Naar de zaligverklaring van oud-leerling Jozef Cardijn In april 1968 publiceerde ons schoolblad “De Torenblazer” (toen nog met “De”) een interview met onze zo befaamd geworden en toen al bejaarde oud-leerling Jozef Cardijn. Oud-leraar (toen nog jonge leraar) Michel Geerts en zijn oud-klasgenoot Louis De Troij (beide R. 1957) waren op 23 mei 1967 samen voor een gesprek naar Jozef Cardijn getrokken. Twee maanden later overleed hij. Zijn interview met twee mede-oud-leerlingen is naar alle waarschijnlijkheid het laatste van zijn leven geweest. Michel Geerts vertelt over de afname van het interview. Hieronder kunt u zijn inleiding van het interview van toen lezen. Twee maanden voor zijn overlijden werd ik samen met oud-klasgenoot Louis De Troij door Jozef Cardijn ontvangen in zijn woning in de Paleizenstraat 90 te Schaarbeek. In tegenstelling tot wat deze straatnaam doet vermoeden, betrof het geen paleis, maar wel enkele vertrekken op de gelijkvloerse verdieping van een groot herenhuis, de zogenaamde Kajotterscentrale. Louis De Troij had zich voorzien van een bandopnemer en een fototoestel, want het was de bedoeling dat we onze gastheer zouden interviewen. Boven de Brusselse binnenstad hingen nog zwarte rookwolken, want juist daags voordien, op 22 mei 1967, had in het warenhuis Innovation een zware brand gewoed, waarbij 325 dodelijke slachtoffers te betreuren vielen. Jozef Cardijn ontving ons zeer hartelijk. Al na enkele minuten werden we overdonderd door een niet te stuiten woordenvloed. Hij sprak opvallend luid en stond regelmatig recht om zijn woorden kracht bij te zetten met zwierige armbewegingen. Het was alsof hij op de Heizel achter een micro een toespraak hield voor duizenden kajotters en kajotsters. Maar soms onderbrak hij zijn betoog, hij wreef dan met zijn handen over zijn lichaam en zuchtte: “Dat doet hier allemaal vreselijk pijn.” Niet lang na ons interview werd hij opgenomen in de Heilig-Hartkliniek in de Leuvense Naamsestraat, waar hij op 25 juli aan darmkanker overleed. Het werd een historisch interview, omdat het waarschijnlijk het laatste was dat Cardijn had toegestaan en omdat hij erin getuigt over zijn jeugdjaren, waarover in andere bronnen maar weinig is terug te vinden. Het werd in Torenblazer gepubliceerd in april 1968. De geluidsband uit ons schoolarchief werd later overgebracht op een cassette en uiteindelijk op een cd-rom. Jaren later werden de tekst van het gesprek en de geluidsband opgevraagd door Marc Walckiers, een jonge vorser van de Université Catholique de Louvain (Louvain-la-Neuve). Hij maakte er dankbaar gebruik van voor zijn doctoraatsthesis, gepubliceerd in 1981 onder de titel Joseph Cardyn jusqu’avant la fondation de la J.O.C. Hier volgt de integrale tekst van het interview, zonder enige correctie of wijziging. Men raadde hem af priester te worden. Hij werd kardinaal. Onder het nummer 113 werd in 1897 de toen veertienjarige Jozef Cardijn uit Halle als leerling-intern van de vierde Grieks-Latijnse aangenomen. Hoe en waarom kwam de jonge Hallenaar in Mechelen terecht ? “ Dat heb ik in feite te danken aan de directeur van het Onze-LieveVrouwcollege van Halle. Hij zag in mij een goed student en wist dat ik priester wilde worden. Maar ik was de oudste van veel kinderen en ... mijn ouders waren niet rijk, om niet te zeggen arm. Mijn vader was bovendien ziek, en ik moest normaal werken gegaan zijn om voor de kost te zorgen. Mijn vader was koetsier en concierge bij rijke mensen. Mijn vader is terug gaan werken om mij te kunnen laten verder studeren, zij het tegen verminderde prijs. In het Klein Seminarie was het zo dat de meeste leerlingen van bemiddelde families waren, hoewel daar niet werd over gesproken “. Reeds voor hij in het Klein Seminarie aankwam, was de jonge Cardijn reeds bezeten door zijn levensideaal : “ Het was mijn bedoeling priester te worden om de arme mensen te helpen. Dat heeft vader mij doen inzien. In mijn tijd was het zo dat de kinderen uit de arbeidersstand, eenmaal zij op tien jaar hun eerste communie hadden gedaan, naar de fabriek moesten gaan werken. Die jonge arbeiders, jongens en meisjes, in feite nog kinderen, werden in de fabriek zeer hard onthaald. Men bespotte ze en lachte ze uit. De ouderen trachtten op alle mogelijke manieren van hen misbruik te maken. Met die toestanden was mijn vader verschrikkelijk begaan. Toen kwam in mij de gedachte op om voor die arme jongens en meisjes iets te doen. Het was de tijd van de pauselijke encycliek Rerum Novarum (1891). Ik was toen negen jaar. Eindelijk had de paus gesproken ! Eindelijk ging de Kerk ook wat doen voor de arbeidersstand! Priester Daens was een der eersten om de pauselijke leer in werkelijkheid om te zetten en mijn vader en ik, klein maar vinnig, gingen naar hem luisteren. Ik moest de woorden van de paus voorlezen aan mijn vader die lezen noch schrijven kon. Het moest veranderen! Er moest eerbied komen voor de arme man! Waarom mocht de arme man niet heilig worden, omdat hij niet altijd de tijd had om naar de mis en te communie te gaan! Was dat alleen een voorrecht van de rijken, omdat zij wel de tijd hadden? Ik vroeg mijn vader om priester te mogen worden. Met die gedachten kwam ik in het Klein Seminarie aan “. Maar idealisten en hervormers worden niet altijd gewaardeerd. Zo is het niet te verwonderen dat men ook hier de jonge bruisende Cardijn wantrouwde. “ Toen ik in de retorica te kennen gaf dat ik priester wilde worden, werd ik bij de superior kanunnik De Coster ontboden. ‘... en gij zijt nogal zelfstandig, en waarom wilt gij absoluut priester worden. Anderzijds, gij zijt een goed student, er is wel ’n middel om de onkosten te dekken ... ‘ Ik heb hem geantwoord dat ik priester, een gewone priester wilde worden. Daarmee uit! Nadien werd ik in het Groot Seminarie door de president aangeduid om aan de Leuvense Universiteit Romaanse Letteren te gaan studeren. Ik naar kardinaal Mercier om te zeggen dat ik dat niet wenste te doen. ‘ Gij moogt sociologie studeren’ antwoordde mij de kardinaal en de president natuurlijk kwaad! Maar ik bekwam mijn wens ”. Over de intermenselijke relaties in de school van die tijd weet Zijne Eminentie ook zijn woordje mee te praten. De priester-leraars waren heren, liefst met een zeer grote H. Torenhoog boven de leerlingen stonden zij verheven. Ex cathedra doceerden zij. Ongenaakbaar boven de massa. Zij zagen hun stof. En verder zagen zij niets. Van de persoonlijke en directe stuwkracht die van een goed leraar, tenminste op enkele leerlingen zou moeten uitgaan gaven de meesten in die tijd geen getuigenis. Veilig was het in ieder geval, en gemakkelijk ook. Toch waren er ook in die periode reeds andere leraars op het Sem. “ Eén leraar herinner ik mij bijzonder goed. Professor Desmedt van de poësis. Hij was afkomstig uit Sint-Amands, de gemeente van Emile Verhaeren. Terwijl bij de anderen de leerstof stipt werd aangeleerd, zonder dat men u vroeg waarom dit of waarom dat of wat denkt u daarvan, ging hij vaak buiten de stof. Van hem kreeg ik boeken te lezen van Verhaeren, Victor Hugo enz. Als ik in plaats van mijn huiswerk te maken al eens een boek las, begreep hij dat. Nadien volgde daar een bespreking over. Zeer interessant! Bij hem heb ik zeer veel geleerd “. “ Ieder heeft zijn karakter. Ik kon het mijne niet verbergen “. De schooljeugd anno 1968 zou waarschijnlijk aardig opkijken als nog eens, al was het maar voor een paar dagen, zou moeten leven in de school anno 1898. In volgend getuigenis komt iets van de Brabantse keikoppigheid en de eigen persoonlijkheid van Cardijn tot uiting, zelfs reeds op jonge leeftijd. “ Eenmaal per trimester mochten wij naar huis, ‘sortie’ . Dat was een affaire ! Oh la la ! En dan mocht je geen slechte noten gekregen hebben! Ik ben wel enkele keren moeten blijven. Maar wij lachten daar toch mee. Wij namen dat niet erg op. Evenmin “de signe”. In die tijd was het Frans de voertaal in de school. Als men toch eens Nederlands durfde praten mocht een leerling die “signe” aan u doorgeven. Maar dat was allemaal niet zo erg. Wij waren, enkele Brusselaars buiten beschouwing gelaten, allen Vlaamsgezind. Het was de tijd van de Vlaamse studentenbeweging. En, hoewel het niet mocht, staken wij op de feestdag van de Heilige Lutgardis ons leeuwenspeldje op! Dan zat het er tegen bij de overheid ! Maar ieder heeft zijn karakter, en ik kon het mijne niet verbergen . Ik ben steeds uitgekomen voor mijn mening. In 1906, toen Mercier aartsbisschop werd, kwam er verandering. Voordien onder kardinaal Goossens was het veel strenger geweest. Als ontspanning speelden wij op de speelplaats met een lederen kaatsballetje tegen de muur. In de vensters was een ijzeren zeef geplaatst. Aan toneel deden wij bijzonder veel. Ik geloof niet dat er één stuk gespeeld is waar ik geen rol in had. Soms zelfs twee. Bezoek kreeg ik niet. Vader is mij nooit komen bezoeken. In Halle was ik tevens secretaris van de studentenbeweging. Wij speelden vaak toneel om de opbrengst te besteden aan arme mensen, zo in het Pajottenland en omstreken. Eens ben ik, samen met Jules Van Nuffel, de latere directeur van het Lemmensinstituut, en met Jan Stas, later onderpastoor in Ukkel en deken in Halle en nog enkele anderen, per fiets tijdens de vakantie in Hoogstraten naar een opvoering van “Athalie” gaan kijken “. Ook op latere leeftijd bleef Cardijn een man die zijn ideeën wist door te drijven en pseudo-bezwaren kon wegwimpelen. Bij de eerste Romereis van de K.A.J. in 1929 zou kardinaal Van Roey meegaan. De Romereis in 1929 . Definitieve doorbraak van de K.A.J. “ 1929 : Onze eerste Romereis . En de kardinaal ging mee ! Hij had schrik, grote schrik, om met die eenvoudige jongens en meisjes samen op reis te gaan met de trein. – ‘En ze gaan misschien brutaal zijn, en onbeleefd enz. ...’ zegde hij mij. – ‘Eminentie, antwoordde ik zelfzeker, ik verzeker u dat de trein properder zal zijn als we toekomen in Rome, dan wanneer wij er in Brussel mee vertrokken zijn ! ‘ En inderdaad, reeds tijdens de reis kon de kardinaal zijn ogen niet geloven, toen hij zag hoe fijn en net die jongens en meisjes zich gedroegen ! Het was een overwinning voor ons ! De kardinaal steunde ons nadien zoveel hij kon. Wij werden ontvangen, ik een eenvoudige onderpastoor, door paus Pius XI. Eén uur lang ! Geweldig ! En bekommerd dat de paus was om ons, om de arbeiders. Hij zuchtte : ‘Wij moeten de arbeidersstand redden, en dat is goed en dat is goed en doe zo voort ...’. Hij is onze grote steun geweest “. Er staat nog zoveel op ons historisch geluidsbandje. Over Cardijns contacten met paus Johannes XXIII, de onvergetelijke paus die de encycliek ‘Pacem in terris’ voor de ganse wereld heeft afgekondigd. Over zijn omgang met mensen van alle standen en alle rassen. Over het Daensisme en de christelijke sociale beweging. Over de wantoestanden tijdens de liberale 19de eeuw. Dit nummer van ‘Torenblazer’ is echter geen speciaal ‘Cardijnnummer’. Daarom alleen nog dit. Een boodschap van kardinaal Jozef Cardijn aan de mensen van nu. Het is zijn laatste boodschap. Hij sprak ze uit voor de oud-leerlingen van het Mechelse Klein Seminarie. En daar zijn wij toch een tikkeltje fier op. “ Ik zegde het al, wij staan in een tijd van dialoog, zoals de paus dat zegt. Wij moeten omgaan met mensen die bv. niet naar de mis gaan, met boeddhisten en anderen. Met hen spreken, ongegeneerd. Uw mening hebben, er voor uitkomen en ernaar leven. Wij moeten beseffen dat wij een taak hebben in het leven. Hoe nederig deze ook zij. De paus zegde het vaak : ‘Ik kan geen werkman vervangen in de fabriek’. De jonge mensen moeten wij trachten te doen inzien dat zij nodig zijn. Niemand kan uw plaats innemen ! Als ge dat aanneemt, dan zijt ge een echte christen. Zij die ’s zondags alleen maar eens naar de mis gaan, en al eens te communie, dat zijn geen christenen “. Wij danken u, kardinaal Cardijn, voor dit vraaggesprek dat wij beschouwen als een weerspiegeling van uw leven : een leven dat getuigde van dienstbaarheid, openhartigheid en strijdvaardigheid.
© Copyright 2024 ExpyDoc