bestrijdingsmogelijkheden-van-waterplanten-in-het

.. ... .,. .
A!%Ci.liEF
.. w>:
?'
1
RIJKSDIENST VOOR DE IJSSELMEERWLDERS
Landbouwwetenschappelijke Afdeling
KAMPEN
.',
.
.:.
I
E!lli<SEIE;<S.i
VCO?? DE
fJSC~L&~~~i<POL,D~~?s
-.
BESTRIJDINGSMOGELIJKHEDEN VAN WATERPLANTEN IN HET VELUWEMEER
door
ir. J. Duym en drs. J. van der Toorn.
1. Probleem.
De laatste jaren komen in toenemende mate klachten binnen over het voor.komen van waterplanten in het Veluwemeer. Deze klachten worden door recreanten geuit, die hinder van deze planten ondervinden bij het varen met plezierjachten en zeilboten. Bovendien is de onderwaterbegroeiing hinderlijk bij
het baden en zwemmen.
2. Mate van voorkomen van waterplanten in het Veluwemeer.
Uit gegevens van de vogelwachter A. v.d. Berg van het Staatsbosbeheer
blijkt het volgende: De hinderlijkskwaterplanten komen voor op plaatsen
dieper gelegen dan 0.70
0.80 m
- N.A.P. De begroeiing bestaat hoofdzake-
lijk uit doorgroeid fonteinkruid (Potamogeton perfoliatus). Daarnaast komen
ook aarvederkruid (Myriophyllum spicatum) en waterpest (Elodea canadensis)
voor. Deze planten wortelen in de bodem en vormen in de nazomer boven het
water uitstekende bloeiwijzen. Het grootste deel van de planten, bestaande
uit stengels en bladeren, blijft geheel onder water. In de nazomer hebben
de planten hun grootste ontwikkeling bereikt. Vermeerdering heeft plaats
door stukjes van de stengel of van het wortelstelsel (z.g. vegetatieve vermenigvuldiging) en door zaad (z.g. generatieve vermenigvuldiging). Dit laatste
komt bij waterpest niet voor.
Op plaatsen ondieper'dan 0.70 i 0.80 m
-
N.A.P. komt een vegetatie voor
van kra~swieren (Charaspec.). Deze begroeiing is echter door zijn lage groeiwijze nauwelijks hinderlijk te noemen. Doordat het noordelijk Veluwemeer,
gelegen tussen Roggebotsluis en Elburg vrij ondiep is zijn grote begroeiingen
van hinderlijke waterplanten hier vrijwel niet aanwezig. Het zuidelijk deel,
gelegen tussen Elburg en ~arderwijk,heeft een diepte buiten de vaargeul tot
maximaal 2.50 m
- N.A.P.
Hier komen uitgebreidebegroeiingen voor van fontein-
kruid, voornamelijk in een gebied ten oosten van de vaargeul. Ten westen
van deze vaargeul bestaat deze begroeiing uit gefsoleerde haarden. Het is te
X/66/808/5/1
verwachten dat deze haarden zullen uitgroeien tot een
+ gesloten vegetatie.
De begroeiing van fonteinkruid ontbreekt in de ondiepe randstrook langs
de Veluwe-kust. Er zijn aanwijzingen dat de plant in deze ondiepe zone
onderdrukt dan we1 verdwenen is door het fourageren van zwanen. Deze vogels
(knobbelzwaan en kleine zwaan) vreten namelijk de wortelstokken van de plant.
Dit gebeurt hoofdzakelijk in de winterperiode. De maximale fourageerdiepte
is hierbij ca. 50 tot 60 cm. Daar de winterwaterstand op gem. 20 cm
-
N.A.P.
wordt gehouden is het verklaarbaar dat het fonteinkruid op plaatsen ondieper dan 70
80 cm
-
N.A.P. nagenoeg ontbreekt.
3. Biologische bestrijding van waterplanten in het Veluwemeer.
Uit het bovenstaande mag geconcludeerd worden dat zwanen een decimerende invloed op fonteinkruid kunnen uitoefenen. In verband hiermee zou men
kunnen stellen dat een intensievere bestrijding van deze waterplanten te verkrijgen is door een uitbreiding van het aantal zwanen. In feite is deze uitbreiding in de laatste jaren a1 opgetreden. Sinds 1963 is er namelijk een
toeneming van het aantal overwinterende zwanen waargenomen, ioals uit onderstaande tabel blijkt.
Tabel 1. Aantal zwanen in het Veluwemeer, maxima in jaren 1963 t/m 1966.
1963
1964
1965
1966
knobbelzwaan
768
1167
1551
1250
kleine zwaan
120
683
1452
2200
Door de activiteit van de zwanen is het fonteinkruid in de ondiepe
gebiedenj zoals vermeld onder punt 2, grotendeels verdwenen. Aangezien
de zwanen op diepere plaatsen niet kunnen fourageren is het onwaarschijnlijk dat er in de toekomst voldoende voedsel voor dit toenemend aantal dieren zal zijn.
In verband hiermee is door vogelwachter van den Berg voorgesteld de
waterstand in de winter te verlagen. Afgezien van de vraag of dit technisch
mogelijk en ook overigens aanvaardbaar is, lijkt een verlaging van de winterwaterstand tot bijv. 0.40.m
-
N.A.P. uit biologisch oogpunt bijzonder
aantrekkelijk: Een uitbreiding van het fourageergebied van de zwanen betekent
lmmers een uitbreiding van het gebied waar fonteinkruid bestreden wordt.
Van het effect van deze biologische bestrijding moet men echter geen grote
r
verwachtingen hebben. ~ i een
j enige jaren na elkaar herhaalde waterstandsverlaging in de winter tot 0.40 m
~/66/808/5/2
- N.A.P. zal een bestrijding tot ca. 1.00 m
3.
-
N.A.P.
verwacht kunnen worden. Volgens e e n ' z e e r g l o b a l e s c h a t t i n g b e t e k e n t
d i t e e n v e r k l e i n i n g v a n . h e t h u i d i g e f o n t e i n k r u i d - a r e a a l van c a . 1Oqo. Daar
. I ,
.?.,
h e t v e r v a l l a n g s d e oude k u s t g e r i n g , i s , z a l d e z e b e s t r i j d i n g h i e r i n s e n
100-400 m b r e d e zone voorkomen.
Langs d e s t r a n d e n aan d e d i j k z i j d e e c h t e r
i n e e n v e e l smallere zone.
4. Mechanische e n chemische b e s t r i j d i n g van w a t e r p l a n t e n .
D e b e s t r i j d i n g van ondergedoken w a t e r p l a n t e n i n o n s l a n d i s b e p e r k t
t o t d e waterafvoerende s l o t e n en v a a r t e n i n graslandgebieden. Ter vervanging
van h e t v e l e manuren vragende e n zware handwerk b i j h e t opschonen maakt
men b i j d i t werk d e l a a t s t e j a r e n meer e n meer g e b r u i k van mechanische (en
o p b e p e r k t e s c h a a l ook w e 1 van chemische) hulpmiddelen. Naast h e t j a a r l i j k s
e e n of twee k e e r v e r w i j d e r e n van h e t onkruid i s e c h t e r ook h e t v e r w i j d e r e n
van d e modder, b.v. om h e t a n d e r e j a a r , n o d i g e n d a t kan' a l l e e n mechanisch
g e s c h i e d e n . B i j h e t mechanisch v e r d i e p e n wordt t e g e l i j k e r t i j d h e t o n k r u i d
v e r w i j d e r d e n dan i s d e t o e p a s s i n g v a n chemische middelen o v e r b o d i g . I n zek e r e z i n i s d a t g e l u k k i g want aan h e t g e b r u i k v a n chemische middelen i n
w a t e r k l e v e n nog onbekende gevaren t . a . v .
m o g e l i j k s c h a d e l i j k e nevenwer-
k i n g e n . Op v r a g e n a l s wat d e i n v l o e d van h e r b i c i d e n op b . v . d e v i s s t a n d ,
h e t p l a n k t o n en d e b i o l o g i s c h e z e l f r e i n i g i n g v a n h e t w a t e r i s l a a t h e t a n t woord voor een d e e l nog op z i c h wachten. Dat h e e f t t o t g e v o l g d a t h e t geb r u i k van bet h e r b i c i d e n i n watergangen s l e c h t s beperkt i s t o e g e s t a a n .
.
.
Proeven, van d e Subgroep Watergangen van de Werkgroep O n k r u i d b e s t r i j d i n g T.N.O.
i n h e t v o o r j a a r e n d e zomer van 1 9 6 5 en 1966 genomen, w i j z e n
1 1
er op d a t d i u r o n (N-( 3 . 4
d i c h l o o r f e n y 1 ) - N -N
dimethylureum), i n
-
korrelvorm i n een d o s e r i n g van 0 . 4 g/m3
-
aan h e t w a t e r t o e g e d i e n d ' , i n p o l d e r -
s l o t e n zowel onder-gedoken w a t e r p l a n t e n a l s d r a a d - e n a n d e r e w i e r e n kan
b e s t r i j d e n , zonder d a t d i t voor d e v i s n a d e l i g i s . Weliswaar d a a l t h e t z u u r s t o f g e h a l t e i n h e t w a t e r omdat er g e e n z u u r s t o f meer wordt geproduceerd e n
er b i j h e t v e r t e r e n van a f g e s t o r v e n p l a n t e d e l e n z u u r s t o f wordt v e r b r u i k t ,
maar d e z e v e r l a g i n g b e h o e f t n i e t z o v e r t e g a a n d a t z e s c h a d e l i j k i s v o o r
v i s s e n . Verder l e i d d e d e z e t o e p a s s i n g i n sommige proeven t o t e e n s t e r k e
v e r m e e r d e r i n g van h e t zooplankton ( v i s v o e d s e l l ) . Een t e v e e l a a n w a t e r p l a n t e n
kan d u s ook n a d e l i g z i j n voor d e g r o e i van v i s v o e d s e l en v i s s e n .
.Naast d e werkzaamheid van d i u r o n wordt d i e van d i c h l o b e n y l , d i c h l o o r thiobenzamide e n p a r a q u a t i n s l o t e n nog v e r d e r o n d e r z o c h t .
Een p r a k t i s c h e m o e i l i j k h e i d b i j d e b e s t r i j d i n g van w a t e r p l a n t e n i s d a t
,'
d o o r d e , i n a f v o e r l e i d i n g e n a l t i j d voorkomende,waterbeweging h e t b e s t r i j d i n g s middel z o onberekenbaar met h e t w a t e r v e r p l a a t s t wordt e n d a t d a a r d o o r ook
h e t e f f e c t o p d e w a t e r p l a n t e n t e r p l a a t s e van d e behandeling i n hoge mate
X/66/808/5/3
onzeker is.
Ons nu verder beperkend tot de'problemen i n h e t Veluwemeer kan gesteld
worden dat er geen hinderlijke belemmering van de waterafvoer en geen teveel
aan waterplanten voor vissen is, dat alleen plaatselijk hinder wordt ondervonden van de plantegroei. Door de volledig open verbinding van niet en we1
begroeide delen is de waterbeweging onbeperkt vrij. De eventueel te gebruiken hoeveelheid bestrijdingsmiddel zal door de grote waterhoeveelheid in
het meer, bij.een slechts gedeeltelijke begroeitrig, onevenredig hoog moeten
zijn en de kans dat het doel, een beperking van de waterplantengroei op bepaalde plaatsen, bereikt wordt is klein. Met chemische middelen is het in
water niet mogelijk om de plantengroei op diepe plaatsen te bestrijden en
op ondiepe te sparen. In ondiep water worden waterplanten gemakkelijker bestreden dan in diep water. E r i s veel meer kans dat het ondiep groeiende
zwanenvoedsel verdwijnt dan dat het voor zwanen te diep groeiende fonteinkruid bestreden wordt.
A1 met a1 moet op grond van het voorgaande geconstateerd;worden dat er
geen reeele mogelijkheden zijn om het plaatselijke teveel aan plantengroei
in het Veluwemeer met chemische middelen te verminderen. Alleen een totale
bestrijding is misschien mogelijk, maar die is uit floristisch en faunistisch
.
dus ook "it recreatief oogpunt beslist ongewenst Plaafselijkemechanische
bestrijding met behulp van maaiboten zal technisch we1 uitvoerbaar maar ook
kostbaar zijn..De periode om deze mechanische bestrijding uit te voeren valt
in de maanden juli en augustus
. Hierdoor treedt uitputting op van de reserve-
organen waardoor de hergroei in het volgend jaar onderdrykt wordt. Het is aan
te bevelen de afgemaaide planten uit het meer te verwijderen om rotting
(zuurstofonttrekking aan het water) te voorkomen. Bovendien kunnen losdrijvende
delen van wortels en stengels zich weer ontwikkelen tot nieuwe planten.
5 . Conclusie.
Uit het voorafgaande blijkt dat een chemische bestrijding van de watern
planten i& het Veluwemeer niet aan te bevelen is. Mechanische bestrijding
van dbze planten is mogelijk, maar voor het gehele gebied waarschijnlijk
te kostbaar. Tegen een algehele bestrijding van de waterplanten zijn overigens
ernstige bezwaren aan te voeren. De begroejingenvan fonteinkruid op diepere
plaatsen, buiten het fourageergebied van de zwanen, zijn namelijk belangrijke
v,
voedselgebieden van andere watervogels, vooral
,
voor de-eenden en de meer-
.
koeten. Deze dieren vreten allerlei plantaardige en dierlijke organismen;
die zich tussen deze waterplanten bevinden. Tegen een mechaqische bestrijding
X/66/808/5/4
5.
van l o c a a l k a r a k t e = , b i j v . l a n g s d e s t r a n d e n , bestaan 0 . i . geen overwegende
?,
bezwaren.
.
%.
..
:.,.
L FC!.
Een b i o l o g i s c h e b e s t r i j d i n g i s s l e c h t s beperkt mogelijk op d e ondiepe-
r e p l a a t s e n . Een v e r l a g i n g van h e t w i n t e r p e i l tot 0 . 4 0 m
-
N.A.P.
i s te
overwegen omdat dan, b i j een meerjarige t o e p a s s i n g , een b e s t r i j d i n g t o t
ca. 1.00 m
-
N . A . P . verkregen kan worden.