Funderingstechniek Foundation UDC 624.15 techniques RVblad 01-1 De kwaliteit van houten funderingspalen in het algemeen en die van het Concertgebouw te Amsterdam in het bijzonder. The quality of wooden foundationpiles in genera1 and thoses of the Concertgebouw at Amsterdam in particular. Prof. Ir. A.F. van Weele, Buitengewoon Hoogleraar Funderingstechniek TUD. Ing. R. van Bueren, Onderzoeksmedewerker, Houtconstructies TUD. Ir. G.J. Maas, Hoofdbedrijfsleider Strukton Betonbouw B.V. omdat in constructief opzicht kwetsbare gebouwen schade kunnen oplopen door bijvoorbeeld inklinkende grond. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt, dat de resultaten van dit onderzoek niet van toepassing zijn op hout dat al zeer lang onder water verblijft, zoals dat bijvoorbeeld bij archeologische vondsten het geval is. Doordat bepaalde bestanddelen van het hout als het ware zijn vervangen door water, treedt hier bij ongecontroleerde droging een enorme krimp op. Een waarschuwing is daarom op zijn plaats: het wegnemen van de ene misvatting mag niet leiden tot het scheppen van een nieuwe. Ten geleide Bij de onlangs voltooide restauratie van het in 1883-‘86 gebouwde Concertgebouw te Amsterdam stond een omvangrijke ingreep aan de fundering op het programma. Aangezien de gekozen oplossing en werkwijze daartoe onverwachte mogelijkheden boden, kon tijdens de werkzaamheden een uniek onderzoekprogramma worden afgewerkt. De resultaten van het onderzoek, van groot belang voor de restauratiewereld, zijn samengevat in het hiernavolgende artikel van professor van Weele. Een van die resultaten uit het onderzoek leert ons dat de eis dat een houten fundering altijd onder water moet staan vanwege het gevaar van het vergaan van het hout, niet uitsluit dat de grondwaterstand gedurende een relatief korte tijd mag worden verlaagd. Een voorwaarde hiervoor is dat het funderingshout nog gezond is. In die gevallen dat er sprake zou zijn geweest van plotseling verval van hout door het droogvallen van de fundering moet men zich realiseren dat de sterkte van dat hout voordien al zo laag moet zijn geweest, dat andere constructiedelen de dragende functie al hadden overgenomen. Daarnaast moet men zich realiseren dat het tijdelijk verlagen van de grondwaterstand slechts met kennis van zaken mag geschieden RDMZ RV 1990/18-17 Tenslotte wordt de aandacht gevraagd voor de oproep van de auteur aan het eind van het artikel: ‘Lezers die over concrete gegevens beschikken over ervaringen met uiteenvallend funderingshout en aanverwante zaken, worden dringend verzocht deze door te geven’. Wellicht wordt door de resultaten van dit onderzoek de belangstelling voor de historische waarde van funderingen van monumenten een nieuwe impuls gegeven en blijven daardoor meer historische funderingen behouden. PKvdS. 1. Inleiding Houten funderingspalen hebben gedurende enkele honderden jaren exclusief de fundering gevormd van de zwaardere bebouwing in grote delen van ons land. Dat paaltype vindt nu ook nog toepassing, zij het dat het steeds meer terrein moet prijsgeven aan funderingssystemen op basis van staal en beton. Een deel van de oude, houten paalfunderingen vervult zijn taak niet geheel naar behoren, althans wanneer men afgaat op de op vele plaatsen waargenomen zettingen en zettingsverschillen aan de gebouwen, die op palen gefundeerd zijn. De oorzaak ervan kan gelegen zijn in een overbelasting van de palen, hetgeen meestal wordt veroorzaakt door negatieve kleef, of in afname van de sterkte van het hout in de fundering. Beide oorzaken kunnen ernstige gevolgen hebben en een versterking van de fundering noodzakelijk maken. De aard van het herstel is voor elk van deze mogelijke oorzaken verschillend. Het is daarom van belang, dat er bij de ontwerpers een goed inzicht bestaat omtrent deze beide aspecten. Houtaantasting veroorzaakt een afname van de sterkte van het hout in oude funderingen. Die aantasting zal in sommige gevallen van oude datum zijn, maar in andere gevallen recent zijn begonnen of in de naaste toekomst zijn beslag krijgen. Een bekend voorbeeld van veranderende omstandigheden vormen de gewilde, zowel als de ongewilde grondwaterstandsverlagingen. Hoe nadelig is het eigenlijk om de grondwaterstand rondom een houten paalfundering tijdelijk te verlagen? En, valt er iets te zeggen omtrent het verloop van een eventuele aantasting als functie van de tijd? Bij de keuze van de werkwijze voor de vernieuwing van de houten paalfundering onder het Concertgebouw te Amsterdam speelden deze aspecten een belangrijke rol. Tijdens de herstelwerkzaamheden werden door de Sectie Geotechniek van de Technische Universiteit Delft in nauwe samenwerking met Strukton Bouw B.V., die het werk verzorgde, een hoeveelheid gegevens verzameld, teneinde omtrent de hiervoor genoemde aspecten meer aan de weet te komen. Voorts verzorgde de Sectie Houtconstructies van de TUD onderzoek in het Stevin Laboratorium, dat nuttige uitkomsten opleverde. De Stichting Bouwresearch leverde een belangrijke geldelijke bijdrage om de resultaten van het onderzoek voor een breder publiek bereikbaar te maken. In het nu volgende wordt over deze onderwerpen gerapporteerd. Funderingstechniek RVblad 01-2 1. De funderingsconstructie van het Concertgebouw, volgens de Amsterdamse methode. 2. Rotterdamse funderingswijze. 3. Mogelijke wijze van bezwijken Amsterdamse fundering. 2. Houten Rotterdamse funderingen wel vaker voor. d. De Rotterdamse fundering ondervindt per meter muurlengte minder negatieve kleef, omdat de muur geen vertandingen vertoont en er geen kespeinden buiten de muur steken. Het is bepaald niet zo, dat iedere stad zijn eigen exclusiviteit in funderingsontwerp bezat. Beide funderingstypen komen in onze steden voor. De ontwerppaalbelastingen bereiken als regel een waarde van 70 à 80 kN, met in uitzonderingsgevallen waarden van 100 en wellicht zelfs 120 kN. Onder het Concertgebouw liggen de paalbelastingen als regel beneden 100 kN, maar onder de muur, die de grote zaal omsluit, bedragen de nuttige paalbelastingen 160 tot 190 kN. Daarvoor bestaat een speciale reden, die in paragraaf 7 zal worden toegelicht. Negatieve kleef verhoogt de last, die een paal op de draagkrachtige laag moet overbrengen. Naarmate het draagvermogen groter is, zal ook die negatieve kleef een hogere waarde kunnen bereiken en omgekeerd. Immers, de grootte van de negatieve kleef wordt mede bepaald door het verschil in zakking tussen de paalschacht en de omringende grond en voor het extreme geval dat de paal in gelijke mate als het maaiveld zou zakken, zal er van negatieve kleef zelfs geen sprake kunnen zijn. De grondslag rondom de paal zakt dan nergens méér dan de bijbehorende paaldoorsnede. De grootte van de maximale waarde van de negatieve kleef wordt beheerst door de paalafmetingen, de grondgesteldheid en de korrelspanningstoename, die door de samendrukking van de grond teweeg wordt gebracht. Welk deel van die maximale waarde nu in de praktijk optreedt, wordt beheerst door de mate, waarin de paal aan zakking onderhevig is. paalfunderingen In het algemeen onderscheiden we in ons land de Amsterdamse en de Rotterdamse funderingsmethode. In afb. 1 is een funderingsstrook, zoals die onder het Concertgebouw voorkwam weergegeven terwijl in afb. 2 een voorbeeld van de Rotterdamse methode is gegeven. Tussen beide methoden bestaan essentiële verschillen: a. De stabiliteit in zijdelingse richting is voor de Amsterdamse methode beter. b. Bij vergaande aantasting van het kesphout kan een dwarsgeplaatste kesp van de Amsterdamse oplossing in het midden breken, waarna de beide kesphelften de paalkoppen naar buiten drukken en de erop gefundeerde muur plotseling grote zakkingen gaat vertonen. Zie afb. 3. c. De Amsterdamse methode is in principe minder gevoelig voor afwijkingen in de plaats van de palen, op voorwaarde, dat men destijds de plaats van de kespen daarop aanpaste in het werk. Dat was echter niet altijd het geval. Bij bepaalde werken vond men het kennelijk belangrijk om de kespen haaks op de muren te plaatsen en dat kon er dan toe leiden dat sommige paalkoppen slechts met een deel van hun oppervlak onder de kesp staan. Dat komt bij de 3. Afmetingen kespen van houten palen en Het bestek uit 1883 voor het maken van de ‘Grond- en Fundeerwerken, voor een Concertgebouw’ schreef voor, dat er 2186 houten palen moesten worden geheid met een valblok van 450 kg. De voorgeschreven paallengte was 12 m, de omtrek zonder schors op 1,00 m van de kop 0,80 m en die aan de punt 0,35 m. De palen moesten worden geheid in een bouwput, waarvan de bodem was gelegen op 2,35 m - A.P. (A.P. kwam in Amsterdam overeen met het huidige N.A.P.). De paallengte zou pas definitief worden vastge- Funderingstechniek RVblad 01-3 steld nadat enkele proefpalen van 15 m zouden zijn geheid. Niet bekend is of er op grond daarvan van het bestek werd afgeweken. Er wordt vanuit gegaan, dat dit niet het geval was. De kespen moesten volgens het bestek een dikte van 23 cm en een breedte van 18 cm verkrijgen. Uit vergelijking van deze gegevens blijkt reeds een probleem. Immers een paalomtrek van 0,80 m gaat samen met een paaldiameter van 25 cm. Indien zo’n paal onder een kesp met een breedte van 18 cm staat, passen ze er niet onder, terwijl dit bij de maat van 23 cm maar net niet kan. Tijdens de werkzaamheden onder het Concertgebouw bleken de kespen meestal liggend te zijn verwerkt, zodat de maat van 23 cm de breedte aangeeft. Omdat vele kespen een grote lengte bezitten en door meer dan 2 palen worden ondersteund, kwam het vaak voor, dat de paalkoppen niet met hun volle oppervlak in contact waren met de kespen. De palen waren als regel via een pen-en-gat verbinding met de kespen verbonden. Die verbindingen waren in het werk gemaakt en zij vertoonden een grote onregelmatigheid in vorm, afmeting en plaats. Na het blootleggen van de funderingen werd bij wijze van steekproef van 68 palen onder de gang tussen het podium en de Spiegelzaal de kopomtrek opgemeten. De resultaten daaNan zijn de volgende: Kopomtrek Kopomtrek Kopomtrek Kopomtrek Kopomtrek Kopomtrek 60 66 71 76 81 86 - 65 cm: 3 stuks 70 cm: 7 stuks 75 cm: 17 stuks 80 cm: 29 stuks 85 cm: 8 stuks 90 cm: 3 stuks Kleinste omtrek: 61 cm Gemiddelde omtrek: 72,9 cm Grootste omtrek: 88,5 cm .. Door de paalomtrek vlak onder de kespen te meten en ook die op het niveau van de uitgraving, werd een indruk verkregen omtrent de tapsheid der palen. Dat werd RDMZRV 1990/18-18 gedaan aan weerszijden van een meetlengte van minimaal 1,00 m, maximaal 2,50 m en gemiddeld 1,88 m. De maximale afname in omtrek was 85 mm per meter en minimaal zelfs een toename van 5,7 mm per meter. Gemiddeld bleek er een afname in omtrek te zijn van 33,56 mm per meter paal. Over de lengte van de paal van 12 m zou de afname volgens het bestek gemiddeld 800 - 350 mm hebben moeten bedragen. Dat komt per meter paal neer op: 450/(12 - 1) = 40,9 mm. Bij een gemeten gemiddelde paalomtrek van 72,9 cm en een gemeten afname van gemiddeld 33,56 mm, komt de gemiddelde werkelijke voetomtrek dan tenminste neer op: 729 - 33,56 x 12 = 326 mm. De bestekseis was 350 mm, maar omdat de tapsheid als regel niet constant is maar met de afstand onder de paalkop wat afneemt, zal de paalvoetdiameter hoogstwaarschijnlijk als gemiddelde wel aan de bestekseis voldoen. De grootste kracht in de paal treedt op omstreeks 12 m - NAP, zijnde ter hoogte van de bovenzijde van het vaste zandpakket. Dat valt samen met ca. 9,50 m - de paalkop, zodat de palen daar gemiddeld een omtrek bezitten van ruim 729 - (33,56 x 9,5) = 410 mm, zeg 425 mm. Daarbij behoort een paaldiameter van 135 mm en een houtdoorsnede van 14400 mmz. Voor de paalkop geldt als gemiddelde: paaldiameter: 232 mm en houtdoorsnede 42300 mm*. 4. Optredende houtspanningen De optredende paalbelastingen zijn uiteraard niet bekend. Wat wel bekend is, zijn de rekenkundige gemiddelde paalbelastingen. De grootte daarvan werd reeds in paragraaf 2 vermeld. De werkelijke belasting zal van dat gemiddelde afwijken. Immers, het gebouw probeert gelijkmatig te zakken en alle paalkoppen over eenzelfde maat naar beneden te verplaatsen. Hoe meer weerstand de grond aan de paal levert, des te meer gebouwbelasting zal zo’n paal 4. Bezweken keip onder hoge paallast. naar zich toe trekken, terwijl een paal, die weinig grondweerstand ondervindt, relatief weining belasting zal dragen. De grootte van het contactoppervlak tussen paal en kesp speelde daarbij natuurlijk ook een niet te verwaarlozen rol. Stond een paal maar gedeeltelijk onder de kesp, dan was de neiging tot indrukken van het hout sterk. Dat verschijnsel was na het blootleggen van de fundering goed zichtbaar. Er bleek een grote variatie voor te komen in de mate van indrukking van de kespen onder de paalkoppen. Een sterke indrukking vormde een aanwijzing voor een hoge paalbelasting en geen indrukking ging gepaard met een veel lagere paalbelasting. Onder de vier muren rondom de Grote Zaal was de indrukking voor alle palen wel 10 cm groter dan die elders onder het gebouw. Zie afb. 4. Van 58 palen werd het dragend oppervlak tussen paalkop en kesp opgemeten, alsmede de mate van indrukking van het paalhout in de kesp. In het Stevin Laboratorium werd met een paalstuk en een stalen stempel van 145 mm diameter op acht verschillende kespen de veerconstante van het kesphout bepaald. De verkregen resultaten zijn opgenomen in tabel I. Zie afb. 5. Bij deze resultaten wordt het volgende aangetekend. Proef 6 vond in twee stappen na elkaar plaats op een plek, waar zich in de Funderingstechniek RVblad 01-4 Proef nr. Maximale indrukking in mm Maximale drukspanning in N/mmz Veerconstante in N/mm3 x 1000 1 2 3 4 5 6-a 6-b 7 8 44,2 35.3 28,9 42,4 53,5 29.2 45,6 45,3 52.6 2,28 3.26 1,99 3,00 2.63 2.60 4.71 3.04 3,18 51.71 92.57 69.04 70,74 49,12 88,97 103,30 67,16 60,32 Opmerkingen met pen en gat met pen en gat semi duurproef Tabel I: Indrukking van een stalen stempel in oud kesphout ter bepaling van de veerconstate 5. Overzicht proefstukken kesphout kesp een pen en gat verbinding bevond. De pen besloeg ca. 15% van het totaaloppervlak van 42.408 mm’. De pen was aanvankelijk ongeveer 25 mm te kort. Dat is er de oorzaak van, dat de veerconstante toenam, nadat de eerste proef was uitgevoerd tot een indrukking van 29,2 mm en de tweede proef werd voortgezet tot 45,6 mm totale indrukking. De grotere sterkte van de pen komt duidelijk in de resultaten tot uitdrukking. Dit aspect verdient speciale aandacht. In de praktijk vertoont deze verbinding grote verschillen in kwaliteit. Ook.de pengrootte varieerde sterk. In veel gevallen was het gat bovendien groter dan de pen, terwijl de penlengte sterk verschilde. Dat maakt het vrijwel onmogelijk om aan de hand van de grootte van de kespindrukking de paalkracht op een betrouwbare wijze terug te rekenen. De bij 58 palen gemeten kespindrukking vertoonde het volgende beeld: werd berekend, kwam uit op 240 à 290 kN. De onderzoeker van het kesphout vermeldde, dat de grote veerkracht ervan hem was opgevallen. Binnen een tijdsduur van 10 à 15 minuten na ontlasting was het materiaal op enkele millimeters na weer in de oude toestand teruggekeerd; na enkele dagen was de plaats van de ponsproef in het kesphout nauwelijks meer te localiseren. De laatstgenoemde uitkomsten laten zien, dat de drukspanning in het contactvlak tussen de paalkop en de houten kesp oplopen tot: (240.000 à 290.000)/42300 = 5,7 à 6,8 N/mm2. Bij de stempeldrukproeven werd reeds na een korte belastingstijd een indrukking van centimeters bereikt bij de uitgeoefende drukspanning van 2,0 à 4,7 N/mm2. Dat laat zien, dat de maximaal opgetreden paalbelastingen in feite niet door het kesphout konden worden overgebracht, tenzij er een forse pen aanwezig was, die door zijn grote langssterkte een relatief grote bijdrage aan de belastingsoverdracht kon leveren. Voor de palen zelf, die in de lengterichting van de houtvezels werden belast, leidde de optredende drukspanning niet tot grote vervormingen. De paalsamendrukking bleef beperkt tot 5 à 12 mm en de voetzakking ten opzichte van het omringende zand tot 1% à 5% van de voetdiameter 120mm = 1 à6mm.Inde paaldoorsnede juist boven de funderingszandlaag bedroeg het Aantal paalkop/kespverbindingen Indrukking tussen 31 15 6 s 1 2 o- 3% 4- 6% 7- 9% lO-12% 13-15X meer dan 16 De maximale paalbelasting, die op grond van de gemeten indrukking en de bepaalde veerconstante houtoppervlak gemiddeld 14400 mm2. In die doorsnede zou de maximale drukspanning hebben in cm Funderingstechniek RVblad 01-5 kunnen bedragen: (240.000 à 290.000)/14400 = 16,7 resp. 20,l N/mm2 en dat is een zodanig hoge waarde, dat de sterkte van het langshout daarbij op die plaats zou zijn bereikt. 5. Houtkwaliteit Met een Frank slaghamer werd die indrukking in millimeters van het paalhout gemeten op dezelfde twee niveaus als waarop de diameters werden bepaald. De bewuste hamer geeft een bepaalde hoeveelheid energie per klap (3,4 Joule) af op een stalen pen met een lengte van 85 mm en een diameter van 6 mm. De uitkomsten zijn voor het hoge, resp. het lage niveau als volgt: wat minder is dan op het hoge niveau (in de zandophoging). Echter, dat verschil is weliswaar duidelijk, maar van geringe betekenis. In eerste instantie zijn er zeven paalstukken met een lengte van 470 tot 555 mm op hun druksterkte beproefd. Deze stukken werden door Strukton aangeleverd, waarbij getracht werd een zo representatief mogelijk pakket samen te stellen. Deze stukken werden tussen ontvangst en beproeving onder water opgeslagen, terwijl de beproeving van het hout in verzadigde toestand plaatsvond. De uitkomsten waren als volgt: tabel ll. 4 resp. 2 palen met een indrukking tussen 7 en 8 mm. 9 resp. 3 palen met een indrukking tussen 8 en 9 mm. 29 resp. 23 palen met een indrukking tussen 9 en 10 mm. 22 resp. 38 palen met een indrukking tussen 10 en 11 mm. 3 resp. 1 pa(a)l(en) met een indrukking Nieuw droog hout geeft een indrukking van 4 à 5 mm. Nat, oud hout van 6 tot 8 mm indien in perfecte staat. Uit het voorgaande blijkt dat het paalhout meer een kleine variatie in kwaliteit vertoont en eigenlijk geen aantasting heeft ondergaan. Voorts, dat de houtsterkte op het lage niveau (in de slappe lagen) Tabel 11:Druksterkte opgezogen en kwamen de proefstukken nagenoeg geheel terug in hun oude vorm. De beproefde paalsecties werden daarna droog bewaard en na precies een vol jaar werd de druksterkte van vijf stuks opnieuw bepaald. Voor twee stukken was dat niet mogelijk, omdat die door de eerste proef en door uitdroging ongeschikt waren geworden. Na dat jaar was de gemiddelde druksterkte toegenomen van 13,6 tot 23,3 N/mm2, terwijl het gemiddeld vochtgehalte was afgenomen tot 12,6 %. Behalve deze paalsecties, werden uit de paaldelen ook een groot aantal proefstukken van 35 x 35 x 210 mm3 vervaardigd. Deze proefstaafjes werden deels onder water, deels in een geconditioneerde ruimte (bij 20” Celsius en 85% relatieve vochtigheid) bewaard en deels op het dak van het Stevin Laboratorium geplaatst, met een oriëntering naar het zuiden. tussen 11 en 12 mm. De onderzoeker maakte er melding van, dat de proefstukken in een stalen bak onder de pers werden geplaatst om de aanzienlijke hoeveelheid water op te vangen, die tijdens het drukken uit het hout werd geperst. Na het wegnemen van de belasting werd dit vrijgekomen water vrijwel volledig weer door het proefstuk Deze laatstgenoemde proefstukken werden derhalve aan weer en wind en aan directe zonnestraling blootgesteld. Dat werd gedurende een vol jaar gedaan en met tussenpozen van drie maanden werd telkens van een aantal van de proefstukken de diuksterkte bepaald. De uitkomsten van deze twee series proeven leverde het volgende resultaat: tabel III. van de natte paalsecties Paal nr. Omtrek in cm. Bruto opperin mm2 Lengte in mm Breuklast in kN Druksterkte in N/mmz Opmerkingen 1-1 11-1 11-2 111-1 V-1 v-2 v-3 69167 74170 78173 78178 71/71 74172 76173 36 41 45 48 40 42 44 535 490 555 470 550 555 530 630 452 492 675 560 605 630 17,l 10,9 10,9 13.9 14.0 14.3 14,3 stuik stuik stuik stuik, schil los stuik stuik stuik Aantal n: Gemiddelde druksterkte in N/mmz: Standaard afwijking in N/mmz: Variatiecoëfficiënt: Vochtgehalte: RDMZRV 1990/18-19 797 253 361 415 115 407 168 7 13,6 2.16 16% 95% Funderingstechniek RVblad 01-6 1 Aantal monsters: Gemiddelde druksterkte N/mm* Standaard afwijking N/mm* Variatie coëfficiënt: Vochtgehalte 11 26 14,3 294 17% 57% 111 febr. mei 14 25,3 4.9 19% f15% 12 31,3 694 21% f15% aug. 12 26,3 43 18% f15% nov. febr. mei aug. nov. 9 29,l 6,4 22% f15% 8 13,7 3.9 28% 22% 8 14.3 2,g 20% 24% 8 22,3 8 12,9 56 25% 15% 2.0 16% 32% 1 11 = beproeving in november 1966 van de natte monsters, direct na ontvangst. Dit is de referentiewaarde. = monsters, bewaard in een geconditioneerde ruimte bij een temperatuur van 20” C en een relatieve vochtigheid 85%. 111 = monsters, aan weer en wind blootgesteld op het dak van het Stevin Laboratorium. Het vochtgehalte hiervan varieerde met het seizoen. van Tabel 111: Druksterkte oud paalhout, als functie van de tgd bij opslag I De druksterkte van nieuw vurehouten proefstukken van precies dezelfde afmetingen werden op overeenkomstige wijze bepaald. De volgende uitkomsten werden daarbij verkregen tabel IV. De druksterkte, verkregen voor de complete paaldoorsnede, ad. 13,6 N/mmz wijkt maar weinig af van het gemiddelde van de druksterkte verkregen met de kleine proefstukken ad. 14,3 N/mm*. Ook blijkt, dat zowel nieuw hout, als het ruim toename in sterkte valt waar te nemen zodra het paalhout boven water kwam en aan de lucht werd blootgesteld. Dat is in tegenspraak met de vaak gehoorde opvatting, dat oud hout in geen geval aan de lucht mag worden blootgesteld, omdat het dan snel en veel aan sterkte zou verliezen. In 1988/89 is bij het Stevin Laboratorium de kwaliteit van een einden met watervaste lijm werden bekleed, teneinde ervoor te zorgen, dat eventuele aantasting alleen via de mantel zou kunnen optreden. Alle paalstukken werden gedurende een vol jaar in de grond, juist boven de grondwaterspiegel, begraven. Daartoe werd gebruik gemaakt van een terreintje, gelegen achter het pand Oude Delft 95 te Delft, pal tegen een op houten palen gefundeerde, oude gevel. Op vier verschillende tweede tijdstippen 6. Tweedeserieproeven serie oude houten palen honderd jaar oude palenhout met hun druksterkte zeer gevoelig zijn voor het vochtgehalte. Is het hout onderzocht. Deze paalstukken werden welwillend ter beschikking gesteld door de Afdeling Geotech- met water niek van Gemeentewerken verzadigd, dan bleek de sterkte van nieuw hout kort na onderdompeling sterk te zijn afgenomen, terwijl het oude hout bij uitdroging in sterkte toenam van 14,3 tot 25 à 30 N/mmz. Opvallend is ook, dat er een IV Aantal monsters Gemiddelde druksterkte N/mm* Standaard afwijking N/mm2 Variatie coëfficiënt Vochtgehalte IV V = beproeving = beproeving Rotter- dam. Zij waren afkomstig van oude woningfunderingen in de wijk Kralingen en bezaten een ouderdom van ongeveer 90 jaar. Deze paalstukken werden in vier moten gezaagd, waarna de kopse V febr. mei 10 40,5 5,O 12% 8% 10 17.9 0.5 3% 74% nieuw hout in droge toestand. idem, na 3, 6 resp. 9 maanden Tabel IV: Druksterkte van nieuw vurehout aug. 10 16,8 06 3% 106% nov. 1987 10 17,l 096 3% 125% opslag onder water. werd de druksterkte van de paalsecties bepaald. De uitkomsten van deze serie zijn in overeenstemming met de, in de vorige paragraaf besproken, resultaten. Ze waren als volgt: tabel V. Met de Frank hamer werd de penetratiediepte van de 6 stukken gemeten op een aantal plaatsen (eerst 4, later 8) per proefstuk. De uitkomsten hiervan zijn vermeld in tabel VI. Tevens is ter vergelijking de druksterkte vermeld, zoals die werd verkregen door het drukken van de gehele paalsectie: tabel Vl. Het opslaan van het oude hout in de grond boven de grondwaterspiegel leidde niet tot een afname in druksterkte. Integendeel blijkt er eerder sprake te zijn van een geringe toename, die een gevolg kan zijn van een beperkte afname in het vochtgehalte van het hout. Het gunstige gedrag is in tegenspraak met de geldende opvattingen. RVblad 01-7 o foutvrij hout, Kollmann 0 proefstukken palen 1lang ca. 500 mm 0 -. -. -.- constructiehout x proefstukken35x35x210mm3 + - -- - standaardbouwhout + proefstukken recent vurehout A basis voor berekeningen ---- -- <5 10 20 30 40 - 50 --- 60 Penetratie ---‘-+J-- 70 vochtgehalte in % Daarbij moet bovendien in aanmerking worden genomen, dat het ingraven van de paalstukken en het daarna herhaaldelijk openleggen van de put om de proefstukken te verzamelen, zuurstof in de grond en mogelijk ook in de houtmonsters bracht, hetgeen de eventuele aantasting van het hout ongunstig zou moeten hebben beïnvloed. Het onderzoek heeft ook visueel geen merkbare aantasting, in het eerste jaar na het in de vochtige grond opslaan van de oude palen, kunnen aantonen. Deze uitkomst sluit aan bij de ervaringen, opgedaan tijdens de werkzaamheden onder het Concertgebouw. Op de plaats, waar het werk een aanvang nam, kwamen de eerste houten palen in een vroeg stadium bloot en een deel daarvan bleef intact gedurende de gehele uitvoeringsperiode. Er zijn op dit werk geen -- 80 90 > 100% 6. Overzicht van de gevonden druksterkten in relatie met het vochtgehalte van het hout en in vergelijking met literatuurgegevens. Datum beproeving febr. juni okt. febr. Aantal paalstukken Gemiddelde druksterkte N/mmz Standaard afwijking in M/mmz Variatie coëfficiënt: 6 15,l 6 15.1 6 16,3 6 15,4 1,5 10% 296 3,3* 22 17% 14% 22% Deze relatief grote afwijking werd veroorzaakt door een groot stuk losse schil ter dikte van ca. 2 cm bij paalsectie 5. Het was geen gevolg van een kwaliteitsvermindering van het hout. l Tabel V: Verloop van de druksterkte van oude paalsectiesbij opslag onder maaiveld en kort boven de grondwaterspiegel aanwijzingen verkregen, dat er een achteruitgang in houtkwaliteit optrad, voor die palen, die langdurig boven het grondwaterpeil hebben gestaan. Beschouwing van de uitkomsten, zoals vermeld in tabel VI, wijst bovendien uit, dat de houtmonsters van de tweede serie gemiddeld van slechtere kwaliteit in mm waren dan die van het Concertgebouw. Bovendien was de spreiding in kwaliteit groter. De gemiddeld gemeten penetratie bij 66 palen onder het Concertgebouw was 9,55 mm. Deze zelfde kwaliteit gold voor de palen 2 t/m 5 van de tweede serie, terwijl de palen 1 en 6 duidelijk slechter waren dan enige beproefde paal van het Druksterkte in N/mm2 Datum beproeving: febr. juni okt. febr. febr.88 febr.89 Paalstuk Paalstuk Paalstuk Paalstuk Paalstuk Paalstuk 20 8 7 9 11 20 19 7 9 8 9 22 18 7 7 7 8 18 18 8 6 7 8 13 13.6 17.0 15.2 15,6 16,2 13,2 14,4 17,9 17.5 19.2 10.5 13.2 1 2 3 4 5 6 Deze relatief grote afwijking van een kwaliteitsvermindering l werd veroorzaakt van het hout. door een groot stuk losse schil ter dikte van ca. 2 cm. Het was geen gevolg Tabel Vl: Verloop met de tqd van de gemiddeldepenetratieweerstand van 8 proeven per paalsectie, zoals gemeten met de Frank slaghameren uitgedrukt in mm’s RDMZ RV 1990/18-20 Funderingstechniek RVblad 07-8 Concertgebouw, namelijk ca. 20 mm van die beide Rotterdamse palen tegenover een maximum van 11,O mm bij die uit Amsterdam. De waarden van 20 mm geven aan, dat de aantasting van het paalhout reeds een begin had genomen. Desondanks laten de gemeten penetratiewaarden en de druksterkten van deze beide palen zien, dat er geen sprake was van een merkbare achteruitgang in kwaliteit gedurende het jaar van ondergrondse opslag. l 7. Paaldraagvermogen Op drie houten palen, die wel deel uitmaakten van de fundering van het Concertgebouw, werd een proefbelasting uitgevoerd, teneinde het bezwijkdraagvermogen ervan te leren kennen en dat te kunnen vergelijken met de berekende, nuttige paalbelasting. De verkregen uitkomsten in de vorm van last/zakkingslijnen zijn weergegeven in afb. 7, De volgende conclusies konden worden getrokken tabel VU. De beproeving van de palen 1 en 58 moest voortijdig worden afgebroken, omdat de houten kespen, waartegen de hydraulische vijzel werd afgezet, volledig bezweken. Dat is in overeenstemming met het beeld, dat reeds verkregen was. De schadeaan het Concertgebouw werd voornamelqk veroorzaakt door het langzaam bezwijken van het kesphout en niet door het overschrijden van het paaldraagvermogen. De palen bleken als gemiddelde goed voor hun taak berekend te zijn, zelfs onder de extreme belastingen van 170à190kN. Deze uitkomsten stemmen overeen met de indruk, die was verkre- 7. Lastlzakkingsgedrag vande drie beproefdehoutenpalenonderhet Concertgebouw gen door middel van een proefbelasting op één der palen van de fundering, voorafgaand aan de aanbesteding van de funderingswerkzaamheden. Op 27 maart 1984 voerde Grondmechanica Amsterdam die proefbelasting uit op één der palen onder de zijgevel langs het Jan Willem Brouwersplein. Als uitkomst werd verkregen, dat deze paal een belastingsstap van 230 kN nog redelijk kon weerstaan, maar dat bij het opvoeren van de last tot 250 kN grote zakkingen optraden. De een afmeting van 18 x 24 cm2. De extreem hoge paalbelastingen waren het gevolg van een verandering in het oorspronkelijke bouwplan. De paalfundering en het funderingsmetselwerk werden, vooruitlopend op het gebouw zelf, apart aanbesteed en in november 1883 voltooid. Daarna kwam de bouw gedurende enige tijd stil te liggen. Toer’ men op 19 februari 1885 Iweer begon, was inmiddels besloten om de gemetselde wand rondom de Grote Zaal dubbel uit te gaan voeren, teneinde de spouw ertussen te kunnen gebruiken als aanvoerkanaal voor warme lucht. Het gevolg was, dat de palen onder deze muur een belasting kregen te dragen, die ongeveer het dubbele bedroeg van hetgeen bij de bouw van de fundering was voorzien. Men liet na om de fundering aan deze wijziging aan te passen. 8. Spanningen versushoutsterkte De toelaatbare spanningen worden heden ten dage voorgeschreven in de TGB-hout. De toelaatbare drukspanning evenwijdig aan de vezel voor met water nuttige belasting op deze paal zou volgens berekening hebben gelegen tussen 94 en 110 kN. De onderzijde van de kesp werd aangetroffen op een niveau van 2,33 m - NAP, terwijl de oorspronkelijke bouwtekening daarvoor een maat van 2,28 m - NAP aangeeft. De paalkop was enkele centimeters in het kesphout gedrongen. Dat wijst erop, dat de paal gedurende zijn 1OO-jarige functioneren slechts weinig zetting kan hebben ondergaan. De kopdiameter bedroeg 20 cm en die van zes nabijgelegen palen bleek te variëren tussen 19% en 24% cm. De kespen lagen plat en hadden verzadigd standaard bouwhout bedraagt 80% van 6,5 N/mm’ = 5,2 N/mmz. De belasting, die op grond daarvan zou mogen worden toegelaten, bedraagt voor de kop van de gemiddelde paal: 42300/1000 x 5,2 = 220 kN. Die voor de paaldoorsnede op 12,50 m NAP - voor diezelfde paal: 14400/1000 x 5,2 = 75 kN. Daaruit volgt, dat de kop van de paal nog wel aan de huidige voorschriften zou voldoen, maar dat geldt beslist niet voor de maatgevende doorsnede. Het kesphout wordt haaks op zijn vezelrichting belast, zodat de volgens de TGB-hout toelaatbate drukspanning daarop niet meer Tabel VII: Berekendepaalbelasting versusgrondweerstand Paalnummer Berekende paallast in kN alleen e.g. Incl. n.b. Bezwijkbelasting in kN Veiligheidscoëfficiënt 1 58 91 122 80 163 325 350 225 2,50 2,91 1,25 130 120 180 Funderingstechniek RVblad 01-9 zou mogen bedragen dan 80% van 20 = 1,6 N/mm’. De drukbelasting van de paal met de gemiddelde kopdiameter zou op grond daarvan dan moeten zijn gelimiteerd tot: 42300/1000 x 1,6 = 67,7 kN. Daaraan wordt maar door een beperkt aantal palen voldaan. De extra zwaar belaste palen onder de vier muren rondom de Grote Zaal overschrijden deze toelaatbare waarde in sterke mate. Men kan stellen, dat de overbelasting van het funderingshout door de wyziging van het gebouwontwerp zich op den duur heeft gewroken. Dat is in feite de oorzaak geweest van de opgetreden zettingsverschillen, die vooral manifest zijn geworden in de relatief smalle gang rondom de Grote Zaal. De zaalmuren zakten door het samenpersen van het kesphout 10 à 15 cm meer dan de muren ter andere zijde van deze gang. Dat leidde tot ontoelaatbare hoekverdraaiingen dwars op de ruim 3 m brede gang. Onder die gang bevonden zich gemetselde, boogvormige gewelven, die ernstige scheurvorming opliepen. De opgetreden hoekverdraaiing beliep 10 : 325 = 1 : 32,5, terwijl voor gewoon metselwerk 1 : 300 als grenswaarde wordt gezien, voor hetgeen nog juist toelaatbaar zou kunnen worden geacht. 9. Negatieve kleef De paalfundering werd aangebracht vanaf het peil 2,35 m - NAP. De grondwaterstand in het gebied rondom het Concertgebouw varieert volgens peilbuiswaarnemingen tussen 0,25 en 0,60 m - NAP. Het funderingshout is derhalve altijd zeer ruim beneden de grondwaterstand gebleven. Dat zijn gunstige omstandigheden om houtaantasting te beperken. Houtaantasting door anaerobe bacteriën kan echter ook beneden de grondwaterspiegel plaatsvinden, maar dat is een heel langzaam proces. Het Houtinstituut TNO rapporteerde daarover in haar rapport H-78-11 van 16 januari 1978. RDMZ RV 1990/18-21 De funderingen onder het gebouw werden oorspronkelijk tot een niveau van 0,02 m -NAP aangevuld met zand. Na die aanvulling werd het werk enige tijd onderbroken. In die periode waren de nuttige paallasten nog maar gering maar kon de volle negatieve kleef wel tot ontwikkeling komen. Na ongeveer twee jaren werd het gebouw geplaatst. De palen zullen onder het gewicht daarvan enkele millimeters zijn gezakt en daardoor tenminste een deel van hun negatieve kleef tijdelijk hebben verloren. Omdat het consolidatieproces nog wel gaande was en ook omdat daarna de seculaire zakking voortgang vond, kon die negatieve kleef toch weer toenemen. Echter wel tot een wat lagere limietwaarde per paal. Het bebouwde oppervlak van het Concertgebouw bedroeg oorspronkelijk ongeveer 3700 m2. De zandophoging lag voor 0,50 m boven water en voor ca. 2 m onder water. Het gewicht daarvan bedroeg per mz 0,50 x 18 + 2,00 x 10 = 29 kN/mm2. Van de 3700 mz werd ongeveer 700 mz ingenomen door metselwerk. Indien de volle zandophoging onder het gebouw nu door alle palen gezamenlijk zou zijn gedragen heeft de negatieve kleef per paal gemiddeld bedragen (3700 - 700) x 29/2186 = ca. 40 kN. In werkelijkheid vormt dit de bovengrens van de negatieve kleef, omdat er bij deze berekening van wordt uitgegaan, dat de ondergrond geen bijdrage leverde aan het dragen van de zandophoging. Het deel van de ophoging, dat wel op de slappe lagen rustte, kon natuurlijk niet aan de fundering hangen en reduceerde derhalve de gemiddelde negatieve kleef per paal. Het zal duidelijk zijn, dat de zwaar belaste palen onder de muren gemiddeld een lagere negatieve kleef kregen te verwerken (als gevolg van groepswerking) dan de wijd uit elkaar staande palen onder de zaalvloer. Dat was een gunstige bijkomstigheid, omdat de palen onder de vloer een geringere nuttige belasting (ca. 60 kN) hadden te dragen, dan de palen onder de muren. Uit het voorgaande kan de conclusie worden getrokken, dat er geen aanwijzingen zijn gevonden, waaruit zou blijken, dat de negatieve kleef langs de palen onder dit gebouw zou hebben bijgedragen aan het veroorzaken van de zakkingen en de zakkingsverschillen. De bouw van de nieuwe kelder onder het gebouw bracht met zich mee, dat er gewichtsvermindering optrad omdat de kelder zelf beduidend minder weegt dan de grond die ervoor verwijderd moest worden. Dat betekende, dat de verbouwing een ontlasting van de ondergrond met zich meebracht, waardoor het seculaire samendrukkingsproces van de slappe lagen onder de keldervloer, tot staan is gekomen. De nieuwe paalfundering zal derhalve niet aan negatieve kleef zijn onderworpen. 10. Algemeen funderingsgedrag oude planken in Amsterdam van Uit regelmatige waterpassingen sedert november 1966 is bekend, dat het Concertgebouw gedurende de meetperiode van ongeveer 20 jaar gemiddeld 6 mm is gezakt. De zuidelijke langsmuur van de Grote Zaal zakte in die periode het meest, namelijk ongeveer 13 mm, terwijl de noordelijke langsmuur 5 mm zakte. Van de buitengevels zakte die aan de zuidzijde ongeveer 5 mm en die aan de noordzijde nauwelijks. Zettingen van 5 mm gedurende een periode van bijna 20 jaren is voor oude gebouwen in de Amsterdamse binnenstad overigens niet ongewoon. Ter vergelijking moge tabel VIII dienen, waarin de zettingen zijn gegeven, zoals die werden bepaald aan de hand van nauwkeurigheidwaterpassingen van de Afdeling Landmeten van de Dienst van Openbare Werken. Het Concertgebouw kon voor de vernieuwing van zijn fundering de vergelijking met het zakkingsge- Funderingstechniek l RVblad 01-10 Gebouw Bout nr. 1 1926 11 111 1 1942 11 111 1 1952 11 111 1 1970 Koninklijk Paleis Munttoren Westertoren Montelbaenstoren Vondelkerk Rijksadministratie Bereden Politie Van Baerlestraat 35/37 Stadsschouwburg Theater de la Mar Gemiddelde waarde 2177 2174 2151 1073 1094 1115 1080 1001 2156 2155 3148 3038 2434 3731 1350 1879 1908 1001 2644 2775 7 25 17 6 16 9 11 44 9 15 0.78 0.96 1.06 0.38 1.00 0.56 0,69 2,75 0,56 0,94 0,97 3141 8 0,80 2417 3725 1334 1870 1897 957 2635 2760 13 4 14 3 9 12 10 20 1,30 0,40 1,40 0,30 0,90 1,20 1,oo 2,oo 1.03 3133 3013 2404 3721 1320 1867 1888 945 2625 2740 5 26 12 11 17 7 8 16 11 34 0,28 1.44 0.67 0.61 0,94 0,39 0.44 0.89 0,61 1,89 0,82 3128 2987 2392 3710 1303 1860 1880 929 2614 2076 Concertgebouw. Maximum zetting Gemiddelde zetting 1 11 111 14 mm in 18% jaar = 0.76 mm/jaar. 6 mm in 18% jaar = 0,32 mm/jaar. = hoogte in mm boven NAP van de bout in het gegeven jaar. = zetting in mm tussen 2 metingen. = zettingssneldheid gedurende de meetperiode in mm/jaar. Tabel VIII: Zettingswaarnemingen van de Afdeling Landmeten. drag van een aantal andere gebouwen in Amsterdam goed doorstaan. Men ziet uit de algemene cijfers, dat de zettingsnelheid in de periode tussen 1952 en 1970 iets afgenomen lijkt te zijn, ten opzichte van de beide voorgaande perioden. Helaas ring van de korrelspanningen met zich mee, hetgeen een afremming van de seculaire samendrukking tot gevolg moet hebben. ontbreken uit grondverdringende, werden geschroefde palen van het Tubex type. Ze maken gebruik van een permanente stalen casing met een recentere gegevens om ll. Nieuwe paalfundering Concertgebouw De nieuwe paalfundering bestaat door hen een proef uitgevoerd. Die bestond uit het inheien van een houten paal, die te belasten met 100 kN, terwijl op een afstand van 1,00 m en 0,85 m ernaast twee Tubex palen, van dezelfde afmeting als voor het Concertgebouw zou worden toegepast, ingeschroefd tot een 5 m na te kunnen gaan of die afremming van het zakkingsproces zich heeft doorgezet. Dat is wel waarschijnlijk, omdat de stijghoogte van het grondwater in de Eerste en Tweede Zandlaag onder de stad sedert 1970 aan een langzame stijging onderhevig is. Die stijging heeft inmiddels al een gemiddelde waarde bereikt van ongeveer 0,70 m, terwijl er plaatselijk zelfs grotere stijgingen zijn voorgekomen. De oorzaak van die algemene stijging is gelegen in een afname van de particuliere wateronttrekkingen binnen het gebied van de stad. Dat proces heeft zijn einde nog niet gevonden. Dat brengt met zich mee, dat de inzijging van oppervlaktewater door het pakket slappe lagen in evenredigheid is afgenomen en als gevolg daarvan een kleine verhoging van de poriënwaterdruk in het bovenpakket moet zijn opgetreden. Die diameter van 356 mm, die in korte secties werden ingeschroefd tot in de bovenzijde van de Tweede Zandlaag. De onderste sectie was door middel van een aangelaste spiraalvormige stalen voet met een diameter van 560 mm afgedicht. Elke casingsectie werd door middel van lassen met de voorgaande verbonden en na het bereiken van de einddiepte werden de casings met beton gevuld. De aldus gevormde palen waren een aantal meters dieper gefundeerd dan de op dat moment nog onder belasting staande houten palen. De vraag deed zich daarbij voor in hoeverre de houten palen mee zouden zakken met het inboren van de nieuwe palen. Om dat te onderzoeken werd op een terrein van Verstraeten dieper gelegen niveau. Tijdens die werkzaamheden werd de hoogteligging van de kop van de houten paal nauwkeurig constant gehouden, en de verandering in paallast gemeten, die een eventuele zakking met zich mee zou brengen. De resultaten van deze proef waren geruststellend. Tijdens het inschroeven van de eerst Tubex paal op 1,OO m afstand nam de belasting op de houten paal af van 100 kN tot 84 kN en tijdens het inschroeven van de tweede Tubex paal op 0,85 m afstand slechts van 84 tot 79 kN. Daarbij moet nog worden bedacht, dat de houten proefpaal via een starre staalconstructie werd belast, terwijl dat onder het Concertgebouw gebeurde via de zeer elastische houten kespen. Kleine kopzakkingen hebben daar veel minder gevolgen, zodat de conclusie luidde, dat de door Strukton in overleg met Verstraeten verhoging Funderingstechnieken Funderingstechnieken brengt- een verminde- wanddikte van 8 mm en een te Oostburg voorge- Funderingstechniek RVblad 01-11 stelde werkwijze goed zou voldoen. Die conclusie werd tijdens de uitvoering van het werk bevestigd. De overname van de gebouwbelasting van de elastische houten paalfundering naar de starre Tubex paalfundering vereiste bijzondere zorg. Een beschrijving van de daarbij gevolgde werkwijze kan worden gevonden in Lit. 1. Twee Tubex palen werden geïnstrumenteerd, alvorens in de fundering van het Concertgebouw te worden opgenomen. De bedoeling daarvan was om de paalkracht op 2 niveaus gedurende langere tijd na de voltooiing van het werk te meten, teneinde vast te stellen of er inderdaad geen negatieve kleef langs deze palen tot ontwikkeling zou komen en of er sprake zou zijn van een langzame herverdeling van positieve kleef naar voetbelasting. Helaas bleken de meetkabels, als gevolg van verschillende werkzaamheden in de beperkte werkruimte, enkele malen ernstige schade te hebben opgelopen, waardoor alle nulaflezingen verloren gingen en geen betrouwbare uitkomsten meer konden worden verkregen. De metingen werden daarom voortijdig afgebroken, zonder tot enig bruikbaar resultaat te hebben geleid. 12. Conclusies Uit het verrichte onderzoek blijkt, dat de aan het Concertgebouw te Amsterdam waargenomen zakkingen vrijwel uitsluitend een gevolg waren van het overbelasten en daardoor bezwijken van het kesphout onder de vier muren rondom de Grote Zaal. Elders onder het gebouw bleef het kesphout in tact. Daar waar het kesphout bezweek, traden er zakkingen op van 10 cm en zelfs meer. De resulterende zettingsverschillen veroorzaakten scheurvorming en schade. Dat het kesphout bezweek, kwam doordat het gebouwontwerp werd gewijzigd nadat de paalfundering was opgeleverd. Die wijziging bestond eruit, dat de muren rondom de Grote Zaal RDMZ RV 1990/18-22 dubbel werden uitgevoerd, in plaats van enkel, om de aldus gevormde spouw te gebruiken ten behoeve van de hetelucht verwarming. Voor een dergelijke wijze van verwarming was in een zeer laat stadium gekozen. Het funderingshout werd aldus deels belast boven zijn sterkte. Aantasting van dat hout is niet gebleken. Dat komt omdat het funderingshout zeer ruim beneden de grondwaterstand was gelegen. De sterkte week slechts heel weinig af van de waarde, die voor nieuw ‘standaard bouwhout’ gebruikelijk is. Er was evenmin sprake van overbelasting van de palen, noch door de extreem hoge nuttige belastingen, noch door het tot ontwikkeling komen van negatieve kleef onder het gewicht van de zandophoging van ca. 2 m onder het gebouw. Proefbelastingen op vier willekeurig gekozen houten palen lieten zien, dat deze palen zeer wel in staat waren om de uitgeoefende belastingen, inclusief de berekende negatieve kleef, op te nemen, waarbij slechts geringe zakkingen optraden. Onderzoek in het Stevin Laboratorium van de TU Delft heeft aangetoond, dat het 100 jaar oude, maar nog steeds gezonde funderingshout niet merkbaar in sterkte achteruit ging bij opslag in een geconditioneerde ruimte gedurende één jaar, evenmin bij blootstelling aan weer en wind gedurende zo’n zelfde periode noch bij opslag in de grond juist boven het grondwaterniveau. Deze conclusies zijn verrassend, omdat zij afwijken van hetgeen in de vakwereld als vaststaand wordt aangenomen, namelijk dat oud hout in korte tijd vergaat en als gevolg daarvan zijn sterkte verliest, korte tijd na boven water te zijn gebracht of gekomen. Met het voorgaande wordt niet beweerd, dat aantasting van funderingshout niet zou optreden. Aantasting van funderingshout vindt zonder twijfel plaats, zodra het grondwater onder het niveau van dit hout daalt. Dat proces van aantasting wordt veroorzaakt door bacteriën en/of door schimmels en begint aan de buitenzijde. Het proces dringt echter slechts heel langzaam van buiten naar binnen door in het spinthout. Bekend is ook, dat het kernhout weinig gevoelig is voor aantasting door bacteriën in tegenstelling tot aantasting door schimmels. Aantasting is een heel langzaam proces, dat meestal een periode van vele jaren zal omvatten alvorens de gevolgen ervan merkbaar worden. Die gevolgen zijn het ernstigst voor het vloer- en kesphout juist boven de paalkoppen, omdat daar het hout de kleinste reserve bezit tussen de optredende druk/buigspanningen en de langzaam afnemende houtsterkte. De paalkoppen hebben een grote overmaat aan sterkte, doordat dit hout evenwijdig aan de vezelrichting wordt belast en in die richting een enkele malen grotere sterkte bezit. De aantasting van de paalboveneinden moet wel heel erg voortgeschreden zijn, alvorens dit tot het bezwijken ervan kan leiden. Er wordt vanuit gegaan, dat het proces van aantasting tot staan komt, zodra het hout opnieuw permanent onder het grondwaterniveau komt. De beproefde palen van het Concertgebouw vertoonden bij de aanvang van het onderzoek geen sporen van aantasting. Bij tenminste twee van de zes palen, afkomstig van de tweede proevenserie, afkomstig uit de wijk Kralingen te Rotterdam, was de aantasting wel al begonnen. Desondanks kon er in de meetperiode van één jaar ook daarbij geen achteruitgang van de houtsterkte worden vastgesteld, noch voor de gezonde palen noch voor de deels aangepaste palen. Helaas kon niet worden onderzocht welke vorm van aantasting daar aanwezig was. Het is immers zeer wel denkbaar, dat de vorm van aantasting (door bacteriën, dan wel door schimmels) van invloed is op de snelheid van het proces. Aangetoond is in ieder geval, dat de praktijk ervan mag uitgaan, dat Funderingstechniek RVblad 01-12 het gedurende een jaar of minder verlagen van de grondwaterstand rondom gezond funderingshout, geen achteruitgang in sterkte van dat funderingshout van enige betekenis tot gevolg zal hebben. Dat houdt in, dat er onder een op gezonde houten palen gefundeerd bouwwerk in den droge werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd, zonder dat er maatregelen behoeven te worden genomen om het funderingshout te conserveren door nathouden en derg. Wat meer voorzichtigheid lijkt voorshands nog geboden in die gevallen, waarbij er reeds sprake is van een zekere mate van aantasting, waardoor de reserve in sterkte van meet af aan reeds minder is. Verder onderzoek zal moeten uitmaken hoe groot de snelheid van aantasting nu in werkelijkheid is bij de verschillende vormen van aantasting. Daartoe zullen soortgelijke proeven gedurende een langer tijdsinterval dan een vol jaar moeten worden uitgevoerd. 13. Oproep Het is voor de vakwereld van groot belang om kennis te verzamelen omtrent het gedrag van oud funderingshout, nadat dit boven het grondwater is gekomen en aan de lucht is blootgesteld. Hoe snel verloopt het proces van aantasting? Die vraag speelt een maatgevende rol, indien men een tijdelijke grondwaterstandsverlaging zou willen aanbrengen, maar daarbij oude, bestaande paalfunderingen tijdelijk boven het grondwaterpeil zou brengen. Er zijn vele verhalen in omloop, volgens welke getrokken palen korte tijd na het trekken uiteen zouden zijn gevallen. Er zijn de schrijver van dit artikel echter geen gedocumenteerde gevallen bekend, waarbij dit inderdaad aantoonbaar heeft plaatsgevonden. Lezers, die over concrete gegevens beschikken, worden dringend verzocht te reageren en hun ervaringen aan de redactie van het Restauratievademecum bekend te maken. Literatuur 1. J.C. van der Plas, Vernieuwing Fundering Concertgebouw Amsterdam, Cement 1987, nr. 2,4249. 2. R. van Bueren, De druksterkte van 100-jaar Oude Houten Funderingspalen, Houttechniek 9 (1987) nr. 3, 51-52. 3. R. van Bueren, Druksterkte van 100 jaar oude houten funderingspalen van het Amsterdamse Concertgebouw, Rapport 25-87-41/-16-HE-18 Stevin Laboratorium, Sectie Houtconstructies, TU Delft, oktober 1987. 4. Houtinstituut TNO, Biotische Aantasting in Houten Funderingspalen, Literatuurstudie H-78-11, 16 januari 1978. 5. 200 Betonnen Palen Vervangen 2186 Houten Palen van Concertgebouw Amsterdam, Land en Water nu, 1986, nr. 4, 34-35. Summary In the course of the recent operation to reinforce the foundations of the Concertgebouw in Amsterdam, some 2000 lOO-year-old wooden foundation piles with their capping were uncovered. This proved a valuable opportunity to gather data about the measurements and quality of the timber used in foundations. A study was also made of the compressive stresses in the wood, and the results were compared with the timbers’ compressive strength, calculated at the Stevin Laboratory of the Technical University in Delft, using samples. Further calculations were also made to determine wether, and if so to what extent, the compressive strength would be affected over a period of one year if the samples were (a) exposed to the elements, (b) kept in a controlled environment and (c) kept underground above the water table. The results of this experiment showed that there was no loss of strength; on the contrary, when the old wood dried out a little there was a considerable increase in the compressive strength. It seems reasonable to conclude that if the timber piles are in good condition a fa11in the water table over a whole year or part of a year to below the leve1 of the foundations wil1 not have ane perceptible adverse effect% When carrying out short-term building operations near, next to or under sound timber pile foundations there is therefore no need to take any steps to keep the timber of such foundations moist or to preserve them during the course of the work. If the foundation timbers have already suffered damage, greater caution wil1 have to be exercised. The margin which stil1 remains between the strength of the timber and the stresses exerted on it wil1 have to be assessed. Further research wil1 be needed to establish how quickly or slowly the insufficient data on this subject. There is anecdotal evidente of old foundation timber disintegrating rapidly after being exposed above the water table, but there are as yet no hard data in support of this. Prudente is certainly stil1 to be recommended, but there is undoubtedly scope for adopting a less cautious attitude than has been customary to date with regard to temporarily lowering the water table around old timber foundations.
© Copyright 2024 ExpyDoc