W E R K D O C U M E N T HET GEBRUIK VAN HET NIJKERKERNAUW EN HET EEMMEER ALS WATERSPORTGEBIED IN RELATIE TOT DE JACHTHAVEN.EEMHOF door J. Smit J.F.W. Zuydgeest P. Nagtegaal januari V A N V E R K E E R E N W A T E R S T A A T V O O R D E I J S S E L M E E R P O L D E R S S M E D I N G H U I S - L E L Y S T A D 8512 . . INHOUD 1. INLEIDING 2. OMSCHRIJVING VAN HET WATERSPORTGEBIED 3. DE CAPACITEIT VAN DEZE MEREN 4. INVENTARISATIE VAN HET HUIDIGE BOTENBESTAND 5. TOETSING 6. CONCLUSIES 1. INLEIDING Tegen de realisatie van een jachthaven bij het verblijfsrecreatiecomplex de "Eemhof" zijn bezwaren gerezen, waarbij de vrees wordt geuit dat de hoeveelheid boten op het Nijkerkernauw en het Eemmeer zodanig wordt,dat de capaciteit van deze meren als watersportgebied wordt overschreden. In deze nota wordt een nadere uiteenzetting gegeven over deze materie en de factoren die daarmee annex zijn, alsmede een toetsing aan de gevonden waarden. 2. OMSCHRIJVING VAN HET WATERSPORTGEBIED Het Nijkerkernauw en het Eemeer maken deel uit van de keten van randmeren. Naast het gebruik als autonoom watersportgebied, worden de randmeren gebruikt als vaarroute tussen de Hollandse- en de Friese meren. Het Nijkerkernauw is een relatief smal randmeer van ca. 7 km lengte en ca. 600 m breedte. Nabij Spakenburg verbreedt het zich tot het 6 km lange Eemmeer dat een breedte heeft van ca. 2,5 km. Langs het~ijkerkernauwliggen aan de nieuwe landzijde begroeide voorlanden en stranden tot tegenover Spakenburg. De ca. 6 km lange nieuwe landzijde van het Eemmeer bestaat uit een dijk met autoweg en fietspad. De "oude" landzijde vormt met ondiepe en vaak met riet begroeide oevers de stille zijde van de meren. De doorvaart van het Nijkerkernauw in oostelijke richting naar het Nuldernauw wordt gevormd door de Nijkerkersluis. Aan de noordzijde van het Eemmeer Vormt de Stichtse brug (in aanbouw) met zijn opritten de overgang naar het Gooimeer. Ten noordwesten van Spakenburg mondt de rivier de Eem uit in het Eemmeer. In het Eemmeer ligt het ruim 20 ha grote eiland "De Dode Hond" met aanleggelegenheid. Nabij Nijkerkersluis wordt momenteel een vluchthaven gerealiseerd aan de Flevolandse zijde. Bij de Nijkerkersluis, in en bij Spakenburg en verspreid langs de Eem liggen jachthavens. De havenkom van de in de aanhef genoemde jachthaven Eemhof is reeds aangelegd. Vooral bij de Nijkerkersluis en langs de Eem liggen op niet daarvoor bedoelde plaatsen, vaak aan provisorische steigertje, nogal wat pleziervaartuigen. Het Eemeer is aangewezen als Staatsnatuurreservaat; deze aanwijzing wordt vooral gemotiveerd door de relatie met de open graslandgebieden ter weerszijden van dit meer. 3. DE CAPACITEIT VAN DEZE MEREN De capaciteit van een watersportgebied wordt bepaald door: 1 . de oppervlakte van het water; 2. de diepte van het water; 3. de ontsluiting, of we1 de verdeling van jachthavens en te waterlaatplaatsen langs het water; 4. de aanwezigheid van afmeermogelijkheden buiten de jachthavens (aanleg- en ankerplaatsen). ad. 1 en 2. De oppervlakte en diepte van het water van het Nijkerkernauw en het Eemmeer is als volgt. Tabel A. Waterdiepte Ni jkerkernauw Eemmeer Totaal 1. 0- 80 cm 2. 80-130 cm 3. > 130 cm 60 ha 370 ha 90 ha 200 ha 330 ha 475 ha 260 ha 700 ha 565 ha totaal 520 ha 1005 ha 1525 ha 460 ha 805 ha 1265 ha Als watersportgebied van betekenis De rivier de Eem, die tot dit watersp-ortgebied wordt gerekend, heeft een lengte van ca. 18 km. De diverse diepteklassen kunnen als volgt worden gebruikt. a. Het water met een diepte van 0-80 cm is geheel of gedeeltelijk geschikt voor zeilplanken, roeiboten, ondiep stekende boten als catamarans, zwaardboten en platbodems. Het gebruik door zeilplanken en andere meeneemboten wordt met name,bepaalddoor de bereikbaarheid en geschiktheid van de oevers. Men ziet dan ook dat dit ondiepe water we1 wordt gebruikt nabij stranden, havens en verblijfsrecreatieterreinen doch dat het gebruik van de overige gebieden zeer beperkt is. b. Het water met een diepte van 80 cm-130 cm is geschikt voor meerdere categoriezn. Zeilboten met een vaste kiel zullen echter ook dit water nog meestal mijden. c. Het water dieper dan 130 cm is geschikt voor vrijwel alle boottypen die van dit watersportgebied gebruik maken. De zgn. jachtbebakening van Rijkswaterstaat markeert dit gebied ook duidelijk. De tot dit gebiedbehorendevaargeul met een diepte van ca. 3.5 m' is ook in het vaarpatroon duidelijk herkenbaar. De zgn. "doorvaart" maakt vrijwel alleen gebruik van deze vaargeul. Uit het bovenstaande blijkt dat het een vrij ondiep vaargebied is. Watersporters die dit vaargebied kiezen vinden echter door gebiedskennis en bootkeuze goede mogelijkheden voor het beoefenen van hun sport. De waarde van het gebied als watersportgebied wordt echter toch in hoofdzaak bepaald door het wateroppervlak met een diepte van 80cm en meer; totaal 1265 ha. ad. 3. De jachthavens in het gebied liggen in feite in een drietal concentraties. 1 . Nijkerk bij de Arkersluis 2. Spakenburg 3. Langs de Eem. Naast jachthavens zijn enkele goed bereikbare stranden herkomstbronnen van vooral kleinere boten en zeilplanken. In 1979 waren dat vooral I . Hulkesteinse Strand 2. Laakse Strand. Sinds 1980 kan ook het strand nabij de Eemhof hierbij worden genoemd. Gezien de ligging van deze locaties kan worden opgemaakt dat ook hier sprake is van concentraties bij: 1. Nijkerk 2. Spakenburg. Her Eemmeer wordt slechts zeer beperkt door meer kleine boten en zeilplanken bevaren. Dit wordt ook ondersteund door de uitkomst van een luchtfoto-onderzoek van Rijkswaterstaat in 1979 (zie kaart). ad. 4. De mogelijkheden om beschut te ankeren of a£ te meren buiten de jachthavens zijn vrij beperkt. Een echte aanlegplaats is alleen aanwezig aan het eiland De Dode Hond. In 1981 zal ook nabij het Laakse strand een aanleg- en vluchtmogelijkheid gereedkomen Hamaland. Zowel in Spakenburg als nabij Nijkerk zijn mogelijkheden om overdag a£ te meren. Door de aanleg van de Stichtse Brug is de beschutting in het Eemeer sterk toegenomen zodat ook de ankermogelijkheden zijn vergroot. Naast bovengenoemde meetbare factoren zijn er ook een aantal niet meetbare factoren die het karakter van het gebied als watersportgebied mede bepalen. We denken hierbij aan belevingswaarde, natuurwaarden, landschappelijke aantrekkelijkheid etc. De meetbare en niet-meetbare factoren te zamen moeten een toelaatbare capaciteit van het gebied bepalen. Deze wordt doorgaans uitgedrukt in het aantal varende boten. In de diverse beleidsnota's zoals: De Ontwikkelingsvisie Recreatief Gebruik Randmeren; Het streekplan Utrecht-Oost; Het Recreatie Basisplan Eemland worden diverse benaderingen gehanteerd die evenwel uiteindelijk alle uitmonden in een vergelijkbaar aantal varende boten t.w. ca. 1600 stuks. In onderstaand overzicht zijn de diverse benaderingen met elkaar vergeleken. Tabel B. Overzicht capaciteitsramingen in beleidnota's Uitgaande van bovenstaande beleidsnota's kan het aantal uitgevaren boten in 1980,rekeninghoudend met de beschikbare aanleggelegenheid,minstens 1600 zijn. In deze meren moet behalve met de boten uit jachthavens ook rekening gehouden worden met kleine, op of achter auto's aangevoerde boten en zeilplanken. Uit het luchtfoto-onderzoek van Rijkswaterstaat (1979) blijkt dat voora1 de zeilplanken slechts een beperkt gebied bevaren. Op een enkele uitzondering na komen ze zelden meer dan + 200 m' van hun basis: (zie kaart). Enhoewel hun aantal vrij aanzienlijk is, blijft hun:aanwezigheid vrijwel beperkt tot de omgeving van Spakenburg, Hulkestein en het Laakse Strand. In de capaciteitsberekening behoeft dan ook slechts een beperkte hoe- 6. 7. 8. 9. draagt de gemiddelde uitkomst: per honderd schepen (a = loo), 15 aan de oevers (44%) en 19 aan het varen (56%). De overige 66 liggen in de havens. De overeenkomstige getallen in 1979, overigens bij een beperkter aantal tellingen vastgesteld, zijn 10 (38%), 16 (62%) en 75. In 1979 zijn een vijftal tellingen gehouden in het Lauwersmeergebied zelf, overigens ook bij minder goed weer. Hierbij werd vastgesteld 60% van de schepen buiten de havens (c = 100%) bezig dat gemiddeld is met varen en 40% afgemeerd ligt. Deze 60% is een gemiddelde van percentages tussen 47 en 67 en 40% een gemiddelde van percentages tussen 33 en 50. Als de gegevens worden vergeleken met tellingen in de havens enkele dagen nadien, dan blijkt (a = 100%) circa 20% van de schepen zich buiten de havens te hebben bevonden, varierend van 14% tot 32%. Rijkswaterstaat heeft op 5 augustus 1979 een luchtfoto-onderzoek gedaan. Het was die dag buitengewoon mooi weer; echter we1 wat weinig wind. De opnamedag kan op grond van ervaringen als een drukke dag worden beschouwd. De Provinciale Waterstaat ~imburgheeft in samenwerking met de Landbouwhogeschool in 1977 een onderzoek gedaan aan de hand van enqugtes, tellingen en luchtfoto's in het watersportgebied nabij Roermond. De in de tabel verwerkte cijfers zijn een weergaven van opname resultaten op een zaterdag en een zondag in de bouwvakvakantie. De P.P.D. Utrecht heeft in 1976 een luchtfototelling verricht op de Loosdrechtse Plassen. In de tabel genoemde cijfers zijn ontleent aan het Basisplan voor de Openluchtrecreatie in Natuur en Landschap van de Vechtstreek. Op grond van bovenstaande gegevens kan het volgende gedragspatroon voor boten uit jachthavens als basis dienen voor de verdere berekening. Het geeft een beeld van de drukte tijdens de eerste uren van de middag op een vrij drukke zomerse weekeinddag. 100% a. Het aantal ligplaatsen in de haven droog + nat b. Niet uitgevaren boten in de havens 60% C, Gelijktijdig uitgevaren boten 40% 24% c Gelijktijdig varend - 60% van c c2: Buiten jachthavens afgemeerd (aanleggen, ankeren etc. ) - 40% van c 16% Het vanuit de capaciteit van her water (Eem, Eemmeer en Nijkerkernauw) berekende maximaal toelaatbare aantal ligplaatsen kan met bovenstaande uitgangspunten als volgt worden vastgesteld: Capaciteit van het water Per moment passerende passanten Aandeel zeilplanken en meeneemboten Toelaatbaar aantal uitgevaren schepen uit jachthavens 1600 90 300 1210 Uitvaarpercentage 40% (c) Maximaal toelaatbare jachthaven capaciteit 10 0 x 1210 = 3025 boten 40 Gezien het feit dat de zeilplanken in de praktijk een verwaarloosbaar geringe hoeveelheid wateroppervlak opeisen zal de werkelijke dichtheid varende boten geringer zijn als de hier berekende. Per moment zal + 60% van de uitgevaren schepen ook werkelijk varen. > Zodat per moment slechts 60% van 1210 schepen is 725 schepen werkelijk varen waarvan naar schatting 40 op de Eem (60% van 70 - zie tabel B). Dit betekent globaal, dat per varende boot op het water dieper.dan 0,80 m' (1265 ha) 1.6 ha vaarwater beschikbaar is. Het water ondieper dan 0.80 m' wordt dan geheel buieen beschouwing gelaten. Van dit ondiepere water maken juist de kleine hoten en zeilplanken we1 gebruik, zoals ook het luchtfoto-onderzoek van R.W.S. aantoont. Zelfs wanneer voor de categorie boten uit jachthavens en passanten alleen her wateroppervlak binnen de jachtbebakening wordt beschouwd is nog 0.73 ha per boot beschikbaar. Dit zijn alleszins aanvaardbare bezettingen wanneer elders getallen tot enkele boten per ha worden geconstateerd en de eerder genoemde beleidsnota's uitgaan van waarden tot 0.5 ha per boot. 4. INVENTARISATIE VAN HET HUIDIGE BOTENBESTAND Om te bepalen welke ruimte er nog is voor nieuwe jachthavenontwikkelingen is het noodzakelijk een goed inzicht te hebben in de huidige bootbezetting van het gebied. Diverse instanties hebben tot nu toe tellingen verricht met nogal verschillend resultaat. In september 1980 is een gezamenlijke telling verricht door het Kon. Ned. Watersport. Verhond en de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders op basis van gezamenlijk vastgestelde uitgangspunten. Tabel D. Deze telling van K.N.W.V. en R.Z.J.P. in september 1980 gaf samenvattend het volgende resultaat: (zie tevens de bijlage) a. Aanwezig b. Aanwezig nat droog Nijkerkernauw Eem + Eemmeer Totaal . c. Lege d. Visboten plaatsen e. Kleine boten 873 888 272 256 123 58 264 86 79 156 1761 528 181 350 235 2470 In deze telling zijn zowel de schepen in jachthavens, als de her en der a1 of niet illegaal liggende schepen meegenomen. Het is niet gebruikelijk de heel kleine boten (bijbootjes, rubberboten e.d.) en de visboten in capaciteitsberekeningen mee te nemen. Hun vaargedrag is zodanig dat ze in feite geen ruimte innemen, terwijl de bijbootjes meestal pas varen als het moederschip stilligt. De vishoten varen doorgaans op momenten dat de watersporter nog in de haven ligt; met name 's morgens vroeg. Zodoende kan het aantal ligplaatsen (legaal, illegaal, bezet en onbezet) gesteld worden op 2470 (tabel D: a+b+c). 5. TOETSING De maximaal toelaatbare jachthaven capaciteit is berekend op 3025 boten (zie hoofdstuk 3). Het waargenomen botenbestand (K.N.W.V.-R.1J.P.) is bepaald op 2470 boten (zie tabel D). In concreto betekent dit dat gerekend vanuit de capaciteit van het vaargebied er in het gebied nog ruimte is voor 3025-2470 = 555 boten. Hierbij zij aangetekend dat in het aantal van 2470 boten ruim 650 boten zijn meegerekend die een ligplaats stroomopwaarts de Eem achter de brug te Eembrugge en waarvan moet worden betwijfeld of zij geheel en terecht aan dit aantal kunnen (mogen) worden toegerekend. E.e.a. gelet op de vaarafstand en type boot. Geteld van de werkelijke waarneming op 5 augustus 1979 (luchtfoto onderzoek zijn in het Nijkerkernauw en,Eemmeer de volgende aantallen waargenomen. -Tabel E. jachten jachten jachten zeiljachten + jachten + varend totaal planken zeilplan- zeilplanstilliggend varend ken totaal ken totaal varend Eemeer Nijkerkernauw Beide meren 144 160 304 18 178 322 83 134 217 96 230 313 227 294 521 114 408 635 Getoetst aan de beleidsnota's die op een topdag een aantal van ca. 1650 uitgevaren boten aangeven, betekent dit dat er op die 5e augustus 1979 ondanks het normale uitvaarpercentage dat was geconstateerd op het water toch nog ruimte was voor ongeveer 1650-635 = + 1000 boten en zeilplanken. 6. CONCLUSIES - - Zowel aan de hand van de theoretische capaciteitsbenadering en de in September 1980 verrichte telling, door K.N.W.V. en R.1J.P. als aande hand van de tijdens de in 1979 uitgevoerd luchtfoto tellingen door R.W.S. kan gesteld worden dat er in het Nijkerkernauw en het Eemeer nog ruimte is voor de aanleg van jachthavens. De theoretische berekening voor een topdag situatie geeft nog ruimte voor ruim 555 schepen. Uit waarnerningen en het aangehaalde luchtfoto-onderzoek blijkt dat alhoewel de ontwikkeling van de surfsport zeer snel gaat, het vaargedrag van deze scheepjes zodanig is dat ncet van conflicterende situaties gesproken kan worden. Het creEren van beschutte aanleg- en ankerplaatsen buiten jachthaven vereist in de komende jaren aandacht. Bijlagen: 1. Overzichtskaart van het gebied. 2. Resultaten van het luchtfoto-onderzoek tekeningen. 3 kaarten - varende schepen excl. zeilplanken - stilliggende schepen - varende zeilplanken. 3. R.1J.P. werkdocument - Jachthaveninventarisatie - sept. 1980.
© Copyright 2024 ExpyDoc