Nieuwsbrief no.2, augustus 2014 NIEUWSBRIEF Nieuws uit Den Haag ...................................................................... 2 redactie Frederik Schutte en Jo Ottenheim 1. Uitvoering meststoffenwet .................................................................. 2 2. Wetsvoorstel verantwoorde groei melkveehouderij ................................. 3 3. Wetsvoorstel precursoren voor explosieven ........................................... 4 Landbouwkundig Nieuws .............................................................. 6 redactie Wim Bussink 1. Recente publicaties met een relatie tot meststoffengebruik ..................... 6 2. Stalemissie rundveehouderij hoger dan waarmee nu gerekend wordt ....... 7 1/8 Nieuws uit Den Haag 1. Uitvoering meststoffenwet In onze vorige nieuwsbrief informeerden wij u over de inwerkingtreding van de wijziging van de Meststoffenwet. Nadien informeerden wij u over het derogatiebesluit van de Europese Commissie. Op basis van deze ontwikkelingen, diende het verdere mestbeleid (met name het Vijfde Actieprogramma van de Nitraatrichtlijn) nog te worden uitgevoerd middels ministeriële uitvoeringsregelingen. Daarover informeren wij u als volgt: a. Differentiatie van stikstofgebruiksnormen voor zandgronden en opbrengstafhankelijke gebruiksnorm voor graan (Stcrt nr. 22547 van 4 augustus 2014) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-22547.pdf Deze regeling voorziet in de verlaging van de stikstofgebruiksnormen van uitspoelingsgevoelige akker- en tuinbouwgewassen in het zuidelijke zandgebied en het lössgebied met 20%. De verlaging gaat in per 1 januari 2015. Verder voorziet de regeling dat naar analogie van suikerbieten en fritesaardappelen, voor wintertarwe, zomertarwe, wintergerst en zomergerst bij een gemiddeld hogere opbrengst ook een extra hoeveelheid stikstof mag worden toegepast. De verruiming is beperkt tot graanteelt op klei. De regeling kan per 2014 al worden toegepast. De regeling voorziet ook in de mogelijkheid van herstelbemesting met kunstmest bij extreme neerslag. Als voorwaarde geldt dat een schade-expert vaststelt dat sprake is van tenminste 25% opbrengstderving. Voor 2014 dient de melding van schade van vóór 1 augustus 2014 bij de RVO uiterlijk 15 augustus 2014 worden verricht. b. Ten uitvoerlegging derogatiebeschikking (Stcrt nr. 12666 van 30 april 2014) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-12666.pdf Met deze regeling wordt daadwerkelijk de derogatiebeschikking van de Europese Commissie in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. Samenvattend: De derogatie is tot 250 kg stikstof per hectare. Voor zand- en lössgrond is het maximum 230 kg; De dierlijke mest moet afkomstig zijn van graasdieren; Ten minste 80% van de tot het bedrijf behorende landbouwgrond dient te zijn beteeld met gras voor de ruwvoer; De landbouwer gebruikt geen fosfaat uit kunstmest; Diverse administratie- en monitoringsverplichtingen; Er geldt een aantal overgangsregelingen voor bovenstaande verplichtingen. c. Equivalente maatregelen Er wordt met het bedrijfsleven een regeling voor equivalente maatregelen uitgewerkt die op 1 januari 2015 in werking moet treden. De kringloopwijzer voor de melkveehouderij zal gebruikt worden als grootschalige praktijkproef met bedrijfsspecifieke fosfaatevenwichtsbemesting. d. Derogatie van mineralenconcentraat De Nederlandse regering geeft aan te streven naar een permanente voorziening van mineralenconcentraat onder de nieuwe Europese Meststoffenverordening. Dat zal Nieuwsbrief no.2, augustus 2014 echter nog een aantal jaren duren. Voor de tussentijd wordt een derogatie gevraagd onder de Nitraatrichtlijn. Zolang geldt de pilot met maximaal 10 bedrijven. e. Struviet als kunstmest De regering heeft een voorstel voorgelegd om struviet (herwonnen fosfaten) aan te merken als kunstmest. De MMF heeft gereageerd dat generieke toelating van struviet als meststof een slechte maatregel is die afbreuk doet aan de fosfaatkringloop. Belangrijkste reden daartoe is dat de fosfaat in struviet in veel gevallen slechts in beperkte mate beschikbaar is voor de plant, waardoor de landbouwkundige werking onzeker is. Voor het sluiten van de fosfaatrkingloop is het ook niet noodzakelijk dat alle struviet wordt toegelaten als meststof. Struviet kan namelijk een bruikbare grondstof zijn voor de productie van een minerale fosfaatmeststof. De grondstof wordt daarbij verwerkt tot een fosfaatvorm die direct beschikbaar is voor de plant en daarmee een gegarandeerde landbouwkundige werking heeft. De MMF heeft er verder op gewezen dat, om als mineralemeststoffensector te kunnen bijdragen aan een recycling van fosfaat, het noodzakelijk is dat sprake is van een level playing field tussen de verschillende spelers die fosfaten herwinnen voor het gebruik als meststof. Dat geldt voor de toelating van struviet als meststof of als grondstof voor minerale mest. Maar dat geldt ook voor het gebruik van dierlijke mest ten opzichte van het gebruik van minerale fosfaatmeststoffen met herwonnen fosfaten als grondstof. Zo is met de recente derogatie van de Nitraatrichtlijn bepaald dat gebruik van minerale fosfaatmeststoffen is verboden, terwijl het gebruik van dierlijke mestproducten en overige fosfaatmeststoffen wel is toegestaan. Dergelijke maatregelen verkleinen de mogelijkheden voor de minerale meststoffen producenten om te investeren in het gebruik van herwonnen fosfaten als grondstof voor minerale fosfaatmeststoffen. 2. Wetsvoorstel verantwoorde groei melkveehouderij De regering heeft ervoor gekozen om naast de invoering van een mestverwerkingsplicht, de dierrechten voor de varkens- en pluimveehouderij te handhaven voor de periode van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn (2014–2017). Voor de melkveehouderij geldt dat de melkquotering onherroepelijk per 1 april 2015 vervalt. Met dit wetsvoorstel wordt de groei van melkveehouderijen toegestaan, op voorwaarde dat voldoende grond onder het bedrijf ligt om de extra fosfaatproductie die het gevolg is van uitbreiding in zijn geheel te kunnen plaatsen dan wel dat de extra fosfaatproductie in zijn geheel wordt verwerkt. Op deze manier wordt een verantwoorde groei van de melkveehouderij gewaarborgd. Ondernemers krijgen een referentie: de melkveefosfaatreferentie 2013. Ondernemers die ten opzichte van die referentie willen groeien, kunnen kiezen uit twee strategieën: grondgebondenheid of mestverwerking, of een combinatie van die twee. Daarnaast kunnen ondernemers de fosfaatproductie beperken door het nemen van voermaatregelen. De beoogde datum van inwerkingtreding van de wijzigingen die met dit wetsvoorstel worden aangebracht, is 1 januari 2015. 3/8 Nieuwsbrief no.2, augustus 2014 3. Wetsvoorstel precursoren voor explosieven Op 2 september 2014 treedt de Verordening (EU) nr. 98/2013 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven in werking. De verordening heeft als algemene doel een veiligere samenleving te realiseren en de werking van de interne markt te verbeteren. De verordening bevat onder andere een verbod voor het aanbieden van de volgende precursoren aan particulieren. De verordening biedt lidstaten de mogelijkheid om voor deze precursoren waarvoor een afleververbod aan particulieren, een vergunningenstelsel in te voeren. Daarvoor is een wetsvoorstel precursoren voor explosieven opgesteld, dat tot 15 september ter consultatie voorligt. Zolang deze wet niet in werking is getreden, geldt er een verbod om genoemde stoffen af te leveren aan particulieren. Wat betreft minerale meststoffen geldt al sinds juni 2010 een afleververbod aan particulieren van anorganische meststoffen en preparaten met meer dan 16% stikstof in verhouding tot het ammoniumnitraat. In een inventarisatie onder MMF-leden is met betrekking tot bovenstaande lijst salpeterzuur genoemd als relevante stof die wordt gebruikt in de glastuinbouw. 4/8 Nieuwsbrief no.2, augustus 2014 Daarnaast worden in de verordening stoffen genoemd waarvoor verdachte transacties moeten worden gemeld: Uit een inventarisatie onder de leden van de MMF is duidelijk geworden dat uit bovenstaand overzicht zwavelzuur, kaliumnitraat, calciumnitraat, calciumammoniumnitraat en ammoniumnitraat - in concentraties van 16 of meer gewichtspercenten stikstof in verhouding tot ammoniumnitraat - als meststof op de markt worden gebracht. Voor deze stoffen geldt dus de verplichting om verdachte transacties te melden. De overheid werkt aan voorlichtingsmateriaal om bekendheid te geven aan de verplichtingen uit de wet. De MMF is hierbij betrokken. 5/8 Landbouwkundig Nieuws 1. Recente publicaties met een relatie tot meststoffengebruik Lagere fosfaatuitscheiding op melkveebedrijven door zwaardere maaisneden Door zwaardere sneden dan gebruikelijk te maaien is het mogelijk om de fosfaatuitscheiding op melkveebedrijven maximaal ca. 5% te verlagen. Dit bespaart veel maaikosten maar verhoogt het gebruik van krachtvoer en het wordt moeilijker om de beweiding rond te zetten omdat het meer tijd kost om een maaisnede te laten groeien. Breed toepassen van zwaardere maaisneden heeft op nationaal niveau het effect dat meer krachtvoer moet worden geïmporteerd. Daarmee wordt ook weer meer fosfaat geïmporteerd en wordt het nationale fosfaatoverschot groter. Een tweede nadeel van zware maaisneden is dat de methaanuitstoot door de koeien toeneemt. Het rapport is gepubliceerd door Wageningen UR Livestock Research als rapport 755 en is te downloaden via http://edepot.wur.nl/295532 Rekenregels van de Kringloopwijzer De Kringloopwijzer is een instrument dat is ontwikkeld om de kringloop van stikstof (N) en fosfaat (P2O5) op melkveebedrijven in beeld te brengen. Daarbij gaat het met name om de benutting van N en P2O5 en om de verliezen aan N, P2O5 en koolstof (C). Een betrouwbaar ontwikkelde Kringloopwijzer resulteert in kengetallen die de melkveehouder kan gebruiken om zijn bedrijfsmanagement te verantwoorden naar de overheid. Bovendien kan de melkveehouder zijn management optimaliseren door gebruik te maken van de verkregen gegevens. In dit rapport zijn de rekenregels onderbouwd en uitgewerkt. Daarbij gaat het om rekenregels voor de volgende kengetallen: 1. mestproductie: excretie N en P2O5; 2. efficiëntie van de voeding (= omzetting van voer in melk en vlees): benutting N en P2O5; 3. emissie van ammoniak (NH3) verdeeld over stal en mestopslag, beweiding, uitrijden dierlijke mest en gebruik kunstmest; 4. opbrengst gras- en bouwland: droge stof, kVEM, N en P2O5; 5. efficiëntie van de bemesting (= omzetting van meststoffen in gewasopbrengst): benutting N en P2O5 aanwezig in kunstmest en dierlijke mest; 6. bodemoverschot van N en P2O5 en de ontwikkeling gehalte van de organische stof voorraad in de bodem; 7. nitraat (NO3) in grondwater; 8. emissie broeikasgassen methaan (CH4), lachgas (N2O) en kooldioxide (CO2); 9. bedrijfsoverschot N, P2O5 en C; 10. efficiëntie bedrijf (= deel van aangevoerde mineralen dat in melk en vlees wordt omgezet): benutting N en P2O5 in aangekocht voer of meststof. Het rapport is gepubliceerd door Plant Research International en is te downloaden via http://edepot.wur.nl/296259 Nieuwsbrief no.2, augustus 2014 Fosfaattoestand en fosfaatgebruiksnorm; Betekenis van het fosfaatbufferend vermogen van de bodem Bodems verschillen in de mate waarin fosfaat wordt vastgelegd en beschikbaar is voor gewas en de mate waarin fosfaat weglekt en daardoor in fosfaatbufferend vermogen. Het fosfaatbufferend vermogen van de bodem wordt gekarakteriseerd met methoden voor grondonderzoek die uitsluitsel geven over de snelheid van nalevering en de totale beschikbare voorraad. Analyse van het fosfaatbufferend vermogen versterkt het inzicht in het vermogen van de bodem om fosfaat te leveren aan het gewas en om fosfaat te laten weglekken naar andere milieucompartimenten. De Meststoffenwet maakt geen onderscheid bij het stelsel van gedifferentieerde fosfaatgebruiksnormen naar fosfaatbufferend vermogen van de bodem. Dit rapport onderzoekt de betekenis van het fosfaatbufferend vermogen van de bodem voor het stelsel van fosfaattoestand-afhankelijke fosfaatgebruiksnormen. Daartoe zijn veldproeven met snijmaïs uitgevoerd op landbouwpercelen op zand- en kleigrond die zich onderscheiden in fosfaatbufferend vermogen. De fosfaattoestand werd met verschillende methoden van grondonderzoek bepaald. Deze methoden betreffen de bepaling van de intensiteit en capaciteit. Een combinatie van de intensiteit en capaciteit geeft inzicht in het fosfaatbufferend vermogen van de bodem. De resultaten geven aan dat het effect van fosfaattoestand (intensiteit of capaciteit) op de drogestof-productie minder robuust vast te stellen is als het effect op de fosfaatafvoer. Het rapport geeft combinaties van intensiteit en capaciteit die toegepast kunnen worden bij fosfaatgebruiksnormen. Een ontwerp van een protocol is daarvoor opgesteld. Het rapport is gepubliceerd door Alterra en is te downloaden via http://edepot.wur.nl/299360 2. Stalemissie rundveehouderij hoger dan waarmee nu gerekend wordt De ammoniakemissie uit stallen in de melkveehouderij is 18% hoger dan in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) staat. Dit zijn de bevindingen van een recente studie (Ogink et al., 2014). De cijfers in de Rav zijn vooral gebaseerd op emissieonderzoek van 15-20 jaar geleden. Sindsdien zijn er wijzigingen opgetreden in de wijze van stalbouw en het voer- en weidemanagement bij melkvee. Ook zijn de omgevingsfactoren niet meer representatief. De afgelopen jaren zijn er nieuwe gegevens over de ammoniakemissie uit melkveestallen beschikbaar gekomen. Met deze gegevens en rekening houdend met het landelijke gemiddelde voor melkureum (23 mg/100 ml) en loopoppervlak per dier (3,6 m2) en buitentemperatuur (10-jaarsgemiddelde waarde van 10,5 0C, KNMI 2003-2012,) zijn nieuwe emissiefactoren afgeleid, waarbij onderscheid is gemaakt tussen melkveehouderij met volledig opstallen en melkveehouderij met weidegang beweiden. Dit leidt voor traditionele ligboxstallen tot een emissiefactor van 13,0 kg NH3/jaar per dierplaats bij volledig opstallen en 11,3 kg NH3/jaar per dierplaats bij beweiden, hetgeen betekent dat de emissiefactor met 18% toeneemt. Indien deze hogere emissiefactoren worden overgenomen in de regelgeving dan zal dit grote impact hebben. De emissie uit de rundveehouderij neemt daarmee met zo’n 4 kton toe, terwijl de veehouderijsector de ambitie heeft om de emissie juist met 10 kton te laten dalen. Uitbreidingen van bedrijven worden daarmee lastiger te realiseren. 7/8 Nieuwsbrief no.2, augustus 2014 N.W.M. Ogink NWM, Groenestein CM & Mosquera (2014) Actualisering ammoniakemissiefactoren rundvee: advies voor aanpassing in de Regeling ammoniak en veehouderij. Wageningen UR Livestock Research. Rapport 744. Pp.29 Zie verder: http://edepot.wur.nl/294436 Nederlands riool fosfaatmijn? Fosfaat terugwinnen uit het slib van waterzuiveringsinstallaties zal eerder rendabel zijn dan fosfaat winnen uit dierlijke mest of winning van struviet, blijkt uit een studie van LEI Wageningen UR. Hoewel de Nederlandse veehouderij fosfaatoverschotten heeft – in de vorm van mest – en delen van Frankrijk en Duitsland juist behoefte hebben aan deze essentiële voedingsstof voor landbouwgewassen, is het toch niet economisch rendabel de mest zo ver te transporteren. De fosfaatgehaltes in natuurlijke mest zijn namelijk laag in vergelijking met kunstmest en bovendien moet de drijfmest verwerkt worden om aan de exporteisen te voldoen. Met name op de afzet van varkensmest moeten Nederlandse veehouders geld toeleggen en daar komt voorlopig geen verandering in. Via het recyclen van fosfaat uit rioolslib zou Nederland wel al binnen afzienbare tijd op economisch rendabele wijze van een groot deel van haar fosfaatoverschotten af kunnen komen, aldus de onderzoekers. Essentiële bouwstof, maar niet alleen voor snelwegen Door aanpassingen aan zuiveringsinstallaties, ingegeven door milieuwetgeving, werd in 2009 al twee keer zo veel fosfaat uit het afvalwater verwijderd als in 1982. Van alle fosfaat die in het riool terechtkomt, wordt nu 84 procent verwijderd voordat het gezuiverde water weer in het milieu terugkomt. De uit het riool verwijderde slib wordt verbrand en de overgebleven as wordt veelal verwerkt in bouwmaterialen, zoals asfalt en beton. Daarmee gaat dus de belangrijke voedingsstof fosfaat verloren. Fosfaatmijnen raken uitgeput Twee derde van het rioolslib zou gebruikt kunnen worden voor fosfaatrecycling; de rest is te vervuild met veel zware metalen om te gebruiken als grondstof voor fosfaatwinning. Uit het bruikbare as is vervolgens ook weer ongeveer twee derde van alle aanwezige fosfaat terug te winnen. , Zo kan dus ruim 40 procent (twee derde van twee derde) van alle verloren gewaande fosfaat weer gebruikt worden als grondstof voor de landbouw, in plaats van voor stedenbouw. En dat treft ook de mijnbouw. Voor voedselproductie wordt nu op zulke grote schaal fosfaat gedolven in mijnen, dat– als het op dit tempo doorgaat – de fosfaatmijnen voor het eind van deze eeuw uitgeput zullen zijn. Het rapport is gepubliceerd door het LEI en is te downloaden via http://www.wageningenur.nl/upload_mm/8/5/4/ddc63be1-b0b1-4a0c-bdc054fa0643bd73_LEI%20Rapport%202013-043%20Luesink_DEF_WEB.pdf 8/8
© Copyright 2025 ExpyDoc