Tonnen en lantaarns langs het Haarlemmermeer Maar eerst is het goed om een rondgang langs de oevers te maken om kennis te maken met de diverse typen bakens en lantaarns Tonne of tonbaak Het meest voorkomende type baak is al te zien op een kaart van landmeter Simon Meeusz uit 1539. Bij de monding van het Spaarne heeft hij op het eiland Myent een staak afgebeeld met bovenin een ton. De staak is dicht bij het maaiveld gestabiliseerd met schoorpalen. De constructie lijkt op een ooievaarsnest. De landmeter Floris Balthasar tekent in 1615 een groot aantal bakens: bij de Spaarne-mond, bij Lisserbroek, op het eiland Abbenes, bij de westelijke oever van de monding van de Oude Wetering, op het eiland de Nes ten noorden van het water ’t Griet, bij de Kerkvaart van Aalsmeer en op Publicist Wouter Slob (1903-2001), medeoprichter van de Stichting Meer-Historie, besteedde vanaf 1973 enkele malen aandacht aan bakens langs het Haarlemmermeer, onder andere in dit blad. Daarbij stelde hij enkele interessante onderzoeksvragen over de herkomst, financiering en handhaving, die Alfred Bakker in onderstaand artikel tracht te beantwoorden. Kruisbaak Nadere beschouwing van de kaarten van Floris Balthasar leert dat enkele van de door hem getekende bakens geen ton droegen. In de top van de staak zijn daarentegen twee horizontale balken zichtbaar. Het gaat om kruisbakens: één bij Lisserbroek tegenover de tonne van Abbenes en één op de Nes tegenover de tonne van Oude Wetering. Kennelijk vergemakkelijkte die combinaties het schippers komende uit het Spaarne om twee vaarwegen te herkennen: links een tonbaak en rechts een kruisbaak markeerden de ingang van het Lange Rak naar Leiden. Rechts een tonbaak en links een kruisbaak markeerden ‘het gat’ van de Oude Wetering. de noordelijke en zuidelijke oever van de Nieuwe Meer, waarvan de laatste op een nes van Rijkeroord. Ver voor Simon Meeusz’ tijd zou bij de huidige Bakenessergracht in de binnenstad van Haarlem ook een baken gestaan kunnen hebben. Etymologisch wordt bakenes verklaard als baken op nes (uitstekende landpunt). Dankzij Slob weten we dat de bouw van de bakens op het eiland Abbenes en bij Lisserbroek een initiatief van de stad Leiden was in 1603. Er was zelfs een constructietekening gearchiveerd, waaruit af te leiden is dat de baak 25 voet hoog was (circa acht meter). Een kaart van Floris Balthasar met de Tonne bij de monding van het Spaarne. De mooiste afbeelding van de Lantaarn aan de Oude Wetering die mij onder ogen is gekomen. De achtergrond van aanduidingen zoals ‘De plaats van van Staaden’ en ‘De West Punt’ kunnen desgewenst nader toegelicht worden. Baak bij Abbenes. De combinatie bij het Lange Rak zou nog lang blijven bestaan. De tonnen en de kruisbaak (of haspel) zijn bijvoorbeeld zichtbaar op de befaamde kaart van Melchior Bolstra uit 1740. De combinatie bij de Oude Wetering ging teloor toen het eiland de Nes werd verzwolgen door het Leidse Meer omstreeks 1650. Er kwam geen nieuwe kruisbaak voor in de plaats, maar een beter baken bij Oude Wetering: een vuurbaak of lantaarn. Vuurbaak of lantaarn Weer een hele mooie kaart; deze keer van Rijnlands landmeter A. Hanegraaff uit de jaren 1820-1821.Met één van de laatste mij bekende afbeeldingen van de Lantaarn van de Oude Wetering. De Lantaarn is afgebeeld in zijn klassieke vorm: centrale staak waarop de eigenlijke Lantaarn (met ruiten, waarachter de lamp brandt), koepel, windvaan, schoorpalen, trap en onderaan de trap een toegangsportaal. Tevens is het ruim vier hectare grote Lantaarnveld te zien. 10 Net zoals de bakens aan weerszijden van het Lange Rak een stedelijk initiatief (van Leiden) waren, was de bebakening van de Oude Wetering vrijwel zeker ook een stedelijk initiatief. De stad Haarlem bezat bij de monding al een stuk land. Na de bouw van een vuurbaak of lantaarn op de later baken- of lantaarnveld genoemde landtong, is een overvloed van gearchiveerde gegevens beschikbaar in het archief van Haarlem (nu Noord-Hollands Archief). Die gegevens hebben zowel op de lantaarn aan de Oude Wetering als aan het Spaarne betrekking. Volgens Ritsema (in Slob, 1987) was de lantaarn aan het Spaarne waarschijnlijk gebouwd in 1670 of 1671 voor de som van f 4637:12 stuiver. De bouw, brandstof (olie), het onderhoud, de beloning van de opstekers van beide lantaarns en andere uitgaven werden gefinancierd uit één bron: het baken-, vuur- of lantaarngeld (waarover later). Mede dankzij tientallen kaarten van het hoogheemraadschap Rijnland kan de evolutie van de Weteringse lantaarn in de achttiende eeuw gevolgd worden tot het ‘klassieke’ model. Op een kaart uit 1775 is een tweede klassieke lantaarn zichtbaar bij de havenmond van Aalsmeer. Of die lantaarn daadwerkelijk gebouwd en in bedrijf is geweest, is twijfelachtig. Het roept namelijk de vraag op hoe de bedrijfsvoering van de Aalsmeerse lantaarn gefinancierd werd. Ook uit het baken- of vuurgeld? Stenen lantaarn De lantaarn bij de Spaarnemond, die in 1670 waarschijnlijk ook als een voornamelijk houten constructie is uitgevoerd, is - volgens Slob - omstreeks 1700 vervangen door een stenen exemplaar, maar nog steeds lantaarn geheten. Minder onderhoudsgevoelig, maar de loonkosten bleven hetzelfde. De lantaarnopstekers in Oude Wetering en in Heemstede ontvingen beiden het zelfde traktement van f 70,-- per jaar in de periode 1780-1800. Het is verleidelijk om het initiatief van Haarlem voor het oprichten van de twee lantaarns in 1670 in verband te brengen met de uitvinding van de verbeterde olielamp door Jan van der Heyden in 1669. Want het is opmerkelijk dat ook in 1669 de Staten van Holland en WestFriesland opdracht gaven voor het plaatsen van lantaarns, drie stuks aan de Zuiderzee. Weer een onderzoeksvraag. De tonbakens en lantaarns stonden op prominente plaatsen, dicht bij de oever van het meer. De bakens moesten dus regelmatig verplaatst worden door de vraatzucht van de Waterwolf, of werden opgegeven, zoals op de Nes.Ramaer (1892, p. 151) haalt de getuigenis aan van iemand uit de 16de eeuw. Het baken bij de mond van het Spaarne stond op de uiterste punt van het eiland de Myent en moest drie maal binnenwaarts verzet worden. Ook nadat het verplaatst was naar het vasteland, is sprake van noodgedwongen herbouw van het baken bij het Spaarne na ijsgang en erosie.Het land rondom de kostbaardere lantaarns werd beschermd door beschoeiing. Op een kaart uit circa 1770 staat bij de oever nabij de Lantaarn van de Oude Wetering ‘palen en schoeiingen van de Stadt Haerlem’. Burgemeester en Regeerders van die stad besteedden in 1780 de reparatie aan van enige roeden heiwerk rondom dat Lantaarnveld. De lantaarnwachter heeft het in een brief uit 1799 over golven die met zo’n kracht tegen het heiwerk aan sloegen, dat het Lantaarnveld onder water kwam te staan. Tolheffing De kosten van de twee lantaarns van de stad Haarlem werden gefinancierd via een soort tolheffing, die afgestemd werd op de breedte van het schip. In een Haarlemse resolutie uit 1761 wordt een onderscheid gemaakt tussen schepen breder en smaller dan 12 ½ voet, die respectievelijk 15 en 10 stuivers moeten betalen. 11 Uit de beschikbare gegevens rijst een beeld op dat schippers komende vanaf de Spaarndamse sluis bij de voorlaatste brug (voor de woelige baren van het Meer) geld moesten betalen. Dat was de Melkbrug. In 1799 is namelijk sprake van een Burger Johan Verwyde aan de Melkbrug als inner van het geld. Kennelijk kon hij betaling afdwingen door het niet ophalen van de ophaalbrug. In hetzelfde jaar heeft een schipper het namelijk in een brief over ‘de Brug niet op te haalen voor alles U betaalt is’. In ruil voor het lantaarngeld kregen de schippers een vuurlood. Dat was een loden plaatje met het merkteken van de stad Haarlem, het jaartal en het bedrag. Het vuurlood fungeerde als een soort kwitantie. Uit vondsten van vuurloden met een gat erin, wordt afgeleid dat sommige schippers het op de mast vastspijkerden. De vuurloden worden in de Haarlemse archiefstukken merkloden genoemd. Hoe de betaling afgedwongen werd bij schippers die vanuit het zuiden de lantaarn bij de Oude Wetering passeerden, is onduidelijk. In Oude Wetering lag namelijk geen ophaalbrug die gesloten kon blijven, zoals Slob suggereerde in 1983. Wel weten we dat de ontvanger en controleur van de graaflijksheidstol bemoeienis had met de Lantaarngelden. Dus wellicht was er ook controle bij de oude grafelijke tol in Gouda. De lantaarngelden werden aan een waaier van verplichtingen uitgegeven, die op de Haarlemse rekeningen verantwoord werden tot op de cent. Van de reguliere kosten waren die voor ‘olij’ het hoogst. De Stadsfabrijk Hendrik Huskus leverde jaarlijks tot wel f 300,-- voor olie uit het pakhuis van de stad. Hij bracht ook vrachtkosten voor het aanvoeren en afvoeren van volle en lege olievaten in rekening. Voor onderhoud werden timmerlieden, glazenmakers, loodgieters en blikslagers ingeschakeld. Incidenteel mocht een kuiper een nieuw olievat leveren. Andere kosten betroffen de remissie (teruggave voor niet gebruikte vuurloden), merkloden, erfpacht, verponding, de 100ste en 200ste penning, maalgeld, leges, de salarissen van de lantaarnopstekers, de inner van het Lantaarngeld, de rentmeester, de ‘accountant’ etc. Fockema Andraea stelt dat een deel van het Lantaarngeld aan de Granen, zaden, peulvruchten en veevoeders Ruim honderd jaar ervaring bij de firma Van der Bijl, een graanhandelsbedrijf. Het in 1911 door Jasper van der Bijl opgerichte graanhandelsbedrijf bestaat nog steeds. Weliswaar onder de firmanaam A. Van der Bijl Granen, Zaden, Peulvruchten en Veevoeders, gevestigd aan de Aalsmeerderdijk 74 in Oude Meer. Ouderwetse teeltmethode Ofschoon de teelten bij de boeren nog dezelfde zijn als vroeger (namelijk tarwe, gerst, peulvruchten, karwei en blauwmaanzaad), zijn de werkomstandigheden totaal anders. Het gedorste product kwam toen uit de dorsmachine, ging in zakken en wel zodanig dat het niet bruikbaar was voor consumptie, met het gevolg dat het geschoond moest worden. Tegenwoordig hoeft er bijna niet meer geschoond te worden. Schoningsprincipe Hierbij een kaart die ik aantrof in het archief van de Stichting Oud Alkemade. Kennelijk ingekleurd door iemand van de stichting. Zelf heb ik met pijlen de locaties aangeduid van: - De (stenen) Lantaarn bij de mond van het Spaarne - De kruisbaak of haspel bij Lisserbroek - De tonnebaak op het eiland Abbenes - De (houten) Lantaarn bij de mond van de Oude Wetering. strijkstok bleef hangen bij regenten. In aanvulling op de Lantaarngelden ontving Haarlem geld voor de verhuur van het Lantaarnveld. Het ging om 300 roeden bij Heemstede en vijf morgen en 164 roeden (met enkele opstallen) in Oude Wetering, respectievelijk een halve en vier hectare. Het Tonne baken van Abbenes op een kaart toen de Haarlemmermeer al droog gevallen was. 12 Het einde van de bakens De lantaarns aan de Oude Wetering en aan het Spaarne worden in de eerste decennia van de negentiende eeuw nog bij de ‘binnenvuren’ (aan zeearmen en aan het Haarlemmermeer) genoemd. Maar beide werden met de naderende drooglegging van het Haarlemmermeer overbodig. De stad Haarlem schafte het Lantaarngeld af in 1846, toen de scheepvaartverbinding over het Haarlemmermeer nog bestond. Na het dichten van laatste doorvaartopeningen in de ringdijk werd de nutteloos geworden stenen lantaarn aan het Spaarne geveild op 8 september 1848. De tonbaak op de ‘uyterste punt’ van Abbenes zou er tot de droogmaking van de meer blijven staan. Alfred Bakker Van der Bijl had een, voor die tijd, heel moderne schoonmachine, die ook nu nog van grote betekenis is, want het principe van schonen is niet veel veranderd. Na het drogen en reinigen wordt het product verkocht aan meel- en veevoederfabrieken. Graanhandel, met name tarwe, is nog altijd hoofdzaak ofschoon peulvruchten, karwei en blauwmaanzaad nog altijd van belang zijn. Gerst gaat naar de mout- en veevoederfabriek. Vertrouwen Verkoop is een vertrouwenszaak. Het komt wel voor dat de boer de verkoopprijs aan Van der Bijl overlaat. Niet uit het oog verloren mag worden dat de markt wordt bepaald door vraag en aanbod, evenals de prijs van zaaigoed. Als van ouds geniet van der Bijl veel vertrouwen. Ofschoon graanhandel hoofdzaak is, is een bijgekomen handelstak ook van groot belang. Diervoederhandel is door de opkomst van de paardensport en fokkerij, maar ook van kleine huisdieren, steeds belangrijker geworden. Onzekere toekomst Hoe lang dit bedrijf in zijn huidige vorm nog blijft bestaan is onbekend, temeer omdat een belangrijke factor het gemis van een opvolger is, want de zoon heeft geen belangstelling voor het bedrijf. Rinus van Rijsbergen Foto’s: Kees van der Veer 13
© Copyright 2025 ExpyDoc