GEMEENTE TILBURG AFDELING RUIMTE BESTEMMINGSPLAN Fatima 2007, 4e herz. (Kruisvaardersstraat 32) Toelichting Ontwerp: 8 juli 2014 Vaststelling: Onherroepelijk: Code: NL.IMRO.0855.BSP2013013 Inhoudsopgave Toelichting 5 Hoofdstuk 1 Inleiding 7 1.1 Aanleiding tot planontwikkeling 1.2 Juridisch-planologische situatie 7 7 Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied 9 2.1 Ligging plangebied 2.2 Ruimtelijke en functionele structuur 2.3 Technische infrastructuur 9 10 11 Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader 13 3.1 3.2 3.3 3.4 13 13 15 15 Inleiding Rijk Provincie Gemeente Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders 17 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 17 17 17 20 22 24 Inleiding Stedenbouwkundige aspecten en welstand Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg Volkshuisvesting Groen en speelruimte Verkeer en parkeren Hoofdstuk 5 Milieuaspecten 25 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 Inleiding Milieuhinder bedrijven Externe veiligheid Vuurwerk Geluid Lucht Geur Bodem Natuur en Ecologie 25 25 25 30 30 31 31 31 32 Hoofdstuk 6 Wateraspecten 37 6.1 Bestaand watersysteem 6.2 Duurzaam waterbeheer 37 37 Hoofdstuk 7 Opzet planregels 41 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 41 41 43 44 44 Inleiding Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk 1 van de regels: 2 van de regels: 3 van de regels: 4 van de regels: Inleidende regels Bestemmingsregels Algemene regels Overgangs- en slotregels Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 45 2 8.1 Uitvoerbaarheid 45 Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg 47 9.1 9.2 9.3 9.4 47 47 47 47 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro Overleg ex artikel 3.1.1 Bro Burgerparticipatie Zienswijzen Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 3 Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 4 Toelichting Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 5 Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 6 Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding tot planontwikkeling Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van appartementen aan de Kruisvaardersstraat 32 te Tilburg. Het betreft de percelen sectie X, nrs. 01155 en 00843. De ontwikkeling vindt plaats in het voormalig klooster St. Denis. De begane grond van het complex wordt ontwikkeld tot zorgvoorzieningen. Deze zorgvoorzieningen zijn mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Fatima 2007'. Op de overige verdiepingen worden appartementen gerealiseerd. Deze appartementen passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Door de herontwikkeling kan het pand behouden worden, wat vanuit cultuurhistorisch perspectief wenselijk is. Daarnaast wordt de tuin behouden en opengesteld voor omwonenden, wat een postieve ontwikkeling is voor de buurt. De gemeente wil dan ook meewerken aan dit initiatief. De initiatiefnemer heeft ook plannen ontwikkeld voor 6 zorgwoningen in de tuin van het complex. Deze plannen zijn echter nog niet voldoende concreet om deel uit te kunnen maken van deze bestemmingsplanherziening. Hiervoor zal eventueel in een later stadium een apart traject gestart worden. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer. 1.2 Juridisch-planologische situatie Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Fatima 2007', vastgesteld door de gemeenteraad op 30 juni 2008 en onherroepelijk geworden op 21 november 2008. Het perceel heeft hierin de bestemming 'maatschappelijk'. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke instellingen toegestaan. Het zorgcentrum kan dan ook op basis van dit bestemmingsplan worden gerealiseerd. Binnen deze bestemming is het echter niet mogelijk om appartementen te realiseren. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 7 Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 8 Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied 2.1 Ligging plangebied Het plangebied wordt globaal begrensd door de Fatimastraat in het noorden, de Wethouderslaan in het oosten, de Ringbaan-Zuid in het zuiden en de Kruisvaardersstraat in het westen. ligging plangebied Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 9 luchtfoto plangebied 2.2 Ruimtelijke en functionele structuur Het plangebied maakt deel uit van een stedenbouwkundig ensemble van verschillende gebouwen/zorgfuncties in dit gebied. Hierbij is van belang dat het open karakter van dit gebied (ruimtelijke opbouw) behouden blijft, doordat het een verbijzondering is in een dicht en rationeel stedenbouwkundig patroon. Het plangebied wordt omsloten door straten (als onderdeel van de woonwijk) en de Ringbaan Zuid. De randen van de woonwijken zijn hard en gesloten, terwijl de randen van het ensemble groen en open zijn. Hiermee is het stedenbouwkundig ensemble van een andere schaal dan de omgeving. Het behoud van het klooster past binnen deze ruimtelijke opbouw. Daarnaast versterkt het hergebruik van het gebouw en de tuin met een openbaar karakter deze opbouw en het functioneren van het gebied in zijn geheel. Ook andere delen van dit stedenbouwkundige ensemble worden getransformeerd. Zo wordt St. Jozefzorg gerenoveerd, vindt er nieuwbouw plaats en wordt de openbare ruimte in het gebied opnieuw ingericht. Het bouwplan past goed binnen de transformatie van het gebied. Vooral de maatschappelijke functies op de begane grond passen goed binnen het cluster, maar ook de woonfunctie op de overige verdiepingen en de ruimte om het gebouw (tuin en voorruimte) zijn passend in het transformatieproces. Een ander belangrijk ruimtelijk argument is het behoud van het gebouw en de tuin, waarmee tevens een cultuurhistorisch ensemble behouden blijft. Het gebouw zelf is door zijn gaafheid en periode waarin het gebouwd is te beschouwen als cultuurhistorisch waardevol. De tuin en de relatie daarvan met het gebouw zijn daarvan een onlosmakelijk onderdeel. Het herbestemmen van Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 10 het gebouw en tuin levert daarom een positieve bijdrage aan de omliggende wijken en de stad. De ruimte om het gebouw dient in de toekomst goed te gaan passen in de structuur van de openbare ruimte van het gehele gebied. Het behoud van het groene karakter en de aansluiting van de tuin zijn hierbij van belang. Dit heeft gevolgen voor het gebruik van de tuin en de hoeveelheid en situering van parkeerplaatsen. Doordat het gehele gebied nog in ontwikkeling is, is het op dit moment lastig om de ruimte rond het klooster te integreren met de rest van de openbare ruimte in het gebied. Daarom zijn de zorgwoningen (die in de toekomst in de tuin gebouwd worden) nog niet meegenomen in dit bestemmingsplan. 2.3 Technische infrastructuur Bestaande ondergrondse infrastructuur In het plangebied bevindt zich geen ondergrondse infrastructuur die van belang is voor de herontwikkeling van het Fraterhuis St. Denis. Wel zijn er huisaansluitingen die de huidige bebouwing voorziet van water, gas, electra en telecom. Overzicht k&l-tekening Nieuwe ontwikkeling Via de website www.huisaansluitingen.nl kunnen de huidige huisaansluitingen opgezegd worden en kunnen nieuwe aansluitingen voor de appartementen aangevraagd worden. Beleidskader Telecommunicatiewet : juridisch beleid inzake telecommunicatie- netwerken. Het verleggen van glasvezel- en/of koperkabels voor telefoon, internet en televisie is in de Telecommunicatiewet en de Telecomverordening Tilburg geregeld. De grondeigenaar is verplicht telecommunicatiekabels te gedogen (toe te staan) in zijn grond. De telecom beheerder regelt de verlegging; de kosten zijn in principe voor haar rekening (artikel 5.7. lid 1). Eventuele geschillen worden door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) of de rechter beslecht. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 11 Privaatrechtelijke overeenkomsten met nutsbedrijven waaronder Enexis (voormalige PNEM) en Brabant Water (voormalige TWM). In verband met het ontbreken van uniforme regelgeving zijn er in het verleden door gemeente Tilburg, Berkel-Enschot en Udenhout met bovengenoemde bedrijven afzonderlijke regelingen afgesproken. Bij verleggingen moeten wij de kosten betalen, de offerte wordt door het cluster Leidingcoordinatie getoetst. Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BevB): Op 1 januari 2011 is het BevB in werking getreden. Dit is van toepassing voor leidingen met gevaarlijke stoffen waaronder aardgas. Vergunningen, toestemming (nuts) of instemmingsbesluit (telecom), ondergrondse infrastructuur. Verantwoordelijk hiervoor is cluster Leidingcoördinatie. Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) heeft tot doel om graafincidenten te voorkomen en de informatie uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te reguleren. Het Kadaster is het informatieloket en zorgt ervoor dat de informatie uitgewisseld kan worden (KLIC). Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 12 Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader. 3.2 Rijk 3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. 3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. 3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. Deze stappen zijn: Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 13 Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan. Trede 1: Is er een regionale behoefte? De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan. Provincie Noord-Brabant en de regiogemeenten Hart-van-Brabant (Midden-Brabant) maken jaarlijks in het 'Regionaal Ruimtelijk Overleg' / RRO afspraken over het woningbouwprogramma. Afgesproken is dat Tilburg in de planperiode tot en met 2021 ruim 9.800 woningen mag toevoegen aan de woningvoorraad om te voorzien in de gemeentelijke woningbehoefte. Van dit aantal worden 730 woningen gerealiseerd in drie omliggende (regio)gemeenten teneinde tot 2020 een bijdrage te leveren aan hun programmadoelen. Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave zo'n 1.000 woningen per jaar gemiddeld, dit gecorrigeerd voor ca. 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden. In de paragraaf Volkshuisvesting is weergegeven hoe de regionale woonbehoefte is toebedeeld aan de gemeente Tilburg. Op lokaal niveau is behoefte aan vormen van centrum-stedelijk wonen. In dit plan wordt voorzien in de vraag naar wonen in een centrum-stedelijk/buiten-centrum woonmilieu met gestapelde bebouwing ten behoeve van kleine huishoudens. De (her)ontwikkeling van de locatie Kruisvaardersstraat 32 geeft hieraan, binnen het bestaand stedelijk gebied, mede invulling. Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied? Door herontwikkeling van het voormalig klooster Sint Denis wordt ruimte gecreëerd in binnenstedelijk gebied. De regionale behoefte wordt daarmee opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en leidt tegelijkertijd tot kwaliteitsverbetering van de omgeving. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 14 Conclusie Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro. 3.3 Provincie Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale belangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaalniveau niet besproken. 3.4 Gemeente 3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving. De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende: a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt; b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd; c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan; d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad. De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005. 3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 15 Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 16 Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd. 4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand 4.2.1 Welstand Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´. Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011. Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen. 4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg 4.3.1 Archeologie 4.3.1.1 Nota ´Grond voor het verleden´ Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende: 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder; 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening. Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid. 4.3.1.2 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen. De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek: 1. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek; 2. De database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem); 3. De Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 17 beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken. 4.3.1.3 Historische geografie plangebied Het plangebied maakt deel uit van de noordoostelijke helling van het relatief hooggelegen centrale plateau van Tilburg, waarin zich in het noordelijke deel van het plangebied de Korvelse Waterloop ingesneden had. Vanuit het plateau stak een aantal hoge uitlopers uit in het beekdal van de Korvelse Waterloop. Vaak worden op dergelijke uitlopers de wegen, nederzettingen en grafheuvels vanaf de bronstijd verwacht. Door het zuidelijke deel van het plangebied stroomde de Oerlese Waterloop. De kaart van Diederik Zijnen uit ca. 1760 laat zien dat het plangebied destijds voornamelijk bestond uit een akkergebied dat werd doorsneden door een aantal wegen en paden (zoals ter hoogte van de huidige Stevenzandsestraat en de Kruisvaardersstraat) en waarin zich (gedeeltelijk) de nederzettingen en gehuchten 't Heike, Sevenhoek en De Kwetterij bevonden. In het beekdal van de Korvelse Waterloop ten noorden van het plangebied lagen de relatief natte gronden (graslanden). Door de opkomst van de industrie in de negentiende eeuw en de daarmee gepaard gaande groei van het aantal bewoners is het plangebied in de negentiende en begin twintigste eeuw sterk veranderd. Vanaf 1850 verdichtte de bebouwing zich langs de bestaande nederzettingslinten. Aan het eind van de negentiende eeuw voltrok de ontwikkeling zich in een steeds hoger tempo en werden o.a. rondom de oude gehuchten arbeiderswoningen gebouwd. In 1923 is ten noorden van het plangebied in het beekdal van de Korvelse Waterloop de Piushaven aangelegd. In dezelfde periode is tussen de haven, de Ringbaan Zuid en de Broekhovenseweg een wijk met volkswoningbouw aangelegd. Vanaf ongeveer 1930 wordt de directe omgeving van het plangebied steeds verder ingevuld. Aan de oostzijde met steeds uitbreidende bebouwing van de AaBe-fabriek. Na de Tweede Wereldoorlog worden aan de oostzijde van het plangebied aan de Jan van Rijzewijkstraat 22 Maycrete-woningen gebouwd en worden de onbebouwde delen van de omliggende wijk ingevuld met sociale woningbouw. Het parochiecomplex rondom de aan de Fatimastraat gelegen (in 1990 gesloopte) Fatimakerk en het verpleeghuis St. Jozefzorg worden in de jaren vanaf 1948 gebouwd en in de daaropvolgende decennia aangepast en uitgebreid. Het fraterhuis St. Denis aan de Kruisvaardersstraat komt in de jaren vanaf 1952 tot stand. Vrijwel alle gebouwen in het gebied worden ontworpen door de Tilburgse architect Jos Bedaux en zijn bureau. Aan de zuidzijde van het complex wordt in de jaren vijftig van de twintigste eeuw de Ringbaan-Zuid aangelegd. Deze was in de periode daarvoor al aanwezig als een secundaire doorgangsroute. In de afgelopen jaren is er in de directe nabijheid van het plangebied veel gewijzigd. In 2010 werden de Maycretewoningen aan de Jan van Rijzewijkstraat gesloopt om plaats te maken voor een brede ontsluitingsweg. Verder werd aan de oostelijke zijde van het complex van de St. Jozefzorg de hoogbouw uit de jaren zestig van de twintigste eeuw gesloopt en vervangen door een nieuw volume. Op korte termijn zal gestart worden met een herontwikkeling van het bestaande zorgcomplex waarbij de noordzijde gesloopt zal worden en opnieuw gebouwd zal worden. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 18 4.3.1.4 Verwachtingswaarde plangebied Het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE); Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) grotendeels, vanwege de ligging op een relatief hooggelegen dekzandrug, in een gebied met zeer hoge verwachting. Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein; Naar aanleiding van de herziening van alle beheerbestemmingsplannen is door Fontys-BILAN in 2005 cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Hierin wordt geconcludeerd dat de bodem in het plangebied door egalisatie, bouwrijp maken en opeenvolgende sloop- en bouwcampagnes zodanig verstoord is dat de archeologische verwachting bijgesteld moet worden van zeer hoog naar geen tot laag. Recenter onderzoek (Jan van Rijzewijkstraat) onderschrijft deze afwaardering van het gebied niet Ten zuiden van het plangebied, tussen de kam van het zorgcomplex en de Ringbaan Zuid ligt een groene zone die vermoedelijk nog onverstoord is en waarvoor archeologische verwachting middelhoog tot hoog is. In 2010 is door RAAP archeologisch onderzoek (bureau-, booronderzoek en een definitieve opgraving) uitgevoerd in de Jan van Rijzewijkstraat. Daarbij zijn bewoning uit het mesolithicum en de ijzertijd aangetroffen. In1946 is in de buurt van de kruising van de Hertogstraat-Fatimastraat en de Kruisvaardersstraat ijzertijd vondsten gedaan die wijzen op de aanwezig van een prehistorisch urnenveld (ARCHIS waarneming 300500). Ten zuidwesten van het plangebied zijn in 2005 sporen gevonden van IJzertijd en vroegmiddeleeuwse bewoning. In de tuin van het Fraterhuis is de bodem niet verstoord daarom is de archeologische verwachting ter plekke hoog. 4.3.1.5 Vertaling naar bestemmingsplan Ter plaatse van de tuin van het Fraterhuis hebben de gronden de dubbelbestemming Waarde-Archeologie gekregen. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met zich. Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden. 4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader. 4.3.2.1 Waardevolle structuren Het plangebied werd tot in het begin van de twintigste eeuw doorkruist door een aantal wegen en paden, die mogelijk teruggaan op een zeer oud padenpatroon. Bij de aanleg van de stadswijk is een groot deel van het netwerk van wegen en paden verloren gegaan. Het tracé van enkele van deze wegen en paden is echter nog deels herkenbaar in het huidige wegenpatroon van de Kruisvaardersstraat en de ten westen van het plangebied gelegen Groenstraat. Historische groenstructuren. Ten zuiden van de Ringbaan-Zuid werd in de tweede helft van de jaren dertig van de twintigste eeuw als werkverschaffingsproject het Leijpark aangelegd. Het park is ontworpen door tuinarchitect Leonard A. Springer. Uit de periode 1940-1970 zijn de volgende kenmerken van bovengemiddelde waarde in het plangebied Fatima bewaard gebleven: de Ringbaan Zuid als stedelijke hoofdroute en de interne wijkontsluitingsweg in aansluiting op het vooroorlogse Leijpark. 4.3.2.2 Waardevolle objecten Als één van de 100 landelijke toonbeelden van de wederopbouw is het hoofdgebouw van Sint Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 19 Jozefzorg in 2012 aangewezen als rijksmonument. Dit pand ligt in de nabijheid van het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied is in de wijk Fatima een groot aantal MIP-panden gelegen. De voorziene planontwikkeling heeft geen effect op deze bebouwing. In duidelijke samenhang met elkaar werden in het gebied verschillende grotere (deels) openbare gebouwen ontworpen die de identiteit van het plangebied hebben bepaald en dat voor een groot deel nog steeds doen. Het complex van Sint Jozefzorg is tussen 1950 en 1952 als pension-tehuis voor Ouden van Dagen gebouwd naar ontwerp van architect Jos Bedaux. De eerste schetsen dateren uit 1947. Het complex bestond uit drie naar de Ringbaan Zuid toe geopende hoven en een kapel met geheel omsloten binnenplaats aan de Kruisvaardersstraat. Het complex is in de jaren na de oplevering zeer sterk gewijzigd; enerzijds vanwege ruimtegebrek en anderzijds vanwege aanpassingen aan de steeds voortschrijdende behoeften en inzichten van het verzorgingstehuis. In 1953 verrees aan de Kruisvaardersstraat het klooster van de fraters van Saint Denis. Het complex dat nog geheel intact is, werd ontworpen door Jos Bedaux. Bedaux was ook de ontwerper van de gebouwen aan de kop van de Fatimastraat, een parochiehuis met pastorie, een schoolgebouw en de in 1990 gesloopte noodkerk van OLV van Fatima. Vermoedelijk om het complex van Sint Jozefzorg groter te laten lijken dan het in werkelijkheid is, werden in 1951 en 1952 eveneens naar ontwerp van Bedaux op de kop van de Ringbaan Zuid in het stuk tussen de Wethouderslaan en de Jan van Rijzewijkstraat nog woningen gebouwd in dezelfde vormgeving als die van Sint Jozefzorg. Het Fraterhuis is niet aangewezen als monument. 4.4 Volkshuisvesting Provincie Noord-Brabant en de regiogemeenten Hart-van-Brabant (Midden-Brabant) maken jaarlijks in het 'Regionaal Ruimtelijk Overleg' / RRO afspraken over het woningbouwprogramma. Afgesproken is dat Tilburg in de planperiode tot en met 2021 ruim 9.800 woningen mag toevoegen aan de woningvoorraad om te voorzien in de gemeentelijke woningbehoefte.Met de ontwikkeling van de locatie aan de Kruisvaardersstraat wordt hieraan mede invulling gegeven. 4.4.1 Woonvisie Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de vastgestelde Woonvisie 2011-2014 is aangegeven dat –ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad– de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie. Centraal in de WoonVisie –met de focus op 2020– staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/ klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt –naar analogie van de rijksoverheid– onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk. Per stadsdeel/gebied wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen. In dit plan wordt voorzien in de vraag naar wonen in een Centrum-Stedelijk / Buiten-Centrum woonmilieu met gestapelde bouw gericht op kleine huishoudens. Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (elke vier jaar, meest recent 2012) toont aan dat qua woonmilieu er een overschot bestaat aan buitencentrum-stedelijk wonen, maar tekort in de andere woonmilieus (met name -vormen van- (centrum)-stedelijk wonen). Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 20 4.4.2 Woonkwaliteit Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope huurwoningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, het percentage levensloop-bestendige nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW). 4.4.2.1 Toetsingskader nieuwbouw appartementen De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenst woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling. 4.4.2.2 Aandeel goedkope huur Om omvang en spreiding, als ook de kwaliteit van de kernvoorraad van goedkope/betaalbare corporatiehuurwoningen optimaal te houden, wordt voor de nieuwbouwopgave een productieaandeel van 15% aangehouden. Deze opgave dient, juist ook vanuit differentiatiebevordering, met name gerealiseerd te worden op de grotere inbreidings- en uitleglocaties 4.4.2.3 Actieplan Stimulering Eigenbouw Tilburg 2012 Getuige de WoonVisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. In z'n ultieme vorm gaat dit over ruimte geven aan eigenbouw middels particulier opdrachtgeverschap (PO). Stimulering van het (collectief) particulier opdrachtgeverschap, ofwel het als consument/particulier zelf of samen met anderen bouwen van je woning, heeft in Tilburg al jaren prioriteit, maar blijkt in de praktijk moeizaam van de grond te komen. Om de beleidsambitie rond eigenbouw te bevestigen en aan te scherpen, heeft het college besloten tot een actieplan stimulering eigenbouw. Geen voornemens meer, geen pilots, maar gewoon doen! Door zelf meer grond voor eigenbouw uit te gaan geven, en hiertoe ook de projectontwikkelaars uit te nodigen, streeft het huidige college naar een (C)PO-aandeel in 2014 van minimaal 30 procent van de grondgebonden woningproductie. Het actieplan stimulering eigenbouw is te vinden op www.tilburg.nl. 4.4.2.4 Levensloopbestendige nieuwbouw Ter bevordering van de maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat alle nieuwbouwwoningen zo worden gebouwd dat ze minimaal toegankelijk (bezoekbaar) zijn voor mensen met een fysieke beperking. Verder moet- in relatie tot de vergrijzing en de zelfredzaamheid van burgers- ten minste 40% van de nieuwbouwwoningen 'levensloopbestendig' worden ontwikkeld dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de 'primaire ruimten' i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning. Eerder onderzoek heeft tot de conclusie geleid dat het minimumpercentage van 40 % levensloopbestendige woningen in de nieuwbouwopgave moet worden voortgezet en dat er in verschillende stadsdelen/wijken een extra opgave ligt.Dit betreft met name de wijken Blaak/Zorgvliet, Reit/Zand/Wandelbos en Tilburg Noord. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.0. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 21 4.4.2.5 Politiekeurmerk Veilig Wonen Het Politiekeurmerk Veilig Wonen is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en wijken die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond sociale veiligheid, leefbaarheid, inbraak- en brandpreventie. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw. Voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast. Het beleid dat de gemeente voert omtrent het keurmerk is vastgelegd in de nota Beleid en implementatie Politiekeurmerk Veilig Wonen. Een folder is te vinden op www.tilburg.nl. 4.4.3 Toetsing plan Het plan voorziet in de herontwikkeling van het voormalig klooster 'Fratershuis St. Denis', gelegen in bestaand stedelijk gebied. De eerste twee verdiepingen worden verbouwd tot 24 zelfstandige wooneenheden tussen de 45 en 85 m². Daarnaast wordt de begane grond verbouwd tot een zorgcentrum. Hoewel vanuit het oogpunt van vokshuisvestiging de voorkeur uitgaat naar appartementen met een grotere gebruiksoppervlakte of een specifieke doelgroep, zijn de appartementen wel passend op deze locatie. De invulling is een postieve ontwikkeling aangezien hiermee het historisch gebouw behouden wordt. Bovendien zorgt het plan voor openstelling en behoud van de tuin, wat een positieve betekenis heeft voor de buurt. De focus ligt dan ook op het behoud van het bestaande gebouw, zonder dat de herontwikkeling sloop of nieuwbouw met zich meebrengt. Hoewel de toekomstige zorgwoningen geen deel uit maken van dit bestemmingsplan zijn deze woningen passend, omdat deze bedoeld zijn voor een specifieke doelgroep. 4.5 Groen en speelruimte 4.5.1 Bomennota Tilburg boomT Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 22 Boomwaardezoneringskaart Maatregelen in bestemmingsplan De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom. Bomen in het plangebied Om te kunnen bepalen of er waardevolle bomen in het plangebied aanwezig zijn, is een bomeninventarisatie uitvoerd. Deze inventarisatie is als Bijlage 1 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. De volgende bomen in het plangebied zijn opgenomen als potentieel waardevolle boom op de boomwaardekaart: 1. 2. 3. 4. de Juglans Regia (nr.4) de Sequoiadenderon Giganteum (nr.5) de Magnolia (nr.8) de Ceder Atantica Glauca (nr.9) Rondom het plangebied aan de Kruisvaarderstraat staan ook een aantal potentieel waardevollle bomen.Deze bevinden zich in de openbare ruimte. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 23 4.5.2 Nota Groen De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit: 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk; 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen); 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen. In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld. 4.6 Verkeer en parkeren Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is hoe de gemeente Tilburg om wil gaan met de mobiliteit. De Kruisvaarderstraat ligt in de wijk Fatima. Dit is een woonwijk waar een snelheidsregiem geldt van 30 km/h. De Kruisvaardersstraat is een woonstraat waarover een busroute in beide richtingen loopt. De Kruisvaardersstraat ontsluit zich via de Fatimastraat in oostelijke richting naar de Ringbaan West en sluit via het Zuiden rechtstraaks aan op de Ringbaan Zuid. Nieuwe bouwplannen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen welke terug te vinden zijn in het Tilburgse Verkeers en Vervoers Plan (TVVP). Op dit moment betreft het de 'parkeernormen Tilburg 2011'. Op grond van deze parkeerkeernormen bedraagt de behoefte 43 parkeerplaatsen voor het initiatief als geheel (woningen en zorgvoorzieningen) op het drukste moment van de dag. Deze behoefte wordt grotendeels opgelost op het eigen terrein. Bij de parkeerplaatsen aan de voorzijde van het perceel, vindt een kleine overlap plaats met het openbaar gebied. Het bestemmingsplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen om aan deze parkeernorm te kunnen voldoen. De uiteindelijke toets aan het parkeerbeleid vindt plaats bij de omgevingsvergunning. Alhoewel het de voorkeur heeft om te ontsluiten via de reeds aanwezige in en uitritten, is het mogelijk om een extra inrit aan te leggen aan de oostzijde van de bestaande bebouwing. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 24 Hoofdstuk 5 Milieuaspecten 5.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. 5.2 Milieuhinder bedrijven Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. Binnen het plan wordt naast de geldende bestemming maatschappelijk ook de functie wonen mogelijk gemaakt. Voor de functies binnen de bestemming maatschappelijk is aansluiting gezocht bij de lijst functiemenging van de VNG-brochure om een goed woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen te kunnen borgen. Behalve dat de maatschappelijke functie binnen het plangebied gehandhaafd blijft ligt deze functie ook op de aangrenzende percelen. Door de menging van de maatschappelijke functie met de woonfunctie is er voor deze woningen geen sprake meer van een rustige woonwijk en is het gerechtvaardigd om de richtafstand met één stap te verlagen. Op het naast gelegen perceel is binnen de functie maatschappelijk, een brandweerkazerne mogelijk. Hiervoor geldt een richtafstand over van 30 meter ten opzichte van de nieuwe woningen die niet gehaald kan worden. Op dit moment zijn er geen plannen om de brandweer naar deze plek te verplaatsen. Voor de overige maatschappelijke functies geldt een richtafstand van 10 meter. Deze afstand tot de woningen binnen het gebied wordt ruimschoots gehaald. Het woon- en leefklimaat van de woningen in het plangebied is daarmee voldoende gewaarborgd. 5.3 Externe veiligheid 5.3.1 Inleiding Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn: Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast); Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), december 2009; Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011. Op dit moment wordt de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) herzien. De regelgeving omtrent het Basisnet wordt hierin opgenomen. De kwaliteitseisen voor externe veiligheid die verband houden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de transportroutes zijn op 18 december 2012 gepubliceerd in het ontwerpbesluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 25 5.3.2 Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden. De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken. 5.3.3 Groepsrisico Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van: 1. 2. 3. 4. de kans op een ongeval; het effect van het ongeval; het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft; de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico. 5.3.4 Verantwoordingsplicht De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd: 1 het projectkader; 2 de hoogte en toename van het groepsrisico; 3 bronmaatregelen; 4 ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit; Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 26 5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan; 6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid; 7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie; 8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst. In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht. Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden. 5.3.5 Inrichtingen In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het plangebied. 5.3.6 Buisleidingen Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied. 5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg De ontwikkeling ligt op een afstand van ongeveer 1100 meter van de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De afstand van de A58 tot het plangebied is zodanig groot dat dit niet leidt tot een toename van het groepsrisico. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling. De gemeentelijke wegen rond het plangebied maken geen onderdeel uit van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer over deze wegen kan alleen plaatsvinden op basis van ontheffing. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen is, vanwege het ontheffingssysteem, dermate klein dat geen sprake kan zijn van een plaatsgebonden risico 10-6 en geen sprake kan zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of significante toename van het groepsrisico. Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. De ontwikkeling ligt op een afstand van ongeveer 1200 meter van de spoorlijn. In de Beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 27 wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen nieuwe objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstand. Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het toekomstige Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Voor de spoorlijn dient daarom de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. In paragraaf 5.3.8 is deze verantwoording opgenomen. Vanwege de afstand tot de spoorlijn, leidt dit bestemmingsplan niet tot een toename van het groepsrisico Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden. Conclusie relevantie risicobronnen: Voor dit ruimtelijke besluit hoeft alleen voor de spoorlijn de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. Vanuit externe veiligheid worden verder geen beperkingen aan deze ontwikkelingen gesteld. 5.3.8 Verantwoording groepsrisico In deze paragraaf wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico verwoord. In het kader van deze verantwoording heeft de regionale brandweer advies uitgebracht. De relevante inbreng van dit advies is verwerkt in deze verantwoording. Beleidsvisie In de Beleidsvisie externe veiligheid is ingegaan op een aantal gebiedstypes. Het bestemmingsplan ligt in de zone die in de Beleidsvisie is gedefinieerd als "Risicoluw woongebied in Tilburg". Het bestemmingsplan ligt niet binnen het invloedsgebied van een LPG-tankstation en kent geen bijzondere functies voor gebouwen met meer dan 2000 personen. De generieke verantwoording voor luw gebied uit de Beleidsvisie externe veiligheid is daarmee van toepassing. Onderstaand is deze generieke verantwoording uit de beleidsvisie overgenomen. De afwegingen die ten grondslag liggen aan deze verantwoording staan verwoord in de beleidsvisie. Groepsrisico Dit ruimtelijk plan ligt in een luw gebied, waarvoor in de Beleidsvisie Externe Veiligheid geen planologisch kader is opgesteld. Ook bij een hogere personendichtheid zal er geen significante toename van het groepsrisico optreden, omdat: de afstand tot de plaats van het mogelijke incident groot genoeg is; de aard van incident is blootstelling aan toxisch gas. Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door maatregelen bij de risicobron zijn beschreven in de Beleidsvisie Externe Veiligheid. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is binnen het plangebied geen item, vanwege het gegeven dat de: toename van de personendichtheid geen significant effect op het groepsrisico heeft; kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden bijzonder klein is. De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheidsvraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied. Ten aanzien van de algemene mogelijkheden van de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar desbetreffende onderdelen Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 28 van de Beleidsvisie Externe Veiligheid. Uit het advies van de veiligheidsregio blijkt dat de opkomsttijd van de brandweer wordt gehaald volgens het dekkings- en spreidingsplan 2011-2014. Om een brand in het plangebied te kunnen bestrijden is het noodzakelijk dat er voldoende primair en secundair bluswater aanwezig is. In het plangebied zijn voldoende brandkranen aanwezig. Mogelijkheden tot zelfredzaamheid Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelinginstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen. Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het gebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie. De zelfredzaamheid van de bewoners wordt als normaal bestempeld. Risicocommunicatie Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De regionale brandweer adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats. 5.3.9 Restrisico en conclusies Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld, welke stoelt op de Beleidsvisie externe veiligheid. De veiligheidsregio heeft op 20 november 2013 advies uitgebracht op het plan (Bijlage 2). De relevante onderdelen zijn verwerkt in de verantwoording. Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 29 5.4 Vuurwerk Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk. 5.5 Geluid Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden. 5.5.1 Wegverkeerslawaai Het plan heeft betrekking op de herontwikkeling van het voormalig Fraterhuis St. Denis en voorziet in de realisatie van een gezondheidscentrum en 24 appartementen op de eerste en tweede verdieping. Het gezondheidscentrum past binnen de huidige bestemming maatschappelijke doeleinden. De functie wonen past hier niet in en wordt met dit bestemmingsplan toegevoegd. De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de wettelijke zone van de Ringbaan-Zuid en de Wethouder Baggermanlaan. Voor nieuwe woningen geldt ingevolge de Wet geluidhinder een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. De optredende geluidbelasting t.g.v. deze gezoneerde wegen is indicatief berekent met het geluidkarteringsmodel VL 2022 en bedraagt lager dan de wettelijke voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Hierbij is rekening gehouden met toepassing van de wettelijke aftrek van 2 dB (Ringbaan-Zuid) resp. 5 dB (Wethouder Baggermanlaan) ingevolge artikel 110g Wet geluidhinder. Op de overige wegen (waaronder de Kruisvaardersstraat) is de Wgh niet van toepassing daar hier maximaal 30 km/uur gereden wordt. Omdat voldaan wordt aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB is nader akoestisch onderzoek en nadere toetsing aan de Wgh niet noodzakelijk. Er is geen noodzaak om hogere grenswaarden vast te stellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de gecumuleerde geluidsbelasting indicatief berekent, exclusief toepassing van de wettelijke aftrek volgens artikel 110g Wgh voor wegverkeerslawaai. Maatgevend hierbij is de Kruisvaarderstraat zelf. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai bedraagt maximaal 52 dB waardoor sprake is van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat. 5.5.2 Railverkeerslawaai Het plan is gelegen op een afstand van meer dan 1200 meter van het spoortraject Breda-Tilburg-Eindhoven. Dit betekent dat het plan gelegen is buiten de maximale zonebreedte zoals gesteld in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek hoeft plaats te vinden naar de optredende geluidsbelasting t.g.v. het spoor en dat nadere toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder achterwege gelaten kan worden. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 30 5.5.3 Industrielawaai In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. 5.5.4 Luchtvaartlawaai Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied. 5.6 Lucht Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden. De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 24 appartementen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen aanwezig, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan. 5.7 Geur 5.7.1 Industriële geur In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder. 5.7.2 Agrarische geur In en om het plangebied worden geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder. 5.8 Bodem In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek. Voor de locatie zijn er beperkte gegevens beschikbaar. Uit onderzoeken van rond 1990 komt naar voren dat er ter plaatsen lichte verhogingen worden geconstateerd van o.a. zware metalen. De naast gelegen percelen zijn recenter onderzocht en kunnen een inschatting geven van de te verwachten kwaliteit. Uit een verkennend onderzoek, uitgevoerd op 28 juni in 2011, door Inpijn Blokpoel, is gebleken dat er in de bovengrond lichte verhogingen zijn gevonden van PAK's, cadmium, zink, PCB's en minerale olie.Ttevens wordt opgemerkt dat de grond puinhoudend is. Voor de ondergrond worden geen verhogingen aangetroffen, wel is er in het grondwater een lichte zink verhoging gemeten. Opslagtanks Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 31 In 1993 zijn er twee opslagtanks verwijderd op locatie. Voor de sanering is er een KIWA certificaat beschikbaar. Na verwijdering is er een nieuwe tank geplaatst met een maximale inhoud van 10.000 liter. Deze tank is in 2009 ook gesaneerd. Hierbij heeft er een beperkt verkennend onderzoek plaatsgevonden en bleek de grond rondom de tank niet verontreinigd te zijn met minerale olie (inhoud tank). Voor interne verbouwingen of het aanleggen van parkeerplaatsen is niet direct een bodemonderzoek noodzakelijk. Voor eventuele nieuwbouw wel. Voor de toekomstige ontwikkelingen (nieuwbouw) dient een verkennend onderzoek te worden uitgevoerd. Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering. 5.9 Natuur en Ecologie Natuur Inleiding Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet). Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld. Natura 2000 Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998. Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets. In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat. Er zijn drie mogelijkheden: Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist. Analyse plangebied Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 32 Het plangebied ligt in het centrum van Tilburg en daardoor op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Kampina & Oisterwijkse Vennen op een afstand van ca. 2.94 km. Conclusie De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten. Ecologische Hoofdstructuur In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS. Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken. Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden. Analyse plangebied In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen op ca. 674 m. afstand van het plangebied. Dit betreft De Leij de natuurbeheertypen Rivier- en beekbegeleidend bos (N14.01) en Beek en bron (N03.01). Conclusie De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. De EHS ligt buiten het plangebied en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde EHS. Kadernota Groene Mal In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal. Analyse plangebied Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal. Conclusie Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 33 Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen aan de orde. Flora- en faunawet Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt. Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd. Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet. Analyse plangebied Om de voorkomende beschermde flora en fauna in het het plangebied inzichtelijk te maken heeft Bureau Waardenburg bv in november 2013 een Quick Scan in het kader van de Flora- en Faunawet uitgevoerd (BIJLAGE). Klein glaskruid komt talrijk voor in de binnentuin en lokaal in de tuin rond het klooster. Zij treedt onkruidachtig op langs gevels en op verharding. Het hele terrein cq. plangebied kan als één groeiplaats worden aangemerkt. Zolang de tuinen binnen het project niet volledig worden heringericht en de meeste tuinen onaangeroerd blijven, zijn geen effecten te verwachten op deze lokale groeiplaats. Indien alle planten op de binnentuin verdwijnen heeft dit op de staat van instandhouding van de lokale populatie geen negatief effect, mits de groeiplaatsen elders op het terrein niet worden aangetast. Bij aantasting van planten of klein glaskruid is sprake van overtreding van artikel 8, hier kunt u ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet voor aanvragen. Aangezien de staat van instandhouding van de lokale en Nederlandse populatie niet in het geding is, is het aannemelijk dat ontheffing afgegeven zal worden. Een andere optie is dat u gebruik maakt van een vrijstelling op basis van door het bevoegd goedgekeurde gedragscode. Indien in het goedkeuringsbesluit van betreffende gedragscode is vastgesteld dat geen geografische beperking van toepassing is, kunt u die gebruiken mits voldaan aan overige bepalingen in de gedragscode. Een voorbeeld is de 'Gedragscode van de gemeente Zoetermeer in het kader van de Flora- en faunawet', waarin maatregelen zijn opgenomen voor klein glaskruid bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en beheer. In de toegankelijke delen van het gebouw zijn geen vleermuizen of sporen daarvan waargenomen. Niet alle ruimten konden worden onderzocht en derhalve kunnen geen conclusies worden getrokken ten aanzien van aanwezigheid van vleermuizen in de niet toegankelijke ruimten. Indien werkzaamheden worden uitgevoerd aan niet toegankelijke ruimten, zoals de kapelzolder, het dak (renovatie, isolatie) of de spouw achter het buitenblad (isolatie) wordt aanbevolen vooraf nader onderzoek te doen naar gebruik van deze ruimten door vleermuizen om negatieve effecten te voorkomen. Vogels met jaarrond beschermd nest zijn niet vastgesteld tijdens het onderzoek. Aan het niet waarnemen van vogels in de tijd van het jaar waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden kunnen geen conclusies worden verbonden ten aanzien van de aanwezigheid van jaarrond beschermde Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 34 nestlocaties. Zo vertrekt de gierzwaluw eind juli al naar de overwinteringsgebieden in Afrika en verblijven andere soorten buiten de periode dat daadwerkelijk gebroed wordt vaak niet op de nestlocatie. Op basis van uiterlijke kenmerken van het gebouw moet worden geconcludeerd dat het gebouw gebruikt kan worden als nestlocatie door huismus en gierzwaluw. Om zekerheid te krijgen over eventueel gebruik van het gebouw als nestlocatie door vogels waarvan het nest jaarrond beschermd is, wordt aanbevolen onderzoek te doen in de periode april-juni. Dit onderzoek hoeft alleen te worden uitgevoerd indien het dak wordt gerenoveerd, dakpannen worden vervangen of isolatie tussen dakpannen en onder het dakbeschot wordt aangebracht. In begroeiing in de tuin of in spleetvormige ruimten kunnen vogels broeden. Broedende vogels worden verwacht in de periode van eind maart tot en met eind juli, met de mogelijkheid dat houtduif tot in augustus broedend aanwezig is. Werkzaamheden in deze periode kunnen leiden tot verstoring van broedende vogels en daarmee overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Het betreft algemeen voorkomende vogels en eventuele verstoring heeft geen negatief effect op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties. Ten aanzien van de algemeen voorkomende soorten in het gebied, waaronder egel en bruine kikker, geldt dat gelet op hun algemeen voorkomen, negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding kunnen worden uitgesloten. Voor deze soorten van Tabel 1 geldt vrijstelling voor overtreding van verbodsbepalingen voor de geplande ontwikkeling. Wel geldt de Zorgplicht: deze vereist dat zorgvuldig wordt omgegaan met in het gebied aanwezige dieren, bijvoorbeeld door ze te vangen en naar een veilige locatie te verplaatsen. Conclusie De conclusies zijn opgesteld op basis van de huidige ter beschikking staande kennis en inschattingen van deskundigen. Door werkzaamheden aan de gevel en bebouwing op het binnenterrein kunnen exemplaren van klein glaskruid worden aangetast. Dit betekent overtreding van artikel 8 van de Flora- en faunawet. Aangezien de soort talrijk elders op het terrein groeit, heeft dit geen negatieve effecten op de lokale populatie, mits voldoende groeiplaatsen resteren. De ontwikkelaar an hiervoor ontheffing aanvragen of gebruik maken van een door bevoegd gezag goedgekeurde gedragscode. Bij werkzaamheden aan de gebouwen moet mogelijk rekening worden gehouden met verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van huismus en gierzwaluw. Werkzaamheden aan daken en gevels kunnen geschikte verblijfplaatsen en nestplaatsen in het dak en spouw aantasten. Of dit het geval zal zijn, is afhankelijk van welke ingrepen precies worden uitgevoerd. Bij het verwijderen van de beplanting moet rekening worden gehouden met het broedseizoen. Het is aannemelijk dat in de beplanting nestplaatsen van algemene broedvogels aanwezig zijn. De begroeiing in het plangebied heeft betekenis voor algemene soorten amfibieën en grondgebonden zoogdieren. Voor deze soorten geldt een vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en onderhoud. Als gevolg van de ingreep wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de aangetroffen beschermde soorten. Het bestemmingsplan op zich heeft geen negatieve effecten heeft op aanwezige beschermde soorten en dat het project in uitvoering mogelijkheden biedt om op zorgvuldige wijze en conform de Flora- en faunawet met aanwezige beschermde soorten om te gaan. Indien bij uitvoering van het werk sprake is van overtreding van verbodsbepalingen zal een ontheffing Flora- en faunawet redelijkerwijs verleend kunnen worden. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 35 Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 36 Hoofdstuk 6 Wateraspecten Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. 6.1 Bestaand watersysteem Het plangebied is gelegen in het deelstroomgebied van De Nieuwe Leij en De Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap De Dommel. Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 0,6 hectare. Het gebied watert af op een gemengd rioleringsstelsel. De oppervlakten van het gebied zijn. Oppervlakten m² Dak 1.578 Terrein verharding (parkeren) geen afwatering op riolering 514 Onverhard dan wel 3.808 verhard geen afwatering op riolering Totaal 5.900 Het terrein ligt tussen 13,25 m + NAP en 13,50 + NAP. De maatgevende grondwaterstand ligt op ongeveer 11.75 m + NAP (GHG 11,55 m + NAP plus 20 cm). Met maatgevende grondwaterstanden ruim één meter onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende. De grondopbouw bestaat over het algemeen uit sterk lemig, matig fijn zand. Op ongeveer 300 meter ten noorden van het plangebied ligt de Piushaven. Deze staat in directe verbinding met het Wilhelminakanaal. Het normaal peil in het kanaal is ongeveer 12,55 m + NAP. Op ongeveer 500 meter ten zuiden van het plangebied stroomt de Nieuwe Leij. In de bestaande situatie ligt een gemengd rioolstelsel langs de westelijke en oostelijke plangrens. Het afvalwater stroomt af naar het eindgemaal Moerenburg, om vervolgens door te gaan naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg. Beide installaties zijn in beheer van waterschap De Dommel. 6.2 Duurzaam waterbeheer 6.2.1 Beleidskader De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave. Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), waterkwaliteit en ecologie (KRW). Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 37 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren. Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld (in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015). Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit waterbeheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de verordening Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen. Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR) met daarin opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) voor de periode 2010 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken geweest. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater en het actuele rijks-, provinciale en regionale beleid. De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte: Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem; Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water; Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water. Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe. 6.2.2 Afwegingen Conform het vigerend beleid mag er geen water op de straat staan bij een bui met een herhalingstijd van twee jaar. Om hieraan te voldoen is de strategie doelgericht grootschalig afkoppelen. Dat wil zeggen dat er gebieden zijn aangewezen waar afgekoppeld wordt om problemen met water op straat bij bui 08 te voorkomen. De rest van het stedelijk gebied blijft afvoeren via het gemengde rioolstelsel, tenzij sprake is van stadsvernieuwing. In dat geval wordt de betrokken ontwikkeling ook afgekoppeld. Het bestaand verhard dakoppervlak watert af via de bestaande gemengde riolering. De afwaterende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn (op basis van de beschikbare gegevens): Oppervlakten* m² Dak 2.149 Terrein verharding (parkeren) Geen afwatering op riolering 983 Onverhard dan wel verhard geen afwatering op 2768 riolering Totaal 5.900 * veranderingen t.o.v. de huidige situatie is dat er meer parkeerplaatsen komen (43 in totaal (bestaan+nieuw), waardoor er een stuk extra verhard wordt) en er komt een glaskap over de binnentuin. Het plangebied bevindt zich in een afkoppelgebied. Dit betekent dat er een opgave berust op deze ontwikkeling ten aanzien van het afkoppelen van het gemengde stelsel. In de nieuwe situatie is er Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 38 ongeveer 2.149 m2 dakoppervlakte, daarnaast komen er parkeerplaatsen bij (circa 250 m2). Voor de huidige parkeerplaatsen geldt dat de bestaande afwatering kan worden gehandhaafd. Voor de nieuw te realiseren parkeerplaatsen geldt dat deze moeten worden afgekoppeld en aangesloten op de blauwe ader in de Kruisvaardersstraat. In 2012 is een transportleiding van het secundaire afwateringssysteem (plan Blauwe Aders) in de Kruisvaardersstraat aangelegd, waarop de afvoer van regenwater richting de Blauwe Aders kan afstromen. De totale toename van afvoerende oppervlakte (glazen glaskap over de binnentuin) is minimaal en bedraagt ongeveer 365 m2. Hiervoor geldt een opgave voor het afkoppelen en het aansluiten op de blauwe ader. Indien dit niet gebeurt, moet er een waterberging op eigen terrein worden gerealiseerd. De omvang hiervan bedraagt minimaal 40 mm voor nieuwe verharding en 10mm voor bestaande verharding: oftewel 30,4 m3 (bergingsopgave van 10 mm voor het bestaande afvoerende dak en een berging van 40 mm voor nieuw afvoerende oppervlakten). De keuze voor een terreinhoogte is afhankelijk van de maatgevende grondwaterstanden en van de afvoersituatie. Om de minimale ontwatering te garanderen, is een terreinhoogte van circa minimaal 12,00 m + NAP nodig. De huidige terreinhoogte voldoet ruim aan deze eis. In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij(en) dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij het ontwikkelen van het plangebied: de terreinhoogte in het plangebied dient aan te sluiten op de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied; alle ondergrondse bouwdelen dienen waterdicht te zijn; het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten; het vuil- en hemelwater wordt gescheiden ingezameld; het vuilwater voert af richting de bestaande gemengde riolering; het hemelwater van het dak (bestaand en nieuw oppervlak) voert na herinrichting van de Kruisvaardersstraat af richting de Blauwe Ader gelegen in de Kruisvaardersstraat. Tot dan wordt gebruik gemaakt van bestaande rioolaansluitingen. Vooruitlopend op de herinrichting dient het hemel- en vuilwater nu al gescheiden aangeboden te worden tot aan de erfgrens. Watertoets Het waterschap de Dommel is betrokken bij de planvorming. Aan de hand van de uitgangspunten, de randvoorwaarden en het stedenbouwkundig opzet is de waterparagraaf opgesteld. De concept waterparagraaf is via e-mail voor advies aan de Dommel toegezonden op 9 december 2013. Daarop heeft het waterschap aandachtspunten en advies verstrekt, welke zijn afgewogen en eventueel verwerkt in de definitieve waterparagraaf. Dit voorlopige wateradvies is schriftelijk verwoord in de mail d.d. 19 december 2013. Hierna is de waterparagraaf nog gewijzigd en op 19 mei 2014 opnieuw voor advies aan de Dommel toegezonden. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 39 Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 40 Hoofdstuk 7 Opzet planregels 7.1 Inleiding De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen. 7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen. 7.2.1 Bouwvlak en erf De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding. In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten. Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen). 7.2.2 Voorgevelrooilijn en bebouwingsfront De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak weergegeven, dat niet volledig (100%) mag worden bebouwd. In dat geval wordt op de verbeelding een ´bebouwingsfront´ weergegeven. In de regels wordt dan geregeld dat ter plaatse van deze aanduiding bebouwing in deze lijn moet worden gebouwd. Het bebouwingsfront geldt dan als voorgevelrooilijn. 7.2.3 Achtergevelrooilijn De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´. Omgevingsvergunningen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk en bijvoorbeeld nodig in situaties, waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van: Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 41 gebouwen op binnenterreinen mits hiervan de bereikbaarheid conform de gemeentelijke Bouwverordening gewaarborgd is; bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 m langs de perceelscheiding tot een bebouwingsdiepte van max. 15 m. Bij het verlenen van omgevingsvergunning dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria: 1. De beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok, waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden; 2. Bij ligging binnen beschermde stadsgezichten waarmee de schaal van de bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming plaats te vinden. In voorkomende gevallen wordt advies gevraagd aan de omgevingscommissie. 7.2.4 Bouwdiepte Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken. 7.2.5 Bouwhoogte Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte: 1. Hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in: a. Linten van de 1e orde; b. Linten van de 2e orde. 2. Hoofdstructuur nieuwe gebieden; 3. Overige gebieden. Langs de 'Hoofdstructuur oude gebieden' wordt, indien sprake is van een lint van de 1e orde, een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15 m. Indien sprake is van een lint van de 2e orde, is de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3. Ook in het buitengebied geldt een afwijkende regeling. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 42 7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d. Bestemmingen Maatschappelijk De gronden en het Fraterhuis hebben de bestemmingsplan maatschappelijk. Daarnaast heeft het bouwvlak een aanduiding wonen. De gronden om het bouwvlak heen hebben de aanduiding parkeren en de aanduiding tuin. Daar waar de aanduiding tuin zijn de gronden uitsluitend bestemd voor het het behoud van de tuin. Bouwregels De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut. Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan. Er is een bijzondere binnenplanse afwijking opgenomen om, mocht onverhoopt bij de aanvraag omgevingsvergunning een parkeerplaats te weinig zijn, dit opgelost kan worden in de tuin onder strikte voorwaarden. Gebruiksregels Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 43 Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde. Wijzigingsbevoegdheid Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies. 7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten: Anti-dubbeltelregel Artikel 5 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels. Algemene bouwregels Artikel 6 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen. Algemene gebruiksregels In artikel 7 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming. Algemene afwijkingsregels Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 8. Algemene wijzigingsregels Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 9, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2. Overige regels Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 11 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel. 7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 44 Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid 8.1 Uitvoerbaarheid Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, schrijft de wet kostenverhaal voor. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Eveneens wordt er een planschadeovereenkomst afgesloten.Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar. Met de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst en een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door ontwikkelaar. In de exploitatieovereenkomst zijn de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan opgenomen, de bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen alsmede de kosten voor de benodigde aanpassingen in het openbaar gebied. Op grond van de Legesverordening zijn leges in rekening gebracht en betaald. Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld. Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar. Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 45 Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 46 Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg 9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 7 december 2013 gepubliceerd in Stadsnieuws. 9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro Op grond van artikel 3.1.1 lid 1 Bro dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de diensten van de provincie en Rijk die belast zijn met de zorg voor de ruimtelijke ordening. Indien binnen het bestemmingsplan geen sprake is van provinciale of rijksbelangen, zoals in onderhavig bestemmingsplan, kan op basis van lid 2 bepaald worden dat overleg niet nodig is. Vooroveleg is voor dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. 9.3 Burgerparticipatie Op 23 april 2014 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in het Fraterhuis St. Denis. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de bouwplannen getoond. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. In Bijlage 3 is het verslag toegevoegd van de bewonersavond. 9.4 Zienswijzen PM Fatima 2007, 4e herziening (Kruisvaardersstraat 32) 47
© Copyright 2024 ExpyDoc