisch
vereiste diepte gehouden. Op langere termijn bezien is het gemiddelde van
de gesedimenteerde hoeveelheden even groot als het gemiddelde van de
gebaggerde hoeveelheden.
De nauwkeurigheid waarmee de baggerhoeveelheden in eenheid van
massa (tonnen) kunnen worden vastgesteld is in 1993 onderwerp geweest
van een studie, die is uitgevoerd bij de TU-Delft. De resultaten zijn
gerapporteerd in [11]; in de rapportage is vermeld dat de
onnauwkeurigheid in de baggercijfers - bij een betrouwbaarheidsinterval
van 95% - 8 a 10% bedraagt. Deze marge wordt voor de vaststelling van
de sedimentatie in het mondinggebied van de Rotterdamse Waterweg en
voor het Rotterdamse havengebied ook aangehouden.
Rivier- en zeeranden
De slib- en zandrandvoorwaarden zijn in eerste instantie ontleend aan
beschikbare literatuur [01, 03 t/m 08, 10]. Deze randvoorwaarden
zijn, zoals hiervoor is vermeld, waar mogelijk geverifieerd en waar nodig
bijgesteld aan de hand van sedimentatiecijfers in het binnengebied. Evenzo
zijn de nauwkeurigheidsmarges bij het vaststellen van hoeveelheden die in
het binnengebied voor de onderscheiden deelgebieden zijn bepaald, zo
goed mogelijk teruggekoppeld naar de randen.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
41
Rivierranden
De nauwkeurigheden behorend bij de hoeveelheden op de
rivierranden zijn aan de hand van de verificatie-exercitie in hoofdstuk 8 en
de nauwkeurigheden bij het vaststellen van de mate van sedimentatie en
erosie geschat. De nauwkeurigheidsmarges op de rivierranden varieren
globaal tussen 8 en 11 % (figuur 11).
De nvierrandvoorwaarden met
bijbehorende marges
sllb
Lek <10 6 ton/jaar)
Waal (10 6 ton/jaar)
Maas (10 s ton/jaar)
0,55 ± 0,05
2,40 ± 0,20
0,45 ± 0,05
zand
0,30 ± 0,03
1,05 ± 0 , 1 0
0,20 ± 0,02
Zeeranden
De slib- en zandvrachten op de zeerand Maasmond, die zijn berekend
zoals vermeld in hoofdstuk 8, zijn waar mogelijk geverifieerd aan de hand
van de beschikbare literatuurgegevens [06 t/m 08, 12].
De nauwkeurigheden behorend bij de in de figuren 11 t/m 13 vermelde
hoeveelheden op de zeerand Maasmond zijn geschat aan de hand van de
nauwkeurigheid van de bagger- en sedimentatiecijfers in het
Waterweggebied en de nauwkeurigheid van de transporten vanuit de
Nieuwe Maas en de Oude Maas. De nauwkeurigheid van de resulterende
landinwaartse vracht op de zeerand Maasmond bedraagt omtrent 15%; de
marge in de zeewaartse vracht zal aanzienlijk grater zijn, omdat niet bekend
is hoeveei slib en zand in het Waterweggebied in suspensie blijft. Er wordt
rekening mee gehouden dat de marge in de zeewaartse vracht zelfs kan
oplopen tot omtrent 30 %. Voor de bruto landinwaartse vracht wordt ook
een marge van omtrent 15% aangehouden.
De nauwkeurigheden ter plaatse van zeerand Haringvlietsluizen zijn in
eerste instantie geschat aan de hand van nauwkeurigheid van de
sedimentatiecijfers in het Haringvliet en in het Hollandsch Diep-west
(±10%). Niet uitte sluiten is echter, dat de nauwkeurigheid op deze
zeerand lager is omdat de resulterende sedimentatie in de zuidrand veel
(factor 7) hoger is dan de zeegaande vracht. Er wordt rekening gehouden
met een nauwkeurigheidsmarge van omtrent 20%.
De zeerandvoorwaarden met
bijbehorende marges
(10 6 ton/jaar)
Maasmond-aanvoer
Maasmond-afvoer
Maasmond resultante
Haringvlietsluizen
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
6
(10 ton/jaar)
<106 ton/jaar>
<1O6 ton/jaar)
42
slib
3,50
0,70
2,80
0,20
±
±
±
±
0,50
0,20
0,40
0,04
zand
2,30
0,30
2,00
0,05
±0,35
+ 0,10
± 0,30
± 0,01
10 Conclusies en aanbevelingen
Conclusies
Door het afsluiten van de zeearmen Volkerak en Haringvliet is sedert
november 1970 de water- en sedimenthuishouding ten opzichte van
de voorafgaande periode ingrijpend gewijzigd, waardoor het voordien
bestaande dynamische evenwicht tussen waterbeweging en de
rivierbeddingen in grote delen van het NDB niet meer aanwezig is.
Aanvoer van sedimenten naar het NDB geschiedt via de bovenrivieren
Lekr Waal en Maas en vanuit zee via de Maasmond; er worden
sedimenten naar zee afgevoerd via dezelfde Maasmond en via de
Haringvlietsluizen, De hoeveelheden slib en zand die door de rivieren
worden aangevoerd bedragen in totaai respectievelijk 3,40 en
1,55 miljoen ton/jaar. In de Maasmond is het resultevend transport
landinwaarts gericht; de netto aanvoer van slib en zand bedraagt hier
respectievelijk 2,80 en 2,00 en de afvoer via de Haringvlietsluizen 0,21
en 0,05 miljoen ton/jaar (figuur 11).
De bodemveranderingen in de periode 1982-1992 zijn slechts in een
gedeelte van het NDB (voornamelijk in de zuidrand en in het
middengedeelte-west) een afspiegeling van opgetreden morfologische
processen (tabel 1; figuur 4). Naast natuurlijke bodemveranderingen
zijn er namelijk ook veranderingen ontstaan door menselijk handelen.
Dit betreft voornamelijk bagger- en stortwerkzaamheden. De
resulterende netto verondiepingen en verdiepingen in deze 10 jaar
bedragen respectievelijk 32 en 16 miljoen m3 De natuurlijke
veranderingen en die als gevolg van het menselijk handelen bedragen
netto respectievelijk 192 en 176 miljoen m3.
Het overgrote gedeelte van het baggerwerk is uitgevoerd in de
noordrand; het gaat om een hoeveelheid van ruim 16,0 miljoen op
een totaai van 17,9 miljoen m3 per jaar in het gehele bekken. Dit
komt overeen met ruim 8,1 miljoen ton/jaar op een totaai van bijna
10,3 miljoen. Van de resterende 2,2 miljoen is 0,8 miljoen ton
zandwinning uit de put van Cromstrijen.
De totale sedimentatie in het NDB bedraagt per jaar gemiddeld 19,80
miljoen m3 en de totale erosie ruim 0,55 miljoen m3: resultante
19,25 miljoen nrVjaar. Omgerekend naar droge stof komt dit overeen
met 9,50 miljoen ton/jaar, waarvan 3,50 miljoen ton zand en 6,00
miljoen ton slib (tabel 2, figuur 5). De sedimentafzetting in de
Maasmond, het Caland-Beerkanaal en in Europoort bedraagt 5,60
miljoen ton/jaar. In de rest van het NDB is 4,20 miljoen ton/jaar
gesedimenteerd; in het middengedeelte-west is aan de andere
kant 0,30 miljoen ton/jaar geerodeerd.
De totale sedimentvracht die via de Waal, Lek en Maas (4,95 miljoen
ton/jaar) en via de Maasmond (netto 4,80 miljoen ton/ jaar) het NDB
binnenkomt, verminderd met de afgevoerde vracht via de
Haringvlietsluizen (0,25 miljoen ton/jaar), is in balans met de
resultante van de gesedimenteerde en geerodeerde hoeveelheden
sediment in het NDB (9,50 miljoen ton/jaar).
SJib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
43
Zoals theoretisch ook te verwachten is, nemen in sedimentatiegebieden de zwevende stof-concentraties in het water inderdaad af,
terwijl deze in erosiegebieden toenemen (figuren 6 t/m 10). Een
uitzondering vormt het beeld random het splitsingspunt Oude Maas/
Nieuwe Maas/Nieuwe Waterweg; in dit gebied leiden zout/zoetprocessen er toe dat de zwevende stof-concentraties relatief hoog
worden (turbiditeitsmaximum).
In de oostelijke helft van de zuidrand is de sedimentatiesnelheidtussen
1982 en 1992 ten opzichte van de periode ervoor sterk afgenomen,
waardoor de zwevende stof-concentraties ter plaatse minder snel
afnemen dan voorheen.
In sedimentatiegebieden moet rekenlng worden gehouden met een
nauwkeurigheidsmarge in de getallen (±) van circa 7,5%
(zandbodems) a 10% (slibbodems); in erosiegebieden bedraagt deze
12 a 15%. Voor het baggerwerk in de noordrand geldt een marge van
8 a 10%. Bij de sedimentaanvoer via Lek, Waal en Maas is deze
marge 8 a 11 %. tn de Maasmond bedraagt de nauwkeurigheidsmarge in de netto, en ook in de bruto, landinwaartse sedimentaanvoer
omtrent 15%; deze kan bij de zeewaartse afvoer oplopen tot 30%,
Bij de afvoer van sedimenten via deHaringvlietsluizen geldt een marge
van circa 20%.
In de periode 1982-1992 waren de rivierbeddingen in grote delen van
het NDB zich nog steeds aan het aanpassen aan de gewijzigde
situatie; dit zal ook nog gedurende langere tijd zo blijven. Met name
in het grootste gedeelte van de zuidrand vindt doorgaande
verondieping plaats: resulterend circa 28 miljoen m3 in tien jaar. De
Nieuwe Waterweg en het middengedeelte-west verdiepen nog steeds
door erosie en door extra baggerwerk: iedor circa 5 miljoen m3 in tien
jaar. De rest van de noordrand en het middengedeelte-oost wordt
door baggerwerk ongeveer op diepte gehouden. In gedeelten van de
Nieuwe Maas, de Hollandsche Ussel, de Noord, het Spui, de Nieuwe
Merwede, de Bergsche Maas en de Afgedamde Maas is de
bodemligging redelijk stabiel. Deze ontwikkeling leidt er toe dat de
bodem in de zuidrand stijgt ten opzichte van de bodem in de rest van
het gebied: het bekken kantelt.
Voor het op streefdiepte houden van vaargeulen in rivieren en havens
blijven baggerwerkzaamheden noodzakelijk, met name in de
noordrand, maar ook in het middengedeelte-oost en in toenemende
mate in de zuidrand. Door uitvoering van baggerwerk wordt een
relatief te ruim rivierprofiel in stand gehouden, hetgeen leidt tot
continuering van het sedimentatieproces met als gevolg extra
baggerwerk. Het onttrekken van sediment aan het systeem NDB
veroorzaakt als het ware "sedimenthonger".
Normaliter zou het systeem NDB, mits de mens niet zou ingrijpen,
door sedimentatie- en erosieprocessen op langere termijn (opnieuw) in
een dynamisch morfologisch evenwicht geraken. De mens oefent
echter noodgedwongen zijn invloed uit op dit systeem door het
uitvoeren van bagger- en/of stortwerk ofwel door het aanleggen, of
hetjuist weer amoveren, van kunstwerken (bijvoorbeeld
afsluitingswerken, kribben, dammen, sluizen, etcetera.).
In feite zorgt de mens er door zijn ingrepen en maatregelen voor, dat
de rivierbedd/figen niet in een dynamisch evenwicht kunnen raken
met de huidige getijvolumina.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
44
Aanbevelingen
Er zijn wiskundige modelfen nodig om prognoses te maken van de
morfologische ontwikkeling in het NDB voor de lange termijn.
Uitvoering van allerlej plannen, zoals het openen van de Beerdam,
aanpassing van het lozingsregime van de Haringvlietsluizen,
uttbreiding van de Maasvlakte en opruimen van vervuilde
bodemlagen, heeft in meer of mindere mate consequenties voor het
systeem.
De modellen kunnen voor de huidige situatie worden afgeregeld met
gegevens die in het kader van dit project zijn verzameld, bewerkt en
geevalueerd.
Door de open verbinding tussen het Beerkanaal en het Hartelkanaal
zal de water- en de sedimentbeweging in de noordrand en in het
middengedeelte-west wijziging ondergaan. Hierdoor zal ook de
bodemligging en het sedimentatie- en erosiepatroon wijziging
ondergaan. Aanbevolen wordt een adequaat monitoringprogramma
op te stellen om de effecten van de open verbinding voor de water-,
zout- en sedimentbeweging en voor de bodemontwikkeling goed in
kaart te brengen,
Sedert de zeventiger jaren is de zwevende stof in het NDB in veel
minder locaties bemeten dan voorheen. In het kader van het
waterkwaliteitsonderzoek worden weliswaar periodiek zwevende stofconcentraties gemeten maar de resultaten zijn niet geschikt voor
morfologische berekeningen. Het verdient aanbeveling om de
meetcampagne uit de zeventiger jaren binnenkort eens te herhalen.
Bij het opruimen van vervuilde bodemlagen in de zuidrand wordt
direct ingegrepen in de morfologie van de betreffende rivier. Deze
ingreep zal niet alleen de morfologie ter plaatse bemvloeden, maar
indirect ook het sedimentatie- en/of erosieproces in belendende
riviergedeelten. Het verdient aanbeveling ten behoeve van deze
opruimoperatie een optimale strategie en werkmethode te kiezen,
waarvan mag worden verwacht dat de autonome ontwikkeling in de
directe omgeving van de ingreep alleen op gecontroleerde wijze
wordt beTnvloed.
Door de sedert de afsluiting van het Haringvliet opgetreden
morfologische veranderingen in het NDB, waarbij de rivierbeddingen
in de zuidrand zijn/worden opgevuld met sediment en de beddingen
in de rest van het bekken dalen of door baggerwerk op een nautisch
vereiste diepte worden gehandhaafd, kan de waterbeweging in het
bekken en bovenstrooms daarvan zijn/worden beTnvloed. Aanbevolen
wordt na te gaan of er inderdaad sprake is van een substantiate
beTnvloeding van de waterbeweging, en zo ja, te bezien welke
consequenties dit heeft voor de veiligheid tijdens hoge rivierafvoeren
en stormvloeden, voor de stabiliteit van oevers en voor de juistheid
van de bestaande waterloopkundige modellen.
Slib- en zandbeweging in het noordeli/k Deltabekken
45
Bij het iavenWiseren van gegevens over de bodemontwikkeling in het
NDB is gebleken dat er over de ontwikkeling in de oeverzone's geen
compleet beeld bestaat. Wei is bekend dat een belangrijk gedeeltevan
de oevers afkalft, zij het dat de mechanismen die deze achteruitgang
veroorzaken niet over het gehele NDB in gelijke mate werkzaam zijn
en zelfs niet overal precies dezelfde zijn. £r zijn met name verschilJen
te constateren bij oevers van verondiepende en verdiepende rivieren.
Aanbevoien wordt een inventarisatie ult te voeren ter completering
van de kennis ten aanzien van de huidige toestand van de oevers,
waarbij oevers in erosiegebieden voorrang verdienen.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
46
11 Referenties
01
02
03
04
05
06
07
08
09
10
11
12
Mud in de dutch Delta area. Geologie en Mijnbouw,56,p. 203- 210.
TerwindtJ.H.J. (1977). Rijkswaterstaat - Deltadienst, Middelburg
Waterheersing noordelijk Deltabekken m.b.v. lozingsprogramma
Haringvlietsluizen (LPHrS4) - vertikale en horizontale waterbeweging. Deel I - tekst; deel II - rekenresultaten; grafische
presentatie. Nota AXK/87-45 Afd. Kennis en informatie watersystemen - okt. 1987
Slib in Deltawateren. Rijkswaterstaat 1976. Ferguson, ir. H.A.
Rijkswaterstaat - Deltadienst e.a.
Morfologisch onderzoek noordelijk Deltabekken - morfologische
modellering - verslag onderzoek.
Deel I: Inleiding en samenvatting
Deel II: Morfologische relaties
Deel III: Modellering van de transporten
Deel IV: Samenstelling en dichtheid van afzettingen.
Waterloopkundig Laboratorium/WL - Z 71-03 £. Allersma
Rijkswaterstaat, directie Benedenrivieren; September 1988
De geschiedenis van de ontwikkeling van de waterbeweging en het
profiel van de rivieren in het noordelijk Deltabekken over de perioden
1870 - 1970 - 1976.
Deel l-de periode 1870-1970; Deel ll-de periode 1970-1976
Supplement. Directie Waterhuishouding en Waterbeweging
District Zuidwest; notanummer 44.011.02 - ing. J. Haring
Sedimentatie in de Maasmond - Inventarisatie en heranalyse.
Rijkswaterstaat, RIKZ en directie Noordzee - juli 1994
Slibbalans voor Rotterdamse havens en rivieren. Code: 103.00 R8808. Gemeentewerken Rotterdam; Ingenieursbureau Havenwerken
-februari 1988
Pathways of mud and particulate trace metals from rivers to
the southern North Sea. W. Salomons and W.D. Eysink. Spec.
Publs int. Ass. Sediment. (1981) 5, 429-450
Bodemontwikkeling noordelijk Deltabekken; trend - prognose konsekwenties; 1970 - 2000. Rijkswaterstaat, directie ZuidHolland, afd. APS/discipline morfologie
Nota APS/90-219-december 1990; ing. P.F, van Dreumel/A. Dekker
Sedimentuitstroom Lek. Rijkswaterstaat, RIZA - brief WSR/A/215
d.d. 23 november 1992/ir. M.H.I. Schropp
Production, Measurements, Methods for Trailing Suction Hopper
Dredgers. Rullens R,, D'Angremond K., October 1993, Faculteit
der Civiele Techniek, Sectie Waterbouwkunde TU-Delft
Verdeling zee- en rivierslib in sediment en zwevende stof in
het Rijn/Maas-estuarium, de Noordzee en de Waddenzee.
DBW/RIZA, Hoofdafdeling Watersystemen, Afdeling Delta;
ir. E. Turkstra
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
47
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
48
Appendix 1
Methodiek slib- en zandbalans noordelljk Deltabekken
Benodigde gegevens/informatie:
Voor het opstellen van een slib- en zandbalans voor het NDB is naast kennis
en informatie over de waterbeweging ook kennis en informatie nodig over
de sedimenttransporten naar en in het NDB.
Daarnaast is - om een massa balans te kunnen maken - ook inzicht nodig in
de fysische samenstelling van de zwevende stof in het water en van het
sediment op de bodem van de watertopen. In het navolgende wordt slechts
globaal (niet kwantitatief) ingegaan op de transport van sedimenten naar
het NDB; dit document handelt voornamelijk over de omrekening van
volume-hoeveelheden sediment (m3) naar massa-hoeveelheden {kg/
tonnen).
Aanvoer van sedimentair materiaa! t.p.v. rivierranden.
Aanvoer van slib
(ton/jaar)
Aanvoer van zand
(ton/jaar)
Aanvoer van sedimentair materiaal t.p.v. zeerand(en).
Aan- en afvoer van slib
(ton/jaar)
Aan- en afvoer van zand (ton/jaar)
De aanvoer van slib en zand geschiedt via het water alsook via
bodemtransport (zand).
In het binnengebied dienen gekwantificeerd te worden:
De bodemveranderingen; de omvang van de verondiepingen en de
verdiepingen (mVperiode).
Fysische samenstelling van het bodemmateriaal dit zowel in
sedimentatie- alsook in erosiegebieden.
Bagger- en stortactiviteiten; herkomst, hoeveelheid, fysische
samenstelling en bestemming van de gebaggerde specie. Voor wat
betreft het stortwerk dient bekend te zijn de stortlocatie en fysische
samenstelling en hoeveelheid van het gestorte materiaal.
Omrekening van bodemveranderingen, gebaggerde en gestorte
hoeveelheden (m3) naar massa's slib en zand (tonnen).
Benodigde gegevens/informatie:
concentratie droge stof in bodemmateriaal/specie (kg/m 3 );
soortelijke massa droge stof (kg/m 3 );
soortelijke massa water (kg/m 3 );
minerale samenstelling (% van de droge stof);
organische stof (% van de droge stof);
calciet (% van de droge stof).
Slib- en zandbewegmg in het noordelijk Deltabekken
49
Samenstelling slib (in % van de droge stof):
minerale fractie < 50 a 63 pm;
organ ische stof;
gedeelte calciet; proportioneel conform aandeel minerale fractie < 50
a 63 pm;
Samenstelling zand (in % van de droge stof):
minerale fractie > 50 a 63 pm;
gedeelte calciet; proportioneel conform aandeel minerale fractie > 50
a 63 pm;
Figuur A
Relaties voor minerale gronden;
ontleend aan reference 04.
P
Pm
100 92
f-s
CN
o
O\
^
T-
85
77
70
62
55
rN
h^
rM
m
47
40
00
00
o
32
25 %
o
100
60
40
40
60
20
I
80
100
0
0,2
,
0,4
0,6
0,8
1
1,2
1,4
1,6
D =480+1120Z
D = 480a + (1300 - 280a) Z 0 8
D = droge stof-concentratie (kg/m3)
pm
S
Z
P
a
=
=
=
=
=
soortelijke massa natte grond (kg/m3)
massapercentage slib (%)
massapercentage zand {%)
porienvolume (%)
consolidattegraad (—)
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
50
1,8
2
Aan de hand van het percentage slib en zand en het percentage droge stof
in het bodemmateriaal worden per deelgebied, bijvoorbeeld per riviertraject
of haven, in volumina uitgedrukte bodemveranderingen of gebaggerde en/
of gestorte hoeveelheden specie omgerekend naar massa's slib en zand.
Opgemerkt wordt dat ten behoeve van de sedimenbalans noodgedwongen
soms ook gebrutk is gemaakt van de analyseresultaten van bodemmonsters
die minder recent zijn gedateerd, waarbij niet alle benodigde fysische
parameters zijn bepaald. Soms is bijvoorbeeld het percentage droge stof van
het "natte" monster niet bepaald.
Indien bij de analyse van bodemmonsters niet alle hiervoor genoemde
fysische parameters zijn bepaald, is de omrekening van volumehoeveelheden naar massahoeveelheden toch uitgevoerd op een alternatieve
wijze. Daarbij is gebruik gemaakt van bestaande relaties voor minerale
gronden conform figuur A. Deze figuur is ontleend aan literatuur [043. Aan
de hand van de minerale samenstelling van het sediment (percentage slib/
zand) en een schatting van de consolidatiegraad (a) kan de droge
stofconcentratie worden geschat.
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
51
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
52
Tabel 1.1
Inhoudsveranderlngen, bagger- en stortwerk, erosle en sedimentatie in het noordelijk Deltabekken tussen 1982 en 1992
| toenome Im1)
periods (p
• h u m infljl
<m*>
Irai
periodel))
InVVjl
(irffil
(
Afgedamde MSKIZUUOQSI)
(ft
1
144.603
10-093
14.341
16,918
21,714
10.083
2.164
170,588
12,911
10.083
2
10.083
1,280
3
230.715
10.0S3
22.882
237.013
10.083
23,5061
" 4~
16B.5S9
10.083
16.423
222,411
10.083
22.058]
|
imVil
!
-2.5771
873 j
-625
-5,635
5'
Toad
Bassche Haas
O
ft
562.621
I
0
•42.580
2
122.875
3
4
35.788
5
30.407
-S4.57B
55.799
10.000
10.000
12,238
10.000
3,579
10.000
10.000
63.763
0
642.923
-4.258
81.783
-41,505
10.000
8,178
-4,151
17.888
-5.063
10.000
1.789
-506
41,505
10.000
4,151
0
199.734
10.000
0
10.000
19,973
-8,458
3,041
-8,837
873
-8.286
11,005
-572
-
- 4
U-
|
-8.458
-16.933
I
Tmaat
Amer
1S9.O7O
1
32.548
2
Touai
tfeuwe Menreds
34,091
32.786
-29,710
10.583
31.147
-237,851
-206.703
676.603
63.933
0
33,169
1,222.390
96.821
11.083
11.083
110,294
9,383
3
37,036
434.613
11.083
39.214
79,583
-34,248
10.5S3
11.083
11.083
0
11.005]
329.632
11.083
882.079
-4,657
346.971
103.990
410.479
0
1.763.824
0
0
-77,125;
B.736
158.245
647
-2,178
647
0
-79,303
1
-2.182.559
10.000
•218.266
73,322
10.000
7.332
-2.672J25
-4.496.332
10.000
10.000
-267.233
10.000
171.017
-226.588
-438,249
10.000
0
-449.633
•1.661.399
10.000
-449.633
-166.140
1,710.167
0
301.794
10.000
30,179
-196,319
-4.725.59S
10.000
-472,560
0
10.000
0
•472,560
10.000
486.744
•209.166
695.272
-209.166
6
1.573,706
1.673.706
10.000
157,371
157.371
-15.738.213
1.573.821
4.867.441
-2.091.655
6.952.724
-2.091.655
0
-86,075
9.000
0
0
9.000
-51,111
9.000
0
0
-51.111
2
-2.027,835
9.000
-225.315
9.000
0
0
-225,315
3
4
J»78.4S5
9.000
0
9.000
-53.165
-129,115
9.000
-1,162,035
9.000
0
0
0
129.115
0
•250.635
-2,200,716
9.000
-244.524
55.000
9.000
-476,838
9.000
-52.9B2
70.000
9.000
6.111
7.778
-865,345
9.000
-98.205
9.000
0
-1,967,850
9.000
-218,650
7
a
O
-10,414.279
0
BrabsntsC & Z-H &G$bo$ch
-1.157.142
-190.620
125.000
190.620
9.000
13.889
0
-53,165
_
...
.
0
-96.205
-197.470
-21.180
-1.149.851
120.000
I
~
rail* rakhmd
3,240.024
-28.467.192
314,741
-3.090.332
10.491.984
-2.328,843
1.084,193
-236,002
12,525
-
-60.76D
-21.1B0
-120,000
Imede afgel, van 5)
-86,075
9.000
E
(15% oversieek)
-1.902.556
-460,000
5
(S5% oversteeW
-120,208
-774.675
1A
IB
- - - - -
-267,561
2
Tocm
rotsal
-46.568
367.614
5
Hamgvfcst
3,075
340.910
-206.703
3,075
10.583
-2.187.542
-12.716
1
3
4
IGebied CTCN asAx ijenj
18,907
10.583
-2.187,542
32.543
Tonal
htoMandscti Diep
127.1 SS
-3,637,358
1
globate berekerang
Inhoudsveranderingen, bagger- en stortwerk, erosie en sedimentatie in het noordelijk Deltabekken tussen 1982 en 1992
fbvic/QQb4d/tW4rt
Vsk
InhoudsvBrBaidsfBfiQ
tOfiAAmc ton3)
Afgadamde Mnslnoontwest)
5
BovenMermde
1
2
Total
0
Duuf
0^^ 92
periodeljl
afname (m*)
-31.736
inhQodsirMmdanAjf par jaaf
toomnw imMI
Baggerwcrl:
ataame <m"/jl
periode<g
-3,147
10.083
Duur
Stonwofc
0
0
Baggatwark
Slortweilt
<nrVj]
(m-ffl
10.083
623,401
60,820
1.854.063
10.250
180.884
415.712
10.250
40,557
896.580
10.250
87,471
1.039,113
0
101.377
2,750,643
0
"~
[m^l
6
0
-3.147
-120.065
——
~ 2B8.355
Opnteftangen
Sfftftn6ntvtn
(itfTJ)
0
10.250
0
Tabel 1.2
EnJM
-46,914
0
166.979
2
Total
Moofd (zudd^GB mond}
8"
42.444
433,965
1A
11.000
0
10.833
81.190
3.859
0
478.767
39.451
0
1.092,027
11.000
0
307.973
7,495
99,275
10-833
-39.666
43.524
0
0
•59,824
28,429
•20.934
SSedrechtto BtebMch
-12,500
2.500
•16,000
invent. + schatting
Havens middm-oost
-20,000
30,000
-50.000
invents *+ sctuiliik^
T«aaln*MaiHXKt
Quito M a n
1.554.268
1
DonlWhaKl
(Bonnaan)
Totaal
a
0
0
36.297
10.583
35,771
-10.182
28.881
5,983
162,605
10.583
10.583
0
10.583
10.583
54,470
378.562
25.202
63,314
1O.5B3
13,115
701.732
10-583
10.583
82.022
66,313
133.916
-18,192
729*870
10.583
68,968
0
-82.585
1,090,956
-205.528
4,018.366
-228.805
10.S33
117.383
147,137
0
379,700
-21,620
10.S3B
0
0
13.688
0
30,000
-107,751
10.S83
10.583
10.833
0
15.365
0
19,220
-2,240
0
12.654
0
-1.436
82.022
55.O95
0
-7.804
76,770
103,086
-19.421
298.284
0
10.83S
1
1,013.885
8.667
116,982
381.022
8.687
43,962
73.020
176,644
8.667
20.381
42,338
8.667
4.885
15.496
423,358
8.667
48.847
1.190.629
0
137,363
0
0
B8.516
1
178,677
10.333
17.098
0
10.333
17,093
2
40,999
10.333
3,968
0
10.333
3,968
3
16,083
10.333
1.S56
0
10.333,
1.SS6
4
29,691
9.833
3.020
0
9.833
3.020
263,450
0
25.642
0
0
0
0
10-000 [_
5.619.542
-228.805
556,293
-4S.B20
1,544.314
-205.528
0
25.642
-17
0
0
-122,196
122.196
326.898
-23.869
1O.B36
0
2,769
-315,884
•21.620
2
Hanelkanaal & hjvwu
Totarimiditan-wixt
0
33,314
10.583
7
0
10.583
576.457
8
428,560
10.583
266.716
6
Totaal
SpuiffleoioB«
-21.B2O
0
0
352.559
138.800
868.037
Tonal
4.150.643
S9.611
3
4
1B
10.S83
-35,6*7
10.583
736.694
Totaal
Noofd
-228, SOS
2
5
148.323
-31.736
-19,421
423.278
-221.083
Tabel 1.3
Inhoudsveratideringen, bagger- en stortwerk, erosie en sedimentatie in net noordelijk DeltabeKken tussen 1982 en 1992
Rmier/aetofOcLrtiwren
LeV-gadaofteZH
Vak
1
InhnudsveiOTdning ' 82-'92
afnamefnf)
toenanw Im3)
1.256
82,600
0
3
4
0
0
-7.252
-48,019
E
92,529
0
156,385
-55,271
2
Tonal
2
3
4
E
1
2
3
rum
Mieuws WflftrwflB
2
3
4
-76,658
10.000
10.000
10.000
10.000
•212^48
397
0
0
0
0
-2.290
-15.182
29,217
0
10.167
10.187
10.167
10.167
281.123
-5,576
-2,221
39.38B
39,472
58,711
22.746
22,876
-7,796
-21.225
-21.225
4.264.772
33,449
234,535
81,324
55.979
4,623,908
455,237
0
3.167
3.167
3.167
3.167
3.167
0
9.833
9,833
9.833
9.833
9.833
D
WimfluwBri
7,373,236
10.000
10.000
10.000
10,000
10.167
10.167
10.167
10.167
10.167
10.000
Emste
0
88,766
0
23.005
6.396
2.745
394.331
OpmericmgBn
-4.020
•12.611
-9.532
-32,568
. ... —
.
1.992
-9,580
-6,235
-3,765
-510
280
0
-
-20,090
280
3,622
2,626
10,732
..
. ...
-41B.556
0
79,942
579,566
42,062
11.535
12.108
—
-
-346.031
39.262
44.444
—
'
0
87,213
234.104
-
-
-
-
-357,138
-234,104
-548,589
Bodsthavsn
21.953.176
10.000
2.195.318
•2.195.31S
Eunjpoort
11,622,117
10.000
1.162.212
-1.162.212
MsMraad find- NW-vafc 5)
59,986,294
10.000
5.S9B.629
-5.993,629
Cotand/BBSffem fbuffcfput]
43,143.582
10.000
4,314.858
•4,314,858
5.341.410
-344,177
560.389
-46,473
158,767,465
0
16.016,811
0
15,755.244
-29,071.910
1,579.746
-3.219.123
174.954,406
-2,534,371
17.856.462
•2S4.423
I
• •
-i?.1O8
548.639
road NDB (res.)
. _
3,507
10.000
TotUlNDB
.
-415.556
16.981
5.485387
Totiri uuwikflnd
.
-SB,B31
. . .
Overiae l u v m (HMSrea nrt
—
1.992
4,005
4.014
5,971
2,313
2.3O6
725.213
0
SnjTtwn*
Ira's)
4.416
32,378
7.243
17.506
27.225
426/477
0
2.341.040
Snyyoi WBik
faffl)
13.610
0
812.772
5.892/448
427.642
117,277
123.097
5
Tonal
182^91
23O.054
83357
27.448
3,943.313
2(3,626
9.022
13.477
Duur
perisAilil
13.936
102.540
22.937
55X0
86.220
-17.452
2,206
1,803
2,586
49.127
848.425
2,384.520
826.S20
S69.143
Stoctwerk
19.768
6.595
-212.2*8
491.268
1
9.833
9.833
9.833
9.B33
9.S33
266.273
90,21 B
134,772
4
bihoutlKimntlerineiwJw
trnnand Im*/])
afcw»tn?i]l
49.330
21,692
17,729
25,428
64.349 ^_
TUBl
3.167
3.167
3.167
3.167
3.167
0
-54.819
-21.839
1
IfleuweMass
i Dour
per Bete <j)
106,466
-15,609.360
542.270 h
-19.783.6K
-19^41.415
. .
Sesutiame
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
56
Erosle/Sedlmentatle In hat noordelljk Deltabokken twsen 1982 en 1992
Rivfer
Kanaal
Haven
Gebled
Volumina
Erosle/
Droge stof Zand
(ult anal yses)
Sedlmentalle(-)
milj. m*/j
%
%
Afgedamde Maas-zuldoost
Bergsche Maas
Amer-oost
Amer-west
Brabantse & Zuld-Holl. Blesboscti
Nieuwe Merwede-noordoost
Nieuwe Merwede-zuldwest
Moliandsch Diep-oost
Hoilandsch Diep-midden
Motlandsch Dlep-west
Haringvllet-ooat
Haringvllel-mldden
Haringvllet-west
Havens zuldrand
•0.008
•0.023
•0.030
•0,236
•0.120
-0,076
-0,002
-0,226
•1,084
•0.B93
•0.416
-0.380
•0.3E4
•0.07B
46.3
72.9
58,8
44,0
42,2
72,2
66,1
39.7
37.2
33.5
33,2
34,2
33,7
40,5
30
80
60
40
35
SB
80
25
Totaal zuidrand (Sedlmentatie)
-3.625
Afgedamde Maas-noordwest
Boven Meiwede
Beneden Merwede-ooat
Beneden Merwede-west
Noord-zuldetUke mond
Slladrechtae Blesbosch
Havens mldden-oost
-0.003
-0.187
•0.020
•0.040
-0.021
-0.01 B
•0.080
Toiaal midden-oost (Sedimentatie)
-0.316
Noord
Oude Maas-oost
Oude Maas-midden
Oude Maas-west
Dordtsche Kll
Spul/Benlngen
Hartelkanaal vak 1+2
Hartelkanaal rest, vakken & havens
Havens midden-west
0.011
-0,022
0.082
0.214
0.089
0,026
•0,032
-0,091
-0.076
Totaal mldden-west (Erosle)
(Sedimentatie)
(Erosie-resultante)
0.421
-0,219
0.202
Lek (gedeelte Z-H)
Hollandsche Ussel
Nieuwe Maas-oost
Nieuwe Maas-west
Nieuwe Waterweg-oost
Nieuwe Wateiweg-midden
Nieuwe Wateiweg-west
Maasmond
Caland-Beerkanaal (bufferputj
Waalhaven
1e & 2e Petroleum haven
Qverige havens (NM & rest, noordr.)
Botlek-vek 1 mond
Botlek-vak 1 zwaal kam
Botlek-vak 2+3
Botlek-vak 4
Europoort-vakken 1 t/m 6
-0.087
-0,020
0.017
-0,416
0.004
•0.345
0.084
•6.011
•4.316
•0.234
•0.481
-0.372
-0,160
-0.450
-1.459
-0.136
•1.162
Totaai noordrand (Erosie)
(Sedimentation
„
„
(Sedlmentatle-resultante)
TABEL 2
Droge stof concentraties
berekend)
Tot.
kg/ma
Zand
kq/m»
Sllb
kg/m*
660
133B
930
195
1068
606
242
214
1114
876
131
97
485
267
372
363
397
Massa droge stof
Erosie/Sedim.H
Zand
Sllb
milj. ton/j milj. ton/j
•0.004
•0.006
•0,011
•0,086
-0.048
•0.002
-0.025
-0.017
•0.066
•0.026
•0.086
•0.002
•0.030
-0,106
-0.050
•0,044
-0.041
-0.030
•0.012
0.000
-0.089
•0.421
-0.202
-0.131
-0.124
-0.121
-0.029
-0.526
-1.286
0,000
•0,257
-0.018
-0.027
-0.009
-0.002
-0.005
-0.001
•0.014
•0.008
-0.016
•0.008
-0.008
-0.020
-0.318
-0.072
0,006
-0.011
0,061
0,149
0.070
0.010
-0.018
•0,084
-0.013
0.003
-0.009
0.026
0.060
0.030
0.010
•0.009
•0,021
•0.031
0.298
•0.106
0.190
0.14S
•0.071
0.078
-0.040
-0.005
0.010
•0.136
0.002
-0,286
0.08B
•1,698
•0.256
-0.039
•0.027
•0,039
-0.098
•O.09B
-0.081
•0.014
-0.138
•0.022
•0.008
0.006
•0,110
0.001
-0.095
0.021
-1,698
•1,449
-0,072
•0.1B1
•0.117
•0.042
-0.143
-0.4B9
-0,043
•0.321
0.104
-18.607
-1S.603
0.098
-2.949
-2,851
0.023
•4,730
•4.702
0,626
-19.767
•19.242
0.394
•3,898
•3,504
0.177
'"•67169
•B.981
45.2
80.6
71,1
63.3
86,2
3B.6
38,7
68. t
68,0
63.7
64,2
68, t
SO.8
65,8
69,7
43.0
94.8
46.6
59.2
B1.4
84.9
67,0
70,8
49,7
31.8
44.0
34,3
40.6
83,7
47,8
3B.2
40.6
39.4
20
20
26
28
20
30
26
96
70
86
50
20
20
610
1310
1095
526
48B
42B
420
109
8B
164
84S
910
70
10BB
1075
1125
746
856
94B
690
328
340
382
IBS
1639
893
679
420
101
102
630
1620
127B
1045
840
BOB
510
910
50
65
75
30
86
42B
68
197
219
394
388
340
318
105
435
66
65
70
BBS
473
81
383
366
420
404
408
592
801
739
319
7S8
373
410
317
376
338
373
656
299
709
177
236
413
699
66
1O8B
70B
35
65
55
70
76
666
229
940
811
380
428
329
B90
32B
85B
286
281
93B
80
1100
127B
BO
IB
666
396
35
1B
2B
70
40
470
370
420
826
1020
283
58
166
B6
105
66B
212
56
105
119
936
16
B30
370
26
420
30
395
275
,
265
283
336
306
316
31B
i
281
318
316
316
277
•0.01 B
I
Totaal NDB
.,
Totaal N D 8
(Erosle)
,,
(Sedlmentatie)
(Sedlmentatle-resultante)
(Sedlmentatle-res. [za+sl))
Slib- en zandbeweging in het noordeltjk Deltabekken
-8.488
57
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
58
Colofon
Uitgave
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat
directie Zuid-Holland
Hoofdafdeling Water, Hoofdgroep AP
Afdeling Watersysteemkennis (APS)
Boompjes 200
Postbus 556
3000 AN Rotterdam
Tel 010-4026369
Berekeningen, analyses en afbeeldingen
A. Dekker
C. Coster
Vormgeving en omslagontwerp
Produktie Voorlichtingsmiddelen,
directie Zuid-Holland, Afdeling TXE
Produktie
NKB-offset, Bleiswijk
December 1995
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
59
Slib- en zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
60