2 Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1985-1986 16 700 Structuurschema Openluchtrecreatie Nr 21 DEEL E: TEKST VAN DE NA PARLEMENTAIRE BEHANDELING VASTGESTELDE PLANOLOGISCHE KERNBESLISSING. Inhoudsopgave: 1. 2. 3. 3.1 3.2 3.3 4. 4.1 4.2 Inleiding Doelstelling Beleidsstrategie Hoofdlijnen van beleid Diversiteit en kwaliteit Richtlijnen Het beleid voor de dagrecreatie Algemeen Uitbreiding recreatief medegebruik 4.3 Uitbreiding recreatiegebieden 5. Het beleid voor de sportvisserij 6.1 Richtlijnen 5.2 Kwalitatieve aspecten 6. Het beleid voor de verblijfsrecreatie 6.1 Ruimtelijke mogelijkheden 6.2 Diversiteit en kwaliteit 7. Het beleid voor de watersport 7.1 Grote Watersport 7.2 Kleine Watersport 7.3 Rol lagere overheden 7.4 Hoofdvaarwegennet 7.5 Diversiteit en kwaliteit Het beleid ten aanzien van 8. nationale landschappen 9. Het beleid met betrekking tot het toerisme 9.1 Toeristisch recreatieve infrastructuur 9.2 Medegebruik 9.3 Toeristische attractiepunten 9.4 Rol lagere overheden 10. Doorwerking van het beleid 10.1 Algemeen 10.2 Rol lagere overheden 11. Sociaal-economische en financiële aspecten 12. Consequenties voor andere PKB's blz. 4 4 4 4 5 5 6 6 7 7 8 8 8 8 8 9 9 9 10 10 10 10 10 11 11 11 12 12 12 12 12 12 13 Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16 700, nrs. 20-21 3 PLANOLOGISCHE KERNBESLISSING 1. INLEIDING Het Structuurschema Openluchtrecreatie bevat de doelstellingen en de hoofdlijnen van het ruimtelijke openluchtrecreatiebeleid. Dit structuurschema is in samenhang met de Structuurschema's Landinrichting en Natuur- en Landschapsbehoud opgesteld. De planologische kernbeslissing (pkb) is een samenvatting van de beleidsuitspraken uit het structuurschema. Deze uitspraken dienen in samenhang met de nota van toelichting bij de delen a en d te w o r d e n bezien. Bij de planologische kernbeslissing behoort een kaart waarop de prioriteiten in het openluchtrecreatiebeleid van de rijksoverheid zijn weergegeven. De uitspraken hebben mede betrekking op de ruimtelijke aspecten van het toeristisch beleid. De uitspraken in de planologische kernbeslissing vormen het meest geschikte uitgangspunt voor de parlementaire behandeling van dit structuurschema. De uitspraken die in de planologische kernbeslissing cursief zijn weergegeven, acht de regering essentieel voor het rijksbeleid. De regering zal dan ook niet van deze uitspraken afwijken zonder een wijziging opnieuw de pkb-procedure te laten doorlopen. Het structuurschema bestrijkt een periode van ongeveer vijfentwintig jaren, onderscheiden in twee fasen. De eerste fase omvat de komende vijftien jaren en geeft aan welke concrete maatregelen in het kader van het ruimtelijke beleid ter zake van de openluchtrecreatie in deze fase zijn voorzien. De planologische kernbeslissing is - behoudens eerdere herziening - geldig tot uiterlijk vijf jaar na afronding van de parlementaire behandeling van het structuurschema. De regering zal voordien een uitspraak doen over een eventuele verlenging van de geldigheidsduur. Indien de regering een nieuw beleidsvoornemen uitbrengt, is de hier gepresenteerde planologische kernbeslissing geldig t o t het nieuwe beleidsvoornemen de procedure voor vaststelling heeft d o o r l o p e n . 2. DOELSTELLING De hoofddoelstelling voor het ruimtelijke openluchtrecreatiebeleid van de rijksoverheid is: «Het binnen het kader van het totale overheidsbeleid verzekeren van een verscheidenheid aan ruimtelijke mogelijkheden voor openluchtrecreatie, die tegemoet komt aan de voorkeuren van groepen en individuen, opdat in beginsel alle categorieën van de bevolking kunnen deelnemen op een zodanige wijze dat een zo groot mogelijke bijdrage wordt geleverd aan: - het in stand houden en tot stand brengen van de zowel kwantitatief als kwalitatief gewenste ruimtelijke en ecologische omstandigheden; - de gewenste sociaal-culturele ontwikkeling en zelfontplooiing van individuen en bevolkingsgroepen ; - de gewenste economische ontwikkeling, de werkgelegenheid en het beperken van de maatschappelijke kosten». 3. BELEIDSSTRATEGIE 3 . 1 . Hoofdlijnen van Beleid. Het ruimtelijk beleid ten aanzien van de openluchtrecreatie is gericht op het verminderen van de spanning tussen de vraag naar en het aanbod van mogelijkheden voor openluchtrecreatie langs de volgende lijnen: - de ruimtelijke mogelijkheden voor de dagrecreatie dienen bij voorkeur gevonden te worden binnen de stadsgewesten; Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 16 700, nrs. 2 0 - 2 1 4 - het realiseren van de ruimtelijke voorzieningen voor de sportvisserij zal bij voorkeur binnen de stadsgewesten plaatsvinden; daarnaast zal met het oog op de watertypegebondenheid van specifieke vormen van sportvisserij een beleid voor het gehele land worden gevoerd; - het realiseren van de ruimtelijke voorzieningen voor de verblijfsrecreatie zal gespreid over het land plaatsvinden, waarbij bijzondere aandacht wordt gegeven aan gebieden binnen de «eigen» stedelijke invloedssfeer; - het realiseren van de ruimtelijke voorzieningen voor de watersport zal gespreid over het land plaatsvinden, waarbij de mogelijkheden voor de plaatsgebonden kleine watersport, met name het plankzeilen, zoveel mogelijk binnen de «eigen» stedelijke invloedssfeer moeten worden ingepast. 3.2. Diversiteit en kwaliteit. Daarnaast is het ruimtelijk beleid gericht op het bevorderen en in stand houden van de diversiteit en kwaliteit van de mogelijkheden voor openluchtrecreatie zowel binnen de stadsgewesten als de overige delen van het land, met name ten behoeve van het versterken van de toeristisch recreatieve mogelijkheden. 3.3. Richtlijnen Bij de uitwerking van deze beleidsstrategie zijn de onderstaande richtlijnen in acht genomen: - de afstand tussen de woonplaats van recreanten en de recreatievoorzieningen dient te worden beperkt ten behoeve van een betere bereikbaarheid, een lager energieverbruik en een geringer ruimtegebruik voor infrastructurele werken; - alvorens tot de aanleg van nieuwe voorzieningen wordt overgegaan, dienen voorwaarden vervuld te zijn tot optimale gebruiksmogelijkheden van bestaande voorzieningen; - een voldoende, kwalitatief gedifferentieerd aanbod aan recreatiemogelijkheden dient in stand te worden gehouden en zo mogelijk te worden vergroot; - bij de aanleg van recreatievoorzieningen dient de ruimtelijke structuur als uitgangspunt te worden gekozen. Door een adequate vormgeving kan landschapsbouw ertoe bijdragen, dat de recreatieve functies in harmonie met hun omgeving tot ontwikkeling komen; - op het nationale schaalniveau gelden de Structuurschets voor de Stedelijke Gebieden 1984 en de Structuurschets voor de Landelijke Gebieden 1983 als basis voor de uitwerking van het beleid. De keuze tussen het aanleggen van recreatiegebieden (hoofdfunctie) of het nemen van maatregelen in de sfeer van recreatief medegebruik (nevenfunctie) ter oplossing van recreatieve tekorten, wordt daarnaast bepaald door de differentiatie binnen het bestaande aanbod en de ruimtelijke inpasbaarheid in relatie tot de aard van de recreatievormen en de omvang van de tekorten per recreatievorm; - het beperken van de toename van de ruimtebehoefte voor openluchtrecreatie dient door middel van spreiding van het gebruik van recreatievoorzieningen in de tijd, openstelling en verhuur van recreatiegronden en •middelen te worden bevorderd; - de verschillende recreatieve activiteiten dienen door middel van zonering op elkaar te worden afgestemd. Verder zal bij de uitwerking van het recreatiebeleid de regering met nadruk die gebieden betrekken waarvoor het Rijk een bijzondere verantwoordelijkheid heeft en die voor de openluchtrecreatie bepaalde kwaliteiten dan wel potenties hebben, zoals: - bossen en landgoederen (voor zover opengesteld); - bufferzones; Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16 700, nrs. 20-21 5 - grote wateren; landinrichtingsgebieden; militaire oefenterreinen; nationale parken; ontgrondingen; toeristische speerpunten. 4. HET BELEID VOOR DE DAGRECREATIE 4 . 1 . Algemeen De regering heeft een selectie gemaakt van die stadsgewesten die de grootste tekorten aan dagrecreatiemogelijkheden te zien geven. De verdeling van het totale tekort is weergegeven in tabel 1. De regering gaat ervan uit dat de maatregelen gericht of het opheffen van de tekorten per woongebied kunnen verschillen, onder meer afhankelijk van de ruimtelijke inpassingsmogelijkheden, de differentiatie binnen het bestaande aanbod, de bestaande gebruiksmogelijkheden van recreatievoorzieningen en de landschappelijke gegevenheden. Ook in een aantal andere gebieden is er behoefte aan dagrecreatieve mogelijkheden. Dit komt met name in par. 9 in de relatie met het toerisme tot uiting. Het beleid voor de dagrecreatie is gericht op ruimtelijke maatregelen die ten doel hebben: - een optimaal recreatief medegebruik van het landelijk gebied binnen de stedelijke invloedssfeer; - een optimaal gebruik van bestaande recreatiegebieden; - het tot stand brengen van nieuwe recreatiegebieden binnen de stadsgewesten; - het verbeteren van het gebruik van het stedelijk milieu ten behoeve van de openluchtrecreatie; - het bevorderen van een betere spreiding in de tijd. Tabel 1 . Overzicht van verwachte tekorten aan recreatieplaatsen per stadsgewest voor een aantal vormen van dagrecreatie (prognosejaar 1995) Stadsgewest zwemmen Tekorten aar i recreatieplaatsen landrecreatie en zonnen 1 Gouda/Alphen wordt in de Structuurschema Stedelijke Gebieden niet als stadsgewest aangegeven; in deze tabel opgenomen vanwege de overeenkomstige problematiek van tekorten voor de dagrecreatie. Groningen Almelo Enschede Zwolle Arnhem Nijmegen Utrecht Amersfoort Alkmaar Amsterdam Haarlem Hilversum Leiden 's-Gravenhage Rotterdam Dordrecht Breda Tilburg Eindhoven 's-Hertogenbosch Sittard/Geleen Heerlen Maastricht Leeuwarden e.o. Vergelijkbare woongebieden' Gouda/Alphen e.o. Totaal 2 6 1 4 2 8 10 sportvissen totaal 8 000 000 500 500 000 500 000 500 20 500 10 6 1 4 4 8 31 25 000 2 000 41 000 2 000 66 000 2 14 47 41 11 1 000 500 500 000 500 500 1 10 15 19 9 000 000 500 000 000 4 14 47 49 17 2 3 20 3 10 18 28 19 1 500 000 500 500 000 000 000 000 - 2 000 8 000 6 000 2 000 19 500 2 500 500 8 500 10 000 3 000 11 500 122 000 257 000 500 1000 500 2500 500 — 000 500 500 000 500 000 000 000 500 000 500 000 000 14 500 5000 Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16 700, nrs. 20-21 384 000 Als indicatie voor het ter zake te voeren beleid op landelijke schaal, verwacht de regering dat hiervoor het tot stand komen van circa 70000 nieuwe recreatieplaatsen in de sfeer van recreatief medegebruik en circa 20000 ha nieuw in te richten recreatiegebied nodig zal zijn. Het realiseren van nieuwe recreatieve mogelijkheden zal bij voorkeur geschieden via de reeds in ontwikkeling zijnde plannen. Verder is de omvang van de tekorten mede bepalend voor het stellen van prioriteiten. Ter ondersteuning van het verstedelijkingsbeleid zal de regering groeikernen, groeisteden en nieuwe grote bouwlokaties met nadruk bij de prioriteitstelling betrekken. De zorg voor de openluchtrecreatie binnen de woonkern zelf is overigens een gemeentelijke verantwoordelijkheid. 4.2. Uitbreiding recreatief medegebruik - De regering zal zelf een bijdrage leveren aan streven tot opheffing van de tekorten aan mogelijkheden voor de dagrecreatie door bij te dragen aan de realisering van ca. 20000 recreatieplaatsen in de sfeer van recreatief medegebruik gedurende de komende 15 jaren. Deze bijdrage is fiancieel en ruimtelijk op rijksniveau afgewogen. - Het realiseren van de ca. 20000 recreatieplaatsen voor recreatief medegebruik zal plaatsvinden binnen de op de kaart aangegeven gebieden binnen de stedelijke invloedssfeer. - Aan de provinciale besturen wordt gevraagd aan te geven hoe de uitbreiding van recreatieplaatsen gedurende de komende 15 jaren op regionaal niveau kan worden gerealiseerd en de formulering van de verschillende ruimtelijke functies in hun streekplannen zodanig te laten zijn dat deze aansluiten bij de te nemen maatregelen voor het recreatief medegebruik. 4.3. Uitbreiding recreatiegebieden - De regering zal zelf een bijdrage leveren aan het streven tot opheffing van de tekorten aan mogelijkheden voor de dagrecreatie door bij te dragen aan de realisering van ca. 7 000 ha recreatiegebied gedurende de komende 1 5 jaren. Deze bijdrage is financieel en ruimtelijk op rijksniveau afgewogen. - De regering geeft hoge prioriteit aan de totstandkoming van recreatievoorzieningen in de Randstadgroenstructuur. - Realisering van de genoemde ca. 7000 ha recreatiegbieden, zal binnen de op de kaart aangegeven stadsgewesten dienen plaats te vinden. - In dit verband zal de regering nabij de vier grote steden (Amsterdam, 's-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht) een gecombineerde aanleg van recreatiegebieden en Staatsbossen bevorderen. Gedurende de komende 15 jaren komt van de te realiseren 7000 ha recreatiegebied circa 4000 ha voor deze gecombineerde aanleg in aanmerking waarvan 3 000 ha in de vorm van bos. - Van de overige 3 000 ha tot stand te brengen recreatiegebied zal ruim 1 000 ha worden bebost en wordt minimaal de helft gerealiseerd in de Randstad. - De regering zal bosuitbreidingen in de Randstad, voor zover die geen onderdeel uitmaken van recreatiegebieden, tot stand brengen in gebieden binnen de stedelijke invloedssfeer. In deze bosuitbreidingen zullen zo de mogelijkheden tot recreatief medegebruik worden benadrukt. - Aan de provinciale besturen wordt gevraagd om aan te geven hoe de nieuwe recreatiegebieden gedurende de komende 15 jaren op regionaal niveau kunnen worden gerealiseerd en hoe dit in streekplannen nader wordt afgewogen. Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16 700, nrs. 20-21 7 5. HET BELEID VOOR DE SPORTVISSERIJ 5.1. Richtlijnen De regering zal medewerking verlenen bij het oplossen van de tekorten aan ruimtelijke mogelijkheden voor de sportvisserij in gebieden binnen de stedelijke invloedssfeer, waarbij bij voorkeur wordt aangesloten bij de stad en stadsrand. De realisering daarvan geschiedt langs de volgende wegen: - het behouden en verbeteren van de diversiteit en kwaliteit van de gerbuiksmogelijkheden van het oppervlaktewater als viswater door het opheffen van de belemmeringen ten aanzien van visrecht, looprecht en ontsluiting, het talud, de begroeiing en de waterkwaliteit en "kwantiteit; - de aanleg van water, bijvoorbeeld door middel van ontgrondingen, zodanig dat de sportvisserij mogelijk wordt; - het bevorderen van het optimale gebruik van de gevestigde en nieuwe vis- en looprechten door vorming van beheerseenheden, vergunningverlening en uitwisseling van vergunningen; - het bevorderen van toeristisch-recreatieve mogelijkheden voor de sportvisserij. 5.2. Kwalititatieve aspecten Het beleid is tevens met het oog op de watertypegebondenheid van vormen van sportvisserij gespreid over het land gericht op: - het instandhouden en bevorderen van de veelal seizoen- en plaatsgebonden vormen van zeehengelsport; - het in stand houden en bevorderen van een verscheidenheid aan specifieke vormen van sportvisserij in het binnenwater; - het in stand houden en bevorderen van de natuurlijke migratiewegen van vis. 6. HET BELEID VOOR DE VERBLIJFSRECREATIE 6 . 1 . Ruimtelijke mogelijkheden Het beleid voor de verblijfsrecreatie is gericht op ruimtelijke maatregelen die ten doel hebben: • Een optimaal gebruik van de thans beschikbare ruimte. • Het aanbieden van ruimtelijke mogelijkheden ten behoeve van het tot stand komen van nieuwe en het uitbreiden van bestaande verblijfsrecreatieve vestigingen, gespreid over het land. - De gedurende de komende 1 5 jaren benodigde ruimte voor verblijfsrecreatie bedraagt globaal 1 800 ha te weten circa 1 275 ha voor toeristische standplaatsen, circa 100 ha voor vaste jaar- en seizoenstandplaatsen en circa 425 ha voor zomerhuizen en bungalows in de verhuur. Deze benodigde ruimte is globaal afgewogen. Van de provinciale besturen wordt gevraagd deze ruimten in streekplannen nader af te wegen, waarbij de zoneringskaart verblijfsrecreatie en de aangeduide regionalisering van de verblijfsrecreatieve ruimteclaim als richtsnoer dienst doen. - Per regio gaat het globaal om de volgende ruimte: Groningen, Friesland en Drenthe Overijssel en Gelderland IJsselmeerpolders, Utrecht en Noord-Holland Zuid-Holland en Zeeland Noord-Brabant en Limburg 300 310 455 395 340 ha ha ha ha ha Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16 700, nrs. 20-21 8 - Met de mogelijkheden voor rendabele bedrijfsvoering dient te worden rekening gehouden. - Ten einde de lagere overheden en het bedrijfsleven bij de nadere invulling van hun beleid zoveel mogelijk flexibiliteit te geven, is binnen de bovenstaande ruimteclaimaanduidingen geen onderscheid gemaakt in vaste standplaatsen, toeristische standplaatsen en zomerhuizen. - De gebieden met uitbreidingsmogelijkheden voor zowel vaste als toeristische standplaatsen en huurbungalows en de gebieden met een terughoudend beleid zijn weergegeven op de kaart. - Tekorten aan mogelijkheden voor de verblijfsrecreatie dienen bij voorkeur te worden opgelost door uitbreiding van bestaande, eerder dan door het tot stand doen komen van nieuwe vestigingen, zonder dat dit ten koste mag gaan van de gewenste diversiteit. 6.2. Diversiteit en kwaliteit Het beleid is tevens gericht op het bevorderen van de kwaliteit en diversiteit aan ruimtelijke mogelijkheden voor de verblijfsrecreatie. De voornaamste elementen van dit beleid betreffen: - het stimuleren van een gevarieerd en betaalbaar aanbod aan verblijfsrecreatieve mogelijkheden voor in beginsel alle te onderscheiden bevolkingsgroepen; het bevorderen van een betere spreiding van het gebruik in de tijd; - de zorg voor de inpassing van verblijfsrecreatieve complexen in het landschap; - het bevorderen van dagrecreatiemogelijkheden in de nabijheid van verblijfsrecreatieve vestigingen. De hierboven genoemde maatregelen zullen door de regering in nauwe samenwerking met de lagere overheden en het bedrijfsleven worden bevorderd. 7. HET BELEID VOOR DE WATERSPORT Het regeringsbeleid is gericht op handhaving en vergroting van de verscheidenheid aan bevaarbare wateren, alsmede op het afstemmen van de watersport naar aard en vorm op de capaciteit van de wateren, rekening houdend met alle andere relevante aspecten, waaronder de draagkracht van het natuurlijk milieu. 7.1. Grote watersport De regering beoogt met de volgende maatregelen de ontwikkeling van de grote watersport te reguleren en aan de vraag naar ligplaatsen te voldoen: - In de gebieden waar een groei van het aantal pleziervaartuigen met 1.000 of meer mogelijk is kan het aantal vaste ligplaatsen in jachthavens in de eerste fase van dit structuurschema in zijn totaliteit met maximaal 35.000 ligplaatsen toenemen. Deze uitbreidingsmogelijkheden voor de komende 15 jaren, die zijn weergegeven op de kaart, zijn globaal afgewogen. Aan de provinciale besturen wordt gevraagd de aangegeven uitbreiding in hun streekplannen nader af te wegen. De opsomming van de vaargebieden met uitbreidingsmogelijkheden van 1.000 ligplaatsen of meer, draagt een limitatief karakter. De omvang per vaargebied betreft: Friese merengebied IJsselmeer Randmeren (incl. Markermeer) Haringvliet Grevelingen Veerse meer Ontgrondingen Maas 4 500 4 000 16 000 2 800 4 000 1 200 2 500 ligplaatsen ligplaatsen ligplaatsen ligplaatsen ligplaatsen ligplaatsen ligplaatsen Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16 700, nrs. 20-21 i 9 - Voor de overige vaargebieden wordt door de regering een terughoudend beleid voorgestaan. Hier zal per gebied van geen of slechts van een geringe uitbreiding van het aantal pleziervaartuigen sprake kunnen zijn. De mogelijkheid tot aanleg van nieuwe jachthavenaccommodaties in deze gebieden ten behoeve van het saneren van ongewenste ligplaatssituaties wordt opengehouden. In samenwerking met de lagere overheden zal de mogelijkheid van een toervaarnet voor de grote watersport worden bezien. 7.2. Kleine watersport - De ruimtelijke mogelijkheden voor routegebonden vormen van kleine watersport dienen in stand gehouden te worden en daar waar mogelijk te worden bevorderd. - Ruimtelijke mogelijkheden voor het plankzeilen dienen bij voorkeur aan te sluiten bij de grotere bevolkingsconcentraties en de daar aanwezige dagrecreatiemogelijkheden. 7.3. Rol lagere overheden De provincies wordt verzocht over te gaan tot de instelling van provinciale verordeningen, waarin het gebruik van het water, met uitzondering van de verkeers- en vervoersaspecten, wordt geregeld; dit zowel ten aanzien van de verschillende vormen van water- en overrecreatie onderling als in relatie tot andere functies op en aan het water. - De regering verzoekt aan de water- en oeverbeherende instanties waar nodig maatregelen te nemen ten aanzien van een zonering op het niveau van de afzonderlijke vaargebieden met het oog op bescherming van natuurwaarden en belangen van andere watergebruikers. Daarop gerichte maatregelen, in de sfeer van inrichting en voorlichting, zullen waar mogelijk worden ondersteund. 7.4. Hoofdvaarwegennet Een uitbreiding van het hoofdvaarwegennet ter ontsluiting van belangrijke gebieden voor de recreatievaart is aangegeven in de partiële herziening van het Structuurschema Vaarwegen. 7.5. Diversiteit en kwaliteit De regering streeft ernaar om in samenwerking met de lagere overheden en het bedrijfsleven de diversiteit aan watersportmogelijkheden en de kwaliteit ervan verder te bevorderen. De volgende elementen spelen daarbij een belangrijke rol: • het stimuleren van een gevarieerd aanbod aan vaarmogelijkheden en ligplaatsen; • het vooral om wille van de belangen van natuur en landschap, stimuleren van het kiezen van vaste ligplaatsen binnen jachthavens; • het stimuleren van de totstandkoming van voorzieningen en maatregelen ten behoeve van de veiligheid en de milieuhygiëne zowel binnen als buiten jachthavens. 8. HET BELEID TEN AANZIEN VAN NATIONALE LANDSCHAPPEN De regering omschrijft nationale landschappen als gebieden die een grote rijkdom vertegenwoordigen aan natuurlijke en landschappelijk kwaliteiten en aan cultuurhistorische waarden. Ze bestaan uit natuurterreinen, wateren en/of bossen, cultuurgronden en nederzettingen en Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16 700, nrs. 20-21 10 vormen een samenhangend en harmonisch geheel, waardoor ze vanuit het oogpunt van toeristisch-recreatieve belevingswaarde van bijzondere betekenis zijn. De betreffende gebieden zijn limitatief op kaart aangegeven. Het beleid van de regering is erop gericht, door middel van een gecoördineerde en geconcentreerde inzet van bestaande instrumenten en middelen, het specifieke en gedifferentieerde karakter van deze gebieden, met name ook ten behoeve van de zich recreërende mens, in stand te houden en te ontwikkelen. De regering zal met name het recreatief medegebruik in deze gebieden bevorderen. Van de betrokken provinciale besturen wordt gevraagd met de in deze gebieden aanwezige waarden en kwaliteiten in hun beleid rekening te houden. De toe te passen instrumenten zullen uiteraard niet worden ingezet dan na het gebruikelijke overleg met de provinciale besturen en de betrokkenen. In geval van landinrichting in nationale landschappen zal als regel herinrichting de aangewezen vorm zijn; in bepaalde delen, waneer voor natuur- en landschapsbehoud en/of openluchtrecreatie geen grote belangen in het geding zijn, ruilverkaveling. 9. HET BELEID MET BETREKKING TOT HETTOERISME 9 . 1 . Toeristisch recreatieve infrastructuur De regering kent ten behoeve van het versterken van een toeristisch recreatieve infrastructuur binnen het te voeren openluchtrecreatiebeleid prioriteit toe aan de volgende aandachtsgebieden, welke reeds op de pkb-kaart zijn aangegeven: • de gebieden binnen de stedelijke invloedssfeer; • de gebieden met een terughoudend beleid ten aanzien van de verblijfsrecreatie; • de gebieden met uitbreidingsmogelijkheden voor zowel vaste als toeristische standplaatsen en huurbungalows, alsmede voor vaste ligplaatsen; • de nationale landschappen. Het beleid is gericht op het waarborgen van voldoende kwalitatief goede dagrecreatieve mogelijkheden voor dagtoerisme en vanuit de accommodaties voor korte verblijven en vakanties, in relatie tot het binnen de aandachtsgebieden aangegeven beleid inzake de mate van uitbreiding van de recreatieve mogelijkheden. De regering zal binnen het te voeren openluchtrecreatiebeleid en in relatie tot de Nota Toeristisch Beleid zelf een bijdrage leveren aan het versterken van de toeristisch recreatieve infrastructuur indien er sprake is van een algemeen belang op regionale schaal. Daarbij zal rekening worden gehouden met de mogelijkheden van een rendabele bedrijfsvoering. 9.2. Medegebruik Mede met het oog op een effectieve medegebruik van het landelijk gebied zullen ten behoeven van de bevordering van milieuvriendelijke vormen van routegebonden landrecreatie in het landelijk gebied wandel-, fiets- en ruiterpaden worden aangelegd, die zoveel mogelijk passen in een interprovinciaal netwerk van deze paden. Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16 700, nrs. 20-21 11 9.3. Toeristische attractiepunten Toeristische attractiepunten en voorzieningen worden zoveel mogelijk in samenhang met het openluchtrecreatiebeleid tot stand gebracht en dienen goed bereikbaar te zijn bij voorkeur per openbaar vervoer. Voor grote toeristische attractiebedrijven en voorzieningen kan, in bijzondere situaties, na zorgvuldige afwegingen een situering buiten de zones waarbinnen recreatiegebieden tot stand worden gebracht, mogelijk zijn. 9.4. Rol lagere overheden Aan de provinciale besturen wordt gevraagd aan te geven, hoe het versterken van de samenhang tussen de openluchtrecreatie en het toerisme op regionaal niveau kan worden gerealiseerd. 10. DOORWERKING VAN HET BELEID 10.1. Algemeen Met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokken bestuursniveaus zal de regering zorgdragen voor een betere stroomlijning van de procedures voor planning, coördinatie en uitvoering. - Er wordt voorzien in een jaarlijks bij te stellen Rijksmeerjarenprogramma Openluchtrecreatie en Toerisme, waardoor de samenhang tussen de openluchtrecreatie en het toerisme wordt versterkt. - Van de provinciale besturen wordt gevraagd ten behoeve van het algemeen recreatiebeleid de totstandkoming van een provinciaal beleidsplan voor de openluchtrecreatie te bevorderen. Naast de doorwerking van het beleid in de sectorlijn is, voor de uitvoering van de beleidsvoornemens van dit structuurschema, de doorwerking ervan in de ruimtelijke ordening onmisbaar. 10.2. Rol lagere overheden Van de provinciale besturen en het Openbaar Lichaam Rijnmond wordt gevraagd de op de kaart aangegeven gebieden, gericht op de ruimtelijke inpassing van de verschillende openluchtrecreatie beleidsonderdelen in hun streekplannen nader uit te werken. 11. SOCIAAL-ECONOMISCHE EN FINANCIËLE ASPECTEN - Rijk, provincie en gemeenten hebben ieder een verantwoordelijkheid voor de realisering van het openluchtrecreatiebeleid. Voor de realisering van de in dit structuurschema aangegeven prioriteiten zal deze verantwoordelijkheid zoveel mogelijk gezamenlijk gestalte dienen te krijgen. - Voor initiatieven van de lagere overheden tot planvoorbereiding, grondverwerving en inrichting van dagrecreatieve voorzieningen kunnen deze in beginsel in aanmerking komen voor een rijkssubsidie voor zover deze initiatieven in overeenstemming zijn met dit structuurschema en het rijksplan. - Het verstrekken van een rijkssubsidie laat onverlet dat de jaarlijkse beheerslasten van de tot stand gebrachte voorzieningen in beginsel door de lagere overheden worden gedragen. De consequenties van bovenstaande financieringswijze is dat ter realisering van de voorgenomen dagrecreatieve maatregelen de lagere overheid in staat en bereid moet zijn de van haar verwachte financiële inspanning gestand te doen. Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16 700, nrs. 20-21 12 - De regering streeft ernaar om de spanning tussen het in dit schema neergelegde beleid en de beschikbare middelen ter realisering hiervan, 20 veel mogelijk te verminderen. Hiertoe kiest de regering voor de volgende maatregelen: • Een nadere fasering van uitvoeringsmaatregelen zal worden aangegeven in het jaarlijks bij te stellen Rijksplan voor de Openluchtrecreatie; • Soberheid wordt betracht bij de aanleg en inrichting van voorzieningen; • De regering zal zich positief opstellen tegenover maatregelen welke de lagere overheden treffen voor een zo efficiënt en effectief mogelijk beheer van recratievoorzieningen. De regering blijft wel als voorwaarde stellen dat aan het beginsel van het primaire gebruik ten algemene nutte geen afbreuk wordt gedaan. - de financiële bijdrage ten behoeve van het bevorderen en in stand houden van de recreatieve mogelijkheden binnen de stadsgewesten zal ten minste 2/3 bedragen van het voor de aanleg en beheer van recreatievoorzieningen beschikbare rijksbudget. - De financiële bijdrage ten behoeve van het bevorderen en in stand toeristisch-recreatieve mogelijkheden zal ten hoogste 1/3 van dit budget bedragen. - Ten aanzien van de gecombineerde aanleg van recreatiegebieden en Staatsbossen is er sprake van een extra financiële inspanning van het Rijk in de gezamenlijke lasten voor grondaankoop, inrichting en beheer. Dit kan in bepaalde gevallen oplopen tot een maximum van 90% financiering van de kosten voor rekening van het Rijk. - De zogenaamde «Rijksrecreatiegebieden» kunnen rekenen op bestendiging van de reeds verleende respectievelijk reeds toegezegde beheerssubsidies. Nieuwe rijksrecreatiegebieden zijn niet voorzien. - Op grond van budgettaire ontwikkelingen, prijs- en andere ontwikkelingen kunnen de voorgenomen programma's worden bijgesteld. 12. CONSEQUENTIES VOOR ANDERE PKB's In de Structuurschets voor de Landelijke Gebieden (deel e, Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 14 392, nr. 46) dienen in paragraaf 4.2.1. het tweede gedachtenstreepje en in paragraaf 4.6.3. het eerste gedachtenstreepje, gewijzigd te worden in: «- de instandhouding van nationale landschappen wordt bevorderd.». De Minister van Landbouw en Visserij, G. J. M. Braks 4 De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P. Winsemius Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16 700, nrs. 20-21 13 O v e r z i c h t v a n d e b e l a n g r i j k s t e p u b l i k a t i e s in d e r e e k s o v e r h e t structuurschema Openluchtrecreatie - Deel a: het beleidsvoornemen (Tweede Kamer, zitting 1 9 8 0 1 9 8 1 , 16 7 0 0 , nrs. 1-2) - Deel b: de hoofdlijnen uit de inspraak over de Groene Structuurschema's (Tweede Kamer, zitting 1 9 8 2 - 1 9 8 3 , 16 6 0 0 enz., nrs. 3 - 4 ) - Deel c: advies van de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening over de Groene Structuurschema's (Tweede Kamer, zitting 1 9 8 2 - 1 9 8 3 , 16 6 0 0 enz., nrs. 5 - 6 ) - Deel d : de regeringsbeslissing (Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 3 1984, 16 7 0 0 , nrs. 3 - 4 ) - Brief van de Minister van Landbouw en Visserij d d . 20 september 1984 betreffende de aanbieding van het rapport: Behoefteraming op het gebied van de openluchtrecreatie. Herziening 1984 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 4 - 1 9 8 5 , 16 7 0 0 , nr. 5) - Lijst van vragen van de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 4 - 1 9 8 5 , 16 7 0 0 , nr. 6) - Brief van de Minister van Landbouw en Visserij, d d . 1 mei 1985 betreffende de aanbieding van de evaluatienota inzake Nationale Landschappen (Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 4 - 1 9 8 5 , 16 7 0 0 , nrs. 7 - 8 ) - Brief van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer dd. 21 december 1984 inzake het bestuurlijk overleg (Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 4 - 1 9 8 5 , 16 6 0 0 enz., nr. 9) - Lijst van antwoorden o p vragen van de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 4 - 1 9 8 5 , 16 7 0 0 , nr. 9) - Aanvullende lijst van vragen van de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 4 - 1 9 8 5 , 16 7 0 0 , nr. 10) - Aanvullende lijst van antwoorden op de vragen van de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 4 - 1 9 8 5 , 16 7 0 0 , nr. 11) - Moties ingediend tijdens de UCV van 9 en 10 oktober 1985 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 4 - 1 9 8 5 , 16 6 0 0 enz., nrs. 1 8 - 2 1 en 16 7 0 0 , nrs. 12, 19) - Brief van de Minister van Landbouw en Visserij inzake het overzicht van het oordeel van de regering over de ingediende moties d d . 1 november 1985 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 4 - 1 9 8 5 , 16 6 0 0 , nr. 25) - Gewijzigde motie van het lid Te Veldhuis c.s., ter vervanging van die gedrukt onder nr. 19, voorgesteld 26 november 1985 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 4 - 1 9 8 5 , 16 6 0 0 enz., nr. 26) - Verslag van een schriftelijk overleg, vastgesteld 2 6 november 1 9 8 5 ; bijlage Brief van de Minister van Landbouw en Visserij d d . 22 november 1985 betreffende het oordeel moties UCV «groene structuurschema's» (Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 16 6 0 0 enz., nr. 27) - S t e m m i n g over de tijdens de UCV van 9 en 10 oktober 1985 ingediende moties, voorzover niet ingetrokken (Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 1986, dd. 3 december 1 9 8 5 , 16 6 0 0 enz., nrs. 20, 2 1 ; 16 7 0 0 , nrs. 18, 19). Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 16 7 0 0 , nrs. 2 0 - 2 1 14 STRUCTUURSCHEMA OPENLUCHTRECREATIE Regeringsbeslissing 1984 ONTWIKKELINGVAN DE OPENLUCHTRECREATIE ruimtelijke maatregelen en voorzieningen jVW 30 km •VV, Zones voor de ontwikkeling van recreatiegebieden Zones voor de ontwikkeling van recreatief medegebruik Nationale Landschappen Gebieden met het accent op een terughoudend beleid t.a.v. de verblijfsrecreatie Gebieden met uitbreidingsmogelijkheden voor zowel vaste als toeristische standplaatsen en huurbungalows Vaargebieden met uitbreidingsmogelijkheden voor vaste ligplaatsen van 1000 ligplaatsen of meer Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16 700, nrs. 20-21 15
© Copyright 2025 ExpyDoc