Q18581T1349 Kosten en baren De /costen van de verschiUende strategieè!n lopen erg uiteen. Strategie 3 is het gol'A!koopst Cf 322 miljoen); de overige stralegieè!n zijn drie- tot vijfmaal duurder. De contanle waarde van de resterende schade bij toekomstige overstromingen is juist het geringst in strategieè!n I en 2a (ongeveer f IS miljoen) en neemt met een factor vijf à zes toe voor de strategieè!n 2c en 3. Tegenover deze kosten staan baren die bestaan uit de coDlaDle waarde van de schadereductie bij toekomstige overstromingen en uit opbrengsten ten gevolge van de grondstoffenwinning bij de uitvoering van rivierkundige maatregelen (strategie I en 2). Alle strategieè!n geven een aanzienlijke reductie van de toekomstige schades: strategieën I, 2a en 2b in de orde van 90% of hoger; stralegieè!n 2c en 3 in de orde van 65 %. De opbrengsten uit grondstoffenwinning variëren sterk. In stralegie I en strategie 2c worden 30 tot 40 miljoen tOD grind en 20 tot 50 miljoen ton zand gewonnen. In strategie I wegen de baten van de grondstoffenwinning vrijwel op tegen de kosten van alle maatregelen; in strategie 2c resteert een kostenpost van f 230 miljoen. In de strategieè!n 2a en 2b wordt 70 miljoen ton grind en 70 miljoen ton zand gewonnen. De opbrengsten hiervan resulteren in een oetto batig saldo van f 101 miljoen voor Stralegie 2b. respectievelijk in een kostenpost van f 242 miljoen voor stralegie 2a. Uit het totaal van alle kosten (uitvoering van alle maatregelen en coDlaDle waarde van de resterende schade), verminderd met de baren (opbrengsten uit grondstoffen en contante waarde van de schadereductie) blijkt dat de volgende strategieën netto geld kosten: Stralegie 2a Strategie 2c Strategie 3 f 26 miljoen f 146 miljoen f 248 miljoen, terwijl de volgende stralegieè!n juist geld opleveren: Stralegie I Stralegie 2b f 163 miljoen f 305 miljoen. In de aannames waarop genoemde bedragen zijn gebaseerd, kan een aantal onzekerheden worden aangewezen. Dergelijke onzekerheden beïnvloeden een keuze tussen de strategieën niet. Fi1ltUldmng Voor de kosten-baten verhouding van de verschillende strategieè!n is aangenomen dal de balen van grondstoffenwinning kunnen worden aangewend voor de bekostiging van de maatregelen. Het 'binnen het project houden' van deze opbrengsten moet dan bestuurlijk nog wel geregeld worden! In sommige stralegieè!n wordt - om voldoende verlaging van de waterstanden te bereiken - aanzienlijk meer aan grondstoffen gewonnen dan de 35 miljoen ton die is vastgelegd in de Bestuursovereenkomst tussen de Minister van Verkeer en Waterstaat en de provincie Limburg (1990). Een keuze voor &!n van deze stralegieè!n betekem dal deze bestuursovereenkomst herzien moet worden. Binnen de huidige wet- en regelgeving zouden de kosten voor de aanleg en het onderhoud van kades door de waterschappen gedragen moeten worden. Dit gaat echter gepaard met een onevenredige verhoging van de waterschapslasten. Voor de oplossing van deze probletnen is nader bestuurlijk overleg noodzakelijk. waterloopkundig Ieboflltorium I Wl ix december 1994 Q 18681T1349 Fasmng Het bestuurlij overleg moet 00 de faserina van de uitvoering van de maatregelen bepalenI Zo zijn onderdelen van de strategieen MER-plichtig. Daarnaast is tijd gemoeid met het verlenen van de benodigde vergunniJlgen voor ontgrondingen en wijzigingen van bestemmingsplannen. Overleg met Vlaanderen is noodzakelijk voor het implementeren van de strategieên 1 en 2. De onderzoe en verwachten echter dat in alle strategieên binnen 10 jaar na aanvang van de werken, tenminste 60% van de mogelij te realiseren scbadereductie bereikt kan worden. De volgorde waarin de divene maatregelen worden uitgevoerd ligt nog niet vast, en dient bij het uitwerken van een gedetaiUeerd ontwerp te worden vastgesteld. Conclusie Wateroverlast bij hoge afvoeren van de Maas en baar zijrivieren kan in de toekomst aanzienlij orden beperkt. Dit zal echIer ni ongemerkt aan Limburg voorbij gaan. Bestuurlijk overleg en gezamenJij optrekken van de betrokken overheden staan aan de ieg van elk van de mogelijke opl inpricbtingen. Alle strategieën om de wateroverlast te beperken hebben grote implicaties voor de Limburgse Maasvallei en baar bewonen; benedenstrooms zijn de effecten verwaarloosbaar. Het is mogelijk om de watentanden aanzienlijk omlaag te brengen met behulp van rivierkundige maatregelen. Redelijke bescherming tegen wateroverlast kan eveneens geboden worden met behulp van het aanleggen van kades. Wordt gekozen voor een integrale aanpak van het wateroverlastprobleem dan kan door stroomgeulverbreding de natuurlijke dynamiek in de Maasbedding hersteld worden, waardoor reeds lang verdwenen plante- en dienoorten weer naar Limburg zullen terugkeren. Zo'n integrale aanpak beeft weliswaar tot gevolg dat meer tijd gemoeid zal zijn met de implementatie van de strategie, maar bet uiteindelij resultaat leidt tot een duurzamer ontwikkeling van de aardevoUe Maasvallei: De Maas eester! x HoofdnIpport Q1858/T1349 Hoofdrapport 1 Inleiding 1 .1 Doelstelling onderzoek december 1994 De Instellingsbeschikking Commissie Watersnood Maas (Commissie Boertien 11) geeft aan dat "de Minister van Verkeer en Waterstaat en het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg zich willen laten adviseren over een (her)bezinning op de getroffen en te treffen (combinaties van) maatregelen om de wateroverlast bij hoge afvoeren van de Maas en haar zijrivieren te beperken". Een nader onderzoek, op te dragen aan het Waterloopkundig Laboratorium (WL), had onder meer als doel: "1. Een inventarisatie van (plaatsen van) wateroverlast in het gebied van de Maas waar geen primaire waterkeringen aanwezig zijn. Een inventarisatie van getroffen en mogelijk te treffen maatregelen op onder meer rivierkundig en bestuurlijk gebied om deze overlast te beperken. Een zodanige presentatie van de bevindingen dat op basis daarvan de Commissie Watersnood Maas een advies kan formuleren omtrent een pakket van maatregelen om de wateroverlast te beperken in het gebied van de Maas waar geen primaire waterkeringen aanwezig zijn." 2. 3. Het onderzoek geeft een invulling van bovenstaande taken, en heeft alternatieve beleidskeuzen - verder aangeduid als strategieën - onderbouwd tot het niveau van een haalbaarheidsstudie. Dit houdt in dat wél de technische, economische en bestuurlijke haalbaarheid van maatregelen en strategieën werd geanalyseerd, maar dat geen uitwerking op ontwerpniveau heeft plaatsgevonden. 1.2 Opzet van het onderzoek Op basis van de boven omschreven doelstelling van het onderzoek wordt duidelijk dat twee typen van maatregelen van groot belang kunnen zijn voor het door de Commissie Watersnood Maas op te stellen advies betreffende beperking van de wateroverlast door hoge Maasafvoeren: 1 2 rivierkundige maatregelen; en bestuurlijke maatregelen. Met nadruk zijn maatregelen in het gehele stroomgebied van de Maas en haar zijrivieren in het onderzoek betrokken. Het gaat hier bijvoorbeeld om maatregelen die betrekking hebben op het grondgebruik in het gebied bovenstrooms van Eijsden. De onderzoekers interpreteren daarom rivierkundigemaatregelen als waterhuishoudkundigemaatregelen, waarvan rivierkundige maatregelen een onderdeel zijn. Omdat het onderzoek zich in eerste instantie richtte op de mogelijkheden van waterhuishoudkundige en bestuurlijke maatregelen om de wateroverlast van hoge rivierafvoeren te beperken, waren deze aspecten "sturend" voor het onderzoek. Daarnaast ging een sturing - of liever: waterloopkundig laboratorium I WL december 1994 01858/T1349 Hoofdrapport een aantrekkingskracht - uit van de potenties voor natuurontwikkeling die de Maasvallei heeft. Omdat verwacht mag worden dat maatregelen ter beperking van de wateroverlast ook effecten hebben op andere functies van de rivier en het winterbed - met name op scheepvaart, recreatie, en landbouw - werd tevens onderzoek uitgevoerd naar die effecten. Vertrekpunt voor het onderzoek was de in december 1993 opgetreden wateroverlast en de daarbij geleden schade, zowel van materiële als niet-materiële aard. Om het onderzoek in zijn voile breedte toch in een zo kort mogelijk tijdsbestek uit te voeren, is het in een aantal déel-onderzoeken gesplitst die gelijktijdig konden worden gestart. Het tijdschema en de aard van deze haalbaarheidsstudie lieten echter geen gedetailleerde additionele veldstudies toe. Het onderzoek van meer technische aard is gebaseerd op bestaande informatie. De uitgevoerde onderzoeksactiviteiten betreffen (op hoofdpunten): • • • • • • • • een inventarisatie van de in december 1993 geleden materiële schade, het vaststellen van de directe oorzaken van die schade, en een inventarisatie van de geleden nietmateriële schade; een onderzoek naar waterhuishoudkundige aspecten, met name op het gebied van hydrologie, waterloopkunde (hydraulica) en morfologie; een onderzoek naar bestuurlijke aspecten; een onderzoek naar landschapsecologische aspecten; het ontwikkelen van een methodiek voor het evalueren van maatregelen en strategieën, inclusief het onderzoek naar mogelijke effecten van maatregelen op de functies van rivier en winterbed; het ontwikkelen en selecteren van maatregelen; het ontwerpen en evalueren van strategieën; en tenslotte het inzichtelijk presenteren van de resultaten van het onderzoek. Bovengenoemde deel-onderzoeken en de onderlinge relaties zijn schematisch weergegeven in Figuur 1.1. 1.3 Karakter van het onderzoek De Commissie Watersnood Maas streeft naar een breed draagvlak voor haar werk. Als uitvloeisel daarvan zijn naast de inzichten die bestaan bij de diverse overheden of overheidsdiensten, ook de inzichten en ideeën van belangengroepen, actiegroepen en individuen in het onderzoek meegenomen en in de rapportage aan de orde gesteld. De in beschouwing genomen activiteiten zijn uiteenlopend van aard en verschillen in diepgang. Inhoudelijk varieerde het werk van het breed analyseren van mogelijke bestuurlijke maatregelen of technisch diepgaand onderzoek (bijvoorbeeld op het gebied van de waterloopkunde), tot technisch globaal onderzoek (bijvoorbeeld naar de mogelijkheden van het opdrukken van de Maasdalbodem met zuurinjecties in kalklagen). Als over bepaalde aspecten onvoldoende informatie beschikbaar was, beperkte dit de diepgang en de zekerheid waarmee conclusies kunnen worden getrokken: zo vermindert het gebrekkige inzicht in het optreden van neerslagpatronen bij zware regenval - door beperkte waarnemingen in het verleden - de mogelijkheden om nauwkeurige afvoervoorspellingen te doen. 2 waterloopkundig laboratorium I WL 01858/T1349 Hoofdrapport december 1994 I gegevensverzameling / analyse oorzaken van schade I -- + + waterhuishoudkundige aspecten + ontwikkelen van maatreaelen en metho iek voor effectbepalIng landschapsecologische aspecten L J. selecteren van maatregelen + + overige functies bestuurlijke aspecten (landbouw, scheepvaart , recreatie) W + ontwerp van strategieën ~ ~---- • + bepaling effecten van strategieën + effectentabellen T1349013 Figuur 1.1 Structuur van het onderzoek Natuurontwikkeling en wateroverlast in het kader van het Onderzoek Watersnood Maas Dat rivieren buiten hun oevers treden, is een natuurlijk verschijnsel. Juist de dynamiek in waterstanden en stroomsnelheden, erosie en sedimentatie, maken een rivier zo indrukwekkend. Door deze overstromingen is het gebruik van het winterbed van de rivier van oudsher extensief. De dynamiek in natuurlijke processen en de langgerekte vorm van aaneengesloten gebieden met extensief grondgebruik zijn bepalend voor de typische rivier-eigen natuurlandschappen. In welke mate ervaart de mens deze dynamiek als ongewenst of lastig, en tot op welke hoogte mag men deze dynamiek nog als natuurlijk beschouwen? Maatregelen om de wateroverlast te beperken kunnen zowel gevonden worden in het zoveel mogelijk beheersen van de rivier door te kanaliseren of dijken aan te leggen - als in het zoveel mogelijk vrijlaten van de rivier, door menselijke activiteiten en bezittingen tot buiten het uiterste overstromingsgebied terug te trekken. Beide concepten leiden tot vermindering van wateroverlast. De achterliggende gedachte en daarmee de resulterende ontwikkeling van het rivierstelsel is echter totaal verschillend. De uitdaging was groot om het beste van beide benaderingen te combineren tot één strategie. De vanzelfsprekendheid waarmee de Commissie Watersnood Maas instemde met de expliciet integrale benaderingswijze van het onderzoek is een grote stap vooruit in het denken over rivierbeheer . Voor het eerst is er in een onderzoek waarbij zoveel economische belangen een rol spelen, immers voor gekozen om deze niet te laten prevaleren. Natuurwaarden zijn niet alleen als toetsingscriterium achteraf gebruikt, maar potenties voor natuurontwikkeling zijn waterloopkundig laboratorium I WL 3 december 1994 a 1858/T1349 Hoofdrapport vanaf het eerste begin van het onderzoek als mede sturend opgevat. Het Onderzoek Watersnood Maas kan hiermee als een mijlpaal worden gezien in het denken over integraal rivierbeheer. 1.4 Leeswijzer Dit Hoofdrapport bevat een beschrijving van de bevindingen en conclusies waartoe het onderzoek heeft geleid. De opbouw van dit rapport is in lijn met Figuur 1.1. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de Maas als riviersysteem en beschouwt het probleem van wateroverlast als een verschijnsel dat optreedt wanneer de mens te weinig rekening houdt met het grillige gedrag van de rivier. Het hoofdstuk gaat uitgebreid in op de kans dat zich hoge waterstanden voordoen en de omstandigheden die daar invloed op hebben (gehad). Hoofdstuk 3 behandelt de door de recente watersnood veroorzaakte materiële en immateriële schade, alsmede het onderzoek waarin de directe oorzaken van de geleden schade zijn geanalyseerd. In Hoofdstuk 4 worden de rol en het gedrag van de overheid en de bewoners van het riviergebied aan een nadere beschouwing onderworpen: zowel onder normale omstandigheden als rond een extreme situatie die de watersnood van 1993 was. Belangrijk zijn de keuzes om activiteiten in het winterbed van de Maas te ontplooien en toe te staan, de mate waarin men risico's kan nemen en afdekken, en het praktisch handelen bij het optreden van een dergelijke calamiteit. Hoofdstuk 5 geeft een overzicht van de belangrijkste gegevens en theoretische modellen die zijn toegepast om de effecten van mogelijke maatregelen - met name ingrepen van fysieke aard zoals veranderingen in het rivierbed of het aanleggen van kades - goed te kunnen doorrekenen. Het 'schademodel' speelt hierin de hoofdrol en het 'overstromingsmodel' levert de belangrijkste gegevens op die het schademodel voeden. Ook de waterhuishoudkundige en landschapsecologische aspecten zijn in modellen ondergebracht en met onderzoeksgegevens gevoed. Hoofdstuk 6 is een korte weergave van de manier waarop gekozen is voor het al dan niet nader onderzoeken van voorgestelde maatregelen. De resultaten van die selectie staan overigens in Bijlage B. Bijlage C geeft een beknopt overzicht van de voorstellen die de onderzoekers zijn aangereikt uit de samenleving en de wijze waarop daarmee in het onderzoek is omgegaan. In Hoofdstuk 7, het ontwerp van strategieën, ligt de toekomst van de Limburgse Maas besloten. Als resultaat van het onderzoek liggen er drie strategieën om wateroverlast in de toekomst afdoende te voorkomen. Strategie 2 is gesplitst in drie varianten - met verschillende consequenties voor de drie delen van Limburg. Daarnaast bestaat er nog een 'Strategie 0', die geheel bestaat uit bestuurlijke maatregelen. Deze blijken al voor de nabije toekomst van groot belang te zijn. In Hoofdstukken 8 en 9 worden de strategieën beschreven en vergeleken op hun kenmerken en al hun te verwachten effecten, inclusief de kosten en de opbrengsten. Gedetailleerde informatie over de effecten van strategieën staat in Bijlage A. Hoofdstuk 10 is het afsluitende, concluderende hoofdstuk over de strategieën. Dit hoofdstuk bevat ook de uiteindelijke scorematrix van de strategieën op de voornaamste beoordelingsaspecten. De Annex geeft - op verzoek van de Commissie Watersnood Maas - voor strategie 2b een globaal plan voor de fasering van de implementatie, en eerste ideeën over een organisatie van de uitvoering van de strategie. 4 waterloopkundig laboratorium I WL a 18581T1349 Hoofdrapport Foto 1 december 1994 Roosteren, december 1993 Opmerking: in dit rapport wordt bij de beschrijving van locaties zowel gebruik gemaakt van de afstand langs de Maas (de Maaskilometrering) als van de indeling van Limburg in gemeenten. Deze zijn op de Figuren 1.2 en 1.3 beide aangegeven. Tevens is op het kaartje de onderverdeling van de provincie in de regio's Zuid, Midden en Noord aangegeven, alsmede het begin van de primaire waterkering nabij Mook (oostoever) en Sambeek (westoever). waterloopkundig laboratorium I WL 5 - - - - - - - - -- december 1994 Hoofdrapport a18581T1349 N + 15 - boXITlHr 20 - culJk 107 • vierlingsbeek 2 • a.rcen en velden 4 5 8 7 8 • • • b88881 beIleld bergen bom broeId'Iulzen 10 - echt 11 - tlj8den 13 • gennep 14 • llrubbenVonll 18 • hIMl\ 17 - hMI 24 - k-.l 26 - ITlU8Il!Kht 27 - meaatlree 2B - meutI1c:Ilt 30 - ~wan&allII 31·~ 33 - mook enlTllddelMr se-roennond 311 - roggel en neet 44 • atein 46-su ren 47 - swalmen 48 - legelen 411 ·lhom S2 - venlo WaI!lI!Chapp!Il: I:a peel en rnauvallel roer en overmau stuw +++++ + ••••• Figuur 1.2 6 landsgrens trajectindeling provinciegrens primaire waterkering Kaart Limburg met aanduiding Maasgemeenlen waterloopkundig laboratorium I WL a 1858/T1349 Hoofdrapport december 1994 N + .... ········..········.-.1 \ .... - - i . \ ... .,.." J\: / . . .1\,: / . c: Cl> "0 "0 E waterschappen: mlI ~ peel en maasvallei roer en overmaas l!=:!I + stuw + + + + + landsgrens _aken trajectindeling provinciegrens • • • •• primaire waterkering Kaart Limburg met aanduiding Maaskilometrering Figuur 1.3 waterloopkundig laboratorium I WL 7 december 1994 8 o 1858/T1349 Hoofdrapport waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport Q1868fT1349 2 december 1994 De Maas, een rivier met wisselende kenmerken 2. 1 Inleiding De Maas is een rivier die op verschillende manieren gekarakteriseerd kan worden. Om een afweging te kunnen maken van het belang dat de verschillende omstandigheden gespeeld hebben bij de vorming van het hoogwater van december 1993, en om de achtergrond te schetsen voor de mogelijke maatregelen om wateroverlast in de toekomst te beperken, wordt in dit hoofdstuk een beeld geschetst van het rivierstelsel van de Maas. Foto 2 De Maas, een onbedijkte rivier 2.2 Karakter van de rivier De Limburgse Maas is een rivier zonder dijken. Het Maasdallaat een voor Nederland unieke situatie zien: een zich insnijdende rivier die geleidelijke grenzen kent tussen gebieden die vaak onderlopen en gebieden waar dat maar zo af en toe gebeurt. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Schelde of de Waal, Rijn en Ussel, die door dijken en kribben zijn vastgelegd, zodat de grens tussen hoge en lage overstromingsfrequentie juist scherp is. Bij deze rivieren ligt het rivierbed veelal betrekkelijk hoog ten opzichte van zijn omgeving en kunnen extreme hoogwaters in grote gebieden ernstige problemen opleveren. Omdat de Maas juist diep ligt ten opzichte van het omringende landschap, leveren extreme hoogwaters hier slechts in een relatief smalle zone problemen op; namelijk in het Maasdal zelf. waterloopkundig laboratorium I Wl 9 01858/T1349 december 1994 Hoofdrapport De Maas is een regenrivier die ontspringt in Frankrijk en door de Franse en Waalse Ardennen naar Nederland stroomt. De belangrijkste zijrivieren zijn de Chiers, Semois, Lesse, Samber, Ourthe, Roer en Niers (Figuur 2.1). Het steile verloop van de zijrivieren in de Ardennen zorgt ervoor dat de neerslag snel wordt afgevoerd naar de Maas. Binnen een halve dag is dit water in Nederland. In het Nederlandse deel van de Maas verloopt de afvoer trager, doordat de rivier vrij breed is wanneer ze buiten haar oevers treedt, en een kleiner verhang heeft. De Limburgse Maas kan op grond van rivierkundige en geomorfologische kenmerken onderverdeeld worden in drie duidelijk verschillende trajecten: het Zuidelijke traject omvat de Grensmaas, het Middentraject omvat het gestuwde Maasplassengebied, en het Noordelijke traject het gestuwde Maasdal (Figuur 2.1). Elk traject kent zijn eigen verhouding tussen gebieden die vaak of zelden overstromen, heeft een eigen type landschap en mate van natuurlijkheid, en kent andere maatschappelijke programma's. Dit verschil in karakter tussen de trajecten zal tot uiting komen in de mogelijke maatregelen om de wateroverlast te beperken, en in de effecten van die maatregelen op de waterstanden. " ,, \ ., " \ \ , , BREED MAASDAL \ \ \ \ , ,, , ", , ·1 ,I I \ \""'" ~I __ I I { SMAL - ".".,. '''', MAASD~rL i I , I \ \ 1 /',/ : T ............ I.. ,'" ; Figuur 2.1 Studiegebied met trajectindeling Grensmaas De Maas neemt onder de Nederlandse rivieren vooral een bijzondere plaats in vanwege de Grensmaas: tussen Maastricht en Maasbracht kronkelt de rivier hier als een snelstromende, vrijwel onbevaarbare rivier over ondiepe grindbanken. Een dergelijke niet-gereguleerde middenloop-rivier is uniek voor Europa. 10 waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport Q1858/T1349 december 1994 11 Noordzee Duitsland Frankrijk o 50 Figuur 2.2 waterloopkundig laboratorium 100 150 km Het stroomgebied van de Maas I WL 11 december 1994 Q 18581T1349 Hoofdrapport 3e terras 2e terras I I , I .. I I I' I ' .. I I I groot overstromingsrisico I :..- - ; - - - - - - - - - -..... : I .. I Figuur 2.3 I I Schematische dwarsdoorsnede Grensmaasgebied Maasplassen Ook het Maasplassengebied in de omgeving van Maasbracht en Roermond draagt bij aan het eigen karakter van de Maas. Hier bepalen vele kunstmatig in het winterbed van de Maas gegraven plassen het beeld. De plassen zijn sterk verschillend van grootte, vorm, ondergrond en waterstandsfluctuaties. De meeste staan in open verbinding met de Maas. 3e terras 2e terras I I I :':.4. Figuur 2.4 I groot overstromingsrisico ..:: Schematische dwarsdoorsnede Maasplassengebied Gestuwde Maas Het traject benedenstrooms van Maasbracht is van stuwen voorzien en bevaarbaar. De afgesneden en soms gedempte meanderbogen en oude geulen vormen geen onderdeel meer van het permanent stromende zomerbed, en het winterbed wordt weinig overstroomd. Dit traject kan nog verder onderverdeeld worden in Smal Maasdal en Breed Maasdal. In het Smal Maasdal tussen Neer en Arcen is de Maas betrekkelijk diep ingesneden in dekzandruggen aan de oostzijde en de eigen rivierterrassen aan de westzijde. De rivierloop is hier vrij recht. 12 waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport 01858/T1349 december 1994 hoogste terras (ca 15 m) dekzandrug middelste terras (ca 10 m) i,tiIJllllrlrlll!II!! mf~:;:(~; ; ~~ ~ ~: n:n:: <: j:: j~ j! i1111111":11\\11111 I I I , I I I groot overstromingsrisico I I : -----------------------_.; ..... I Figuur 2.5 Schematische dwarsdoorsnede Smal Maasdal In het Breed Maasdal vanaf Arcen, verandert de Maas van een ingesneden rivier in een deltarivier. De terrasranden zijn minder uitgesproken in het landschap herkenbaar dan in het Smal Maasdal. ;;f;;;:;:;:::::::::::::::r Maasheggen Maas •••• : : : : : {trrmmrl :1:!11111il:lI111111:1111~~:::::::::::::::::::: ~::::::: ~::::: ~::~~:::::::::::::::::::: ~::::: :1::;'::::::::::::::::::::::: I I I I I I : groot overstromingsrisico : - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -......: J ..... Figuur 2.6 2.3 I I , I Schematische dwarsdoorsnede Breed Maasdal Mens en Maas Vestiging van de mens in het Maasdal De relatie tussen de mens en het water is in Nederland sinds mensenheugenis een verhouding van liefde en haat: enerzijds trekt de waterkant mensen aan, vanwege de vruchtbare gronden, visserij, recreatie en mogelijkheden voor transport, terwijl anderzijds het risico van overstroming (nog) steeds reëel blijkt. Voor de Maas is dit in principe niet anders dan voor de andere rivieren in Nederland. Van oudsher combineerde het Maasdal alle gunstige vestigingseisen. Een nederzetting op die plaats had in de directe omgeving zowel goed bouwland als water en grasland. Dit was optimaal bij de vroeger gebruikelijke gemengde bedrijfsvoering. De som van de afstanden die met vee, mest, zaad en oogst moesten worden afgelegd was in deze situatie minimaal. Op de hogere plateaus was drinkwatertekort soms een beperkende factor voor ontwikkeling. Bovendien vormde de Maas, samen met de randen van de vele beekdalen, de meest logische transportroute. De laagste stukken van het Maasdal liepen regelmatig onder water en zijn daarom steeds in gebruik gebleven als grasland; met hier en daar kastelen. waterloopkundig laboratorium I WL 13 Hoofdrapport 01858/T1349 december 1994 _ _ Julianakanaal _ Huidige Maas Maasca. 1810 Huidige Geul Oude Maasloop Oude Maasloop (onduidelijk) Gebied dat in het begin van de 1ge eeuw kerkelijk onder een dorp aan de overzijde behoorde (de pijl wijst naar de parochiekerk) [IJ rn rn Voormalige loop van de Geul (tot ca. 1410) Maas vóór 1410 Bicht weggespoeld (kort voor 1673) m Maas vóór 1651 (!J Kerk en kasteel van Elsloo weggespoeld (1459) [!J [l] [!J [!J Gegraven eind 1ge eeuw Doorbraak 1673? "Alte Maas" volgens Tranchotkaart Vissersweert €I Maasmechelen Born <;) o 3km .i-_'-----"--" Figuur 2.7 14 Veranderingen in de loop van de Maas waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport Q 1858/T1349 december 1994 De oudste nederzettingen in het Maasdalliggen op oeverwallen. Aan de Maas ligt een lange reeks vroegmiddeleeuwse nederzettingen, waaronder Grevenbicht, Urmond, Stein, Bromrnelen, Itteren, Borgharen en uiteraard Maastricht. De belangrijkste steden in Limburg - Maastricht, Roermond en Venlo - ontwikkelden zich op plaatsen waar een grote oost-west verbinding de Maas kruiste. De stenen St. Servaasbrug over de Maas in Maastricht was eeuwenlang de enige vaste oeververbinding in de wijde omtrek. De Maas, van meanderende naar gestuwde rivier Van oorsprong was de Maas een uiterst beweeglijke, meanderende rivier. Bochtverleggingen door uitschuring van de buitenbocht en aanslibbing van de binnenbocht waren normale verschijnselen die de bewoningsgeschiedenis van de Maasvallei sterk beïnvloedden. Vooral het rivierkleigebied ten noorden van Bom en Nieuwstadt is doorsneden met voormalige Maaslopen. Een spectaculaire Maasverlegging was die van omstreeks 1410. Toen nam de Maas een geheel nieuwe loop door bovenstrooms van Uikhoven naar het oosten te gaan stromen; ze kwam daardoor bij Itterbricht in het dal van de Geul terecht. Het dorp Geulle ligt sindsdien niet meer aan de Geul maar aan de Maas (Figuur 2.7). Van oudsher heeft de mens invloed uitgeoefend op de natuurlijke loop van de rivier: door terreinen op te hogen, kades en overlaten aan te leggen, etc. In 1798 werd de waterstaatszorg gecentraliseerd waardoor een einde kwam aan de verdeeldheid tussen de verschillende gewestelijke overheden over het te voeren rivierbeleid. Dat de algemene toestand van de rivieren allerminst bevredigend was, daar was iedereen het wel over eens. Zowel bij lage waterstanden voor de scheepvaart als bij hoge standen voor de afvoer van water en ijs waren er problemen in het beging van de vorige eeuw. Die 'slechte staat' geeft een goed beeld hoe de natuurlijke Maas er ooit uit heeft gezien (zie Figuur 2.8). In de negentiende en twintigste eeuw werd een groot aantal infrastructurele (civieltechnische) werken langs de Maas uitgevoerd. De belangrijkste ingrepen uit deze en de vorige eeuw zijn: • • • de Maaskanalisatie (de aanleg van stuwen) in de jaren 1920-1940; ontgrindingen in het zomerbed, vooral van de benedenloop van de Grensmaas ; en de aanleg van de Zuid-Willemsvaart (1826), het Julianakanaal (1935), het AlbertkanaaI (1939) en het Lateraalkanaal Linne-Buggenum (1971). Deze ingrepen hadden grote invloed op de waterstanden. Bij Maaseik bijvoorbeeld zijn door de grootschalige grindwinning in het zomerbed de laagste en gemiddelde waterstanden vanaf het begin van deze eeuw aanzienlijk gedaald: de eerste 30 jaar ongeveer 1 m, gevolgd door een versnelde daling van ongeveer 3 m gedurende de tweede 30 jaar! Het waterstandsverloop bij Borgharen geeft eenzelfde beeld te zien; zij het dat de daling hier minder groot is. Door deze waterstandsverlaging raakten de aangrenzende gronden sterker ontwaterd en kwamen de meeste oude geulen in het Grensmaasdal droog te staan. Sinds 1939 is de loop van de rivier nauwelijks meer veranderd (vergelijk Figuur 2.8a en 2.8b: voorbeeld van de normalisatiewerken in 1905). Afkalving van oevers treedt nagenoeg niet meer op en de afvoer van water, sediment en ijs is voldoende veilig gesteld; behalve bij (extreem) hoge afvoeren, die vooral langs de Grensmaas erosieverschijnselen kunnen opleveren. waterloopkundig laboratorium I WL 15 december 1994 Q 1858/T1349 Hoofdrapport Figuur 2.8: Kaart van de Maas bij Grevenbicht uit 1849 (links) en 1905 (rechts). Ook de scheepvaart profiteerde van deze normalisatiewerken. Voor de Grensmaas was die betekenis echter maar van korte duur. De schepen werden groter en gingen gebruik maken van de laterale kanalen die inmiddels waren aangelegd. Voor scheepvaart heeft het Grensmaasgedeelte van de Maas thans geen betekenis meer. Functies van de rivier De functies die de Maas nu dient te vervullen zijn diverser dan ooit. Naast de eeuwenoude functies als afvoer van water, sediment en ijs, en transport van mensen en goederen, strijden nu ook de grondstoffenwinning (grind, zand, klei), de recreatie en het natuurbehoud om een plaatsje in het zomer- dan wel het winterbed. Hoewel dit de afweging en besluitvorming niet eenvoudiger heeft gemaakt, zijn hierdoor ook nieuwe mogelijkheden ontstaan: functies als grondstoffenwinning, natuurbehoud en bescherming tegen wateroverlast kunnen elkaar versterken. 16 waterloopkundig laboratorium I WL -------------------- a 1858/T1349 Hoofdrapport 2.4 december 1994 Het waterhuishoudkundig systeem Regenrivier De Maas is een regenrivier. Hoogwaters op de Nederlandse Maas ontstaan vrijwel rechtstreeks door een combinatie van hoge afvoeren op de Franse Maas en de Waalse zijrivieren. Ze zijn een gevolg van uitgebreide neerslag over het gehele stroomgebied, soms (zoals in 1926) aangevuld met smeltwater van een sneeuwdek. Hoewel de neerslag in het stroomgebied van de Maas betrekkelijk gelijkmatig over het jaar verdeeld is, treden de hoogwaters vooral in het winterseizoen op en slechts bij uitzondering in de zomer wanneer de verdamping veel hoger is. Hoogste waterstand sinds 1926 Hoewel ook in de 80-er jaren verschillende malen hoogwaters zijn opgetreden, was het hoogwater van 1993 na het hoogwater van 1926 het eerste van een dergelijke orde. Op basis van een analyse van de afvoeren van de Maas blijkt een afvoer van 3.120 m3/s bij Borgharen, zoals op 22 december 1993 (de hoogste afvoer ooit gemeten), een jaarlijkse kans van voorkomen te hebben van 11155. Klimatologische factoren Hoe gedragen de klimatologische factoren zich in de loop van de tijd? Neerslaggegevens zijn bekend vanaf 1882. Tot 1993 kunnen twee periodes worden onderscheiden. De eerste periode loopt tot 1911 - het aanvangsjaar van de meetserie te Borgharen - en is relatief droog vergeleken met de tweede periode na 1911. Het is momenteel nog niet mogelijk om met zekerheid een broeikaseffect te herkennen in de neerslagseries. Grondgebruik en urbanisatiegraad Hoe snel de neerslag in de rivier terecht komt, hangt af van de karakteristieken van de stroomgebieden. Ofschoon er in de literatuur vrijwel altijd gesproken wordt van ontbossing in de Ardennen, blijkt er per saldo juist bos bijgekomen te zijn. De totale toename in de periode 1834-1992 bedraagt 8 %, met evenwel sterke lokale variaties. Tussen 1980 en 1992 heeft vrijwel geen herbebossing plaatsgevonden, met uitzondering van het stroomgebied van de Lesse, waar het bosareaal is toegenomen van 42 % naar 49%. Naast de bosbouw die vooral geconcentreerd is in de hoger gelegen delen van het stroomgebied, wordt de grond gebruikt voor veeteelt en met name in de Maasvallei ook voor akkerbouw. Studies uitgevoerd voor enkele gebieden in Zuid-Limburg duiden erop dat door toepassing van andere gewassen en andere landbewerkingsmethoden de opnamecapaciteit van de bodem voor water lokaal sterk is afgenomen. Hierdoor zijn de piekafvoeren van beken verhoogd. Een vertaling van deze resultaten naar het Franse en Waalse deel van het stroomgebied is niet zonder meer mogelijk door andere grondsoorten en terreinhellingen in de bovenloop. Deze invloeden zijn in de studie in beschouwing genomen, en worden gevoegd bij effecten van verstedelijking en aanpassing van de rivierkundige infrastructuur. Ook de bevolkingstoename en de verstedelijking zijn sterk lokaal verschillend. De grootste toename vond plaats in de Waalse industrie-as, die loopt door het stroomgebied van de Samber en verder door de riviervallei van de Maas. Met name na 1980 is de toename in veel gebieden spectaculair. waterloopkundig laboratorium I WL 17 december 1994 01858/T1349 Hoofdrapport Urbanisatie heeft - volgens een literatuurstudie - vooral een sterk verhogend effect op afvoeren met een lagere herhalingstijd; simulaties die zijn uitgevoerd op deelstroomgebieden van de Ourthe en de Lesse bevestigen dit. Het effect van urbanisatie is dus van belang voor de hoogwaters die relatief vaak voorkomen, maar veel minder voor extreme hoogwaters. Bij extreme hoogwaters is het gehele stroomgebied al verzadigd met water en stroomt extra neerslag vrijwel direct af. Relatie tussen afvoer en waterstand Figuur 2.9 laat de opeenvolging van historische waterstanden tot 1911 in Maastricht zien. Deze waterstanden laten zich niet direct vertalen in rivierafvoeren, aangezien de rivierbedding in de loop der tijd aanzienlijk gewijzigd is als gevolg van normalisatiewerken in de rivier en door grondstoffenwinning . Dit is in de figuur goed waar te nemen door de afnemende waterstanden sinds de uitvoering van de normalisatiewerken in de jaren rond 1880. Maatgevende afvoer Voor gebieden met een primaire waterkering schrijft de ontwerp-Wet op de Waterkering voor op welke maatgevende waterstand de waterkering ontworpen moet worden. De maximale afvoer van de hoogwatergolf die gemiddeld eens in de 1250 jaar voorkomt, heet de Maatgevende Afvoer. Voor de kans dat de Maatgevende Afvoer optreedt zijn verschillende uitdrukkingen in gebruik. Een hoogwatergolf met een herhalingstijd van 1250 jaar heeft dezelfde kans van voorkomen als een golf met een gemiddelde frequentie van 111250 per jaar. Beide uitdrukkingswijzen houden in dat de betreffende hoogwatergolf statistisch gezien gemiddeld eens in de 1250 jaar voorkomt. Men kan in een werklijn voor elk meetpunt het verband weergeven tussen hoogwaterstanden en hun herhalingstijd: hoe langer de herhalingstijd des te groter de afvoer en des te hoger de waterstand. Voor de Maas gaat Rijkswaterstaat bij het bepalen van de Maatgevende Afvoer uit van de afvoer te Borgharen. De berekeningsmethodiek is gebaseerd op meetseries van opgetreden afvoeren. Vanwege de relatief korte reeks zijn de uitkomsten erg gevoelig voor de mate waarin zich extreem hoge of lage afvoeren voordoen. Zo heeft de hoge afvoer in december 1993 geleid tot een nieuwe Maatgevende Afvoer van de Maas te Borgharen die met 3800 m3/s ruim 100 m3/s hoger is dan de Maatgevende Afvoer die was bepaald aan de hand van gegevens van vóór 1993. De afvoer van december 1993 (3.120 m3Is bij Borgharen) heeft een kans van voorkomen van 11155 per jaar. Correctie maatgevende afvoer De geometrie van het riviersysteem - zeg maar de opeenvolgende dwarsdoorsnedes - is in hoge mate verantwoordelijk voor de wijze van afstroming van het water door het riviersysteem en de vorm van het hoogwater op de hoofdrivier. Wanneer men rivierwerken uitvoert die de geometrie veranderen, dan heeft dit ook invloed op de vorm en de voortplantingssnelheid van de hoogwatergolf. Er zijn statistische methoden om de maatgevende afvoer af te leiden uit de jaarmaxima en de afvoerpieken. Om deze methodiek van frequentieverdelingen toe te kunnen passen moet de meetserie van jaarmaxima en afvoerpieken 'homogeen' zijn. De rivier zou bij alle metingen dezelfde vorm ('geometrie') moeten hebben gehad,. De effecten van de rivierwerken die in het verleden in Wallonië en Vlaanderen zijn uitgevoerd, zijn vastgesteld door vier hoogwaters van de laatste tijd te herberekenen met de geometrie die de rivier in het begin van deze eeuw had, en met de uitkomsten van deze berekening de reeks jaarmaxima en afvoeren aan te passen (te 'homogeniseren'). 18 waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport Q1858/T1349 december 1994 Waterstanden te Maastricht (historisch + continue serie 1821 - 19101 (Pierrot. 1891; RWSI Hislun:SCDt> "/roert'n 48.00 47.00 46.00 ~ 45.00 ! i ! 44.00 43.00 42.00 41.00 40.00 +tt+1++t+1++t+1I-t+++-I-t+++t+t++t+t++++-t-H-tH++tH++t+1++t+1++++-f-tt++-t+t++t+t-H-tH++tH-H-tH++t+1 ~---------------------------------------------••••• m~~~~mm~mmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmm~~~~~ .m~NNNNwWWWW ~~~~~mmmmm~~~~~mmmmm~w~~wooooo ww_w~~w_w~~w_w~~w_w~~w_w~~w_w~~w_w~~w_w~~w_w~~w -------- Max. ----0--- Min. ----+--- Zomer ----<>-- Winter --...-- Jaar Co. Historisch Historische series waterstanden te Maastricht Figuur 2.9 3500,------------------------------------, 3000 2500 ....... .!!? 2000 + . M S... Q) ~ 1500 c( 1000 500 -v- (1S-jaar Moving Average) - (Linear Fit) o-t---+----+--~::::::::::~::::::;:::::::::::'j::::::::::;::::::~::::::::::~~ 1920 1900 1940 1960 1980 2000 Jaren Figuur 2.10 waterloopkundig laboratorium Verloop van de jaarlijkse piekafvoeren van de Maas te Borgharen, periode 1911 - 1993 I WL 19 december 1994 Q 1858/T1349 Hoofdrapport In de onderhavige studie zijn aan de hand van de gehomogeniseerde reeks de frequentieverdelingen aangepast voor het gehele traject van de Limburgse Maas. Hieruit is een nieuwe 'werklijn' vastgesteld voor de kans op hoogwaterstanden bij Borgharen. Hierbij is tevens rekening gehouden met wijzigingen in het onttrekken van water bovenstrooms van Borgharen. De Maatgevende Afvoer corresponderend met een gemiddelde frequentie van 111250 per jaar bedraagt volgens de in het onderzoek opgestelde werklijn 3.800 m3/s. Trendanalyse Uit de gecorrigeerde reeks afvoeren (Figuur 2.10) laat zich een trend aflezen: de afvoerpieken in deze eeuw kennen een toename van 10 à 12 %. Deze toename kan naar alle waarschijnlijkheid volledig worden toegeschreven aan de verbetering van de rivier-infrastructuur en aan verandering van het grondgebruik. Uit een vergelijking van de frequentie waarmee hoogwaters in de periode vóór en na 1911 optraden blijkt, dat in de recente periode relatief meer afvoerpieken zijn opgetreden dan op basis van de historische lijst gemiddeld zou kunnen worden verwacht. Oftewel: aan het begin van de meetreeks zou men langere herhalingstijden hebben berekend dan aan het eind (wanneer meer afvoerpieken meegenomen kunnen worden). De gevolgen van toenemende urbanisatiegraad en broeikaseffect versterken elkaar bij het voorspellen van extreme afvoeren. Voorspellingen uitgevoerd voor het jaar 2050 laten zien: • • indien het broeikaseffect als gevolg zou hebben dat de winterneerslag met 10% toeneemt, dan neemt de Maatgevende Afvoer met 13% toe tot 4.295 m3/s voor een herhalingstijd van 1250 jaar; in combinatie met een verdergaande verstedelijking met 5 %, leidt dit tot een 17 % toename van de Maatgevende Afvoer tot 4.450 m3/s voor een herhalingstijd van 1250 jaar. Stuwbeheer Een toetsing van het stuwbeheer in het stroomgebied bovenstrooms Borgharen geeft aan dat de huidige methode bevredigende resultaten geeft. 2.5 20 Conclusies • Hoewel ook in de 80-er jaren verschillende malen hoogwaters zijn opgetreden, was het hoogwater van 1993 na het hoogwater van 1926 het eerste van een dergelijke orde. Op basis van een analyse van de afvoeren van de Maas blijkt een afvoer van 3.120 m 3/s bij Borgharen, zoals op 22 december 1993 (de hoogste afvoer ooit gemeten), gemiddeld eens in de 155 jaar voor te komen. De Maatgevende Afvoer die gemiddeld eens in de 1250 jaar wordt overschreden is 3.800 m3/s. • Extreem hoge afvoeren zijn een natuurlijk verschijnsel. Versnelling van de afvoer in het bovenstroomse gebied door ontbossing of verstedelijking lijkt bij zulke afvoeren slechts een geringe rol te spelen, aangezien het stroomgebied in deze gevallen geheel verzadigd is met water. Door kanalisatie en normalisatie van de Maas in het begin van deze eeuw is echter wel een algehele versnelling van de afvoer van water opgetreden. Deze ingrepen hebben in Nederland echter ook tot waterstandsverlagingen geleid. waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport a1858/T1349 december 1994 • Doordat de gemeten afvoeren in het verleden betrekking hebben op verschillende situaties wat betreft de vorm van de Maas, is het moeilijk een nauwkeurige voorspelling te maken van de Maatgevende Afvoer. Het is dan ook van wezenlijk belang voortdurend alert te zijn op de geldigheid van de 'werklijn'. Bij nieuwe piekafvoeren zal de 'werklijn' mogelijk opnieuw aangepast moeten worden. • Een nauwkeurige voorspelling van de herhalingstijd van hoge afvoeren kan verbeterd worden door gebruik te maken van een goed hydrologisch/hydraulisch model van het gehele Maas-stroomgebied. waterloopkundig laboratorium I WL 21 december 1994 22 01858/T1349 Hoofdrapport waterloopkundig laboratorium I WL a 1858/T1349 Hoofdrapport 3 Hoogwater in de Maasvallei 3.1 De wateroverlast van december 1993 december 1994 In december 1993 heeft de Maas met ongekend hoge waterstanden voor grote wateroverlast gezorgd in de provincie Limburg en een klein gedeelte van Brabant. Enkele globale kentallen van de wateroverlast zijn: • • • • ondergelopen oppervlakte: 18.000 hectare (8% van de provincie Limburg); aantal getroffen personen: 13.000 personen (l % van de inwoners in Limburg); aantal getroffen bedrijven: 2.000 bedrijven (4% van de bedrijven in Limburg); en totale overstromingsschade: f 254 miljoen (incl. BTW) (0,5 % van het BNP van Limburg). Vooral door de omvang en de duur van de overstromingen heeft het hoogwater voor veel overlast gezorgd. Het aantal getroffen personen en bedrijven is in absolute omvang aanzienlijk. Omdat de diepte van de overstroming beperkt bleef, heeft de watersnood in Nederland geen verlies aan mensenlevens geëist, ook al was de waarschuwingstijd in delen van Limburg betrekkelijk kort (in de orde van enkele uren). Wel is op enkele lokaties vee verdronken. Rampenbestrijding Ten aanzien van de inzet van personeel en materieel tijdens het hoogwater hebben zich geen onoverkomelijke tekorten voorgedaan en zijn er ook geen acute verdelingsvraagstukken aan de orde geweest. Er was in principe voldoende personeel aanwezig, maar er waren wel problemen met het werken in ploegendiensten en de vervanging van personeel. Ook speelden na verloop van tijd vermoeidheidsverschijnselen de hulpverleners parten. Deze problemen hebben echter de effectiviteit van de hulpverlening niet nadelig beïnvloed. Ongeveer 8.000 personen moesten worden geëvacueerd. De evacuatie is in het algemeen naar tevredenheid van betrokkenen verlopen. Knelpunten deden zich op slechts enkele lokaties voor, waar de evacuatie te laat op gang kwam en onder stress moest plaatsvinden. Diverse organisaties zoals het Nederlandse Rode Kruis, de Limburgse Land en Tuinbouwbond (LLTB), de Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen (KNBRD), gemeenten buiten het rampgebied en buitenlandse instanties hebben hulp geboden. Dat is een belangrijke bijdrage geweest aan het goede verloop van de rampenbestrijding. Formalisering van die hulp in rampenplannen en rampenbestrijdingsplannen kan een waarborg betekenen voor een adequate toekomstige inzet. Oorzaken Kennis van de oorzaken van de wateroverlast is essentieel voor het ontwikkelen van maatregelen die in de toekomst de overlast kunnen verminderen. De inventarisatie van de omvang van de schade, gerelateerd aan de verschillende schade-oorzaken, is van belang voor het kunnen beoordelen van de effectiviteit van mogelijke maatregelen. Deze onderwerpen komen in dit hoofdstuk aan de orde. waterloopkundig laboratorium I Wl 23 december 1994 3.2 Q1858/T1349 Hoofdrapport Achtergronden van wateroverlast Gebruik van het winterbed Wateroverlast en schade in het Maasdal kunnen zich voordoen omdat er in of dichtbij het winterbed van de rivier (in zijn ruime betekenis) wordt gewoond en gewerkt. In de afgelopen decennia zijn de activiteiten in het winterbed van de Maas aanzienlijk toegenomen. Voor de schades die in december 1993 zijn opgetreden is het huidig gebruik van het winterbed een vast gegeven. Er zijn echter bestuurlijke maatregelen denkbaar die voor de toekomst grenzen of tenminste voorwaarden stellen aan de activiteiten in het winterbed. Soorten overlast Verreweg de meeste schade is ontstaan door directe overstroming. Het gehele (stroomvoerend) winterbed en zelfs enkele gebieden daarbuiten hebben onder water gestaan. Op slechts enkele plaatsen is schade ontstaan door terugstromen van water via de riolering of in de vorm van kwelwater dat uit de grond omhoogkomt. Stroomschade die objecten lijden als ze - met hoge stroomsnelheden - direct omstroomd worden, is slechts beperkt voorgekomen. 3.3 Schadeposten en informatiebronnen Doel en aanpak Er is van de schade als gevolg van het hoogwater in december 1993 een uitgebreide, gedetailleerde inventarisatie gemaakt. De volgende schadecategorieën worden onderkend: • • • • particulieren (opstal en inboedel); landbouwbedrijven (gebouwen, machines en produktieschade); overige bedrijven (gebouwen, machines en produktieschade); en overheid, nutsbedrijven en instellingen (gebouwen, inboedel). Herkomst gegevens Bij de inventarisatie is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de taxaties die door schadeexperts direct na het hoogwater zijn uitgevoerd. Drie organisaties wikkelen de schadegevallen bij de particulieren en bedrijven af: • • • Stichting Watersnood December 1993: schademeldingen van eigenaren en huurders van woningen; Stichting Watersnood Bedrijven Limburg: schademeldingen van eigenaren van bedrijven (ondergebracht bij het Instituut voor Midden en Kleinbedrijf Limburg); en Limburgse Land- en Tuinbouw Bond: schademeldingen van eigenaren van agrarische bedrijven uit hoofde van de Bijdrageregeling Landbouwbedrijven Overstromingsschade Maas 1993 (ondersteund door Interpolis/Hagelunie). Daarnaast hebben gemeenten, de provincie, de waterschappen, het zuiveringsschap en Rijkswaterstaat schade-inventarisaties opgesteld. Voor het onderzoek zijn deze inventarisaties bewerkt tot gegevens per postcodegebied en per type bedrijf. Er is overigens een schatting aan toegevoegd voor schades die niet gemeld zijn. 24 waterloopkundig laboratorium I WL Q1858fT1349 Hoofdrapport Foto 3 december 1994 Roermond, op de voorgrond Herten, december 1993 Waarderingsgrondslag van de schade Bij de vaststelling van voor vergoeding in aanmerking komende schades zijn door de bij de schade-afhandeling betrokken organisaties verschillende grondslagengehanteerd per schadecategorie. De schademeldingen van particulieren zijn vastgesteld inclusief BTW en op basis van zowel dagwaarde als nieuwwaarde. De schademeldingen van bedrijven zijn vastgesteld exclusief BTW en op basis van herstelkosten tot maximaal de herbouwwaarde of de staat (inclusief de staat van onderhoud) waarin het object zich vóór de overstroming bevond. Bij agrarische bedrijven zijn in principe alleen de schades aan aktiva geïnventariseerd, maar de schades aan de gewassen zijn op een bij deze bedrijfstak gebruikelijke wijze geaktiveerd. Bij bedrijven is op soortgelijke manier een bedrag van de produktieschade (als gevolg van stilstand van het bedrijf) vastgesteld. Voor de berekening van de totale omvang van de schade zijn alle schades berekend inclusief BTW. Als waarderingsgrondslag is alleen voor de schade bij particulieren de nieuwwaarde gekozen. Opgetreden schade De schade die tijdens december 1993 is opgetreden bedraagt! 254 miljoen. In Tabel 3.1 is de opgetreden schade in December 1993 onderverdeeld in de bovenvermelde categorieën (particulieren, landbouwbedrijven, etc.). waterloopkundig laboratorium I WL 25 december 1994 Schadecategorie Q 1858/T1349 Hoofdrapport Totale schade Schade die door maatregelen weggenomen kan worden [MIJ [MIJ Particulieren 96,5 80,8 verdeeld over: - woningen - caravans, auto's e.d. 80,8 15,7 80,8 0 Landbouwbedrijven 19,4 19,4 Bedrijven 74,1 71,3 verdeeld over: - industrie, bouw, handel, dienstverlening - grondstoffenwinning 71,3 2,8 71,3 0 Overheid, nutsbedrijven en instellingen 63,7 41,9 verdeeld over: - scholen - rivierinfrastructuur - landinfrastructuur - nutsvoorzieningen - opruiming, hulpverlening - instellingen 6,6 21,9 15,4 7,3 10,0 2,5 6,6 0 15,4 7,3 10,0 2,5 253,7 213,4 Totaal Tabel 3.1 Schades als gevolg van hoogwater december 1993 Uit deze tabel blijkt dat de landbouwschade relatief gering is geweest, en dat de schades bij particulieren en de niet-agrarische bedrijven relatief omvangrijk geweest zijn. Niet alle opgetreden schade kan met behulp van kades of waterstandsverlagende maatregelen (zoals verlaging van het winterbed) weggenomen worden. Voorbeelden hiervan zijn schades aan rivieroevers en aanslibbing van het zomerbed (de post 'rivierinfrastructuur' in Tabel 3.1). Ook zijn er schades opgetreden die met relatief eenvoudige maatregelen te voorkomen zijn. Een voorbeeld hiervan is de schade aan campings, die veelal vermeden kan worden door tijdige ontruiming (volgens de Rivierenwet-vergunning dienen veelal campings tijdens de winter ontruimd te zijn). Ook deze schades zijn niet betrokken in de bepaling van overstromingsschade bij het uitvoeren van maatregelen als bekading. 26 waterloopkundig laboratorium I WL 018581T1349 Hoofdrapport december 1994 Schade december 1993 (Miljoen gulden) Gemeente Mook en Middelaar Cuijk Gennep Boxmeer Vierlingsbeek Bergen Meerlo-Wanssum Broekhuizen Grubbenvorst Arcen en Velden Venlo Tegelen Maasbree Belfeld Kessel Beesel Roggel en Neer Haelen Swalmen Roermond Thorn Maasbracht Heel Echt Susteren Bom Stein Meerssen Maastricht Eijsden 10 0 20 30 40 50 • Overig 11.2 • Bedrijven o Landbouw 7.Ó 6.9 • Particulieren 1.7 1.6 18.6 47;0 37..4 13.4 4.9 21.8 0.3 Figuur 3.1 Verdeling van de schade over Maasgemeenten In Figuur 3.1 is de plaatselijke verdeling weergegeven van de schade uit de laatste kolom van Tabel 3.1. De grote schade die in de (nieuwe) stadswijken van Venlo en Roermond werd geleden komt er duidelijk in naar voren. In Venlo is de schade in de categorie bedrijven groot. Ook de kernen die min of meer volledig onder water hebben gestaan, zijn te herkennen. In de gemeente Maastricht nemen de buurtschappen Borgharen en Itteren meer dan 65 % van de schade voor hun rekening. In de gemeente Susteren is de plaats Roosteren vrijwel volledig overstroomd geweest. In Roermond is een groot deel van de schade veroorzaakt door de overstroming van het buurtschap Herten-OoI. Ook de nagenoeg gehele overstroming van rJe plaats Arcen kan in de figuur worden teruggevonden. 3.4 Schade aan natuur en milieu Zoogdieren Het buiten de oevers treden van rivieren is een natuurlijk verschijnsel. Schade aan de natuur door de hoge waterstanden van december 1993 is dan ook slechts in beperkte mate geconstateerd. Ongetwijfeld zijn tijdens het langdurige hoogwater veel kleine zoogdieren omgekomen die niet op tijd hogere gronden hebben kunnen bereiken. Enkele dassen zijn met zekerheid omgekomen. Fluctuaties in bijvoorbeeld de muizen- en hazenstand zijn echter, ook zonder hoogwaters, een normaal verschijnsel. Invloeden op de populatie van predatoren zoals buizerds en uilen zijn derhalve waarschijnlijk niet significant en in ieder geval tijdelijk. waterloopkundig laboratorium I WL 27 december 1994 01858/T1349 Hoofdrapport Ook mag worden aangenomen dat enig groot wild is omgekomen. Aangezien de wildstand volledig door de mens wordt gecontroleerd, is deze schade niet als een schade aan de natuur aan te merken. De onderzoekers beoordelen de economische schade die in december 1993 voor de jacht is ontstaan als niet significant. Nieuwvestiging van verdwenen plante- en diersoorten Interessante ecologische ontwikkelingen als gevolg van het hoogwater van december 1993 zijn op vele plaatsen waargenomen. Zo zijn op verschillende plaatsen langs de Grensmaas pakketten met grind of zand afgezet waarop zich reeds in 1994 zeldzame pionierplanten hebben gevestigd. Geërodeerde oevers bleken mogelijkheden te bieden voor grote nieuwe kolonies van de Oeverzwaluw, en voor fauna-elementen die al lang niet meer langs de Nederlandse Maas waren gesignaleerd, zoals de Beekrombout, een libelle-soort. In de vele gevallen dat men deze terreinen na een dergelijke gebeurtenis echter weer egaliseert of opnieuw versterkt, worden deze mogelijkheden voor natuurontwikkeling ook weer teniet gedaan. Zwerfvuil Tijdens hoogwaters neemt de rivier altijd veel losliggend materiaal uit het winterbed op om het elders weer achter te laten. Behalve uit organische resten als boomstronken, takken en maïs, bestaat dit materiaal grotendeels uit slecht afbreekbare stoffen als plastic en rubber. Dit zogenaamde zwerfvuil blijft na het hoogwater in grote hoeveelheden achter, met name in natuurgebieden waar veel bomen en struiken staan, in prikkeldraad langs de oeverzones en in aanspoelzones . De - veelal gemeentelijke - diensten in Limburg hebben, bijgestaan door een groot aantal vrijwilligers, in totaal na het hoogwater van december 1993 ongeveer 14.000 ton zwerfvuil verzameld, hetgeen neerkomt op gemiddeld 100 kg zwerfvuil per meter rivierbed. Een aanzienlijk deel hiervan is afkomstig uit België. Vervuild slib Slibmonsters van materiaal afgezet tijdens het hoogwater van december 1993 bleken ernstig vervuild te zijn. Vooral de zware metalen cadmium, lood, zink en koper en in mindere mate nikkel (2 lokaties) overschrijden de A-waarde en veelal ook de B-waarde uit de Leidraad Bodembescherming. Verder werden ook voor PAK'S (ondermeer Benzo(a)pyreen), PCB'S, hexachloorbenzeen, endrin en EOX overschrijdingen gevonden. Het slib dat wordt aangetroffen in de Maas is overigens ook gewoonlijk reeds van slechte kwaliteit. Depositie van slib op de uiterwaarden tijdens hoogwater leidt tot verslechtering van de bodemkwaliteit en houdt risico's in voor de organismen die hieraan worden blootgesteld. De vier zware metalen, koper, cadmium, kwik en zink en de voornamelijk aan slib gebonden PAK'S en PCB'S overschrijden op veel plaatsen in ernstige mate de normen uit de Evaluatienota Water. Het winterbed van de Maas is, afhankelijk van de overstromingsfrequentie, sterk tot zeer sterk met zware metalen verontreinigd. Uit een case-studie bij Borgharen blijkt, dat bodems die eens per vijf jaar overstromen sterk en bodems die elke twee jaar overstromen zeer sterk verontreinigd zijn. 28 waterloopkundig laboratorium I WL 01858/T1349 Hoofdrapport 3.5 december 1994 Beleving van wateroverlast Immateriële effecten van overstromingen Ook de beleving van wateroverlast door de bewoners en in de bedrijven is onderzocht. Immers, de immateriële effecten van overstromingen kunnen aanzienlijk zijn, ook al zijn deze niet direct in geld uit te drukken: gevoel van onveiligheid voor overstromingen, spanningen, ziekte, of leed om het verlies van persoonlijke eigendommen. De onwenselijkheid van dit soort 'schade' is een zelfstandig motief om in de toekomst overstromingen of de ernstigste effecten daarvan te voorkomen. Welke factoren zijn bij de beleving van belang, en welke rol spelen immateriële effecten hierbij? Belevingsfactoren Volgens de literatuur gaat het bij de beleving ten eerste om toerusting, hulp en nazorg bij het ondergaan van een overstroming, en ten tweede om de dreigingsangst die uitgaat van de directe effecten tijdens de overstroming. De eerste (groep van) factoren behoort bij de verschillende fasen van de overstromingscyclus: zoals informatie, bewustzijn, evacuatie, herstel, etc. De effecten die de tweede factor bepalen zijn bijvoorbeeld de geleden materiële schade, de ontreddering en paniek, de ontwrichting van de huishouding en eventuele effecten op de gezondheid. De beleving van de wateroverlast zelf bepaalt op haar beurt weer de eigen intenties in de toekomst en de verwachtingen ten aanzien van de overheid. De verschillende componenten zijn verwerkt in een vragenlijst die aan vijfhonderd huishoudens en tweehonderd bedrijven is voorgelegd. Op basis van de uitkomsten van de enquête zijn een aantal conclusies te trekken. Rol overheid en eigen initiatief Het algemene beeld is, dat men veel meer voorlichting en preventieve acties van de overheid verwacht. Bescherming tegen wateroverlast wordt in het algemeen als een collectief goed I (beschouwd waar de overheid een bepaalde verantwoordelijkheid voor heeft. Met name het achterwege laten van voorlichting en informatie met betrekking tot mogelijke overstromingen - bijvoorbeeld bij aanvragen voor vestiging- beschouwt men als een belangrijke tekortkoming van de kant van de overheid. Bij de overgrote meerderheid van de bewoners was geen sprake van informatie vooraf over het overstromingsrisico, terwijl een iets kleinere groep zich niet van het risico bèwust zegt te zijn geweest. Degenen die zich wel van overstromingsrisico's bewust waren, baseerden zich voornamelijk op informatie van vrienden en bekenden. Voorlichting van bijvoorbeeld provincie en gemeenten speelt niet of nauwelijks een rol. Bewoners en bedrijven zijn wel degelijk bereid om, binnen de eigen mogelijkheden, zelf door preventieve maatregelen bij een overstroming de schade zoveel mogelijk te beperken. Men verwacht dus niet alles van de zijde van de overheid. In het algemeen wil men zich wel verzekeren tegen overstromingsschade, indien daartoe mogelijkheden zouden zijn. Uit de enquête blijkt tevens dat er weinig vertrouwen is in de overheid. Mede na de ervaringen van het hoogwater in 1980 en 1984 hebben bewoners zeer weinig vertrouwen dat de overheid zal overgaan tot het implementeren van grootschalige maatregelen (bijvoorbeeld infrastructurele werken) om overstromingsschade te beperken. waterloopkundig laboratorium I WL 29 december 1994 01858/T1349 Hoofdrapport Wat betreft waarschuwingen en reddingsoperaties is het veelal zo dat men accurate en tijdige informatie verwacht. Dit was in december 1993 niet altijd het geval. Over de gehele linie bleek naast tevredenheid ook kritiek, vooral over het feit dat men behalve waarschuwingen ook aanwijzingen verwacht voor het eigen handelen. De reddingsoperaties zelf roepen grote tevredenheid op, resulterend in een aantal positieve gevoelens en herinneringen aan de belevingen tijdens het hoogwater. De begeleiding achteraf zou kunnen worden verbeterd. Men verwacht adviezen over herstelwerkzaamheden, en ondersteuning aan mensen die nog psychische problemen hebben als gevolg van de wateroverlast. Effecten op de huishoudens Slechts bij een kwart van de huishoudens heeft niemand vanwege de overstroming de woning verlaten. Bij de meerderheid is de woning geheel verlaten (67%) en bij 9% gedeeltelijk. Voor bijna de helft van deze huishoudens heeft het een volle week of langer geduurd, voordat men weer in de woning herenigd was. In twee op de drie huishoudens heeft de ondervraagde, als gevolg van het opruimen en herstellen van de woning, gedurende een bepaalde tijd zijn of haar werk niet kunnen doen. In een praktisch even groot gedeelte van de huishoudens heeft de ondervraagde zich door de overstroming ziek of gespannen gevoeld. Van hen heeft één op de drie (20% van alle ondervraagden) daardoor tijdelijk zijn of haar werk niet kunnen verrichten. Bij 33 % van de betreffende personen heeft die periode een à twee weken geduurd, bij 40% twee tot vijf weken en bij een kwart zelfs meer dan vijf weken. Hoewel het aandeel uitvallers door spanning of ziekte lager is dan dat tengevolge van opruimen en herstellen van de woning, duurde de periode van uitval bij hen gemiddeld wel langer. Werkuitval bij bedrijven Ook bij de bedrijven is veel uitval geweest. Bij negen van de tien bedrijven heeft het bedrijf helemaal stilgelegen. Bij vier van de tien bedrijven duurde het minimaal 11 dagen voordat de werkzaamheden op zijn minst weer gedeeltelijk konden worden hervat. De periode die verliep voordat in de bedrijven alles weer volledig genormaliseerd was, pakte vaak nog langer uit. Bij bijna de helft van de bedrijven duurde het langer dan een maand voor alles er weer normaal verliep, bij één op de vijf bedrijven zelfs 9 weken of langer. Ruim de helft van de bedrijfshoofden heeft in verband met opruim- en herstelwerkzaamheden aan de eigen woning tijdelijk niet voor het bedrijf kunnen werken. Een vrijwel even groot percentage heeft zich ziek of gespannen gevoeld, en van hen is 20% daardoor tijdelijk niet tot werken in staat geweest. In totaal is meer dan de helft van de bedrijfshoofden tijdelijk uit de roulatie geweest. Circa eenderde van hen heeft naar aanleiding van de watersnood gevreesd voor een faillissement. 30 waterloopkundig laboratorium I WL a, 8581T' 349 Hoofdrapport Foto 4 Schade aan persoonlijke eigendommen Foto 5 Hulp bij evacuatie waterloopkundig laboratorium I WL december'994 31 december 1994 3.6 Q 1858/T1349 Hoofdrapport Conclusies De analyse van de schade in december 1993 levert de volgende conclusies op: 32 • 18.000 ha, 8 % van de oppervlakte van de provincie Limburg, heeft onder water gestaan. Rond 8.000 mensen werden geëvacueerd omdat het water in hun huizen stond of omdat door uitval van voorzieningen (telefoon, elektriciteit) het wonen onmogelijk was geworden. In totaal is een schade aan particulieren, bedrijven en overheid ontstaan van f 254 miljoen. Meer dan een derde hiervan is schade aan particulieren. • De schade is sterk ruimtelijk verdeeld. Opvallend is de grote schade die in de (nieuwe) stadswijken van Venlo en Roermond werd geleden. In Venlo is de schade in de categorie bedrijven groot. In de gemeente Maastricht nemen de buurtschappen Borgharen en Itteren meer dan 65 % van de schade voor hun rekening. In de gemeente Susteren is de plaats Roosteren vrijwel volledig overstroomd geweest. In Roermond is een groot deel van de schade veroorzaakt door de overstroming van het buurtschap Herten-Ooi (Foto 3). • De rampenbestrijding bij de overstroming in december 1993 heeft over het algemeen goed gefunctioneerd. Hier en daar zijn knelpunten opgetreden in de hulpverlening of informatieverstrekking. Deze zijn echter niet als grote onvolkomenheden aan te merken. • De immateriële schade ten gevolge van overstroming en evacuatie spelen in de totale beleving van de wateroverlast een even grote rol als de geleden materiële schade. Het onderzoek naar de beleving van wateroverlast geeft aan dat de bewoners een eigen verantwoordelijkheid ervaren bij het voorkomen van wateroverlast, maar dat men onvoldoende geïnformeerd was over de overstromingsrisico's. Tijdens en na het hoogwater is veel ziekteverzuim en bedrijfsuitval opgetreden. waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport Q 1858/T1349 december 1994 4 Verantwoordelijkheid van burger en bestuur 4.1 Visies op de rol van de rijksoverheid In hoeverre komt overlast door hoogwater principieel op de schouders van de bewoners van het rivierengebied terecht, of gaat het de hele samenleving aan en is het dus een probleem waarvan de overheid de consequenties dient te dragen? De huidige wet- en regelgeving laat hierover geen onduidelijkheid bestaan: het ontwerp van de Wet op de Waterkering geldt niet voor Limburg, omdat hoogwater in deze provincie niet tot onveiligheid leidt, zeker niet in vergelijking met laag-gelegen gebieden langs de grote rivieren en de Noordzeekust. Daarom zijn er in Limburg en een klein gedeelte van Brabant ook geen zogenaamde 'primaire waterkeringen' en betalen de inwoners van de Maasvallei alleen waterschapslasten voor het waterbeheer. Na het hoogwater van december 1993 is bij herhaling verwondering geuit over de vergunningen die Rijkswaterstaat als rivierbeheerder heeft verleend voor bouwactiviteiten in het winterbed van de Maasvallei. In overeenstemming met de Rivierenwet geeft Rijkswaterstaat echter slechts een 'verklaring van geen bezwaar' af, indien bouwactiviteiten de waterafvoer en bijbehorende waterstanden niet noemenswaardig nadelig beïnvloeden; dergelijke verklaringen kunnen niet worden opgevat als een garantie voor het niet kunnen ontstaan van wateroverlast. In de discussie over de verantwoordelijkheid van de overheid hoort men de volgende argumenten: • Het is een eigen verantwoordelijkheid van bewoners en bedrijven in de Maasvallei om bekend te zijn met het risico van hoogwater; en daarmee behoort het treffen van maatregelen of het vergoeden van schade niet tot de verantwoordelijkheid van de Nederlandse samenleving. • Hoewel het op zich begrijpelijk is dat de overheid zo ruimhartig hulp bood na de watersnood van december 1993, dient dit een uitzondering op de regel te zijn. Het steeds opnieuw vergoeden van schade staat een gewenste zelfregulering in het gedrag van bewoners en bedrijven met betrekking tot het vermijden van risico's in de weg. • De gemeenten maken een belangenafweging tussen korte-termijn winst (bouwen in het winterbed) en lange-termijn risico's (overlast door hoogwater). Indien deze afweging resulteert in het nemen van korte-termijn winst, dan kan de samenleving niet verantwoordelijk gesteld worden voor de opgetreden schade. • De rijksoverheid heeft de verantwoordelijkheid om burgers en bedrijven in alle delen van het land op gelijke wijze bescherming te bieden. Aangezien in de rest van Nederland een zeker beschermingsniveau tegen hoogwater bestaat, regionaal afhankelijk van de bevolkingsdichtheid, de potentiële inundatiediepte en economische belangen, past ook een zeker beschermingsniveau voor de Maasvallei. Het is aan de Tweede Kamer om zich - mede op basis van het advies van de Commissie Watersnood Maas en het op basis daarvan geformuleerde regeringsstandpunt - over dit punt een oordeel te vormen. Dit rapport beperkt zich tot de mogelijkheden om de wateroverlast te verminderen. waterloopkundig laboratorium I WL 33 december 1994 4.2 o 1858/T1349 Hoofdrapport Visies op de rol van provinciale en gemeentelijke overheid Via streekplannen, bestemmingsplannen en bouwvergunningen kunnen provincie en gemeenten aanzienlijke invloed uitoefenen op de activiteiten die worden ondernomen in de Maasvallei en op de wijze waarop die worden uitgevoerd (bijvoorbeeld via het voorschrijven van het bouwpeil). Van deze mogelijkheid lijkt tot op heden slechts in beperkte mate gebruik te zijn gemaakt, en in incidentele gevallen zelfs in negatieve zin (bijvoorbeeld de eis tot afgraving van het maaiveld bij nieuwbouw). Daarnaast geldt in algemene zin dat tot op heden de gemeenten slechts sporadisch van de mogelijkheid gebruik maken om - gevraagd of ongevraagd - informatie te verstrekken over de risico's van hoogwater. De eerder genoemde enquête bevestigt dit: een grote meerderheid van de bewoners en bedrijven in het winterbed was zich niet bewust van de risico's. In hoeverre dragen provincie en gemeenten (mede) een verantwoordelijkheid voor de ontstane situatie die uitgaat boven de 'normale' bijstand aan bewoners en bedrijven in perioden van bijzondere omstandigheden als de afgelopen watersnood? Ook hierover lopen de meningen uiteen. Hoe deze moeilijke discussie ook zal verlopen, men zal met nadruk een onderscheid moeten maken tussen enerzijds de inmiddels ontstane situatie, waarin mensen en bedrijven zich reeds in het overstromingsgevoelige gebied gevestigd hebben, en anderzijds de toekomst, waarin het mogelijk is om nieuwe activiteiten af te stemmen op de risico's. 4.3 Bestuurlijke aspecten 4.3.1 Ruimtelijke ontwikkeling en bouwen in de Maasvallei Twee beleidssporen Bescherming tegen hoogwater is in de Maasvallei zowel een kwestie van waterstaatszorg als van ruimtelijke ordening. Beide beleidssporen lopen in Nederland echter gescheiden. Bovendien komt noch in het instrumentarium van de ruimtelijke ordening, noch in het beleid van de verschillende overheden op dat terrein het aspect 'overlast door hoog water' aan bod. Alleen Rijkswaterstaat hanteert in principe een waterkeringsbeleid (buiten Limburg). Landelijke en provinciale plannen De landelijke plannen op het terrein van de ruimtelijke ordening en waterhuishouding besteden geen aandacht aan hoogwaterrisico in relatie tot ruimtelijke inrichting en bouwen. De Rivierenwet biedt weliswaar aanknopingspunten voor afstemming van rivierbeheer en ruimtelijke ordening, maar wordt in haar uitvoering beperkt tot het rivierbelang. Er wordt geen rekening gehouden met de mogelijke schade door hoogwater van de Maas in relatie tot de bebouwde omgeving. Ook in het provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid werd tot voor kort niet of nauwelijks aandacht besteed aan ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot bescherming tegen (extreem) hoogwater. Daardoor had de provincie ook geen toetsingskader om gemeentelijke plannen op dit punt te sturen. 34 waterloopkundig laboratorium I WL 01858/T1349 Hoofdrapport december 1994 Gemeentelijke plannen Voor de gemeentelijke plannen geldt hetzelfde. Hoogwaterrisico's zijn in de formulering van ruimtelijk beleid in een aantal gevallen wel in beeld geweest, maar hebben het in de beleidsafweging veelal moeten afleggen tegen andere belangen. Daar waar in het gemeentelijk beleid wel rekening werd gehouden met hoogwater, oriënteerde men zich op de hoogwaterstanden die de laatste jaren zijn voorgekomen. Bij de extreme waterhoogte van december 1993 bleken de getroffen voorzieningen (kades, verhoogd maaiveld) te beperkt. In de bestemmingsplannen van gemeenten komt het hoogwaterrisico niet prominent naar voren. Men voldoet voornamelijk aan de vereisten krachtens de Rivierenwet door de winterbedgrenzen op de plankaarten op te nemen. Gemeenten zijn ook terughoudend geweest met regelgeving voor bouwconstructies met het oog op hoogwaterrisico (zoals de hoogte van onbeschermde contactdozen ven het elektriciteitsnet). Het regime van de nieuwe Woningwet en het Bouwbesluit 1991 biedt de gemeenten ook geen mogelijkheden meer voor een specifiek op het bouwen in het winterbed toegesneden beleid. Mogelijkheden voor beleidsaanpassing Toch bieden de beleidsinstrumenten en planvormen wel degelijk ruimte om aandacht te besteden aan de gevolgen van hoogwater en te komen tot een ruimtelijke ontwikkeling en wijze van bouwen in de Maasvallei, waarbij schades bij toekomstige extreme hoge waterstanden aanmerkelijk kunnen worden verminderd. Een beperking van die mogelijkheden is, dat ze in principe vooral betrekking hebben op de toekomst, voor toekomstige bouwplannen en dergelijke. Maar men kan ook lijnen uitzetten om bestaande situaties om te buigen, bijvoorbeeld door bepaalde vormen van bedrijvigheid te extensiveren. Aanpassing landelijk beleid De algemene landelijke nota's op het terrein van de ruimtelijke ordening en waterhuishouding zijn bij uitstek geschikt om het hoogwater op de beleidsagenda van alle overheden te zetten en te houden. In een aparte regeringsnota zou dit aspect expliciet behandeld kunnen worden. Een aparte planologische kernbeslissing is misschien een relatief te zwaar middel, mede gelet op de complexe procedure die voorafgaat aan de totstandkoming. De betrokken belangen zijn immers niet van nationale maar van regionale schaal. Het voordeel van een regeringsnota is, dat men er een diversiteit aan onderwerpen in kan behandelen die de problematiek rond het hoogwater van de Maas betreffen, variërend van verzekering en verbetering van de bestrijding, tot natuurontwikkeling en aanleg van kades. Een regeringsnota is echter alleen opportuun indien deze aparte deelplannen, beleidsnota's en regeringsstandpunten overbodig maakt en daardoor cumulatie van plannen en nota's voorkomt. Een bestuurlijke maatregel die in elk geval zou moeten worden genomen is dat de rijksoverheid, met name Rijkswaterstaat, haar informatievoorziening aan alle betrokken overheden en andere belanghebbenden verder moet uitbreiden. Dit betreft informatie die van belang is bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen, zoals overstromingskansen en daaraan gerelateerde hoogwaterstanden. waterloopkundig laboratorium I WL 35 december 1994 Q1858/T1349 Hoofdrapport Uitbreiding van de bouwregelgeving lijkt eveneens nodig. Dit kan alleen door wijziging van het Bouwbesluit, met als strekking het bestendig maken van bouwwerken tegen natuurrampen zoals hoogwater. Het gaat bij hoogwater niet zozeer om de sterkte van de constructie van bouwwerken, maar om maatregelen als de plaats van de meterkast, hoogte van wandcontactdozen, etc. Stedebouwkundige voorschriften kunnen worden opgenomen in de gemeentelijke bouwverordening. De rijksoverheid kan die mogelijkheid zonodig creëren in een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8, lid 7 van de Woningwet. Aanpassing provinciaal beleid De provincie heeft, mede gelet op de schaal van de problematiek, een spilfunctie in het beleid voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot hoogwater van de Maas. Opname van beleid in de streekplannen wordt als het meest effectief beoordeeld. In het streekplan komt de provincie tot een integrale beleidsafweging; het streekplan biedt de meeste garanties voor doorwerking van beleid naar het ruimtelijk beleid van de gemeenten. Beleid in het waterhuishoudingsplan werkt in die zin meer indirect. Gedeputeerde Staten (Gs) kunnen ook met een aparte nota komen die tevens streekplanuitwerking is, mits GS de bevoegdheid tot het opstellen van zo'n plan in het streekplan is gegeven. Het nadeel van een streekplanuitwerking is dat deze niet mag afwijken van in het streekplan geformuleerd beleid. Er kunnen aanleidingen zijn tot afwijkingen, waardoor een formele wijziging van het streekplan alsdan de te volgen weg lijkt te zijn. Het streekplan voor Noord- en Midden Limburg bevat als essentieel uitgangspunt dat nieuwe gevoelige activiteiten in het risicogebied niet worden toegelaten, tenzij voldoende wordt aangetoond dat aan de gekozen risiconormen kan worden voldaan. Bij de door GS voorgestane streekplanherziening voor de Grensmaas is er een goede mogelijkheid in te gaan op bouwen en bouwbeperkingen in het winterbed van de Maas. De provincie beperkt zich in streekplannen normaliter tot de aanwijzing van bouwlocaties. Meer gedetailleerde stedebouwkundige aspecten zoals uitspraken over de hoogte van de erven en maaiveld, horen er niet in thuis. De provincie kan zich er toe beperken bij de gemeenten aandacht te vragen deze aspecten in het bestemmingsplan op te nemen. Aanpassing gemeentelijk beleid De gemeente speelt een centrale rol in het geheel van bestuurlijke aanpassingen omdat zij bindende beslissingen kan nemen via het bestemmingsplan en de bouwverordening, die tot uiting komen in het verlenen van bouwvergunningen. Het structuurplan is een interessante, maar omslachtige mogelijkheid. Het is aantrekkelijk omdat een structuurplan zich kan bepalen tot één aspect - bijvoorbeeld waterhuishouding en hoogwater - en omdat men een intergemeentelijk plan kan maken. Het nadeel is dat een aparte planfiguur in het gebied mogelijk ook een sturende rol gaat spelen voor andere aspecten en dat een intergemeentelijk plan naar verwachting moeizaam tot stand zal komen. Al met al komt het bestemmingsplan naar voren als de aangewezen weg om de ruimtelijke ontwikkeling en het bouwen op veilige hoogten te bevorderen. Voor de gebieden zonder geldig bestemmingsplan kunnen stedebouwkundige voorschriften in de bouwverordening uitkomst bieden. Dit vergt een uitbreiding van de gemeentelijke bouwverordeningen ten opzichte van de model-bouwverordening. Juridisch moet dit wellicht nog mogelijk worden gemaakt via een apart uitvoeringsbesluit (ex art. 8, lid 7 Woningwet). Om optimaal gebruik te kunnen maken van het instrument bestemmingsplan zal op een termijn van 1 tot 5 jaar moeten worden overgegaan tot (partiële) herziening van bestemmingsplannen die nu nog 36 waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport Q1858/T1349 december 1994 ruimte bieden voor nieuwbouw van woningen en andere watergevoelige objecten in het winterbed van de Maas. Gemeenten met dergelijke bestemmingsplannen zullen hiertoe kunnen worden gestimuleerd door de provincie. Gemeenten kunnen er voor kiezen om via een aparte verordening of in de Algemene Politie (of: Plaatselijke) Verordening (APV) regels te verbinden aan bouwen en wonen in het winterbed. Het voordeel van regeling in deze verordening is dat ook voorzieningen aan bestaande woningen kunnen worden geëist. Nadeel is de toename van regelgeving. Dergelijke voorschriften kunnen niet doorwerken in de bouwvergunning. Belangrijk is dat particulieren en bedrijven in het winterbed zich bewust zijn van de risico's die zij nemen. Daartoe zal de gemeente een actief voorlichtingsbeleid moeten voeren. De aanvraag van bouwvergunningen, milieuvergunningen en vestigingsvergunningen, alsmede de meldingen van bouwwerken en verhuisberichten zijn gelegenheden om burgers en bedrijven voor te lichten en te adviseren over te nemen preventieve maatregelen. Welk bestuurlijk instrumentarium wordt ingezet, is afhankelijk van de mate waarin de overheid wil ingrijpen in het ruimtegebruik en het bouwen in het winterbed van de Maas, haar zijrivieren en kwelgebieden. Er zijn twee modellen geformuleerd. 1. Stimuleringsmodel In het stimuleringsmodel wordt uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven. Dit model kent instrumenten die in elk geval moeten worden ingezet. In dit model blijven de twee gescheiden sporen ruimtelijke ordening en waterstaatszorg in verband met het aspect hoogwater los van elkaar bestaan. Er wordt uitgegaan van de bestaande wet- en regelgeving. Het gaat er om dat het aspect hoogwater op de agenda van de beleidsvoerders komt en blijft. Betrokken burgers, bedrijven en overheden dienen voldoende geïnformeerd te worden opdat zij bewust om kunnen gaan met de risico's van hoogwater. 2. Reguleringsmodel Het reguleringsmodel gaat verder en beoogt te garanderen dat op lokaal niveau de risico's van hoogwater in de ruimtelijke planvorming worden meegenomen in de vorm van normen en toetsingsmaatstaven voor vergunningverlening. De overheid neemt de burger een deel van de eigen verantwoordelijkheid uit handen. Binnen de overheid, met name door de provincie, wordt getracht te waarborgen dat de situatie in alle gemeenten gelijk is. Regulering via streekplan, bestemmingsplan, bouwverordening en bouwbesluit staan centraal. 4.3.2 Rampenbestrijding Rampenplannen Aanpassing van de rampenplannen en met name van de meer operationele bestrijdingsplannen hoogwater, is noodzakelijk. Kleinschalige oefeningen waarbij zowel beleidsvoerders als operationele werkers zijn betrokken, bevorderen dat men ingespeeld raakt op elkaar, op de situatie en op het gebruik van materieel. waterloopkundig laboratorium I WL 37 december 1994 Q1858/T1349 Hoofdrapport Waarschuwingssysteem Er zijn gebreken in het waarschuwingssysteem en in de informatie naar overheden en burgers geconstateerd. Deze kunnen op relatief eenvoudige wijze worden verholpen. De verantwoordelijke instanties werken daaraan. Informatie over hoogwater en de dreigingen die daarmee gepaard gaan, zal vooral moeten worden gegeven op basis van de behoeften bij de ontvangers van de informatie: directe vertaling van rivierwaterstanden in waterhoogten op lokale herkenningspunten, verzending van informatie op tijdstippen dat mensen die nodig hebben om actie te ondernemen (ook 's nachts); dosering van de voorlichting aan burgers: agressief indien nodig. Voorts dienen overheden en burgers beter en periodiek te worden geïnformeerd over de hoogwaterproblematiek en over de betekenis en interpretatie van voorspellingen en waarschuwingen voor hoogwater. Bestuurlijke organisatie Verbeteringen in de bestuurlijke organisatie moeten vooral worden gezocht in het instellen van een Ree in Zuid-Limburg, tijdig overleg tussen de burgemeesters waardoor zij zich verder kunnen richten op de lokale hulpverlening, en het herijken van de rol van het provinciaal coördinatiecentrum (pee) in relatie tot de andere centra bij rampen als deze. Dit is primair een ondersteunende rol. Formalisering van de hulp van particuliere organisaties in rampenplannen en rampenbestrijdingsplannen kan een waarborg betekenen voor een adequate toekomstige inzet. 4.3.3 Verzekeren Verzekeren wordt als een effectieve reactie op wateroverlast beschouwd, waardoor de kosten in ruimte en tijd worden gespreid. Bovendien wordt optimaal recht gedaan aan de eigen verantwoordelijkheid van bewoners en gebruikers van het winterbed voor de risico's die zij nemen door vestiging in het winterbed. Nederland kent in tegenstelling tot veel andere landen in West-Europa en Noord-Amerika geen mogelijkheden voor verzekeren tegen natuurrampen. Daarvoor zijn historische redenen aanwijsbaar. De redenen die de verzekeringswereld aanvoert voor de onverzekerbaarheid van deze risico's zijn: • • • • de onmogelijkheid van een correcte risico-berekening door het ontbreken van relevante statistieken (met name door het gebrek aan ervaringscijfers); opstapeling van schade bij natuurrampen, waardoor de uit te keren bedragen zeer hoog zijn en steeds duurder wordende internationale herverzekering noodzakelijk is; anti-selectie of zelfselectie: alleen die personen verzekeren zich die denken een groot risico te hebben; en de ingewikkeldheid van de schaderegeling. Zoeken naar oplossingen Gegeven de anti-selectie is het aantal potentieel verzekerden langs het Limburgse deel van de Maas te gering voor de exploitatie van een aparte verzekering, tenzij kan worden overgegaan tot een bepaalde onderlinge verzekeringsvorm. De oplossing voor het verzekeringsvraagstuk kan men echter beter onderdeel laten uitmaken van een algemene oplossing voor het vraagstuk van verzekeren tegen natuurrampen in Nederland. Bij het zoeken naar oplossingen moet worden overwogen dat: 38 waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport Q • • 1858/T1349 december 1994 de werking van het marktmechanisme niet het maatschappelijk gewenste effect heeft en de overheid op één of andere wijze zal moeten ingrijpen (via dwang of een bijdrage); gezocht moet worden naar oplossingen waarbij een goede verhouding bestaat tussen verzekerbaarheid, eigen risico en het kunnen nemen van preventieve maatregelen. Ondertussen blijft de huidige situatie voor de betrokkenen in Limburg onzekerheid scheppen over opvang van schade. 4.3.4 Verdeling van de kosten De kosten van een aantal structurele maatregelen, zoals de aanleg van kades, kunnen in het geval van Limburg ten dele worden terugverdiend via de markt voor grondstoffen. Hierbij gaat het over de kades langs het deel van de Maas waar geen primaire waterkering aanwezig is. De waterkeringstaak De systematiek van de bekostiging van de waterkeringstaak van de waterschappen is gebaseerd op de relatie belang-betaling en leidt ertoe dat een beperkt aantal belanghebbenden de kosten van de maatregelen moet dragen. De waterschapslasten van de ingezetenen en eigenaren van gebouwde onroerende goederen langs de Maas worden daardoor vele malen hoger dan de waterschapslasten die elders in Nederland moeten worden gedragen. Daarom is nagegaan welke mogelijkheden er zijn om andere overheden te laten bijdragen in de kosten van de waterkeringszorg in de Maasvallei. De Rijksbijdragen voor rivierdijkversterkingenzijn toegedeeld aan de provincies, ten behoeve van de door de nationale politiek mede bepaalde doelstelling voor het programma voor rivierdijkversterking. Maar de Maasvallei heeft nu eenmaal geen stelsel van aaneengesloten dijken. Het stelsel van kades dat in de Maasvallei aangelegd kan worden heeft een heel ander karakter dan de primaire waterkeringen in andere provincies, en past niet in de doelstelling van het genoemde programma. Kostenverdeling aanleg kades Voor de aanleg van kades in de Maasvallei geeft Deelrapport 3 'Bestuurlijke Aspecten' een aanzet tot een kostenverdelingssystematiek. Deze gaat uit van de individuele verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven in het winterbed van de Maas, en van de collectieve verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. De individuele verantwoordelijkheid voor wonen en werken in het winterbed komt tot uiting in een relatief hoge waterschapslast voor de waterkeringstaak. Gedacht kan worden aan tenminste het maximum van het tarief dat elders in Nederland voor deze taak moet worden opgebracht. De twee Limburgse waterschappen zijn de beheerders van de aanwezige en de nieuwe kades en pompgemalen; zij zullen in principe de kosten moeten dragen. De collectieve verantwoordelijkheid van de gemeenten en de provincie voor onder meer de ruimtelijke inrichting van het gebied kan tot uiting komen in bijdragen van deze overheden uit de algemene middelen. Een rijksbijdrage voor een programma van aanleg van kades is dan een aanvulling op de bijdragen van waterschappen, gemeenten en provincie, en is erop gericht te voorkomen dat de lasten van de andere overheden hun draagkracht te boven gaan. waterloopkundig laboratorium I WL 39 december 1994 Q 1858/Tl 349 Hoofdrapport Voor de bekostiging van de onderhoudstaak zou aansluiting gezocht kunnen worden bij de systematiek van onderhoudsbijdragen voor de rivierdijken in Nederland. De provincie Limburg krijgt dan een deel van de gelden die in het kader van de Decentralisatie Impuls zijn overgeheveld naar het provinciefonds en die in IPo-verband worden verdeeld. 4.4 Ontwikkelingen in het ruimtelijk beleid 4.4.1 Ruimtelijke planvorming Diverse beleidsontwikkelingen hebben invloed op de planvorming voor de Limburgse Maasvallei en spelen dus een mede-sturende rol bij de mogelijke invoering van maatregelen ter bestrijding van de wateroverlast langs de Limburgse Maas. NUBL De Nadere Uitwerking Brabant Limburg van de 4e Nota Ruimtelijke Ordening heeft een aantal ideeën opgeleverd die natuurontwikkeling combineren met grondstoffenwinning . Deze ideeën blijken weinig bij te dragen aan de bestrijding van de wateroverlast, maar deze ook geenszins in de weg te staan. Beheersplan Maas Het Beheersplan Maas van Rijkswaterstaat is nog in ontwikkeling. Het plan beoogt een uitwerking te geven van het Beheersplan voor Rijkswateren en zal twee abstractieniveaus kennen: dat van een zogenaamd 'Masterplan' en van Deelplannen. De reeds in gang gezette inventarisatie van Maasoevers heeft sterk bijgedragen aan het inzicht in de bestaande natuurlijke en geomorfologische waarden langs de Maas. Natuurontwikkelingsproject Grensmaas Het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas is een van de meest omvangrijke projecten van zijn soort. Op basis van ideeën verwoord in de studie 'Toekomst van een Grindrivier' uit 1991 wordt thans door de Provincie Limburg, Rijkswaterstaat en het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een Milieu Effect Rapportage (MER) voorbereid over grootscheepse zomerbedverbreding en winterbedverlaging langs de Grensmaas . Onderdeel van dit project is de aanwijzing van 1.000 ha landbouwgebied als natuurontwikkelingsgebied, in het kader van de uitwerking van het Natuur Beleidsplan, i.c. Structuurschema Groene Ruimte. Het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas is gebruikt als één der elementen van de strategieën ter bestrijding van de wateroverlast die verder worden uitgewerkt. MOMARO Het project Modernisering Maasroute van Rijkswaterstaat onderzoekt de mogelijkheden om via aanpassingen van stuwen en via vaarwegverbetering de transportcapaciteit van de gestuwde Maas te verbeteren. In het kader van dit project is reeds onderzocht wat de effecten op grondwaterhuishouding van enige maatregelen zijn. Ook dit project zou mogelijk kunnen profiteren van maatregelen ter bestrijding van de wateroverlast. 40 waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport 018581T1349 Foto 6 december 1994 De Maas bij PouiJIy-sur-Meuse 4.4.2 Evolutie van de visie op natuur in de planvorming Beperkte effectiviteit van natuurbescherming De laatste decennia is steeds duidelijker geworden dat het aankopen en beheren van bedreigde natuurgebieden alléén niet voldoende is om de achteruitgang van de natuur tegen te gaan. In het in 1994 gepubliceerde rapport 'Toestand van de Natuur 2' is de trend zoals die in het eerste rapport in 1989 werd gesignaleerd, bevestigd: bij de meeste planten- en diergroepen zijn in de afgelopen decennia meer soorten achteruitgegaan dan vooruitgegaan. De oorzaken zijn bekend: verlies van habitats, versnippering van natuurgebieden, intensivering van de landbouw, verontreiniging via atmosfeer, water en bodem, verstoring door intensieve recreatie, verkeer en vervoer, etc. Veel van deze invloeden zijn niet door middel van gebiedsbescherming tegen te gaan. Verbetering van de milieukwaliteit Deze ontwikkelingen hebben onder meer geleid tot het besef dat er maatregelen dienen te komen die moeten leiden tot een verbetering van de algemene of basismilieukwaliteit. Daar waar hoge ecologische waarden in het geding zijn stelt het beleid scherpere milieu-eisen vast: de zogenaamde bijzondere milieukwaliteit. Vanwege de grote invloed van gebiedsoverschrijdende milieuvervuiling - zoals bijv. zure regen - op kwetsbare ecosystemen, is het vaak noodzakelijk op nationale schaal tot maatregelen te komen (Nationaal Milieubeleidsplan-Plus). Om de versnippering tegen te gaan en de uitwisseling van populaties tussen natuurgebieden waterloopkundig laboratorium I WL 41 december 1994 o 18581T1349 Hoofdrapport te bevorderen is in 1990 in het Natuurbeleidsplan voorgesteld om vóór het jaar 2015 een Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gereed te hebben met verbindingszones tussen alle belangrijke natuurgebieden. Het rivierengebied vormt een belangrijke schakel in deze EHS: het is de zgn. natte as waarlangs vele soorten kunnen migreren. Plan 'Ooievaar' Het in 1986 voor het Nederlandse rivierengebied opgestelde plan 'Ooievaar' kan gezien worden als een belangrijke stimulans in het nieuwe denken op het gebied van de natuurbescherming. Het plan draait om het scheppen'van ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe natuur in het Nederlandse rivierengebied. Kort samengevat behelst het plan het treffen van een aantal maatregelen om het complete systeem van rivierorganismen in de juiste verhoudingen en op de geëigende plaatsen weer te voorzien van de vier basisingrediënten van het systeem, namelijkrivierbegeleidendbos (ooibos), openwater (diep/ondiep/stromend/stagnant), moerassen en grazige vegetaties. In dit nieuwe denken is de mens minder de rentmeester die over de natuur waakt, als de partner die naast de natuur optreedt. Daar waar de mogelijkheden zich aandienen moet er ruimte zijn om de natuur z'n vrije gang te laten. Immers, ook de natuurlijke processen vertegenwoordigen een ecologische waarde, waarbij de optredende structuren en patronen een zekere mate van onvoorspelbaarheid hebben. Omdat er binnen het beleid nog steeds ook sprake is van soorten-bescherming en het in stand houden van zekere halfnatuurlijke landschappen, kan men stellen dat het huidige beleid pluriformer is dan ooit. In het in 1990 door de regering vastgestelde Natuurbeleidsplan heeft een belangrijk deel van dit ideeëngoed erkenning gekregen. Het rivierengebied is daarbij aangewezen als een van de belangrijkste onderdelen van de ecologische hoofdstructuur van Nederland, waarbinnen zich zowel kerngebieden als natuurontwikkelingsgebieden bevinden. Het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas, beschreven in de reeds genoemde studie 'Toekomst voor een grindrivier' van Bureau Stroming uit 1991, is een nadere invulling van dit beleid; integratie van de natuur met andere functies langs de rivier staat voorop. Het plan schetst een mogelijk centrale rol van de natuur bij functies die er traditioneel mee op gespannen voet leken te staan, bijvoorbeeld veiligheid, recreatie en grondstoffenwinning. Indien niet het landbouwkundig gebruik van het winterbed als uitgangspunt wordt gehanteerd maar natuur, dan worden aantrekkelijke alternatieven geboden tegen overstroming, indien uitgegaan wordt van voldoende winning van grind. 4.5 • 42 Conclusies Na de wateroverlast van december 1993 is discussie ontstaan over de rol en de verantwoordelijkheid van de overheid bij het voorkómen van wateroverlast. Gebleken is dat de diverse overheden bij het voorkómen van schade niet steeds optimaal gebruik hebben gemaakt van de beschikbare mogelijkheden. Met name in de ruimtelijke ordeningsplannen wordt nauwelijks rekening gehouden met de mogelijkheid van extreme hoogwaters. Bewuste aandacht voor de gevolgen van hoogwater biedt de zekerheid om zulke gevolgen bij toekomstige hoge waterstanden aanmerkelijk te verminderen. waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport Q1858/T1349 december 1994 • Onderscheid moet worden gemaakt tussen de inmiddels ontstane situatie - die op een aantal plaatsen overstromingsgevaarlijk blijkt te zijn -, en de toekomstige situatie, waarin het mogelijk is invloed uit te oefenen op het in gebruik nemen van overtromingsgevoelig terrein. De overheden kunnen hier stimulerend optreden, uitgaande van de bestaande wet- en regelgeving; of zij kunnen verder gaan door regulerend op te treden en normen en toetsingsmaatstaven op te stellen. • De ruimtelijke planvorming in de laatste jaren geeft verschillende aanknopingspunten om beter op de hoogwaterproblematiek in te spelen. In verschillende plannen, die tahns ontwikkeld worden, wordt een integrale planningsmethodiek benaderd. Hierin is, behalve een toenemende aandacht voor natuurontwikkeling, ook plaats voor een beschouwing van de hoogwaterproblematiek. • De verdeling van de kosten van maatregelen om beter op hoogwaters te zijn voorbereid, kan op verschillende manieren benaderd worden. Binnen de huidige wet- en regelgeving zouden de kosten voor de aanleg en het onderhoud van kades door de waterschappen gedragen moeten worden. Dit gaat echter gepaard met een onevenredige verhoging van de waterschapslasten. Voor de oplossing van deze problemen is nader bestuurlijk overleg noodzakelijk. waterloopkundig laboratorium I WL 43 december 1994 44 Q1858/T1349 Hoofdrapport waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport a1858/T1349 december 1994 5 Methodiek effectbepaling fysieke maatregelen 5. 1 Uitgangspunten Fysieke maatregelen De watersnood van 1993 kan men beschrijven als een louter fysieke aangelegenheid die, wil men haar voorkomen, ook om fysieke maatregelen vraagt. De materiële schade die zich heeft voorgedaan, wordt dan het belangrijkste referentiepunt dat naar de ramp verwijst. De mogelijke schade en schadereducties worden hieronder in een model geschematiseerd. Het nemen van maatregelen moet echter ook passen in een groot aantal beleidsonderdelen, met als belangrijkste de natuur en de landbouw. De betreffende systemen komen hieronder eveneens aan bod. Het projectgebied De analyses en beschouwingen zijn toegespitst op het 'projectgebied': dat is de totale oppervlakte van de Limburgse Maas dat overstroomd is geweest, plus enkele randgebieden - ook in Vlaanderen - waarvoor in sommige strategieën maatregelen genomen worden (Figuur 5.1). Uitgangspunt bij het bepalen van de projectgrens was de inundatielijn behorende bij een afvoer van 3.800 m3/s, zoals ingetekend op inundatiekaarten van Rijkswaterstaat, Directie Limburg. De projectgrens ligt hier met een ruime marge omheen (afhankelijk van aanwezige dijken, zoals bijvoorbeeld de dijk bij het Julianakanaai en hoge gronden). Inundaties en schade door overstroming zijn overigens alleen bepaald voor het Nederlands grondgebied. De totale oppervlakte van het projectgebied beslaat circa 27.000 hectare. De oppervlakte van de Provincie Limburg is 236.400 hectare. Het projectgebied beslaat, naast een klein stukje in Brabant en Vlaanderen dus circa 11 % van Limburg. 5.2 Analyse schadegegevens en gebruik in schadefuncties Tabel 5.1 geeft een samenvatting van de schades die voor de schademodellering gebruikt zijn. Alleen schades die met nieuwe maatregelen in of langs het winterbed kunnen worden vermeden, zijn hierin opgenomen (zie ter vergelijking Tabel 3.1). Schade door aanslibbing in havens is daarom niet meegenomen. Schades aan auto's en tuinen zijn in de schade-analyse niet verder betrokken, omdat deze wat betreft omvang beperkt en onzeker zijn. Ook schades aan campings zijn niet meegenomen omdat deze met bestaande maatregelen (ontruimen van de campings in de winterperiode) te voorkomen zijn. Schadecategorie Totale schade (Mf) Particulieren Landbouwbedrijven Bedrijven Instellingen, Overheid en nutsbedrijven 80,8 19,4 71,3 41,9 Totaal 213,4 Totale schade als gevolg van hoogwater december 1993 (inel. beïnvloed kan worden. Tabel 5.1 waterloopkundig laboratorium I WL BTW), die door maatregelen 45 december , 994 Figuur 5.1 46 a'858/T1349 Hoofdrepport Projectgebied: gebied overstroomd in december 1993 waterloopkundig laboratorium I Wl 01858/T1349 Hoofdrapport december 1994 Schademodel en schadefuncties De bedoeling van het schademodel is, om bij een willekeurige (hoog)waterstand te kunnen berekenen hoeveel schade deze op een bepaalde plaats aanricht. Het model brengt dus gegevens met elkaar in verband over de rivierafvoer, over de waterstanden, de gebieden die dan onder water kunnen lopen en het gebruik dat er van die gebieden wordt gemaakt. Via de 'schadefunctie' van zo'n gebied berekent het model vervolgens de schade die met een bepaalde afvoer of waterstand gepaard gaat. De schadefuncties zijn vaste cijfers per gebied en per categorie getroffene, afgeleid uit de in december 1993 geleden schades. Hieronder volgen de achtergronden van de berekeningen per categorie in het kort. Schadefuncties Schadefuncties geven het verband aan tussen opgetreden schade en de inundatie(diepte). Er zijn schadefuncties ontwikkeld om ook bij andere afvoeren dan opgetreden in december 1993 de schade uit te kunnen rekenen voor aIle schadecategorieën (particulieren, landbouwbedrijven, overige bedrijven, en overheid). Voor de categorie 'particulieren' (huizen) worden schadefuncties verder toegelicht. Gemiddeld bedroeg de schade per huis circa f 14.500,-. Uit analyse van de schadegegevens uit december 1993 (die door de schade-experts vastgesteld zijn) blijkt dat bij toenemende diepte meer schade optreedt. Zo is bij een diepte van circa 25 cm de opgetreden schade f 12.000,- per huis, terwijl bij een diepte van circa 75 cm de schade circa f 18.000,- per huis bedraagt. Ook blijkt uit de gegevens dat de schade per huis nogal verschilt per gemeente. Verklaring hiervan is dat de schade niet aIleen van de diepte afhangt, maar ook van andere oorzaken (is de bewoner voorbereid op een overstroming en is de bewoner op tijd gewaarschuwd). Ter illustratie: huizen in Midden Limburg hebben de hoogste schade (circa f 22.000,-) en huizen in Zuid Limburg de laagste gemiddelde schade (circa f I \'000,-). Het lijkt erop dat bewoners in Zuid Limburg het best voorbereid zijn op een overstroming (hoewel daar de waarschuwingstijd erg kort is). Particulieren De schadefunctie voor huizen is opgesteld uit de schadegegevens van de Stichting Watersnood December 1993. In opdracht van deze stichting hebben schade-experts de schade geschat bij circa 5.600 huishoudens. De schadegegevens zijn per object vastgesteld en ter beschikking gesteld voor nadere analyse. Tevens was de postcode van elk object toegevoegd. De experts hebben tevens een schatting gemaakt van de hoogte die het water in het huis had bereikt. Uit de analyse van de gegevens blijkt dat het schadebedrag per huis sterk varieerde over de verschillende gemeenten (de gemiddelde schade per huis was in Roermond twee keer zo hoog als in Maastricht); opmerkelijk is bovendien dat in de huizen die meer dan 1,2 m onder water hadden gestaan (tot 2,0 m; het gaat om enkele honderden huizen) de schadebedragen lager waren dan in de vele duizenden huizen waar het water minder hoog was gekomen. Beide verschijnselen zijn verklaarbaar als men bedenkt dat de bewoners die eerder en vaker overstromingen hebben meegemaakt, zoals in de buurtschappen Borgharen en Itteren, beter op de hoogte zijn van de overstromingsrisico's en meer voorzorgsmaatregelen nemen. In deze buurtschappen kwam het water in 1993 ook navenant hoger dan in eerdere jaren. Voor het onderzoek is gekozen om te werken met een identieke schadefunctie voor particulieren in het gehele projectgebied. Deze is gebaseerd op de gemiddelde schade per woning volgens de schadebedragen zoals vermeld in Figuur 5.2. waterloopkundig laboratorium I WL 47 december 1994 01858/T1349 waterhoogte> 75 = Hoofdrapport f 18800 gemiddelde schade <75= fl8600 <50= f 15200 <25= <17em <IOem liiiiiiiil··· . .:.:: .. f 12200 flO5OO f 7500 Tt 34Q 051 Figuur 5.2 Relatie tussen waterhoogte bij het huis en de gehanteerde gemiddelde schade per huis (schadefunctie particulieren) De maximale inboedel- en opstalschade bedroeg dus f 18.800. Dit is 8% van de kapitaalswaarde van de gemiddelde woning (gemiddelde waarde van een woning in het projectgebied is f 180.000; en de gemiddelde waarde van de inboedel is f 50.000). Landbouw In de verschillende agrarische bedrijfstypen (rundveehouderij , varkenshouderij, akkerbouw, pluimveehouderij, etc.) zijn zulke uiteenlopende schades geleden, dat vaststelling van aparte schadefuncties statistisch niet verantwoord is; met uitzondering van de tuinbouw in kassen. Er blijven dus voor het schademodel twee bedrijfscategorieën over: • • Landbouw: alle bedrijfstypen met uitzondering van tuinbouw in kassen; en Kassen: tuinbouw in kassen. Precieze gegevens over de opgetreden inundatie bij de bedrijven zijn schaars, en een statistisch verband tussen de omvang van de schade en de (waarschijnlijke) inundatiediepte is niet aangetoond. De schade hangt samen met de omvang van het bedrijf; informatie over de omvang was echter niet beschikbaar. Wel bleek weer een aanzienlijk verschil in gemiddelde schade per gemeente, zodat de bepaling van de schadefuncties ook per gemeente heeft plaatsgevonden. De gemeenten zijn vervolgens in drie categorieën - hoog, midden en laag - ingedeeld om 'toevallige' fluctuaties in de gegevens per bedrijf te vermijden. Bij de toepassing van het model zijn de schadebedragen in een 'hoge' gemeente in doorsnee hoger dan het gemiddelde van beide bedrijfssectoren. Een zelfde redenering geldt voor een 'midden', resp. een 'lage' gemeente. 48 waterloopkundig laboratorium I WL a 1858/T1349 Hoofdrapport Foto 7 december 1994 Waterhoogte bij het huis De schadefunctie van het bedrijfstype 'landbouw' wordt vermenigvuldigd met het aantal bedrijven, omdat het leeuwedeel van de schade is opgetreden in en rondom de bedrijfsgebouwen zelf. Beschenning van de gebouwen zou derhalve het merendeel van de schade kunnen voorkomen. Om voor de schadefunctie uit te gaan van het landbouwareaal ligt dan niet meer voor de hand. Voor het bedrijfstype 'kassen' wijkt de berekening van de schadefunctie iets af. Uit grondgebruikstatistieken is namelijk vrij goed bekend wat het areaal aan kassen is. Uit het overstromingsmodel valt af te leiden dat in december 1993 circa 270.000 m2 kassen geheel of gedeeltelijk met wateroverlast te maken heeft gehad. Op 71 ondergelopen bedrijven betekent dit een gemiddelde areaalomvang van dit bedrijfstype in het Maasdal van ongeveer 3.800 m2 • De gemiddelde schade die deze bedrijven leden bedraagt f 124.000 (incl. BTW). Per m2 is dat circa f 33,-. De klassetypering 'hoog-midden-laag' kan vervolgens voor beide bedrijfstypen vertaald worden in een m2 prijs door de verhouding van de verschillende klassegemiddelden te nemen en te vermenigvuldigen met de gemiddelde schade. Op deze wijze zijn de klassegemiddelden bepaald zoals aangeven in Tabel 5.2. Bedrijven Voor 4 sectoren zijn schadefuncties gedefinieerd: • • • • Industrie; Bouwnijverheid; Handel, horeca en recreatie; en Dienstverlening; waterloopkundig laboratorium I WL 49 ------_. - o 1858/T1349 december 1994 Schadeklasse (gemeente) Laag Midden Hoog Hoofdrapport schade in landbouw per bedrijf [f, incl. BTW] schade in kassen 15.000 25.000 52.500 27 33 48 [f I ml ) Tabel 5.2 Schade in de landbouw per schadeklasse Bedrijven hebben bij hun schademeldingen geen opgave gedaan van de opgetreden inundatiediepte. Ook bij nader onderzoek kon geen verband tussen schade en diepte worden vastgesteld. De gemiddelde schadebedragen per bedrijfssector verschillen aanzienlijk per gemeente. De gemiddelde schade kan daarom niet zonder meer gebruikt worden om de bedrijfsschade per gemeente vast te kunnen stellen. Om toevallige fluctuaties te voorkomen zijn de gemeenten weer in drie verschillende categorieën ingedeeld: hoog, midden en laag. De gemiddelde schadefuncties per gemeente zijn weergegeven in Tabel 5.3. Een gemeente die als 'hoog' is gekenschetst, heeft dus een gemiddelde schade van f 250.000 in de sector industrie, f 70.000 in de sectoren bouwnijverheid en handel, horeca en recreatie enf 50.000 in de sector dienstverlening. Schade per bedrijf [f] Schadeklasse (gemeente) Laag Midden Hoog Industrie Bouwnijverheid Handel, horeca en recreatie Dienstverlening 50.000 125.000 250.000 20.000 45.000 70.000 20.000 45.000 70.000 15.000 30.000 50.000 Tabel 5.3 Schade per bedrijfsobject per gemeentetype Instellingen en Overheid Onder de rubriek 'overheid' wordt de schade getotaliseerd die is opgetreden bij instellingen (bibliotheken, sportverenigingen, etc.), overheidsgebouwen, nutsinstellingen, infrastructuur en wegen. De diversiteit van deze categorie is groot en de omvang - fysiek en in kapitaalswaarde - van de diverse objecten is onbekend. Een verband tussen schade en waterdiepte bij de overstroming kon niet worden gelegd. De concentratie van voorzieningen is het hoogst waar de meeste mensen wonen. Indien huizen onderlopen is het derhalve aannemelijk dat tegelijkertijd ook schade aan overheidsvoorzieningen en infrastructuur zal optreden. In het schademodel wordt de totale schade van instellingen, overheden en nutsbedrijven daarom per gemeente gedeeld door het aantal getroffen woningen; dit bedrag is de 'toeslagfactor' die bij de schadefunctie van de particulieren wordt opgeteld. 50 waterloopkundig laboratorium I WL 01 858/Tl 349 Hoofdrapport Foto 8 december 1994 Schade door wateroverlast bij kassen, ter hoogte van Raaiend (Velden) Voor de schadefunctie voor wegen is een andere aanpak gehanteerd. De opgetreden schade van f 9,6 miljoen gedeeld door de lengte geeft een schadebedrag van gemiddeld f 42,- per meter. Dit schadebedrag wordt toegepast in het schademodel op alle verharde wegen die bij hoogwater onderlopen. 5.3 Schadernodellering 5.3.1 Overzicht schademodellering Om de schades als gevolg van overstroming te berekenen is naast een schademodel een overstromingsmodel nodig. Zo'n model berekent welke delen van het projectgebied overstromen bij het passeren van een hoogwatergolf. Het schademodel berekent de schade voor verschillende typen bodemgebruik in het ondergelopen gebied bij een dergelijke hoogwatergolf aan de hand van de hierboven afgeleide schadefuncties. De schade hangt af van de inundatiediepte: hoe dieper het water bij overstroming, hoe meer schade. waterloopkundig laboratorium I WL 51 december 1994 01858/T1349 Hoofdrapport Als onderdeel van de verschillende strategieën (zie hoofdstuk 7), zijn op diverse plaatsen kades in het projectgebied gedefinieerd. Elke kade heeft in het schademodel een instelbaar beschermingsniveau - zeg maar een variabele hoogte. Het schademodel berekent per strategie de vermindering van de schade door toepassing van kades, tot de rivierafvoer die tot overstroming van de kade leidt. Berekening van de contante waarde (cw) De schades ten gevolge van hoogwater zijn afhankelijk van de grootte van het inundatiegebied (hoe meer er overstroomd is, des te hoger de schade) en van de inundatiediepte (hoe groter de diepte, des te hoger is de schade). De grootte van het geïnundeerde gebied en de diepte is direct afhankelijk van de afvoergolf bij Borgharen. Elke afvoergolf heeft een bepaalde kans van optreden, waarbij geldt dat hoe groter de top van de afvoergolf is, des te kleiner de kans van optreden is. Er geldt dus: relatief lage afvoeren komen vaak voor maar geven relatief weinig schade (uit analyse blijkt dat bij afvoeren lager dan 2.000 rri'ls nauwelijks schade optreedt); relatief hoge afvoeren komen niet vaak voor, maar geven wel veel schade. In een economische analyse is het gebruikelijk om de kosten en baten van maatregelen (zoals bijvoorbeeld rivierkundige maatregelen, of de aanleg van kades) met elkaar te vergelijken. Door (combinaties van) maatregelen te nemen ontstaat er minder overstromingsschade. De baten bestaan in dit onderzoek uit de vermindering van de overstromingsschade ten opzichte van de huidige situatie. Omdat elk hoogwater een bepaalde kans van optreden heeft wordt voor een aantal hoge afvoeren (groter dan 2.000 m3/s) de opgetreden schade vermenigvuldigd met de jaarlijkse kans van optreden. Op deze manier wordt de jaarlijkse verwachtingswaarde van de schade bepaald. Omdat elk jaar deze schade kan optreden en ook niet bekend is wanneer deze optreedt, wordt de contante waarde van de overstromingsschade bepaald. De contante waarde van de schade in de huidige situatie geeft het bedrag weer dat maximaal geïnvesteerd mag worden bij een economisch evenwicht tussen kosten en baten. Natuurlijk kunnen er belangrijke redenen zijn om af te wijken van een evenwicht tussen kosten en baten (bijvoorbeeld omdat bij bewoners veel spanning ontstaat en deze spanning niet direct meegenomen kan worden in een economische kosten-baten analyse), maar bij veel (overheids-)maatregelen wordt in enige mate evenwicht tussen kosten en baten nagestreefd. Toepassing van het schademodel De methode voor het bepalen van de effecten van maatregelen en strategieën in termen van de reductie van de schade van overstroming bestaat uit het uitvoeren van een aantal stappen, te weten: • • • berekening van het overstroomde oppervlak in het projectgebied, in afhankleijkheid van de berekende waterstanden bij een gegeven afvoer; berekening van schade ten gevolge van deze overstroming; en analyse van de berekende schade, waaronder het combineren van de schades bij verschillende afvoeren tot een Netto Contante Waarde, en het berekenen van het aantal personen met 'natte voeten' en dodelijke slachtoffers. De drie stappen van de methode worden in volgorde uitgevoerd, waarbij geldt dat de analysestap zowel voor één afvoer uitgevoerd kan worden als voor meer dan één afvoer, afhankelijk van het gewenste eindresultaat. 52 waterloopkundig laboratorium I WL a 1858/T1349 Hoofdrapport december 1994 5.3.2 Overige uitgangspunten schademodellering Uitgangspunt voor het schademodel zijn de schades die tijdens het hoogwater in december 1993 zijn opgetreden en die tot schadefuncties zijn omgerekend. Het schademodel houdt geen rekening met schades door kwel en terugstromen van water via rioleringen. Deze schades waren beperkt van omvang - circa f 8 miljoen - en zijn voor wat betreft het terugstromen van water via rioleringen voor een groot deel door relatief eenvoudige maatregelen te vermijden. Bij het opstellen van de strategieën is er aan deze schades wel aandacht geschonken. In het schademodel wordt alleen rekening gehouden met schades aan bestaande gebouwen en infrastructuur. Voor mogelijke toekomstige (nog te bouwen) huizen en dergelijke wordt aangenomen dat deze voldoende hoog gebouwd worden. De inundatiediepte is vanzelfsprekend gelijk aan de hoogte van het water ten opzichte van het maaiveld. Omdat veel huizen en bedrijven iets boven het maaiveld liggen, is er ook in het schademodel een bepaalde drempelwaarde ingebouwd vóór er schade aan deze objecten optreedt. 5.3.3 Het overstromingsmodel Het overstromingsmodel berekent voor gegeven waterstanden in de rivier, welke gebieden onderlopen. Het hele projectgebied is in stappen van 10 cm hoogteverschil opgedeeld in vlakken met één bepaalde hoogte. Kades, dijken en andere keringen zijn in het overstromingsmodel opgenomen door ze samen met het gebied dat ze beschermen te definiëren als één hoogtevlak met de hoogte van de kering. Als de kering in het model eenmaal overstroomd is, krijgt het achtergelegen gebied in het model weer zijn eigen hoogte terug. De ontwikkelde methode voor schademodellering is geïmplementeerd in een instrumentarium. Hierbij is gebruik gemaakt van een Geografisch Informatie Systeem (GIs). Een GIS is een systeem waarmee (grote hoeveelheden) geografisch georiënteerde gegevens kunnen worden beheerd, geanalyseerd, bewerkt en gepresenteerd. De geïnundeerde oppervlakte bij hoge afvoeren is weergegeven in Tabel 5.4. Afvoer [m3/s] 3.860 3.545 3.305 3.120 (dec. '93) Tabel 5.4 waterloopkundig laboratorium Geïnundeerd gebied [ha] Percentage van projectgebied 22.500 21.900 19.500 18.200 83,3 81,1 72,2 67,4 Percentage van provincie [%] Schade bij huidige situatie MI [%] 9,5 . 9,3 8,2 7,7 716 489 273 213 Oppervlakte inundatiegebieden bij verschillende afvoeren in de huidige situatie I WL 53 december 1994 5.4 Q 1858/T1349 Hoofdrapport Landschapsecologische effecten 5.4.1 Ecologische ontwikkeling van het Maasstelsel Op zich is het buiten de oevers treden van rivieren een natuurlijk verschijnsel, dat zelfs interessante ecologische waarnemingen met zich meebrengt. Menselijke ingrepen in het rivierstelsel, waaronder maatregelen ter bestrijding van extreme hoogwaters , hebben eveneens gevolgen voor de natuurlijke waarden. De vraag is: kan natuurontwikkeling hierop ook een positieve invloed uitoefenen? Een viertal hoofdaspecten is onderscheiden (Figuur 5.3): • • • • bestaande natuurwaarden en mogelijkheden voor natuurontwikkeling; grondwaterhuishouding; slibproblematiek en ecotoxicologische aspecten; en landschap en archeologische waarden. Maatregelen I T I I T T Landschapsecologische effectvoorspelling Directe effecten op de huidige natuur, landschap en archeologie I T Indirecte effecten op de huidige natuurwaarden I T T I T Bepaling van de milieu-effecten Effecten op de natu uronlwikkelingsmogelijkheden 1 Effecten op de afzetting van verontreinigd slib in het winterbed I T Effecten van de afzetting van verontreinigd slib in benedenslroomse gebieden 1 Waardering en evaluatie Figuur 5.3 Overzicht van de landschapsecologische aspecten De Maas, een ecologisch verarmd rivierstelsel De rivierkundige ingrepen van de afgelopen eeuwen hebben enorme gevolgen gehad voor de oorspronkelijke flora en fauna in en langs de rivier. Het leefmilieu in de hoofdgeul van de rivier werd steeds extremer door het enorme verschil in stroomsterkte in de zomer en in de winter. Door de normalisatiewerken zijn de karakteristieke zand- en grindbanken, nevengeulen en eilanden in het zomerbed verdwenen, met als gevolg dat veel waterorganismen, zoals vissen en macro-evertebraten (waterinsekten e.d.) in aantallen en soorten zijn afgenomen. 54 waterloopkundig laboratorium I WL a 1858/T1349 Hoofdrapport Foto 9 december 1994 Genormaliseerde Grensmaas, ter hoogte van Ohé en Laak, achtergrond Vlaanderen Minstens zo belangrijk was de invloed die de landbouw op het landschap van de rivier had. Reeds eeuwen geleden maakte het rivierbegeleidende bos plaats voor hooilanden, weilanden en grienden. Vanaf 1680 begon men ook langskades en zomerkades aan te leggen om deze gebieden 's zomers te vrijwaren van overstromingen. Door het ontbreken van bos in de uiterwaarden begon langzamerhand de hoeveelheid dood hout (zgn. 'klinkbout') in de rivier af te nemen. Dit hout heeft een belangrijke functie in het aquatische milieu: insektenlarven, garnaalachtigen en andere filteraars hechten zich met name aan dit hout en vormen een belangrijke bijdrage aan een gezonde waterkwaliteit. De verarming van het aquatische leven werkt via de voedselketen door in andere delen van het rivier-ecosysteem. Visetende vogels zoals Usvogel, Visdief, Visarend en andere riviergebonden soorten, zagen hun voedselaanbod slinken. Bovendien nam hun broed- en rusthabitat af zoals steile oevers, moerassen en hoge bomen. Normalisatie van de Maas Eind negentiende en begin twintigste eeuw is in Vlaanderen, Wallonië en Frankrijk begonnen met het bouwen van stuwen in de Maas. Hierdoor werden de nog bereikbare paai- en opgroeigebieden kleiner, zodat ook de overgebleven soorten als Zeeforel, Zeeprik, Rivierprik en Spiering moeite hebben om de trek van zee naar de paai- en opgroeigebieden en vice versa te volbrengen. De normalisatiewerken hadden tot gevolg dat het water sneller wordt afgevoerd. Dit heeft geleid tot abrupter optredende hoogwaters . Geleidelijke overgangen van water naar land hebben plaats gemaakt voor scherpe grenzen. De verschillen in stroomsnelheden in het dwarsprofiel van de rivier zijn plotseling veel groter, waardoor er veel fijn materiaal - klei wordt afgezet. Omgekeerd is het winterbed gedurende het groeiseizoen - dat samenvalt met laagwater - te droog voor amfibische levensgemeenschappen. Doordat de rivier in haar te smalle bed wegzakt wordt ook de grondwaterstand verlaagd. Dit abrupte regime bevoordeelt waterloopkundig laboratorium I WL 55 december 1994 a 1858/T1349 Hoofdrapport slechts weinig soorten en maakt het onleefbaar voor een groot aantal andere soorten, omdat weinig organismen zijn aangepast aan deze onnatuurlijke veranderingen. Door de zand- en grindwinningen langs de Maas zijn er echter ook nieuwe biotopen bij gekomen. De grindwinning in Limburg kon pas goed op gang komen na 1929, toen de kanalisatie van de rivier gereed was en de rivier bevaarbaar werd voor baggermolens en schepen voor de afvoer van het gewonnen grind. Vooral langs het stuwvak Linne-Roermond ontstond een geheel nieuw stelsel van plassen. Hiermee is de oeverlengte van het Maassysteem aanzienlijk toegenomen en is een potentieel biotoop ontstaan voor diverse vissoorten. De plassen zijn echter meestal te diep en de oevers te steil. Ook de waterkwaliteit speelt een grote rol. Hoewel de waterkwaliteit het laatste decennium sterk verbeterde, is de situatie voor tal van organismen nog steeds onleefbaar. De kwaliteit van het Maasslib is veelal slecht tot zeer slecht (klasse 3 tot 4), vooral vanwege de hoge gehaltes aan zware metalen en PCB's. 5.4.2 Geohydrologische aspecten De Maas staat via haar bedding direct in verbinding met het grondwater - althans in het 'eerste watervoerende pakket' , dus niet in diepere lagen - en haar waterstanden hebben dan ook meetbare effecten op de grondwaterstand in de omgeving. De effecten van mogelijke ingrepen op de grondwaterstanden in het stroomgebied van de Maas zijn doorgerekend met het Nationaal Grondwatermodel van Nederland (NAGROM). De doelstelling is dat de grondwaterstand op peil blijft. 5.4.3 Effecten op de huidige en toekomstige natuurwaarden Moeten huidige natuur- en landschapswaarden plaatsmaken voor natuurontwikkelingsplannen? Zoja, om welke natuurwaarden gaat het dan? Er zijn natuurwaarden die direct, als gevolg van ruimtebeslag, en indirect, door veranderingen in de waterstanden en grondwaterhuishouding, schade kunnen ondervinden van de verschillende maatregelen. Met het oog op de toekomstige situatie luidt de vraag in welke mate de strategieën leiden tot hogere of lagere natuurwaarden: de potentiële natuurwaarde. Er is overigens ook gekeken naar de autonome ecologische ontwikkeling die er in het stroomgebied zou plaatsvinden zónder maatregelen. Belangrijk bij alle strategieën en bij de uitgangssitilatie is de afzetting van slib en de daaruitvolgende vervuiling van de oevergronden. Voor de ecologie - de effecten op de vegetatie, de slibafzetting en de mogelijkheden om de natuur verder te ontwikkelen - zijn de waterstanden die zich het meest voordoen, belangrijker dan de extreme hoge waterstanden. Hiervoor is een apart overstromingsmodel van de lagere waterstanden gemaakt, bij afvoeren van 100 tot 1.600 m3/s. Op basis van de historische gegevens kan berekend worden hoe lang een gebied onder water komt te staan bij een bepaalde afvoer. Over de effecten die de maatregelen in Vlaanderen hebben, kunnen geen definitieve uitspraken gedaan worden, omdat geen betrouwbare gegevens ter beschikking stonden over de maaiveldligging in Vlaanderen. 56 waterloopkundig laboratorium I WL al 858/T1349 Hoofdrapport Figuur 5.4 waterloopkundig laboratorium december 1994 Kaart van waardevolle en zeer waardevolle vegetatie langs de Noordelijke Maas (gegevens afkomstig van de provincies Noord-Brabant en Limburg; Gis-bewerking door WL) I WL 57 december 1994 a 18581T1349 Hoofdrapport Foto 10 Mogelijk referentiebeeld: Maas bij Mouzon (Frankrijk) Directe effecten op vegetaties De voorspelling van de directe effecten van maatregelen op de huidige vegetaties wordt uitgedrukt in de afname - door afgraving - of toename van waardevolle en zeer waardevolle vegetatie. De gegevens die hieraan ten grondslag liggen zijn voor een voorbeeldgebied weergegeven in Figuur 5.4. Ecotoop De verzameling van vegetatietypen die in een bepaalde lokatie kan voorkomen wordt wel ecotoop genoemd. Kenmerkend voor een ecotoop is dat de verschiUende vegetatietypen slechts leunnen voorkomen indien er aan een aantal randvoorwaarden voldaan is. Belangrijke randvoorwaarden voor het voorkomen van ecotopen in het rivierengebied zijn de overstromingsduur en de stroomsnelheden in de rivier. Binnen een gegeven combinatie van stroomsnelheden en overstromingsduur (fysiotoop) lrunnen meerdere ecotopen in een bepaalde verhouding voorkomen. Zowel de stroomsnelheden als de overstromingsduur lrunnen voor een gegeven lokatie in het winterbed berekend worden met modellen. Op deze manier wordt inzicht verkregen in de ruimtelijke verdeling van de fysiotopen. Met kennis van de meest aannemelijke verhouding van ecotopeo in een fysiotoop kan dan berekend worden hoe groot het potentiële oppervlak aan een bepaald ecolOOp in bet winterbed is. Veranderingen in de overstromingskarakteristiek Er zijn van maatregelen ook indirecte effecten op de actuele vegetatietypen te verwachten, door veranderingen in standplaatskenmerken (de fysiotoop), met name hoe vaak een bepaalde waterstand optreedt en hoe sterk de stroming is. Daarnaast spelen veranderingen in grondwaterstanden een rol. Per vegetatietype - en in de omvang daarvan - is de reactie op veranderingen vastgelegd: 58 waterloopkundig laboratorium I Wl Hoofdrapport Q1858/T1349 december 1994 Ecologisch referentiebeeld Het ecologische referentiebeeld staat gelijk aan een nauwelijks door de mens beïnvloed ecosysteem dat garant staat voor een duurzame produktie, diversiteit en zelfregulering en dat binnen een beperkt aantal randvoorwaarden, welke door maatschappelijke functies (aan het watersysteem) worden opgelegd, functioneert. Het ecologisch referentiebeeld is veelal ingegeven door de historische situatie. Ook wordt voor het opstellen van een ecologisch referentiebeeld informatie ontleend aan min of meer onaangetaste rivieren in binnen- en buitenland. Zo vormt de Allier in Frankrijk een belangrijke referentie voor de Grensmaas. Een ecologisch referentiebeeld kan worden beschreven aan de hand van een gewenste verdeling in oppervlaktes van ecotopen. Zowel voor de Maas in Zuid- als in Noord-Limburg is een ecologisch referentiebeeld opgesteld. De mate waarin de verschillende strategieën hiertoe bijdragen wordt berekend op basis van de afwijking van het ecologisch referentiebeeld. Een probleem doet zich voor bij het opstellen van een ecologische referentiebeeld van de Maas in Midden-Limburg. De Maasplassen zijn door toedoen van de mens ontstaan. Er kan daarom niet teruggegrepen worden op een historische situatie. Aangezien de plassen bovendien niet van nature kunnen voorkomen bij een dergelijke rivier is er ook geen referentie te vinden in het binnen- of buitenland. Er is dan ook geen ecologisch referentiebeeld opgesteld voor de Maas in Midden-Limburg. • • • geen effect; verandering in de gaafheid van het vegetatietype; en overgang van een vegetatietype naar een ander vegetatietype. Potentiële ecotopensamenstelling Elke strategie resulteert in bepaalde ecotoopverdelingen per traject, gemeten in oppervlakten en oppervlaktepercentage-verdelingen van de verschillende ecotopen en hun diversiteit, en wel alleen op die plaatsen in het winterbed waar nu natuur en landbouw aanwezig zijn en die gemiddeld meer dan 0,1 dag per jaar overstroomd zijn. De diversiteit van de vegetatie en het landschap is zowel voor dieren als voor mensen van belang. 5.4.4 Milieu en Waterkwaliteit Ecotoxicologie In het onderzoek is nagegaan hoe hoog de concentraties aan Cadmium zijn (als indicatief voor zware metalen-verontreiniging) in het door de Maas afgezette slib. Deze concentraties zijn afhankelijk van de duur van de waterstanden en van de stromingen. Waterkwaliteit De effectvoorspelling van maatregelen op de waterkwaliteit is grotendeels door deskundigen geschat. Voor de schatting van de effecten van zomerbedverdieping is gebruik gemaakt van twee modellen voor het berekenen van de waterkwaliteit en de waterbeweging. 5.4.5 Landschap en archeologie Landschapswaarden Hoe beoordeelt men vanuit een landschapsarchitectonische optiek de veranderingen in het landschap die maatregelen en strategieën met zich meebrengen? Welke karakteristieken heeft het Maaslandschap? waterloopkundig laboratorium I WL 59 december 1994 a1858/T1349 Hoofdrapport Een eerste criterium is, dat de ingreep zoveel mogelijk moet aansluiten bij de landschappelijke karakteristiek en de essentiële werkingskrachten van het landschap. Ten tweede zou de ingreep de bestaande en gewenste activiteiten zo weinig mogelijk in de weg moeten staan. Omdat de strategieën vooral vanuit rivierkundige invalshoek geformuleerd zijn, hebben sommige maatregelen zoveel invloed op het bestaande landschap, dat er een nieuw landschap voor ontworpen moet worden. Bij andere maatregelen gaat het er meer om hoe ze worden uitgevoerd. Archeologische aantastingsgevoeligheid De algemene verwachting is dat onder de bestaande bodems in het gebied bewoningsresten en andere archeologische relicten zijn aan te treffen. De geologische, geomorfologische en bodemkundige ontwikkeling van de betreffende gebieden zijn hierbij een belangrijke gids. De mate waarin de maatregelen deze overblijfselen zullen aantasten is geschat op basis van het oordeel van deskundigen. 5.5 Overige functies 5.5.1 Inleiding Onder overige functies worden die functies verstaan die slechts zijdelings met de hoogwaterproblematiek of de effecten van de maatregelen van doen hebben. Scheepvaart, recreatie en landbouw worden hieronder kort besproken. Geheel buiten beschouwing gebleven zijn onder meer de drinkwatervoorziening, de elektriciteitsopwekking via waterkrachtcentrales, het koelwatergebruik door energiecentrales en industrie, de visserij en de recreatievaart. Op deze functies zijn nauwelijks effecten te verwachten van de maatregelen. 5.5.2 Scheepvaart Slechts in het gestuwde deel van de Maas zijn effecten te verwachten op de bevaarbaarheid van de Maas. De belangrijkste scheepvaartroute bestrijkt het deel van het eind van het JulianakanaaI bij Maasbracht - de Grensmaas is niet bevaarbaar - tot aan Mook, waar de aansluiting van de Maas op het Maas-Waal-kanaal ligt. Een positieve uitwerking op de scheepvaartdiepte - de huidige toegelaten diepgang is voor sommige schepen een knelpunt is te verwachten bij verdieping van het zomerbed, in de veronderstelling dat het huidige stuwpeil gehandhaafd blijft. De drempelhoogte van de sluiscomplexen bij de stuwen blijft dan echter bepalend voor de vaardiepte. Onderzocht is tevens de kans op aanzanding van het zomerbed bij de verschillende maatregelen. De effecten op de scheepvaart zijn op kwalitatieve wijze geschat en verschilden hoegenaamd niet voor de verschillende strategieën. 60 waterloopkundig laboratorium I WL o 1858/T1349 Hoofdrapport december 1994 5.5.3 Recreatie Omdat de Maasvallei een belangrijke functie vervult voor de recreatie op en aan het water, is dit een andere invalshoek om de maatregelen ter vermindering van de wateroverlast te bezien. Wellicht kan de recreatieve functie van de Maas er zelfs door worden versterkt. De in het kader van natuurontwikkeling voorgestelde maatregelen bieden hiertoe grote mogelijkheden. Door afgravingsmaatregelen ontstaan open water en rivieroevers die grote recreatiemogelijkheden bieden. Alleen al in het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas gaat het daarbij om rond 700 ha. Waar maatregelen worden voorgesteld in de sfeer van natuurontwikkeling, wordt verondersteld dat deze gronden tegelijk beschikbaar komen voor natuurbeleving als een extensieve vorm van recreatie. 5.5.4 Landbouw Effecten van maatregelen op landbouw kunnen zijn: 1 Door wijziging van hoogwaterstanden (bij ingrepen in de riviergeometrie) neemt de wateroverlast bij landbouwbedrijven af. Een dergelijk effect wordt meegenomen in de bepaling van baten van maatregelen. 2 Bij zomerbedverbreding en winterbedverlaging kunnen landbouwgronden verloren gaan en in functie overgaan naar natuur. In de bepaling van kosten van maatregelen is rekening gehouden met de aankoop van dergelijke gronden. Afhankelijk van welke maatregelen worden gekozen moeten er misschien boerenbedrijven worden opgeheven. 3 Wijzigingen in (zomer-)waterstanden van de Maas bij zomerbedverdieping en zomerbedverbreding kunnen grondwaterstanden beïnvloeden. Dit heeft effect op de landbouwopbrengsten in het betrokken gebied. Dit effect kan op twee wijzen uitwerken: negatiefin gebieden waar al betrekkelijk diepe grondwaterstanden verder omlaag gaan, maar positief zowel in gevallen waar thans te hoge grondwaterstanden zakken, als in gevallen waar thans betrekkelijk lage grondwaterstanden stijgen. waterloopkundig laboratorium I WL 61 december 1994 62 o 1858/T1349 Hoofdrapport waterloopkundig laboratorium I WL a 1858/T1 349 Hoofdrapport 6 december 1994 Selecteren van maatregelen Welke maatregelen zijn denkbaar om de overlast van hoogwaters van de Maas te beperken? Na de overstromingsramp zijn van diverse kanten voorstellen van uiteenlopende aard gedaan. Schifting daarvan was noodzakelijk. De mogelijke vermindering van de wateroverlast (in de breedste zin des woords) gaf de doorslag bij de selectie. In Tabel 6.1 is in één oogopslag te zien welke maatregelen zijn uitgewerkt of voorgesteld. Er is een onderverdeling gemaakt van maatregelen die na onderzoek als onhaalbaar zijn afgevallen, en maatregelen die "niet onmogelijk" worden geacht, en die verder onderzocht zijn. De volgende indeling van typen maatregelen is gehanteerd: A bescherming; B aanpassing en terugtrekking; C verlaging van de hoogwaterstanden op de rivier (het veranderen van de geometrie, de ruwheid en het beheer van de rivier); D verzekeren en schadeloosstelling; en E diversen. Vooral de specifiek rivierkundige maatregelen (onder C) zijn gericht op de oorzaken van de hoge waterstanden zelf en bieden de meeste perspectieven voor een oplossing van het probleem. Tot de andere categorieën behoren overigens ook zeer zinnige maatregelen ter voorkoming en bestrijding van de wateroverlast als gevolg van de hoge waterstanden. Beoordelingsaspecten Bij de selectie van maatregelen is een beperkt aantal beoordelingsaspecten gehanteerd. Naast de mate waarin de maatregel bijdraagt aan de vermindering van de wateroverlast, waren dit: • • • de kosten van de maatregel; de baten van de maatregel (uitgedrukt in reductie van de schade); en de termijn waarop de maatregel kan worden uitgevoerd. Deze beperkte verzameling beoordelingsaspecten was voldoende voor de eerste selectie. Deelrapport 12 'Selectie van Maatregelen' geeft per maatregel informatie betreffende kosten en baten, voorzover beide posten konden worden bepaald. Met de cijfers is als volgt omgegaan: Kapitalisatie De kosten van maatregelen bestaan voor een deel uit een eenmalige investering en voor een deel uit jaarlijkse kosten. De baten van maatregelen worden uitgedrukt in een jaarlijks te verwachten reductie van schade. Om kosten en baten van maatregelen te kunnen vergelijken zijn ze omgerekend naar een contante waarde (cw). De contante waarde van kosten en baten van een maatregel is bepaald op basis van een oneindige tijdshorizon, een disconteringsvoet van 5 % per jaar en een stijging van de reële waarde van 1 % per jaar. waterloopkundig laboratorium I WL 63 december 1994 Q1858/T1349 Hoofdrapport Verwachtingswaarde De overstromingsschade wordt berekend met het in hoofdstuk 5 aan de orde gestelde schademodel. Omdat de jaarlijks te verwachten schade afhangt van de variatie van rivierafvoeren, wordt de zogenaamde verwachtingswaarde voor de schade bepaald door de schade te integreren over de kans van optreden van rivierafvoeren. Kosten van maatregelen De kosten en baten van maatregelen zijn in eerste instantie gebaseerd op een globaal ontwerp van maatregelen. In het strategie-ontwerp (hoofdstuk 7) zijn de geselecteerde maatregelen lokaal tot zo concrete ontwerpen en oplossingen uitgewerkt, dat de bijbehorende kostenschattingen betrouwbaar zijn in het kader van een haalbaarheidsstudie. Maatregelen Bijlage B bevat een beknopte karakterisering van alle mogelijke typen maatregelen en een summiere bespreking waarom ze wel of niet geselecteerd zijn. Code Type maatregel Wel voor verder onderzoek in aanmerking komende typen maatregelen Niet voor verder onderzoek in aanmerking komende typen maatregelen A Bescherming Al A2 A3 A4 Tabel 6.1 64 Bouw van dijken langs het gehele zomerbed Bouw van kades om woonkernen of (groepen) bedrijven Vermindering van de doorIatendheid van kaden en dijken en/of de ondergrond Maatregelen betreffende de zijrivieren in Nederland Bouw van dijken langs het gehele zomerbed Bouw van kades om woonkernen of (groepen) bedrijven Wegpompen van kwelwater Bouw verticale kwelschermen Bouw van keerstuwen in zijrivieren (Ned.) Lijst van maatregelen die wel of niet voor verder onderzoek zijn geselecteerd waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport Code 01858/T1349 Wel voor verder onderzoek in aanmerking komende typen maatregelen Type maatregel december 1994 Niet voor verder onderzoek in aanmerking komende typen maatregelen B Aanpassing en terugtrekking BI B2 Aanpassing van inlaten, uitlaten van waterhuishoudkundige infrastructuur Aanpassing van bestaande bebouwing en infrastructuur B3 Aanpassing van eisen aan nieuwe bebouwing en infrastructuur B4 Terugtrekking B5 Aanpassing van het gebruik van het overstromingsgevoelige gebied B6 Selectieve ontwikkeling van woonfunctie en economische activiteiten Het aanpassen van wegen tot vluchtwegen Aanpassen van de wijze waarop de rivierenwet wordt toegepast B7 B8 Tabel 6.1 (vervolg) waterloopkundig laboratorium Bouw I aanpassing van terugslagkleppen in riolen Aanpassing van bestaande bebouwing en infrastructuur - aanpassen meterkasten, distributiestations, trafo-stations - opvijzelen van bebouwing Aanpassing eisen aan nieuwe bebouwing en infrastructuur - bijstellen bestaande bestemmingsplannen - informatie bij bestemmingsplannen - ophogen maaiveld nieuwe bebouwing Terugtrekking - waarschuwingssysteem - evacuatiemaatregelen en afspraken - rampenbestrijding - het treffen van noodmaatregelen Aanpassing van bestaande bebouwing en infrastructuur - opheffen middels zuurinjectie - waterbestendig maken van inboedels Aanpassing van huidig gebruik van het overstromingsgevoelige gebied Selectieve ontwikkeling van woonfunctie en economische activiteiten Het aanpassen van wegen tot vluchtwegen Aanpassen van de wijze waarop de rivierenwet wordt toegepast Lijst van maatregelen die wel of niet voor verder onderzoek zijn geselecteerd I WL 65 december 1994 Code Q Type maatregel 1858/T1349 Wel voor verder onderzoek in aanmerking komende typen maatregelen Hoofdrapport Niet voor verder onderzoek in aanmerking komende typen maatregelen C Verlaging van de hoogwaterstanden op de rivier Cl C2 C3 C4 C5 Verbreding van het zomerbed Verlaging van het zomerbed Verbreding van het winterbed Verlaging van het winterbed Groene rivieren en nevengeulen C6 Afvoer via kanalen C7 C8 Afvoer via pijpleiding Stuwbeheer C9 CIO Cll Bochtafsnijding Aanleg van meanders Verwijdering van lokale knelpunten in de hoogwaterafvoer C12 Vertraging van de hoogwaterafvoer Cl3 Aanpassing of verwijdering van kribben Verlaging van de ruwheid van het winterbed Berging in Nederland Rechtgetrokken beken laten kronkelen C14 C15 C16 C17 C18 C19 C20 C2l 66 Verbreding van het winterbed Verlaging van het winterbed Groene rivieren en nevengeulen - als alternatief voor zomerbedverbreding en/of winterbedverlaging - groene rivier bij Borgharen en Itteren Vergroting capaciteit LateraalkanaaI Linne-Buggenum Stuwbeheer: beheer van Belgische en Franse stuwen Aanpassing van rurale en urbane drainagesystemen Maatregelen bovenstrooms in Duitsland. België en Frankrijk IJ smaatregelen Verlaging van de benedenstroomse waterstanden Wijziging van het klimaat of beïnvloeding van het weer Tabel 6.1 (vervolg) Verbreding van het zomerbed Verlaging van het zomerbed Verwijdering van lokale knelpunten in de hoogwaterafvoer: vergroten rivierprofiel (bruggen) bij Roermond Wijzigen looptijden van de afvoergolf Groene rivieren en nevengeulen: verruiming van de Oude Maas bij Stevensweert Afvoer via Belgische kanalen en/of Julianakanaal Afvoer via pijpleiding Stuwbeheer: beheer van Nederlandse stuwen Bochtafsnijding Aanleg van meanders Verwijdering van lokale knelpunten in de hoogwaterafvoer op andere locaties dat bij bruggen Roermond Vertraging van de hoogwaterafvoer (Ned.) Aanpassing of verwijdering van kribben Verlaging van de ruwheid van het winterbed Berging in Nederland Rechtgetrokken beken laten kronkelen (Ned.) Aanpassing van drainagesysteem Maatregelen bovenstrooms - maatregelen in Duitsland of Frankrijk - afleiding Maas naar ander stroomgebied - herbebossing, landbouwkundige Maatregelen - aanleg reservoirs IJ smaatregelen Verlaging van de benedenstroomse waterstanden Wijziging van het klimaat of beinvloeding van het weer Lijst van maatregelen die wel of niet voor verder onderzoek zijn geselecteerd waterloopkundig laboratorium I WL 01858/Tl 349 Hoofdrapport Code Type maatregel Wel voor verder on derzoek in aanmerking komende t ypen maatregelen december 1994 Niet voor verder onderzoek in aanmerking komende typen maatregelen D Verzekeren en schadeloosstelling Dl D2 Verzekeren Schadeloosstelling Code Type maatregel Verzekeren Schadeioosstelling Wel voor verder onderzoek in aanmerking komende t ypen maatregelen Niet voor verder onderzoek in aanmerking komende typen maatregelen Zwerfvuil: saneren van bronnen en ver- Zwerfvuil: bouw krooshek in de Maas E Diversen El Zwerfvuil vuilin~ Tabel 6.1 (vervolg) waterloopkundig laboratorium I WL Lijst van ma atregelen die wel of niet voor verder onderzoek zijn geselecteerd 67 december 1994 68 Q 1858/T1349 Hoofdrapport waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport Q1858/T1349 7 Ontwerp van strategieën 7.1 Inleiding december 1994 7.1 .1 Doelstelling en methodiek van de strategie-ontwikkeling Doelstelling van de strategie-ontwikkeling De eisen waar een strategie voor de Maas aan moet voldoen, liggen op het vlak van het primaire doel- vermindering van de wateroverlast - op hetfinandële vlak - een acceptabele kosten-baten verhouding - en in de mate waarin de strategie aan andere beleidsvoornemens zoals versterking van de natuurfunctie - tegemoet komen. Bovendien is de termijn waarop de maatregelen van een strategie daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd belangrijk: hoe eerder hoe beter! Verder moet het maatschappelijk draagvlak zo breed mogelijk zijn, en moeten ook de effecten van de maatregelen op andere functies van de rivier passen in de huidige beleidslijnen. Deze eisen staan soms op gespannen voet met elkaar. De strategieën zijn ontworpen om er zo goed mogelijk aan te voldoen, en ze bevatten alleen maatregelen die door de eerdere selectiefase zijn gekomen. Op basis van de ontwikkelde strategieën en met name de effecten van die strategieën kan de Commissie Watersnood Maas een advies formuleren. Methodiek Om van maatregelen tot een goede strategie te komen, zijn de maatregelen eerst afzonderlijk beoordeeld op verschillende criteria: kosten en baten, bescherming, effecten op grondstoffenwinning en natuurontwikkeling, etc. Daarna is per criterium hetzelfde gedaan voor een aantal 'test-strategieën' (eerste combinaties van maatregelen), welke vervolgens ook op het totaal van hun score zijn beoordeeld; het ene criterium weegt immers zwaarder dan het andere. Dit leidde uiteindelijk tot formulering van de strategieën die in dit hoofdstuk beschreven worden. 7.1.2 Uitgangspunten In de strategie-ontwikkeling worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: • • • In overleg met de Commissie Watersnood Maas is gekozen voor een beschermingsniveau van 11250 per jaar, zoals dat ook voor het Dijkenplan geldt dat op de Vlaamse oever van de Grensmaas in uitvoering is. Alleen op plaatsen waar dat op economische gronden kan worden onderbouwd wordt een hoger beschermingsniveau gehanteerd. Voor de baten - in termen van minder overstromingsschade - wordt aangenomen dat ze in alle strategieën onmiddellijk ingaan, dus los van de termijn die nodig is om de maatregelen uit te voeren. Het gaat immers om de lange termijn. Dit uitgangspunt is ook gehanteerd in het onderzoek Toetsing Uitgangspunten Rivierdijkversterkingen (1993), hoewel de dijkringen langs de Nederlandse rivieren pas in 2008 allemaal het gewenste veiligheidsniveau zullen hebben. Voor de berekening van de kosten van kades wordt aangenomen dat alle kades op hetzelfde tijdstip gerealiseerd worden. waterloopkundig laboratorium I WL 69 december 1994 01858/T1349 Hoofdrapport Het Vlaams Dijkenplan Met het Dijkenplan versterkt (niet: verhoogt) de Vlaamse overheid bestaande dijken op de Vlaamse oever van de Grensmaas tot een beschermingsniveau van 11250 per jaar (tot 1993 overeenkomend met een afvoer van 3000 m3/s; zie hoofdstuk 2) en vult thans ontbrekende stukken dijk aan tot een gesloten waterkering ontstaat. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in december 1993 de bestaande dijken op de Vlaamse oever (zij het met veel inspanning) niet zijn bezweken. Met andere woorden: versterking van deze dijken verslechtert de situatie voor Nederland niet. • • • • • • Voor de berekening van de kosten en baten van ontgronding is uitgegaan van een uitvoeringstermijn van 15 jaar. Voor het verrekenen van jaarlijkse kosten en baten is uitgegaan van een rentevoet van 5 %, en een toename van de waarde aan kapitaalgoederen in het winterbed van 1 % per jaar. Ontgrondingsmaatregelengaan samen met natuurontwikkeling, tenzij dat niet mogelijk is. In afgegraven winterbed maakt landbouw plaats voor natuur. Een overstroming kan voortaan in deze gebieden geen schade meer aan landbouwgewassen toebrengen. In de kosten van deze maatregelen zijn inbegrepen de kosten voor het aankopen van terreinen en het inrichten als natuurgebied. Voor de veiligheid van de bewoners mag in het studiegebied de overstromingsdiepte niet toenemen als gevolg van de te implementeren maatregelen [N.B. Voor het bedijkte deel van de Maas betekent dit dat de waterstand niet significant hoger mag worden.] De situatie in december 1993 is beschouwd als referentiesituatie, inclusief de bestaande goedgekeurde bestemmingsplannen. Er is aangenomen dat huizen en gebouwen constructief een overstroming kunnen weerstaan. In de referentiesituatie is het Vlaamse Dijkenplan voltooid. Het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas en het Project Modernisering Maas-route (MOMARO) maken geen onderdeel uit van de referentiesituatie. De kans op het optreden van bepaalde afvoeren te Borgharen (de 'werklijn') is gerelateerd aan de huidige klimatologische omstandigheden en het bestaande grondgebruik in het stroomgebied (zie Hoofdstuk 2). 7.1.3 Kenmerken en beoordelingsaspecten van de strategieën Op welke aspecten zijn de strategieën precies beoordeeld? Er is naar gestreefd om deze verzameling van beoordelingsaspecten zo volledig mogelijk te maken, en ze zo te kiezen dat ze elkaar niet overlappen. Deze aspecten zijn: • • • • • • 70 effecten op de waterstanden (paragraaf 9.1); bescherming/veiligheid (voor mens en dier) (paragraaf 9.2); reductie van de schade door overstroming (paragraaf 9.3); morfologische effecten (paragraaf 9.4); effecten op natuur, landschap en milieu (paragraaf 9.5); en effecten op landbouw, scheepvaart en recreatie (paragraaf 9.6). waterloopkundig laboratorium I WL a 1 858/T1 349 Hoofdrapport december 1994 Foto 11 De Vlaamse overheid versterkt de dijken langs de Grensmaas De strategieën worden beschreven aan de hand van de volgende hoofdkenmerken: • • • • 7.2 rivierkundige maatregelen en grondstoffenwinning (paragraaf 8.1); de totale lengte van aan te leggen kades, onderverdeeld in een aantal hoogteklassen (paragraaf 8.2); kosten van strategieën (paragraaf 8.3); en bestuurlijke randvoorwaarden (paragraaf 8.4). Strategie 0: alleen bestuurlijke maatregelen 7.2.1 Inleiding Allereerst is een strategie mogelijk die uitsluitend gebaseerd is op bestuurlijke maatregelen. Deze maatregelen hebben als kenmerk dat de mens zich aanpast aan de Maas en niet andersom. Voor zo'n strategie dienen zich een minimaal en een maximaal model aan (zie ook paragraaf 4.3): • het minimale of stimuleringsmodel met maatregelen die zich richten op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven. De overheid legt zich toe op het informeren en stimuleren. In dit model is geen ingrijpende wijziging van regelgeving of beleidsplannen nodig; men kan aanhaken bij de bestaande beleidsontwikkeling en planbijstelling. Tot dit model behoren zowel maatregelen in de ruimtelijke ontwikkeling en het bouwen in het risicogebied, als verzekeren; en waterloopkundig laboratorium I WL 71 december 1994 • Q 1 858/T1349 Hoofdrapport het regulerings- of sturingsmodel dat bovendien maatregelen bevat waarbij de overheden wel degelijk meer sturend optreden naar burgers en bedrijven. Het model waarborgt dat er verandering komt in het handelen van overheden, burgers en bedrijven. Om twee redenen heeft dit soort bestuurlijke maatregelen zin. Ten eerste omdat er tijd zal verstrijken vóórdat maatregelen daadwerkelijk effect sorteren; ook gedurende deze overbruggingstijd is er kans op een zeer hoge waterstand met funeste gevolgen. Ten tweede omdat men ook na het nemen van technische maatregelen nog geconfronteerd zal blijven met zeer hoge waterstanden. 7.2.2 Maatregelen behorend tot het 'stimuleringsmodel' Waarschuwen en rampenbestrijding Maatregelen op het terrein van verbetering van het waarschuwingssysteem en de rampenbestrijding omvatten: • • • • • • • gemeenten en provincie passen hun rampenplannen en rampenbestrijdingsplannen (hoogwaterplannen) aan op basis van de ervaringen van 1993; de regionale brandweercommandanten maken hiertoe meerjarige oefenprogramma's voor rampenbestrijding; in de algemene voorlichting en scholing over rampenbestrijding wordt apart aandacht besteed aan het gewenste handelen van burgers bij hoogwater; extra meetpunten toevoegen aan het meetnet langs de Maas; Rijkswaterstaat en de gemeenten maken afspraken over voorspellingen en waarschuwingen bij hoogwater en de vertaling van voorspelde hoogwaterstanden naar lokaal herkenbare situaties; oprichting van een eigen Regionaal Coördinatiecentrum (RCC) door de zuid-Limburgse Maasgemeenten; dit RCC coördineert het bestuurlijk en operationeel optreden tijdens hoogwater en bevordert dat er voor ale betrokken gemeenten langs de Maas optimale uitgangspunten voor hoogwaterbestrijding ontstaan; en de RCC's bereiden opvangcentra voor evacuatie voor en maken afspraken met de GG en GD en het Rode Kruis over de ondersteuning bij evacuatie. Er wordt een eenvoudig registratiesysteem opgesteld. Ruimtelijke ontwikkeling en bouwen in risicogebied Voor ruimtelijke ontwikkeling voorziet het stimuleringsmodel voor de overheden in de volgende functies en taken: Rijksoverheid: • • 72 De rijksoverheid besteedt in haar plannen op het terrein van ruimtelijke ordening en waterhuishouding expliciet aandacht aan hoogwater in relatie tot ruimtelijke ontwikkeling langs de Maas en andere onbedijkte rivieren en beken in Nederland. De rijksoverheid stimuleert andere overheden om in hun ruimtelijk beleid met de problematiek van hoogwater rekening te houden. Voor de Rijkswaterstaat betekent dit dat zij zich - in het overleg met gemeenten over bestemmingsplannen en in de advisering in de Provinciaal Planologische Commissie (ppc) - niet beperkt tot het rivierbelang voor wat betreft het waarborgen van de afvoer van water, ijs en sediment conform de Rivierenwet. Rijkswaterstaat zal tevens informatie geven omtrent de waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport Q1858/T1349 december 1994 hoogwaterproblematiek in relatie tot ruimtelijk plannen. De eigen verantwoordelijkheid van de provinciale en gemeentelijke overheid binnen het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening blijft echter gehandhaafd. Deze taakverbreding wordt door de minister van Verkeer en Waterstaat openbaar gemaakt. Provincie: • • De provincie heeft een coördinerende en toetsende functie. In het streekplan komt de provincie tot een integrale beleidsafweging; het streekplan biedt de meeste garanties voor doorwerking van het beleid naar het ruimtelijk beleid van gemeenten. De provincie besteedt in het streekplan aandacht aan het aspect hoogwater en toetst bestemmingsplannen hierop. De provincie stelt in het Provinciaal Waterhuishoudingsplan normen die van belang zijn bij kadeaanleg (beschermingsniveau). Gemeenten: • • Gemeenten houden bij de keuze van bouwlocaties expliciet rekening met hoogwater. Bij nieuwe bestemmingsplannen of bij bestemmingsplanherzieningen waarbij bebouwing in het winterbed wordt toegestaan, worden maaiveldhoogte of straatpeil op plankaarten en eventueel op dwarsprofielen aangegeven. Gemeenten verschaffen burgers bij het in behandeling nemen van aanvragen voor bouwvergunningen, milieuvergunningenofvestigingsvergunningen, en bij de registratie van verhuisberichten, informatie over de risico's van bouwen, wonen en werken in het winterbed en over voorzorgsmaatregelen die zij tegen hoogwater kunnen nemen. Verzekeren Bedrijven en particulieren worden gestimuleerd verzekeringen af te sluiten bij Nederlandse of buitenlandse verzekeraars die waterschade in hun polissen dekken. Daarbij doet de rijksoverheid expliciet uitspraken over de vraag of - en op welke wijze - burgers en bedrijven in de toekomst op schadevergoeding uit de algemene middelen van de rijksbegroting kunnen rekenen. 7.2.3 Extra maatregelen behorend tot het 'sturingsmodel' Het verschil tussen een stimulerende en een meer regulerende of sturende rol van de betroffen overheden komt tot uiting in de volgende extra maatregelen: Rijksoverheid: • De rijksoverheid komt met een bijstelling van het Bouwbesluit 1991 en neemt hierin voorschriften op die specifiek betrekking hebben op het bestendig maken tegen hoogwater van bouwwerken in een risicozone. De risicozone moet in bestemmingsplannen worden aangeduid. Provincie: • De provincie heeft een sturende functie. In het Provinciaal Waterhuishoudingsplan worden normen voor bescherming tegen hoogwater opgenomen. In de streekplannen worden essentiële uitspraken opgenomen. De beoogde uitspraken in het streekplan die verband houden met de hoogwaterproblematiek gaan in op: waterloopkundig laboratorium I WL 73 december 1994 • • 01858/T1349 Hoofdrapport de ruimtelijke ontwikkeling van het stroomvoerend en bergend deel van het winterbed (ofwel: aanduiding van locaties waar woningbouw en vestiging van bedrijven dient te worden vermeden); opname in het bestemmingsplan van overstroombare zones; maaiveldhoogte van bouwen in het winterbed van de Maas; en aanleg van kades langs bestaande of nieuwe bebouwing. De provincie stimuleert gemeenten om de bestemmingsplannen die nieuwbouw in het winterbed mogelijk maken gedeeltelijk te herzien. De provincie toetst bestemmingsplannen op de hoogwaterproblematiek. Gemeenten: • • • De gemeentelijke bestemmingsplannenbevatten uitsprakenover de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot hoogwater. Nog niet gerealiseerde bestemmingen in het winterbed worden heroverwogen en zo nodig alsnog gekoppeld aan maaiveldhoogtes. De onderzoekers bevelen aan om een bouwpeil te hanteren dat overeenkomt met een waterstand met een kans van optreden van 111250 per jaar vermeerderd met 0,5 m. Op de bestemmingsplankaarten wordt het winterbed aangeduid als een zone, waarbinnen gemeenten bepaald ruimtegebruik kunnen reguleren. De gemeente neemt stedebouwkundige voorschriften op in de bouwverordening of in een algemene verordening. 7.2.4 Effecten De bestuurlijke maatregelen leiden er toe dat bij een extreme toekomstige hoogwaterstand - overeenkomend met die van 1993 - het aantal schadegevallen, de omvang van de schade en het aantal evacuées niet hoger zullen zijn dan in december 1993. De omvang van de reducties is niet goed te kwantificeren. Een kwalitatieve waardering van de bestuurlijke implicaties van de beschreven pakketten maatregelen is gepresenteerd in Tabel 7.1. Verbetering van het waarschuwingssysteem en rampenbestrijding Verbetering van het waarschuwingssysteem en rampenbestrijding leidt tot vermindering van schade aan de inboedels van woningen en bedrijven (in de vorm van roerende kapitaalgoederen en minder verdronken vee). Ook kan het aantal evacuées verminderen. Naast vermindering van kosten zal deze maatregel bijdragen aan het verminderen van de psychische belasting van bewoners in de Maasvallei. Ruimtelijke ontwikkeling en bouwen in het winterbed De maatregel zal leiden tot het vermijden van schade en aantal te evacueren bewoners in gebieden met nieuw te realiseren woningen en bedrijven. Verzekeren Verzekeren leidt tot schadereductie, in de zin dat geleden schade voortaan door een verzekering wordt gedekt. Er wordt in mindere mate, of zelfs in het geheel geen beroep gedaan op de algemene middelen van de rijksbegroting. 74 waterloopkundig laboratorium I WL - -- ------------------ a 1858/T1349 Hoofdrapport december 1994 Maatregelen van het sturingsmodel Vanwege de juridische waarborgen die in het sturingsmodel worden ingebouwd, wordt de overstromingsschade aan nieuwe woningen en bedrijven in het Maasdal geminimaliseerd en zal de omvang van de schade alsmede het aantal evacuées ten opzichte van december 1993 niet toenemen. Beoordelingsaspeet Stimulering Sturing De mate waarin: - bestuurlijke componenten passen binnen huidige wet- en regelgeving + + - bestuurlijke procedures moeten worden doorlopen + - - door overheden planvorming of -bijstelling nodig is + - - bestuurlijke maatregelen worden genomen waarvan de mate van sturing beperkt is - + - bestuurlijke maatregelen moeten worden genomen die naar verwachting tot weerstand bij overheden leiden + +/- - bestuurlijke maatregelen moeten worden genomen die naar verwachting tot weerstand bij burgers en bedrijven leiden + - +/- +/- - bestuurlijke maatregelen moeten worden genomen die leiden tot een groot (bestuurlijk) tijdsbeslag + +/- - bestuurlijke maatregelen moeten worden genomen die moeilijk handhaafbaar zijn + +/- - bestuurlijke maatregelen moeten worden genomen die een centraliserend effect hebben binnen de overheid + +/- - afstemming met Vlaanderen dient plaats te vinden. + + - bestuurlijke maatregelen moeten worden genomen die leiden tot bureaucratie, planstapeling en/of regelverdichting De scores zijn: + de strategie kan binnen de huidige bestuurlijke systematiek (wetgeving, beleid) uitgevoerd worden; er zijn weinig tot geen extra bestuurlijke maatregelen nodig; +/- de strategie veronderstelt een aantal bestuurlijke maatregelen (doorlopen van bestaande procedures, partiële planwijziging, etc.); en de strategie veronderstelt een aantal bestuurlijke maatregelen die de nodige inspanning zuIlen kosten, en die op diverse bestuurlijke criteria negatief zullen worden beoordeeld. Waardering van pakketten bestuurlijke maatregelen, Strategie 0 Tabel 7.1 waterloopkundig laboratorium I WL 75 december 1994 7.3 a 1858/T1 349 Hoofdrapport Ingrepen in en langs de Maas: een eerste verkenning 7.3.1 Ontwikkeling van test-strategieën Van vier maatregelen werd bij het ontwikkelen van test-strategieën duidelijk dat zij een meer dan lokaal effect hebben en op meer dan één aspect gunstig scoren: • • • • verbreden van het zomerbed; verlagen van het winterbed; bouwen van kades om woonkernen of (groepen) bedrijven; en verdiepen van het zomerbed. De eerste twee maatregelen - verlagen van het winterbed en verbreden van het zomerbed worden verder steeds in combinatie beschouwd. Het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas heeft dit voor het vrij-afvoerende deel van de Maas al uitgewerkt en beoordeeld op economische en op natuurontwikkelingsaspecten. Het ligt dus voor de hand om het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas integraal of in aangepaste vorm op te nemen in die strategieën waarin rivieraanpassing, anders dan door verdieping van het zomerbed, wordt toegepast. 7.3.2 Bevindingen van de eerste verkenning Analyse van de resultaten van de test-strategieën leidt tot de volgende conclusies: • • • • • • Zomerbedverdieping leidt tot een aanzienlijke schadereductie; het meest effectief in het zuidelijk deel van de provincie, het minst in het noordelijk deel. Indien zomerbedverdieping uitgekiend wordt toegepast, kan in het niet gestuwde deel van de Maas een aanzienlijke schadereductie worden bereikt, echter niet zonder dat er nadelige effecten op de grondwaterstanden optreden. Kades rond knelpuntsgebieden 1 betekenen een aanzienlijke schadereductie en kunnen op korte termijn worden aangelegd. De aanleg van kades rond knelpuntsgebieden leidt slechts tot een zeer beperkte verhoging van waterstanden: in de strategie waarbij de grootste lengte kades wordt aangelegd bedraagt de grootste waterstandsverhoging circa 10 cm (bij Itteren). Uitvoering van het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas - dus zomerbedverbreding en winterbedverlaging - levert een aanzienlijke reductie van overstromingsschade op. Een aanzienlijke verlaging van de waterstand bij Borgharen en Itteren kan slechts bereikt worden door ook op Vlaams grondgebied een betrekkelijk smalle strook land te ontgronden. Het NatuurontwikkelingsprojectGrensmaas leidt tot een verlaging van de grondwaterstand, die men plaatselijk kan tegengaan door het zomerbed te verhogen. Met de term 'knelpuntsgebieden' worden gebieden bedoeld met aanzienlijke schade die met een relatief beperkte ingreep beschermd kunnen worden. Door de Grontmij is een inventarisatie van deze gebieden gemaakt en zijn dijken en kades ontworpen om de gebieden te beschermen. Deze inventarisatie is aangepast op basis van de schadegegevens van december 1993 (zie Deelrapport 10). 76 waterloopkundig laboratorium I WL Hootdrapport Q1858/T1349 december 1994 Foto 12 Brug bij Maaseik bleek minder opstuwing te veroorzaken dan verondersteld • Aanpassingen van het winterbed in het gestuwde deel van de Maas zijn veelbelovend vanuit de optiek van natuurontwikkeling, maar leiden niet tot een voldoende vermindering van de wateroverlast; vooral niet in het gebied benedenstrooms van Arcen en Velden. Vanwege de grote hoeveelheid klei levert weerdverlaging een beduidend nadelig saldo op. Tevens ontstaat op basis van de resultaten van de test-strategieën een beeld van de mogelijkheden in de drie trajecten die te onderscheiden zijn in het projectgebied: Zuid-Limburg (Grensmaas), Midden-Limburg (plassengebied) en Noord-Limburg en Brabant (Gestuwde Maas). Zuid-Limburg In het Grensmaasgebied is de Maas een meanderende rivier met periodiek hoge stroomsnelheid, waarbij het rivierbed uit grind bestaat. Dit deel van de Maas wordt daarom een grindrivier genoemd. Zoals gezegd biedt in dit traject het NatuurontwikkelingsprojectGrensmaas een veelbelovende basis voor het ontwerp van strategieën. Een zeer aanzienlijke reductie van wateroverlast kan worden bereikt door aanpassing van het zomer- en winterbed van de rivier. Als resultaat waterloopkundig laboratorium I WL 77 december 1994 Q 1858/T1349 Hoofdrapport ontstaat een aantrekkelijk ingerichte Maasvallei met een hoge natuurlijke waarde. Uitvoering van het Plan Grensmaas betekent echter een grote verandering voor dit deel van de Maasvallei, zal veel tijd kosten en met hinder gepaard gaan. Ook met het afgraven van het zomerbed van de rivier kan men een vergelijkbare reductie van wateroverlast bereiken. Zomerbedverdieping en het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas zijn echter met elkaar in tegenspraak. In het Project Grensmaas wordt immers juist zomerbedverhoging toegepast. Zomerbedverdieping heeft als voordeel dat de ingreep beperkt is tot een klein gedeelte van het Maasdal, die Rijkswaterstaat als beheerder autonoom, maar uiteraard niet zonder overeenstemming met Vlaanderen, kan uitvoeren. De nadelen van zomerbedverdieping zijn een landschappelijk minder aantrekkelijke Maasvallei, en ernstige grondwaterproblemen. Bovendien leidt verdieping tot een verlaging van de waarde van het zomerbed voor de aquatische ecologie. Een derde mogelijkheid is de aanleg van kades. Alleen het aanleggen van kades is een strategie die relatief snel gerealiseerd kan worden, waarbij de rivier blijft zoals ze is. Midden-Limburg In het Plassengebied is de Maas een meanderende rivier met lage stroomsnelheid: de plassen zijn door grindwinning ontstaan. Het overblijvende winterbed is smal en biedt weinig mogelijkheden tot vergroting van de afvoercapaciteit. De natuurontwikkelingsmogelijkheden zijn in en rond de plassen weliswaar groot, maar dragen niet bij tot een verlaging van de waterstanden. Zomerbedverdieping is dus de primaire maatregel, aangevuld met kades rond de knelpunten. Noord-Limburg In het 'Smal Maasdal' is het zuidelijke deel van de gestuwde Maas, ongeveer van km 90 tot km 120, een sterk ingesneden rechte rivier in een smal bed. Er treden betrekkelijk lage stroomsnelheden op. De rivier is hier een zandrivier. Weerdverlaging uitgevoerd als oeververlaging is de primaire maatregel, aangevuld met een nevengeul langs de stuw Belfeld; zomerbedverdieping en kades worden uitgevoerd rond de knelpunten. In het 'Breed Maasdal' stroomt het noordelijk deel van de gestuwde Maas, ongeveer van km 120 tot km 160, door een breder wordend rivierdal met lage stroomsnelheden en een zandbodem. Vanwege de 'lange stuwkromme' in dit gebied (de rivier reageert vele kilometers bovenstrooms van een afvoer-beperkend doorstroomprofiel al met een lagere stroomsnelheid en een hogere waterstand) zijn maatregelen in het winterbed weinig effectief. Zomerbedverdieping en kades rond de knelpunten zijn de primaire maatregelen. In Noord-Limburg zijn maximaal 24 ingrepen ontworpen (nevengeulen, zomerbedverbreding, weerdverlaging etc.) die zouden kunnen bijdragen aan verlaging van de waterstand tijdens hoge afvoeren. Door de aanwezigheid van dikke pakketten klei en de afwezigheid van grind zijn deze maatregelen zeer kostbaar. Bovendien blijken de maatregelen in dit deel van de Maas slechts een beperkt effect op de waterstand te hebben. Verdieping van het zomerbed blijkt in Noord-Limburg relatief goedkoop. Weliswaar wordt er vooral zand en geen grind gewonnen - hetgeen minder opbrengsten betekent - maar dit baggeren kan zichzelf toch min of meer terugbetalen. Er is voldoende diepgang voor het baggermaterieel. 78 waterloopkundig laboratorium I WL a 1858/T1349 Hoofdrapport december 1994 Ook voor Noord-Limburg is een alternatief denkbaar waarbij men helemaal geen rivierkundige maatregelen neemt en volstaat met de aanleg van kades. 7.4 Overzicht van ontwikkelde strategieën Bij de verdere uitwerking van de strategieën is verondersteld dat de bestuurlijke maatregelen van 'Strategie 0' volledig worden meegenomen, met uitzondering van verzekeren. De bestuurlijke maatregelen doorkruisen op geen enkele manier de effecten van de technische maatregelen die deel uitmaken van één van de volgende strategieën. Hetzelfde geldt voor kleinschalige maatregelen als terugslagkleppen in riolen, ophogen van vluchtwegen en het watervrij maken van nutsvoorzieningen. Tabel 7.2 geeft een overzicht van de strategieën. Gezocht is naar combinaties van maatregelen die zijn gebaseerd op maatregelen die zo goed mogelijk aansluiten bij het karakter van de rivier in de verschillende regio's. In de Figuren 7.1 t/m 7.5 zijn de civieltechnische maatregelen (rivierkundige maatregelen en aanleg van kades) aangegeven, die behoren tot de strategieën 1, 2a, 2b, 2c en 3. Strategie Hoofdkenmerken strategie per regio Zuid-Limburg Midden-Limburg Noord-Limburg 1 - Zomerbedverdieping - Aanleg van 12 km kades - Zomerbedverdieping - Aanleg van 21 km kades - Zomerbedverdieping - Aanleg van 36 km kades 2a - Natuurontwikkelingsproject Grensmaas *) - Aanleg van 15 km kades - Zomerbedverdieping - Aanleg van 18 km kades - Winterbedverlaging en een nevengeul - Zomerbedverdieping - Aanleg van 25 km kades 2b - Natuurontwikkelingsproject Grensmaas *) - Aanleg van 15 km kades - Zomerbedverdieping - Aanleg van 20 km kades - Zomerbedverdieping - Aanleg van 28 km kades 2c - Natuurontwikkelingsproject Grensmaas **) - Aanleg van 20 km kades - Aanleg van 34 km kades - Aanleg van 74 km kades 3 - Aanleg van 29 km kades - Aanleg van 34 km kades - Aanleg van 74 km kades Aangepast Natuurontwikkelingsproject Grensmaas (minder zomerbedverhoging dan volgens het voorkeursaIternatief van het Projectbureau Grensmaas), aangevuld met maatregelen in Vlaanderen Het NatuurontwikkelingsprojectGrensmaas conform het voorkeursalternatiefvan het Projectbureau Grensmaas *) **) Tabel 7.2 waterloopkundig laboratorium Hoofdkenmerken strategieën met fysieke maatregelen voor Zuid-, Midden- en Noord-Limburg. N.B.: In alle strategieën worden tevens bestuurlijke maatregelen meegenomen, overeenkomstig hetzij het stimuleringsmodel hetzij het sturingsmodel. I WL 79 Q1868/T1349 december 1994 Hoofdrapport l.omefbed Zomefbed > 2m Zomefbed verlaging tot 2m Zomefbed Wibld1g 'MI d8rbed verlaging Plas OndIep kIeI8c:herm DIep ldeI8chenn Kade '- .. . . . . . . . _,#. Figuur 7.1a Civieltechnische maatregelen in strategie 1 (traject km 15 • km 100) 80 waterloopkundig 'eboratorium I Wl o 1868fT1349 Hoofdrapport ---'-.---. , '-.--- .- december 1994 ./ ZOrnefbed V8fh<9lg ZOmerbed > 2m ZOmerbed 2m Zometbed V8ltif'8dll1O WInb:wbed vertaglng Plas •••••••• Ondiep kIeIsdierm Diep kIeIsdlenn - Kade Figuur 7.1b Civieltechnische maatregelen in strategie 1 (traject km 100 - km 170) waterloopkundig laboratorium I Wl 81 Q 18581T1349 december 1994 Hoofdrepport ZOmerbed verhosjng zomerbed ver1agIng > 2m Zomerbed Y8l1aglng tot 2m zomerbed vec'bl'edIng erbed ging Plas Ond P kleIs<:herm ••••••••, DIep klelscherm - Kade Figuur 7.2a Civieltechnische maatregelen in strategie 2a (traject km 15 - km 100) 82 waterloopkundig laboratorium I Wl I 1_- a 1858/T1349 Hoofdrapport --'''''''--..", december 1994 .- ./ '-....--- Zomerbed V8Ifl<9lg Zomerbed veI1agIng > 2m Zomerbed verlaging tot 2m ZOrnerbéd verbt8dlng WIIlterbed vertagIng Plas Ordep Ideischenn DIep ldeIscherm Kede : M.o.o1904 Figuur 7.2b Civieltechnische maatregelen in strategie 2a (traject km 100 - km 170) waterloopkundig laboratorium I WL 83 a 1858fT1349 december 1994 Hoofdrapport . ,/ Zomerbed Wfhoging Zomerbed > 2m Zomeibed tot 2m ZOmerbed vertndIng 8l'becI vertelging •••••• ••. Plas Ondiep ldeisc:henn [)Iep k:Ieisc::tlerm Kade uvr/' XI\-... / ,/ /' . ". (.~ : _,,;-~-'-''''l . \.. ..... ..,......- " '-. Figuur 7.3a Civieltechnische maatregelen in strategie 2b (traject km 15 • km 100) 84 waterloopkundig laboratorium I WL Q 18581T1 349 HoofdrlPport december 1994 Zom8fbed V8f'tlc9lg Zomerbed V8I1lIgIng > 2m Zomerbed tot 2m ZOmerbed vertnclng 'M.O.01884 Figuur 7.3b Civieltechnische maatregelen in strategie 2b (traject km 100 - km 170) wltertoopkundig laboratorium I WL 85 018681T1349 december 1994 Hoofdrepport lomefbed verhogtng ltJrnel'bed > 2m ltJrnel'bed 2m ltJrnel'bed vertndlng W.. 1terbed Ondlep kIelsc:herm ••••••••. eIsc::twm Kade Piguur 7.4a Civieltechnische maatregelen in strategie 2c (traject km 15 - km 100) 86 waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport Q18581T1349 december 1994 Legenda zomerbed verhoging Zomerbed verlaging> 2m Zomerbed verlag ng tot 2m zomerbed verbrecl ng Winterbed verlag ng Plas OndIep kIeIscherm DIep kIelscherm Kade Figuur 7 Ab Civieltechnische maatregelen in strategie 2c (traject Ion 100 - Icm 170) waterloopkundig laboratorium I Wl 87 01858fT1349 december 1994 Hoofdrapport Zomecbed vertlogIng Zomerbed > 2m Zomecbed tot 2m Zomerbed vertndIng WInterbed vertagIng ••••••••. Plas OndIep kleIscherm DIep k1e1schèrm Kade '-.- ............... - .............,' Figuur 7.5a Civieltechnische maatregelen in strategie 3 (traject km 15· km 1(0) 88 waterloopkundig laboratorium I Wl Hoofdrepport a18581T1349 december 1994 ZOmetbed vertlogIng zomerbed verlaging > 2m Zomerbed verlaging tot 2m Zomerbed verbred· ng Wlntetbed verlaging Plas Ondiep kleI8cherm D1epkJelseherm Kad : M.O.01984 Figuur 7.5b Civieltechnische maatregelen in strategie 3 (traject km 100 - km 170) weterloopkundig leboretorium I W~ 89 december 1994 90 a 1858/T1349 Hoofdrapport waterloopkundig laboratorium I WL a 1858/T1349 Hoofdrapport 8 december 1994 Kenmerken van strategieën 8. 1 Rivierkundige maatregelen Op de in het voorgaande hoofdstuk gepresenteerde kaartjes staan de rivierkundige maatregelen van de verschillende strategieën en van de varianten van strategie 2 ingetekend (Figuren 7.1 t/m 7.5). De veranderingen in de ligging van het zomerbed (zomerbedverdieping en zomerbedophoging) zijn samengevat in Figuur 8.1. ';;Ê n strategie 2 L - n -1---------+--------\---------1 i. :.\__- - - :f~i---..:\~--_,_----_\--------+_-----__::_____j I-_-+- N strategie I CD Cl o ~ -1 1-----1-----+---+-\-------+---------+-----#-------1 Ol r: L: CD "U 6 -2 I-------:l------+-----ir-----'\------j--A.-------+----,~--------j ~ I I > 1\ I -3 I I \ strategie 2a \ 1---------------jPJ---....- -....- -....----...,-...I-~----___l strategieën I en 2b -4 L.......L._...J...---l_..J.._..I-.....l_-L.._.l--....J._...L.._.L-.....L._.....---J'--......I.._..I.----J_....I._..Io-....,j o 10 20 30 40 50 60 70 80 ----> Figuur 8.1 90 100 110 120 130 140 150 160 170 180 190 200 kilometrering Maas Veranderingen in zomerbedligging als onderdeel van de strategieën Winning van grondstoffen De diverse strategieën leveren in totaal een aanzienlijke produktie van grind en zand op; veel méér dan vrijkomt bij uitvoering van het NatuurontwikkelingsprojectGrensmaas. Ten behoeve van het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas is een marktcapaciteit voor grind door NEl aangenomen van 35 miljoen ton in de komende 15 jaar. De hoeveelheden grind die vrijkomen bij uitvoering van het Plan Grensmaas sluiten hierbij aan. Ook de produktie van industriezand (beton- en metselzand) valt binnen de marktcapaciteit. De totale hoeveelheid ophoogzand (zand dat gebruikt wordt in de wegenbouw en in het bouwrijp maken - op voldoende hoogte! van woonwijken) die vrijkomt is te groot voor de regionale vraag en moet voor een groot deel worden teruggestort; de opbrengst uit ophoogzand is dus nihil of negatief. waterloopkundig laboratorium I Wl 91 december 1994 a1858/T1349 Hoofdrapport Strategie 1 Zomerbedverdieping Zomerbedverdieping is het hoofdkenmerk van strategie 1. Door een verdieping van het zomerbed kan er voor gezorgd worden dat de toekomstige waterstanden bij een afvoer met een kans van 11250 per jaar in de toekomst gelijk zijn aan de waterstanden die in de huidige situatie ontstaan bij een afvoer van 2000 ~3/S. In de huidige situatie treedt er bij een afvoer van 2000 m 3/s vrijwel geen schade op. De mogelijkheden om in de praktijk het zomerbed te verdiepen worden beperkt door geohydrologische effecten en door de 'ruimte' in het dwarsprofiel in verband met (onderwater-) taluds. Voor de gestuwde Maas is een maximum van 3 m aangehouden en voor de Grensmaas van 2,5 m. Plotselinge veranderingen in het dwarsprofiel hebben relatief sterke veranderingen in stroomsnelheden tot gevolg. Dit leidt tot sterke fluctuaties in het vermogen van de rivier om sediment te transporteren, met als gevolg erosie en sedimentatie. Daarom toont het ontwerp van de zomerbedverdieping tussen Borgharen en Mook een geleidelijk verloop. Vanaf Mook tot Megen (km 190) neemt de zomerbedverdieping geleidelijk af tot nul. Nabij de stuw van Linne (km 70) blijft de oorspronkelijke bodemligging gehandhaafd, om een sterk verval over de stuw te vermijden. Strategieën 2a en 2b Deze 'natuurvarianten' zijn opgebouwd uit de volgende maatregelen: • Zomerbedverbreding . In de Grensmaas zijn de verbredingen aangehouden conform het rapport 'Toekomst voor een Grindrivier' van het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas. Aan de Vlaamse zijde wordt ter hoogte van Hochter Bampt, Herbricht en Kotem over een relatief smalle strook ook zomerbedverbreding toegepast. Benedenstrooms wordt in strategie 2a zomerbedverbreding voorgesteld nabij Venlo Blerick (km 102 - 106). • Winterbedverlaging . In de Grensmaas zijn de verlagingen aangehouden conform het rapport 'Toekomst voor een Grindrivier' . Benedenstrooms gaat het in strategie 2a bovendien om een winterbedverlaging ter hoogte van Beesel-Reuver (km 93), Belfeld (km 98), Genooi (km 108), Grubbenvorst (km 111), Lomm (km 115) en Broekhuizen (km 119). Deze winterbedverlaging betreft een strook van circa 250 m langs de rivier, welke tot op het stuwpeil wordt afgegraven. In deze strook ontstaan ooibossen (10 - 25 % van he~ oppervlak). • Zomerbedverhoging . Op een tweetal trajecten langs de Grensmaas is een zomerbedverhoging van 1 m aangehouden teneinde de ontwateringsbasis te verhogen (te weten van km 15,4 tot 19,5 en van km 40 tot 45). • Zomerbedverdieping. Voor de gehele Noordelijke Maasvallei (vanaf Linne, km 68, tot Megen, km 190) wordt een zomerbedverdieping voorgesteld tot maximaal 3 m. • Nevengeul. Ter hoogte van Belfeld is een nevengeul geprojecteerd van circa 5 km lengte. Deze nevengeul fungeert tevens als vispassage langs de stuw bij Belfeld. De strategieën 2a en 2b omvatten ook zomerbedverbreding op de Vlaamse oever van de Grensmaas. Dit betreft in totaal 3 locaties, waar over een lengte van enkele kilometers een strook oever zou moeten worden vergraven. Het materiaal dat daarbij vrijkomt is mogelijk 92 waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport Q 1858/T1349 december 1994 Mocht het vergraven van 3 locaties op de Vlaamse oever in de strategieën 2a en 2b bestuurlijk of anderszins niet haalbaar blijken, dan zou ook middels een 'groene rivier' van Borgharen/Itteren tot het Julianakanaal een deel van de gewenste waterstandsverlaging bij hoge afvoeren kunnen worden bereikt. Deze maatregel is duurder en kent bezwaren van rivierkundige aard (grote stroomsnelheden en een onzeker morfologisch gedrag), en is derhalve vooralsnog niet in strategie 2 meegenoqIen. De strategieën 2a en 2b koppelen het Plan Grensmaas aan zomerbedverdieping en het ontwikkelen van nevengeulen in het noordelijke deel van de Maas, en leveren een aanzienlijke produktie van grind en zand op (bijna 70 miljoen ton grind en rond 50 miljoen ton industriezand). Het Plan Grensmaas maakt een substantieel onderdeel uit van strategie 2. In strategie 2c waarin alleen het Plan Grensmaas wordt uitgevoerd - zijn er geen problemen te verwachten met betrekking tot de marktprijzen voor zand en grind. Strategie 2b Strategie 2b wordt de 'minder uitgebreide natuurvariant' genoemd. Het verschil met strategie 2a is dat voor de Noordelijke Maasvallei alle natuurgerichte maatregelen in het winterbed (verlaging en nevengeul) achterwege zijn gebleven. In dit gedeelte worden de waterstandsverlagingen bereikt door in plaats van weerdverlaging, zomerbedverdieping toe te passen vrijwel conform strategie 1. Strategie 2c Strategie 2c is geheel gebaseerd op het NatuurontwikkelingsprojectGrensmaas. De rivierkundige maatregelen beperken zich in deze strategie dus tot maatregelen in het Grensmaastraject en komen overeen met de maatregelen uit het zogenaamde Voorkeursalternatief zoals geformuleerd voor de thans in gang gezette MER-procedure voor het Project Grensmaas . Op alle potentiële locaties langs de Nederlandse zijde wordt de Grensmaas ontwikkeld volgens het 'concept Stroming' van het Project Grensmaas. Dit concept kent de volgende drie basisprincipes: • stroomgeulverbreding: het twee tot drie keer zo breed maken van de hoofdstroomgeul • weerdverlaging: een verlaging van de oevers op een zodanige wijze dat de oevers • glooiend in de bedding overgaan. De breedte van de weerdverlaging varieert aanzienlijk per locatie. Het kleidek en een beperkt deel van het zand/grindmengsel worden vanaf de oppervlakte afgegraven. aanleg van kleischermen: het teveel aan klei dat vrijkomt verwisselen met grind uit diepere lagen onder het winterbed; deze dienen tevens ter regulering van de grondwaterstanden. kades: in Noord- en Midden-limburg worden kades aangelegd. van de Grensmaas in de vorm van een geleidelijk oplopende bedding. • waterloopkundig laboratorium I WL 93 december 1994 Q 1858/T1349 Hoofdrapport Tegelijk met de verbreding van de stroomgeul vindt in principe beddingophoging plaats, mits de bodem over minimaal 4 km op ongeveer dezelfde hoogte kan doorlopen, omdat ophogingen over kleinere afstanden aanleiding kunnen geven tot een toename van de erosie bij der overgangen van wel- en niet-opgehoogde gedeelten. Het is moeilijk om in de Grensmaas een optimale hoogte voor het zomerbed te vinden: een verhoging van het bed heeft een waterstandsverhogend effect, terwijl een gelijkblijvende beddinghoogte gecombineerd met zomerbedverbreding leidt tot verlaging van het grondwaterniveau. Strategie 3 In strategie 3 worden geen rivierkundige maatregelen uitgevoerd en dus geen grondstoffen gewonnen. 8.2 Kades In de Figuren 7.1 t/m 7.5 zijn voor de diverse strategieën en varianten van strategie 2 ook de locaties van de kades ingetekend. Tabel 8.1 geeft nadere informatie omtrent de totaal-lengte per hoogteklasse van aan te leggen of te verhogen kades het in de strategieën gaat. Kenmerk Totale lengte van kades waarvan lager dan 0,75 m waarvan hoger dan 0,75 m maar lager dan 1,50 m waarvan hoger dan 1,50 m maar lager dan 2,50 m waarvan hoger dan 2,50 m maar lager dan 3,50 m waarvan hoger dan 3,50 m 1 Strategie 2a Strategie 2b Strategie 2c Strategie 3 km 55 58 62 128 137 km km 2 14 5 17 5 17 4 22 7 26 km 34 29 34 60 60 km 3 5 4 34 36 km 2 1 2 9 9 Eenheid Strategie Tabel 8.1 Totale lengte per hoogteklasse van aan te leggen of te verhogen kades per strategie Tabel 8.2 geeft voor de diverse knelpunten informatie omtrent de vraag of een kade in één van de strategieën is opgenomen, en zo ja, met welk beschermingsniveau. Zoals al bij de uitgangspunten voor de strategie-ontwikkeling (hoofdstuk 7) is aangegeven, is daarbij als uitgangspunt gehanteerd dat aan alle knelpunten eenzelfde beschermingsniveau wordt geboden, namelijk een beschermingsniveau van 1/250 per jaar, met uitzondering van de locaties waar op basis van economische overwegingen een hoger beschermingsniveau gerechtvaardigd is. 94 waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport 01858/T1349 1 Borgharen-Itteren 2 Aan de Maas 3 Meers-Maasband 4 Nattenhoven 5 Grevenbicht-Roosteren 6 Aasterberg 7 Ohe-Stevensweert 8 Brandt 9 Brachterbeek 10 Herten/OoI 11 Hom 12 Roermond-Voorstad 13 Roermond-Haven 14 Roermond-Roer 15 Asselt 16 Buggenum 17 Beesel 117 Hanssum 18 Belfeld 19 Maasbree-kassen 20 Tegelen 21 Venlo 22 Venlo 23 Velden-kassen 24 Venlo-ind.I 25 Venlo-ind.II 26 Hasselt 27 Lomm 28 Arcen 29 Broekhuizen 3000ijen 31 Bergen-hotel 32 Blitterswijck 33 Meerlo-fabriek 34 Weil 35 Elsteren-kassen 36 Wanssum-haven 37 Leuken 38 Kamp 39 Geijsteren 40 Aijen 41 Bergen 42 Nw-Bergen 43 Heukelom 44 Heijen-haven 45 Gennep-Niers 46 Milsbeek 47 Middelaar 48 Plasmolen 49 Mook Strategie 1 Strategie 2a Strategie 2b Strategie 2e Strategie 3 1 /250 n.v.t. n.v.t. n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. 1 /250 n.v.t. n.v.t. 1 /250 1 /250 n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 1 /250 n.v.t. 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. 1 /250 n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 1 /250 1 /250 n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 1/ 250 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. 1 /250 n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. 1 /250 n.v.t. n.v.t. 1 /250 1 /250 n.v.t. 1 /250 1/250 1 /250 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 1 /250 n.v.t. 1 /250 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 1 /250 1/250 1 /250 1 /250 n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. 1 /250 n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 1 /500 1 /250 1 /250 n.v.t. 1 /250 1 /250 1/250 1 /250 1 /250 1 / 1250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. 1/250 1 /250 1 /250 1/250 1 /250 1 / 1250 1 /250 1 /250 1 / 1250 1 /250 1 /250 1 /250 1/500 1 /250 1 /250 n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1/ 250 1/250 1/250 1/250 1 /250 1 / 1250 1 /250 1 /250 1/250 1 /250 1 / 1250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 / 1250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 n.v.t. n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 / 1250 1 /250 1 /250 1 / 1250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /500 1 /250 1 /250 n.v.t. 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 /250 1 / 1250 1 /250 1/ 250 1 /250 1/250 Het gekozen beschermingsniveau per strategie per kade. N.B.: 'n.v.t.' betekent dat ofwel de waterstanden in de bestaande situatie niet bedreigend zijn, ofwel dat door andere maatregelen de waterstand reeds zover omlaag gaat dat de aanleg van kades overbodig wordt. Tabel 8.2 waterloopkundig laboratorium december 1994 I WL 95 december 1994 a 1858/T1349 Hoofdrapport Strategie 1 Om het gewenste beschermingsniveau van 11250 per jaar te bereiken zijn aanvullend aan de zomerbedverdieping kades nodig, maar veel lagere kades dan in de studie van Grontmij werd voorgesteld. Bij sommige knelpunten behoeven in het geheel geen kades aangelegd te worden, omdat de waterstand ter plaatse al voldoende laag is. In totaal voorziet strategie 1 in 55 km kades. Er zijn geen knelpunten waar op basis van economische overwegingen een hoger beschermingsniveau van 11500 per jaar of 111250 per jaar wordt toegepast. Strategie 2 In aanvulling op de genoemde maatregelen, omvatten alle varianten van strategie 2 de aanleg van kades, in het algemeen tot het beschermingsniveau van 11250 per jaar. Ook in strategie 2 kan volstaan worden met lagere kades. Bij sommige knelpunten behoeven in het geheel geen kades aangelegd te worden. In variant 2a, waarbij het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas wordt gerealiseerd mèt ingrepen aan de Vlaamse zijde en gecombineerd met 9 geulen in het noorden, verlagen de waterstanden het meest. Hier is 58 km aan kades nodig. Variant 2b vraagt om 62 km kades. Variant 2c met het Voorkeursalternatief van het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas zonder aanpassingen aan Vlaamse zijde, verlaagt de waterstanden het minst en vereist dus de grootste lengte aan kades: 128 km kades. Bij een aantal knelpunten wordt op basis van economische overwegingen een hoger beschermingsniveau van 11500 per jaar of 111250 per jaar toegepast. Strategie 3 Kades vormen de kern van strategie 3. Om het gewenste beschermingsniveau van 11250 te bereiken wordt 137 km aan kades voorgesteld. Op locaties waar door het aanleggen van een hogere kade een schadereductie kan worden gerealiseerd die groter is dan de meerkosten van de hogere kade, is een hoger beschermingsniveau van 11500 of 111250 gekozen. 8.3 Kosten en opbrengsten 8.3.1 Vergelijking van de strategieën Strategie 1 De Contante Waarde van het totaal van alle kosten van het uitvoeren van de strategie bedraagt f 774 miljoen. De marktwaarde van de grondstoffen (waaronder 32 miljoen ton grind) wordt geschat op f 719 miljoen (cw). De grondstoffenwinning in deze strategie levert een positief saldo op van f 52 miljoen. Hierbij is wel rekening gehouden met mogelijke kosten uit hoofde van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (wvo), maar niet met de kosten die gemoeid zijn met het verwijderen van mogelijk verontreinigd slib van de onderwaterbodem. 96 waterloopkundig laboratorium I WL Hoofdrapport a1858/T1349 december 1994 Strategie 2a De mede op natuurontwikkeling gerichte ontgrondingsmaatregelen van strategie 2a (van km 93 tot km 121) zijn erg kostbaar. Alleen de ontgrondingen in de nevengeullangs de sluizen bij Belfeld leveren opbrengsten uit grondstoffen op. Op de andere locaties loont het niet, of is het niet mogelijk om de af te graven deklaag onder te werken zodat zand gewonnen kan worden. Deze ontgrondingen kosten ongeveer f 500 miljoen (gedisconteerd) terwijl er slechts f 160 miljoen (cw) aan opbrengsten uit verkoop van zand en grind tegenover staan. Hierbij is ervan uitgegaan dat er geen klei van klasse 4 voorkomt, anders worden de kosten van dit onderdeel van de strategie hoger. De Contante Waarde van de kosten van alle maatregelen van deze strategie bedraagt f 1.527 miljoen. Hierbij geldt echter dat geen rekening gehouden is met een mogelijke vervuiling van de Maasbodem. De opbrengst van de verkoop van grondstoffen wordt geschat op f 1.285 miljoen. Strategie 2b De achtergrond van strategie 2b is dat de weerdverlagingen volgens strategie 2a in de Noordelijke Maasvallei weliswaar effectief zijn, maar ook hoge kosten met zich mee brengen (in de orde van f 400 miljoen). Zomerbedverdieping (toegepast in strategie 2b) is veel goedkoper. De Contante Waarde van de kosten van alle maatregelen van deze strategie bedraagt f 1.034 miljoen. Hierbij geldt echter dat geen rekening is gehouden met een mogelijke vervuiling van de Maasbodem. De opbrengst van de verkoop van grondstoffen wordt geschat op f 1.135 miljoen. Strategie 2c Het rendement van het Natuurontwikkelingsproject Grensmaas - inclusief integrale ophoging van het zomerbed - is volgens de in de onderhavige studie gehanteerde uitgangspunten iets lager dan in eerdere berekeningen, aangezien er van is uitgegaan dat de grindprijzen niet stijgen. Het rendement kan verhoogd worden door ook aan Vlaamse zijde te ontgronden en door slechts over een gedeelte van het traject het zomerbed te verhogen. De Contante Waarde van de kosten van alle maatregelen van deze strategie bedraagt f 830 miljoen. De opbrengst van de verkoop van grondstoffen wordt geschat op f 600 miljoen. Strategie 3 De Contante Waarde van de kosten van alle maatregelen van deze strategie bedraagt f 322 miljoen. De belangrijkste kostenpost wordt gevormd door de aanleg van de kades. Er zijn geen opbrengsten uit de verkoop van grondstoffen. waterloopkundig laboratorium I WL 97 december 1994 Q1858/T1349 Hoofdrapport 8.3.2 Overige kosten Bij de presentatie van de strategieën 1 tot en met 3 zijn nog enkele aspecten buiten beschouwing gebleven. Zo ontbreekt er in het pakket maatregelen een beschouwing over maatregelen betreffende vluchtwegen en het watervrij maken van installaties van nutsbedrijven. Ook de kosten van bestuurlijke maatregelen zijn niet getotaliseerd en er ontbreekt nog een schatting van de kosten van het onderhoud van natuurterreinen en ingrepen in het rivierbed. In het vervolg wordt voor elk van deze posten een globale kostenschatting gemaakt. Vluchtwegen Tijdens hoogwater wordt een aantal woonkernen in het Maasdal omsloten door water. Enkele gebieden worden tijdens hoogwater nog slechts ontsloten door een dijklichaam dat niet meer door gemotoriseerd verkeer bereden kan worden. Globaal geschat gaat het in totaal om minder dan 10 km weg. De totale kosten voor het verbeteren van de vluchtwegen worden geraamd op maximaal f 10 miljoen voor de strategie met alleen kades (strategie 3). In de strategieën met rivierkundige maatregelen zullen de kosten voor het aanpassen van de vluchtwegen lager zijn omdat door de lagere waterstanden bij maatgevende afvoer meer gebieden bereikbaar zullen blijven. Voor strategie 1, 2a en 2b is daarom een bedrag van f 5 miljoen aangehouden en voor strategie 2c f 8 miljoen. Kosten van bestuurlijke maatregelen De kosten van bestuurlijke maatregelen (uitgedrukt in delen van een formatieplaats per jaar) zijn laag ten opzichte van de kosten van technische maatregelen, met uitzondering van: • • • de kosten voor een betere voorlichting (geschat op f 500.000 per jaar); de kosten van het maken van afspraken en bewaking van die afspraken betreffende evacuatieprocedures (geschat op de kosten van drie formatieplaatsen (één per regio), overeenkomend met f 270.000 per jaar); en de kosten voor het instellen van een regionaal coördinatiecentrum in Zuid-Limburg (geschat op f 300.000 per jaar). Eenvoudigheidshalve worden de kosten van het totaalpakket aan bestuurlijke maatregelen in de strategieën meegenomen met een totaalbedrag van orde f 1,25 miljoen per jaar (Contante Waarde f 25 miljoen). Kosten voor het watervrij maken van transformatorhuizen, distributiestations, etc. De nutsbedrijven (elektriciteit, gas, centrale antennes) lijken op basis van (bedrijfs-interne) kosten-baten overwegingen niet of slechts in beperkte mate voornemens te zijn hun installaties watervrij te maken. Deze maatregelen resulteren echter in een belangrijke baat (vermindering van de wateroverlast), die rechtstreeks ten goede komt aan de gemeenschap. Daarom zou er in het pakket van maatregelen per strategie ruimte moeten zijn voor (een bijdrage aan) dergelijke investeringen. De precieze behoefte aan maatregelen in deze sfeer is echter vooralsnog onzeker. Daarnaast geldt dat uitvoering van rivierkundige maatregelen zal leiden tot verlaging van de hoogwaterstanden waardoor de behoefte aan het watervrij maken van dergelijke installaties afneemt. Per saldo wordt voorgesteld hiervoor een p.m.-bedrag (orde van grootte f 5 miljoen) in de strategieën op te nemen. 98 waterloopkundig laboratorium I WL
© Copyright 2024 ExpyDoc