Pedagogisch Beleidsplan dagopvang en BSO

Pedagogisch Beleidsplan dagopvang en B.S.O.
't Debberke
Versie: maart 2014
Pedagogisch beleidsplan kinderdagverblijf ‘t Debberke en BSO
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave....................................................................................................................1
Doelstelling.........................................................................................................................2
De organisatie......................................................................................................................2
Dagindeling van de dagopvang...........................................................................................3
Pedagogisch handelen omschreven in vier competenties dagopvang ................................5
Wenperiode..........................................................................................................................4
Dagindeling B.S.O.............................................................................................................10
Pedagogisch handelen in vier competenties B.S.O............................................................11
Klachtenprocedure.............................................................................................................16
Aantal leidsters en hun opleiding.......................................................................................17
Ons vier- ogen beleid..........................................................................................................17
Achterwachtregeling...........................................................................................................17
Vluchtplan in geval van calamiteiten voor dagopvang en B.S.O......................................18
Wanneer kinderen ziek zijn...............................................................................................19
Doelstelling
Kinderdagverblijf `t Debberke biedt ouders opvang aan voor hun kinderen in de leeftijd van 0
tot 12 jaar.
Dit door middel van dagopvang en buitenschoolse opvang waarbij het bieden van veiligheid,
zelfontplooing en sociale vaardigheden ten aanzien van elkaar centraal staan.
We streven ernaar een huiselijke sfeer te creëeren.
In het volgende beleidsplan is te lezen hoe we deze punten realiseren. Hierbij in acht genomen
de vereiste algemene regels die gelden voor professionele kinderopvang.
De organisatie
Kinderdagverblijf `t Debberke is opgestart in 1996 en is begonnen met een verticale groep
voor kinderen van 0 tot 4 jaar.
In de loop der jaren zijn we de verticale groep blijven handhaven.
We ondervinden de volgende voordelen;
-Grote kinderen leren rekening houden met jongere kinderen.
-Kleinere kinderen leren weer van de grotere kinderen.
-Kinderen blijven gedurende hun verblijf op `t Debberke bij dezelfde leidsters waardoor een
goede band ontstaat.
Sinds 2003 is er ook een buitenschoolse opvang.
We hanteren een open deuren beleid. Dat wil zeggen; er is een aparte ruimte voor de peuters en
de baby’s die speciaal is ingericht voor hen en er is een ruimte voor de BSO die speciaal voor
de schoolkinderen is ingericht.
Maar alle kinderen -met uitzondering van de baby’s- mogen zich vrij bewegen door het hele
kinderopvangcentrum. Van de B.S.O ruimte wordt vaak gebruik gemaakt als we de
dagopvanggroep splitsen. We doen er vaak activiteiten.
De grote kinderen vinden het vaak leuk om bij de kleintjes te spelen en of te helpen
(bijvoorbeeld een baby fruithapje geven). En omgekeerd vinden de oudere peuters het leuk om
een kijkje te gaan nemen bij de grote schoolkinderen waar zij straks ook bij horen.
Op de hele opvang zijn maximaal 21 kinderen aanwezig.
Afhankelijk van de samenstelling van de groep worden de leidsters ingezet. De leidster werken
allemaal zowel op de B.S.O als op de dagopvang. Ze kennen alle kinderen en kunnen
inspringen waar het nodig is.
In de praktijk zijn er in de ochtend maximaal 10 kinderen op de dagopvang. Er zijn dan meestal
2 leidsters aanwezig. ´s middags wanneer er ook schoolkinderen zijn, zijn er 3 of 4 leidsters
aanwezig. Vaak gaan er een paar kinderen van de dagopvang ´s middags naar huis.
3
Dagindeling;
Hoewel we flexibel zijn in het doen van activiteitjes houden we wel een dagindeling aan. Dit
om structuur en houvast te bieden aan de kinderen.
We houden de volgende dagindeling aan.
7.30-9.30
Kinderen worden gebracht en spelen binnen of buiten. Afhankelijk van hoe
druk het is doen we een activiteit zoals tekenen of puzzelen.
9.30-10.00
We gaan allemaal aan tafel om liedjes te zingen en fruit te schillen en eten.
Daarna worden ze verschoont. De grotere gaan naar het toilet
10.00-11.00
Na het fruit eten doen we vaak een activiteit.
Vaak splitsen we de groep als we een activiteit gaan doen. We bekijken dan
waar kinderen behoefte aan hebben en spelen hier op in.
Een activiteit kan o.a. zijn, wandelen,, voorlezen, liedjes zingen, samen een
baby de fles geven, met de blokken spelen, buiten spelen, steentjes in een plas
water gooien, kleien, verven en nog veel meer....
We bereiden activiteiten niet lang van te voren voor, maar spelen in op de
initiatieven die kinderen nemen. We benoemen waar de kinderen mee bezig
zijn.
Kinderen zijn niet verplicht deel te nemen aan een activiteit (met uitzondering
van samen eten).Wel proberen we kinderen die in niet meteen mee willen
doen enthousiast te krijgen.
Meestal zijn de groepjes klein, op deze manier krijgen de kinderen voldoende
persoonlijke aandacht.
11.00-11.30
Tijd voor de broodmaaltijd, we gaan aan tafel.
12.00-12.30
We gaan nog even buiten spelen.
12.30-13.00
Kinderen die overdag nog slapen worden verschoont en gaan dan naar bed,
andere kinderen gaan of rusten of spelen.
14.00
Rond deze tijd worden er kinderen wakker. Ze worden aangekleed en krijgen
limonade met een koekje. Kinderen kunnen gaan spelen of we doen een
activiteit.
15.30-16.30
We gaan gezellig aan tafel en eten een warme gezonde “snack”, bijvoorbeeld
soep.
16.30-18.00
Kinderen gaan na het eten spelen en vanaf 17.00 uur worden de kinderen
weer opgehaald.
Voor baby’s houden we geen vast dagindeling aan omdat zij ieder hun eigen ritme hebben. We
overleggen met ouders de tijden wanneer ze ongeveer hun voedingen krijgen.
4
Praktijkvoorbeeld;
Het is donderdagochtend We hebben net fruit gegeten. Het regent. Deze dag zijn er 11
kinderen. 1 baby, 1 kind is bijna 2 jaar, 2 kinderen zijn 2 en een half 2 kinderen zijn bijna 3.
De rest is tussen 3 en 4 jaar oud.
De 2 aanwezige leidsters overleggen wie er met de grotere kinderen een regen wandeling gaat
maken en wie er met de jongere kinderen op het dagverblijf blijft.
Het blijkt toch wel onhandig te worden. De groep kinderen die waarschijnlijk mee wil is toch
wat te groot. Bovendien regent het toch wel erg hard.
Een leidster stelt voor om in de BSO ruimte te gaan gymmen. 3 kinderen van 3 jaar en 1 van 2
en een half reageren enthousiast. Zij gaan mee.
Een kind van 2 jaar en een kind van 2 en een half die graag samen spelen, kunnen in de
speelkamer rustig met de auto’s spelen. Kind van bijna 2 en kind van 2 en een half en een kind
van bijna 3 zijn moe, dit blijkt uit dat ze snel beginnen te huilen. Zij krijgen ondertussen een
boterham en kunnen daarna gaan slapen. De baby ligt op dat moment in bed.
Als de 3 kinderen die gegeten hebben in bed liggen, gaan we met andere kinderen eten.
Leidsters eten mee. De baby zit ook mee aan tafel voor zijn eerste stukjes brood.
Zo hebben we een kleine groep kinderen aan tafel. Kinderen hebben zo de gelegenheid om wat
te vertellen.
Wen-periode
Wanneer een kind op 't Debberke komt, bespreken we met de ouders hoe we de overgang van
thuis naar 't Debberke zo goed mogelijk laten verlopen.
Meestal begint de eerste keer wennen met een paar uurtjes samen met een van de ouders.
De tweede keer een paar uurtjes alleen, en als dit goed gaat een dagdeel alleen.
Onze ervaring is dat dit meestal voldoende is om te wennen.
Afhankelijk van hoe het gaat en wat ouders willen mag de wen periode ook langer zijn.
Bijvoorbeeld dat het kind een paar keer één dagdeel komt.
Een goede overdracht is uiteraard belangrijk.
Het eet en slaap-ritme van het kind wordt doorgenomen en de eventuele bijzonderheden.
4
Pedagogisch handelen omschreven in vier competenties dagopvang
1. Competentie sociale, emotionele veiligheid en geborgenheid;
Houding van de leidster.
-Leidsters ontwikkelen een veilige band met de kinderen. er zijn altijd dezelfde leidsters
aanwezig. Leidsters zijn goed bekend met de behoeftes van de kinderen doordat ze de kinderen
gedurende hun hele verblijf op het kinderopvangcentrum verzorgen en begeleiden.
-Leidsters gaan respectvol met de kinderen om en behandelen alle kinderen gelijkwaardig.
-Leidsters letten op signalen van kinderen en spelen in op diens behoefte.
-Leidsters besteden aandacht aan de verschillende emoties van het kind.
't Debberke is een kleine vestiging waar nauwelijks wisselingen van leidsters en kinderen zijn.
iedereen kent elkaar en er is veel ruimte voor overdracht en persoonlijk contact met de ouders.
er is een vast dagritme.
We benutten ieder moment wat we kunnen om persoonlijke aandacht te geven (denk aan een
spelletje tijdens het verschonen).
Als leidster zijn we ons bewust van onze houding tegenover het kind.
We staan open voor wat kinderen aangeven .
We kijken en luisteren naar kinderen en nemen ze zoals ze zijn.
Om kinderen zich veilig te laten voelen, zorgen we ervoor dat er altijd voldoende leiding in de
buurt is, we werken altijd met dezelfde personen zodat we een goede band opbouwen met het
kind.
We informeren het kind zoveel mogelijk zo kan het kind zelf ook kiezen.
Wanneer het tijd is voor een schone luier bijvoorbeeld, dan geven we het kind de gelegenheid
zelf naar de aankleedtafel te lopen. Misschien wil het kind nog even zijn huisje afbouwen.
Als een kind net op ‘t Debberke komt en nog moet wennen, kan het iets vertrouwds van thuis
meenemen (bijv. Een knuffel of voor baby’s, een shirt van moeder met haar geur).
We benaderen het kind vriendelijk en spreken het zoveel mogelijk aan op zijn ooghoogte.
We respecteren emoties van het kind. Als kinderen boos, verdrietig of blij zijn benoemen we
dit en proberen we kinderen gerust te stellen.
Praktijk voorbeeld;
W. van 2 jaar, huilt iedere keer even als zijn moeder afscheid van hem neemt. We nemen hem
van zijn moeder over en nemen hem mee naar de speelkamer. W. zit op schoot en leidster aait
hem over zijn hoofd. Ze benoemt dat W. het niet leuk vindt als mama weg gaat en stelt voor
om samen een boekje te gaan lezen.
W. bepaalt zelf wanneer hij van schoot af wil om te gaan spelen.
5
Praktijkvoorbeeld;
B. van 2 en een half is nog maar pas op ‘t Debberke. Bij het afscheid van zijn moeder huilt hij
erg hard en blijft maar voor het raam staan. B. duwt leidster weg als die hem wil oppakken.
Leidster zegt; ”wil je niet getroost worden, dan kom ik zo wel terug”. Leidster blijft in de
buurt en houdt B. goed in de gaten. Regelmatig vraagt ze of B. bij haar wil zitten of mee gaat
spelen met andere kinderen. Ook benadert haar collega B., omdat het kan zijn dat B zich bij
door haar wel wil laat troosten.
We blijven dit proberen, maar als het erg lang duurt nemen we hem wel mee naar de
speelkamer of naar buiten om daar afleiding te zoeken, ook al wordt B. dan heel erg boos en
gaat dan schoppen en schreeuwen. We proberen het op die manier toch te doorbreken.
2. Sociale competentie
de sociale en emotionele ontwikkeling is niet los van elkaar te zien, immers in contact met
anderen ontwikkelen emoties zich.
gedurende hun ontwikkeling gaan kinderen steeds meer samen doen en ontstaan er echte
vriendschappen.
Kinderen worden steeds zelfstandiger. de leidsters ondersteunt de kinderen hierin door:
–Zelf het goede voorbeeld te geven.
-de kinderen basisregels van wat wel en wat niet mag uitleggen.
-een veilige vriendelijke houding aannemen en sfeer scheppen.
-gevoelens en emoties van een kind verwoorden naar andere kinderen en het kind zelf.
-de kinderen begeleiden tijdens conflictjes waarbij zij zoveel mogelijk het kind zelf
oplossingen laat bedenken.
-spelletjes doen waarbij kinderen op hun beurt moeten wachten.
-kinderen zelf zoveel mogelijk laten doen en het hiervoor complimenten geven.
-Samen de omgeving buiten 't debberke verkennen zodat de belevingswereld vergroot wordt.
Omgaan met elkaar...
Spelenderwijs leren de kinderen sociale vaardigheden. In hun spel ontstaan continue
conflictjes. Vaak is het zo dat een kind een ander kind ergens mee ziet spelen waar het zelf ook
mee wil spelen. Het speelgoed wordt afgepakt. Als wij dit als leidsters zien leggen we de
kinderen uit dat je niet ergens mee kunt spelen waar al iemand mee aan het spelen is. Of we
leggen uit dat het ook leuk is om samen te spelen. We gaan hier creatief mee om en hebben
hier geen strikt beleid voor. Het is erg afhankelijk welke kinderen betrokken zijn om welk
speelgoed het gaat enz. enz.
We vinden het belangrijk dat de kinderen bewust worden wat voor invloed hun gedrag heeft
voor anderen.
Als je een ander slaat heeft dat kind pijn. Je moet voor straf op het stoeltje zitten. Na een paar
minuten komt de leidster met het kind praten. Vraagt of het nog weet waarom het straf heeft
en of het ook begrijpt waarom slaan niet mag.
We willen kinderen bij brengen dat iedereen anders is en dat je rekening moet houden met
elkaar. Aardig zijn voor elkaar ook al ben je niet echt vriendjes.
7
Praktijk voorbeeld;
O. is een jongetje van bijna 4. Hoewel hij al bijna naar school gaat praat hij nauwelijks. Ook
lijkt hij veel niet te begrijpen. Zo trekt hij bijvoorbeeld zomaar een werkje van iemand van het
prikbord en rent er mee naar buiten. Hij houdt het in de lucht alsof het een vlieger is terwijl hij
rond rent. Hij lijkt dit zelf erg leuk te vinden. Maar werkjes van andere kinderen zomaar van
het prikbord trekken mag natuurlijk niet.
Leidster spreekt O. hier op aan. Dat is een werkje waar iemand erg z’n best op heeft gedaan,
dat hangt op het prikbord zodat we er naar kunnen kijken en is niet bedoeld om mee rond te
rennen want dan gaat het kapot. Daar hebben we ander speelgoed voor.
O. kijkt ieder keer weg, leidster herhaald enkele malen dat ze wil dat hij haar aankijkt als ze
tegen hem praat.
We weten niet precies wat er met hem aan de hand is, maar het hij lijkt achter te lopen in zijn
ontwikkeling. We overleggen vaak met zijn moeder. Die merkt ook dat hij zich anders gedraagt
dan leeftijdgenootjes.
Hij gaat ook getest worden, tot die tijd doen we ons best om O. toch bij te brengen wat hoort
en wat niet hoort, ook al weten we vaak niet of hij het begrijpt.
O. speelt niet samen met andere kinderen. Hij haalt graag dingen uit elkaar en dan is het
meestal niet meer te repareren.
Leidsters bieden hem speelgoed aan wat uit elkaar gehaald mag worden. We stimuleren hem
om het ook weer in elkaar te zetten.
O. hoeft van ons niet deel te nemen aan groeps activiteitjes als hij dat niet wil. Hij mag alleen
spelen. Hij is graag buiten.
Op een dag zijn I., L. en A .ook buiten aan het spelen. Leidster hoort vooral L. regelmatig
zeggen; “O. , jij mag niet meedoen” of “O. jij mag niet op het bergje.”A. en I. herhalen dit.
Leidster hoort ook dat er onaardige dingen tegen O worden gezegd. Zoals “jij bent stom”.
Leidster roept L., I. en A. binnen. Zij verteld hen dat ze het niet zo aardig vindt hoe de kinderen
tegen O. doen. “Dat is toch helemaal niet leuk voor O. Hoe zou jij het vinden als het tegen je
gezegd wordt”. Leidster legt uit dat iedereen anders is en dat O. anders speelt dan dat zij dat
doen.
Leidster stelt voor om O. uit te nodigen om mee te spelen en aardige dingen tegen hem te
zeggen.
Dit blijkt te werken. Leidster houd kinderen in de gaten en L., I. en A. proberen O. nu te
betrekken bij hun spel.
Al gauw gaat O. zijn eigen gang en spelen de 3 andere kinderen hun spel samen. Maar er
worden geen onaardige dingen meer gezegd.
Voldoende persoonlijke aandacht...
Meestal zijn jonge kinderen knuffelig en pakken we ze vanzelf veel op schoot
Maar het komt voor dat een kind om wat voor reden dan ook niet zo aanhankelijk is.
Door regelmatig samen kind besprekingen te houden maken worden de leidsters ervan bewust
of een kind automatisch veel of weinig aandacht krijgt.
We geven dan bewust meer aandacht aan een kind. Bijvoorbeeld door samen een boekje te
lezen, spelletje te doen of te knuffelen.
Weerbaarheid...
Conflicten gaan vaak over afpakken van speelgoed. Als een dreumes iets afpakt van een andere
dreumes leggen we uit waarom het teruggeven moet worden.
Als een jonger kind iets afpakt van een ouder kind en het ouder kind slaat nemen we het jonge
kind in bescherming en leggen het oude kind uit dat hij het beter kan zeggen dat hij ermee aan
het spelen was en dat hij ook een van de leidsters om hulp mag vragen.
Een kind dat niet zo goed voor zichzelf opkomt helpen we. Door samen het speelgoed terug te
vragen.
3. Persoonlijke competentie
Begeleiden bij zelfstandig worden.
We laten de kinderen zoveel mogelijk zelf doen;
-We proberen uit wanneer een kind zelf een stukje fruit of stukje boterham kan vasthouden.
-Kinderen drinken zo vroeg mogelijk uit een gewone beker in plaats van een tuitbeker. Dit is
ook beter voor het gebit van het kind.
-Kinderen kennis te laten maken met het toilet. Kinderen zien dat andere kinderen naar het
toilet gaan.
-Kinderen kleden zichzelf aan en uit.
-Als een baby huilt bieden we deze eerst ander speelgoed aan in plaats van dat we het direct
oppakken.
-Kinderen mogen zelf hun brood smeren en kiezen wat ze erop willen. Mits het gezond beleg is
-Kinderen ruimen het speelgoed mee op. Meestal doen we dit samen. We geven complimenten
als het goed gaat.
-We leren de kinderen veiligheidsregels buiten het kinderdagverblijf. Als we oversteken geven
we elkaar allemaal een hand. Kijken links, rechts, links en overleggen of we veilig kunnen
oversteken.
Aan en uitkleden doen kinderen zoveel mogelijk zelf, maar natuurlijk helpen we bij moeilijke
knoopjes, ritsen e.d.
Ook stimuleren we dat kinderen zelf hun billen afvegen.
Als kinderen moe zijn stellen we niet veel eisen en helpen we ze zelfs wel eens met eten.
Bij activiteitjes stimuleren we ook het zelf doen. We doen wel dingen voor en dragen ook
oplossingen aan, maar vragen de kinderen ook vaak “hoe kun je dit oplossen”.
In de praktijk blijkt dat als kinderen zelf met iets bezig zijn ze zelf veel op kunnen lossen. Waar
ze zelf geen oplossing voor weten komen ze vragen aan de leidsters. Samen met het kind
bedenken we er wat op.
Vies worden mag op ons kinderdagverblijf. We raden ouders aan om hun kinderen kleding aan
te geven die niet lang mooi en schoon hoeft te blijven.
We vinden het belangrijk dat kinderen zich lichamelijk kunnen ontwikkelen en hun omgeving
kunnen ontdekken vies worden hoort erbij.
We bieden een uitdagende omgeving aan waarin het kind wordt aangemoedigd tot exploreren.
We laten kinderen zoveel mogelijk zelf doen (waar ze aan toe zijn. Het spelmateriaal is hierop
uitgezocht. We begeleiden en complimenteren. om zodoende hun zelfvertrouwen te laten
toenemen.
Taalontwikkeling
De pedagogisch medewerkster spreekt correct Nederlands tegen de kinderen (geen dialect of
“kindertaal”).
hun basishouding is:
– meedoen met het kind op hun niveau
– luisteren naar het kind en als volwaardig beschouwen.
– aanmoedigen om te vertellen.
Kinderen worden gestimuleerd om zich verbaal uit te drukken.
– We lezen veelvuldig voor en praten na over het verhaaltje.
– We zingen liedjes die passen bij thema's en situaties.
– We spelen spelletjes waarbij het leren over vormen, kleuren, cijfers, letters, dagen, seizoenen
etc. centraal staan.
– We maken muziek, dansen en zingen. Hierbij kunnen kinderen zich uitleven en tevens wordt
de taal geoefend.
Lichamelijke ontwikkeling
Onder te verdelen in grove en fijne motoriek.
grove motoriek; samenhang en bewegingen van de armen, benen en romp zoals
trappelen,balanceren, zitten, rollen kruipen, gooien, buigen,springen.
We spelen veelvuldig buiten waar we vele mogelijkheden hebben deze motoriek te stimuleren.
Maar ook binnen doen we dans en beweging - spelletjes.
Voor baby's zijn er oefeningen als rollen en kruipen. Of laten reiken naar bijvoorbeeld
zeepbellen.
bij de fijne motoriek gaat het voornamelijk over de oog-handcoördinatie. We stimuleren zelf
knippen, zelf eten, tekenen, kralen rijgen, blokken stapelen enz.
Om dit te stimuleren bieden we passende activiteiten aan zoals knutselen, kleien, verven,
puzzelen enz.
baby's stimuleren we door speelgoed aan te bieden wat geluid maakt en verschillend aanvoelt.
We stimuleren baby's dit zelf te laten pakken. denk hierbij aan houten speeltjes, pluche, zachte
stofjes.
Cognitieve ontwikkeling
door met verschillende materialen te werken en alle zintuigen te prikkelen wordt leren
aangemoedigd.
de leidsters begeleiden hierin;
– het spel begeleiden met taal.
– spelmateriaal aanbieden dat past bij de leeftijd.
– uitleg geven van een spel.
Creatieve ontwikkeling
Leidster begeleidt hierin door;
– Kennis te laten maken met verschillende materialen.
– Kind zelf laten fantaseren, rollen laten spelen, zelf verhalen laten verzinnen.
–Kind kennis laten maken met voorwerpen.
– Leidsters spelen in op het spel van het kind en breidt dit spel uit.
4. Competentie waarden en normen
Kinderen worden gevormd door omgang met volwassenen en andere kinderen. Normen
vertalen het waarom van de waarden in de regels.
Leidsters vervullen hierin een belangrijke voorbeeldfunctie. in haar handelen en houding
brengt zij haar waarden en normen over op kinderen.
– Leidsters geven zelf het goede voorbeeld.
– Leidsters leren kinderen respect te hebben voor elkaar door kinderen, collega's en ouder met
respect te behandelen.
– Leidsters accepteren kinderen zoals ze zijn.
– Leidsters zorgen ervoor dat kinderen zich veilig voelen, wat in belang is voor hun
ontwikkeling
Leidsters stimuleren door op een positieve manier complimentjes te geven en uitleg te geven
over hun gedrag.
– Leidsters bieden structuur aan kinderen via een dagindeling en en stellen regels en grenzen.
Ook het praktijkvoorbeeld wat eerder onder sociale competenties is beschreven waarin een
situatie met het jongetje O. is beschreven, is een goed voorbeeld van onze waarden en normen
van omgaan met elkaar
Dagindeling; B.S.O
Om 15.00 uur zijn de scholen in Stiphout uit. De leidsters halen de kinderen te voet uit school.
Kinderen die van scholen buiten Stiphout komen worden met de auto door de leidsters van
school gehaald. Sommige kinderen zijn al vroeger uit school, zij mogen zelf weten wat ze gaan
spelen, mits ze binnen het dagverblijf blijven.
Als alle kinderen aanwezig zijn dit is rond 15.45 uur , bieden we ze een activiteitje aan of ze
kunnen buiten spelen daarna om ongeveer 16.30 uur gaan ze allemaal aan tafel voor een
gezonde warme “snack”, zoals soep.
Tijdens het eten leest een leidster vaak voor of kunnen de kinderen zelf wat vertellen.
Na het eten kunnen we nog even de eventuele activiteitje afmaken of ze gaan gewoon spelen
De kinderen mogen zelf weten wat ze gaan spelen.
Vanaf 17.00 uur worden de kinderen gehaald.
Veel kinderen willen buiten spelen, maar er zijn ook kinderen die samen met een leidster een
spelletje willen doen of willen knutselen.
Op woensdagmiddag en op vrijdagmiddag als de BSO kinderen langer op het dagverblijf zijn.
Bieden we een activiteitje aan. De kinderen zijn niet verplicht hier aan mee te doen.
Doel van de BSO is een vertrouwde plek voor de kinderen te zijn waar ze zich kunnen
ontspannen na een drukke schooldag.
Ook tijdens de school-vakanties bieden we activiteiten aan, maar ook dan geldt dat de kinderen
niet mee moeten doen.
We doen voorstellen voor activiteitjes waaruit kinderen kunnen kiezen maar we laten vooral
de kinderen zelf voorstellen doen. Ook hier geldt voor de leidsters; we spelen in op de
initiatieven die de kinderen nemen.
Hoe ouder kinderen zijn hoe meer ze activiteitjes zij zelfstandig kunnen doen.
Als kinderen zich vervelen sporen we een kind aan “iets” te gaan doen.
Wanneer kinderen moe zijn richten we een plek in waar ze kunnen rusten. We lezen voor of
zetten een verhaaltjes cd op.
Kinderen mogen niet zelfstandig buiten het BSO terrein. Wanneer kinderen willen gaan fietsen
gaat er een leidster mee.
In de vakanties of tijdens “school studiedagen”, maken we vaak gebruik van de nabijgelegen
Stiphoutse bossen om daar te gaan spelen of bijvoorbeeld een speurtocht te gaan doen.
Pedagogisch handelen in vier competenties op de BSO
1. Sociale competenties
Op de B.S.O komt het regelmatig voor dat een groepje kinderen samen wil spelen en dat ze
niet willen dat kleinere kinderen (vaak een broertje of zusje) meespeelt.
We stellen soms voor hoe het jongere kind toch mee kan doen. Of we leggen uit dat het voor
dat het voor de andere kinderen fijner is even samen te spelen en bieden het kind aan samen
met een leidster iets anders te doen.
We moedigen aan kinderen op de BSO voor zichzelf op te komen als andere kinderen
vervelende opmerkingen naar ze maken. Niet door zelf vervelende opmerkingen terug te
maken maar door te zeggen dat ze het niet leuk vinden wat er gezegd wordt.
Tegelijkertijd spreken de leidsters de kinderen hierop aan als ze nare dingen tegen een ander
zeggen.
We leggen uit dat je hier een ander kind hier veel verdriet mee kan doen.
Pesten wordt meteen aangepakt. iedere leidster is alert dat plagerijen niet te ver gaan. een kind
dat “een beetje geplaagd wordt” en dit komt zeggen, wordt altijd serieus genomen. Het is van
groot belang dat kinderen zich veilig en serieus genomen voelen. meestal luisteren we naar
beide partijen. Wat is de reden dat er gepest of geplaagd wordt. Het komt voor dat een kind
“iets” bewust of onbewust uitlokt. Met beide partijen praten we dit uit.
We zijn dus alert of pesten voorkomt op onze B.S.O. Wanneer kinderen verhalen vertellen
over pesten of plagen op school (of ergens anders) haken we hier op in. We laten andere
kinderen ook aan het woord. Vaak komen we er op deze manier achter welke kinderen
geplaagd (kan ook elders dan op de B.S.O) worden en hoe zij dit ervaren. Ouders worden
hierover geïnformeerd.
We proberen er uiteraard voor te zorgen dat kinderen bewust worden van hun eigen gedrag en
hoe ze het kunnen veranderen om op een fijne manier met elkaar om te gaan.
Wanneer kinderen echt pesten, kunnen zij rekenen op straf en zullen we ook een gesprek met
hen aangaan.
We accepteren het niet zomaar als kinderen brutaal zijn. Maar wanneer vinden wij een kind
brutaal?
Op de B.S.O komt het wel eens voor dat we een grote mond krijgen van een kind als we ze
een standje geven.
Als we vinden dat een kind onterecht brutaal is, geven we dat kind een straf. Bijvoorbeeld niet
mogen spelen. We praten erover met het kind en maken duidelijk dat we daar niet van gediend
zijn. We proberen kinderen ook hierin bewust te maken van hun eigen gedrag. Het komt voor
dat kinderen brutaal zijn of vervelend en plagerig gedrag vertonen om aandacht te trekken.
door dit te benoemen proberen we samen met het kind een andere manier van aandacht vragen
te bedenken die voor iedereen prettig is.
– Er zijn altijd dezelfde vaste pedagogisch medewerkers op de BSO. Zodat deze de kinderen
en het groepsproces goed kunnen begeleiden.
– Pedagogisch medewerkers houden 1 maal per maand “kindbespreking” zodat alle kinderen
met aandacht worden gevolgd. Alle kinderen komen bij deze bespreking aan de beurt. Voor de
privacy van de kinderen worden hier geen verslagen van gemaakt.
2. Emotionele competentie.
Leidsters zij alert op stemmingen en het gedrag van kinderen.
Bij opvallend gedrag (bijvoorbeeld stil zijn) vragen we kinderen wat er aan de hand is.
Wanneer dit niet meteen duidelijk is geven we een kind extra aandacht door samen een
activiteitje te gaan doen. Zodoende proberen we te achterhalen of er iets bijzonders aan de hand
is en het kind de gelegenheid geven zich te uiten.
We streven er naar een emotioneel veilige sfeer te scheppen voor alle kinderen. Met de
volgende praktijkvoorbeelden willen we dit duidelijk maken.
Praktijkvoorbeeld
De ouders van A. en T. zijn al ruim 2 jaar uit elkaar. De ene week zijn ze bij mama de andere
week bij papa. Beide ouders hebben sinds kort een nieuwe partner.
Ouders hebben vaak haast als ze de kinderen komen halen.
T. van 5 is erg druk hij kan nauwelijks stil zitten en luisterd niet of hoort het misschien niet.
Vaak wringt hij zich tussen andere kinderen om aandacht te krijgen.
Wanneer andere kinderen allemaal iets aan het doen zijn, is er ruimte om samen met T. iets te
gaan doen. Hij wil iets gaan knutselen. Tijdens het knutselen stelt de leidster vragen als; hoe
heten de kinderen van de nieuwe vriend van mama, kun je leuk met ze spelen etc.
T. geeft korte antwoorden en is meer met z'n knutselwerk bezig. Maar hij zit wel rustig te
werken.
A. (bijna 7 jaar) verteld tijdens het eten wel wat meer. Zoals; papa en mama hadden te veel
ruzie samen en dan kunnen ze ook niet goed voor ons zorgen. Leidster stelt vragen om er
achter te komen hoe A. de situatie ervaart. Ze vat samen wat A. verteld; “ dus je vindt de
nieuwe vriendin van papa wel aardig, maar je vindt dat nu ze bij papa woont dat ze wel vaak
streng tegen je is. Dat is wel een beetje lastig voor je. Denk je dat je er wel aan kunt wennen?”.
Andere kinderen die erbij zitten luisteren met belangstelling en stellen ook vragen aan A. zoals;
gaan ze nu trouwen? is de nieuwe vriend van je moeder knap?,heb je 2 slaapkamers?.
Leidster laat A. vertellen en helpt haar als ze iets niet onder woorden kan brengen.
praktijkvoorbeeld
L. komt naar leidster toe en zegt; “Ik moet jou iets vertellen, kan dat dadelijk?”.
Wanneer leidster er naar vraagt verteld ze dat ze al borstjes krijgt terwijl ze pas 8 jaar is.
Ze maakt zich zorgen en is bang dat ze geplaagd gaat worden. Leidster luistert
aandachtig en geeft eerlijk antwoord op haar vragen. Leidster verteld over haar eigen
ervaring van toen zij borstjes kreeg. Toevallig was zij zelf ook pas 8 en begrijpt ze heel
goed hoe dit voor L. is. Leidster zegt dat L. altijd met haar kan komen praten als ze dat
wil. L. wil niet dat andere kinderen erbij zijn. Dat is begrijpelijk en het blijft tussen haar
en de leidster.
praktijkvoorbeeld
De vader van A. (7 jaar) is na een lang ziekbed overleden. Hij heeft hierover kort verteld op de
B.S.O. Er is voor het eten tijd voor gemaakt. Kinderen konden vragen stellen.
Hierna is hij gaan spelen met de anderen.
Twee dagen na de uitvaart, verteld leidster A. dat ze vindt dat hij zo'n mooie bijdrage aan de
dienst in de kerk had geleverd. Ze vraagt hem hoe hij het zelf vond. “Leuk!” antwoord hij
enthousiast en gaat weer spelen.
Weer een aantal dagen later komt hij naar een leidster toe, hij wil graag een kruis maken voor
zijn vaders graf want er ligt nog geen zerk op. Met z'n tweeën gaan ze aan de slag. Leidster laat
A. helemaal bedenken hoe het kruis moet worden en zij helpt hem hierbij. A. praat verder niet
over zijn vader, leidster vraagt hier ook niet naar. Ze laat hem bewust in z'n wezen. A. is
tevreden over het resultaat van het kruis. Hij gaat buiten spelen.
Later die week vraagt de leidster of het kruis er mooi bijstaat. A. knikt enthousiast en gaat
verder met z'n spel; voetbal!
Leidsters denken dat het gemis van zijn vader als, A. ouder is meer verdriet zal brengen.
Uiteraard kan A. bij ons terecht als hij zijn verhaal kwijt wil, maar het lijkt nu nog niet nodig.
Hij gedraagt zich zoals altijd.
Regelmatig informeren we bij zijn moeder hoe het gaat en of we “iets” kunnen doen.
3. Persoonlijke competenties
Zowel de sociale als de emotionele competenties zijn voorwaarden voor een goede
persoonlijke ontwikkeling van het kind. Wat we hier wel aan toe kunnen voegen is, dat we
activiteiten aanbieden waarin vaardigheden centraal staan zoals; fijne motoriek oefenen, grove
motoriek oefenen, tegen je verlies kunnen, op je beurt wachten, luisteren naar elkaar, elkaar
helpen, samenwerken, fantasie gebruiken, af maken waar je aan begonnen bent, zelfstandig iets
doen of maken, enz.
Ieder kind is anders en heeft weer andere begeleiding nodig. Het drukke kind wordt strenger
toegesproken en sneller gestraft dan dat andere kind dat aanhankelijk is en zich meestal aan de
regeltjes houdt. Het kind wat stil en teruggetrokken is mag iets meer dan het kind dat meestal
nadrukkelijk aanwezig is.
We behandelen alle kinderen gelijkwaardig en het is zeker niet de bedoeling dat kinderen
worden voor getrokken.
Wanneer kinderen ergens onzeker over zijn moedigen we ze aan en complimenteren ieder
succes.
Uiteraard worden de kind-besprekingen benut om te overleggen wat we vinden dat een kind
nodig heeft aan begeleiding.
Praktijkvoorbeeld
Tijdens het uit school halen van de kinderen vertelt A. tegen de leidster dat ze de B.S.O de
laatste tijd streng vindt. Leidster luistert aandachtig. Na overleg met collega's. Krijgt A. van
een Pedagogisch medewerkster alleen de aandacht. Ze legt uit wat de algemene regels zijn en
waarom dat die er zijn. Samen met A. bekijkt ze hoe A. er voor kan zorgen om geen “last” te
hebben van de regels.
Bijvoorbeeld door tijdens het eten aan de “rustige tafel” te gaan zitten. Want deze kinderen
mogen eerder van tafel.
Pedagogisch medewerkster merkt ook dat A. nu ze ouder is ook zelfstandig iets kan doen wat
ze eerst nog niet kon en mocht. Ze spreekt met haar af welke dingen ze zelf mag gaan pakken
en doen. Zo mag ze voortaan uit het kantoor de naaidoos gaan halen, om kraaltjes op stof te
naaien.
4.Competenties waarden en normen
We proberen de kinderen bewust te maken waarom bepaalde normen gehanteerd worden. Basis
hiervan is “aardig en goed zijn voor elkaar en leefomgeving”.
Dit is de basis van regels die gelden op de BSO en de manier van omgaan met elkaar.
We hanteren gangbare regels waarvan we vinden dat ze deze norm handhaven. Zoals geen
spullen kapot maken of geen kleine kinderen bang maken.
Pedagogisch medewerksters geven zelf het goede voorbeeld.
Gesprekjes met kinderen waarin waarden en normen een rol spelen worden uitgediept.
We proberen kinderen zo goed mogelijk antwoord te geven op hun vragen met dit thema.
Zoals op de volgende vraag van een van de kinderen; waarom er op sommige scholen gebeden
wordt. We leggen uit waar een gebed voor is en waarom het voor sommige mensen belangrijk
is.
Klachtenprocedure
Een incidentele, mondelinge uiting van ongenoegen of ontevredenheid. van een ouder of
verzorger over het pedagogisch handelen en of de dienstverlening door een medewerkster van
´t Debberke, dient in direct contact tussen klager en medewerkster correct tot beider
tevredenheid te worden afgehandeld.
Wanneer een medewerkster de klacht niet kan wegnemen zal hulp worden ingeroepen van de
leidinggevende. Zij zal de klager uitnodigen voor een gesprek. Indien nodig is de betrokken
medewerkster ook aanwezig.
Wanneer de klacht gericht is tegen een persoon zal de leidinggevende tussen beide bemiddelen.
Leidt dit gesprek niet tot het wegnemen van de klacht dan zal de leidinggevende haar oordeel
of mening over de klacht geven.
Hierover zal een verslag gemaakt worden.
Kan de klager zich niet vinden in zijn beslissing dan kan deze zich richten tot de ouderraad of
de Klachtencommissie Kinderopvang.
De sKK is een landelijk werkende organisatie met een centraal informatie- en meldpunt.
Zij zijn tijdens kantooruren telefonisch bereikbaar op 0900-0400034 en per e-mail:
[email protected].
Wat doen zij
Zij zijn een onafhankelijk instelling, die vragen en klachten aanhoort, advies geeft en duidelijk
maakt welke stappen genomen kunnen worden.
Kinderopvanginstellingen uit het gehele land zijn bij hun aangesloten voor de externe
klachtenbehandeling. (zie aansluitingen)
Een klacht van ouders wordt behandeld door een klachtencommissie van 3 deskundigen met
ondersteuning van een ambtelijk secretaris. Afhankelijk van de herkomst van de klacht en de
inhoud wordt een commissie samengesteld.
Regio Zuid, Nd. Brabant, Limburg en Zeeland
Ir. J.N.E. Cortenraede
Hr.drs. H. Ummels
Mevr. A.J.M. van Hoesel
Mevr.mr.A. den Hoed
Mevr.drs. T.F. Veldkamp
Mevr.drs. T.E.M.S. de Vries, arts
Mevr.mr. M.E.G.M. D’Agnolo
Mevr.drs. E.R.J.M. Gaillard
Mevr.mr. J.J. Zevenbergen
De ouder of verzorger kan altijd rechtstreeks een klacht indienen bij de Klachtencommissie
kinderopvang zonder tussenkomst van het kinderdagverblijf
't Debberke heeft een ouderraad voor suggesties over bijvoorbeeld de organisatie kan men zich
richten tot de ouderraad.
Aantal leidster en hun opleiding en invalregeling.
Voor het hele kinderopvangcentrum geldt, dat er maximaal 21 kinderen aanwezig mogen zijn.
Zoals eerder vermeld zijn de kinderen vrij zich door het hele centrum te bewegen.
Meestal zijn er ongeveer net zoveel kinderen van de dagopvang als op de BSO opvang
aanwezig.
Bij een maximale bezetting zijn er minimaal 4 leidsters aanwezig. Wanneer het druk is (dit kan
bijvoorbeeld zijn omdat er kinderen bij zijn die meer aandacht vragen).Is er een leidster extra.
Zoals eerder vermeld zijn de leidsters overal inzetbaar en helpen waar het nodig is.
Alle leidsters hebben minimaal een opleiding S.P.W niveau 3 of 4 of gelijkwaardig niveau
gevolgd. Deze opleidingen zijn allemaal gericht op het werken als groepsleidster in de
kinderopvang.
Achterwachtregeling.
Bij afwezigheid van een pedagogisch medewerkster, wordt als eerste een vaste collega gebeld
om in te vallen. Bij calamiteiten kan er een beroep worden gedaan op de eigenaresse. Zij is
altijd aanwezig en verricht hand en spandiensten, b.v. als er 2 baby's tegelijk een flesje moeten
hebben of er hebben tegelijkertijd een paar kinderen in hun broek gepoept.
Verder kunnen wij terugvallen op 2 mensen met een nul uren contract.
Wij maken geen gebruik van vrijwilligers, alleen de man van de eigenares gaat af en toe
kinderen die buiten stiphout op school zitten ophalen.
Ons vier - ogen beleid.
Op ons kinderdagverblijf is in ieder ruimte het vier- ogen beleid van toepassing.
Dat wil zeggen dat in iedere ruimte altijd een andere volwassene onverwachts binnen kan
komen, naast een pedagogisch medewerker die op de groep is of in de ruimte verblijft met een
kind. Ook zijn er in elke ruimte ramen. Op de slaapkamer hangt een camera zodat er altijd
iemand mee kan kijken.
's morgens tussen 7,30 en 8.00 uur is er één beroepskracht aanwezig om de eerste kinderen op
te vangen, maar dan kan elk moment een ouder of verzorger binnen komen. Dit is het enige
risico-moment op de dag. Verder zijn er heel de dag tot 18.15 minimaal 2 personen aanwezig
Als er iemand met een paar kinderen gaat wandelen of een boodschap gaat doen blijven we in
openbaar terrein.
We gaan zoveel mogelijk allemaal wandelen, maar mocht het voorkomen dat er een baby in
bed ligt te slapen en moet er een persoon op het dagverblijf blijven dan kan de man van de
eigenares altijd onverwacht binnen komen lopen.
Tijdens de pauzes blijft iedereen op het dagverblijf.
Ook tijdens de vakanties zijn er altijd minimaal 2 personen aanwezig
Vluchtplan in geval van calamiteiten voor dagopvang en BSO
de peuters zijn gewend aan het spelletje “hondje uitlaten”. dit is een spel waarbij we het lange
dikke oranje touw gebruiken wat alle peuters vast houden. Op deze manier kunnen we de
peuters veilig naar een van de vluchtadressen brengen.
de baby´s die in bed liggen kunnen om te beginnen door het raam op de slaapkamer te openen
buiten gelegd worden. waarna ze buiten in de bolderkar of wandelwagen gelegd worden om zo
naar een van de vluchtadressen te worden vervoerd.
baby´s en peuters die buiten of in de speelruimte zijn worden opgepakt en buiten in de
bolderkar of kinderwagen gelegd om zo naar een van de vluchtadressen te worden gebracht.
Met de BSO kinderen oefenen we twee keer per jaar een brandoefening.
De kinderen leren dat wanneer een leidster “BRAND!” roept zij zich verzamelen bij de
desbetreffende leidster. De kinderen volgen haar instructies op. Zij zorgt ervoor dat de kinderen
bij elkaar blijven (oudere kinderen jongere kinderen een hand laten geven) en begeleidt hen
via de vluchtroute naar een van de vluchtadressen.
De andere leidster belt alarmcentrale 112.
Presentielijst hangt bij de voordeur voor het grijpen. Op de BSO hangt ook een presentielijst.
Wanneer leidsters denken dat iedereen buiten is kunnen we na controle hiervan vaststellen of
dit ook zo is.
blijf kalm
Vluchtroutes staan op een plattegrond die in de belangrijkste ruimtes hangen
Wanneer vluchten nodig is dan kunnen we op de volgende plaatsen verzamelen
1 Fam. Schevers Hazelaar 14
2 Fam. Relou Hazelaar 12
Volgens afspraak de ontdekker is verantwoordelijk voor de melding. Zij neemt de leiding!
Ze waarschuwt collega´s en en deelt de taken uit.
112 alarmcentrale bellen doorgeven wat er aan de hand is waar wie zijn er aanwezig..
de hoofdkraan gas en hoofdschakelaar elektriciteit afsluiten.
evacuatie naar een van de bovenstaande adressen. Presentielijst controleren.
bij vlucht in geval van brand dichtbij de grond blijven.
denk eraan de vluchtroutes mogen nooit gebarricadeerd zijn met bijv. kinderwagens of
speelgoed.
Ter voorkoming van brand denk aan de volgende zaken
Laat geen lucifers en aanstekers rondslingeren op het kinderopvangcentrum.
Maak regelmatig de filter van de afzuigkap schoon.
gebruik geen licht ontvlambare schoonmaakmiddelen in de buurt van open vuur.
Pak tijdens het koken geen telefoon aan.
Laat geen apparatuur stand/ by staan.
Hoe goed we ons ook voorbereiden op een eventuele brand, het belangrijkste is en blijft dat we
ons realiseren dat elke situatie een gevaarlijke kan worden als we er onhandig mee omspringen.
Het is van levensbelang om altijd alert te zijn en om de kans op brand op het KDV nooit te
onderschatten. Wij hebben de veiligheid van de kinderen in onze handen!
Het is daarom van belang dat we ieder jaar een oefening houden met aandacht voor de
volgende punten
doorlopen van het vluchtplan
geblinddoekt lopen op de vluchtweg
oefenen van de melding en het vluchtplan.
Wanneer kinderen ziek zijn....
Omdat kinderen die ziek zijn meer aandacht nodig hebben is het niet wenselijk dat zij de
kinderopvang bezoeken.
Een kind is ziek als
het koorts heeft 38graden celsius of meer
het zich niet meer kan handhaven in de groep, omdat het zich niet lekker voelt
er sprake is van een besmettelijke ziekte zoals bof, diarree,hoofdluis, krentenbaard, roodvonk,
waterpokken totdat ze zijn ingedroogd, mazelen, wormen,besmettelijke huid-infecties.
Als kinderen ziek worden op de kinderopvang, nemen we contact op met de ouders of
verzorgers. We overleggen of we hun kind paracetamol mogen geven. Vaak is het zo dat een
kind zich dan beter voelt en het geen probleem is als het op de opvang blijft.
Wanneer dit niet het geval is verzoeken we ouders of verzorgers hun kind zo spoedig mogelijk
op te komen halen.
Ouders worden geïnformeerd over heersende ziektes door een briefje op de deur. De regeling
voor infectie-ziekten wordt gehanteerd, zoals opgesteld door de GGD.
Van een aantal ziekten wordt melding gemaakt bij de GGD.
Hygiëne op de dagopvang en BSO
Voor iedere medewerker geldt dat zij handen wassen na toilet gebruik, niezen en hoesten,
verschonen van kinderen, opruimen van braaksel of poep, afpoetsen van snot of speeksel.
Handen wassen voor bereiden van alle maaltijden, voor het aanbrengen van zalf, oogdruppels
etc.
Alle medewerkers zien erop toe dat alle kinderen hun handen wassen na toilet gebruik, niezen
hoesten, buiten spelen, activiteiten als verven.
Medewerkers zien erop toe dat kinderen hun handen wassen voor het eten.
Handen worden gewassen met vloeibare zeep onder stromend water dat niet heet is. Vloeibare
zeep wordt met stromend water over beide handen verdeeld zodat er geen plekken over worden
geslagen tijdens het wassen.
Dit geldt voor de kinderen en de leidsters.
Leidsters zien erop toe dat kinderen hun mond afdekken met hand, elleboog of tissue (die
daarna direct wordt weggegooid) tijdens niezen of hoesten. Ze geven zelf het goede voorbeeld.
Wondverzorging
Alvorens een wond wordt verzorgd wast de verzorger zijn handen.
Handen worden gewassen met vloeibare zeep onder stromend water dat niet heet is. Vloeibare
zeep wordt met stromend water over beide handen verdeeld zodat er geen plekken over worden
geslagen tijdens het wassen.
De wond wordt eerst zo nodig schoon gespoeld met stromend water. Wanneer nodig word de
wond verzorgd met jodium. Hierna wordt de wond steriel afgedekt met het juiste verband wat
uit de EHBO verbanddoos komt.
Wanneer is ingeschat dat de verwonding klein is zal de leidster als volgt handelen;
–
Er word verder niets gedaan aan de wond.
–
Leidster plakt er een pleister op.
–
Leidster doet er met behulp van een tissue calendulazalf op (lichte schaafwonden)
–
Leidster doet er aminaflorazalf op (geen open wond alleen bij kneuzingen).
Wanneer de wond openstaat of anderzijds te groot is. Wordt deze steriel afgedekt en met het
kind naar de eerste hulp gegaan.
Voor brandwonden. Eerst 15 minuten koelen met lauw water alvorens naar de eerste hulp te
gaan.
Ook open bot breuken eerst steriel afdekken voor men naar het ziekenhuis gaat.