Ministerie van verkeer en Waterstaat,,' Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat DT: D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI HYDRO-INSTRUMENTATIE INHOUD 1 Inleiding 5 2 Werking 6 3 Mechanisch gedrag van de sensor 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 4 Werking van de binnen- en buitenbol. Horizontaal gestabiliseerd plateau Sensorvloeistof. Versnellingsopnemer 7 7 9 9 10 Elektronische verwerking 4.1. Aansturing versnellingsopnemer 4.2. Signaalverwerking 12 12 14 4.3. 16 Datatransmissie 5 Overdrachtsfunctie 18 6 Batterijvoeding 19 7 Flitslicht 20 8 Het hanteren van de boei 21 9 Specificaties 22 10 Literatuurlijst 23 Bijlage 1 Bijlage 2 Het circuitdiagram van de modulator. Het circuitdiagram van de zender. 24 25 VOORWOORD De algemene beschrijving van de Waverider is tot stand gekomen in samenwerking met Datawell B.V. Correcties en adviezen zijn gegeven door ing. J. de Bes en ir. H.C. Peters van het Rijksinstituut voor Kust en Zee afdeling ITH. De vormgeving van dit document is verzorgd door de afdeling Visuele Vormgeving van het Rijksinstituut voor Kust en Zee. De oplage bedraagt 50 exemplaren. De auteur Rijswijk 18 november 1993 Rijkswaterstaat Rijksinstituut v o o r Kust en Zee/RIKZ bibliotheek Wave rider Algemene beschrijving Auteur: J.J.C. van Spronsen. Werkdocument RIKZ/IT-94.404x DE WAVERIDER-GOLFMEETBOEI HYDRO-INSTRUMENTATIE 1 INLEIDING De Waverider golfmeetboei, verder genoemd de Waverider, is ontwikkeld in de jaren zestig. De opdracht voor de ontwikkeling is gegeven door het Waterloopkundig Laboratorium Delft aan het toen nog in oprichting zijnde Datawell B.V.. Vanaf 1964 is Rijkswaterstaat hierbij betrokken geraakt. In 1968 is de Waverider door Datawell B.V. in produktie genomen. Inmiddels wordt de Waverider wereldwijd beschouwd als een standaard golf hoogte-meter. Gezien het feit dat het gaat om een reeds lang (ca 25 jaar) toegepast instrument, dreigt de kennis betreffende de werking en de opbouw hiervan bij RWS te vervagen. O m deze kennis op te frissen en eenduidig vast te leggen werd besloten tot het opstellen van deze beschrijving. In deze beschrijving is niet opgenomen de calibratie, de signaalontvangst en de verwerking aan de wal. Deze handleiding beschrijft het werkingsprincipe van de Waverider. In de afgelopen jaren zijn er een aantal modificaties aangebracht met betrekking tot bepaalde details. Daardoor kan de inhoud van deze beschrijving op detailniveau afwijken voor een bepaald exemplaar. Echter op hoofdlijnen is de beschrijving geldig voor alle Waveriders. De Waverider is bij Rijkswaterstaat opgenomen in het Landelijk Instrumenten Bestand (LIB) van Hydro-instrumentatie en wordt toegepast door diverse meetdiensten van de RWS, RIJKSINSTITUUT V O O R KUST EN Za/RIKZ 5 HYDRO-INSTRUMENTATIE D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI 2 WERKING De Waverider is een bolvormig op het water drijvend instrument, dat op een bepaalde positie de verticale uitwijking van het wateroppervlak als functie van de tijd meet. De boei is leverbaar met een diameter van 700 mm of 900 mm. De 700 mm golfmeetboei weegt ongeveer 900 N en de 900 mm golfmeetboei weegt ongeveer 1500 N. De 700 mm boei wordt toegepast onder normale zeecondities. De 900 mm boei wordt, vanwege haar groter opdrijvend vermogen, toegepast op locaties waar hoge stroomsnelheden optreden. O p het drijflichaam van de meetboei worden stuwkrachten uitgeoefend veroorzaakt door wind, stroming en golfbewegingen. O m de boei op de meetlocatie te houden is het noodzakelijk om deze te verankeren op de bodem, echter zodanig dat de boei de orbitaal bewegingen van de golven kan blijven volgen. Dit wordt mogelijk gemaakt door middel van een flexibele enkelvoudige verankering. Deze is opgebouwd uit een kettinganker en een elastische rubber pees die door middel van een korte ketting is vast gemaakt aan de onderzijde van de meetboei. Het kettinganker weegt voor de 700 mm boei ongeveer 3000 N en voor de 900 mm boei ongeveer 5000 N. Bij golven met een amplitude groter dan 20 m, is de rek van een rubber pees te klein om de boei de beweging van het wateroppervlak te laten volgen. O m grotere amplitudes te kunnen meten worden 2 rubber pezen in serie toegepast. Bij waterdiepten kleiner dan circa 5 m. functioneert de flexibele verankering onvoldoende, waarmee de ondergrens met betrekking tot de waterdiepte voor de toepassing van de boei is aangegeven. De bolsymmetrisch vorm van het drijflichaam en de constructie van het aangrijpingspunt van de verankering aan de boei voorkomen zoveel mogelijk dat de boei gaat kantelen door de golfbewegingen. De verticale component van de boeibewegingen wordt door een versnellingsopnemer gemeten die op een horizontaal gestabiliseerd plateau in de meetboei is gemonteerd. Alle rotatie-bewegingen worden geelimineerd door het zuiver horizontaal positioneren van het plateau. Uit de resterende translatiebewegingen wordt de verticale versnelling geselecteerd door de constructie van de versnellingsopnemer. Golf- bewegingen DRIJFLICHAAM & VERANKERING Figuur 1. Blokschema a(t) BoeiSENSOR DUBBELE INTEGRATOR u(t) ZENDER output bewegingen Waverider. De sensor wordt gevormd door het plateau en de versnellingsopnemer. Het signaal aft) afkomstig van deze versnellingsopnemer wordt elektronisch tweemaal gei'ntegreerd over de tijd waardoor een tijdsafhankelijk signaal u(t) wordt verkregen dat een maat is voor de verticale uitwijking, zie figuur 1. Dit signaal wordt naar de wal verzonden voor verdere verwerking. Het zendbereik is afhankelijk van de golfhoogte en varieert tussen 50 km bij geringe golfhoogte tot 30 km bij golven hoger dan 10 m. 6 RIJKSINSTITUUT VOOR KUST EN Z E E / R / K Z D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI HYDRO-INSTRUMENTATIE 3 MECHANISCHE GEDRAG VAN DE SENSOR 3.1 Werking van de binnen- en buitenbol Zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven, volgt het bolsymmetrische drijflichaam de golfbewegingen. De bewegingen van het drijflichaam bestaan uit rotaties en translaties in alle richtingen. O m hieruit de verticale versnelling te kunnen selecteren zijn een aantal mechanische voorzieningen getroffen. De eerste selectie wordt bereikt met de uitvoering van de verankering en met de vorm van het drijflichaam dat relatief ongevoelig is voor de helling van het wateroppervlak. Echter de golfbewegingen zijn in het algemeen te heftig om hiermee te kunnen volstaan. Daarom is een tweede selectie van de te meten grootheid noodzakelijk. Deze selectie wordt bereikt door een perspex binnenbol cardanisch en bijna zwevend op te hangen in een eveneens uit perspex bestaande buitenbol die gevuld is met een vloeistof. De buitenbol is door middel van PE-schuim star verbonden met het roestvaststalen drijflichaam, zie figuur 2. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. drijflichaam. sensorvloeistof binnenbol. sensorvloeistof buitenbol. rubberen stootrand. wateroppervlak. binnenbol. plateau. buitenbol. PE-schuim. Figuur 2. Verticale doorsnede Waverider. De binnenbol volgt volledig alle translatiebewegingen van het drijflichaam, maar in veel mindere mate de boeirotaties, zodat de binnenbol redelijk horizontaal gestabiliseerd is. Als het drijflichaam echter een horizontale versnelling ten gevolge van de golfbewegingen ondervindt, zal het excentrische zwaartepunt van de binnenbol een horizontale traagheidskracht ondervinden, waardoor de totaal ondervonden versnelling niet meer precies verticaal gericht is. Het zwaartepunt van de binnenbol richt zich naar deze totale versnelling, waardoor de binnenbol scheef gaat staan ten opzichte van de verticaal. Daarom is de binnenbol voor de beoogde toepassing nog niet voldoende gestabiliseerd zodat een derde selectie vereist is. Deze selectie wordt verkregen door in de met dezelfde vloeistof gevulde binnenbol een perspex plateau nagenoeg zwevend op te hangen. Deze constructie gedraagt zich als een gedempte slinger met een slingerperiode van ongeveer 40 s die veel groter is dan de periodeduur van de te meten golfbewegingen. Hierdoor richt het restgewicht van het plateau zich niet naar de momentane versnelling, maar naar de over langere tijd gemiddelde versnelling die precies verticaal gericht is, zodat het plateau zuiver horizontaal gestabiliseerd is. O m de wrijvingskrachten tussen buitenbol en binnenbol en tussen binRIJKSINSTITUUT VOOR KUST EN Zn/RIKZ 7 DE WAVERIDER-GOLFMEETBOEI HYDRO-INSTRUMENTATIE nenbol en plateau gering te houden dient de vloeistof een lage viscositeit te bezitten. De vloeistof bestaat daarom uit een homogeen mengsel van water en glycerine. Door de lage viscositeit van de vloeistof neemt de kans op turbulentie toe. De vormgeving van het plateau is zodanig dat turbulente bewegingen in de vloeistof zoveel mogelijk worden voorkomen. De binnen- en buitenbol staan niet in open verbinding met elkaar waardoor vloeistoftransport wordt voorkomen. O m de uitzetting van de vloeistof door temperatuursinvloeden op te kunnen vangen is voorzien in een expansieruimte. Hierin kan tevens het vloeistofniveau in de buitenbol worden afgelezen. Het vloeistof niveau in de buitenbol is te laag, als de binnenbol en de cardanische ophanging niet meer volledig zijn ondergedompeld in de vloeistof. In dat geval treedt er, vanwege de grotere wrijving, instabiliteit op. 3.2. Horizontaal gestabiliseerd plateau Aan de top van de binnenbol is star een metalen buisje, de zogenaamde pendel, bevestigd waardoor drie platina signaaldraden lopen met een diameter van enkele microns. Deze signaaldraden worden buiten de sensor gevoerd via de cardanische ophanging. Aan het uiteinde van de pendel bevindt zich de pendelprop, een "paddestoelvormig" blok perspex, met een "trompetachtige" doorvoer (zie figuur 3 punt 7). Door deze doorvoer worden de signaaldraden buiten de pendel gevoerd. Aan deze signaaldraden is het cirkelvormige plateau opgehangen (zie figuur 3 punt 10). De doorvoer bevindt zich bovendien precies in het middelpunt van de binnenbol en is zodanig uitgevoerd dat het plateau via de signaaldraden mechanisch niet wordt aangestoten bij draaiende bewegingen van de binnenbol. 1. buitenste afsluitdop. 2. rubber membraan. 3. expansie-ruimte. 4. verticale cardanische beugel. 5. binnenste afsluitdop. 6. pendel. 7. pendelprop. 8. holle cilinder. 9. horizontale cardanische beugel. 10. ophanging. 11. versnellingsopnemer. 12. plateau. 13. elektroden. 14. balansschroef. 15. binnenbol. 16. buitenbol. 17. vereffeningsgewicht. 18. kapje. Figuur 3. Verticale doorsnede sensor. 8 RIJKSINSTITUUT VOOR KUST EN ZEE/RIKZ D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI HYDRO-INSTRUMENTATIE De drie signaaldraden zijn tussen de pendelprop en het plateau enigszins vervormd. Deze vervorming vangt heftige schokken op. O p het cirkelvormige perspex plateau is de versnellingsopnemer gemonteerd. Het vereffeningsgewicht aan de onderzijde van de binnenbol (zie figuur 3 punt 17) zorgt ervoor dat de binnenbol altijd naar zijn evenwichtsstand (pendel verticaal) terugkeert. Het plateau heeft een soortelijke massa, die vrijwel gelijk is aan die van de vloeistof, waardoor het plateau bijna in de vloeistof zweeft. Het restgewicht van het plateau is ongeveer 100 mg en bezit een relatief laaggelegen aangrijpingspunt, zodat het plateau na een eventuele beweging altijd weer naar zijn horizontale evenwichtsstand terugkeert. Het zuiver horizontaal uitbalanceren van het plateau wordt gerealiseerd door daarop gewichtjes aan te brengen (grofinstelling) en door de balansschroef te verstellen (fijninstelling). De balansschroef (zie figuur 3, punt 14) bevindt zich in een perspex staaf aan de onderzijde van het plateau. De versnellingsopnemer is gemonteerd in een perspex doosje van 60x20x80 mm (Ixbxh) en is ingeklemd op het plateau (zie figuur 3 punt 11). Zowel aan de bovenkant als aan de onderkant van het plateau is een holle cilinder aangebracht met een diameter van 65 mm en een hoogte van 38 mm. Deze cilinder heeft een dempende werking op de bewegingen van het plateau en voorkomt turbulentie van de vloeistof in de nabijheid van de versnellingsopnemer. 3.3 Sensorvloeistof Het homogeen zijn van de sensorvloeistof is essentieel voor een goede werking van de Waverider. Deze homogeniteit kan nadelig worden beinvloed door de vorming van schimmels. Glycerine is een voedingsbodem voor schimmels. Bij een bepaalde temperatuur en een bepaald zuurstof gehalte zullen de micro-organismen zich gaan vermenigvuldigen. Daarom zijn aan de vloeistof bepaalde stoffen toegevoegd om de pH-waarde te wijzigen, waardoor de schimmels worden gedood. De vloeistof kan ook zijn homogeniteit verliezen door de vorming van luchtbellen, die tot instabiliteit van het plateau kunnen leiden. Deze luchtbellen kunnen ontstaan, omdat perspex enigszins luchtdoorlatend is. Temperatuurvariaties hebben eveneens een belangrijke invloed op de sensorvloeistof. Als de temperatuur van de binnenbol in korte tijd wordt verhoogd met circa 25°C , kan er in de vloeistof turbulentie ontstaan waardoor het plateau zijn stabiliteit verliest. Deze situatie kan zich voordoen, als de boei uit een relatief koele opslagruimte wordt gehaald en in de felle zon wordt gezet. In het boeicompartiment ontstaat dan een zeer hoge temperatuur, die vertraagd wordt doorgegeven aan de vloeistof in de binnenbol. Aangezien de binnenbol redelijk thermisch gei'soleerd is van het drijflichaam duurt het ongeveer 72 uur, voordat de binnenbol de buitentemperatuur aanneemt bij een verandering van de omgevingstemperatuur. Daardoor volgt de temperatuur van de binnenbol de over enkele dagen gemiddelde buitentemperatuur. Als de buitentemperatuur langdurig lager is dan -5°C, daalt de temperatuur van de sensorvloeistof op den duur ook beneden de -5°C. Hierdoor treedt er schifting van het mengsel op. Door het verschil in soortelijke massa gaat het water bovenop het glycerine drijven. Het water is van de glycerine gescheiden en zal bevriezen, waardoor de sensor onherstelbaar wordt beschadigd. Ook mag de temperatuur van het boeilichaam niet langdurig hoger zijn dan +55°C. Vroeger was de maximum temperatuur +35°C, omdat toen de expansieruimte kleiner was. RIJKSINSTITUUT V O O R KUST EN ZH/RIKZ 9 HYDRO-INSTRUMENTATIE D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI Zodra de boei zich in het water bevindt, zal het drijflichaam min of meer de temperatuur van het omringende water aannemen. De bovengenoemde minimum en maximum temperaturen spelen dan geen rol, omdat het water 's-winters zelden beneden -5°C komt en 's-zomers nooit boven +55°C komt. Echter deze extremen zijn wel van belang bij opslag en transport van de boei. 3.4 Versnellingsopnemer In hoofdstuk 3.1 is aangegeven dat alle rotaties zijn geelimineerd. De eliminatie van de horizontale translates vindt plaats door middel van de versnellingsopnemer. De versnellingsopnemer, zie figuur 4, bestaat uit een horizontaal gepositioneerd platina staafje met een diameter van 0,2 mm. Het staafje bevindt zich in een met sensorvloeistof gevuld kanaal met een diameter van 1 mm. Het staafje is aan een uiteinde ingeklemd en kan aan het andere uiteinde vrij bewegen tussen twee elektroden. De uitslag van het staafje wordt door het kanaal begrensd tot circa ± 0,5 mm. De versnellingsopnemer is star verbonden met het plateau. 1. 2. 3. 4. elektrode 1. elektrode 2. staafje. kanaal. §o Figuur 4. Verticale doorsnede opnemer. Als het plateau een versnelling ondervindt loodrecht op de lengte-as van het staafje, zal het staafje door de optredende traagheidskracht in tegengestelde richting uitbuigen. Een dergelijke versnelling leidt dus tot een relatieve verplaatsing van het staafje ten opzichte van het plateau, hetgeen op elektronische wijze meetbaar is. Door de positie van de elektroden worden alleen relatieve verticale verplaatsingen, ten gevolge van verticale versnellingen van het plateau, gemeten. Ten gevolge van de zwaartekracht hangt het staafje in de ruststand niet precies horizontaal, maar heeft het een statische uitwijking van circa 0,2 mm. Door een mechanische verstelling van het staafje heeft men dit nagenoeg vereffend. Omdat het staafje ten gevolge van de valversnelling van 9,81 m/s een uitwijking krijgt van 0,2 mm, wordt het lineaire verband tussen versnelling en uitwijking van het staafje gegeven door een evenredigheidscoefficient ter waarde van circa 0,2/9,81 » 0,02 mm per m/s . 2 2 Omdat de uitbuiging van het staafje tussen de elektroden begrensd wordt tot circa ± 0,5 mm, bedraagt het meetbereik dus ongeveer: ± (0,5/0,02) = ± 25 m/s In de praktijk komt de verticale versnelling bij golfbewegingen op zee bijna nooit boven 6 m/s uit. Het meetbereik van ± 25 m/s is ruimschoots voldoende, waardoor de meetwaarde lineair verloopt binnen het meetgebied. 2 2 10 2 RIJKSINSTITUUT V O O R KUST EN Z E E / R / K Z D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI HYDRO-INSTRUMENTATIE 4 ELEKTRONISCHE VERWERKING 4.1 Aansturing versnellingsopnemer Het staafje van de versnellingsopnemer is geheel omgeven door de sensorvloeistof. Door het elektrische geleidingsvermogen van de vloeistof is het staafje met elk van de beide elektroden elektrisch verbonden De grootte van de verbindingsweerstanden hangt af van de soortelijke weerstand van de vloeistof en van de afstand tussen staafje en elektroden (zie figuur 5). 1. 2. 3. 4. 5. elektrode 1 elektrode 2 staafje transformator oscillator Figuur 5. Schema versnellingsopnemer. De elektroden zijn verbonden met de secundaire zijde van een transformator met middenaftakking. De primaire zijde van de transformator wordt aangestuurd door een oscillator, waardoor een wisselspanning met een frequentie van 400 Hz op elektrode 1 en 2 wordt gezet (zie figuur 5). De elektroden 1 en 2 worden in tegenfase aangestuurd door een wisselspanning +Ui respectievelijk - U | . 1. 2. 3. 4. 5. elektrode 1 elektrode 2 staafje transformator oscillator 4 R39 Rb R40 R44 XR R43 R42 (1-X)R Ui Rb Uo R41 Figuur 6. Elektrische schema versnellingsopnemer. In het elektrisch schema van figuur 6 wordt de versnellingsopnemer voorgesteld door een potentiometer, waarbij het staafje overeenkomt met de loper en de vloeistof tussen de elektroden met de weerstand R van de potentiometer, die circa 7000 Q bedraagt. De weerstanden Rb vormen de elektrische weerstand van de dunne platina aansluitdraden en hebben een waarde van ongeveer 400 Q. In het algemeen bezit de weerstand tussen staafje en elektrode 1 de RIJKSINSTITUUT VOOR KUST EN Z E E / R / K Z 11 HYDRO-INSTRUMENTATIE D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI waarde XR, terwijl de weerstand tussen staafje en elektrode 2 de waarde (1 -X)R bezit, waarbij 0 < X <1. Voor de wisselspanning U kan worden geschreven: 0 (XR+R ) R+2R 7-2X b U °~ l R+2R r J L b b 1 1+2R /R ] * U, b Aangezien R = 7000 Q en Rb = 400 Q. geldt dat 2 R / R = 0,114 zodat kan worden geschreven U = 0,897(1-2X)U,. b 0 Uit het voorafgaande blijkt dat de uitgangsspanning Uo niet alleen afhangt van de uitbuiging van het staafje, dus van de variabele X, maar ook van de verhouding R / R . De vloeistofweerstand R is sterk temperatuurafhankelijk: varieert circa 2,5 % per °C temperatuurverandering. Bovendien kan de geleidbaarheid veranderen door verouderingsverschijnselen. Daarom moet er gecompenseerd worden voor variaties van de vloeistofweerstand. De functie van de weerstanden R43 en R44, die hierbij een rol spelen, wordt beschreven in hoofdstuk 4.2. Doordat het niet mogelijk is om de statische doorbuiging van het staafje (circa 0,2 mm) mechanisch geheel op te heffen is het noodzakelijk dit elektronisch te compenseren. De uitgangsspanning wordt in de rusttoestand elektronisch op nul afgeregeld met behulp van de aanpassingsweerstanden R39 t/m R42 die zich op de modulatorprint bevinden. b Signaal elektrode 1 Uitgangssignaal naar modulatorprint (a) (b) Figuur 7. Signaalvormen, zonder versnelling (a) en met versnelling (b). 72 RIJKSINSTITUUT VOOR KUST EN Z E E / R / K Z HYDRO-INSTRUMENTATIE D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI Als het plateau geen verticale versnelling heeft dan bevindt het staafje zich precies tussen de twee elektroden waardoor de loper van de potentiometer in de middenstand staat. Dit houdt in dat de spanning U tussen de loper en de middenaftakking gelijk is aan nul (zie figuur 7a). Wanneer het staafje naar elektrode 1 buigt dan zal het signaal van elektrode 1 toenemen en het signaal van elektrode 2 evenredig afnemen. Sommering van deze twee signalen levert het uitgangssignaal dat in fase is met het signaal van elektrode 1 (zie figuur 7b).Zoals uit figuur 7 blijkt is het uitgangssignaal van de versnellingsopnemer een sinusvormig wisselspanningssignaal dat in fase dan wel in tegenfase is met het oscillatorsignaal. De amplitude van dit signaal is evenredig met de grootte van de verticale versnelling en de fase (0 of ri), geeft de richting aan (+ of -) van de versnelling. 0 4.2 Signaalverwerking In figuur 8 is het blokschema getekend van de versnellingsopnemer en de elektronica. compensatie vloeistofweerstand phase locked loop ingang verticale versnelling versnellingsopnemer versterker 100x synchro— ne detector uitgang integrator T=460s Figuur 8. Blokschema VCO V zender signaalverwerking. De gevoeligheid van de versnellingsopnemer is afhankelijk van de vloeistofweerstand van de sensor. Door temperatuurvariaties zal de weerstandswaarde van de vloeistof veranderen. Deze weerstandsverandering leidt tot een spanningsverandering over de meetweerstanden R 4 3 en R 4 4 . O p basis van deze spanningsverandering regelt een compensatie-circuit de oscillatorspanning zodanig dat de wisselspanning over de potentiometer gelijk blijft. Hiermee wordt de vloeistofweerstand op temperatuurvariaties gecompenseerd. Het uitgangssignaal van de versnellingsopnemer is te klein om direct te bewerken en wordt daarom eerst 100 maal versterkt. O m een signaal te creeren dat evenredig verloopt met de momentane verticale versnelling wordt het versterkte uitgangssignaal van de versnellingsopnemer door een synchrone detector gelijkgericht tot een langzaam varierend signaal. Daartoe wordt de oscillatorspanning via een Phase Locked Loop aan de synchrone detector toegevoerd. De Phase Locked Loop levert als stuursignaal naar de synchrone detector een blokgolfsignaal met een constante amplitude dat in fase is met het oscillatorsignaal. De amplitude van het oscillatorsignaal bevat variaties als gevolg van de veranderingen van de vloeistofweerstand. In het uitgangssignaal van de Phase Locked Loop zijn deze variaties niet meer aanwezig. De synchrone detector, een fasegevoelige gelijkrichter, vergelijkt het signaal van de 100 maal versterker en het stuursignaal afkomstig van de RIJKSINSTITUUT V O O R KUST EN ZEE/RIKZ 13 HYDRO-INSTRUMENTATIE D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI Phase Locked Loop in amplitude en fase. De synchrone detector fungeert derhalve als een amplitude-demodulator. Het uitgangssignaal van de synchrone detector is nu een langzaam varierend signaal dat in amplitude en polariteit samenhangt met de amplitude en fase van het wisselspanningssignaal aan de ingang en daarmee met de grootte en de richting van de verticale versnelling. Het langzaam varierend signaal wordt daarna tweemaal ge'integreerd met behulp van twee integratoren. Het dubbele integratieproces verloopt niet ideaal. Hierop wordt in hoofdstuk 5 nader in gegaan. De uitgangsspanning van de laatste integrator is evenredig met de momentane verticale uitwijking van het drijflichaam en bezit een gevoeligheid van circa 75 m V / m . Zoals beschreven in hoofdstuk 2 is de Waverider met enkelvoudige pees geschikt voor het meten van golfhoogten met een amplitude tot 20 m (zie figuur 9a) hetgeen overeenkomt met een spanning van ± 20 * 0,075 = ± 1,5 V (zie figuur 9b). m V Hz (a) (b) (c) Figuur 9. Verticale uitwijking (a), spanningsverloop (b) en het frequentieverloop (c). Het uitgangssignaal van de laatste integrator wordt aangeboden aan een V C O (een spanninggestuurde oscillator) en omgezet in een frequentie gemoduleerd signaal. Dit signaal is een kanteelspanning met een amplitude van 6V en een centrale frequentie van f = 259 Hz (zie figuur 10), hetgeen overeenkomt met een gemiddelde periodeduur van 3,86 ms. + 6V t -6V _ ^ 'gem. Figuur 10. Kanteelspanning VCO. De modulatieindex van dit signaal bedraagt 1,86 H z / m . Bij een toename van de verticale uitwijking zal de frequentie hoger en de periodetijd T omgekeerd evenredig kleiner worden. Uitgaande van een golf met een amplitude 20 m zal de frequentie bij het bereiken van het maximum dus met 20 * 1,86 = + 37,2 Hz verhoogd zijn. 14 RIJKSINSTITUUT V O O R KUST EN Z E E / R / K Z HYDRO-INSTRUMENTATIE D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI De maximale frequentie van het signaal wordt dan f = 259 + 37,2 = 296,2 Hz en de minimale frequentie wordt dan f = 259 - 37,2 = 221,8 Hz (zie figuur 9c). Het frequentie gemoduleerde signaal wordt via een als source-volger geschakelde FET (Ts 6) naar de zenderprint gestuurd (zie circuitdiagram modulator bijlage 1). max min 4.3 Datatransmissie De door de V C O uitgestuurde kanteelspanning schakelt een afstembare oscillator aan en uit waarvan de frequentie gestabiliseerd is met een kristal. Voor de Waverider wordt het kristal gebruikt van het type C R - 7 7 U dat verkrijgbaar is in de gestabiliseerde frequenties van 26,5 M H z tot 42 M H z . Als twee boeien binnen een straal van 50 km opereren moeten de zendfreqenties van deze boeien minstens 20 kHz van elkaar verschillen om interferentie te voorkomen. Het A M signaal wordt via een vermogenstransistor Ts 43 naar de glasfiber staaf-antenne gestuurd (zie circuitdiagram zender bijlage 2). De antennekring kan worden afgestemd op de resonantiefrequentie met behulp van een regelbare condensator C72. Het zendvermogen van de zender is ongeveer 80 m W waarmee het signaal over een afstand van 50 km kan worden verzonden zolang de amplitude van zeegolven kleiner is dan 10 m. Bij de Waverider wordt gebruik gemaakt van een staaf-antenne als straler die gemonteerd is op de top van het drijflichaam. Het goed geleidende wateroppervlak en het drijflichaam van de boei fungeren als een spiegel voor deze staaf-antenne, waardoor deze configuratie hetzelfde stralingsdiagram bezit als een gewone open-dipool antenne (zie figuur 11). I Gespiegelde straler Figuur 11. Antenne I | S * configuratie. O m te profiteren van de gunstige voortplantingseigenschappen van verticaal gepolariseerde elektromagnetische golven boven een goed geleidend oppervlak is de antenne verticaal opgesteld. De golflengte is omgekeerd evenredig met de frequentie en zal dus varieren tussen een bepaalde maximum en minimum waarde als de frequentie varieert tussen 26,5 M H z en 42 M H z . Aangezien de voortplantingssnelheid c van elektromagnetische golven gelijk is aan 3.10 m/s kunnen we de minimale en de maximale golflengte als volgt berekenen: s RIJKSINSTITUUT VOOR KUST EN ZZE/RIKZ 15 HYDRO-INSTRUMENTATIE DE WAVERIDER-GOLFMEETBOEI f min = 26,5 M H z => maximale golflengte = c / f = 3 * 10 /26,5 * 10 = 11,32 m 8 mln 6 f =42MHz=> minimale golflengte = c / f = 3 * 10 /42 * 10 = 7,14 m hier uit volgt dat: 1,79 m < /4-golflengte < 2,83 m m a x 8 6 m a x 1 In de Waverider is de antenne via een afgeschermde kabel gekoppeld aan de zenderprint. De lengte vanaf de antennevoet tot aan de zenderprint bedraagt ongeveer 0,5 m. De antennevoet bevindt zich op een hoogte h (afhankelijk van de boeidiameter) boven het wateroppervlak, waardoor voor de antenne-lengte L geldt: L = V4A. - h, zie figuur 12. antenne Figuur 12. Drijflichaam met staaf-antenne Voor een frequentie van circa 27 M H z wordt dus een antenne-lengte van circa 2 m. toegepast. 76 RIJKSINSTITUUT VOOR KUST EN Z E E / R / K Z D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI HYDRO-INSTRUMENTATIE 5 DE OVERDRACHTSFUNCTIE Er zijn in de overdracht van golfbeweging naar uitgangssignaal, zie figuur 13, twee storende invloeden aanwezig. De eerste verstoring wordt gevormd door de dynamische respons van de verankering. De krachten veroorzaakt door de golfbewegingen zijn tijdsafhankelijk. De als gevolg van deze krachten optredende bewegingen zijn afhankelijk van de frequentie van de golfbewegingen. Vanwege de massatraagheid van het drijflichaam, de elasticiteit van de verankering en de demping bezit dit mechanisch systeem een gedempt tweede orde karakter. De eigenperiode van de verankeringsbewegingen wordt tot een frequentie van circa 0,5 Hz veel kleiner verondersteld dan de periodetijd van de golven. Hierdoor is de dynamische respons van de ankerlijn in dit frequentie-gebied vrijwel onafhankelijk van de frequentie. Bij frequenties boven circa 0,5 Hz leidt de dynamische respons tot een opslingering bij circa 0,8 Hz en tot een verzwakking van de meetwaarde bij nog hogere frequenties. Daarnaast is er een tweede verstoring door het niet ideale gedrag van de twee integratoren, zie hoofdstuk 4.2. Bij frequenties lager dan 0,1 Hz treedt als gevolg van het niet ideale gedrag een demping op. Uit onderstaande figuur blijkt dat het meetbereik van de meetboei door de twee storende invloeden wordt begrensd van 0,03 Hz tot 0,7 Hz (±3 dB). a m p l i t u d e in % 3 4 5 6 7 8 9 1 0 Figuur 13. RIJKSINSTITUUT V O O R KUST EN ZEE/RIKZ 2 3 4 5 6 7 8 9 1 0 f in H z . Overdrachtskarakteristiek. 17 HYDRO-INSTRUMENTATIE D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI 6 BATTERIJ VOEDING De voedingsspanning voor de Waverider boei wordt verzorgd door 26 batterijen voor boeien met een diameter van 700 mm. Hiervan zijn tweemaal dertien batterijen in serie geschakeld die twee parallelle takken vormen (zie figuur 14). ^ +Batt • +Batt BK BL -Batt -Batt Y 2 series van 13 cellen A en C voor 70 cm boei. y I W 1 W 1 B |C 4 series van 13 cellen A, B,C en D voor de 90 cm boei. D 1 Figuur 14. Voedingscircuit Bij boeien met een diameter van 900 mm wordt de voedingsspanning verzorgd door 52 batterijen. Hiervan zijn dertien batterijen in serie geschakeld die vier parallelle takken vormen. Deze leveren een voedingsspanning van ongeveer 21,5 V. Deze spanning is hoog genoeg om de Waverider boei circa 10 maanden operationeel te houden voor de 700 mm boeien en ongeveer 20 maanden voor de 900 mm boeien. Gedurende de uitlegperiode van de boei daalt de klemspanning van een batterij van 1,65 V tot 0,6 V, zodat de spanning van de in serie geschakelde cellen daalt van 21,5 tot 8 V. Deze variabele batterijspanning wordt elektronisch gestabiliseerd tot een constante spanning van 1 2 V (zie bijlage 2, het circuitdiagram van de zender). Deze gestabiliseerde spanning zorgt voor de voeding van de zender en de elektronica. Het flitslicht wordt direct door de batterijen gevoed. 18 RIJKSINSTITUUT VOOR KUST EN Za/RIKZ D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI HYDRO-INSTRUMENTATIE 7 FLITSLICHT O p de kop van de Waverider is een glazen cilinder gemonteerd, zie figuur 15a, die door twee roestvaststalen flensen is ingeklemd. In deze cilinder bevindt zich een flitslicht dat gedurende 20 s vijf kortstondige lichtsignalen geeft. Dit lichtsignaal is over een afstand van ca 1 km waar te nemen. Het flitslicht begint pas te werken als de verlichtingssterkte van het daglicht beneden een waarde komt van 60 lux. In het flitsblok, zie figuur 15b, is een lichtgevoelige eel (R61) aangebracht die de verlichtingssterkte meet. Antenne RIJKSINSTITUUT V O O R KUST EN Z E E / R / K Z 79 D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI 8 HYDRO-INSTRUMENTATIE HET HANTEREN VAN DE BOEI De meetboeien worden uitgelegd met een daarvoor uitgerust schip. De meetboei wordt via een kraan opgetakeld waarbij de gehele ankerlijn met ankergewicht vrij moet zijn. Het optakelen en uitleggen van de boei moet zorgvuldig gebeuren. Storingsanalyse heeft geleerd dat een aantal defecten te herleiden zijn naar het onzorgvuldig uitleggen van de boeien op zee. Bij het uitleggen van de boei dient voorkomen te worden dat de boei om zijn verticale of horizontale as draait. Het plateau volgt deze bewegingen waardoor blijvende schade kan ontstaan aan de sensor. Het kan voorkomen dat de signaaldraden twisten. Als het drijflichaam binnen enkele seconden over een hoek van 90° om de verticale as wordt gedraaid kan, door de kleine stijfheid van de signaaldraden en de geringe viscositeit van de vloeistof, het plateau deze beweging niet snel genoeg volgen. Het duurt circa een kwartier voordat het plateau dezelfde hoekverdraaiing heeft ondergaan. De signaaldraden worden na een of meerdere omwentelingen om de verticale as getordeerd en kunnen zelfs in elkaar verward raken hetgeen breuk van de draden tot gevolg kan hebben. Ook tijdens het vervoer dient men hiermee rekening te houden en dienen de voorschriften voor het vervoer strikt opgevolgd te worden. Het blijkt dat storingen die ontstaan tijdens het vervoer en het uitleggen van de boei niet meer te repareren zijn. Een nieuwe sensor is vrij kostbaar (circa Fl. 20.000,=). Het bergen van de boei gaat in principe in de volgorde omgekeerd aan het uitleggen van een boei. Allereerst moet het ankergewicht aan boord van het schip worden gehesen en daarna de meetboei. In de praktijk wordt vaak eerst de meetboei en daarna pas het ankergewicht geborgen. Door eerst de meetboei te bergen komt de rubber pees onder spanning te staan als gevolg van trekkrachten. Door deze krachten kan de pees breken waardoor de in de pees aanwezige energie plotseling vrij komt en een terugslag veroorzaakt. 20 RIJKSINSTITUUT VOOR KUST EN Z E E / R / Z C Z DE WAVERIDER-GOLFMEETBOEI HYDRO-INSTRUMENTATIE 9 SPECIFICATIES Drijflichaam en verankering. (alle gewichten in lucht) diameter drijflichaam gewicht zonder verankering : 700 materiaal drijflichaam min. toepasbare diepte : RVS-316. max. toepasbare diepte gewicht kettinganker gewicht pees en ketting max. golfhoogte Sensor. materiaal sensor vloeistof sensor diameter plateau materiaal plateau tijdconstante plateau frequentiebereik boei kantelfrequentie 0 , 0 3 Hz. kantelfreqentie 0 , 7 Hz. Versnellingsopnemer. materiaal staafje diameter staafje lengte staafje materiaal behuizing evenredigheidscoefficient versnellingsmeetbereik Datatransmissie. zendbereik maximaal zendfrequentie vermogen zender Batterijen. levensduur aantal batterijen RIJKSINSTITUUT V O O R KUST EN Z E E / R / Z C Z mm of 9 0 0 mm. : 9 0 0 N v o o r d = 7 0 0 mm. 1 5 0 0 N voor d = 9 0 0 mm. : circa 5 m, afhankelijk van de verankering. : afhankelijk van de stroomcondities. : circa 3 0 0 0 N voor d = 7 0 0 mm. : circa 5 0 0 0 N voor d = 9 0 0 mm. : tussen 5 0 en 1 0 0 N. : circa 2 0 m, indien een rubber pees wordt gebruikt. perspex. mengsel van water en glycerine. 2 5 0 mm. perspex. 4 0 s. 0 , 0 3 Hz - 0 , 7 Hz ( ± 3 dB). veroorzaakt door de integratoren. veroorzaakt door het drijflichaam met de elastische verankering. platina. mm. 4 0 mm. perspex. 0 , 0 2 mm per m/s ± 2 5 m/s . 0,2 2 2 5 0 km. van 2 6 , 5 tot 4 2 M H z in stappen van 0,5 MHz. 8 0 mW. 10 20 26 52 maanden voor de 7 0 0 mm boei. maanden voor de 9 0 0 mm boei. voor de 7 0 0 mm boei. voor de 9 0 0 mm boei. 27 D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI 10 LITERATUURLIJST 1. "Kwaliteitsborging golfmeetboeien" A . J . M . van der Vlugt GWIO-(90).11030, 30 maart 1990. 2. "Operational experiences with Waverider buoys and their moorings" J.D. Humphery, Institute of Oceanographic Sciences, Somerset UK. Report No 145, 1982. 3. "Operation and service manual for Waverider (3000, 4000, 5000, and 6000 series)" P.L. Gerritzen en J.G.A. van Breugel van Datawell B.V., 1983. 4. "Van Micromolen naar Produktontwikkeling" Uitgegeven ter gelegenheid van het afscheid van J. van der Wel, hoofd IOH diverse auteurs, december 1987. 22 HYDRO-INSTRUMENTATIE RIJKSINSTITUUT VOOR KUST EN Z E E / R / K Z HYDRO-INSTRUMENTATIE RIJKSINSTITUUT VOOR KUST EN Z E E / R / Z C Z D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI 23 D E WAVERIDER-GOLFMEETBOEI HYDRO-INSTRUMENTATIE Bijlage 2 Het circuitdiagram van de zender. 24 RIJKSINSTITUUT VOOR KUST EN Z E E / R / K Z
© Copyright 2024 ExpyDoc