Jeugdmonitor Utrecht Groep 7 en 8 van het basisonderwijs Schooljaar 2013-2014 1 Voorwoord Het gaat goed met de meeste Utrechtse kinderen. Die conclusie kunnen we opnieuw trekken uit de Jeugdmonitor Utrecht 2013-14. In de zesde editie van de tweejaarlijkse monitor zetten positieve trends door. Om er een paar te noemen: elf- en twaalfjarigen in onze stad zijn zich duidelijk gezonder gaan gedragen: meer kinderen ontbijten regelmatig en het aantal leerlingen dat wel eens alcohol heeft gedronken daalt. Minder kinderen worden gepest. Ook zitten ze op school lekkerder in hun vel. Het merendeel is positief over de betrokkenheid van hun ouders. De scholieren geven aan zich minder schuldig te maken aan vandalisme en diefstal. Alles bij elkaar levert dat een positief beeld. Toch leunen we niet achterover. Ik wil dat álle Utrechtse kinderen opgroeien tot gezonde, betrokken en zelfstandige burgers. De overwegend positieve resultaten gaan nog niet voor alle groepen jeugdigen op. Eén op de zeven kinderen in onze stad groeit op in een huishouden met kans op armoede. Deze monitor laat zien dat kinderen uit gezinnen met een lage welvaart op veel vragen beduidend minder scoren dan hun leeftijdgenootjes. Voor hen en voor alle jeugdigen en ouders die problemen ervaren bij het (gezond) opgroeien of opvoeden blijft het nodig om het goede Utrechtse jeugdbeleid vast te houden. Een beleid dat wordt uitgevoerd op scholen, in de wijken, bij sportclubs en in het jongerenwerk en dat zoveel mogelijk kinderen in staat stelt om hun talenten volledig te ontplooien en te benutten. Een beleid dat investeert in de toekomst van onze stad. J.W. Spigt Wethouder Jeugd I Samenvatting De Jeugdmonitor Utrecht is hét integrale meetinstrument over de Utrechtse Utrechtse jeugd. Dit rapport geeft een overzicht van de gezondheidsbeleving en het welbevinden van leerlin leerlingen uit groepen 7 en 8 van het basisonderwijs, basisonderwijs, hun gezinsachtergrond, schoolbeleving en vrijetijdsbesteding. Door een selectie van 41 van de 97 basisscholen, basisscholen, evenredig verdeeld over de wijken van Utrecht, is deelgenomen aan de Jeugdmonitor in het schooljaar schooljaar 20132013-2014. 2014. Op deze scholen hebben 2.379 leerlingen in oktober en november 2013 klassikaal een vragenlijst ingevuld. Het huidige rap rapport beschrijft de belangrijkste resultaten van leerlingen die in de stad Utrecht wonen (n=2.330). Dit betreft 35% van de leerlingen die in het schooljaar 20132013-2014 in groep 7 of groep 8 van een Utrechtse basisschool zaten. Uit deze Jeugdmonitor kunnen we concluderen dat het overwegend goed gaat met de Utrechtse jeugd. De gunstige trends van de vorige metingen hebben zich voortgezet en we zien nieuwe verbeteringen, met name op het gebied van leefstijl. Ondanks dat we geen ongunstige veranderingen hebben waargenomen, waargenomen, blijven er toch een aantal aandachtspunten. De wijkverschillen en verschillen naar culturele achtergrond achtergrond zijn groot. Ook zien we dat leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart en leerlingen met een zieke of verslaafde ouder op meerdere onderwerpen ongunstiger scoren. Deze samenvatting geeft een overzicht van de belangrijkste bevindingen van het rapport. rapport. Een uitgebreide beschrijving van de resultaten vindt u in het rapport zelf. Meer gedetailleerde cijfers zijn te vinden in het bij dit rapport behoren behorende tabellenboek. Dit tabellenboek is te down downloaden via www.utrecht.nl/jeugdmonitor. www.utrecht.nl/jeugdmonitor. Gezondheid en psychosociale psychosociale problemen Ervaren gezondheid Van de leerlingen vindt 91% zijn gezondheid (heel) goed. Turkse leerlingen zijn minder positief over hun gezondheid, evenals leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart1. Door 10% van de leerlingen wordt aangegeven dat zij in de laatste week voor het onderzoek veel psychosomatische klachten hebben gehad, zoals hoofdpijn, buikpijn, moeheid of slecht slapen. Van de leerlingen heeft 6% minder dan 9 uur geslapen in de nacht voor het onderzoek. Leerlingen uit de wijk Overvecht rapporteren vaker onvoldoende nachtrust. Psychosociale gezondheid In Utrecht heeft 11% van de leerlingen een bovengemiddeld of hoog risico op psychosociale problemen. Leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart hebben vaker een verhoogd risico op psychosociale problemen. Emotionele stabiliteit Emotionele problemen, zoals beperkte assertiviteit, faalangst en gebrekkig zelfvertrouwen, zijn psychische problemen waar de omgeving weinig tot niets van merkt. Deze problemen richten zich naar binnen en kunnen zich uiten in psychosomatische klachten. Van de leerlingen heeft 4% een ongunstige score op assertiviteit, 11% een ongunstige score op faalangst en 16% een ongunstige score op 1 Een indicatie voor de sociaaleconomische status van het gezin is verkregen door te vragen naar auto- en computerbezit, eigen slaapkamer en vakanties in het afgelopen jaar. Op basis van de antwoorden is de gezinswelvaart gecategoriseerd als laag, gemiddeld of hoog. II zelfvertrouwen. Ongunstige scores op assertiviteit, faalangst en zelfvertrouwen komen vaker voor bij meisjes dan bij jongens. Een ongunstige score op faalangst komt vaker voor bij leerlingen met een lage gezinswelvaart. Gedrag Ruim één op de zes leerlingen (18%) heeft aangegeven zich het afgelopen jaar schuldig te hebben gemaakt aan vandalisme of stelen. Dit geldt vaker voor jongens dan voor meisjes. Sociale problemen Van de leerlingen voelt 16% zich wel eens gediscrimineerd. Door 18% van de leerlingen wordt aangegeven dat ze in het afgelopen jaar wel eens ruzie hebben gehad op straat of op straat zijn bedreigd of geslagen. Jongens hebben vaker een conflict op straat dan meisjes en kiezen daarbij vaker voor een antisociale oplossing (schelden, bedreigen, vechten, wraak nemen). Leefstijl Voedingsgewoonten en beweging De meeste leerlingen (94%) ontbijten regelmatig (vijf of meer dagen per week) en 50% van de leerlingen eet elke dag fruit. Turkse leerlingen en leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart ontbijten minder vaak. Leerlingen uit de wijken Overvecht, Oost en Zuidwest geven vaker dan gemiddeld aan elke dag fruit te eten. 21% van de leerlingen beweegt onvoldoende (minder dan 60 minuten matige intensieve beweging per dag). Jongens bewegen vaker voldoende dan meisjes. Turkse en Marokkaanse meisjes bewegen vaker onvoldoende dan meisjes met een andere culturele achtergrond. Onvoldoende bewegen komt vaker voor in de wijk Overvecht. Middelengebruik Een klein deel van de leerlingen (2%) geeft aan wel eens te hebben gerookt. Door 19% van de leerlingen wordt aangegeven dat zij wel eens alcohol hebben gedronken en 2% van de leerlingen heeft dat in de laatste vier weken voor het onderzoek nog gedaan. Bij 12% van de leerlingen geldt thuis geen duidelijk verbod op het gebruik van alcohol. Alcoholgebruik komt vaker voor bij autochtone leerlingen. Bij hen thuis geldt ook minder vaak een duidelijk verbod op het gebruik van alcohol. Thuis Gezinssituatie Vier op de vijf leerlingen (82%) woont bij de eigen vader en moeder, 8% woont in een éénoudergezin, 7% woont afwisselend bij de vader en de moeder (co-ouderschap) en 4% woont in een andere gezinsvorm. Marokkaanse en Turkse leerlingen wonen vaker dan gemiddeld bij hun eigen vader en moeder. Wonen in een éénoudergezin komt relatief vaak voor bij Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse leerlingen. Co-ouderschap komt vaker voor bij autochtone leerlingen. Sociale relaties in het gezin Vier op de vijf leerlingen (82%) is heel positief over de betrokkenheid van hun ouders. Meer dan de helft van de leerlingen (59%) is heel positief over de relatie met hun ouders en 32% is hier overwegend positief over. Eén op de elf leerlingen (9%) ervaart de relatie met hun ouders als relatief slecht en 17% van de leerlingen ervaart thuis één of meer problemen. Marokkaanse en Turkse leerlingen zijn vaker positief over de betrokkenheid van hun ouders dan andere leerlingen. III Langdurig zieke en/of verslaafde ouder Van de leerlingen heeft 10% een langdurig zieke en/of verslaafde ouder. Leerlingen uit gezinnen met een lage of gemiddelde welvaart hebben vaker een langdurig zieke en/of verslaafde ouder. Leerlingen met een chronisch zieke en/of verslaafde ouder ervaren hun eigen gezondheid minder vaak als (heel) goed. Ook hebben zij vaker een verhoogd risico op psychosociale problemen en ervaren ze vaker één of meer problemen thuis. School Problemen die van invloed zijn op het functioneren op school Eén op de vijf leerlingen (21%) heeft concentratieproblemen op school. Een ongunstige score op het welbevinden op school komt voor bij 26% van de leerlingen en een ongunstige score op de relatie met de leerkracht bij 17% van de leerlingen. Concentratieproblemen komen vaker voor bij autochtone leerlingen. Pesten en gepest worden Voor 16% van de leerlingen geldt dat zij wel eens worden gepest. Vier procent van de leerlingen wordt minimaal één keer per week gepest. Eén op de twaalf leerlingen (8%) heeft in de drie maanden voor het onderzoek wel eens een ander gepest. In het afgelopen jaar is 7% van de leerlingen wel eens gepest op internet of via sociale media. Veiligheid op of rond school school Een vijfde (20%) van de leerlingen voelt zich wel eens onveilig op of rond school. Leerlingen die zich wel eens onveilig voelen, geven aan dat dit vooral voorkomt als zij onderweg zijn tussen huis en school. Leerlingen uit de wijk Vleuten-De Meern voelen zich vaker wel eens onveilig op of rond school. Vrije tijd Sporten Het merendeel van de leerlingen (83%) is lid van een sportvereniging en 18% van de leerlingen neemt ten minste één keer per week deel aan naschoolse sportactiviteiten of sportactiviteiten in een buurthuis. Jongens zijn vaker lid van een sportvereniging en besteden ook meer tijd aan sporten dan meisjes. Turkse leerlingen en Marokkaanse meisjes zijn minder vaak lid van een sportvereniging. Marokkaanse leerlingen nemen vaker deel aan naschoolse sportactiviteiten of sportactiviteiten in een buurthuis. Buitenspelen Buitenspelen Ruim de helft van de leerlingen (54%) heeft in de week voor het onderzoek weinig buiten gespeeld (minder dan 60 minuten per dag)2. Vooral leerlingen uit de wijken Oost en Binnenstad geven aan relatief weinig buiten te hebben gespeeld. Ruim tweederde van de leerlingen (70%) vindt dat er in de eigen buurt veel plekken zijn om buiten te spelen, 10% geeft aan dat er te weinig plekken zijn. Van de leerlingen voelt 18% zich wel eens onveilig op speelplekken in de buurt. Bijna driekwart van de leerlingen (73%) vindt de eigen buurt (heel) leuk. Leerlingen uit de wijken Noordwest en Overvecht vinden vaker dat er niet voldoende speelplekken zijn, voelen zich vaker onveilig op speelplekken in de buurt en zijn minder tevreden over hun eigen buurt. Van de leerlingen is 8% drie dagen of meer per week 's avonds na 20.00 uur zonder toezicht op straat. Dit geldt vaker voor jongens dan voor meisjes. 2 oktober/november 2013 was een uitzonderlijk natte periode IV TvTv-kijken en computergebruik Een derde van de leerlingen (33%) zit meer dan twee uur per dag achter de computer of voor de tv. Het percentage leerlingen dat elke dag meer dan twee uur achter de computer of voor de tv zit, is hoger naarmate leerlingen ouder zijn. Problematisch gebruik van sociale media komt voor bij 5% van de leerlingen. Deelname aan overige georganiseerde activiteiten Een groot deel van de leerlingen (89%) is lid van één of meerdere verenigingen. Van de leerlingen is 37% lid van een niet-sportvereniging. Autochtone leerlingen zijn relatief vaak lid van een zang-, muziek- of toneelvereniging of een vereniging voor natuur en milieu. Marokkaanse en Turkse leerlingen zijn vaker dan gemiddeld lid van een vereniging binnen (de kerk of) de moskee. Bijna een derde van de leerlingen (30%) bezoekt wel eens een buurthuis. Marokkaanse en Turkse leerlingen bezoeken vaker een buurthuis dan autochtone leerlingen. Trends Waar mogelijk zijn de uitkomsten van de huidige Jeugdmonitor vergeleken met de resultaten van de metingen uit 2007-2008, 2009-2010 en 2011-2012. Omdat de samenstelling van de onderzoeksgroepen tussen de metingen enigszins verschilt, is hier bij het vergelijken van de resultaten rekening mee gehouden. De verschillen tussen de metingen kunnen dus niet verklaard worden door verschillen in de onderzoeksgroepen. Voor het merendeel van de onderwerpen die in de vier metingen aan de orde zijn gesteld, geldt dat de resultaten onderling niet veel verschillen. Waar de onderwerpen wel verschillen is sprake van een gunstige ontwikkeling. Ongunstige trends of veranderingen zijn in deze Jeugdmonitor niet waargenomen. Voor een aantal onderwerpen geldt dat er een gunstige trend zichtbaar is over de metingen van 2008, 2010, 2011 en 2013 (de percentages betreffen de resultaten uit respectievelijk 2008 en 2013): • daling van het percentage leerlingen dat aangeeft zich in het afgelopen jaar schuldig te hebben gemaakt aan vandalisme of stelen (27% versus 18%) • stijging van het percentage leerlingen dat vijf of meer dagen per week ontbijt (87% versus 94%) • stijging van het percentage leerlingen dat elke dag fruit eet (41% versus 50%) • daling van het percentage leerlingen dat wel eens heeft gerookt (5% versus 2%) • daling van het percentage leerlingen dat wel eens alcohol heeft gedronken (40% versus 19%) • stijging van het percentage leerlingen dat positief is over de ouderbetrokkenheid (67% versus 82%) • daling van het percentage leerlingen met een ongunstige score op welbevinden op school (40% versus 26%) • daling van het percentage leerlingen met een langdurig zieke of verslaafde ouder (15% in 2010 versus 10% in 2013) Voor andere onderwerpen geldt dat er een gunstige verandering zichtbaar is ten opzichte van de meting in 2011 (de percentages betreffen de resultaten uit respectievelijk 2011 en 2013): • daling van het percentage leerlingen dat wordt gepest (28% versus 16%) en van het percentage leerlingen dat aangeeft zelf anderen te pesten (18% versus 10%) • daling van het percentage leerlingen dat zich wel eens onveilig voelt op school (27% versus 20%) • daling van het percentage leerlingen dat drie of meer dagen per week 's avonds na 20.00 uur zonder toezicht op straat is (12% versus 8%) V • daling van het percentage meisjes dat veel (meer dan twee uur per dag) achter de computer of voor de tv zit (32% versus 26%) Er is een daling zichtbaar ten opzichte van 2011 van het percentage leerlingen dat wel eens een buurthuis bezoekt (40% in 2011 versus 30% in 2013). Verschillen naar gezinswelvaart Op basis van de antwoorden op vragen over auto- en computerbezit binnen het gezin, het aantal keer dat de leerling op vakantie is geweest en of de leerling een eigen slaapkamer heeft, is de gezinswelvaart van de leerlingen gecategoriseerd als laag, gemiddeld of hoog. Leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart scoren op verschillende gezondheidsgerelateerde onderwerpen ongunstiger dan leerlingen uit gezinnen met een hoge welvaart. Leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart: - bewegen vaker onvoldoende (geldt ook voor leerlingen uit gezinnen met een gemiddelde welvaart) - zijn minder vaak lid van een (sport)vereniging (geldt ook voor leerlingen uit gezinnen met een gemiddelde welvaart) - ervaren hun gezondheid minder vaak als goed - ontbijten minder vaak - ervaren het eigen gebruik van sociale media vaker als problematisch - hebben vaker een verhoogd risico op psychosociale problemen - hebben vaker een ongunstige score op faalangst - ervaren vaker problemen thuis - wonen vaker in een éénoudergezin (geldt ook voor leerlingen uit gezinnen met een gemiddelde welvaart) - hebben vaker een langdurig zieke en/of verslaafde ouder (geldt ook voor leerlingen uit gezinnen met een gemiddelde welvaart) Een aantal verschillen als gevolg van gezinswelvaart hangt samen met achtergrondkenmerken van de leerlingen. Leerlingen met een lage welvaart wonen vaker in de wijken Noordwest, Overvecht en Zuidwest. Deze leerlingen: - bezoeken vaker een buurthuis - geven vaker aan dat er te weinig plekken zijn om buiten te spelen - voelen zich vaker onveilig op buitenspeelplekken in de buurt (geldt ook voor leerlingen uit gezinnen met een gemiddelde welvaart) Leerlingen uit gezinnen met een hoge welvaart hebben vaker een autochtone achtergrond; leerlingen uit gezinnen met een lage of gemiddelde welvaart hebben vaker een Turkse of Marokkaanse achtergrond. Door leerlingen uit gezinnen met een hoge welvaart is vaker wel eens alcohol gedronken dan door leerlingen uit gezinnen met een lagere welvaart (alcoholgebruik is binnen de islam niet toegestaan). Leerlingen uit gezinnen met een lage of gemiddelde welvaart voelen zich vaker wel eens gediscrimineerd. VI Verschillen naar wijk De Jeugdmonitor laat zien dat de Utrechtse wijken op een groot aantal onderwerpen verschillen. Op basis van de resultaten kunnen de Utrechtse wijken in vier groepen worden onderscheiden die een vergelijkbaar beeld vertonen. De eerste groep bestaat uit de wijken Noordoost en Oost. In deze wijken wonen relatief veel autochtone leerlingen en - vooral in de wijk Oost - relatief veel leerlingen met een hoge gezinswelvaart. Leerlingen uit deze wijken zijn vaker positief over hun eigen buurt, vaker lid van een (sport)vereniging en scoren overwegend gunstiger op onderwerpen die te maken hebben met gezonde voeding. Leerlingen uit deze wijken bezoeken minder vaak een buurthuis en nemen minder vaak deel aan naschoolse beweegactiviteiten of beweegactiviteiten van een buurthuis. Leerlingen uit de wijk Oost geven vaker aan dat zij wel eens alcohol hebben gedronken en spelen minder vaak buiten. Leerlingen uit de wijk Noordoost zijn minder positief over de betrokkenheid van hun ouders. De tweede groep bestaat uit de wijken Noordwest, Overvecht en Zuidwest. In deze wijken wonen relatief veel allochtone leerlingen en relatief weinig leerlingen met een hoge gezinswelvaart. Leerlingen die in deze wijken wonen zijn minder vaak lid van een (sport)vereniging. Leerlingen uit de wijken Noordwest en Zuidwest ontbijten minder vaak. In Noordwest en Overvecht zijn leerlingen negatiever over hun eigen buurt en voelen zich vaker onveilig op buitenspeelplekken. Leerlingen uit Noordwest zitten vaker veel (meer dan twee uur per dag) achter de computer of voor de tv. In Overvecht bewegen de leerlingen minder vaak voldoende en wordt vaker onvoldoende nachtrust en problematisch gebruik van sociale media gediscrimineerd. gerapporteerd. Leerlingen uit de Daarnaast wijken voelen Overvecht leerlingen en uit Zuidwest Overvecht scoren zich positief vaker op de leefstijlonderwerpen fruit eten, deelname aan naschoolse beweegactiviteiten of beweegactiviteiten van een buurthuis en ook alcoholgebruik wordt hier minder gerapporteerd. De derde groep wordt gevormd door de wijken Zuid, West, Leidsche Rijn en Binnenstad. Deze wijken zijn wat betreft culturele achtergrond en gezinswelvaart vergelijkbaar met het gemiddelde beeld in Utrecht, behalve dat de wijk Binnenstad relatief wat minder allochtone leerlingen kent. Deze wijken scoren overwegend vergelijkbaar met het gemiddelde beeld in Utrecht, maar kennen ook enkele ongunstige afwijkingen van het gemiddelde. Leerlingen uit de wijken Zuid en Leidsche Rijn voelen zich relatief vaak gediscrimineerd. In Zuid komen vaker concentratieproblemen voor. Leerlingen uit de wijk Binnenstad geven minder vaak aan buiten te hebben gespeeld. In Leidsche Rijn eten leerlingen minder vaak fruit en ervaren de betrokkenheid van hun ouders als lager dan gemiddeld. Leerlingen uit de wijk Vleuten-De Meern vormen de vierde groep. Deze wijk kenmerkt zich door relatief veel autochtone leerlingen en relatief veel leerlingen met een hoge gezinswelvaart. Deze wijk scoort op veel onderwerpen gemiddeld, maar wijkt op een aantal onderwerpen negatief af. Leerlingen uit Vleuten-De Meern eten minder vaak fruit. Ze scoren vaker ongunstig op zelfvertrouwen, hebben vaker concentratieproblemen, hebben vaker een ongunstige score op welbevinden op school en voelen zich vaker onveilig op school. In Vleuten-De Meern scoren de leerlingen positief op regelmatig ontbijten en voldoende nachtrust. VII Beschouwing De conclusie van de Jeugdmonitor 2011-2012 was dat het met veel Utrechtse leerlingen goed ging. Zij voelden zich gezond, deden aan sport en waren vaak lid van één of meer verenigingen. Ook ging het in vergelijking met vorige metingen op verschillende onderwerpen beter. Steeds meer leerlingen aten elke dag fruit en steeds minder leerlingen hadden al eens alcohol gedronken. De resultaten van de Jeugdmonitor 2013-2014 laten een vergelijkbaar beeld zien. De gunstige trends van de vorige meting hebben zich verder doorgezet. Daarnaast zijn steeds meer leerlingen regelmatig gaan ontbijten, hebben minder leerlingen al eens gerookt en neemt het aantal leerlingen dat wordt gepest of zelf anderen pest af. Gegevens uit het digitale dossier van de jeugdgezondheidszorg laten een daling zien van het aantal Utrechtse kinderen met overgewicht (Tak et al, 2013). Op basis van dit onderzoek kunnen geen uitspraken over oorzaak en gevolg worden gedaan. Wel is de geobserveerde trend rondom het gebruik van alcohol, eten van fruit, ontbijten en pesten in lijn met de beoogde effecten van stedelijk en landelijk beleid en interventies. In deze leeftijdsgroep worden nog geen grote problemen gesignaleerd, die ontwikkelen zich meestal pas op latere leeftijd. Wel zijn er al duidelijke risicogroepen in beeld waarop preventieve maatregelen gericht kunnen worden. Een dergelijke vroegsignalering en (collectieve) preventie van sociale en gezondheidsproblemen kan plaatsvinden in de gezins-, wijk- en schoolsetting. Aandacht voor een aantal specifieke onderwerpen en aandachtsgroepen blijft nodig, er is ruimte voor verbetering. Bijna één op de vijf leerlingen (19%) heeft, ondanks hun jonge leeftijd, al eens alcohol gedronken. En bij 12% van de leerlingen geldt thuis geen duidelijk verbod op het drinken van alcohol. De helft van de leerlingen (50%) eet niet elke dag fruit, 21% van de leerlingen beweegt onvoldoende en 33% van de leerlingen zit meer dan twee uur per dag achter de computer of voor de tv. Daarnaast zijn de wijkverschillen en verschillen naar culturele achtergrond groot. Een specifieke aandachtsgroep zijn leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart. Zij scoren beduidend ongunstiger op verschillende onderwerpen. Zo ervaren ze hun eigen gezondheid minder vaak als goed, hebben vaker een verhoogd risico op psychosociale problemen en hebben vaker een ongezonde leefstijl. In de wijken Noordwest, Overvecht en Zuidwest wonen relatief veel leerlingen met een lage gezinswelvaart. Voor de verschillende culturele achtergronden geldt dat elke groep eigen specifieke problemen heeft. Zo hebben autochtone leerlingen vaker wel eens alcohol gedronken, eten ze minder fruit, scoren ze lager op zelfvertrouwen en zijn ze minder positief over de betrokkenheid van hun ouders. Turkse leerlingen ervaren hun gezondheid minder vaak als goed en ontbijten minder vaak. Voor Turkse leerlingen en Marokkaanse meisjes geldt dat ze minder vaak lid zijn van een (sport)vereniging en Turkse en Marokkaanse meisjes bewegen vaker onvoldoende. Een andere meer specifieke aandachtsgroep bestaat uit leerlingen met een ziek en/of verslaafd gezinslid. Eén op de tien leerlingen (10%) heeft te maken met een zieke en/of verslaafde ouder. Veel van deze jongeren zijn geneigd om zichzelf weg te cijferen om het thuis zo goed mogelijk te laten lopen (Van Mierlo et al, 1999). Leerlingen met een chronisch zieke en/of verslaafde ouder ervaren onder andere – hun gezondheid minder vaak als goed, hebben vaker een verhoogd risico op psychosociale problemen en ervaren vaker dan andere leerlingen één of meer problemen thuis. VIII In de huidige Jeugdmonitor is geen onderzoek gedaan naar stapeling (het co-optreden van risicofactoren in hetzelfde individu). Eerder onderzoek naar stapeling, waarbij gebruik is gemaakt van de Jeugdmonitor resultaten uit 2009-2010 en 2011-2012, liet zien dat aan hoe meer risicofactoren een kind wordt blootgesteld, des te vaker hij/zij de eigen gezondheid als matig of slecht beoordeelt (Van der Leij et al, 2014). Stapeling van risicofactoren kwam vaker voor bij leerlingen met een Turkse of Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse achtergrond en in de wijken Noordwest, Overvecht en Binnenstad. Een witte vlek in deze monitor is inzicht in de mogelijke gevolgen van de economische crisis op sociale participatie van de leerlingen. De Armoedemonitor 2013 laat zien dat kinderen uit arme gezinnen, en met name uit bijstandsgezinnen, een lagere maatschappelijke deelname hebben (Paridaen, 2013). In de huidige Jeugdmonitor zijn geen ongunstige trends gevonden, maar een aantal relevante indicatoren is niet gemeten (i.e. armoede, gezinsinkomen, schulden), waardoor het effect van de economische crisis niet goed kan worden onderzocht. IX Inhoudsopgave 1 Inleiding.........................................................................................................................................11 2 Opzet en onderzoekspopulatie .......................................................................................................15 3 Gezondheid en psychosociale problemen........................................................................................18 3.1 Ervaren gezondheid ..............................................................................................................18 3.2 Psychosociale gezondheid.....................................................................................................20 4 Leefstijl ..........................................................................................................................................27 4.1 Voedingsgewoonten en beweging .........................................................................................27 4.2 Middelengebruik ...................................................................................................................35 5 Thuis..............................................................................................................................................38 5.1 Gezinssituatie .......................................................................................................................38 5.2 Sociale relaties in het gezin ...................................................................................................39 5.3 Langdurig zieke en/of verslaafde ouder…………………………………………………......................41 6 School ............................................................................................................................................43 6.1 Problemen die van invloed zijn op het functioneren op school ...............................................43 6.2 Pesten en gepest worden ......................................................................................................45 6.3 Veiligheid op school………………………………………………………………………………. ...............45 7 Vrije tijd .........................................................................................................................................48 7.1 Sporten.................................................................................................................................48 7.2 Buitenspelen .........................................................................................................................52 7.3 Tv-kijken en computergebruik ..............................................................................................56 7.4 Deelname aan overige georganiseerde activiteiten.................................................................58 Literatuur ..........................................................................................................................................61 Bijlage 1 ……………………………………………………………………………………………………………………..62 X 1 Inleiding 1.1 Achtergrond Jeugd staat hoog op de politieke agenda en er is behoefte aan goede informatie over de gezondheid en het welzijn van de jeugd. Met deze informatie wordt het jeugdbeleid mede ontwikkeld en uitgevoerd. Door jeugdigen zelf te bevragen, ontstaat een beeld van hun behoeften, beleving, functioneren en verwachtingen en de ontwikkelingen daarin. Daarom wordt in Utrecht sinds 2004 een integrale jeugdmonitor opgesteld. In het schooljaar 2007-2008 is de Jeugdmonitor Utrecht voor het eerst uitgevoerd in het basisonderwijs. Dit rapport beschrijft de resultaten van de vierde meting in het basisonderwijs in het schooljaar 2013-2014. ‘Monitoring’ betekent ‘het periodiek en op systematische wijze volgen van maatschappelijke ontwikkelingen ten behoeve van het beleid' (Engbersen et al, 1997). Er is sprake van monitoring als aan vijf criteria is voldaan: 1. de informatieverzameling wordt periodiek en systematisch uitgevoerd 2. de verzamelde informatie is actueel 3. de gebruikte indicatoren zijn steeds per item hetzelfde 4. de verzamelde informatie is beleidsrelevant 5. de monitor kent een ijkpunt De Jeugdmonitor Utrecht probeert zoveel mogelijk aan deze eisen te voldoen door het onderzoek met een vaste regelmaat en volgens een vaste methode uit te voeren. Voor zover mogelijk worden steeds dezelfde vragen aan de leerlingen gesteld, maar in de vragenlijst is ook ruimte voor vragen over onderwerpen die op dat moment actueel zijn. De vragenlijst is samengesteld door een vertegenwoordiging van de gemeentelijke organisaties. De terugkoppeling van de gegevens wordt op een zo kort mogelijke termijn verzorgd, waarbij de resultaten vergeleken worden met de resultaten uit eerdere metingen. De belangrijkste gemeentelijke partijen die betrokken zijn bij de realisatie van de Jeugdmonitor Utrecht zijn Jeugd, Zorg en Veiligheid van Maatschappelijke Ontwikkeling (MO) en de afdelingen Jeugd en Beleid, Expertise en Onderzoek van Volksgezondheid (voorheen GG&GD). Volksgezondheid heeft in het kader van de Wet Publieke Gezondheid de taak de gezondheidstoestand van de jeugd in kaart te brengen en te volgen. De beleidsafdelingen van MO en Volksgezondheid hebben behoefte aan (beleids)informatie op grond waarvan zij hun beleid ten aanzien van jeugd kunnen vormgeven. Jeugd, Zorg en Veiligheid is, namens de wethouder Jeugd, opdrachtgever. De afdeling Jeugd van Volksgezondheid is 'hoofdaannemer' en de afdeling Beleid, Expertise en Onderzoek verzorgt de dataverzameling, analyse en rapportage. 11 1.2 Uitvoering in het schooljaar 20132013-2014 2014 Op 41 basisscholen is door de leerlingen van de groepen 7 en 8 klassikaal een papieren vragenlijst ingevuld. De dataverzameling heeft plaatsgevonden in de maanden oktober en november van 2013. De scholen die hebben meegedaan worden genoemd in bijlage 1. De selectie van de scholen staat beschreven in paragraaf 2.2. In het rapport dat voor u ligt, worden de resultaten beschreven van 2.330 leerlingen die in het schooljaar 2013-2014 de vragenlijst hebben ingevuld en in Utrecht woonachtig zijn. De onderwerpen die aan bod komen in de Jeugdmonitor zijn in overleg tussen Volksgezondheid en MO vastgesteld. Naast de vaste vragen die jaarlijks terugkeren, zijn extra vragen toegevoegd die inspelen op actuele onderwerpen zoals sociale media en nachtrust. In de vragenlijst is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van standaardvragen van GGD Nederland. Wanneer geen standaardvraag beschikbaar was, is gebruik gemaakt van vragen van GGD Brabant-Zuidoost, GGD Rotterdam-Rijnmond, Universiteit Utrecht, Rotterdam: Center for Behavioral Internet Science & IVO, Health Behavior in School-aged Children (HBSC) of zijn vragen zelf opgesteld. De vragenlijst is verkrijgbaar bij de afdeling Beleid, Expertise en Onderzoek. De opzet van deze monitor is in eerste instantie om het welzijn van de Utrechtse jeugd in beeld te brengen; leerlingen woonachtig buiten de gemeente Utrecht worden in dit rapport buiten beschouwing gelaten. 1.3 Leeswijzer en interpretatie van de resul resultaten Het rapport is als volgt ingedeeld. Hoofdstuk twee beschrijft de opzet van het onderzoek en de onderzoekspopulatie. Hoofdstuk drie bespreekt de ervaren gezondheid, psychosomatische klachten en de psychosociale gezondheid van de leerlingen en in hoofdstuk vier komen de voedingsgewoonten, beweging en middelengebruik van de leerlingen aan bod. In hoofdstuk vijf zijn de resultaten beschreven die betrekking hebben op de thuissituatie, zoals de gezinssamenstelling, betrokkenheid van ouders, problemen die leerlingen thuis ervaren en langdurig zieke ouders. In hoofdstuk zes worden de resultaten beschreven die betrekking hebben op school. Ten slotte wordt in hoofdstuk zeven ingegaan op de vrijetijdsbesteding van de leerlingen, waarbij de resultaten over sporten, buitenspelen, tv- en computergebruik, lidmaatschap van verenigingen en buurthuisbezoek worden beschreven. Om inzicht te krijgen in mogelijke doelgroepen voor beleid wordt systematisch onderscheid gemaakt tussen geslacht, culturele achtergrond, gezinswelvaart en woonwijk. Culturele achtergrond is uitgesplitst in autochtoon, Surinaams/Antilliaans/Arubaans, Marokkaans, Turks en overig (volgens de CBS-criteria). Voor de bepaling van de culturele achtergrond is gebruik gemaakt van het geboorteland van de leerling zelf en van zijn of haar ouders. Autochtone leerlingen zijn leerlingen van wie beide ouders in Nederland zijn geboren, ongeacht het geboorteland van de leerling zelf. Allochtone leerlingen zijn leerlingen van wie ten minste één van de ouders niet in Nederland is geboren. De groep allochtone leerlingen is op grond van het geboorteland van de leerling zelf, van de moeder of – in laatste instantie – het geboorteland van de vader onderverdeeld in Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse, Marokkaanse of Turkse leerlingen en leerlingen met een overige culturele achtergrond. In het vervolg worden de leerlingen met een autochtone achtergrond benoemd als autochtone leerlingen. Leerlingen met een Surinaamse, Antilliaanse of Arubaanse achtergrond worden benoemd als Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse leerlingen en die van Turkse of Marokkaanse achtergrond worden Turkse of Marokkaanse leerlingen genoemd. Een indicatie voor de sociaaleconomische status van het gezin waar de leerlingen in opgroeien, is verkregen aan de hand van vier vragen (aantal auto's in het 12 gezin, eigen slaapkamer, vakantie afgelopen jaar, aantal computers). Op basis van de antwoorden op deze vragen wordt de gezinswelvaart van de leerlingen geclassificeerd als laag, midden of hoog. De woonwijk is bepaald op basis van de vier cijfers van de postcode. De verschillende subgroepen overlappen gedeeltelijk, waardoor ook in sommige resultaten overlap zit. Zo zijn Marokkaanse en Turkse leerlingen vaker afkomstig uit gezinnen met een lage welvaart, waardoor hun scores zowel worden meegenomen in de uitspraken over Marokkaanse en Turkse leerlingen als in de uitspraken over gezinnen met een lage welvaart. In dit rapport worden alleen de belangrijkste bevindingen beschreven. Alle resultaten zijn ook weergegeven in een tabellenboek. Dit tabellenboek is te downloaden via www.utrecht.nl/jeugdmonitor. Zoals gebruikelijk in dit soort onderzoek worden in dit rapport alleen statistisch significante verschillen beschreven3. Dit kan ertoe leiden dat subgroepen met een kleiner aantal leerlingen (bijvoorbeeld wijk Binnenstad of leerlingen met een Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse achtergrond) lijken af te wijken van het Utrechts gemiddelde, zonder dat dit verschil significant bewezen is. Een uitgebreide beschrijving van de manier van toetsing is terug te vinden in het tabellenboek. Om het rapport leesbaar te houden, wordt in de tekst alleen aangegeven welke groepen negatief afwijken in vergelijking met het Utrechts gemiddelde. Een uitzondering hierop wordt gemaakt wanneer het opvallend is dat een groep positief afwijkt. In verband met de leesbaarheid van de tekst wordt de toevoeging ‘in vergelijking met het Utrechts gemiddelde’ bij het beschrijven van de verschillen weggelaten. De percentages die in de tekst worden genoemd, zijn afgerond tot hele percentages. Hierdoor kan het voorkomen dat percentages niet precies tot 100% optellen. Voor de duidelijkheid wordt benadrukt dat het in dit rapport steeds om door de leerlingen gerapporteerde gegevens gaat. In sommige gevallen zal er sprake kunnen zijn van onderschatting van de werkelijkheid (bijvoorbeeld bij gevoelige onderwerpen, zoals alcoholgebruik of de situatie thuis door leerlingen met een islamitische achtergrond) en in andere gevallen van overschatting (bijvoorbeeld wanneer jongens stoer willen overkomen, zoals bij vandalisme). Daarnaast moeten verschillen tussen culturele achtergronden voorzichtig worden geïnterpreteerd. Vooral bij meer subjectieve uitkomsten kunnen verschillen tussen culturele achtergronden worden veroorzaakt door de andere manier waarop leerlingen uit deze groepen vragen beantwoorden (Foets et al, 2007). Vergelijking Vergelijking met eerdere metingen De resultaten van deze meting van de Jeugdmonitor zijn waar mogelijk vergeleken met de resultaten van de metingen uit de schooljaren 2007-2008, 2009-2010 en 2011-20124 (Van Buren et al, 2009; Van Buren et al, 2011; Eykemans et al, 2012) en onderzocht op de aanwezigheid van statistisch significante verschillen. In dit rapport wordt met betrekking tot trends van een significant verschil gesproken wanneer het geobserveerde verschil tussen twee metingen met een zekerheid van 95% niet op toeval berust. Aan de huidige meting van de Jeugdmonitor hebben meer en ook andere scholen meegedaan dan aan de metingen uit 2008, 2010 en 2011. Om uit te sluiten dat gesignaleerde trends hun oorzaak hebben in de veranderde selectie van scholen zijn de trendanalyses ook apart uitgevoerd op gegevens van leerlingen van scholen die aan alle vier de metingen hebben meegedaan. De resultaten van deze meting en die uit 2008, 2010 en 2011 zijn niet alleen vergeleken voor heel 3 Een verschil wordt significant genoemd wanneer het geobserveerde verschil met een zekerheid van 99% niet op toeval berust (significantieniveau van p=0.01). Trends zijn getoetst met een significantieniveau van p=0.05. Bij dit significantieniveau, berust een geobserveerd verschil met een zekerheid van 95% niet op toeval. 4 In verband met de leesbaarheid van de tekst wordt het schooljaar 2007-2008 verder benoemd als 2008. Het schooljaar 2009-2010 wordt verder benoemd als 2010, het schooljaar 2011-2012 als 2011 en het schooljaar 2013-2014 als 2013, omdat de vragenlijst afname in dat kalenderjaar heeft plaatsgevonden. 13 Utrecht, maar ook apart voor jongens en meisjes en voor de verschillende culturele achtergronden en woonwijken om verschillen in trends tussen verschillende groepen te kunnen signaleren. In de vorige Jeugdmonitor is op een beperkt aantal onderwerpen een vergelijking gemaakt met onderzoekresultaten van kinderen uit de andere gemeenten in de provincie Utrecht en met kinderen in heel Nederland. Er werden toen nauwelijks verschillen gevonden. In de huidige Jeugdmonitor wordt deze vergelijking niet gemaakt, omdat de vergelijkbare onderzoeken in de tussentijd niet zijn herhaald en ook recent onderzoek in de andere grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag) ontbreekt. 14 2 Opzet en onderzoekspopulatie 2.1 Onderzoeksopzet In navolging van de onderzoeksopzet van eerdere metingen van de Jeugdmonitor in het basis- en voortgezet onderwijs zijn de vragenlijsten op de deelnemende scholen klassikaal en anoniem afgenomen door getrainde medewerkers van Volksgezondheid. Het verzamelen van de gegevens vond plaats in de maanden oktober en november van 2013. 2.2 Respons In het schooljaar 2013-2014 kende Utrecht 97 scholen voor primair onderwijs, met in totaal 175 schoollocaties. Door 41 van deze scholen is deelgenomen aan de Jeugdmonitor (zie bijlage 1). Om te garanderen dat uit elk van de tien Utrechtse wijken voldoende leerlingen deelnamen om uitspraken te kunnen doen op wijkniveau, is ernaar gestreefd ten minste vier scholen per wijk in het onderzoek te betrekken. In april/mei 2013 zijn de 39 scholen benaderd die ook in het schooljaar 2011-2012 aan de Jeugdmonitor Utrecht hebben deelgenomen. Vier scholen gaven aan niet opnieuw mee te willen werken aan het onderzoek. De belangrijkste redenen voor weigering waren opheffing van de school, de vele verzoeken die scholen krijgen om mee te doen aan onderzoeken en een druk programma op school waardoor er geen tijd was om de Jeugdmonitor af te nemen. Vervolgens zijn zeven nieuwe scholen benaderd in wijken die nog onvoldoende vertegenwoordigd waren in het onderzoek. Hiervan hebben zes scholen toegestemd om deel te nemen aan het onderzoek. Op de 41 deelnemende scholen zaten in het betreffende schooljaar 2.562 leerlingen in groep 7 of 8, waarvan 93% (n=2.379) een vragenlijst compleet en correct heeft ingevuld. Vanwege ziekte op de dag van de afname hebben 66 leerlingen geen vragenlijst ingevuld, van 80 leerlingen hadden de ouders bezwaar tegen de afname, 2 leerlingen hebben de vragenlijst incompleet of niet correct ingevuld en voor 35 leerlingen geldt dat zij om een andere reden geen vragenlijst hebben ingevuld. Om te weten in welke wijk de leerlingen wonen, is aan hen gevraagd de vier cijfers van hun postcode in te vullen. Bijna alle leerlingen (97%) hebben een postcode in Utrecht ingevuld. Door 1% van de leerlingen (n=25) is een postcode buiten Utrecht ingevuld en door 2% (n=55) is geen postcode ingevuld. In dit rapport wordt aangenomen dat de leerlingen van wie de postcode niet bekend is, wonen in de wijk waarin hun basisschool staat. In de verdere analyses is er voor gekozen om alleen resultaten van in Utrecht woonachtige leerlingen weer te geven. Het aantal leerlingen in de onderzoekspopulatie dat van buiten Utrecht een Utrechtse basisschool bezoekt, komt ongeveer overeen met gegevens van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) (schooljaar 2013-2014: 4% van alle leerlingen op de Utrechtse (reguliere) basisscholen woont buiten Utrecht). De resultaten die hierna gepresenteerd worden, hebben betrekking op 2.330 Utrechtse leerlingen. Dit betreft 35% van de Utrechtse leerlingen die in het schooljaar 2013-2014 in groep 7 of groep 8 van een Utrechtse basisschool zaten5. 5 In het schooljaar 2013-2014 zitten er 6.651 leerlingen in groep 7 en 8 van een Utrechtse reguliere basisschool. 15 2.3 Demografie Van de leerlingen in de peiling is 49% jongen en 51% meisje. Bijna de helft van de leerlingen was tijdens het onderzoek elf jaar oud (47%), 39% was tien jaar of jonger en 13% was twaalf jaar of ouder. De leerlingen zijn gelijk verdeeld over de groepen 7 en 8 (51% versus 49%). Meer dan de helft (59%) van de leerlingen heeft een autochtone achtergrond, 3% heeft een Surinaamse, Antilliaanse of Arubaanse achtergrond6, 18% heeft een Marokkaanse achtergrond en 6% een Turkse achtergrond. De overige 14% heeft een andere culturele achtergrond. Doordat een selectie van de Utrechtse basisscholen heeft deelgenomen aan de Jeugdmonitor komt de samenstelling van de onderzoekspopulatie niet precies overeen met de bevolkingssamenstelling van Utrecht. In vergelijking met de Utrechtse 10-13 jarigen zijn in de huidige Jeugdmonitor jongens enigszins ondervertegenwoordigd en meisjes oververtegenwoordigd. De verschillende culturele achtergronden zijn evenredig vertegenwoordigd in het onderzoek. Leerlingen uit de wijken West, Oost en Leidsche Rijn zijn oververtegenwoordigd in het onderzoek. Leerlingen uit de wijken Vleuten-De Meern en Noordoost zijn ondervertegenwoordigd. De absolute aantallen leerlingen uit deze wijken zijn echter groot genoeg om representatieve uitspraken over deze wijken te kunnen doen. Om representatieve uitspraken te kunnen doen voor de hele gemeente Utrecht zijn de resultaten tijdens de analyses gewogen naar geslacht, culturele achtergrond en wijk7. Bij het wegen tellen de resultaten van leerlingen uit groepen die zijn ondervertegenwoordigd zwaarder mee in de analyses dan resultaten van leerlingen uit groepen die zijn oververtegenwoordigd. De mate waarin de resultaten zwaarder of minder zwaar mee tellen is evenredig aan de mate waarin de groep in het onderzoek is onder- of oververtegenwoordigd in vergelijking met de bevolkingssamenstelling. De in dit rapport gepresenteerde resultaten mogen daarom als representatief worden beschouwd voor de leerlingen van de groepen 7 en 8 van de basisschool in Utrecht. Op wijkniveau kunnen de resultaten beïnvloed zijn door de selectie van deelnemende scholen. 2.4 Gezinswelvaart Een indicatie voor de sociaaleconomische status van het gezin waar de leerlingen in opgroeien, is verkregen aan de hand van vier vragen (aantal auto's in het gezin, eigen slaapkamer, vakantie afgelopen jaar, aantal computers). Op basis van de antwoorden op deze vragen wordt de gezinswelvaart van de leerlingen geclassificeerd als laag, midden of hoog. Gezinnen met een lage welvaart hebben vaker geen auto, de kinderen delen vaker een slaapkamer, ze gaan niet of minder vaak op vakantie en bezitten minder computers. 6 Het aantal Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse leerlingen in het onderzoek is relatief klein (n=72), waardoor de betrouwbaarheidsintervallen rond de gerapporteerde resultaten relatief groot zijn. Resultaten voor deze groep kunnen daarom sterk afwijken van het Utrechts gemiddelde, zonder dat dit een significant verschil is. 7 Vanwege statistische redenen is vanaf het schooljaar 2009-2010 een andere weegprocedure gebruikt dan in de meting in het schooljaar 2007-2008. Hierdoor kan het voorkomen dat bij de vergelijking van resultaten met die van de vorige metingen percentages over het schooljaar 2007-2008 worden genoemd die licht afwijken van de percentages die zijn genoemd in de rapportage over dat schooljaar. 16 Het merendeel van de leerlingen in Utrecht groeit op in gezinnen met een hoge welvaart (63%). Iets minder dan een derde woont in een gezin met een gemiddelde welvaart (32%) en 4% heeft thuis een lage welvaart. Autochtone leerlingen (74%) groeien vaker op in een gezin met een hoge welvaart. Turkse (51%) en Marokkaanse (57%) leerlingen wonen vaker in gezinnen met een lage of gemiddelde welvaart. Figuur 2.1 Gezinswelvaart van leerlingen, naar culturele achtergrond 100% 80% 60% 40% 20% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans laag Turks Overig midden Totaal hoog Een lage of gemiddelde gezinswelvaart komt vaker voor in de wijken Noordwest, Overvecht en Zuidwest. Figuur 2.2 Percentage leerlingen dat opgroeit in een gezin met een hoge welvaart, naar wijk Overvecht 46% Noordwest Noordoost 46% Leidsche Rijn 72% West 63% 74% Binnenstad 64% 75% VleutenDe Meern Oost 83% 48% Zuidwest 58% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld De vragen naar gezinswelvaart zijn voor het eerst gesteld in het schooljaar 2009-2010. Nadat in 2011 een stijging zichtbaar was in het aantal leerlingen met een hoge gezinswelvaart, is dat aantal in 2013 gestabiliseerd (54% in 2010, 62% in 2011, 63% in 2013). 17 3 Gezondheid en psychosociale problemen 3.1 Ervaren gezondheid Kernpunten: - 91% van de leerlingen vindt zijn/haar eigen gezondheid goed of heel goed. - Turkse leerlingen zijn minder positief over hun eigen gezondheid. - Leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart ervaren hun gezondheid vaker als minder goed. - Ervaren gezondheid is niet veranderd ten opzichte van eerdere metingen. - 10% van de leerlingen heeft veel psychosomatische klachten. - Het percentage leerlingen met veel psychosomatische klachten is vergelijkbaar met eerdere metingen. - 6% van de leerlingen krijgt onvoldoende nachtrust. - Leerlingen uit de wijk Overvecht rapporteren vaker onvoldoende nachtrust. Ervaren gezondheid Ervaren gezondheid heeft betrekking op het eigen oordeel van de leerlingen over hun gezondheid. Het is gemeten met behulp van de vraag 'Hoe vind je je gezondheid in het algemeen?'. Van de leerlingen vindt 91% zijn/haar eigen gezondheid (heel) goed. Dit geldt even vaak voor meisjes als voor jongens. Turkse leerlingen ervaren hun eigen gezondheid minder vaak als (heel) goed (82%), terwijl autochtone leerlingen vaker dan gemiddeld tevreden zijn over hun gezondheid (93%). Figuur 3.1 Percentage leerlingen dat zijn/haar eigen gezondheid (heel) goed vindt, vindt, naar geslacht en culturele achtergrond 100% 80% 60% 40% 20% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans jongens Turks Overig Totaal meisjes Leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart hebben minder vaak een (heel) goede ervaren gezondheid (75%) dan leerlingen uit gezinnen met een hoge welvaart (92%). 18 Figuur 3.2 Percentage leerlingen dat zijn/haar eigen gezondheid (heel) (heel) goed vindt, vindt, gezinswelvaart naar gezins welvaart 100% 80% 60% 40% 20% 0% Laag Midden Hoog Totaal Psychosomatische klachten Onder psychosomatische klachten worden hoofdpijn, buikpijn, slecht slapen en moeheid verstaan. Dit soort klachten kunnen wijzen op psychische problemen of spanningen. Aan de leerlingen is gevraagd hoe vaak zij deze klachten in de laatste week voor het onderzoek hebben gehad. Wanneer de leerlingen alle vier de klachten hebben gehad, wordt gesteld dat zij veel psychosomatische klachten hebben. Eén op de tien leerlingen (10%) heeft in de laatste week voor het onderzoek veel psychosomatische klachten gehad. Meisjes (13%) hebben vaker veel psychosomatische klachten dan jongens (7%). Voor de afzonderlijke klachten geldt dat meisjes vaker dan jongens aangeven dat zij vaak buikpijn (8% versus 4%) hebben. Tabel 3.1 Percentage leerlingen met psychosomatische klachten in de afgelopen week, naar geslacht jongens meisjes 7% 7% 7% 12% 12% 12% (heel) vaak hoofdpijn 6% 8% 7% (heel) vaak buikpijn 4% 8% 6% veel psychosomatische psychosomatische klachten (totaal) 7% 13% 10% (heel) vaak slecht geslapen (heel) vaak moe gevoeld totaal Nachtrust Aan de leerlingen is gevraagd hoe laat ze zijn gaan slapen en hoe laat ze wakker werden op de avond en ochtend voor het onderzoek. Slaapbehoefte verschilt van kind tot kind, maar algemeen wordt aangenomen dat kinderen in groep 7 en 8 ongeveer 9 à 10 uur slaap nodig hebben. Wanneer leerlingen minder dan 9 uur hebben geslapen, wordt dit aangemerkt als een tekort aan nachtrust. Gemiddeld slapen de leerlingen 10 uur en 14 minuten per nacht. Van de leerlingen heeft 6% minder dan 9 uur geslapen in de nacht voor het onderzoek. Leerlingen uit de wijk Overvecht (12%) hebben vaker onvoldoende nachtrust. Vergelijking met eerdere metingen De ervaren gezondheid van leerlingen in deze meting van de Jeugdmonitor is vergelijkbaar met die van eerdere metingen. Dit geldt ook voor de mate waarin leerlingen psychosomatische klachten rapporteren. Nachtrust is in 2013 voor het eerst gemeten en kan dus niet worden vergeleken met eerdere metingen. 19 3.2 Psychosociale gezondheid 3.2.1 Risico op psychosociale problemen Kernpunten: - 11% van de leerlingen heeft een verhoogd risico op psychosociale problemen. - 4% van de leerlingen heeft een zorgelijke SDQ-score, de kans dat deze leerlingen psychosociale problemen hebben is groot. - Leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart hebben vaker een verhoogd risico op psychosociale problemen. - Ten opzichte van eerdere metingen is het percentage leerlingen met een verhoogd risico op psychosociale problemen niet veranderd. Om een indicatie van de psychosociale gezondheid te krijgen is de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) opgenomen in de vragenlijst van de Jeugdmonitor Utrecht. De SDQ is een internationale vragenlijst met 25 stellingen (Widenfelt et al, 2003). Met de antwoorden op deze stellingen kan een score worden berekend voor de mate waarin leerlingen te maken hebben met psychosociale problemen. De score is onderverdeeld in drie groepen: normale score, grensgebied en zorgelijke score. Leerlingen met een zorgelijke score hebben een score die vergelijkbaar is met kinderen die hulpverlening ontvangen in verband met psychosociale problemen. De kans dat er met deze leerlingen iets aan de hand is, is groot. Leerlingen met een score in het grensgebied hebben een score die niet zo hoog is als die van kinderen die hulpverlening ontvangen, maar de kans dat er met deze leerlingen toch iets aan de hand is, is groter dan bij leerlingen met een normale score. Wanneer er in de rapportage gesproken wordt over leerlingen met een verhoogd risico op psychosociale problemen, zijn dit leerlingen met een score in het grensgebied en een zorgelijke score bij elkaar genomen. Een verhoogd risico op psychosociale problematiek komt voor bij 11% van de leerlingen, 7% van de leerlingen heeft een score in het grensgebied en 4% heeft een zorgelijke score. Leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart hebben een twee maal zo hoog risico op psychosociale problemen (24%). Figuur 3.3 3.3 Percentage leerlingen met met een verhoogd risico op psychosociale problematiek, problematiek, naar gezinswelvaart 50% 40% 30% 20% 10% 0% Laag Midden Hoog Totaal Vergelijking met eerdere metingen Ten opzichte van eerdere metingen zijn er geen noemenswaardige verschillen in het percentage leerlingen met een verhoogd risico op psychosociale problemen. 20 3.2.2 Emotionele stabiliteit Kernpunten: - 4% van de leerlingen heeft een ongunstige score op assertiviteit, 11% een ongunstige score op faalangst en 16% een ongunstige score op zelfvertrouwen. - Meisjes scoren vaker ongunstig op assertiviteit, faalangst en zelfvertrouwen dan jongens. - Een ongunstige score op faalangst komt vaker voor bij leerlingen met een lage gezinswelvaart. - Ten opzichte van eerdere metingen zijn de percentages leerlingen met ongunstige scores op assertiviteit, faalangst en zelfvertrouwen niet veranderd. Emotionele problemen zijn psychische problemen waar de omgeving weinig tot niets van merkt. Deze problemen richten zich naar binnen en kunnen zich uiten in psychosomatische klachten. Assertiviteit, faalangst en zelfvertrouwen zelfvertrouwen Om een indruk te krijgen van de assertiviteit van de leerlingen zijn vijf vragen gesteld. Twee voorbeelden zijn: 'Als je iets niet wil, durf je dat dan te zeggen?' en 'Kun je in het algemeen goed voor jezelf opkomen?'. Een indicatie voor de mate waarin leerlingen faalangst hebben, is bepaald aan de hand van drie vragen. Een voorbeeld is: 'Ben je bang om iets verkeerd te doen?'. Met betrekking tot het zelfvertrouwen van de leerlingen zijn drie vragen gesteld, bijvoorbeeld: 'Ben je tevreden met jezelf?’. Voor elk van de drie problemen is op basis van de gestelde vragen een score berekend die een indicatie geeft voor de mate waarin een leerling te maken heeft met een probleem8. Bij 4% van de leerlingen komt een ongunstige score op assertiviteit voor. Meisjes scoren vaker ongunstig dan jongens (6% versus 2%). Verschillen naar culturele achtergrond, gezinswelvaart en wijk zijn niet aangetoond. Een ongunstige score op faalangst komt bij 11% van de leerlingen voor. Meisjes hebben vaker een ongunstige score op faalangst dan jongens (14% versus 9%) en faalangst neemt toe met de leeftijd. Faalangst komt vaker voor bij Turkse jongens (22%) dan bij jongens met een andere culturele achtergrond. Ook bij Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse meisjes (30%) komt faalangst vaker voor. Leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart (26%) hebben vaker een ongunstige score op faalangst. Figuur 3.4 Percentage leerlingen met een verhoogd risico op faalangst, faalangst, naar geslacht en culturele achtergrond 50% 40% 30% 20% 10% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans jongens 8 Turks Overig Totaal meisjes Leerlingen konden de vragen beantwoorden met ‘nooit’, ‘soms’, ‘vaak’ of ‘heel vaak’. Wanneer leerlingen over alle vragen gemiddeld aangeven een probleem vaak of heel vaak te hebben, hebben zij een hoge score op dit probleem. 21 Ongeveer één op de zes leerlingen (16%) heeft een ongunstige score op zelfvertrouwen. Dit geldt vaker voor meisjes dan voor jongens (20% versus 12%). Autochtone leerlingen (20%) scoren vaker ongunstig op zelfvertrouwen, terwijl Marokkaanse (5%) en Turkse (6%) leerlingen minder vaak ongunstig scoren. Een laag zelfvertrouwen komt vaker voor in de wijk Vleuten-De Meern (22%) en minder vaak in de wijken Overvecht (11%) en Zuidwest (8%). Figuur 3.5 Percentage leerlingen met een ongunstige score op zelfvertrouwen, zelfvertrouwen, naar geslacht en culturele achtergrond 50% 40% 30% 20% 10% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans Turks jongens Overig Totaal meisjes Vergelijking met eerdere metingen De percentages leerlingen met een ongunstige score op assertiviteit, faalangst en zelfvertrouwen zijn vergelijkbaar met de percentages uit de eerdere metingen. 22 3.2.3 Gedrag Kernpunten: - 18% van de leerlingen heeft zich het afgelopen jaar schuldig gemaakt aan vandalisme of stelen. - Jongens hebben zich vaker dan meisjes wel eens schuldig gemaakt aan vandalisme of stelen. - Ten opzichte van 2008 is het percentage leerlingen dat aangeeft zich wel eens schuldig te hebben gemaakt aan vandalisme of stelen gedaald. Vandalisme en stelen Over vandalisme en stelen zijn in de vragenlijst zes vragen gesteld (zie tabel 3.2). Op een vijfpuntsschaal (van nooit tot heel vaak) konden de leerlingen aangeven hoe vaak ze deze gedragingen in het afgelopen jaar hebben uitgevoerd. Op basis van de antwoorden is een onderverdeling gemaakt in leerlingen die nooit, incidenteel of frequent vandalisme plegen of stelen9. Eén op de zes leerlingen (17%) geeft aan zich incidenteel schuldig te hebben gemaakt aan vandalisme of stelen en 2% geeft aan dit frequent te hebben gedaan. Jongens geven vaker dan meisjes aan zich wel eens schuldig te hebben gemaakt aan vandalisme of stelen (23% versus 14%). De gedragingen die het meest worden genoemd zijn geld gestolen van thuis, iets gestolen op/van school of iets uit een winkel meegenomen zonder te betalen. Verschillen naar culturele achtergrond, gezinswelvaart en wijk zijn niet aangetoond. Tabel 3.2 3.2 Percentage leerlingen dat zich in het afgelopen jaar wel eens schuldig heeft gemaakt aan vandalisme of stelen, naar geslacht jongens meisjes totaal iets uit een winkel meegenomen zonder te betalen 8% 4% 6% muren, bushokjes of portieken beklad met stiften of een spuitbus 6% 3% 5% met opzet iets op straat beschadigd of kapot gemaakt 6% 2% 4% met opzet iets in brand gestoken dat niet van zichzelf was 3% <1% 2% iets gestolen op/van school 8% 4% 6% geld gestolen van thuis 8% 6% 7% 23% 14% 18% vandalisme en stelen (totaal) Vergelijking met eerdere metingen Ten opzichte van 2008 is het percentage leerlingen dat aangeeft zich schuldig te hebben gemaakt aan vandalisme of stelen gedaald (27% in 2008 versus 18% in 2013). Dit geldt vooral voor leerlingen uit de wijken Noordwest (31% versus 17%), Zuid (40% versus 15%) en Zuidwest (34% versus 17%). 9 Een leerling pleegt frequent vandalisme en/of steelt frequent wanneer deze 1) op ten minste 1 vraag ‘vaak’ of ‘heel vaak’ heeft geantwoord en/of 2) op vier of meer vragen aangeeft het gedrag wel eens te hebben vertoond. Een leerling valt in de categorie ‘incidenteel’ wanneer 1 tot 3 gedragingen wel eens zijn vertoond, maar niet ‘vaak’ of ‘heel vaak’. 23 Figuur 3.6 3.6 Trends in vandalisme en stelen, voor de wijken Noordwest, Zuid en Zuidwest 50% 40% 30% 20% 10% 0% Noordwest Zuid 2008 Zuidwest 2010 2011 Totaal 2013 24 3.2.4 Sociale problemen Kernpunten: - 16% van de leerlingen voelt zich wel eens gediscrimineerd. - Leerlingen met een allochtone achtergrond geven vaker aan zich wel eens gediscrimineerd te voelen. - 18% van de leerlingen heeft in het afgelopen jaar een conflict gehad op straat. - Jongens hebben vaker een conflict op straat dan meisjes en kiezen daarbij vaker voor een antisociale oplossing (schelden, bedreigen, vechten, wraak nemen). Discriminatie Bijna één op de zes leerlingen (16%) geeft aan wel eens gediscrimineerd te worden. Marokkaanse leerlingen (23%), Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse meisjes (36%) en leerlingen met een overige allochtone achtergrond (26%) geven vaker aan wel eens gediscrimineerd te worden. Ditzelfde geldt voor leerlingen uit gezinnen met een lage (25%) en gemiddelde (19%) welvaart en leerlingen uit de wijken Overvecht (23%), Zuid (23%) en Leidsche Rijn (21%). Figuur 3.7 Percentage leerlingen dat wel eens wordt gediscrimineerd, naar geslacht en culturele achtergrond 50% 40% 30% 20% 10% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans Turks Overig jongens Figuur 3.8 Totaal meisjes Percentage leerlingen dat wel eens wordt gediscrimineerd, naar wijk Overvecht 23% Noordwest Noordoost 16% Leidsche Rijn 21% West 14% 8% Binnenstad 13% 13% VleutenDe Meern Oost 11% 16% Zuidwest 23% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld 25 Omgaan met conflicten Aan de leerlingen is gevraagd of ze in het afgelopen jaar wel eens op straat bedreigd/geslagen zijn of ruzie hebben gehad en hoe ze daarop hebben gereageerd. De manier van omgaan met conflicten is onderverdeeld in actief (het conflict oplossen of een volwassene er bij roepen), passief (weglopen of negeren) en antisociaal (schelden, bedreigen, vechten of wraak nemen). Van de leerlingen heeft 18% in het afgelopen jaar wel eens ruzie gehad op straat of is op straat bedreigd of geslagen. Jongens hebben vaker conflicten op straat dan meisjes (23% versus 13%). Leerlingen uit de wijken Noordoost (11%) en Oost (12%) hebben minder vaak conflicten op straat. Van alle leerlingen die in het afgelopen jaar een conflict hebben gehad op straat, koos 35% voor een actieve oplossing, 48% voor een passieve oplossing en 34% voor een antisociale oplossing10. Jongens lossen conflicten vaker op een antisociale manier op (met name wraak nemen en vechten) dan meisjes (39% versus 25%). Figuur 3.9 3.9 Percentage leerlingen dat afgelopen jaar conflicten conflicten op straat op een actieve ve,, passie passieve actie ve ve of antisociale wijze heeft opgelost, naar geslacht 100% 80% 60% 40% 20% 0% Actief Passief jongens Antisociaal meisjes Vergelijking met eerdere metingen De vraag over discriminatie is in 2011 voor het eerst op deze wijze gesteld. Het aantal leerlingen dat in 2013 aangeeft wel eens te worden gediscrimineerd is afgenomen ten opzichte van 2011 (20% in 2011 versus 16% in 2013). Dit kan worden verklaard doordat de scholen die dit jaar voor het eerst aan de Jeugdmonitor hebben deelgenomen relatief veel autochtone leerlingen hebben. De leerlingen van deze nieuwe scholen geven minder vaak aan dat ze worden gediscrimineerd (9%). Op de scholen die ook aan alle vorige metingen van de Jeugdmonitor hebben deelgenomen, is het percentage leerlingen dat aangeeft te zijn gediscrimineerd niet noemenswaardig gedaald. De vragen over omgaan met conflicten zijn in 2013 voor het eerst gesteld, waardoor vergelijking met eerdere metingen niet mogelijk is. 10 De percentages tellen niet op tot 100%. Leerlingen kunnen in het afgelopen jaar meerdere conflicten hebben gehad, waarbij ze voor verschillende oplossingen hebben gekozen. 26 4 Leefstijl 4.1 Voedingsgewoonten en beweging Kernpunten: - 94% van de leerlingen ontbijt ten minste vijf dagen per week. - Turkse leerlingen en leerlingen met een lage gezinswelvaart ontbijten minder vaak dan andere leerlingen. - Er is een stijgende trend in het percentage leerlingen dat ten minste vijf dagen per week ontbijt. - 50% van de leerlingen eet elke dag minimaal één stuk fruit. - Leerlingen uit de wijken Overvecht, Oost en Zuidwest eten vaker dan gemiddeld elke dag fruit. - Het percentage leerlingen dat elke dag minimaal één stuk fruit eet neemt toe. - 45% van de leerlingen neemt een ongezond tussendoortje mee naar school, 57% van de leerlingen neemt fruit/groente mee naar school, 78% van de leerlingen neemt zoete drankjes mee naar school. - 79% van de leerlingen beweegt voldoende. - Jongens bewegen vaker voldoende dan meisjes. Turkse en Marokkaanse meisjes bewegen vaker onvoldoende. Onvoldoende bewegen komt vaker voor in de wijk Overvecht. Ontbijtgedrag Het merendeel van de leerlingen (94%) ontbijt vijf of meer dagen per week. Regelmatig ontbijten komt vaker voor bij autochtone leerlingen (97%), terwijl Turkse leerlingen (80%) dit minder vaak doen. Leerlingen met een lage gezinswelvaart (83%) en leerlingen uit de wijken Noordwest (89%) en Zuidwest (91%) ontbijten minder vaak. Leerlingen met een hoge gezinswelvaart (96%) en leerlingen uit de wijken Noordoost (98%), Oost (98%) en Vleuten-De Meern (97%) ontbijten vaker dan gemiddeld ten minste vijf dagen per week. Figuur Figuur 4.1 Percentage leerlingen leerlingen dat ten minste vijf dagen per week ontbijt, naar geslacht en culturele achtergrond 100% 80% 60% 40% 20% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans jongens Turks Overig Totaal meisjes 27 Figuur 4.2 Percentage leerlingen dat ten minste vijf dagen per week ontbijt, naar wijk Overvecht 91% Noordwest Noordoost 89% Leidsche Rijn West 95% 93% 98% Binnenstad VleutenDe Meern Oost 97% 97% 98% 91% Zuidwest 94% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld Dagelijks fruit eten Het Voedingscentrum adviseert om elke dag twee stuks fruit te eten. Ongeveer een vijfde van de leerlingen (21%) voldoet aan deze aanbeveling. Autochtone leerlingen (17%) en Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse leerlingen (10%) geven minder vaak aan twee stuks fruit per dag te eten. Marokkaanse leerlingen (34%) doen dit vaker. Leerlingen uit de wijken Leidsche Rijn (17%) en Vleuten-De Meern (14%) rapporteren minder vaak twee stuks fruit per dag te eten, terwijl leerlingen uit de wijken Overvecht (28%) en Zuidwest (32%) dit vaker dan gemiddeld rapporteren. De helft van de leerlingen (50%) eet elke dag minimaal één stuk fruit. Autochtone leerlingen (44%) geven minder vaak aan dat zij elke dag fruit eten. Marokkaanse leerlingen (64%) geven vaker dan gemiddeld aan dagelijks één stuk fruit te eten. Door leerlingen uit de wijken Leidsche Rijn (44%) en Vleuten-De Meern (35%) wordt minder vaak elke dag fruit gegeten, terwijl leerlingen uit de wijken Overvecht (59%), Oost (56%) en Zuidwest (65%) dit vaker dan gemiddeld doen. Figuur 4. 4.3 Percentage leerlingen dat elke dag (twee stuks) fruit eet, naar culturele achtergrond 100% 80% 60% 40% 20% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans elke dag minimaal één stuk fruit Turks Overig Totaal elke dag minmaal twee stuks fruit 28 Figuur 4.4 Percentage leerlingen dat elke dag twee stuks fruit eet, eet, naar wijk Overvecht 28% Noordwest Noordoost 21% Leidsche Rijn 17% West 22% 19% Binnenstad VleutenDe Meern Oost 18% 14% 21% 32% Zuidwest 25% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld Eten en drinken op school Steeds meer scholen stellen een gezond voedingsbeleid op, waarbij afspraken worden gemaakt over het meenemen van tussendoortjes, zoete drankjes, overblijflunch en traktaties. Iets minder dan de helft van alle leerlingen (45%) neemt een ongezond tussendoortje (koek, snoep, chips) mee naar school. Dit betreft met name kleine koeken, zoals liga, ontbijtkoek of sultana (39%). Meer dan de helft van de leerlingen (57%) neemt fruit en/of groente mee naar school. Autochtone leerlingen (57%) nemen vaker ongezonde tussendoortjes mee naar school dan Marokkaanse (23%) en Turkse (22%) leerlingen. Ook leerlingen met een hoge gezinswelvaart (50%) en leerlingen uit de wijken West (55%), Noordoost (55%), Oost (60%), Leidsche Rijn (52%) en Vleuten-De Meern (69%) nemen vaker dan gemiddeld een ongezond tussendoortje mee naar school. Leerlingen met een lage (21%) of gemiddelde (39%) gezinswelvaart en leerlingen uit de wijken Noordwest (15%), Overvecht (19%) en Zuidwest (20%) nemen het minst vaak een ongezond tussendoortje mee naar school. Figuur 4.5 Percentage leerlingen dat ongezonde tussendoortjes en fruit/groente meeneemt naar school, naar culturele achtergrond 100% 80% 60% 40% 20% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans Turks ongezonde tussendoortjes Overig Totaal fruit/groente 29 Het meenemen van fruit/groente naar school gebeurt vaker door meisjes (60%) dan door jongens (53%). Wat betreft culturele achtergrond en wijk laat het meenemen van fruit/groente grotendeels een tegengesteld beeld zien vergeleken met het meenemen van ongezonde tussendoortjes. Autochtonen leerlingen (50%) nemen minder vaak fruit/groente mee naar school dan Marokkaanse (72%) en Turkse (69%) leerlingen. Ook leerlingen met een hoge gezinswelvaart (53%) en leerlingen uit de wijken Noordoost (45%), Leidsche Rijn (45%) en Vleuten-De Meern (38%) nemen minder vaak fruit/groente mee naar school. Leerlingen uit de wijken Noordwest (65%), Overvecht (75%) en Zuidwest (87%) nemen vaker dan gemiddeld fruit/groente mee naar school. Figuur 4.6 Percentage leerlingen dat ongezonde tussendoortjes meeneemt naar school, naar wijk Overvecht 19% Noordwest Noordoost 15% Leidsche Rijn 52% West 55% 55% Binnenstad 54% 69% VleutenDe Meern Oost 60% 20% Zuidwest 50% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld Figuur 4.7 Percentage leerlingen dat fruit/groente meeneemt naar school, naar wijk Overvecht 75% Noordwest Noordoost 65% Leidsche Rijn 45% West 57% 45% Binnenstad 47% 38% VleutenDe Meern Oost 53% 87% Zuidwest 62% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld 30 Ruim driekwart van alle leerlingen (78%) neemt zoete drankjes, zoals vruchtensap, frisdrank, zoete melk-/yoghurtdrank of energiedrank mee naar school. Marokkaanse leerlingen (88%) en jongens met een Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse achtergrond (95%) nemen vaker dan gemiddeld zoete drankjes mee naar school. Het meenemen van zoete drankjes gebeurt vaker door leerlingen uit de wijken Noordwest (84%), Zuidwest (85%), Leidsche Rijn (83%) en Vleuten-De Meern (84%), dan door leerlingen uit de wijken West (65%), Noordoost (65%), Oost (67%) en Binnenstad (66%). Figuur 4.8 Percentage leerlingen dat zoete drankjes meeneemt naar school, naar geslacht en culturele achtergrond 100% 80% 60% 40% 20% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans Turks Overig jongens Figuur 4.9 Totaal meisjes Percentage leerlingen dat zoete drankjes meeneemt naar school, naar wijk Overvecht 82% Noordwest Noordoost 84% Leidsche Rijn 83% West 65% 65% Binnenstad 66% 84% VleutenDe Meern Oost 67% 85% Zuidwest 81% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld Opgemerkt moet worden dat bij het meenemen van ongezonde tussendoortjes, fruit/groente en zoete drankjes naar school geen onderscheid kon worden gemaakt tussen leerlingen die overblijven en op school lunchen en leerlingen die tussen de middag thuis lunchen. Lichaamsbeweging Voor een goede gezondheid is het voor kinderen gewenst om elke dag minimaal zestig minuten matig intensief te bewegen. Matig intensieve lichaamsbeweging is beweging die even intensief is als wandelen of fietsen in een stevig tempo. Om te bepalen of leerlingen voldoen aan deze beweegnorm 31 zijn vragen gesteld over bewegen van en naar school, sporten op school, sporten bij een sportvereniging en buitenspelen11. Bijna vier van elke vijf leerlingen (79%) bewegen voldoende, jongens vaker dan meisjes (84% versus 73%). Autochtone leerlingen (83%) bewegen over het algemeen vaker voldoende dan leerlingen met een andere culturele achtergrond. Marokkaanse (65%) en Turkse (58%) meisjes bewegen relatief vaak onvoldoende. Figuur 4.10 Percentage leerlingen dat voldoende beweegt, naar geslacht en culturele achtergrond achtergrond 100% 80% 60% 40% 20% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans Turks jongens Overig Totaal meisjes Leerlingen die opgroeien in een gezin met een lage/gemiddelde welvaart bewegen minder vaak voldoende dan leerlingen uit een gezin met een hoge welvaart (63%/73% versus 83%). Figuur 4.11 Percentage leerlingen dat voldoende beweegt, naar gezinswelvaart gezinswelvaart 100% 80% 60% 40% 20% 0% Laag Midden Hoog Totaal In de wijk Overvecht (66%) wordt minder vaak voldoende bewogen, terwijl in de wijken Oost (91%) en Zuid (84%) gemiddeld meer leerlingen voldoende bewegen. 11 De onderwerpen sporten bij een sportvereniging en buitenspelen komen ook aan bod in hoofdstuk 7 over vrije tijd. 32 Figuur 4.12 Percentage leerlingen dat voldoende beweegt, beweegt, naar wijk Overvecht 66% Noordwest Noordoost 80% Leidsche Rijn 75% West 80% 83% Binnenstad 70% 81% VleutenDe Meern Oost 91% 77% Zuidwest 84% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld Vergelijking met eerdere eerdere metingen Ten opzichte van de meting uit 2008 geven de leerlingen in 2013 vaker aan dat zij ten minste vijf dagen per week ontbijten (87% versus 94%). Dit geldt voor autochtone (92% versus 97%) en Marokkaanse (79% versus 93%) leerlingen en voor leerlingen uit de wijken Noordwest (76% versus 89%), Overvecht (72% versus 91%) en Vleuten-De Meern (91% versus 97%). Figuur 4.13 Trends in het percentage leerlingen dat ten minste vijf dagen per week VleutenMeern ontbijt, in de wijken Noordwest, Overvecht en Vleuten -De Me ern 100% 80% 60% 40% 20% 0% Noordwest Overvecht 2008 Vleuten-De Meern 2010 2011 Totaal 2013 Het percentage leerlingen dat aangeeft elke dag minimaal één stuk fruit te eten is gestegen ten opzichte van eerdere metingen (41% in 2008, 46% in 2010, 48% in 2011 en 50% in 2013). Deze stijgende trend is het sterkst zichtbaar in de wijken Noordwest en Zuidwest. 33 Figuur 4.14 Trends in het percentage leerlingen dat elke dag minimaal één stuk fruit eet, in de wijken Noordwest en Zuidwest 100% 80% 60% 40% 20% 0% Noordwest Zuidwest 2008 2010 Totaal 2011 2013 Het percentage leerlingen dat voldoende beweegt wordt sinds 2010 in de Jeugdmonitor Utrecht gemeten. Het percentage leerlingen dat voldoende beweegt is in de huidige meting lager dan in de meting uit 2011 (84% in 2011 versus 79% in 2013). Een mogelijke verklaring is de afname in de duur dat leerlingen buitenspelen (zie ook paragraaf 7.2). Dit verschil kan samenhangen met de weersomstandigheden. In de periode waarin de vragenlijsten in 2013 werden afgenomen is uitzonderlijk veel regen gevallen, waardoor de leerlingen in 2013 minder buitenspeelden dan in 2011. 34 4.2 Middelengebruik Kernpunten: - 2% van de leerlingen heeft wel eens gerookt. - Ten opzichte van eerdere metingen is een afname zichtbaar van het percentage leerlingen dat wel eens heeft gerookt. - 19% van de leerlingen heeft wel eens alcohol gedronken en 2% heeft dat in de laatste vier weken voor het onderzoek nog gedaan. - Alcoholgebruik komt vaker voor bij autochtone leerlingen. - Ten opzichte van eerdere metingen is een afname zichtbaar van het percentage leerlingen dat wel eens alcohol heeft gedronken. - Bij 12% van de leerlingen geldt thuis geen duidelijk verbod op het gebruik van alcohol. - Bij autochtone leerlingen geldt vaker geen duidelijk verbod op het gebruik van alcohol. Roken Twee procent van de leerlingen heeft wel eens gerookt. Enkele leerlingen geven aan nog steeds wel eens te roken (<1%, n=3). Alcoholgebruik Bijna een vijfde van de leerlingen (19%) geeft aan wel eens alcohol te hebben gedronken12. Dit geldt vaker voor jongens dan voor meisjes (24% versus 13%). Autochtone leerlingen (25%) hebben vaker wel eens alcohol gedronken dan Turkse (5%) en Marokkaanse leerlingen (0%)13. Figuur 4.15 Percentage leerlingen dat wel eens alcohol heeft gedronken, naar geslacht en culturele achtergrond 50% 40% 30% 20% 10% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans jongens Turks Overig Totaal meisjes Deze verschillen naar culturele achtergrond vertalen zich ook in verschillen naar gezinswelvaart en woonwijk. Leerlingen uit gezinnen met een hoge welvaart (21%) en leerlingen die wonen in de wijk Oost (28%) hebben vaker dan gemiddeld wel eens alcohol gedronken, terwijl in de wijken Overvecht (4%) en Zuidwest (5%) minder vaak alcohol is gedronken. De meeste leerlingen die wel eens alcohol hebben gedronken deden dit voor het eerst op een leeftijd van 10 jaar of jonger. 12 Deze leerlingen hebben op de vraag of zij wel eens een drankje met alcohol hebben gedronken, één van de volgende antwoorden aangegeven: 1) één of een paar keer een slokje, 2) af en toe, maar niet elke week, of 3) elke week. 13 Het gebruik van alcohol is in de islam niet toegestaan (Dotinga, 2005). 35 Figuur 4.16 Percentage leerlingen dat wel eens alcohol alcohol heeft gedronken, naar wijk Overvecht 4% Noordwest Noordoost 22% Leidsche Rijn 20% West 21% 23% Binnenstad 29% 22% VleutenDe Meern Oost 28% 5% Zuidwest 23% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld Twee procent van de leerlingen heeft recentelijk (in de vier weken voor het onderzoek) alcohol gedronken. Ook hier geldt dat dit vaker voorkomt bij jongens dan bij meisjes (3% versus 1%). Ouders hebben een belangrijke rol in de preventie van alcoholgebruik bij kinderen en jongeren. Door duidelijke regels te stellen over het (niet) gebruiken van alcohol kunnen ouders het gebruik van alcohol beperken (Van der Vorst et al, 2007). Het merendeel van de leerlingen geeft aan dat zij van hun ouders geen alcohol mogen drinken (88%), bij 8% van de leerlingen mag dit wel en 3% weet niet of het mag. Bij 12%14 van de leerlingen geldt thuis dus geen duidelijk verbod op het gebruik van alcohol. Jongens ervaren thuis vaker geen duidelijk verbod dan meisjes (14% versus 9%). Voor Turkse (95%) en Marokkaanse leerlingen (97%) en leerlingen uit de wijk Zuidwest (97%) is vaak duidelijk dat zij niet mogen drinken. Autochtone leerlingen geven vaker aan dat er thuis geen duidelijk alcoholverbod geldt (15%). Leerlingen waar thuis geen duidelijk verbod geldt op het drinken van alcohol, hebben vaker wel eens alcohol gedronken dan leerlingen waar thuis wel een duidelijk alcoholverbod geldt. Van de leerlingen die van hun ouders alcohol mogen drinken, geeft 63% aan dat hij of zij dat ook ooit heeft gedaan. Van de leerlingen die niet weten of zij alcohol mogen drinken, heeft 39% wel eens alcohol gedronken Van de leerlingen voor wie duidelijk is dat zij geen alcohol mogen drinken van hun ouders, geeft 15% aan toch ooit alcohol te hebben gedronken. 14 Vanwege afronding lijken de percentages van leerlingen die geen alcohol morgen drinken (8%) en leerlingen die niet weten of het mag (3%) niet op te tellen tot 12%. Onafgerond betreft dit 8,1% + 3,4% = 11,5%. 36 Figuur 4.17 Percentage leerlingen dat ooit alcohol heeft gedronken, naar regels die thuis gelden over het drinken van alcohol 100% 80% 60% 40% 20% 0% Heeft ooit alcohol gedronken mag geen alcohol drinken van ouders weet niet of hij/zij alcohol mag drinken van ouders mag wel alcohol drinken van ouders Vergelijking met eerdere metingen Het percentage leerlingen dat wel eens heeft gerookt, is iets afgenomen ten opzichte van de eerdere metingen van de Jeugdmonitor Utrecht (5% in 2008, 4% in 2010 en 2011 en 2% in 2013). Deze afname is vooral terug te zien onder autochtone leerlingen. In 2011 was een sterke toename te zien van het percentage Turkse leerlingen dat wel eens had gerookt. Deze toename lijkt op toeval te berusten en dit percentage is in 2013 weer gestabiliseerd. Het percentage leerlingen dat ooit alcohol heeft gedronken, neemt sinds 2008 af (40% in 2008, 30% in 2010, 27% in 2011 en 19% in 2013), evenals het alcoholgebruik in de laatste 4 weken (7% in 2008, 6% in 2010, 4% in 2011 en 2% in 2013). Voor het percentage leerlingen dat ooit alcohol heeft gedronken geldt dat de daling het sterkst zichtbaar is in de afname van het alcoholgebruik door autochtone en Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse leerlingen en leerlingen met een overige allochtone achtergrond. Figuur 4.1 4.18 .18 Trends in alcoholgebruik ooit, naar culturele achtergrond 100% 80% 60% 40% 20% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans 2008 Turks 2010 2011 Overig Totaal 2013 Tussen deze meting en de metingen uit 2010 en 2011 is geen verschil aangetoond in het percentage leerlingen waar thuis geen duidelijk verbod geldt op het drinken van alcohol. 37 5 Thuis 5.1 Gezinssituatie Kernpunten: - 82% van de leerlingen woont bij de eigen vader en moeder. - Marokkaanse en Turkse leerlingen wonen vaker dan gemiddeld bij hun eigen vader en moeder. - 8% van de leerlingen woont in een éénoudergezin. - Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse leerlingen wonen vaker dan gemiddeld in een éénoudergezin. - Co-ouderschap komt vaker voor bij autochtone leerlingen. - Ten opzichte van eerdere metingen zijn geen veranderingen in gezinssituatie waargenomen. De meerderheid van de leerlingen (82%) woont bij de eigen vader en moeder, 8% woont in een éénoudergezin, 7% procent woont afwisselend bij de vader en de moeder (co-ouderschap) en 4% woont in een andere gezinsvorm. Dit is meestal een gezin met één van beide ouders en zijn of haar nieuwe partner. Marokkaanse (87%) en Turkse (93%) leerlingen wonen vaker dan gemiddeld bij hun eigen vader en moeder. Wonen in een éénoudergezin komt relatief vaak voor bij Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse leerlingen (27%). Autochtone leerlingen groeien vaker dan gemiddeld op in gezinnen met coouderschap (9%). Leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart wonen minder vaak bij hun eigen vader en moeder (62%) en vaker dan gemiddeld in een éénoudergezin (25%). In de wijken Noordwest (13%) en Overvecht (15%) wonen leerlingen vaker dan gemiddeld in een éénoudergezin, terwijl in de wijken Noordoost (11%) en Oost (11%) leerlingen relatief vaak in gezinnen met co-ouderschap opgroeien. Figuur 5.1 Gezinssamenstelling van de leerlingen, naar culturele achtergrond 100% 80% 60% 40% 20% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. bij vader en moeder Marokkaans Turks éénoudergezin Overig co-ouderschap Totaal anders Vergelijking met eerdere metingen De percentages leerlingen die wonen bij de eigen vader en moeder, in een éénoudergezin of in coouderschap zijn vergelijkbaar met de uitkomsten van voorgaande metingen. 38 5.2 5.2 Sociale relaties in het gezin Kernpunten: - 82% van de leerlingen is heel positief over de betrokkenheid van hun ouders. - Marokkaanse en Turkse leerlingen zijn vaker positief over de betrokkenheid van hun ouders. - Ten opzichte van voorgaande metingen is het percentage leerlingen dat alle vragen over ouderbetrokkenheid positief heeft beantwoord gestegen. - 9% van de leerlingen ervaart de relatie met hun ouders als slecht. - 17% van de leerlingen ervaart thuis één of meer problemen. - Een lage score op de relatie met ouders en ervaren problematiek thuis worden even vaak gerapporteerd als in eerdere jaren. Ouderbetrokkenheid Om inzicht te krijgen in de mate waarin leerlingen vinden dat hun ouders betrokken zijn bij hem of haar, zijn vier stellingen voorgelegd. Voorbeelden van deze stellingen zijn 'Mijn ouders vragen vaak naar wat ik zoal doe op school' en 'Mijn ouders geven mij een compliment als ik iets goed doe'. Door 82% van de leerlingen zijn alle stellingen positief beantwoord. Vooral Marokkaanse (88%) en Turkse (89%) leerlingen beantwoorden alle stellingen positief. Leerlingen uit de wijken Noordoost (71%) en Leidsche Rijn (72%) zijn minder positief, terwijl leerlingen uit de wijk Zuidwest (90%) vaker dan gemiddeld positief zijn over ouderbetrokkenheid. Figuur 5.2 5.2 Percentage leerlingen dat alle stellingen over ouderbetrokkenheid positief heeft beantwoord, naar geslacht en culturele achtergrond 100% 80% 60% 40% 20% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans jongens Turks Overig Totaal meisjes Relatie met de ouders Over de relatie met hun ouders hebben de leerlingen zes vragen beantwoord, zoals 'Heb je in de afgelopen week het gevoel gehad dat je ouders van je houden?' en 'Heb je in de afgelopen week met je ouders kunnen praten als je dat wilde?' Op basis van de antwoorden op deze vragen wordt een score berekend, waarna leerlingen ingedeeld worden in drie categorieën: laag, gemiddeld en hoog. Leerlingen met een hoge score (59%) beantwoorden alle vragen over de relatie met hun ouders positief, leerlingen met een gemiddelde score (32%) beantwoorden de vragen overwegend positief en leerlingen met een lage score (9%) geven vaker een neutraal of negatief antwoord. 39 Van de leerlingen ervaart 9% de relatie met zijn of haar ouders dus als relatief slecht. Dit komt minder vaak voor bij Marokkaanse leerlingen (5%). Leerlingen met een lage score geven vaker aan dat ze niet het gevoel hebben dat hun ouders hen begrijpen (24% versus 1% voor leerlingen met een gemiddelde/hoge score). Ook geven ze vaker aan dat hun ouders niet voldoende tijd voor hen hebben (28% versus 1%) en dat ze niet met hun ouders kunnen praten wanneer ze dat willen (19% versus 0%). Ervaren problematiek thuis In de vragenlijst staan vijf vragen over problemen die thuis kunnen voorkomen (zie tabel 5.1). Een zesde van de leerlingen (17%) ervaart minimaal één van de genoemde problemen. Dit geldt even vaak voor jongens als voor meisjes. Marokkaanse leerlingen (9%) geven minder vaak aan dat zij thuis één of meer problemen ervaren. Leerlingen met een lage gezinswelvaart (31%) ervaren vaker problematiek thuis. Tabel 5.1 Percentage leerlingen dat thuis problemen ervaart, naar geslacht jongens meisjes totaal vindt het thuis vaak ongezellig 6% 6% 6% voelt zich thuis vaak alleen staan 5% 6% 5% vindt dat er thuis veel ruzie is 9% 8% 8% wordt thuis geslagen of mishandeld 1% 1% 1% denkt wel eens over weglopen van huis ervaart één of meer problemen thuis (totaal) Figuur 5.3 7% 6% 7% 17% 17% 17% Percentage leerlingen dat thuis één of meer problemen ervaart, naar culturele achtergrond en gezinswelvaart 50% 40% 30% 20% 10% 0% Autoch. Sur./Ant. Marok. /Arub. Etniciteit Turks Overig Laag Midden Hoog Totaal Gezinswelvaart Vergelijking met eerdere metingen Het percentage leerlingen dat alle vragen over ouderbetrokkenheid positief heeft beantwoord, laat sinds de eerste meting in 2008 een stijgende trend zien (67% in 2008, 71% in 2010, 78% in 2011 en 82% in 2013). Ten opzichte van de vorige meting is de stijging het sterkst zichtbaar in de wijk Zuidwest (78% in 2011 versus 90% in 2013). 40 Figuur 5.4 Trends voor leerlingen die alle vragen over ouderbetrokkenheid positief beantwoorden, naar geslacht 100% 80% 60% 40% 20% 0% Jongen Meisje 2008 2010 Totaal 2011 2013 De resultaten van de relatie met de ouders en ervaren problemen in de thuissituatie laten geen stijgende of dalende trend zien. 41 5.3 5.3 Langdurig zieke en/of verslaafde ouder Kernpunten: - 10% van de leerlingen heeft een langdurig zieke en/of verslaafde ouder. - Leerlingen uit gezinnen met een lage of gemiddelde welvaart hebben vaker een langdurig zieke en/of verslaafde ouder. - Ten opzichte van de meting in 2010 is het aantal leerlingen met een langdurig zieke en/of verslaafde ouder afgenomen. Aan de leerlingen is gevraagd of één van hun ouders langdurig ziek is, waarbij onderscheid is gemaakt tussen ouders met een lichamelijke ziekte of handicap, een psychische ziekte en ouders die verslaafd zijn aan alcohol, drugs en/of gokken. Eén op de tien leerlingen (10%) heeft te maken met een zieke en/of verslaafde ouder. In gezinnen met een lage (17%) of gemiddelde (12%) welvaart komt dit vaker voor. Leerlingen met een chronisch zieke en/of verslaafde ouder ervaren hun gezondheid minder vaak als goed (86% versus 91% voor leerlingen zonder zieke en/of verslaafde ouder), hebben vaker een verhoogd risico op psychosociale problemen (20% versus 10%) en ervaren vaker dan andere leerlingen één of meer problemen thuis (30% versus 15%). Tabel 5.2 Percentage leerlingen met een langdurig zieke en/of verslaafde ouder, naar soort aandoening jongens meisjes totaal aantal % aantal % aantal % lichamelijke handicap/aandoening 90 8% 83 7% 173 8% psychische ziekte 22 2% 20 2% 42 2% verslaving aan alcohol, drugs of gokken totaal 20 2% 8 1% 28 1% 119 11% 105 9% 224 10% Vergelijking met eerdere metingen metingen Het percentage leerlingen met een langdurig zieke en/of verslaafde ouder is afgenomen ten opzichte van 2010 (15% in 2010 versus 10% in 2013). 42 6 School 6.1 Problemen die van invloed zijn op het functioneren op school Kernpunten: - 21% van de leerlingen heeft concentratieproblemen op school. - Autochtone leerlingen hebben vaker concentratieproblemen op school. - Ten opzichte van eerdere metingen zijn de scores op concentratieproblemen vergelijkbaar. - 26% van de leerlingen heeft een ongunstige score op welbevinden op school. - Autochtone meisjes hebben vaker een ongunstige score op welbevinden op school. - Het percentage leerlingen met een ongunstige score op welbevinden op school is afgenomen. - 17% van de leerlingen heeft een ongunstige score op de relatie met leerkrachten. - Ten opzichte van eerdere metingen zijn de scores op relatie met de leerkracht vergelijkbaar. Met elf vragen is nagegaan in welke mate leerlingen problemen hebben die van invloed zijn op het functioneren op school (zie tabel 6.1). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in concentratieproblemen, problemen met het welbevinden op school en problemen in de relatie met de leerkracht. Aan de hand van de antwoorden is een score berekend die een indicatie geeft voor de aanwezigheid van elk van deze problemen. Tabel 6.1 Percentage leerlingen dat problemen heeft die van invloed zijn op het functioneren op school, naar geslacht ongunstige score op concentratieproblemen jongens meisjes meisjes totaal 21% 21% 21% kan moeilijk stil zitten 15% 14% 15% kan de aandacht niet goed bij het werk houden 34% 36% 35% vindt het moeilijk om te werken tot het werk af is 15% 15% 15% heeft moeite met opletten als de leerkracht iets vertelt 21% 25% 23% 30% 23% 26% had het de afgelopen week niet zo naar zijn/haar zin op school 25% 19% 22% ging de afgelopen week niet zo graag naar school 33% 26% 30% heeft zich de afgelopen week vaak verveeld op school 14% 7% 11% vond de lessen op school de afgelopen week nooit/soms leuk 45% 41% 43% ongunstige score op welbevinden ongunstige score op relatie met de leerkracht 18% 17% 17% kan niet zo goed opschieten met de leerkrachten 15% 8% 12% kan nooit/soms praten met leerkracht als hij/zij ergens mee zit 30% 29% 30% heeft niet vaak het gevoel dat de leerkracht hem/haar begrijpt 22% 27% 24% Concentratieproblemen Eén op de vijf leerlingen (21%) heeft moeite om hun aandacht bij individueel en klassikaal werk te houden. Dit geldt vaker voor autochtone leerlingen (25%) en leerlingen uit de wijken Vleuten-De Meern (25%) en Zuid (29%). Concentratieproblemen komen minder vaak voor bij Marokkaanse (12%) en Turkse (10%) meisjes en bij leerlingen uit de wijk Overvecht (14%). 43 Figuur Figuur 6.1 6.1 Percentage leerlingen met concentratieproblemen, concentratieproblemen, naar geslacht en culturele achtergrond 50% 40% 30% 20% 10% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans Turks jongens Overig Totaal meisjes Welbevinden op school Een ongunstige score op het welbevinden op school komt voor bij 26% van de leerlingen, vaker bij jongens dan bij meisjes (30% versus 23%). Autochtone meisjes (28%) scoren vaker ongunstig op welbevinden op school dan meisjes met een andere culturele achtergrond. Marokkaanse leerlingen (17%) en leerlingen uit de wijken Noordwest (19%) en Zuidwest (21%) scoren minder vaak ongunstig. Figuur 6.2 6.2 Percentage leerlingen met een ongunstige score op welbevinden op school, scho ol, naar geslacht en culturele achtergrond 50% 40% 30% 20% 10% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans jongens Turks Overig Totaal meisjes Relatie met de leerkracht Eén op de zes leerlingen (17%) scoort ongunstig op de relatie met de leerkracht. Verschillen naar geslacht, leeftijd, culturele achtergrond, gezinswelvaart en wijk zijn niet aangetoond. Vergelijking met eerdere metingen Het percentage leerlingen met concentratieproblemen en het percentage leerlingen met een ongunstige score op de relatie met de leerkracht is niet veranderd ten opzichte van 2011. Het percentage leerlingen met een lage score op het welbevinden op school is gedaald van 40% in 2008, via 31% in 2010 en 2011 naar 26% in 2013. Deze daling is zichtbaar bij alle leerlingen met uitzondering van Turkse leerlingen. 44 6.2 Pesten en gepest worden Kernpunten: - 16% van de leerlingen wordt wel eens gepest. - 4% van de leerlingen wordt minimaal één keer per week gepest. - 7% van de leerlingen is in het afgelopen jaar gepest op internet of via sociale media. - Zowel het percentage leerlingen dat gepest wordt als het percentage leerlingen dat zelf pest, is gedaald ten opzichte van eerdere metingen. In de drie maanden voor het onderzoek is 16% van de leerlingen wel eens gepest. Voor 4% van de leerlingen geldt dat zij minimaal één keer per week zijn gepest. Verschillen naar geslacht, leeftijd, culturele achtergrond, gezinswelvaart en wijk zijn niet aangetoond. In het afgelopen jaar is 7% van de leerlingen wel eens gepest op internet of via sociale media. Ook hierbij zijn verschillen naar geslacht, leeftijd, culturele achtergrond, gezinswelvaart en wijk niet aangetoond. Eén op de tien leerlingen (10%) geeft aan de afgelopen drie maanden wel eens een ander te hebben gepest. Dit geldt vaker voor jongens dan voor meisjes (13% versus 7%). Vergelijking met eerdere metingen Het percentage leerlingen dat aangeeft gepest te worden, is gedaald ten opzichte van de vorige meting (28% in 2011 en 16% in 2013). Ook is een daling zichtbaar in het percentage leerlingen dat aangeeft zelf wel eens te pesten (18% in 2011 en 10% in 2013). De vraag over digitaal pesten is in 2013 voor het eerst gesteld. Figuur 6.3 6.3 Trends in gepest worden en anderen pesten op school 50% 40% 30% 20% 10% 0% Is zelf gepest Heeft een ander gepest 2008 2010 2011 2013 45 6.3 Veiligheid op school Kernpunten: - 20% van de leerlingen voelt zich wel eens onveilig op of rond school. - Leerlingen voelen zich het vaakst onveilig onderweg van huis naar school en terug. - Ten opzichte van 2011 is het percentage leerlingen dat zich wel eens onveilig voelt op of rond school afgenomen. Vooral rond school en op het schoolplein zijn de leerlingen zich veiliger gaan voelen. Een vijfde van de leerlingen (20%) voelt zich wel eens onveilig op of rond school. Leerlingen uit de wijken West (14%) en Noordoost (13%) voelen zich minder vaak onveilig, terwijl leerlingen uit de wijk Vleuten-De Meern (26%) zich vaker wel eens onveilig voelen op of rond school. Figuur 6.4 6.4 Percentage leerlingen dat zich wel eens onveilig voelt op of rond school, naar wijk Overvecht 22% Noordwest Noordoost 18% Leidsche Rijn 23% West 14% 13% Binnenstad 24% 26% VleutenDe Meern Oost 17% 21% Zuidwest 19% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld De leerlingen voelen zich het vaakst wel eens onveilig onderweg van huis naar school en terug15 (22%) en rond school of op het schoolplein (14%). Op alle locaties voelen meisjes zich vaker onveilig dan jongens (zie tabel 6.2). Tabel 6.2 Percentage leerlingen dat zich wel eens onveilig voelt, naar locatie en geslacht jongens meisjes totaal in de klas 7% 11% 9% in de aula/overblijfruimte 8% 12% 10% in de gangen 8% 13% 10% in de gym- of sportzaal voelt zich niet volledig veilig … 6% 12% 9% rond school en op het schoolplein 12% 16% 14% onderweg van huis naar school en terug 18% 27% 22% 15 In de vragenlijst is aangegeven dat hiermee niet veiligheid in het verkeer wordt bedoeld. 46 Vergelijking met eerdere metingen Het percentage leerlingen dat zich wel eens onveilig voelt op of rond school is gedaald tussen 2011 en 2013 (27% versus 20%). Vooral rond school en op het schoolplein zijn de leerlingen zich veiliger gaan voelen (18% versus 14%). 47 7 Vrije tijd 7.1 Sporten Kernpunten: - 83% van de leerlingen is lid van een sportvereniging. - Jongens zijn vaker lid van een sportvereniging dan meisjes en besteden ook meer tijd aan sporten. - Turkse leerlingen en Marokkaanse meisjes zijn minder vaak lid van een sportvereniging. - Het percentage leerlingen dat lid is van een sportvereniging is vergelijkbaar met dat uit de vorige meting. - 18% van de leerlingen neemt ten minste één keer per week deel aan naschoolse sportactiviteiten of sportactiviteiten georganiseerd door een buurthuis. - Marokkaanse leerlingen nemen vaker deel aan naschoolse sportactiviteiten of sportactiviteiten in een buurthuis. Lidmaatschap van een sportvereniging Het merendeel van de leerlingen (83%) is lid van een sportvereniging, jongens (87%) vaker dan meisjes (78%). Het lidmaatschap van een sportvereniging is relatief laag onder Turkse leerlingen (55%), Marokkaanse meisjes (54%) en leerlingen met een lage (50%) of gemiddelde (74%) gezinswelvaart. Figuur 7.1 Percentage leerlingen dat lid is van een sportvereniging, naar geslacht en culturele achtergrond 100% 80% 60% 40% 20% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans jongens Turks Overig Totaal meisjes In de wijken Noordwest (74%), Overvecht (71%) en Zuidwest (69%) zijn minder leerlingen lid van een sportvereniging dan in de andere wijken. 48 Figuur 7.2 Percentage leerlingen dat lid is van een sportvereniging, naar wijk Overvecht 71% Noordwest Noordoost 74% Leidsche Rijn West 86% 82% 91% Binnenstad 92% 87% VleutenDe Meern Oost 95% 69% Zuidwest 90% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld Jongens besteden vaker veel tijd aan sporten bij een sportvereniging dan meisjes. Van de leerlingen die sporten bij een vereniging geeft 63% van de jongens aan meer dan drie uur per week te sporten, voor meisjes is dit 46%. Aan de leerlingen is gevraagd welke sporten ze bij een sportvereniging beoefenen. De vijf sporten die jongens het meest beoefenen zijn voetbal (52%), vechtsporten (13%), tennis (9%), hockey (8%) en zwemmen (7%). Voor meisjes zijn dit dansen (23%), hockey (15%), paardrijden (13%), voetbal (11%) en zwemmen (9%). Aan de leerlingen die geen lid zijn van een sportvereniging, is gevraagd wat de reden hiervan is. De redenen die leerlingen het meest aangaven zijn: • ik heb geen tijd om te sporten (30%) • ik ga nog op een sport/ik ben op zoek naar een sport (21%) • ik vind sporten niet zo leuk (14%) • de sport die ik leuk vind, is te ver weg (10%) • mijn ouders vinden sporten te duur (7%) • ik ben niet zo goed in sport (7%) Verschillen naar culturele achtergrond zijn hierbij niet aangetoond. Deelname aan naschoolse sportactiviteiten en sportactiviteiten in het buurthuis Sporten in georganiseerd verband gebeurt niet alleen bij een sportvereniging, maar ook in het kader van naschoolse sport- of bewegingsactiviteiten en activiteiten die door buurthuizen worden georganiseerd (zoals 'Harten voor Sport'). 49 Van de leerlingen geeft 18% aan ten minste één keer per week mee te doen aan naschoolse sportactiviteiten of sportactiviteiten in een buurthuis. De leerlingen die dit doen, wonen met name in de wijken Overvecht (24%) en Zuidwest (35%). Dit vertaalt zich in een relatief hoge deelname door Marokkaanse leerlingen (37%) en een relatief lage deelname door autochtone leerlingen (12%). De deelname aan naschoolse sportactiviteiten of sportactiviteiten in een buurthuis verschilt niet noemenswaardig tussen jongens en meisjes. Figuur 7.3 Percentage leerlingen dat ten minste één keer per week deelneemt aan naschoolse sportactivitei sportactiviteiten of sportactiviteiten in een buurthuis, naar geslacht en culturele achtergrond achtergrond 50% 40% 30% 20% 10% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans Turks Overig jongens Figuur 7.4 Totaal meisjes Percentage leerlingen dat ten minste één keer per week deelneemt aan naschoolse sportacti sportactiviteiten of sportactiviteiten in een buurthuis, buurthuis, naar wijk Overvecht 24% Noordwest Noordoost 20% Leidsche Rijn 13% West 22% 12% Binnenstad 7% 12% VleutenDe Meern Oost 10% 35% Zuidwest 23% Zuid Hoger dan gemiddeld Gemiddeld Lager dan gemiddeld Van de leerlingen die geen lid zijn van een sportvereniging, sport 15% wel wekelijks tijdens naschoolse sportactiviteiten of sportactiviteiten in een buurthuis. 50 Vergelijking met eerdere metingen Het percentage leerlingen dat lid is van een sportvereniging is niet veranderd ten opzichte van de vorige twee metingen, maar wel hoger dan in 2008 (73% in 2008, 80% in 2010, 82% in 2011, 83% in 2013). De vraag naar deelname aan naschoolse sport- en beweegactiviteiten of sportactiviteiten die door een buurthuis georganiseerd worden, is in de verschillende metingen anders geformuleerd. Hierdoor zijn de resultaten niet vergelijkbaar. 51 7.2 Buitenspelen Buitenspelen Kernpunten: - 54% van de leerlingen geeft aan minder dan 60 minuten per dag buiten te spelen. - Weinig buitenspelen komt vaker voor in de wijken Oost en Binnenstad. - 70% van de leerlingen vindt dat er in de eigen buurt veel plekken zijn om buiten te spelen, 10% vindt dat er (heel) weinig speelplekken zijn. - 18% van de leerlingen voelt zich wel eens onveilig op speelplekken in de buurt. - Leerlingen uit de wijken Noordwest en Overvecht vinden vaker dat er niet voldoende speelplekken zijn en voelen zich vaker onveilig op speelplekken in de buurt. - 73% van de leerlingen vindt de eigen buurt (heel) leuk. - Leerlingen uit de wijken Noordwest en Overvecht zijn minder tevreden over de eigen buurt. - 8% van de leerlingen is drie dagen per week of meer 's avonds na 20.00 uur zonder toezicht op straat. - Vergeleken met 2011 zijn minder leerlingen 's avonds na 20.00 uur zonder toezicht op straat. Tijd die leerlingen buiten buitenspelen Aan de leerlingen is gevraagd hoeveel dagen ze in de week voor het onderzoek buiten schooltijd buiten hebben gespeeld en hoe lang ze meestal buitenspelen. Van de leerlingen heeft 54% in de week voor het onderzoek weinig buiten gespeeld (minder dan 60 minuten per dag). Vanwege de grote hoeveelheden regen in de periode waarin de vragenlijsten zijn afgenomen, gaf 9% van de leerlingen aan dat ze in de week voor het onderzoek niet buiten hebben gespeeld, maar dat in een normale week wel doen. Meisjes speelden minder vaak buiten dan jongens (62% van de meisjes heeft weinig buiten gespeeld in de week voor het onderzoek versus 47% van de jongens). Dit is vooral te zien bij leerlingen die minder dan 30 minuten per dag buitenspelen (zie figuur 7.5). Figuur 7.5 Tijd die leerlingen per dag buitenspelen, naar geslacht 100% 80% 60% 40% 20% 0% <30 min. 30-45 min jongens 45-60 min ≥60 min meisjes Weinig buitenspelen komt vaker voor in de wijken Oost (65%) en Binnenstad (67%) en minder vaak in de wijken Noordwest (46%) en Zuidwest (45%). 52 Figuur 7.6 Percentage leerlingen dat weinig buitenspeelt (minder dan 60 minuten dag),, naar wijk per dag) Overvecht 59% Noordwest Noordoost 46% Leidsche Rijn 59% West 50% 55% Binnenstad 67% 56% VleutenDe Meern Oost 65% 45% Zuidwest 49% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld Plekken waar leerlingen spelen Ruim twee derde van de leerlingen (70%) vindt dat er in de buurt waar zij wonen veel plekken zijn om buiten te spelen. Tien procent van de leerlingen vindt echter dat er te weinig speelplekken zijn. Leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart (18%) en leerlingen uit de wijken Noordwest (20%) en Overvecht (15%) vinden vaker dat er onvoldoende plekken zijn om buiten te spelen. Ook is aan de leerlingen gevraagd of ze zich veilig voelen op de speelplekken in de buurt. Bijna een vijfde van de leerlingen (18%) geeft aan zich wel eens onveilig te voelen. Meisjes (23%) voelen zich vaker onveilig dan jongens (14%). Een onveilig gevoel op speelplekken in de buurt wordt vaker gerapporteerd door leerlingen uit een lage (29%) of gemiddelde (22%) gezinswelvaart en in de wijken Noordwest (28%) en Overvecht (32%). Figuur 7.7 7.7 Percentage leerlingen dat zich wel eens onveilig voelt op speelplekken in de buurt, buurt, naar wijk Overvecht 32% Noordwest Noordoost 28% Leidsche Rijn 14% West 12% 11% Binnenstad 19% 18% VleutenDe Meern Oost 14% 16% Zuidwest 20% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld 53 Oordeel over de eigen buurt Aan de leerlingen is gevraagd hoe leuk ze de buurt vinden waarin ze wonen. Ongeveer driekwart van de leerlingen (73%) vindt hun buurt (heel) leuk, 19% vindt de buurt 'gewoon' en 8% van de leerlingen vindt hun buurt (helemaal) niet leuk. Het oordeel over de buurt wordt minder positief naarmate de leerlingen ouder worden (10 jaar of jonger=77%, 11 jaar=71%, 12 jaar of ouder=66%). Leerlingen uit gezinnen met een hoge welvaart (75%) geven vaker aan dat zij de eigen buurt leuk vinden. Ook leerlingen uit de wijken West (84%), Noordoost (84%) en Oost (79%) zijn positiever over hun eigen buurt, terwijl leerlingen uit de wijken Noordwest (62%) en Overvecht (58%) hun eigen buurt minder vaak als (heel) leuk ervaren. Figuur 7.8 7.8 Percentage leerlingen dat de eigen buurt (heel) leuk vindt, naar wijk Overvecht 58% Noordwest Noordoost 62% Leidsche Rijn 74% West 84% 84% Binnenstad 71% 70% VleutenDe Meern Oost 79% 75% Zuidwest 73% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld 's Avonds op straat De vraag of de leerlingen 's avonds na 20.00 uur wel eens zonder toezicht op straat zijn, beantwoordt 75% van de leerlingen met '(bijna) nooit'. Van de leerlingen is 17% één of twee dagen per week 's avonds zonder toezicht op straat en 8% doet dit drie of meer dagen per week. Jongens (12%) zijn vaker drie of meer dagen per week zonder toezicht op straat dan meisjes (4%). Leerlingen die 's avonds vaker zonder toezicht buiten zijn, geven ook vaker aan dat hun ouders niet weten waar ze dan zijn. Van de leerlingen die één of twee dagen per week 's avonds zonder toezicht op straat zijn, weten de ouders in 91% van de gevallen waar het kind zich bevindt. Voor leerlingen die drie of meer dagen per week 's avonds zonder toezicht op straat zijn, geldt dat 80% van de ouders weten waar het kind zich bevindt. Vergelijking met eerdere metingen Het percentage leerlingen dat vindt dat er in de buurt te weinig plekken zijn om buiten te spelen is vergelijkbaar met dat van eerdere metingen. De vraag over veiligheid van speelplekken is in 2013 voor het eerst gesteld en kan daarom niet worden vergeleken met eerder metingen. 54 Het oordeel over de eigen buurt werd in de voorgaande metingen steeds positiever, maar is in 2013 gestabiliseerd (69% in 2008, 71% in 2010, 75% in 2011, 73% in 2013). Het aantal leerlingen dat 's avonds na 20.00u wel eens zonder toezicht op straat is, is afgenomen ten opzichte van de vorige meting (12% in 2011 versus 8% in 2013). De gegevens over buitenspelen zijn niet vergelijkbaar tussen de metingen, vanwege verschillen in weersomstandigheden tijdens de periode van het onderzoek. In 2008 zijn de vragenlijsten afgenomen in een warm en zonnig voorjaar, de meting in 2010 is uitgevoerd tijdens een periode met streng winterweer, de meting van 2011 vond plaats in de herfst en in 2013 was er sprake van een uitzonderlijk nat najaar. 55 7.3 TvTv-kijken en computergebruik computergebruik Kernpunten: - 33% van de leerlingen zit meer dan twee uur per dag achter de computer of voor de tv. - Het percentage leerlingen dat elke dag meer dan twee uur achter de computer of voor de tv zit is hoger naarmate leerlingen ouder zijn. - Het aantal meisjes dat buiten schooltijd veel achter de pc zit of tv kijkt, is afgenomen. - 5% van de leerlingen ervaart het eigen gebruik van sociale media als problematisch. Beeldschermtijd Een derde van de leerlingen (33%) zit dagelijks veel (meer dan twee uur) achter de computer of voor de tv, jongens (40%) meer dan meisjes (26%). Het percentage leerlingen dat elke dag meer dan twee uur achter de computer of voor de tv zit, neemt toe naarmate leerlingen ouder zijn (10 jaar of jonger=30%, 11 jaar=33%, 12 jaar en ouder=40%). Autochtone leerlingen (28%) en leerlingen uit gezinnen met een hoge welvaart (30%) besteden dagelijks minder tijd aan computer en tv. Leerlingen uit de wijk Noordwest (45%) besteden hier meer tijd aan dan gemiddeld. Figuur 7.9 7.9 Percentage leerlingen dat buiten schooltijd veel (meer dan twee uur uur per dag) achter de computer of voor de tv zit, naar ge geslacht en culturele achtergrond 100% 80% 60% 40% 20% 0% Autochtoon Sur./Ant. /Arub. Marokkaans Turks Overig jongens Figuur 7.10 7.10 Totaal meisjes Percentage Percentage leerlingen dat buiten schooltijd veel (meer dan twee uur per dag) achter de computer of voor de tv zit, naar wijk Overvecht 39% Noordwest Noordoost 45% Leidsche Rijn 33% West 31% 25% Binnenstad 24% 35% VleutenDe Meern Oost 16% 39% Zuidwest 24% Zuid Gunstig t.o.v. gemiddeld Gemiddeld Ongunstig t.o.v. gemiddeld 56 Sociale Sociale media Over het gebruik van sociale media (zoals Facebook, Whatsapp en Twitter) zijn zes vragen gesteld, zoals 'Hoe vaak vind je het moeilijk om met sociale media te stoppen?', 'Hoe vaak gebruik je liever sociale media dan dat je in het echt tijd met anderen doorbrengt?' en 'Hoe vaak gebruik je sociale media omdat je je rot voelt?'. Wanneer leerlingen gemiddeld op deze vragen vaker dan 'soms' antwoorden, wordt het gebruik van sociale media als problematisch gezien. Problematisch gebruik van sociale media komt voor bij 5% van de leerlingen. Bij leerlingen uit gezinnen met een lage welvaart (13%) en leerlingen uit de wijk Overvecht (10%) is het gebruik van sociale media vaker dan gemiddeld problematisch. Vergelijking met eerdere metingen Het percentage leerlingen dat buiten schooltijd dagelijks meer dan twee uur tv kijkt of achter de computer zit is niet noemenswaardig veranderd ten opzichte van de vorige meting. Alleen meisjes rapporteren in 2013 minder beeldschermtijd dan in 2011 (32% in 2011 versus 26% in 2013). De vragen over het gebruik van sociale media zijn in 2013 voor het eerst gesteld en kunnen daarom niet worden vergeleken met eerdere metingen. 57 7.4 Deelname aan overige georganiseerde activiteiten Kernpunten: - 89% van de leerlingen is lid van een vereniging (inclusief sportvereniging). - 37% van de leerlingen is lid van een niet-sportvereniging. - Autochtone leerlingen zijn vaker lid van een zang-, muziek- of toneelvereniging of een vereniging voor natuur of milieu. - Marokkaanse en Turkse leerlingen zijn vaker lid van een vereniging binnen (de kerk of) de moskee. - Het percentage leerlingen dat lid is van een vereniging is gelijk gebleven ten opzichte van de eerdere metingen. - 30% van de leerlingen bezoekt wel eens een buurthuis. - Marokkaanse en Turkse leerlingen bezoeken vaker een buurthuis. - Het percentage leerlingen dat wel eens een buurthuis bezoekt, is afgenomen. Lidmaatschap van een vereniging Het merendeel van de leerlingen (89%) geeft aan lid te zijn van een vereniging. In de meeste gevallen gaat het om het lidmaatschap van een sportvereniging (83%) (zie ook paragraaf 7.1), maar 37% geeft aan (ook) lid te zijn van één of meerdere niet-sportverenigingen. Van de leerlingen geeft 14% aan lid te zijn van een zang-, muziek- of toneelvereniging, 8% is lid van een organisatie op het gebied van natuur of milieu16, 7% is lid van een jeugdvereniging17, 9% is lid van een organisatie of vereniging van een kerk of moskee en 8% is lid van een andere vereniging. Meisjes zijn vaker lid van een niet-sportvereniging dan jongens (42% versus 32%) en dan met name van een zang-, muziek- of toneelvereniging (17% versus 11%). Autochtone leerlingen geven vaker aan lid te zijn van een zang-, muziek- of toneelvereniging (17%) of een organisatie op het gebied van natuur of milieu (12%). Lidmaatschap van een vereniging van een kerk of moskee wordt vaker door Marokkaanse (21%) en Turkse (28%) leerlingen aangegeven. Figuur 7.11 7.11 Percentage leerlingen dat lid is van een zangzang-, muziekmuziek- of toneelvereniging, organisatie op het gebied van natuur of milieu of vereniging van kerk of moskee, naar culturele achtergrond 50% 40% 30% 20% 10% 0% Zang-, muziek- of toneelvereniging Autochtoon Organisatie op het gebied van natuur en milieu Sur./Ant./Arub. Marokkaans Vereniging van kerk of moskee Turks 16 bijvoorbeeld: WNF Rangerclub of Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) 17 bijvoorbeeld: scouting of knutselclub Overig 58 De verschillen tussen culturele achtergronden zijn ook zichtbaar in de verschillen naar gezinswelvaart en wijk. Leerlingen met een hoge gezinswelvaart zijn vaker lid van een zang-, muziek- of toneelvereniging (17%) of een organisatie op het gebied van natuur of milieu (9%). In wijken met relatief veel autochtone leerlingen zijn leerlingen vaker lid van een zang-, muziek- of toneelvereniging of een organisatie op het gebied van natuur of milieu. In wijken met relatief veel Turkse en Marokkaanse leerlingen komt lidmaatschap van een vereniging binnen de kerk of moskee vaker voor. Figuur 7.12 7.12 Percentage leerlingen dat lid is van een zangzang-, muziekmuziek- of toneelvereniging, naar wijk Overvecht 5% Noordwest Noordoost 11% Leidsche Rijn 12% West 21% 25% Binnenstad 32% 11% VleutenDe Meern Oost 22% 9% Zuidwest 15% Zuid Hoger dan gemiddeld Gemiddeld Lager dan gemiddeld Figuur 7.13 7.13 Percentage leerlingen dat lid is een vereniging van kerk of moskee, naar wijk Overvecht 19% Noordwest Noordoost 12% Leidsche Rijn 7% West 10% 4% Binnenstad 1% 5% VleutenDe Meern Oost 3% 17% Zuidwest 6% Zuid Hoger dan gemiddeld Gemiddeld Lager dan gemiddeld 59 Buurthuisbezoek Aan de leerlingen is gevraagd of zij wel eens in een buurthuis komen. Drie op de tien leerlingen (30%) komt wel eens in een buurthuis, maar dit percentage verschilt sterk naar culturele achtergrond, gezinswelvaart en wijk. Marokkaanse (56%) en Turkse (40%) leerlingen bezoeken relatief vaak een buurthuis, autochtone leerlingen (20%) doen dit weinig. Leerlingen uit gezinnen met een lage (41%) of gemiddelde (37%) welvaart bezoeken vaker dan gemiddeld een buurthuis, net als leerlingen die wonen in de wijken Noordwest (47%), Overvecht (42%), Zuid (38%) en Zuidwest (46%). Figuur 7.14 7.14 Percentage leerlingen dat wel eens een buurthuis bezoekt, naar wijk Overvecht 42% Noordwest Noordoost 47% Leidsche Rijn 15% West 29% 18% Binnenstad 13% 24% VleutenDe Meern Oost 17% 46% Zuidwest 38% Zuid Hoger dan gemiddeld Gemiddeld Lager dan gemiddeld Vergelijking met eerdere metingen Het percentage leerlingen dat lid is van een vereniging en meer specifiek van een niet-sportvereniging, is vergelijkbaar tussen de verschillende metingen. Het percentage leerlingen dat in deze meting aangeeft wel eens een buurthuis te bezoeken, is afgenomen ten opzichte van 2011 (40% in 2011 en 30% in 2013). Deze daling is het sterkst zichtbaar in de wijken Noordoost, Leidsche Rijn en Vleuten-De Meern. 60 Literatuur Buren, L.P. van, Toet, J., Ameijden, E.J.C. van. Jeugdmonitor Utrecht. Groep 7 en 8 van het basisonderwijs. Schooljaar 2007-2008. GG&GD Utrecht, Utrecht, 2009 Buren, L.P. van, Toet, J., Ameijden, E.J.C. van. Jeugdmonitor Utrecht. Groep 7 en 8 van het basisonderwijs. Schooljaar 2009-2010. GG&GD Utrecht, Utrecht, 2011 Eykemans, Y., Meima, B., Buren, L.P. van, Ameijden, E.J.C. van. Groep 7 en 8 van het basisonderwijs, schooljaar 2011-2012. GG&GD Utrecht, Utrecht, 2012 Dotinga, A. Drinking in a dry culture. Alcohol use among second-generation Turks and Moroccans: Measurements and results [proefschrift], IVO, Rotterdam, 2005 Engbersen, R., Eggermont, J., Gabriëls, R., Sprinkhuisen, A. (red.). Nederland aan de monitor: het systematisch volgen van maatschappelijke ontwikkelingen. NIZW, Utrecht, 1997 Foets, M., Schuster, J., Stronks, K. Gezondheids(zorg)onderzoek onder allochtone bevolkingsgroepen. Een praktische introductie. Aksant, Amsterdam, 2007 Leij, F. van der, Toet, J. Stapeling van risicofactoren bij Utrechtse jeugdigen (10-12 jaar). Gemeente Utrecht, Volksgezondheid, Utrecht, 2014 Mierlo, F. van, Michielsen, M., Buysser, M. de, Rooijakkers-Segers, G. Passend geven en nemen: in M. Michielsen, M. van Mulligen, L. Hermkens (red.), Leren over leven in loyaliteit. Over contextuele hulpverlening, Acco, Leuven, 1999 Paridaen, R. Armoedemonitor 2013: Armoede en het bereik van financiële regelingen in de gemeente Utrecht. Afdeling Onderzoek, gemeente Utrecht, Utrecht, 2013 Tak, N.I., Schreurs, H. Factsheet overgewicht bij Utrechtse jeugd in het basisonderwijs. GG&GD Utrecht, Utrecht, 2013. Vorst, H. van der, Engels, R., Deković, M., Meeus, W., Vermulst, A. Alcohol-specific rules, personality and adolescents’ alcohol use: longitudinal person-environment study. Addiction, 102, 2007, 10641075 Widenfelt, B.M.V., Goedhart, A.W., Treffers, P.D., Goodman, R. Dutch version of the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). Eur Child Adolsc Psyciatry, 12, 2003, 281-289 61 Bijlage 1 - Deelnemende scholen WEST BINNENSTAD St. Dominicusschool Agatha Snellenschool De Kameleon ODBS Pieterskerkhof 2e Marnixschool ODBS Puntenburg Parkschool ZUID NOORDWEST De Spits Aboe Da'oedschool Blauwe Aventurijn Ludgerschool De Hoge Raven De Piramide De Pijlstaart ZUIDWEST OBS Jules Verne Zeven Gavenschool Gertrudisschool OVERVECHT Anne Frankschool De Schakel Da Costaschool Kanaleneiland Marcusschool OBS De Panda OBS Overvecht, locatie Grote Trekdreef Op Dreef LEIDSCHE RIJN Hof ter Weide NOORDOOST De Klimroos De Fakkel De Boomgaard Dr. Bosschool Montessorischool Arcade OBS Voordorp OBS Tuindorp VLEUTENLEUTEN-DE MEERN OBS Pantarijn OOST Koningin Beatrixschool Daltonschool Rijnsweerd Torenpleinschool Maliebaanschool Willibrordschool Utrechtse Schoolvereniging St. Bonifatiusschool De Notenboom 62 Colofon Uitgave Rapportage Gemeente Utrecht E.M. Koster, F. van der Leij, L.P. van Buren, E.J.C. Volksgezondheid van Ameijden Maatschappelijke Ontwikkeling April 2014 Informatie E.M. Koster, Volksgezondheid Foto omslag Ruth Catsburg [email protected] (030) 286 3207 www.utrecht.nl/jeugdmonitor Bronvermelding Het overnemen van gegevens uit deze publicatie is toegestaan met de bronvermelding
© Copyright 2024 ExpyDoc