KNNV afdeling Nijmegen Goudenregenstraat 5 6573 XN BEEK UBBERGEN [email protected] www5.knnv.nl/afdeling-Nijmegen Mookerheide en Zevendal Stuwwal, Droogdal, IJssmeltwaterdal. Deelnemers [27]: Marijke Saedt, Jos Grootepunt, Ineke de Haan, Mark Kaekebeke, Mat Noten, Geert en Marlies Wetzels, Frans Bolder, Ria loeffen, Ans Snelders, Titus en Henriette Frielink, Henriëtte en Herman Neijenhuis, Diana Rijsdijk, Robert Vos, Jacques Klaver, Fred Steenhoff, Kees en Rickie Uiterwaal, Jan en Nellie Sleutjes, Liesbeth en Wim Dekkers, J. Meulepas, Anne Jonkers. Foto’s: Ton Ebben, Robert Vos . Excursieleider en verslag: Jan Nillesen. Weer: Mooie lente dag 15°C. 10.00-14.00 uur. Afstand: 1,94 km. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 2 Startse dal Mooker stuwwal Lydiet Zandsteen Jaspis Startse dal П De betekenis van het Querco fagetea voor insekten Immigrant in het Zevendal Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 6 10 21 23 28 31 76 79 3 Mespilus Germanica Boompieper Calluno Ulicetea Cytisus scoparius Het Nardetea Zandhagedis Hygrofyten Maartse vliegen Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 84 90 94 100 101 110 112 114 4 Leaflitterfeeder Epifyten landschapbouwers Betulo Quercetum roboris Apomixie Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 116 117 127 128 148 5 Start: Startsedal. Het Startsedal is een droogdal waar 70.000 jaar geleden een toendrabeek in liep. Nu de grond niet door permafrost is bevroren zakt het regenwater onmiddellijk weg in de zand en grind lagen. In het Startse dal werden we welkom geheten door een koor van vogels. Een lente dag, met vogelzang. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 6 Roodborst, Winterkoning, Heggenmus, Boomklever, Koolmees, Pimpelmees, Zwartkop, Grote bonte specht en Tjiftjaf. Met korte onderbrekingen zong de Roodborst. Hele hoge fluittonen wisselden af met mollige lagere strofen, die telkens herinnerden aan het lied van de merel. De geluiden zijn nooit schel of onaangenaam. Uit het lieflijk gemurmel schieten als vuurpijlen van uitgelaten vreugde de hele hoge fluittonen, opstijgend uit een zee van tevredenheid. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 7 Koolmees Pimpelmees Het zilveren belletje Zaagroep: het kleine tertsmotief: schiet in ‘t vuur Heggenmus Winterkoning Bandeloos vrolijk. Hij zingt dat het davert. Het zilveren, vlugge liedje Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 8 Geomorfologische kaart: Mookerhei en Zevendal. Roodbruin: De stuwwal; Zwart omrand, donker groen de droogdalen. De witte verticale strepen geven de hellingen aan. De felrode streep is de route. Het Zevendal is een IJssmeltwaterdal. De overige zijn droogdalen. Met de rode lijn is de route aangegeven. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 9 Mooker Stuwwal De Mooker stuwwal werd tijdens de voorlaatste ijstijd (MiddenPleistoceen of Saalien, 200.000 – 130.000 jaar geleden) opgestuwd door een uit het noorden aanschuivende machtige massa landijs, die hier ongeveer 200 meter dik was. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 10 Het landijs was zwaar, het zakte diep in de ondergrond van de rivierafzettingen en duwde aan de zijkanten en aan de voorkant het zand en grind omhoog. Daardoor ontstond een langgerekte stuwwal die zich uitstrekt van Nijmegen tot Kleef. De drie pijlen wijzen naar de drie IJssmeltwaterdalen Het zand en grind waaruit de stuwwal is opgebouwd, behoort tot de puinwaaier van Maas en Rijn en vormt het geologisch fundament van vrijwel geheel Nederland. Het is hier gedeponeerd in het Vroeg-Pleistoceen toen machtige, snelstromende en verwilderde rivieren tientallen meters dikke lagen grof sediment afzetten. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 11 Bij de wandeling over de stuwwal zagen we overal het soms zeer grove grind liggen. Ooit was de Mooker stuwwal meer dan 200 m hoog, maar wind en water hebben de toppen afgesleten tot het huidige niveau. De hoogste toppen zijn nu de St. Maartensberg (66 m) en Kiekberg (77 m). Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 12 Tijdens de laatste ijstijd (Laat-Pleistoceen of Weichselien, 120.000 – 10.000 jaar geleden) was het in ons land minder koud. Het landijs kwam tot ongeveer Zuid-Scandinavië en in Nederland heerste een koud en guur toendraklimaat. De ondergrond was permanent tot vele meters diep hard bevroren (permafrost). In de zomer ontdooide alleen de bovenste laag. Regen en smeltwater konden niet in de bodem wegzakken en vormden talloze stroompjes die diepe dalen uitsleten in de hellingen van de stuwwal, de latere droge dalen. Behalve de toendrabeek die een bijdrage leverde aan de vorming van het Startse dal, was ook solifluctie, waarbij grote moddermassa’s van de hellingen gleden debet aan de vorming van de droogdalen. In de stuwwallen liggen tientallen droogdalen, [zie kaart]. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 13 De excursie trekt over de stuwwal, waar aan de bovenzijde verschillende dagzomende lagen verspoeld zijn tot een grove grind en zand massa Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 14 In het Saalien werd de loop van de Rijn, die een sterk verminderde waterafvoer had, door het landijs en de opgestuwde stuwwallen naar het zuidwesten verlegd. De Rijn stroomde door het Niersdal en verder vanaf Gennep in westelijke richting samen met de Maas, hier vlak onder de stuwwal. Het vormde een reusachtig oerstroomdal [pradolina]. De Maas was daarmee dan ook een zijrivier van de Rijn geworden, net als de Schelde en de Theems. Wanneer je aan vegetatie denkt, dan moet je het gebied ten zuiden van het landijs voorstellen als een toendra, met nauwelijks bomen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 15 Op veel plaatsen zal ook van permafrost sprake zijn geweest, maar in de wat warmere jaren zal in de zomer de bovenlaag van de bodem ontdooid zijn, waardoor deze bovenlaag weer met smeltend ijswater kon afspoelen over de onderliggende bevroren bodem. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 16 Einde Saalien - Eemien: Sandr en stuwwaldoorbraken Aan het eind van het Saaliën en gedurende de overgang naar het warmere (interglaciale) Eemiën smolten de ijstongen in rap tempo. De afvoer van smeltwater met sediment van landijs en stuwwallen door de rivieren (fluvio-glaciale afzettingen) nam enorm toe. Hierdoor zijn aan de zuid(west)zijde van de stuwwallen een soort puinwaaiers uit grind, zand en leemdeeltjes ontstaan, zogenaamde Sandr vlakten (zie figuur hierboven). De grofste deeltjes zijn het dichtst bij de stuwwal afgezet, terwijl fijnere deeltjes naarmate ze kleiner en lichter waren steeds verder van de stuwwal met het afstromende smeltwater zijn meegenomen en gesedimenteerd. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 17 Het Niersdal en de gezamenlijke Rijn/Maasdal kon de grote afvoer van smeltwater niet meer verwerken. Het Rijnwater rees op tegen de zuidoostelijk van Nijmegen lopende stuwwallen waardoor een doorbraak ontstond bij Düsseldorf. Het water volgde de route door het huidige IJsseldal en kwam bij de Noordoostpolder in zee. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 18 Bij de grote doorbraak bij Düsseldorf volgt het water het dal van de ijslob waar nu de IJssel in stroomt. Bij de Noordoostpolder komt het in zee. In 140.000 buigt de Rijn om Montferland heen. 80.000 jaar geleden breekt de Rijn door de Gelderse poort Daardoor stroomt de Rijn thans weer ten Noorden van de Nijmeegse stuwwal, maar ten zuiden van die van Montferland en de Veluwe. Het waterrijk natuurgebied "De Gelderse Poort" dankt dus haar ontstaan aan deze doorbraken van de stuwwal. Tijdens het nattere en warmere Eemien is de vorming van de riviervlakte voortgeschreden; het spel van sedimentatie door Maas, Schelde en Rijn is verder gegaan, de Noordzee heeft zijn oude omvang weer gekregen door de zeespiegelrijzing. Hogere temperaturen maakten het mogelijk om in onze streken weer min of meer gesloten bosvegetaties terug te krijgen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 19 In het Weichselien heeft het Scandinavisch landijs Nederland nauwelijks kunnen bereiken, waardoor er hier geen nieuwe stuwwallen zijn gevormd. Toch zien we in die periode een herhaling optreden van hiervoor beschreven omstandigheden gedurende een ijstijd: de Noordzee stond weer gedeeltelijk droog, waardoor de sedimenten van fijne leemdeeltjes aan de oppervlakte kwamen, door het koude klimaat ontbrak een beschermende aaneengesloten vegetatie en was er hooguit sprake van een toendraachtige begroeiing. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 20 De (overheersend westelijke) winden konden in die tijd veel van dat fijne sedimentatiemateriaal uit het zuidelijke Noordzeebekken meenemen en afzetten aan de lijzijde van de stuwwallen; vandaar dat we aan de noordwestelijke kant van het Zevendal en Startse dal lössafzettingen vinden. Op de Smeltwaterafzetting boven op de Mookerheide liggen alle glaciaal-fluviatiele afzettingen kriskras door elkaar. We onderzochten een aantal stenen. Lydiet↓ Wim vond lydiet. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 21 Lydiet bestaat uit kwarts met verontreinigingen. De rechthoekige zwarte, glanzende blokjes die we op de Mookerhei vonden, zijn van oorsprong een soort kiezellei, afgezet op een zeebodem uit kleine organismen, zoals Radiolariën. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 22 De stipjes die in de steentjes te zien zijn kunnen hierop wijzen. Alleen de zwarte steentjes worden doorgaans lydiet genoemd, andere kleuren krijgen dan de verzamelnaam kiezellei. De lydietsteentjes zoals ze in Maas- en Rijngrind kunnen worden gevonden, zijn afkomstig uit de Ardennen of uit Midden-Duitsland (Rijnse leisteengebergte, Fichtel gebergte) Een zuivere variant van lydiet werd eeuwenlang (en ook nu nog) gebruikt als 'toetssteen' voor het toetsen van het goudgehalte van sieraden en munten. Bij het langsstrijken blijft er op de zwarte steen een stoffijn streepje achter, waarvan de kleur karakteristiek is voor het gehalte aan goud. Met zuur werd eventueel ook nog het overige metaal in het proefstreepje opgelost zodat alleen goud overbleef. Naast de streep werd een streep gezet met een stift van bekend goudgehalte. De zwarte kleur is te wijten aan koolstof die meestal afkomstig is van de organische resten in het oorspronkelijke slik. Zandsteen↓ Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 23 Zandsteen is een sedimentair- of afzettingsgesteente voornamelijk bestaat uit zandkorrels. Bij sedimentatie van zandkorrels worden ook silt, kalk, grind, glimmers, veldspaat en andere gesteente fragmenten afgezet. Door verwering wordt een van oorsprong geelbruine zandsteen grijs. Het voorkomen van bepaalde oxiden en andere mineralen kleurt varianten bruinrood. Zandsteen bestaat voornamelijk uit kwarts Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 24 Een grijze steen met kleine, vierkante gaatjes. Hier gebracht door de Maas. De gaatjes waren eens pyriet kristallen. De herkomst is Revin in het Franse departement Ardennes aan de Maas Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 25 Kwartsiet is samengeperst zand. Dit is gebeurd bij grote druk en zeer hoge temperaturen. Door deze metamorfose zijn de oorspronkelijke zandkorrels als het ware met elkaar versmolten Een kwartsiet is een metamorf gesteente dat voornamelijk uit het mineraal kwarts bestaat. Oorspronkelijk is het een zandsteen geweest waarvan de korrels onder invloed van hoge druk en temperatuur versmolten zijn tot een zeer hard en compact gesteente. De afzetting van het zand vond plaats in zee dichtbij een kust in het Cambrium (500 miljoen jaar geleden). Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 26 Het afzettingsgebied werd dieper en dieper en raakte bedekt met honderden tot duizenden meters sediment. Vervolgens heeft het twee perioden van gebergtevorming ondergaan, alvorens het na een derde gebergtevormende fase weer dichter aan de oppervlakte terecht kwam. De pyriet vindt zijn oorsprong in wat organisch materiaal in de afzetting waaruit tijdens het vastwordingsproces (de diagenese) in de daarop volgende omvorming (metamorfose) de zwavel uitgekomen is die nodig was voor de vorming van het mineraal (FeS2). Eigenschappen: Het harde en massieve gesteente is vaak donker van kleur en vertoont aan de oppervlakte (meestal duidelijk herkenbare) kubusvormige gaatjes (zie de foto). In die gaatjes heeft vroeger het mineraal pyriet gezeten dat er door allerlei verweringsprocessen verdwenen is. Wanneer men een dergelijk gesteente door zou slaan kan men (als men geluk heeft) nog die goudkleurige pyriet tegenkomen. De witte aders en vlekken in het gesteente zijn kwartsaders. In het oorspronkelijke gesteente, diep in de ondergrond is zo’n gesteente gekraakt, ontstonden er breuken en spleten waardoor grondwater kon circuleren. De in dat grondwater aanwezige kiezelzuur kon als het witte mineraal kwarts neerslaan in die spleten en holten. De rode en bruinige kleuren zijn te danken aan geoxideerde ijzerverbindingen in het gesteente. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 27 Jaspis is een halfedelsteen. De rode kleur wordt veroorzaakt door ijzerverbindingen. Een geslepen Jaspis wordt wel in sierraden verwerkt. Jaspis is een opake en fijnkristallijne variëteit van kwarts. De chemische samenstelling is identiek aan die van agaat en vuursteen. De kleuren zijn variabel, van geel via rood en roodbruin tot groen. Opaak = niet doorschijnend, troebel. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 28 Ze bestaan uit vuursteen , hierheen gevoerd door de Maas uit Zuid Limburg. De prachtige ronde vorm verkregen ze door de eroderende werking van de rivier. Ze komen oorspronkelijk als vuursteenklompen uit de Limburgse mergel. Vuursteen is een gesteente dat vaak in klompen in kalksteen wordt aangetroffen en meestal bruin of grijs van kleur is. Dergelijke 'klompen' worden in de geologie 'concreties' genoemd. De in het tijdperk van het Laat-Krijt afgezette vuursteenconcreties zijn zeer vormrijk en variëren van langwerpige platen tot gewei- en botvormige stenen. Vuursteen bestaat uit cryptokristallijn siliciumdioxide en veel (chemisch gebonden) water. Het is een erg hard (7 op de Hardheidschaal van mohls), klastisch gesteente dat voornamelijk aangetroffen wordt in opgevulde graafgangen van kreeftachtigen. Klastisch ('breken') wil zeggen dat een gesteente of sediment is opgebouwd of bestaat uit fragmenten van afgebroken gesteente (zogenaamde klasten). Sedimentaire gesteenten en sedimenten zijn vaak klastisch, maar ook metamorfe en stollingsgesteenten kunnen klastisch zijn. Tegenover klastisch staat organogeen en kristallijn. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 29 Bij een harde slag op een stuk vuursteen ontstaat er vaak een schelpvormig breukvlak met scherpe kanten. Dit ontstaat door een spanningsgolf in het gesteente door de inslag. Het gesteente wordt vuursteen genoemd omdat een slag met een stuk vuursteen op een stuk ijzer of pyriet kan resulteren in vonken, waarmee, met de nodige ervaring, een droog, brandbaar materiaal (zoals een plukje los katoen of gedroogd mos, of tondelzwam) aangestoken kan worden. De vonken ontstaan door kleine ijzerdeeltjes die spontaan in de lucht oxideren waarbij veel warmte vrij komt zodat de deeltjes gaan gloeien. Gekleurde kwarts De kleur wordt veroorzaakt door bijmenging van ijzer. [Dan zijn ze rozig of gelig] of andere mineralen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 30 Het Startsedal Doordat veel materiaal van boven de stuwwal naar beneden spoelt heeft zich aan de voet van de stuwwal een vruchtbare bosbodem ontwikkelt [mull]. Dit maakt de groei van geofyten en rhizoomgeofyten mogelijk. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 31 Het zijn veelal zomerontwijkers met een korte vegetatieperiode. Ze eisen dan ook een vruchtbare bosbodem. Speenkruid siert de bosbodem Het groene voorjaarstapijt aan de voet van de stuwwal is mogelijk dank zij een voorraad voedsel die zij in hun onderaardse wortelstokken hebben opgeslagen. Deze organen, bollen of wortelstokken, zijn er ook de oorzaak van dat deze planten in groepen bij elkaar staan. De individuen van zo’n groep zijn voortgekomen uit een enkel exemplaar door splitsing van de bol of vertakking van de wortelstok, dus door ongeslachtelijke voortplanting. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 32 Het is alsof deze planten zich haasten om klaar te zijn met hun groei- en bloeicyclus voordat de bladeren en bloemen aan de bomen verschijnen. Deze onderscheppen dan de warmtestralen van de zon die voor de ontwikkeling van planten in het vroege voorjaar zo belangrijk zijn. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 33 Het groene voorjaarstapijt wordt gekleurd door het geel van het Speenkruid. De lente is de beste periode in het rijke QuercoFagetea. De bodem warmt snel op . De bomen zijn nog niet in het blad, zodat er voldoende zonlicht is. De plant maakt nu zijn hoofdvegetatieperiode door. Speenkruid bloeit rijkelijk. Meestal komen de vruchtjes niet tot ontwikkeling. In plaats daarvan worden aan het eind van de bloeitijd in de oksels van de bladscheden ronde knolletjes gevormd die als voortplantingsorganen dienen. Ze worden voornamelijk door het water en door grondverzet verspreid. Al in de voorzomer sterft de plant bovengronds af. Deze jonge planten zijn rijk aan vitamine C en dienden als middel tegen scheurbuik. In de loop van de komende weken neemt het gehalte aan giftige stoffen toe, zodat je hem beter niet kunt eten. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 34 De naam 'speenkruid' is afgeleid van de vorm van de knollen, die op kleine speentjes lijken. In het protestantse noorden noemen ze de knolletjes: Papenklootjes. Aan de voet van de Stuwwal in het glaciale Startsedal heeft het bos veel karaktertrekken van het Eikenhaagbeukenbos. In de boomlaag vinden we er Haagbeuk, Zure kers, Esdoorn, Beuk en Linde. In de struiklaag Hazelaar, Mispel en Gele kornoelje. De Zoete kers staat veel aan de randen. De Boskriek krijgt donkerrode zure vruchten met een sterk, bitter kersenaroma. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 35 De Zoete kers treffen we aan aan de randen van het Zevendal. De boom heeft betrekkelijk veel licht nodig. Omdat de bodem aan de voet van de Stuwwal los, humeus, goed vochthoudend en min of meer voedselrijk is, gedijt Prunus avium hier goed. De Boskriek heeft donkerrode, dunvlezige, vrij zure vruchten met een sterk bitter kersenaroma. De appelvink, die in verschillende paren in de kroonlaag nestelt en ook wel “kernbijter” genoemd wordt, is bedreven in het kraken van de steenkern. Bijgevoegd de ecologische parameters in het Startsedal. De bodem bestaat uit Moder, plaatselijk Mull. Aan de bosrand groeit de stinsenplant: Gewone ossentong. Een gardenescape die zich hier weet te handhaven door het plaatselijk ruderale karakter van de bosranden. De grond is er omgezet, open, droog, kalkrijk en stikstofrijk. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 36 Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 37 Op open plekken met voedselrijke grond groeide Klimopereprijs. De planten zijn al in de herfst gekiemd en hebben zich snel kunnen uitbreiden. Matig beschaduwde zandige plekken aan de voet van de helling met snelle humusomzetting vormen zijn favoriete biotoop. Bijeengeschoven en aangespoeld zand versnelt zijn ontwikkeling. Een bladerdek is funest. Overzanding bevordert de groei. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 38 De zaden die zich in de doosvrucht ontwikkelen zijn schotelvormig. Ze hebben een oliehoudend aanhangsel, een zogenaamd mierenbroodje. Ze komen vrij als de vrucht verrot. Ook als opportunist aanwezig op de open droge zandgrond: Zandraket. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 39 Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 40 Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 41 Koolstof/stikstofquotiënt van 15 of minder Opmerkelijk is de rijkdom van het Querco Fagetea aan de voet van de stuwwal in tegenstelling tot de arme Querceta robori-petraeae boven op de stuwwal. Doorslaggevend is de humusvorm. We treffen beneden milde humus aan [mull]. Ook aan de westzijde van het Zevendal heeft het bos de karakteristieken van het Eikenhaagbeukenbos met mull bodem Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 42 Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 43 Boven op de stuwwal ligt een ruwere humus [moder of mor] . Mull heeft een koolstof/stikstof quotiënt van 15 of minder en een rijk dierlijk bodemleven met een hoge dichtheid aan regenwormen. Bij droogte trekken deze zich terug in de minerale ondergrond, onder vochtige omstandigheden eten ze zich door aarde en strooisel omhoog naar de oppervlakte. Aldus worden bladresten en ander organisch materiaal intensief gemengd met minerale deeltjes. De humus wordt gevrijwaard van sterke verzuring en blijft voldoende voorzien van voedingsstoffen en basen om een ondergroei van ondiep wortelende planten te kunnen voeden. De voor de armere bossen hoger op de helling typerende stapeling van bladstrooisel treedt bij de Querco-Fagetea niet of slechts in beperkte mate op. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 44 De boomgroei aan de voet van de stuwwal heeft gemakkelijk verterend blad. Hiermee gaat een laag koolstof/stikstofquotiënt gepaard. We vinden : Gewone es, Linde, Esdoorn, Iep, Populier, Els, Haagbeuk, Hazelaar, Gewone vogelkers en Zoete kers. Maar ook het bladstrooisel van Zomereik en Beuk, dat een hoog koolstof/stikstof-quotiënt heeft en op zichzelf moeilijk verteert, wordt door de menging van basenrijk moedermateriaal veel sneller afgebroken dan de bossen hoger op de helling. Op de kalkhoudende gronden aan de voet van de stuwwal verdwijnt het afgevallen blad binnen een jaar. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 45 Op deze rijke gronden varieert de dikte van de strooisellaag met de samenstelling van de boomlaag maar ook met het bodemreliëf. In de laagten waar tijdelijk water stagneert, wordt het strooisel snel afgebroken doordat het in contact komt met basen die het water uit de ondergrond opneemt. De boomlaag van de Querco-Fagetea bossen aan de voet van de stuwwal bestaat uit loofverliezende loofbomen. De voornaamste altijdgroene component is klimop, die alleen hier in het rijke bos tot de bovenste regionen doordringt. Onder de bomen is de Beuk zowel schaduwgever als schaduwverdrager bij uitstek. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 46 Tegenover de Beuk staan uitgesproken lichtbehoevende en licht doorlatende bomen zoals Gewone es, Zomereik, Elzen, Berken, en Zoete kers. Een tussenpositie nemen Haagbeuk, Iepen en Esdoorns in. Aangezien een boom in de eerste plaats delen van zichzelf beschaduwt, gaan schaduwtolerantie en beschaduwend vermogen min of meer gelijk op, zodat men kortweg kan spreken van licht, halfschaduwen schaduwbomen. De architectuur van de bomen weerspiegelt deze verschillen. Bij de lichtboomsoorten groeit de stam recht naar het licht toe vanuit een groeitop en buigen de grote zijtakken omhoog. Bij [half] schaduwbomen ontstaat de hoofdstam in etappes: een aantal malen neemt een zijtak de functie over van de oorspronkelijke top, die een horizontale stand aanneemt. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 47 Terwijl de bladeren van lichtbomen geen functionele ordening te zien geven, tonen [half] schaduwbomen een bladmozaïek, waarmee ze gelijkelijk van de beperkte hoeveelheid licht kunnen profiteren. Ze staan in één vlak aan de takken, meestal om en om. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 48 Bij de Iepen, Linden en Haagbeuk hebben ze een scheve bladvoet, waarbij de buitenste bladhelft onderaan verder doorloopt dan de binnenste helft: een wonder van efficiënte vlakverdeling. De meest schaduwtolerante boom van het Startdal is de altijdgroen Taxus. Het is de enige naaldboom die een aandeel heeft in de Querco-Fagetea bossen op de stuwwal. Zowel in soortensamenstelling als in structuur zijn de QuercoFagetea bossen op de stuwwal zo rijk gevarieerd dat er twee of drie boomlagen te onderscheiden zijn. De bovenste boomlaag is veertig meter hoog. Ze wordt beheerst door lichtboomsoorten, met name Zomereik en Gewone es, op de natste plaatsen Zwarte els en soms staat er door toedoen van de mens Populier en Schietwilg. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 49 Hun kronen laten veel licht door, zodat daaronder een rijke ondergroei van minder forse houtgewassen kan gedijen. Hoger op de stuwwal wordt de bovenste boomlaag gedomineerd door de sterk beschaduwende bomen als Beuk, Gewone esdoorn en soms een Gladde iep. In de tweede en/of derde boomlaag zien we Haagbeuk, Taxus, Spaanse aak en Zoete kers. Op plaatsen waar een langdurig ongestoorde ontwikkeling heeft plaats gevonden winnen de schaduwbomen het van de lichtbomen. In het Startse dal komt over grote oppervlakten de Beuk tot dominantie. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 50 De Gewone esdoorn kan weliswaar ook onder een brede scala van omstandigheden groeien, maar om zich tot een woudreus te ontwikkelen stelt hij zeer hoge eisen aan de grond. De Gladde iep komt slechts sporadisch voor. Dat de bovenste boomlaag van de Querco-Fagetea bossen in het Startse dal voor een groot deel uit lichtbomen bestaat , is deels aan de waterstand toe te schrijven. Onder de meest robuuste boomsoorten zijn Gewone es en Zomereik beter bestand tegen een tijdelijk hoog waterpeil dan de Beuk. Naarmate bomen gevoeliger zijn voor inundatie zullen ze op de nattere gronden hun wortelstelsel sterker in de bovenste bodemlaag concentreren waardoor ze bij stormvlagen gemakkelijk omver geworpen worden. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 51 In de loop van het Holoceen werd de stuwwal afwisselend door licht- een door schaduwbomen beheerst. Aanvankelijk bestond het geheel uit lichtbomen, die tegen het eind van de laatste ijstijd als eersten van de temperatuurstijging profiteerden: Berken, Grove den en Ratelpopulier. Van de sterker waterbehoevende en schaduwgevende houtgewassen deed Hazelaar als eerste zijn intrede. Vermoedelijk werd zijn snelle opmars begunstigd door gebruik van hazelnoten als menselijk voedsel. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 52 Vervolgens wisten andere loofhoutsoorten die in de laatste ijstijd naar Zuid-Europa waren teruggedrongen, onze streken weer te bereiken. Eik en Iep, daarna ook Linde, Els en Es. Grove den, Berken en Ratelpopulier werden teruggedrongen naar de armere gronden boven op de stuwwal. Op enkele plekken waar het bos is weggekapt krijgen Grove den, Berk en Ratelpopulier als bospionier nog een kans. De mens begon in de samenstelling van het grote Ketelwald in te grijpen. De achteruitgang van de halfschaduwbomen Iep en Linde tussen 5000 en 3000 voor Christus werd veroorzaakt door gebruik van hun loof als veevoer. Hun neiging om vanuit de stamvoet grootbladige, voedzame waterloten voort te brengen wordt zeer versterkt door het kappen of ringen van de stam. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 53 Dit terugzetten van de boom in een gedwongen jeugdstadium berooft hem van de mogelijkheid tot vruchtzetting. Ook Es onderging een dergelijke behandeling. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 54 De Es heeft minder tijd nodig om weer tot bloei en vruchtzetting te komen en laat zich daardoor niet zo sterk terugdringen. De Zomereik profiteerde juist van zijn betekenis voor de voedselvoorziening van huisdieren, met name varkens. Van deze boom dient niet het loof als voer maar de vruchten, reden om hem jaarlijks alle kans te geven op een lang leven in een volwassen staat Pas 4000 jaar geleden verscheen de Beuk, die als schaduwboom de lacune opvulde die door uitschakeling van de Linden was ontstaan. In de Romeinse tijd volgde de Haagbeuk en Zoete kers. De laatste is wellicht als fruitgewas door de mens ingevoerd, evenals later de Aalbes. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 55 Allengs werd de greep van de mens op het Ketelwald heviger en steviger. Beweiding van het bos werd een algemeen gangbare praktijk. Daarnaast diende het bos als leverancier van hout, voedsel [vruchten, paddenstoelen] en humus ter bemesting van akkers. Ook werden stukken bos gekapt of afgebrand om akkergrond te leveren, dia na gedeeltelijke uitputting van de bodem als weide [dries] diende en vervolgens weer met houtgewas begroeid raakte. In de eerste fase van de landbouw werden landbouwgronden na uitputting van de grond aan hun lot overgelaten, waarna zich opnieuw bos vestigde. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 56 De oppervlakkig uitgeloogde bodem werd onder het scherm van bomen gaandeweg weer minder arm, doordat de bomen voedingsstoffen uit de ondergrond opnamen en via hun bladstrooisel weer in de humuslaag brachten. Na een aantal episoden van gebruik als akker of weidegrond kreeg de verarming van de grond echter een blijvend karakter en wel des te sterker naarmate de buffercapaciteit [het kalk, leem of slibgehalte] lager was. Deze ontwikkeling werd versterkt doordat tijdens het Holoceen de Noordzee haar huidige omvang bereikte waardoor het Ketelwald in sterkere mate een zeeklimaat kreeg met een neerslagoverschot. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 57 Plantensociologisch correspondeerde de bodemverarming met een verschuiving in het bos van Querco-Fagetea naar de Quercetea robori-petraeae. De uitbreiding van boomsoorten met slecht verterend strooisel – eerst Zomereik, daarna Beuk ten koste van “bodemvriendelijker houtgewassen verhaastte de verarming en verzuring van zand- en leemgronden met beperkte buffering hoger op de helling. “ Alleen aan de voet van de stuwwal werd dit proces verhinderd door kwelwater en het water van de beken. Hierdoor werd de bodem van tijd tot tijd met nieuwe voedings- en bufferstoffen weer opgeladen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 58 Op kalkrijke of periodiek overstroomde gronden hebben de hertogen van Kleef en Gelre steeds weer opnieuw getracht een middenbos in stand te houden. Dit lukte vaker niet dan wel omdat het Ketelwald vele malen over en weer verpand is waarbij men zoveel mogelijk van het gebied oogstte. In het middenbos worden een aantal bomen gespaard. Deze krijgen een lange omloopstijd. Hier was het steeds de Zomereik die gespaard werd. De lagere bomen en ook veel struiken konden er onder gedijen. Zij werden met een veel kortere omlooptijd gehakt. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 59 Soorten als Hazelaar en Haagbeuk, die schaduwtolerantie paren aan snelle regeneratie na het hakken, nemen in het middenbos op rijkere gronden een belangrijke plaats in. Tal van struiksoorten die hun zwaartepunt in struwelen hebben kregen de kans zich in het bos te vestigen, bijvoorbeeld Eenstijlige meidoorn, Wilde kardinaalsmuts, Rode kornoelje, Mispel en Gewone vlier. De veeleisende Tweestijlige meidoorn gedraagt zich in het Ketelwald zelfs vooral als bosbewoner. Met de bevolkingsaanwas groeide de behoefte aan landbouwgronden. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 60 Sinds de 12e eeuw werd de ontginning, niet alleen van “woeste gronden”, maar ook van veel bos, stelselmatig ter hand genomen door de Johannieters die hun klooster op de berg hadden. Vooral gronden met een hoge natuurlijke voedselrijkdom werden grotendeels van bos ontdaan, omdat ze als boomloze landbouwgrond meer opbrachten. Toch bleven - vooral nabij de nederzettingen – resten bos bewaard als bron van hout, vruchten, humus en andere producten. Enerzijds raakte het areaal van rijke bossen versnipperd, anderzijds verstevigde de mens zijn greep op de resten er van. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 61 Tussen de loofbossen op rijke grond en de menselijke cultuur heeft in de Noordwest-Europese laagvlakte een langdurige wisselwerking plaats gevonden. De versnippering van het bosareaal en het beslag dat de mens op het land legde, betekende de genadeslag voor de grote hoefdieren die in de voorbije millennia vooral in de rijke bossen hun domein hadden. Van Oerrund en Eland verdwenen de laatste exemplaren in de middeleeuwen. Edelhert en wild zwijn leven thans in het Duitse deel van het Ketelwald. In het huidige rijke bos aan de voet van de stuwwal komen van de hoefdieren nog slechts ree en wild zwijn voor. We vonden krabsporen van de ree. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 62 Door het verdwijnen van andere grote zoogdieren zijn veel planten van het Startse dal beroofd van een belangrijke vector van verspreidingsorganen [vruchten, zaden, broedbolletjes en – knolletjes, wortelstokfragmenten] over lange afstanden. Eeuwenlang werd deze functie gedeeltelijk overgenomen door de landbouwende mens en zijn huisdieren, maar de desbetreffende agrarische praktijken – waaronder plaggentransport – behoren tot het verleden. Van de natuurlijke verspreiders van bosplanten over lange afstand resteren voornamelijk vogels en stromend water. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 63 In het Ketelwoud treedt de mens op diverse manieren als verspreider op: door aanvoer van pootgoed van bomen en struiken, waarmee tevens soorten uit de ondergroei kunnen meekomen; door het meenemen van klittende en plakkende vruchten aan kleding en schoeisel en aan de vacht van honden en door allerlei vormen van tuinieren. Het oorspronkelijke Querco-Fagetea bos uit het vorige millennia bestaat niet meer in het Startse- en Zevendal. Wat we vandaag zien is een afgeleide vorm De boomlaag in het Zevendal bestaat uit geplante bomen die slechts ten dele afstammen van exemplaren uit de oorspronkelijke bosvegetatie. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 64 Vaak gaat het weliswaar om inheemse soorten, maar om plantmateriaal van uitheemse herkomst. Vooral sinds het midden van de 18 e eeuw heeft de Gelderse rekenkamer veel ingevoerde boomsoorten laten aanplanten. Het Querco-Fagetea van het Startse- en Zevendal is rijk aan echte bosplanten –of althans kruidachtige soorten met een duidelijk zwaartepunt in bossen. De ruime voedsel- en basenvooziening vanuit mull-humusvormen maakt een rijk planten- en dierenleven mogelijk. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 65 In de arme bossen hoger op de helling zijn het veeleer zwammen [naast mossen] die het meest aan de biodiversiteit bijdragen. De cruciale factor waaraan een bosplant zich moet aanpassen is het lichtregime. De Bosplanten in het Querco-Fagetea-bos van het Zevendal hebben te maken met een sterke reductie van het daglicht en verschuiving in de samenstelling van het licht, doordat het bladerdak van de bomen bepaalde golflengten uit het spectrum filtert. Behalve bij de fotosynthese geeft sterke beschaduwing ook problemen bij de opname van sommige voedingselementen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 66 Gele dovenetel is een typische bosbewoner maar heeft ’s zomers toch een netto productietekort aan licht. Haar aanpassingen aan het lichtregime in het bos lijkt op die van de Beuk en bestaat in het ontwikkelen van speciale zon- en schaduwbladeren al naargelang de stralingssterkte. De beharing van de Gele dovenetel is een bescherming tegen plotselinge beschijning door zonnestralen. Gevoeligheid voor uitdrogen is een achilleshiel van de Gele dovenetel. Bosplanten moeten ook bestand zijn tegen wisselingen in het lichtregime, zowel in de loop van het jaar als binnen één dag. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 67 In het loofverliezende bos in het Startse dal is de zomer de donkerste periode van het jaar, althans in het dichte bos. Zodra het bladerdak echter onderbrekingen vertoont, dringen af en toe zonnestralen tot op de “vloer” van het bos door. Door de zonnebaan en het spel van de wind vallen de zonnevlekken op voortdurend wisselende plekken. Het ene moment geniet een bosplant beschutting tegen uitdroging maar is verstoken van direct licht; het volgende ogenblik is de situatie omgekeerd. Gevoeligheid voor uitdroging is dan ook een achilleshiel van veel bosplanten. De gevoeligheid voor uitdroging is ook één van de factoren die hun binding aan het bos verklaart. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 68 Tegen deze achtergrond wekken de enigszins leerachtige bladeren van bosplanten als klimop, en Gewone salomonszegel geen bevreemding, evenmin de vlezige bouw van de Aronskelk. Ook de beharing van Gele doventel en Dagkoekoeksbloem en Nagelkruid dient als bescherming tegen plotselinge belichting. Talrijke bosplanten in het Zevendal hebben een jaarcyclus waarin de zomer met zijn zware en/of wisselvallige beschaduwing een periode van rust of verlaagde activiteit vormt. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 69 Het voorjaar is het seizoen waarin de groei en bloei van de bosflora het meest de aandacht trekt. Kenmerkend voor de QuercoFagetea is dat het bos van onder naar boven groen wordt: eerst de ondergroei –die trouwens ook een aantal groen overwinterende soorten bevat- , dan de struiken en tenslotte de bomen. Maar ook in het winterhalfjaar zijn veel bosplanten actief, zij het vooral ondergronds. Opslag van reservevoedsel in of vlak boven de grond is bij bosplanten een zeer algemeen verschijnsel. In de vorming van gespecialiseerde organen laten ze een grote verscheidenheid zien. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 70 Deze zijn terug te brengen tot twee hoofdtypen enerzijds wortelstokken, anderzijds de gemodificeerde basis van bladeren en bladstelen. Bij een aantal vroegbloeiende bosplanten, zoals Speenkruid en Aronskelk zijn ze omgevormd tot knollen. Het bekendste voorbeeld van opslag in omgevormde bladvoeten bieden de bollen die kenmerkend zijn voor Sneeuwklokje en Sneeuwroem. Maar ook bij de tweezaadlobbigen komen dergelijke vormingen voor, bijvoorbeeld de katjesachtig opgehoopte schubben op de wortelstokken van Witte klaverzuring. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 71 De meest drastische aanpassing om de schaduw van het bladerdak en de zomerdroogte te ontwijken tonen de planten die tegen de zomer bovengronds afsterven om zich pas in het volgend voorjaar weer te vertonen. Een opvallend snel verdwijnende soort is Speenkruid dat al in de loop van mei het veld ruimt. De bladeren van Gewoon speenkruid bevatten veel vitamine C Vroeger werd de plant dan ook gebruikt tegen scheurbuik. Ze werd ook veel verwerkt in salades. Belangrijk is dat de bladeren dan voor de bloei worden geplukt. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 72 Tijdens de bloei ontwikkelt de plant in de bladeren namelijk protoanemonine en saponine, giftige stoffen. De bladeren smaken dan bitter, en ze wordt dan ook door weidedieren gemeden. De andere voorjaarbloemen rekken hun bovengronds bestaan tot in de zomer, zoals Bosanemoon en – althans wat de stelen van de vruchttrossen betreft – de Aronskelk. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 73 Planten met een korte bovengrondse fase stellen hoge eisen aan de voedselrijkdom van de grond. Wij noemen ze zomerontwijkers. Van de andere lentebloeiers in het Startse dal staan alle of de grootste bladeren in rozetten, die het jaar rond in groene staat aanwezig blijven. Voorbeelden zijn: Kruipend zenegroen, Bosvergeet-mij-nietje, Nagelkruid. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 74 Een van de lente tot de herfst bloeiende rozetvormer is Dagkoekoeksbloem. In uiteenlopende mate zijn al deze planten gevoelig voor zware schaduw. Bijna alle voorjaarbloeiers kwijnen weg als zich grof strooisel opstapelt, en geven een opleving te zien daar waar deze laag door hellingerosie, stromend water of krab en trapwerk van dieren wordt verwijderd. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 75 Ook de weinige winterannuellen op de Jansberg, zoals Robertskruid, Drienerfmuur, Kleefkruid en de meer specifieke Bosklimopereprijs zijn op dergelijke plekken aangewezen. De laatste wordt opvallend begunstigd door overzanding. De betekenis van het Querco-Fagetea in het zevendal voor insecten Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 76 De betekenis van Het Querco-Fagetea voor insecten hangt grotendeels af van de aanwezigheid van open plekken. Daar spotten wij de dagvlinders. De rupsen van Bontzandoogje leven hier op de grassen. Het Bontzandoogje vindt in het gemengde bos van het Zevendal zijn optimale biotoop. Het vrouwtje legt haar eitjes op half in de schaduw staand gras. In het Zevendal is dat Witbol, Roodzenkgras, Straatgras, Veldbeemdgras, Kropaar en Pijpenstrootje. De vlinder leeft ongeveer drie weken. Er zijn twee tot drie generaties per jaar. Het Bont zandoogje overwintert als rups of als pop. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 77 Voort ons uit vloog de Oranjetip. De eitjes worden afgezet vlakbij bomen, struiken of ruigtes op zonnige plaatsen. In het Zevendal gebeurt dat op de Pinksterbloem en Look zonder look. Veelal wordt er maar één eitje per plant afgezet, en geeft het vrouwtje een feromoonsignaal af dat andere vrouwtjes weerhoudt van eileg. Als er toch twee rupsen op één plant zitten, dan eet de oudste de jongste vaak op. De rupsen eten eerst bloemen en daarna de hauwtjes. Het flesvormige eitje is eerst licht van kleur, later oranje. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 78 De onopvallende groene rups heeft over de lengte een witte streep en verder over het hele lichaam kleine zwarte stippen. Hij wordt ongeveer drie centimeter lang. Als de rups in de struiken verpopt is, lijkt de pop sprekend op een stekel en is goed gecamoufleerd. Een immigrant boven in het zevendal De paardenkastanje (Aesculus hippocastacum) is geen inheemse plant. Vóór de ijstijden groeide de Paardenkastanje wel in de regio, maar in de ijstijden is deze boom terug-gedrongen naar de Balkan: Bulgarije, Albanië en Griekenland. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 79 Veel andere boomsoorten zijn na de ijstijden weer teruggekomen naar onze omgeving, maar de Paardenkastanje is dat in zo'n 10.000 jaar nog niet gelukt. Blijkbaar is de zware kastanje niet het goede middel om je over een grote afstand te verplaatsen. De tamme kastanje (Castanea sativa) is in het Nederlands bijna een naamgenoot, maar is toch geen familie van de paardenkastanje, ook al is er nogal wat gelijkenis. De Tamme kastanje had na de ijstijd hetzelfde probleem: hoe kom je met zware vruchten snel weer in het noorden. Waarschijnlijk was het belangrijkste verschil dat de tamme kastanje eetbaar is voor tweebenig zoogdieren die ook naar het noorden wilden: de Romeinen. Deze hebben de kastanje meegenomen en nu geldt de Tamme kastanje als ingeburgerd en de Paardenkastanje, met oneetbare vruchten voor de mens, is nog steeds een exoot. De geschiedenis van de Paardenkastanje in Europa is goed bekend en dan blijkt dat we deze boom uitsluitend vanwege zijn fraaie uiterlijk hierheen hebben gehaald want het hout en de kastanjes deugen eigenlijk nergens voor. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 80 Beuken-Eikenbos in het Zevendal Op de zandige lōssleemgronden van het Zevendal groeit het Beuken-Eikenbos [Fago-Quercetum]. In de kruidlaag treffen we Valse salie aan. Op verschillende plaatsen groeit er Klimop en Kamperfoelie. De Winterstaander Valse Salie. Valse salie is een typische winterstaander. De dode bloeistengels blijven soms langer dan een jaar staan. Valse salie is eigenlijk een Gamander. Ze geurt eigenaardig. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 81 Valse salie is een typisch westelijk element in de Europese flora. Ze is sterk kalkmijdend. Ze behoort tot de weinige zoomplanten, die op voedselarme, zure grond groeien. Het is juist de overgangssituatie van hakhoutbos boven op de stuwwal; naar het lager gelegen IJssmeltwaterdal, waar de plant zich thuis voelt. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 82 Het Gewoon sneeuwklokje is hier bovenaan in het Zevendal een echte Stinzenplant Het zijn planten die alleen voorkomt op oude landgoederen, boerenhoven, pastorietuinen, voormalige stadswallen en dergelijke. Het zijn in de regel voorjaarsbloeiers met opvallende bloemen. Deze planten zijn lang geleden van buiten Nederland aangevoerd en aangeplant om te verwilderen en hebben weten stand te houden. Het woord stinzenplant komt van het Friese woord stins dat stenen huis betekent. Er wordt een versterkt en met stenen gebouwd huis mee bedoeld. Dit waren de woningen van adellijke of aanzienlijke heren, die dikwijls landgoederen bezaten. In Friesland is het voorkomen van deze specifieke soorten voor het eerst beschreven. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 83 Het sneeuwklokje , wordt al vanaf de late middeleeuwen gekweekt. Het aanplanten van stinzenplanten kreeg aan het eind van de 18e eeuw een grote impuls door de opkomst van de Engelse landschapsstijl bij de aanleg van tuinen. Het ideaal van deze tuinarchitectuur was de natuurlijke schoonheid, die men verder wilde perfectioneren. Daarom werden er planten uitgezet ter verwildering. Deze werden vaak uit Midden- en Zuid-Europa gehaald. Om de planten te laten aanslaan voegde men veel kalkrijk puin toe, wat inderdaad gunstig is voor deze soorten. Het sneeuwklokje zet wellis waar zaad, maar uitbreiding naar nieuwe groeiplaatsen is nooit waargenomen. Klistervorming leidt er toe dat de plant in dichte pollen groeit. Van nature komt de plant op hellingen voor, waar door afschuiving van bodemmateriaal een natuurlijke verspreiding plaats vindt. Op een aantal plaatsen hebben de Hellingbossen karakteristieken van het Eikenhaagbeuken bos. Zoete kers in de boomlaag en Corniden in de struiklaag, zoals Gelderse Roos, Hazelaar en Mispel wijzen daarop. Mespilus Germanica Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 84 De mispel (Mespilus germanica) in het Zevendal is een plant uit de rozenfamilie (Rosaceae). De vrucht is veel minder algemeen dan vroeger, maar wint momenteel weer iets aan populariteit. De mispel zit vol vitamine C, is familie van de appel en peer en was een zeer belangrijke vrucht tijdens het Romeinse Keizerrijk en Middeleeuwen nog voor de introductie van andere fruitsoorten in West-Europa. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 85 De Mispel is goed voor de maag en de spijsvertering. Drieduizend jaar geleden werd de mispel al in de omgeving van de Kaspische Zee (Noord-Iran) aangeplant en kwam 700 v.Chr. naar Griekenland en 200 v.Chr. naar Rome. De Mispel is door de Romeinen verder verspreid. De Mispel werd in de Middeleeuwen vooral in Frankrijk en Duitsland aangeplant en in Nederland in kloostertuinen. De Mispel kwam in Duitsland verwilderd veel voor in de bossen, waardoor men dacht dat de boom daar autochtoon was, hetgeen in de naam germanica nu nog tot uitdrukking komt. Er worden droge kleine harde goudbruine vruchten gevormd, die in oktober rijp, maar dan nog ongenietbaar, melig en wrang, zijn. Na de eerste nachtvorsten worden ze zacht en bruin, en dan kunnen ze na een poosje wel gegeten worden. Aanbevolen wordt ze in oktober of november na een nachtvorst te plukken en ze met de bovenkant naar onderen twee tot drie weken te bewaren op een koele plaats. De vrucht wordt 'beurs' waarbij de kleur via een fermentatieproces, het bletten, verandert van groen/wit naar donker bruin en de smaak zoet weeïg proeft. Ook is het mogelijk de vruchten enkele dagen in de diepvriezer te leggen, waarna ze gegeten kunnen worden. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 86 Voor sommigen is de mispel een lekkernij. Het gezegde: "Zo rot als een Mispel" slaat dus in feite op een lekkernij. Als de Mispel zacht is, is hij maar een paar dagen te bewaren; hij kan dan gemakkelijk gaan schimmelen en echt gaan rotten. Het Zevendal vormde eeuwenlang een deel van het graafschap Kleef, terwijl de Mookerhei bij het graafschap Gelre behoorde. Nadat de graven van Kleef in 1609 uitstierven kwam het Zevendal aan Pruisen. Tot 1817 behoorde het bij Duitsland. Het tractaat van Aken voegde het bij het Koninkrijk der Nederlanden. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 87 1574 Slag op de Mookerhei De opstand tegen Philips ∏ verloopt slecht. Lodewijk en Hendrik van Nassau vragen in opdracht van Willem van Oranje bij de Duitse en Franse vorsten om steun. In 1574 willen ze bij Maastricht met een huurlingenleger de Maas oversteken. De Spanjaarden krijgen er lucht van en houden hen tegen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 88 Ook bij Roermond lukt het niet. Rovend en plunderend trekken beide legers langs de Maas naar het noorden. De Spanjaarden waren een dag eerder bij Grave en staken met een schipbrug de rivier over. Lodewijk en Hendik van Nassau Hier beneden aan de voet van de Mookerhei hebben de Spanjaarden de Staatse troepen opgewacht en vernietigend verslagen. Hierbij kwamen Lodewijk en Hendrik van Nassau om het leven. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 89 Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 90 De Boompieper was net terug uit tropisch Afrika en liet op de heide zijn zang horen. Ze zoeken hun voedsel vooral op de grond. Daar wordt ook het nest gemaakt; goed verscholen tussen de vegetatie. De Boompieper leeft graag aan de rand van bossen, open plekken. en heideterreinen. In tegenstelling tot graspiepers gaan boompiepers vaak in een boom zitten. Vooral de zangvlucht van een boompieper is erg karakteristiek. Vanuit een boom begint de vogel omhoog te vliegen om vervolgens als een parachute of een badmintonshuttle met stijve vleugels en hangende poten weer in een boom te landen. Midden op de dag op een zinderende hete heide, als alle andere vogelsoorten hun snavels op elkaar houden, kan de melodieuze zang van Boompiepers nog gehoord worden. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 91 Het Calluno-Ulicetea We trekken vanuit het Startse dal de Mookerhei op. Op de drogevoedselarme, zure zandgronden bepalen dwergstruiken het beeld. De Heidefamilie [Ericaceae] speelt de hoofdrol. Het voorkomen van deze begroeiing is ten nauwste verbonden met landbouwmethoden, waarvan de rol in onze geïndustrialiseerde samenleving is uitgespeeld. Het is cultureel erfgoed wat vertelt over het landbouwverleden. Als natuurgebied geeft het ons weidsheid, schoonheid en rust. Door luchtverontreiniging is het voortbestaan van de Mookerheide in een crisis geraakt. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 92 Het woord heide slaat van oorsprong op het gebied waarvoor geen eigendomsrecht gold van dorpelingen of van de vorst. Al wat buiten het erf, de tuin en de velden viel en niet tot het vorstelijk jachtgebied [foreest] behoorde, was ongeciviliseerd en heidens. In de loop ter tijd werd heide een aanduiding voor terreinen met een geringe productiviteit, die ver van de menselijke nederzettingen lagen en alleen voor extensieve beweiding te gebruiken waren. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 93 Zij vormden een gemeenschappelijke weidegrond voor de boeren van Riethorst. Ze waren begroeid met een vegetatietype waarin altijd groene dwergstruiken een overheersende plaats innemen en dat eveneens als heide aangeduid wordt. Tenslotte is de benaming heide overgegaan op de plantensoorten die het hoofdbestanddeel van deze begroeiing vormden. Deze behoren tot de Ericaceae. De als heide aangeduide soorten uit deze familie worden gekenmerkt door kleine, smalle, ingerolde bladeren, die iets op miniatuurnaalden van naaldbomen lijken. Heidesoorten zijn gespecialiseerd in het leven in zure, zeer voedselarme milieus. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 94 Ze zijn hiertoe in staat dank zij ericoïde mycorrhiza, een speciaal soort symbiose met zwammen die in staat zijn zeer efficiënt stikstof uit moeilijk afbreekbare plantenresten op te nemen. Hierdoor hebben deze dwergstruiken op de armste gronden op andere plantensoorten een voorsprong, die ze echter verliezen als door een of andere oorzaak het aanbod aan voedingsstoffen toeneemt. Het grondwater bereikt in de Mookerhei nooit de wortelzone van de vegetatie. De grond bestaat uit zand en grind. Voordat de landbouw zijn intrede deed, waren deze gronden met loofbos begroeid. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 95 De droge heiden hebben zich gevormd doordat het bos door beweiding te gronde is gegaan, gerooid of verbrand om landbouwgrond te leveren. De kap- of brandvlakte kon enkele jaren als akker dienen, daarna als weidegrond, waarbij struikhei gaandeweg de overhand kreeg. Zonder de bescherming van het bos verarmen en verzuren doorlatende gronden boven het bereik van het grondwater in versneld tempo door podzolering, omdat de neerslag de verdamping overtreft. De heidestruiken dragen hieraan bij door de humuszuren die uit hun [stikstofarme en daardoor moeilijk verterende] strooisel vrijkomen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 96 Desondanks zal de droge Mooker heide, als ze niet begraasd wordt, weer in bos veranderen – zij het in armer bos dan er voorheen stond. De omvangrijke heiden in het Ketelwald ontstonden vooral sinds de middeleeuwen en bleven in stand door de essentiële rol die ze eeuwenlang in de landbouw vervulden. Begrazing, maaien en afplaggen waren de factoren die de natuurlijke vegetatieontwikkeling steeds opnieuw tegenhielden respectievelijk “ terugdraaiden”. Struikhei vormde het hoofdvoedsel voor heideschapen, die ’s middags op de heide graasden en de rest van het het etmaal in de potstal verbleven om daar hun voornaamste productie te leveren in de vorm van mest en gier. Behalve door rechtstreekse begrazing werd ook struikhei geoogst door het te maaien, speciaal voor gebruik als wintervoer. Voorts werd jaarlijks een deel van de heide gebruikt om er plaggen te steken, waarna de heidevegetatie er zo’n tien jaar over deed om zich op het afgeplagde stuk te herstellen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 97 De vloer van de potstal werd bedekt met heideplaggen, die mest en gier opvingen, waarna ze dienden tot bemesting van de akkers bij de dorpen. Omdat er geen externe bemestingsbron beschikbaar was, kon de vereiste hoeveelheid voedingsstoffen alleen bijeen geschraapt worden door het grootste deel van de landoppervlaktei in het Wald te gebruiken als draagvlak voor het bestaan van kleine dorpsgemeenschappen. Topografische kaarten uit het midden van de 19 e eeuw van het Wald geven voor grote delen eindeloze heidevelden en nauwelijks bos aan. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 98 De uitvinding van de kunstmest in het midden van de 19e eeuw maakte de heidevelden voor de boeren overbodig. Voor zover ze op de leemhoudende gronde lagen aan de westkant van de droogdalen, werden ze tot akkers of weiland ontgonnen, terwijl de armste zandgronden met naaldhout werden beplant [vooral ten behoeve van de mijnbouw]. De met heide begroeide oppervlakte slonk daardoor enorm, maar het heeft nog ongeveer een eeuw geduurd voordat duidelijk werd dat de heide als ecosysteem op de stuwwallen bezig is te gronde te gaan. Daarbij is echter een nieuwe factor in het spel, die verderop ter sprake komt, namelijk bemesting als gevolg van agrarische en industriële luchtverontreiniging. Behalve heideachtig dwergstruiken zijn er betrekkelijk weinig vaatplanten die in de Mooker heidevelden kunnen leven. Naast de voedselarme, zure bodem speelt in het geval van struikheibegroeiingen ook de vegetatiestructuur een rol. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 99 Door het onregelmatige, niet aaneensluitende “kronendak” van de struiken schommelt de temperatuur aan het bodemoppervlak sterk. De nachtvorstvrije periode is in de vegetatie van de Mookerheide slechts vier maanden en bij sneeuwval kan zich geen ononderbroken sneeuwdek vormen, zodat koude lucht tot op het maaiveld kan zakken. Sommige dwergstruiken van andere verwantschap blijken echter tot coëxistentie met heidesoorten in staat. Hieronder zijn enige soorten van het geslacht Heidebrem [Genista]], die als vlinderbloemigen een andere oplossing hebben voor het probleem van stikstofarme grond: ze beschikken over wortelknolletjes met bacteriën die stikstof uit de lucht binden. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 100 Voorwaarde daarvoor is wel dat de grond niet sterk zuur is. De kruidachtige vaatplanten worden in de droge Mookerheide voornamelijk vertegenwoordigd door grassen en schijngrassen. Bladmossen zijn overal aanwezig, zowel slaap- als topkapselmossen, de laatste merendeels behorend tot de familie Dicranaceae. Folieuze levermossen staan vooral op plaatsen met een relatief hoge luchtvochtighid en beperkte temperatuurwisselingen, korstmossen juist vaak op plekken waar de temperatuur sterk fluctueert, zoals droge strooiselpakketten. Het Nardetea op de Mookerheide. Het Heischrale grasland [Nardetea] neemt op de Mookerheide in allerlei opzichte een marginale positie in. Ze komen nauwelijks vlakdekkend voor maar bijna alleen lintvormig aan de randen van de heidevelden. Door hun geringe gewasproductie spelen ze geen rol meer als weidegrond. Het zijn schrale begroeiingen met grassen als structuurbepalend bestanddeel. Het heideachtig karakter betreft zowel de bodem, die in meerdere of mindere mate onderhevig is aan podzolering als de dwergstruiken die deel uitmaken van de begroeiing. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 101 Van de schijngrassen zijn vooral de russenfamilie [Juncaceae] en de zeggen [Carex] vertegenwoordigd. Daarentegen is het aantal Vlinderbloemigen gering, veroorzaakt door het geringe gehalte aan fosfaat in de bodem. De bodem is zwak zuur tot zuur, voedselarm, onbemest en humeus met een wisselend vochtigheidstoestand. De vochtvoorziening komt voor rekening van neerslagwater. De grassen Borstelgras en Bochtig smele gedijen nog bij een zeer geringe basenbezetting van de bodem. Het milieu is zwak gebufferd en zeer gevoelig voor verzuring. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 102 Wat hun stikstofvoorziening betreft, staan de heischrale graslanden in tussen de droge graslanden op zand [KoelerioCorynephoretea] en de hei [Calluno-Ulicetea]. Al deze vegetatietypen zijn kenmerkend voor standplaatsen met een beperkt stikstofgehalte, maar in droge graslanden op zandgrond is de stikstof zeer overwegend in de vorm van nitraat aanwezig, in de hei vooral in de ammoniumvorm, en in heischraal grasland deels als nitraat, deel als ammonium. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 103 Anders gezegd: droge graslanden op zand vertonen een goede nitrificatie, dat wil zeggen dat bij de mineralisatie van organisch materiaal de stikstof grotendeels als nitraat beschikbaar komt; een heidebegroeiing wijst op sterk geremde nitrificatie en heischrale graslanden nemen een tussenpositie in. In een deel van de Nardetea-gemeenschappen ontbreken Vlinderbloemigen, vermoedelijk door fosfaatarmoede van de grond, zodat geen aanvullende stikstofvoorziening door bacteriële stikstofbinding plaatsvindt. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 104 Het heischrale grasland op de Mookerheide behoort tot de halfnatuurlijke begroeiingen en ontwikkelt zich zonder beheer tot loofbos. In het verleden heeft het kappen- en afbranden van bos gevolgd door beweiding zonder toevoer van meststoffen geleid tot het ontstaan van het Nardetea op de Mookerhei. De grassen die een hoofdbestanddeel van de begroeiing uitmaken hebben een lage gewasproductie en voedingswaarde, zodat geen intensieve begrazing mogelijk is. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 105 Al te extensief moet de beweiding echter ook niet zijn, omdat anders dwergstruiken de overhand krijgen en het heischrale grasland in heide verandert. Het heischrale grasland op de Mookerheide presenteert zich in de associatie van Liggend walstro en Schapengras [Galio hercyniciFestucetum ovinae]. De zwakgebufferde associatie is gevoelig voor verzuring. De verzuring is een gevolg van luchtverontreiniging door uitstoot van stikstofverbindingen en zwaveldioxide door landbouw en industrie. Het effect wordt versterkt door verdroging, omdat het zure neerslagwater dieper in de grond kan doordringen voordat het zich met minder zuur grondwater vermengt. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 106 Van het bemestende effect van de stikstofverbindingen profiteren vooral grassen. Gedeelten van het heischraalgrasland zijn veranderd in een eenvormig. eensoortige grasbegroeiing. Op de periodiek natte plekken krijgt Pijpenstrootje de overhand, op droge plekken Bochtige smele of – in iets minder voedsel- en basenarm milieu – Gewoon struisgras. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 107 De associatie van Liggend walstro en Schapengras heeft een voorkeur voor de combinatie van een droge bodem en een luchtvochtig microklimaat. De laatste factor is onvoldoende aanwezig op de Mookerhei. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 108 Op bovenstaande hoogtekaart zijn de droogdalen op de stuwwal duidelijk zichtbaar. Met rood is de route aangegeven. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 109 Zandhagedis Een zandhagedis schoot weg tussen de begroeiing. Het is een warmteminnend reptiel. De leefomgeving moet dan ook voldoende open plekken hebben om te kunnen zonnen. Dat is in de Mookerhei voorhanden. Daarnaast moeten er voldoende schuilmogelijkheden zijn als bescherming tegen aanvallers en als bescherming tegen te hoge temperaturen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 110 Voor de voortplanting zijn open zanderige plekjes nodig waar de vrouwtjes eieren kunnen afzetten die vervolgens door de zonnewarmte worden uitgebroed. De zandhagedissen zijn in maart uit hun winterslaap ontwaakt. De mannetjes verschijnen enkele weken eerder dan de vrouwtjes en onvolwassen dieren. De voortplanting vindt plaats in mei. In deze periode gaan mannetjes actief op zoek naar vrouwtjes. Mannetjes tonen hierbij agressief, territoriaal gedrag tegenover elkaar. Na de paring zoeken vrouwtjes geschikte plaatsen op om hun eieren af te zetten. Deze plaatsen bestaan uit open, zandige plekken, waar ze een holletje graven van 5 à 10 cm diep. Het vrouwtje heeft gemiddeld zes eitjes. In twee maanden tijd worden ze uitgebroed door de zonnewarmte. In september gaan de volwassen dieren weer in winterslaap. De jonge dieren volgen meestal in oktober. Het voedsel van zandhagedissen bestaat uit allerlei ongewervelden, zoals insecten, spinnen en wormen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 111 Hygrofyten in het Zevendal Hygrofyten zijn planten zonder zichtbare aanpassingen ter beperking van de verdamping en met matige tot zwakke beworteling. Ze hebben grote bladeren met uitgesproken huidmondjes. Door deze huidmondjes kunnen deze planten de transpiratie optimaal regelen. Ook hebben de bladeren van hygrofyten een dunne epidemis vaak bezet met haren, waardoor het oppervlak wordt vergroot. Het blad heeft grote intercellulaire ruimten en een dunne cuticula. We plukten enkele planten om te demonstreren dat bij onderbreking van de wateropname de spruit snel en irreversibel verlept door turgorverlies. Look zonder look en Robertskruid vielen het meest in het oog. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 112 Het Robertskruid is een plant uit de Ooievaarsbekfamilie. Het is een hemicryptofyt en soms therofyt. De naam Robertskruid zou of afgeleid zijn van rood of van Robert of Ruprecht, aartsbisschop van Salzburg, die reeds in de 17e eeuw dit kruid als geneesmiddel aanbeval. Op de droge ondergrond van het pad kleuren de bladeren en stengel rood. Geranium robertianum bevat tanninen, etherische oliën en geranine. Alle delen van de plant worden gebruikt als bloedstelpend en desinfecterend middel. We constateerden dat de vers geplukte en fijngewreven bladeren een speciale geur hebben. Wanneer deze op het lichaam gesmeerd wordt, stoot ze muggen af. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 113 Maartse vlieg In het Zevendal dansten tientallen rouwmuggen. De Maartse vlieg is eigenlijk een mug. De familie kent meerdere soorten maar de bekendste zijn wel de maartse vliegen: Bibio marci, Bibio hortulanus en de gewone rouwvlieg Dilophus febrilis.l. Ze worden soms als zwarte vlieg benoemd vanwege de geheel zwarte kleur. De mannetjes hebben enorm grote facetogen in vergelijking met vrouwtjes waardoor ze er anders uitzien. Tevens opmerkelijk zijn de lange poten die onder de traag vliegende muggen bungelen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 114 Opmerkelijk is dat deze muggen niet erg schuw zijn maar zelfs bij aanraking gewoon blijven zitten. De eitjes worden afgezet in grasland en gazon. De larven voeden zich met dood organische materiaal en vreten aan de wortelhals van grasplanten. De larven lijken op emelten, maar hebben een zwarte kop. Na verpopping komen de muggen eind april tot half mei massaal uit de grond. De gewone rouwvliegen worden vaak tegen de autoruit gedood en kunnen deze dan sterk bevuilen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 115 De naam "Maartse vlieg" heeft niets te maken met de maand maart, maar is afkomstig van de evangelist Marcus, die op 25 april zijn naamdag heeft. Leaflitterfeeder In het Startsedal vlogen Smaragdlangsprietmotten. Het zijn vlinders die behoren tot de Microlepidoptera. De rupsen leven van stukken blad en worden daarom leaflitterfeeders genoemd. De mannetjes maken in groepen baltsvluchten bij de uiteinden van takken waarop een vrouwtje zit. De voelsprieten van vrouwtjes zijn korter en dikker dan die van de mannetjes. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 116 Epifyten op de bomen Op de bomen groeien lichenen en mossen . Van de lichenen ontdekken we; Gewoon purperschaaltje, Vliegenstrontjesmos, Heksenvingermos, Bleekgroene schotelkorst, Gewone poederkorst, Kapjesvingermos, Groot dooiermos, Kroezig dooiermos, Gewoon schorsmos en Gewoon schildmos. De Gewone haarmuts en Boomklauwtjesmos vertegenwoordigen de bladmossen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 117 De vele eiken op de Mookerheide geven altijd een levendig beeld. Ze hebben een ruwe, zure en voedselarme schors. Korstmossen zijn daar dol op. Korstmossen vormen kleine struikjes of platte korstachtige plakkaten op de schors. Meestal hebben ze een grijzige kleur. Maar heldergele soorten zijn er ook. Korstmossen zijn een samenwerking tussen een alg en een schimmel. De alg heeft bladgroen en kan dus voor voedsel zorgen, maar is gevoelig voor uitdroging. In ruil voor voedsel brengt de schimmel een beschermende laag aan over de alg. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 118 Korstmossen zijn samenlevingsvormen van algen of cyanobacteriën (blauwwieren) met een schimmel. Zo'n samenlevingsvorm heet een symbiose. De algensoorten die in korstmossen voorkomen, kunnen ook vrij leven. De schimmel wordt echter vrijwel nooit zonder de alg aangetroffen. In korstmossen leven de schimmels van door algen aangemaakte voedingsstoffen: suikers die ze onder invoed van licht maken van CO2 en water. Bouwstoffen voor eiwitten en vetten -stikstof en fosfor- worden afhankelijk van het groeitype betrokken uit het substraat (schors, steen), uit zwevend stof uit de lucht dat zich aan het korstmos hecht, of uit in regenwater opgeloste stoffen. Sommige soorten bevatten cyanobacterien die stikstofgas kunnen binden. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 119 Korstmossen zijn dus afhankelijk van licht en water. Korstmossen op bomen groeien op de Mookerhei vooral aan de zuidwestkant, omdat daar de grootste beschikbaarheid van licht en water is. Het betrekken van voedsel uit levende algen is dus een bepaalde levenswijze van de schimmel. De meeste schimmels zijn saprotroof; ze verteren dood materiaal. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 120 Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 121 Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 122 Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 123 Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 124 Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 125 Loop naar de Mookerhei is altijd een zegswijze geweest waarmee je iemand naar verre, onherbergzame oorden kon wensen. Voor ons klonk het als muziek in de oren. We dwaalden over de hoog boven het Maasdal oprijzende spoelzandvlakte, die zich manifesteerde in een golvend Dellen landschap. Het gebied wordt open gehouden door de Schotse Hooglanders en heideschapen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 126 Grote planteneters, van oudsher landschapsbouwers De Schotse Hooglanders hebben als functie de Mookerheide open te houden. Het zijn herkauwers. Dat betekent dat ze een geweldige zak met een inhoud van ongeveer 60 liter in hun lijf meedragen; een pens. Die pens zit voor de echte maag en is een grote chemische fabriek met microscopisch kleine werknemers: bacteriën. Al grazend stouwen de Hooglanders hun pens vol met Bochtige smele en Pijpenstrootje. Hebben ze genoeg gebunkerd, dan zoeken ze een comfortabel plekje om te gaan liggen. Ze geven het naar binnen gewerkte gras dan in proppen op, kauwen er een tijdje op en slikken de bolus weer door. De echte vertering gebeurt in de pens in een brij van gras, vocht en bacteriën. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 127 De Hooglander besteedt zijn spijsvertering in feite uit aan bacteriën. Als het op verteren aankomt kunnen bacteriën heel wat aan . Ze eten zelfs aardolie en rubber. Nu is het niet zo dat de Hooglanders aardolie drinken of van oude autobanden leven, maar ze kunnen wel een stof eten waar de maag van een mens en de dieren die geen pens hebben, niks mee kunnen beginnen: cellulose. Cellulose is een belangrijk bestanddeel van planten. Net als alles wat leeft, zijn planten opgebouwd uit cellen. In tegenstelling tot de cellen van dieren en mensen hebben plantencellen een wand, waarin taaie stoffen als cellulose en houtstof [lignine] voor stevigheid zorgen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 128 De taaie stoffen worden ruwe vezel genoemd. Zij kunnen alleen door bacteriën en schimmels worden verteerd. De celwand zit als een verpakking om de celinhoud, die waterig is en stoffen bevat als eiwitten, suikers en zetmeel. De celinhoud kan behalve door bacteriën en schimmels prima door de gewone maag van mens en dier worden verteerd. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 129 Van alle soorten planten bevatten grassen het meeste cellulose en weinig andere taaie stoffen. Jong gras bevat ongeveer 40% en oud gras ongeveer 70%. De bacteriën in de pens van het rund breken vooral de cellulose in de celwand af tot stoffen die voor een deel via de wand van de pens in het bloed van het rund terechtkomen. Zo voorziet een rund voor 70% in zijn voedselbehoefte. Met het afgebroken gras schuiven de bacteriën op een gegeven moment door naar de echte maag.. Daar worden ze verteerd. Ze zijn de belangrijkste eiwitbronnen voor het rund. Hoe raar het ook moge klinken, maar de Hooglanders leven dus eigenlijk niet van gras dat ze eten, maar van zelf gekweekte bacteriën. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 130 Cellulose is een taaie stof. Het duurt lang voordat bacteriën het uit elkaar hebben gesloopt. Daar moeten ze dus de tijd voor krijgen. Normaal blijft het meeste voedsel 70 tot 90 uur in de pens gisten. Door het herkauwen en het sloopwerk van de bacteriën wordt het in die tijd uiteindelijk afgebroken tot een formaat dat een ventiel tussen de pens en de echte maag kan passeren. Dat ventiel werkt als een filter dat ervoor zorgt dat het gras lang genoeg in de pens blijft. De Hooglander werkt zijn voedsel met zijn tong dan ook in grove stukken naar binnen, zodat het lang in de pens blijft. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 131 Het is geen dier dat zijn voedsel in kleine stukjes opknabbelt. Juist in het vermogen om met behulp van een langdurige vergisting cellulose te benutten, onderscheidt de Hooglander zich van de gans. Ganzen zien we dan ook niet op de Mookerhei. We zagen ze wel overvliegen naar de sappige graslanden langs de Maas. Ganzen moeten het helemaal van de makkelijk verteerbare celinhoud hebben. Jong, groeiend gras heeft dat het meest. Een gans kan dat vezelige oude gras wel gaan eten, maar er vrijwel niets van verteren. Op het gras van de Mookerhei gaat een gans dood van de honger. Cellulose vergisting in de pens stelt Hooglanders in staat van vergeeld gras te leven Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 132 Ook de Schotse Hooglander kent zijn grenzen. Het voedsel mag ook weer niet teveel ruwe vezel bevatten, vooral niet de stoffen waarvan de vertering nog meer tijd in beslag neemt als cellulose. Zo’n materiaal is houtstof, lignine. De afbraak tot stukjes van het formaat die het ventiel kunnen passeren duurt dan zo lang dat er nauwelijks meer doorstroming naar de maag plaatsvindt. Ze raken verstopt. De Schotse Hooglander sterft dan met een volle pens van de honger. Daarom eten Schotse Hooglanders weinig van planten die veel houtstof bevatten, zoals sommige soorten kruiden, en bladeren, takken en schors van struiken en bomen. Alleen van wilgen en populieren, soorten die als zachthout soorten worden aangeduid, willen ze nog weleens een hap nemen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 133 De Schotse Hooglander is dus gespecialiseerd op planten met een betrekkelijk hoog gehalte aan cellulose en weinig houtstof. De planten die dat hebben zijn grassen. Door voortdurend te grazen zorgen de Hooglanders ervoor dat gras, dat anders zou verouderen het gehele groeiseizoen door in een jong stadium blijft. De Schotse Hooglander is eigenlijk de vuilnisman die de celluloserommel van verouderd gras, dat voor andere planteneters volstrekt onbruikbaar is opruimt. Zonder Hooglanders zouden kleine planteneters in een grote berg onverteerd dood plantenmateriaal omkomen. Afgestorven gras wordt uiteindelijk ook in de buitenlucht tenslotte door bacteriën verteerd, maar lang niet zo snel als in de compostfabriek, dat het rund dag in dag uit met zich meesjouwt. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 134 In het voorjaar en in de zomer kunnen de Hooglanders de grasgroei onmogelijk bijhouden. Een deel van de grassen groeit door en komt in bloei, samen met allerlei kruiden. Daar profiteren zaad-, nektar- en stuifmeel etende dieren, zoals muizen, zangvogels, vlinders, hommels, kevers, bijen en vliegen van. Tussen de hoog opgegroeide planten kunnen muizen, leeuwerik en pieper zich bij gevaar verschuilen. Rovers als hermelijn, wezel en bunzing en vossen kunnen er in hinderlaag liggen. De selectieve vraat van grassen bevoordeelt de kruiden die minder tegen krachtig uitgroeiende grassen zijn opgewassen. Zij krijgen de kans op te groeien, omdat hun concurrenten, de grassen, door de runderen worden kort gehouden. De planten die deze zomer niet door de Hooglanders worden afgegraasd, gaan afgestorven de winter in. Dit is de hooiberg voor de Hooglanders. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 135 Daarmee en met de vetreserves die ze in de tijd van overvloed hebben opgebouwd, moeten ze de winter doorkomen. De nijpende voedselsituatie dwingt ze dan om minder kieskeurig te zijn . Waar ze ’s zomers hun neus voor ophalen, moeten ze ‘s winters bij gebrek aan beter wel eten. De Mookerhei wordt ook begraasd door schapen. Het Heideschaap is, in tegenstelling tot de meer veredelde schapenrassen, in staat te leven op schrale heidegronden. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 136 In vorige eeuwen hebben heideschapen een belangrijke bijdrage geleverd aan de verbetering van de landbouwgronden. Overdag zwierf de kudde onder leiding van de herder en zijn honden over de hei. 's Nachts werden de schapen in de schaapskooi opgesloten. De in de kooi verzamelde mest werd vermengd met heideplaggen en hiermee het es(akkerland) bemest. Zonder schapenmest was akkerbouw in die tijd praktisch onmogelijk Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 137 Het Elfenbankje is een houtsaprofiet. Het is de recycler van dood organisch materiaal. In de koolstof- en nutriëntenkringloop zijn zij als een van de weinige organismen in staat om met behulp van enzymen, houtstof of lignine en celstof of (hemi)cellulose af te breken en om te zetten in voor zichzelf en andere levensvormen bruikbare stoffen. Meer dan 90 procent van de afbraak van de organische reststoffen gebeurt door schimmels. Zonder hen zou een bos in zijn eigen afval omkomen. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 138 Bladmossen op bomen Op de takken treffen we Haarmutsen aan. Aan de voet van de eiken groeit Bosklauwtjesmos. Gewone haarmuts: Een pendelnomade. Van het geslacht haarmuts Orthotrichum komen in Nederland maar liefst 24 soorten voor. We vinden ze vooral op takken en stammen van bomen met een voedselrijke schors. Haarmutsen vormen doorgaans kleine, ronde groene polletjes en zijn overdekt met talrijke, kortgesteelde sporenkapsels. Ze danken hun Nederlandse naam aan het meestal behaarde, mutsvormige huikje dat het jonge kapsel bedekt. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 139 De Gewone haarmuts vormt steeds sporenkapsels en wordt wat betreft levensstrategie ingedeeld bij de ‘pendelnomaden’. Dit zijn kortlevende mossen, die uitsluitend door middel van sporen steeds nieuw ontstane biotopen (bijvoorbeeld boomtakken) weten te bereiken, vaak over aanzienlijke afstanden. Gewone haarmuts groeit hier op een tak in de mossengemeenschap orthotrichetalia. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 140 De bossen boven op de Mookerheide bestaan grotendeels uit Eiken berkenbossen [Betulo-Quercetum Roboris]. De bodem is zuur voedselarm en droog. Ze wordt gekenmerkt door een geringe beschikbaarheid van nutriënten en een neerwaartse grondwaterbeweging [inzijgprofiel], hetgeen tot uiting komt in podzolering. Op de minerale ondergrond vindt ophoping plaats van strooisel en humus [ecto-organisch humusprofiel]. Dit is een belangrijk verschil met de bossen in het Zevendal waar de grond rijker is. Ten gevolge van hogere biologische activiteit in de bodem vindt in het Zevendal menging van humus met de minerale ondergrond plaats. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 141 Varkensvoer, eek, brand- en stuthout . Al in de middeleeuwen werd de Mookerhei intensief gebruikt voor het weiden van varkens, de jacht en om bouw- en brandhout te oogsten. Het Eikenbos werden als hakhout geëxploiteerd, met het oog op de productie van eikenschors, eek genoemd, voor de winning van looizuur. Tegen het eind van de 18e eeuw was het bosoppervlak in het Ketelwald erg klein en versnipperd geraakt: het omvatte slechts ongeveer 10% van het huidige areaal. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 142 Het bosoppervlak was enerzijds ingekrompen door overmatige exploitatie van het bos voor houtwinning. Het hing ook samen met het feit dat voor het toen gangbare landbouwsysteem op de Mookerhei, het zogenaamde potstalsysteem, zeer grote oppervlakten heidegrond nodig waren. Ook de bossen werden vaak begraasd door vee waardoor veel bossen door gebrek aan verjonging verder degradeerden. Overmatige exploitatie van de hei leidde tot het ontstaan van uitgestrekte stuifzandcomplexen, wat de druk op de laatste bossen nog eens extra vergrootte. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 143 Vanaf 1800 worden de woeste gronden met het oog op snelle houtproductie op grote schaal beplant met Grove den (Pinus sylvestris). Er was veel vraag naar paalhout voor het stutten van mijngangen. Vanaf 1880 zijn bij de bebossing van heidevelden ook exotische naaldhoutsoorten gebruikt. Vooral Douglas (Pseudotsuga menziesii), Japanse lariks (Larix kaempferi) en Zwarte den (Pinus nigra) werden veel aangeplant. Beuken-Eikenbos in het Zevendal Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 144 Op de zandige lōssleemgronden van het Zevendal groeit het Beuken-Eikenbos [Fago-Quercetum]. In de kruidlaag treffen we Valse salie aan. Op verschillende plaatsen groeit er Klimop en Kamperfoelie. De Winterstaander Valse Salie. Valse salie is een typische winterstaander. De dode bloeistengels blijven soms langer dan een jaar staan. Vals Salie is eigenlijk een gamander. Ze geurt eigenaardig. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 145 Valse salie is een typisch westelijk element in de Europese flora. Ze is sterk kalkmijdend. Ze behoort tot de weinige zoomplanten, die op voedselarme, zure grond groeien. Het is juist de overgangssituatie van hakhoutbos boven op de stuwwal; naar het lager gelegen IJssmeltwaterdal, waar de plant zich thuis voelt. Het Gewoon sneeuwklokje is hier bovenaan in het Zevendal een echte Stinzenplant. Het zijn planten die alleen voorkomt op oude landgoederen, boerenhoven, pastorietuinen, voormalige stadswallen en dergelijke. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 146 Het zijn in de regel voorjaarsbloeiers met opvallende bloemen. Deze planten zijn lang geleden van buiten Nederland aangevoerd en aangeplant om te verwilderen en hebben weten stand te houden. Het woord stinzenplant komt van het Friese woord stins dat stenen huis betekent. Er wordt een versterkt en met stenen gebouwd huis mee bedoeld. Dit waren de woningen van adellijke of aanzienlijke heren, die dikwijls landgoederen bezaten. In Friesland is het voorkomen van deze specifieke soorten voor het eerst beschreven. Het sneeuwklokje , wordt al vanaf de late middeleeuwen gekweekt. Het aanplanten van stinzenplanten kreeg aan het eind van de 18e eeuw een grote impuls door de opkomst van de Engelse landschapsstijl bij de aanleg van tuinen. Het ideaal van deze tuinarchitectuur was de natuurlijke schoonheid, die men verder wilde perfectioneren. Daarom werden er planten uitgezet ter verwildering. Deze werden vaak uit Midden- en Zuid-Europa gehaald. Om de planten te laten aanslaan voegde men veel kalkrijk puin toe, wat inderdaad gunstig is voor deze soorten. Het sneeuwklokje zet weliswaar zaad, maar uitbreiding naar nieuwe groeiplaatsen is nooit waargenomen. Klistervorming leidt Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 147 er toe dat de plant in dichte pollen groeit. Van nature komt de plant op hellingen voor, waar door afschuiving van bodemmateriaal een natuurlijke verspreiding plaats vindt. Op een aantal plaatsen hebben de Hellingbossen karakteristieken van het Eikenhaagbeuken bos. Zoete kers in de boomlaag en Corniden in de struiklaag, zoals Gelderse Roos, Hazelaar en Mispel wijzen daarop. Apomixie Tijdens onze excursie kwam het gesprek op apomixie. Vandaar deze uitwijding. De voortplanting van Paardenbloemen vindt voor een groot deel plaats door middel van apomixie, dat wil zeggen dat het vruchtbeginsel kan uitgroeien tot een zaad zonder dat Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 148 de eicel bevrucht is geweest. De paardenbloem kloont zichzelf op deze manier. Daardoor zijn er grote groepen paardenbloemen die genetisch en morfologisch weinig van elkaar verschillen en deze worden microsoorten genoemd. In Nederland zijn er minimaal 250 microsoorten gevonden. Deze microsoorten worden samengevoegd tot secties. Deze worden in diverse flora's beschreven in plaats van de soorten. De paardenbloem kan zich echter ook voortplanten door middel van bevruchting. De vrucht is een nootje (vaak zegt men ten onrechte "zaad"). Aan het nootje zit het gesteelde vruchtpluis (pappus). De nootjes worMookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 149 den door de wind verspreid (anemochorie). De pappus is in feite de bloemkelk. Het vruchtpluis zit vast op een steeltje (het rostrum), daaronder zit de piramide en het vruchtlichaam. Dit laatste heeft ribben en heeft veelal stekels aan de bovenkant. De kleur van het vruchtlichaam is een determinatiekenmerk. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 150 Mookerhei en Zevendal bezocht. Mookerheide en Zevendal, 17 april 2014; KNNV afd. Nijmegen 151
© Copyright 2024 ExpyDoc