Bijlage C Ontwerprapportage Tedingerbroekpolder

ONTWERPRAPPORTAGE
KADEVERBETERING VOORBOEZEM
TEDINGERBROEKPOLDER
Definitief
Opdrachtgever:
contactpersoon
adres:
Hoogheemraadschap van Delfland
Mevr. P.E. Ruijgers - Kauffmann
Postbus 3061
2601 DB Delft
RPS advies- en ingenieursbureau bv
Postbus 5094
2600 GB DELFT
projectnummer:
projectleider:
kenmerk:
auteurs:
status:
datum:
aantal pagina’s:
paraaf voor vrijgave:
_____________________
ir. R.P. van Oosten
projectleider
NC13040335
ir. R.P. van Oosten
R14.008
ing. L.C. ter Schiphorst
drs. C.M. Reintjes
definitief
6 februari 2014
17 (exclusief bijlagen)
Ref:
Datum:
NC13040335-R14.008
6 februari2014
INHOUDSOPGAVE
1.
INLEIDING ....................................................................................................................................... 4
1.1.
Achtergrond ....................................................................................................................... 4
1.2.
Doelstelling rapportage ...................................................................................................... 4
1.3.
Leeswijzer .......................................................................................................................... 4
2.
ACHTERGRONDINFORMATIE ...................................................................................................... 5
2.1.
Startdocument.................................................................................................................... 5
2.2.
Visie op het ontwerp .......................................................................................................... 5
2.3.
Resultaten detailtoets ........................................................................................................ 5
3.
RESULTATEN CONDITIONERENDE ONDERZOEKEN................................................................ 6
3.1.
Historisch bodemonderzoek .............................................................................................. 6
3.2.
Niet-gesprongen explosieven ............................................................................................ 6
3.3.
Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek .................................................................. 7
3.4.
Quickscan Flora & Fauna .................................................................................................. 7
3.5.
Bomeninventarisatie .......................................................................................................... 9
3.6.
Planologische en kadastrale inventarisatie .....................................................................10
3.7.
Objectinventarisatie .........................................................................................................10
4.
TOELICHTING OP HET ONTWERP .............................................................................................11
4.1.
Beschrijving verbetermaatregelen ...................................................................................11
4.1.1. Traject 1 ...........................................................................................................................11
4.1.2. Traject 2 ...........................................................................................................................11
4.1.3. Traject 3 ...........................................................................................................................12
4.1.4. Traject 4 ...........................................................................................................................13
4.1.5. Traject 5 ...........................................................................................................................14
4.2.
Controle uitvoeringsstabiliteit ...........................................................................................15
4.2.1. Beschikbaar grondonderzoek ..........................................................................................15
4.2.2. Berekeningsresultaten .....................................................................................................15
4.2.3. Conclusie .........................................................................................................................15
4.3.
Ontwerp beschoeiing .......................................................................................................15
4.4.
Uitvoeringswijze ...............................................................................................................15
4.4.1. Grondwerk .......................................................................................................................15
4.4.2. Constructies .....................................................................................................................16
4.4.3. Kabels en Leidingen ........................................................................................................16
5.
SSK-RAMING EN RISICOANALYSE ...........................................................................................17
5.1.
Projectkosten ...................................................................................................................17
5.2.
Risicoanalyse ...................................................................................................................17
BIJLAGEN
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Historisch bodemonderzoek (inclusief niet-gesprongen explosieven)
Archeologisch en cultuurtechnisch onderzoek
Quick-scan flora & fauna
Bomeninventarisatie
Planologische en kadastrale inventarisatie
Objectinventarisatie
Tekening kabels en leidingen NC13040335-02
Risicoanalyse
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 3 van 17
9.
10.
Stabiliteitsberekening kadeverbetering
Tekening NC13040335-01
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 4 van 17
1.
1.1.
INLEIDING
Achtergrond
Het Hoogheemraadschap van Delfland (hierna te noemen ‘Delfland’) heeft een programma opgesteld
om in 2020 alle primaire waterkeringen aan de wettelijke eisen te laten voldoen. Het traject
Voorboezem Tedingerbroekpolder in Leidschendam-Voorburg is door Delfland getoetst aan de door de
Provincie Zuid-Holland vastgestelde veiligheidsnorm. De toetsing is uitgevoerd volgens de Leidraad
Toetsen op Veiligheid Regionale Waterkeringen (LTVRW), inclusief het addendum uit 2010. Een groot
deel van de kade voldoet niet aan de door de provincie vastgestelde veiligheidsnorm omdat deze
onvoldoende hoogte heeft. De kade is te laag en dient over een lengte van 400 meter op hoogte te
worden gebracht. In figuur 1.1 is een overzicht van de projectlocatie weergegeven, inclusief de
aangehouden trajectindeling.
Figuur 1.1
1.2.
Locatie kadeverbetering Voorboezem Tedingerbroekpolder
Doelstelling rapportage
Deze rapportage vormt de onderbouwing voor het definitief voorontwerp (VO) van de kadeverbetering
van de Voorboezem Tedingerbroekpolder (traject 2, 3, 4 en 5). De rapportage bevat:
- Algemene achtergrondinformatie;
- Resultaten volgend uit conditionerende onderzoeken;
- Toelichting op het voorontwerp;
- Risicoanalyse.
Op basis van deze rapportage kan de scope van het project worden afgebakend, waarmee de
projectplanprocedure kan worden doorlopen. Tevens dient het voorontwerp als basis voor de
aanbesteding van het werk. Delfland is voornemens het werk als UAV-gc contract in de markt te zetten.
1.3.
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt algemene informatie belicht. Hoofdstuk 3 geeft resultaten uit de conditionerende
onderzoeken weer. Hoofdstuk 4 bevat de toelichting op het ontwerp. In hoofdstuk 5 wordt de
risicoanalyse toegelicht.
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 5 van 17
2.
2.1.
ACHTERGRONDINFORMATIE
Startdocument
Het startdocument van de Voorboezem Tedingerbroekpolder (definitief juli 2013, Hoogheemraadschap
van Delfland, BBC-WK, projectleider J. Rietdijk) heeft tot doel de aanpak van het project op hoofdlijnen
vast te stellen. In deze fase heeft nog geen actieve communicatie met burgers en maatschappelijke
organisaties plaatsgevonden. Dit volgt in de volgende fase van het project. De beoogde
participatiestrategie wordt wel op hoofdlijnen beschreven. Om mogelijke kansen tot synergie in beeld te
krijgen heeft overleg plaatsgevonden met gebiedspartners.
Het startdocument bevat een analyse van het projectgebied (kenmerken), een overzicht van de
belanghebbenden en de nut en noodzaak van de verbeteringsmaatregel. Daarnaast wordt de aard van
de opgave geanalyseerd aan de hand van de specifieke kenmerken, zoals type ingreep, omvang,
omgevingskenmerken en politiek-maatschappelijke gevoeligheden. Het document bevat de benodigde
informatie om de aanpak van het project vorm te geven.
2.2.
Visie op het ontwerp
Een ontwerp moet voldoen aan de veiligheid, nu en in de toekomst. De tijd waarbinnen de constructie
moet blijven voldoen wordt vertaald in een marge voor duurzaamheid. Om hiermee rekening te kunnen
houden in het ontwerp wordt gebruik gemaakt van factoren zoals gewenste levensduur van de
constructie, onderhoudstermijn en het materiaalgebruik. Een kade dient beheerd en geïnspecteerd te
kunnen worden. Een onderdeel van de ontwerpuitgangspunten betreft de keuze voor ‘robuustheid’ van
de waterkering. Onder een robuuste waterkering wordt een waterkering verstaan waar in het ontwerp
rekening is gehouden met toekomstige ontwikkelingen en onzekerheden. Deze functie wordt bij
voorkeur vervuld door een waterkerende grondconstructie. Hieronder wordt verstaan een boezemkade
waarbij de waterkerende veiligheid door een grondlichaam wordt gewaarborgd. Het is mogelijk dat een
verhoging of versterking met grond niet mogelijk blijkt. In dat geval kan met een goede onderbouwing
van een versterking in grond worden afgeweken en gekozen worden voor maatwerk. Zoals in het
startdocument heeft Delfland voor dit project de voorkeur voor een grondoplossing.
2.3.
Resultaten detailtoets
Op basis van de toetsing komt naar voren dat de stabiliteit voldoende is, echter is het wel een
aandachtspunt voor het ontwerp van de kadeverbetering. Indien alleen de kruin wordt opgehoogd kan
dit namelijk een nadelige invloed hebben op de stabiliteit van de kade.
Voor de beoordeling van het toetsspoor ‘hoogte’ zijn bepaald waterstanden berekend met het
rekenmodel ‘Promotor’. Promotor berekent voor een bepaald kadevak de maatgevende 1/100, resp.
1/300 of 1/1000 jaar waterstand, inclusief de door wind opgewekte golven. Vervolgens wordt bij de
gegeven condities berekend hoe hoog de waterkering moet zijn. De berekeningen met Promotor
hebben aangetoond dat op bepaalde delen van het boezemkadestelstel de huidige leggerhoogte
ontoereikend (te laag) is. Voor de noordoostelijke zijde van de Voorboezem Tedingerbroekpolder geldt
dat de kade over een lengte van circa 400 m te laag ligt (zie tevens figuur 1.1).
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 6 van 17
3.
RESULTATEN CONDITIONERENDE ONDERZOEKEN
Ten behoeve van de kadeverbetering langs de noordoostelijke zijde van de Voorboezem
Tedingerbroekpolder (trajecten 2, 3, 4 en 5, zie figuur 1.1) heeft RPS conditionerende onderzoeken
uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd om te beoordelen welke effecten als gevolg van de
kadeverbetering te verwachten zijn. Daarnaast geldt dat met de onderzoeken ook tijdig knelpunten
gesignaleerd kunnen worden. De volgende onderzoeken zijn uitgevoerd:
- Historisch bodemonderzoek (paragraaf 3.1)
- Niet-gesprongen explosieven (paragraaf 3.2)
- Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek (paragraaf 3.3)
- Quickscan Flora & Fauna (paragraaf 3.4)
- Bomeninventarisatie (paragraaf 3.5)
- Planologische en kadastrale inventarisatie (paragraaf 3.6)
- Objectinventarisatie (paragraaf 3.7)
De bevindingen van deze onderzoeken zijn hieronder beknopt opgenomen. Voor de volledige
onderzoeksrapportages wordt verwezen naar de bijlagen 1 t/m 6.
3.1.
Historisch bodemonderzoek
Bij de voorgenomen kadeverbetering wordt grond van de locatie afgevoerd, en grond
opgebracht. Een historisch vooronderzoek is een voorwaarde bij voorgenomen grondverzet binnen het
gebied van een bodemkwaliteitskaart, ook wanneer alleen grond wordt aangebracht. Bij het
aanbrengen van grond mag het namelijk niet zo zijn dat er vervuilde grond door de ophoging ‘illegaal’
gesaneerd wordt. Er is bestaande informatie verzameld over het historisch grondgebruik van de
projectlocatie. Tevens is vastgesteld of er reeds bodemonderzoeken op of nabij de projectlocatie zijn
uitgevoerd. Aanvullend zijn terreininspecties uitgevoerd op 1 en 7 november 2013. Zie voor de gehele
rapportage bijlage 1.
Op basis van de verzamelde gegevens concluderen wij dat de locatie niet verdacht is voor het
aantreffen van een bodemverontreiniging anders dan de antropogene beïnvloeding. De aanwezigheid
van asbest in de opstallen kan, gezien de leeftijd van de aangrenzende bebouwing (Broekweg 52130), niet uitgesloten worden. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat dit geen invloed heeft gehad op
de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie (kruin en binnentalud van de kade).
Een verkennend bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer de grond die vrijkomt, bij het aanbrengen
van de kleikist, binnen het project en/of binnen het gebied waarvoor de bodemkwaliteitskaart geldig is
toegepast gaat worden Bij toepassing buiten de kwaliteitskaart dient een partijkeuring gedaan te
worden. De op te brengen grond dient te voldoen aan de hoogst geldende kwaliteitsklasse: klasse
‘Wonen’. Er dient minimaal 5 werkdagen voor toepassing van de op te brengen grond een melding
gedaan te worden bij het bevoegd gezag via het meldpuntbodemkwaliteit
(www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).
Aanbevolen wordt, voorafgaande aan de sloopwerkzaamheden van de opstallen, een
asbestinventarisatie conform SC540 uit te laten voeren op de te slopen objecten.
3.2.
Niet-gesprongen explosieven
In het archief van de gemeente Leidschendam en Voorburg (met name het archief over WO-II) zijn
geen aanwijzingen naar voren gekomen dat in de grond van het projectgebied nog niet gesprongen
explosieven aanwezig zijn. Onder de huizen aan de Broekweg 61 t/m 69 heeft een explosief uit de
tweede wereldoorlog gelegen en deze is inmiddels ontmanteld.
Wij adviseren om in dit stadium geen (gecertificeerd) vervolgonderzoek naar niet gesprongen
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 7 van 17
explosieven uit te laten voeren. Ook hier geldt namelijk dat bij de voorgenomen kadeverbetering de
grond alleen oppervlakkig (minder diep dan 1 m) wordt geroerd, of wordt geroerd op plaatsen waar de
grond na WOII al vaker geroerd is. De kans op het aantreffen van niet gesprongen explosieven is
daarom zeer klein. Daarbij raden wij wel aan om in het stadium van definitief ontwerp nogmaals de
kadeverbeteringsplannen aan de gemeente voor te leggen en desgewenst een gecertificeerd
vervolgonderzoek uit te laten voeren. Dit om een goedkeuring van het bevoegd gezag te krijgen ten
aanzien van de openbare orde en veiligheid voor het uitvoeren van het werk. Zie voor de gehele
rapportage bijlage 1.
3.3.
Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek
Op de archeologische beleidskaart is de zone van het projectgebied gekenmerkt door kleiafzettingen
(Hollandveen op klei) met een lage archeologische verwachting. De bijbehorende beleidsregel is dat bij
grootschalige nieuwe ontwikkelingen met een oppervlak groter dan 1000 m2 en dieper dan 1 m
beneden het maaiveld, een archeologisch bureauonderzoek conform KNA uitgevoerd dient te worden.
Er is geen archeologisch bureauonderzoek nodig en geen vergunning op grond van archeologische
waarden, omdat de voorgenomen werkzaamheden voldoen aan de beleidsregel. Wij adviseren om het
plan aan de gemeente voor te leggen (door bijvoorbeeld een vergunningaanvraag in te dienen), om zo
een officiële vrijstelling van de gemeente te verkrijgen.
Bij de werkzaamheden ten behoeve van de kadeverbetering worden geen cultuurhistorische waarden
aangetast, omdat deze afwezig zijn in het projectgebied. Er is daarom geen omgevingsvergunning
nodig op grond van cultuurhistorische waarden. Zie voor de gehele rapportage bijlage 2.
3.4.
Quickscan Flora & Fauna
Het bureauonderzoek en het veldwerk wijzen uit dat in het projectgebied verschillende beschermde
en/of bedreigde flora en fauna aangetroffen en te verwachten zijn. Bij dit project hoeft alleen rekening
te worden gehouden met de Flora- en faunawet en niet met de Natuurbeschermingswet.
De beschikbare verspreidingsgegevens en het oriënterende veldbezoek geven nog geen volledig
beeld van de aanwezige of te verwachten soorten. Tijdens het tijdstip in het jaar waarin het veldbezoek
heeft plaatsgevonden (eind november), bevinden de meeste diersoorten zich in hun rustperiode en zijn
veel beschermde of bedreigde planten niet meer herkenbaar aanwezig. Een volledig beeld van
planten- en diersoorten in het plangebied is daarom op dit moment niet verkregen.
Conclusies, rekeninghoudend met de uitvoeringsperiode en een eventuele ontheffingsaanvraag:

De meest geschikte periode voor uitvoering van de kadeverbetering is september tot en met
oktober. De negatieve effecten op de verschillende vastgestelde soortgroepen zijn het kleinst
wanneer de werkzaamheden in de maanden september en oktober (met mogelijke uitloop tot
februari) worden uitgevoerd. Dit is de periode na de voortplanting en voor winterrust van de
meeste diersoorten.

Een ontheffingsaanvraag voor vleermuizen is nodig indien bij de aanvullende inventarisatie in
gebruik zijnde zomerverblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetroffen in te verwijderen
schuurtjes. Bevoegd gezag Dienst Regelingen vraagt daarbij om een onderzoek conform het
vleermuizenprotocol. Dit onderzoek toont aan van welke vleermuissoort(en) in welke aantallen
op de verblijfplaatsen aanwezig zijn. Zodra dit bekend is, dient een compensatievoorstel te
worden opgesteld als onderdeel van de ontheffingsprocedure.

Aanvullend onderzoek naar het voorkomen van de bittervoorn is noodzakelijk. Indien deze
soort aanwezig is, dient een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd te
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 8 van 17
worden. De werkzaamheden leiden namelijk tot een tijdelijk ongeschikt leefgebied van de
bittervoorn. Mitigerende maatregelen dienen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden
genomen te worden.

Voor de kleine modderkruiper geldt het Vrijstellingsbesluit uit de Gedragscode van de Unie van
Waterschappen. Ten aanzien van de tijdelijke verstoring van het leefgebied van de kleine
modderkruiper dienen wel mitigerende maatregelen genomen te worden tijdens de uitvoering.

Deze effectanalyse moet in een later stadium een update krijgen. Zodra de uitvoeringsplanning
en het definitieve ontwerp bekend zijn en de aanvullende onderzoeken zijn uitgevoerd, dient
deze rapportage aangepast of aangevuld te worden. Op basis van de effectanalyse en het
aanvullende onderzoek kan dan worden bepaald of een ontheffing in het kader van de Floraen faunawet noodzakelijk is.

Een ecologisch werkprotocol moet nog opgesteld worden. Tenslotte dienen de voorzorgs- en
mitigerende maatregelen uit hoofdstuk 5 voor de verschillende soortgroepen verder uitgewerkt
te worden in een ecologisch werkprotocol.
Aanbevelingen:

Planning van uitvoering
De kans bestaat dat er ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet nodig zijn voor de
bittervoorn en de vleermuizen. Het is op dit moment nog niet mogelijk om al ontheffingen aan
te vragen (noch om aan te tonen dat deze niet nodig zijn), omdat verplicht is om
onderzoeksgegevens mee te leveren bij de aanvraag. De gegevens zijn helaas nog niet
beschikbaar. Voor de mitigerende maatregelen moet het duidelijk zijn om welke soorten het
gaat en wat de functie van de verblijfplaats is. We kunnen de eerste onderzoeksgegevens in
het voorjaar middels aanvullend veldbezoek verzamelen en beoordelen. Het beste is die
resultaten af te wachten en op basis daarvan de planning te actualiseren.
Als in het voorjaar (vanaf mei) wordt geconstateerd dat de opstallen (schuurtjes) geen actuele
zomerverblijfplaatsen betreffen, dan hoeft er geen ontheffing te worden aangevraagd. Zijn er in
het veld aanwijzingen dat opstallen in gebruik zijn als verblijfplaats, dan zijn er vervolgstappen
nodig voor het aanvragen van een ontheffing. Het wordt lastig om in september de betreffende
opstallen te verwijderen, aangezien vervolgonderzoek van mei tot en met september wordt
uitgevoerd. Dat is dus een projectrisico voor wat betreft de beoogde planning.
Het is het meest praktisch om in het komende voorjaar zo snel mogelijk een veldonderzoek
naar de visstand uit te voeren. Treffen we geen beschermde soorten (bittervoorn) aan, dan
hoeven we ook geen ontheffing aan te vragen. Treffen wel een beschermde vissoort aan, dan
is er voldoende tijd om een ontheffing aan te vragen en verleend te krijgen. Het werk kan dan
alsnog in september uitgevoerd worden met praktische mitigerende maatregelen zoals het
wegvissen en/of faseren van het werk.

Inventarisatie zomerverblijfplaatsen vleermuizen
De schuurtjes zijn geschikt als zomerverblijfplaats voor enkele in het gebied voorkomende
vleermuissoorten. Of de schuurtjes als zomerverblijf in gebruik zijn, is waar te nemen in het
volgende voorjaar (mei 2014). Bij een dergelijke inventarisatie wordt nagegaan of er (verse)
sporen van uitwerpselen van vleermuizen aanwezig zijn op/bij de schuurtjes. Als dat het geval
is, dan mogen de schuurtjes niet verwijderd worden zonder ontheffing. Als dit het geval is dient
een uitgebreid onderzoek volgens het vleermuisprotocol uitgevoerd te worden. Dit onderzoek
beslaat de periode mei tot en met september 2014.
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 9 van 17

Visstand bemonstering
De beschermde vissoorten kleine modderkruiper en bittervoorn worden verwacht in de
watergang in het plangebied. Doordat deze vissoorten in de wintermaanden diepere locaties in
de watergang opzoeken, is tijdens het veldbezoek geen beeld verkregen van het voorkomen
van deze soorten. Een nader onderzoek met behulp van elektrisch visapparatuur in het
volgende voorjaar kan uitsluitsel geven over het voorkomen van deze soorten en de populatieomvang. Met deze visstandsbemonstering kan een betere effectanalyse worden opgesteld.
Het advies voor dit onderzoek komt tevens voort uit de onderzoekverplichting zoals die is
opgenomen in de Gedragscode van de Unie van Waterschappen. Het visonderzoek kan
worden gecombineerd met de inspectie ten behoeve van de zomerverblijfplaatsen van
vleermuizen (vorige bullit).
Zie bijlage 3 voor de gehele rapportage.
3.5.
Bomeninventarisatie
In het projectgebied staan tien bomen. Een drietal bomen (nummers 1, 4 en 5) heeft een matige
conditie. De overig bomen verkeren in een goede conditie. In totaal moeten er als gevolg van de
voorgenomen kadeverbetering drie bomen gekapt worden. Deze bomen bevinden zich binnen de
werkgrens van de op te hogen kruin. Deze bomen overleven naar verwachting de benodigde
grondaanvulling niet (minimaal 0,4 m). Het betreft hier een prunus (nr. 6), een schietwilg (nr. 7) en een
witte abeel (ook wel zilverpopulier, nr. 9). In figuur 3.1 zijn de bomen afgebeeld.
Figuur 3.1
Prunus (links), schietwilg (midden) en witte abeel in het projectgebied (nummers 6, 7 en 9).
Op basis van een omgevingsvergunningcheck (www.omgevingsloket.nl) blijkt dat voor deze bomen
kapvergunningen van de gemeente Leidschendam - Voorburg nodig zijn. Er gelden geen
vrijstellingsregels voor deze bomen. De stamomtrek van deze bomen op 130 cm hoogte is minimaal
80 cm. Vanaf stamdiameters groter dan 25 cm diameter is een vergunning noodzakelijk. De bomen
staan op een particulier terrein, langs een openbaar toegankelijk pad. Het betreft kadastraal
perceelnummer SWK03F 03447G0000 met een oppervlakte van 414 m2, in eigendom van een
particulier. Op dit perceel is het zakelijk recht ‘met recht van vruchtgebruik’ gevestigd voor Vereniging
van Eigenaren aan de Broekweg. De eigenaar van de bomen moet de kapvergunning aanvragen of
daar toestemming aan iemand anders voor geven.
We adviseren om de situatie van de te kappen bomen en de van toepassing zijnde beleidsregels met
de gemeente te bespreken, om zodoende uitsluitsel te krijgen over de noodzakelijkheid van
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 10 van 17
kapvergunningen. Indien nodig moet vervolgens contact opgenomen worden met de eigenaar voor de
vergunningaanvraag of toestemming daartoe.
Bij het kappen van bomen moet rekening gehouden worden met de Flora- en faunawet (zie paragraaf
3.4). Daar staat bij de soortgerichte maatregelen voor vogels dat de bomen en struiken het beste in de
periode september en oktober, met uitloop tot half februari verwijderd kunnen worden (buiten de
broedperiode). Bij werkzaamheden in de broedperiode (globaal half februari tot en met augustus) dient
een deskundige op het gebied van vogels geraadpleegd te worden. De deskundige moet aangeven
hoe en of de werkzaamheden voortgezet kunnen worden en welke extra maatregelen genomen
moeten worden om verstoring van de broedende vogel(s) te voorkomen. Als bij het kappen in de
periode november tot en met april ook houtstapels, puin, bouwmaterialen en dergelijke worden
verwijderd, dan moeten er ook maatregelen genomen worden ter bescherming van amfibieën
(rugstreeppad). Deze voorzorgs- en mitigerende maatregelen dienen opgenomen te worden in een
ecologisch werkprotocol. Zie voor de gehele rapportage bijlage 4.
3.6.
Planologische en kadastrale inventarisatie
Er is naar verwachting geen bestemmingsplanwijziging nodig voor de kadeverbetering langs de
Voorboezem Tedingerbroekpolder. Het ruimtebeslag van de verbeterde waterkering valt binnen de
grenzen met de bestemming ‘primair waterkering’ in het vigerende bestemmingsplan Zeeheldenwijk
1980 te passen. Het ontwerp wordt nog aan de gemeente voorgelegd om officieel bericht te krijgen
over of dit ontwerp zonder bestemmingsplanwijziging uitgevoerd mag gaan worden.
De gemeente ontwikkelt momenteel een nieuw bestemmingsplan. Het ruimtebeslag van de verbeterde
waterkering zal ook in overeenkomst zijn met de bestemming in het nieuwe bestemmingsplan. Via de
watertoets regelt Delfland (Klaartje van Etten) namelijk dat de gronden van de waterkering met de
juiste afmetingen met (dubbel) bestemming Waterstaat – Waterkering worden opgenomen in dit
bestemmingsplan. De voorgenomen kadeverbetering moet grotendeels plaatsvinden op grond die in
eigendom is van meerdere particulieren. Zie voor de gehele rapportage bijlage 5.
3.7.
Objectinventarisatie
Tijdens een veldbezoek op 7 november 2013 zijn de objecten in het projectgebied geïnventariseerd en
gefotografeerd. Daarbij is gelet op objecten die binnen de werkgrens staan van de kadeverbetering.
Deze objecten betreffen met name schuurtjes, schuttingen, hekwerken, terrassen en steigers. Er staan
ook bomen binnen het projectgebied, maar deze zijn apart geïnventariseerd (zie paragraaf 3.5). Zie
voor de gehele rapportage bijlage 6.
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 11 van 17
4.
TOELICHTING OP HET ONTWERP
Dit hoofdstuk betreft een nadere toelichting op het uitgewerkt ontwerp van de kadeverbetering. De
volgende onderwerpen zijn opgenomen:
- Beschrijving van de verbetermaatregelen (paragraaf 4.1)
- Controle op de uitvoeringsstabiliteit (paragraaf 4.2)
- Toelichting op het ontwerp van de beschoeiing (paragraaf 4.3)
- Uitvoeringswijze (paragraaf 4.4)
4.1.
Beschrijving verbetermaatregelen
In deze paragraaf worden de verbetermaatregelen in het voorlopig ontwerp toegelicht per traject. De
trajecten zijn in onderstaande figuur afgebeeld. De technische tekening van het ontwerp is opgenomen
in bijlage 10. De uitvoering vindt naar verwachting plaats in de periode oktober 2014 na uitvoering van
het baggeren van de voorboezem.
Figuur 4.1
4.1.1.
Trajecten in kadeverbetering
Traject 1
Traject 1 voldoet volgens de uitgevoerde toetsing en valt daarmee buiten de scope van dit project. Dit
traject wordt derhalve niet verder toegelicht.
4.1.2.
Traject 2
Traject 2 is ca. 90 meter lang. De kadeverbetering van traject 2 bestaat uit het plaatsen van een
nieuwe beschoeiing met een afwerkhoogte op NAP + 0,00 m en het op hoogte brengen van de kade
tot een niveau van NAP +0,40 m (zie figuur 4.2a). Ter plaatse van de bestaande damwand wordt de
bestaande deksloof verhoogd naar NAP +0,30m (zie figuur 4.2b). Tevens wordt achter de te plaatsen
beschoeiing een kleikist toegepast. De kade is ontworpen aan de hand van de legger. De kruin is 2,0
meter breed. Het binnen- en buitentalud hebben een minimale helling van respectievelijk 1:3 en 1:1.
Het nieuwe binnentalud sluit aan op het bestaande binnentalud. Aan de binnenzijde van de kade
bevindt zich het particulier terrein van huisnummer 140 en een gemaal. In de vervolgfase van het
project is ten behoeve van het definitief ontwerp maatwerk nodig voor de aansluitingen op de
bestaande situatie (de woning en het gemaal).
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 12 van 17
Figuur 4.2a Principeprofiel kadeverbetering traject 2
Figuur 4.2a Principeprofiel kadeverbetering traject 2 ter plaatse van damwand
4.1.3.
Traject 3
Traject 3 is ca. 70 meter lang. De kadeverbetering van traject 3 bestaat uit het plaatsen van een
nieuwe beschoeiing met de bovenzijde op een niveau NAP + 0,00 m. De kruin van de kade wordt
opgehoogd met klei tot een hoogte van NAP +0,40 m. De oeverlijn dient hersteld te worden naar de
oorspronkelijke situatie (bestemmingsplan 1980). Tevens wordt achter de te plaatsen beschoeiing een
kleikist toegepast. In figuur 4.3 is een principedoorsnede van het ontwerp afgebeeld.
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 13 van 17
Figuur 4.3
Principeprofiel kadeverbetering traject 3
De kade is ontworpen aan de hand van de legger. De kruin is 2,0 meter breed. Ook hier heeft het
binnen- en buitentalud een helling van respectievelijk 1:3 en 1:1. Het nieuwe binnentalud sluit aan op
het bestaande binnentalud. Aan de binnenzijde van de kade bevindt zich een dierenweide. Vanwege
de grootte van de grondaanvulling is de stabiliteit van de kade als gevolg van de grondaanvulling
gecontroleerd (zie paragraaf 0).
4.1.4.
Traject 4
Traject 4 heeft een lengte van ca. 130 meter. De huisnummers 50 t/m 130 vallen binnen dit traject. De
kadeverbetering van traject 4 bestaat uit het plaatsen van een nieuwe beschoeiing op een niveau van
NAP + 0,00 m en het op hoogte brengen van de kruin tot een niveau van NAP +0,40 m. De kade is
ontworpen aan de hand van de legger. Er geldt hier een afwijkende minimale kruinbreedte van 1,50
meter wegens de beperkte beschikbare ruimte.
Ten behoeve van het hoogteverschil wordt langs de binnenkruinlijn een L-wand aangebracht. Het
buitentalud heeft een helling van 1:1. Aan de binnenzijde van de kade bevindt zicht het particulier
terrein van huisnummer 50 t/m 130. Voor de vervolgfasen van dit project (definitief ontwerp) vormt het
reguleren van de afwatering een aandachtspunt, omdat de L-wand invloed heeft op de lokale
afwateringssituatie. Door de L-wand kan het overtollige regenwater niet meer rechtstreeks richting de
boezem afvloeien. Ten behoeve van de afwatering dient daarom het pad opnieuw bestraat te worden
en een molgoot (aan te sluiten op het riool) toegepast te worden. Tevens wordt achter de te plaatsen
beschoeiing een kleikist toegepast. In figuur 4.4 is een principedoorsnede van het ontwerp langs traject
4 opgenomen.
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 14 van 17
Figuur 4.4
4.1.5.
Principeprofiel kadeverbetering traject 4
Traject 5
Traject 5 is ca. 125 meter lang. Huisnummer 2 t/m 48 vallen binnen dit traject. De kadeverbetering van
traject 5 bestaat uit het plaatsen van een nieuwe beschoeiing op een niveau van NAP + 0,00 m en het
op hoogte brengen van de kruin op een niveau van NAP +0,40 m. De kade is ontworpen aan de hand
van de legger. De kruin wordt aan de binnenzijde begrenst door een trottoirband. In de kruin wordt een
parkeerstrook gerealiseerd van 1,80 meter breed. De bestaande rijbaan en de nieuwe parkeerstrook
worden gescheiden door een RWS-band en een molgoot. Tevens wordt achter de te plaatsen
beschoeiing een kleikist toegepast. Het buitentalud is 1:1. Aan de binnenzijde van de kade bevindt
zicht achter de rijbaan het particulier terrein van huisnummer 2 t/m 48.
Figuur 4.5
Principeprofiel kadeverbetering traject 5
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 15 van 17
4.2.
Controle uitvoeringsstabiliteit
De kade langs de Broekweg betreft een boezemkade (secundaire waterkering). De kade is
genormeerd als IPO klasse IV. Dit betekent dat de minimale veiligheidsfactor voor deze kade 1,00
bedraagt. Als gevolg van benodigde grondaanvulling op de kruin en het binnentalud van de kade is
een controle uitgevoerd voor de uitvoeringsstabiliteit. Voor deze beoordeling is het leggerprofiel
(variant nr. 3) aangehouden. De kruin van de wordt opgehoogd tot een niveau NAP + 0,40 m (zie
figuur 4.3). Deze kruin wordt 2 m breed. Het buiten- en binnentalud worden respectievelijk
aangehouden op 1:1 en 1:3.
4.2.1.
Beschikbaar grondonderzoek
De bodemopbouw is ontleend aan het grondonderzoeksrapport ‘71224 - Grondonderzoek
boezemkade Tedingerbroekpolder langs voorboezem’. Voor de resterende uitgangspunten wordt
verwezen naar bijlage 9.
4.2.2.
Berekeningsresultaten
Het resultaat van de stabiliteitsberekeningen is weergegeven in onderstaande tabel. De kade dient te
voldoen aan klasse IV (SF 1,00).
Tabel 4.1 IPO-normering
Situatie
Stabiliteit
binnenwaarts (STBI)
Veiligheidsoordeel
STBI
Huidige situatie
1,25
voldoende
Uitvoeringssituatie direct na aanbrengen (aanpassing ca. 10%)
1,31
voldoende
Eindsituatie boezempeil (aanpassing 100%)
1,48
voldoende
Eindsituatie toetspeil (aanpassing 100%)
1,11
voldoende
4.2.3.
Conclusie
Op basis van de controleberekeningen komt naar voren dat de stabiliteit van de waterkering zowel
tijdens de uitvoeringssituatie als in de eindsituatie voldoende is. Zie ook Bijlage 9.
4.3.
Ontwerp beschoeiing
Voor het toepassen van de beschoeiing wordt een hardhouten constructie met een paallengte van 3,5
meter aanbevolen, met een h.o.h. afstand van 0,5 meter (standaard ontwerp Delfland). De hardhouten
palen hebben een diameter van 80 mm en dienen van houtklasse D50 te zijn. De toe te passen
hardhouten gording is 100 x 200 mm. Ten aanzien van de ruimte wordt de beschoeiing op NAP
aangebracht. Dit wijkt af van het standaard ontwerp voor beschoeiingen van Delfland.
4.4.
Uitvoeringswijze
In deze paragraaf wordt de uitvoeringswijze van het project belicht. Het grondwerk en de constructies
worden per traject beschreven.
4.4.1.
Grondwerk
Alvorens het grondwerk wordt verricht dient er gemaaid en gefreesd te worden ten behoeve van een
goede aanhechting van het aan te brengen grondwerk. Voor traject 2 en 3 dienen geen bijzondere
maatregelen getroffen te worden voor het grondwerk. Traject 4 en 5 bevatten L-wanden of
trottoirbanden. Ten behoeve van de kadestabiliteit dient hier rekening mee gehouden te worden bij het
ophogen van de kade. Het ophogen van de kade kan in alle trajecten, met uitzondering van traject 3, in
één slag uitgevoerd worden. Traject 3 heeft in het binnentalud een ophoging van 0,40 á 0,70 cm. Er
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 16 van 17
wordt aanbevolen dit in 2 ophoogslagen uit te voeren ten behoeve van verdichting van het materiaal,
met een rustperiode van maximaal 2 weken.
4.4.2.
Constructies
De nieuw te plaatsen beschoeiing wordt geplaatst op dezelfde locatie als de bestaande. Hierbij wordt
de oorspronkelijke oeverlijn volgens het bestemmingsplan uit 1980 hersteld. Alvorens dit kan
plaatsvinden, dient de oude damwand verwijderd te worden. Het plaatsen van de nieuwe beschoeiing
dient voor de vier trajecten plaats te vinden vanaf het water. De reden hiervoor is het ruimtegebrek op
de kade. Traject 3, met de dierenweide, biedt enige mogelijkheid vanaf land. Ook traject 5 biedt wat
meer ruimte. Op traject 2 dient een betonrand op de bestaande damwand aangestort te worden. De
verbinding vindt plaats door middel van ankers.
4.4.3.
Kabels en Leidingen
De kadeverbetering conflicteert niet met bestaande kabels en leidingen. Voor een overzichtstekening
met kabels en leidingen wordt verwezen naar bijlage 7.
Ref: NC13040335-R14.008
Datum: 6 februari 2014
Pagina: 17 van 17
5.
SSK-RAMING EN RISICOANALYSE
Ten behoeve van de kadeverbetering langs de noordoostelijke zijde van de Voorboezem
Tedingerbroekpolder (trajecten 2, 3, 4 en 5) heeft RPS een SSK-raming opgesteld. De SSK-raming is
opgesplitst in de hiervoor genoemde trajectnummers. In de volgende paragrafen wordt per traject een
korte toelichting gegeven.
5.1. Projectkosten
De volgende kosten zijn geraamd voor alle bovenstaande trajecten:
- Het aanbrengen en leveren van klei, benodigd voor de kadeverbetering;
- Het maaien en frezen van voor het aanbrengen van klei plaatsvindt;
- Het leveren en aanbrengen van beschoeiing inclusief gording;
- De te verwijderen bestaande houten damwand.
Uitgangspunt van de kostenraming is dat het verwijderen en/of herplaatsen van objecten op de kade
(bijv. van eigenaren) niet is meegenomen. Traject 5 omvat, naast de hierboven genoemde kosten, het
aanbrengen en leveren van zand ten behoeve van het te realiseren parkeervlak. Om dit te realiseren
worden betonstraatstenen, een RWS band, trottoirband en een molgoot geleverd en aangebracht.
5.2. Risicoanalyse
De belangrijkste risico’s en beheersmaatregelen zijn op basis van de RISMAN-methode verwerkt in de
risicoanalyse (zie Bijlage 8). Door de analyse in deze fase al uit te voeren wordt duidelijk hoe groot de
risico’s zijn en welke beheersmaatregelen ingezet kunnen worden om risico’s tijdens de
uitvoeringsfase zo veel mogelijk te beperken. Deze beknopte analyse is het begin voor de bespreking
en de beheersing van risico’s. Deze analyse zal geactualiseerd moeten worden bij voortgang van het
project.
Ref:
Datum:
NC13040335-R14.008
6 februari2014
B I J L AG E 1
Historisch bodemonderzoek (inclusief niet -gesprongen explosieven)
Ref: NC13040335-R13.008D
Datum: 6 februari 2014
B I J L AG E 2
Archeologisch en cultuurtechnisch onderzoek
Ref: NC13040335-R13.008D
Datum: 6 februari 2014
B I J L AG E 3
Quick-scan flora & fauna
Ref: NC13040335-R13.008D
Datum: 6 februari 2014
B I J L AG E 4
Bomeninventarisatie
Ref: NC13040335-R13.008D
Datum: 6 februari 2014
B I J L AG E 5
Planologische en kadastrale inventarisatie
Ref: NC13040335-R13.008D
Datum: 6 februari 2014
B I J L AG E 6
Objectinventarisatie
Ref: NC13040335-R13.008D
Datum: 6 februari 2014
B I J L AG E 7
Tekening kabels en leidingen NC13040335-02
Ref: NC13040335-R13.008D
Datum: 6 februari 2014
B I J L AG E 8
Risicoanalyse
Ref: NC13040335-R13.008D
Datum: 6 februari 2014
B I J L AG E 9
Stabiliteitsberekening kadeverbetering
Ref: NC13040335-R13.008D
Datum: 6 februari 2014
B I J L AG E 1 0
Tekening NC13040335 -01