Verslag - Icuro

Anderhalvelijnszorg in de oncologie’ –
Het van Weel-Bethesda Ziekenhuis Nederland
Verslag en kritische beschouwingen vanuit
de Commissie “Q & S”
Vanuit Het van Weel-Bethesda Ziekenhuis wordt onder andere aan patiënten met kanker
anderhalvelijnszorg aangeboden, wat wil zeggen dat de zorg daar niet door de huisarts en de specialist
apart, maar gezamenlijk wordt geleverd. Iedere patiënt wordt daartoe uitgebreid met zijn of haar
huisarts besproken; er vindt nauwkeurige afstemming plaats over de vraag wie wat doet. Dit komt niet
uitsluitend de overdracht en de rolverdeling, maar ook de inhoud van de zorg ten goede. Dr. P.C. van
der Velden, internist-oncoloog en bestuurder van het ziekenhuis, was bereid om deze best practice te
komen toelichten in de Commissie “Q & S”.
Toelichting best practice
Het van Weel-Bethesda Ziekenhuis kan aanzien worden als een streekziekenhuis met een
tweehonderdtal bedden. Naast het algemene ziekenhuis zijn er ook twee poliklinieken. De polikliniek
‘Brielle’ bevindt zich in een geografisch duidelijk afgebakende regio, wat als grote voordeel heeft dat alle
huisartsen in de omgeving hun patiënten steeds naar dit ziekenhuis doorverwijzen en er voorheen al
een groot vertrouwen was tussen specialisten en huisartsen onderling.
Er zijn een aantal factoren te noemen die de aanleiding vormden voor dit project.
In de beleidsnota van minister Edith Schippers werd de promotie van anderhalvelijnszorg sterk
gestimuleerd. Hieromtrent werd het volgende opgenomen: “Prioriteit zal worden gegeven aan de
ontwikkeling van anderhalvelijnszorg waaronder verstaan wordt zorgvormen waarbij huisartsen en
medisch specialisten intensief samenwerken vanuit het uitgangspunt: Wat kan bij de huisarts, wat moet
bij de specialist. Indien met dit uitgangspunt de zorg daadwerkelijk gezamenlijk ingevuld wordt, is er
sprake van anderhalvelijnszorg.” Hiermee wenste de minister te bewerkstelligen dat huisarts en
specialist ook tijdens de behandeling met elkaar in overleg treden.
Een tweede aanleiding was het rapport van het Koningin Wilhemina Fonds (KWF), het Nederlands
Kankerinstituut getiteld ‘Nazorg bij kanker: de rol van de eerste lijn’. Daarin wordt onder meer
aangegeven dat indien de huisartsen de regie voor de nazorg op zich zouden nemen,
oncologiespecialisten deze tijd dan vrij zouden krijgen om zich te concentreren op hun primaire taak,
zijnde de nadere diagnostiek en specialistische behandeling van de steeds grotere groep
kankerpatiënten. Dit was voor dr. van der Velden erg herkenbaar. Hij merkte dat in zijn dagelijkse
praktijk 80 % van zijn tijd was gevuld met routinecontroles en slechts in 20 % van zijn werktijd
daadwerkelijk een beroep werd gedaan op zijn expertise. Door nazorg te verschuiven van de tweede
naar de eerste lijn, zou er meer tijd vrijkomen om specialistische oncologische zorg te verlenen. Een
tweede punt dat in dit rapport werd aangehaald, is dat door de betere behandelingen kanker veeleer
een chronisch en daardoor vaak meer langdurig karakter krijgt, waarbij ook andere problemen zoals
revalidatie, re-integratie en psychosociale problemen op de voorgrond treden. Doordat patiënten ouder
Pagina 1 van 3
worden, dient men daarenboven ook vaak rekening te houden met comorbiditeiten (bijvoorbeeld
diabetes). Binnen het rapport wordt gesteld dat de huisarts de patiënt en diens omstandigheden vaak
goed kent en daarom ook de aangewezen professional is om een centrale rol te spelen in de nazorg van
een behandeling.
Een derde motivatie is dat het aantal kankerbehandelingen toeneemt. Daar waar in 2007 87.000 nieuwe
kankergevallen werden opgetekend, wordt verwacht dat wij tegen 2020 afstevenen op 123.000 nieuwe
patiënten op jaarbasis.
Daarenboven schept het voor een medisch specialist meer voldoening indien hij binnen zijn opdracht
uitsluitend verantwoordelijk is voor datgene waarvoor hij specifiek is opgeleid.
Tot slot hoeft het geen verdere duiding dat een goede samenwerking tussen eerste en tweede lijn leuk
en goed is voor de patiënt.
Met het project Brielle wou men nagaan of men door een intensieve interactie tussen de specialisten en
de huisartsen de zorg kon verbeteren en de rollen van hulpverleners kon herdefiniëren, waarbij men
wou onderzoeken welke specifieke problemen zouden optreden indien de aanbevelingen van de
signaleringscommissie daaromtrent zouden opgevolgd worden.
Daartoe werd een oncologisch samenwerkingsverband aangegaan met een groep van twintig huisartsen
die maandelijks werden uitgenodigd om te participeren aan een transmurale oncologie-bespreking.
Deze besprekingen hadden naast het doel om afspraken te maken omtrent de specifieke zorgnoden en
het behandelplan van individuele patiënten.
Tijdens het gesprek wordt eerst het woord gegeven aan de huisarts en kan de specialist zo nodig
bijkomende informatie aanreiken. Van iedere bespreking wordt een verslag gemaakt waarin zowel de
intervisie, de leermomenten als de gemaakte afspraken worden vermeld. Het succes en de meerwaarde
van deze besprekingen kunnen afgeleid worden uit de grote participatiegraad van de huisartsen.
Binnen dit samenwerkingsverband werd een follow-up programma uitgetekend voor curatief
behandelde patiënten met een mammacarcinoom of een colorectale tumor, gebaseerd op de landelijke
richtlijnen (oncoline). Een kopie van dit nacontroleschema wordt eveneens overhandigd aan de patiënt
waardoor hij zelf ook regisseur wordt van zijn eigen zorgproces. Tot op heden werden 180 patiënten
geïncludeerd. Vanuit het Integraal Kankercentrum Nederland werd (met inbreng van financiële
middelen van de verzekeraar CZ) een observationele studie opgezet om de impact van het project te
evalueren. De resultaten worden verwacht over een tweetal jaar.
Dr. van der Velden vult nog aan dat niettegenstaande er geen harde resultaten zijn omtrent de
meerwaarde van dit project, alle betrokken professionals en patiënten enthousiast zijn over deze
werkwijze. Ook binnen Nederland is er veel appreciatie voor dit project. Zo is dit project door de
Nederlandse Internisten Vereniging (NIV) uitgeroepen als best practice en wordt dit project als
voorbeeld aangehaald door de Landelijke HuisartsenVereniging (LHV).
Bespreking in de Commissie “Q & S”
Na de presentatie is er onder de leden van de Commissie “Q & S” een grote eensgezindheid dat er heel
wat te winnen valt bij een dergelijke aanpak en dit zowel vanuit het perspectief van de professionals als
Pagina 2 van 3
vanuit het perspectief van de patiënt. Het uitbouwen van transmurale zorg is een intentie die zowel in
het Vlaams als in het federaal regeerakkoord expliciet wordt aangehaald.
In aansluiting met de presentatie worden er een aantal vragen gesteld. Zo vraagt één van de leden op
welke manier de communicatie verloopt met de huisartsen. Dr. van der Velden geeft daaromtrent aan
dat beide partijen geen gezamenlijk patiëntendossier gebruiken, maar de overdracht gebeurt met een
digitale ontslagbrief. Ook indien de patiënt radiotherapie krijgt, wordt informatie op die manier
doorgegeven. Tweemaal per maand wordt er met de eenheden voor radiotherapie wel een
videoconferentie georganiseerd. Op dat moment worden alle patiënten besproken. Als varia geeft dr.
van der Velden daaromtrent nog mee dat er slechts een aantal centra voor radiotherapie zijn in
Nederland. Concreet betekent dit dat de patiënt hiervoor een afstand van vijftig kilometer moet
overbruggen. Zorgverzekeraars hebben daarop ingespeeld door aan patiënten een hotel aan te bieden
in de periode dat zij worden bestraald.
Aangezien patiënten worden besproken in een multidisciplinair overleg waarbij naast de behandelende
specialiste en de huisarts ook andere huisartsen (die geen behandelrelatie hebben met de patiënt)
aanwezig zijn, wordt gevraagd of dit geen discussies uitlokte in verband met de privacy van patiënten.
Dr. van der Velden geeft aan dat dit op dit moment nooit als een probleem werd aanzien.
Eén van de ambities van het project was een rolverdeling door te voeren en de routinetaken over te
dragen naar de huisartsen. Er wordt gevraagd of dit ook in de praktijk wordt opgemerkt. Dr.
van
der Velden geeft aan dat dit inderdaad het geval is en hij in de polikliniek vooral wordt geconfronteerd
met diagnostische en complexe vragen die zijn specifieke expertise vereisen.
Tot slot wordt nog gevraagd of dr. van der Velden ons kan toelichten op welke wijze er wordt gewerkt
met indicatoren binnen het oncologiedomein in Nederland. Dr. van der Velden geeft aan dat
professionals de gegevens inbrengen in een centraal systeem (KWF) en daaruit de verwerking gebeurt.
Deze kwaliteitsresultaten worden trouwens actief opgevraagd door de zorgverzekeraars en spelen een
beslissende rol in het toekennen van contracten.
Eén van de leden vraagt of het feit dat de gegevens hiervoor worden gebruikt er leidt tot een
patiëntenselectie waardoor bepaalde complexe patiënten worden geweerd. Dit is niet het geval. Dr. van
der Velden geeft daaromtrent aan dat de data worden besproken met de zorgverzekeraar en er bij
‘afwijkende resultaten’ vooral wordt gevraagd naar een verklaring. Op die manier stimuleren
verzekeraars om als bestuurders en professionals met de verkregen resultaten actief aan de slag te
gaan. Daarenboven zijn er bepaalde centra die zich ook specifiek toeleggen op complexere
patiëntenzorg. Johan vult daaromtrent aan dat de Sint-Maartenskliniek in Nijmegen zich bijvoorbeeld
heeft gespecialiseerd in revisies in de orthopedie en de zorgen zo zijn georganiseerd dat zij binnen
Nederland als referentiecentrum worden aanzien bij revisies.
Dr. van der Velden wordt nogmaals gefeliciteerd met deze best practice. Zowel het verslag als de
presentatie zullen op onze website een plaatsje krijgen bij de best practices.
Pagina 3 van 3