In dienst van de dans Dans kan je vak zijn zonder dat je ook maar één pas zet of choreografeert. In een interviewserie belicht Dans Magazine bekende en minder bekende ‘dansberoepen’. Wat beweegt mensen in dit werk, hoe zijn ze ertoe gekomen, wat doen ze precies en waar halen zij – bij gebrek aan applaus – voldoening uit? Ditmaal orthopedisch chirurg én musicus Boni Rietveld, initiatiefnemer van en drijvende kracht achter het Medisch Centrum voor Dansers en Musici in Den Haag. ‘Dans op beroepsniveau is niet zomaar een baantje. Als je niet kunt dansen, ben je niemand.’ Orthopedisch chirurg Boni Rietveld : tekst Astrid van Leeuwen N aast zijn vrouw, zoon en dochter draait het leven van Boni Rietveld om drie passies. ‘En het mooie is: als je die drie bij elkaar optelt, dan heb je dans’, zegt hij triomfantelijk. Hoe dat precies in zijn werk steekt, volgt later. Eerst vertelt Rietveld (61) met verve over zijn eerste passie: muziek. ‘Ik begon als mannetje van vier met ‘lieveheremuziekjes’ te spelen op de blokfluit, maar de grote liefde kwam toen ik zes, zeven jaar was. Ik hoorde het verhaal over Saul en David uit de bijbel, waarin verteld wordt over de herdersjongen David die de tierende koning Saul kon kalmeren met zijn harpspel. Dat raakte mij diep, dat muziek zo’n helende uitwerking kan hebben. Ik had nog nooit een harp gehoord, maar was op slag verliefd op het instrument en toen ik daarna in de Nieuwe Kerk in Haarlem voor het eerst een harpconcert bijwoonde, voldeed dat volledig aan de verwachtingen die ik van de klank en uitstraling van het instrument had.’ De jonge Boni sprak na afloop van het concert de organisatrice aan, Phia Berghout – op dat moment soloharpiste in het Concertgebouworkest – die één blik op zijn handen wierp en zei: ‘Die zijn nog te klein. Je moet nog even wachten.’ Rietveld: ‘Ter verzachting van het leed kreeg ik daarop van mijn ouders een lier, maar dat was het natuurlijk echt hélemaal niet. Die klonk veel te metalig, te zacht ook.’ Op de middelbare school kreeg de muziekliefde een nieuwe impuls. ‘Het Haarlemse Stedelijk Gymnasium beschikte over een schoolorkest, onder leiding van Eduard Biele, en 38 Dans magazinE februari 2014 die had behoefte aan een nieuwe trompettist. Nou, dat boeide mij wel; ik maakte op tuin- en wasmachineslangen al veel langer blaasmuziek.’ Ook de harp kwam later weer in beeld: Rietveld nam bij diverse docenten les, onder wie Berghout, zijn eerste idool, en een beroemde leerling van haar, Edward Witsenburg. Niet mijn droom Inmiddels had zich, in de laatste jaren van de middelbareschooltijd, ook passie nummer twee aangediend: de sport. ‘Je kunt het zo gek niet bedenken, of ik heb het gedaan: hockey, tennis, roeien, fietsen, hardlopen, zwemmen, schermen, rugby, parachutespringen, scubaduiken, wildwaterkanoën.’ En passie nummer drie volgde snel daarna. ‘Mijn vader en moeder waren arts, mijn broers en zus zijn het ook geworden. Hoewel het nooit een droom van mij is geweest, lag een studie medicijnen dus voor de hand. De belangstelling voor de orthopedie, het vakgebied van mijn vader, werd gewekt toen ik stage liep in het Princess Margaret Rose Orthopaedic Hospital in Edinburgh. Ik raakte gefascineerd door de biomechanica van het menselijk lichaam, hoe ons steun- en bewegingsapparaat werkt. Met zieke mensen had ik niet veel op, maar gehandicapte mensen hun plezier in het leven teruggeven of bijvoorbeeld sportmensen hun droom helpen verwezenlijken, dat leek mij geweldig. En toen ik jaren later met dansers in aanraking kwam, realiseerde ik me dus hoezeer die drie passies van mij – muziek, sport en de biomechanica van het menselijk lichaam – samenkomen in dans.’ Foto Michel Groen ‘Geblesseerd? Vooral doordansen in gedachten’ Maar zover was het nog niet. Eerst raakte Rietveld in Edinburgh opnieuw in de ban van de muziek. ‘Ik ben daar compleet losgegaan. Op een geleende trompet én op een harp van twee oude dametjes die ik mocht bespelen.’ Eenmaal terug in Nederland informeerde hij of hij als ‘oefenleerling’ les kon krijgen op het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, maar zonder dat hij het besefte, belandde hij in een officiële auditie en werd aangenomen in de soloklas van Theo Laanen, met harp als bijvak. In een recordtijd van drieënhalf jaar studeerde hij – naast zijn studie geneeskunde – af als trompettist. ‘Maar het kwam niet in mij op om beroepsmusicus te worden. Daar vond ik mezelf niet goed genoeg voor. En ik heb er ook nooit spijt van gehad dat ik die keuze destijds niet heb gemaakt.’ Het sterfbed van Balanchine In 1978 rondde Rietveld zijn medicijnenstudie af. Hoewel hij even overwoog de dienstplicht te ontlopen door als tropenarts te gaan werken, ging hij uiteindelijk toch het leger in. Ambitieus als hij is, haalde hij zijn groene baret bij de commando’s. Hij had, zegt hij, evengoed ‘beroeps’ kunnen worden, maar het werd toch een medische specialisatie orthopedie. Waarbij hij in de pauzes op de gekste plekken musiceerde. ‘In het Haagse Bronovo Ziekenhuis speelde ik in het mortuarium. Dat was aanvankelijk wel even slikken, maar ik dacht: daar heeft tenminste niemand last van mij.’ De overstap naar een volgend ziekenhuis bleek van essentiële invloed op Rietvelds leven. ‘Ik ontmoette er een piano spelende uroloog die zijn coschappen had gelopen bij William G. Hamilton, orthopedisch chirurg van het New York City Ballet.’ Zijn eenjarige zoon en zwangere vrouw achterlatend, vertrok Rietveld in 1982 naar New York, waar hij niet alleen de liefde voor het ‘dansdoktersvak’ opvatte, maar ook voor de dans. ‘Mijn mazzel was dat Hamilton smoorverliefd op een danseres was en mij dus steeds meesleurde naar repetities. Zo ontdekte ik de derde dimensie van dans, wanneer muziek en dans samen tot veel meer dan de optelsom van die twee leiden. Of zoals George Balanchine het zo mooi heeft gezegd: See the music, hear the dance.’ Balanchine lag op dat moment al in het ziekenhuis, en Rietveld is misschien wel de enige Nederlander die regelmatig aan zijn sterfbed heeft vertoefd. ‘Een ongelooflijke roerende ervaring: die uiterst broze man te zien die zulke meesterwerken had gemaakt.’ Aan de ene kant van Balanchines bed stonden steevast een stel flessen dessertwijn, aan de andere kant ontwaarde Rietveld op een ochtend Rudolf Nureyev. ‘Diezelfde dag zag ik Balanchines Tchaikovsky Pas de Deux en ik heb daarbij echt zitten janken.’ Boni Rietveld (tweede van links) met zijn team en dansers van De Dutch Don’t Dance Division. Diepgeworteld wantrouwen Terug in Nederland werd zijn dochter geboren en nam Rietveld de praktijk van zijn vader in het Elisabeth Gasthuis in Haarlem over. Niet veel later kreeg hij een telefoontje van Bendt Schortinghuis, de fysiotherapeut van het Nederlands Dans Theater. ‘Die had geprobeerd een aantal dansers bij Hamilton onder behandeling te krijgen en Hamilton had gezegd: ‘Waarom bel je mij? In februari 2014 Dans magazine 39 FOTO Marise Ancher Boni Rietveld met de veertienjarige Bo Zwier uit Friesland, in zijn polikliniek in het Medisch Centrum Haaglanden in Den Haag. Nederland zit iemand die alles weet wat ik weet.’ Rietveld zag een aantal NDT-dansers, opereerde er een paar en werd vervolgens door Carel Birnie gevraagd om vaste orthopeed van het gezelschap te worden. Al gauw verbreidde zijn reputatie zich: in de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten (waaronder de Nationale Balletacademie valt) begon Rietveld ook een spreekuur en ook dansers van Introdans, Scapino, het Koninklijk Conservatorium én musici van het Residentie Orkest meldden zich. ‘Binnen de kortste keren werd het spreekuur veel te druk.’ Op voorspraak van de directeur van het Academisch Ziekenhuis in Leiden, die zelf niet over het benodigde budget beschikte, kreeg Rietveld zijn eigen praktijk voor dansers en musici in het Westeinde Ziekenhuis in Den Haag (nu Medisch Centrum Haaglanden). ‘Op 1 april 1993 had ik er mijn eerste spreekuur.’ Daarnaast werkt hij nog altijd in Amsterdam, waar hij in 1994 met onder meer initiatiefneemster Margot Rijven, oefentherapeute Marleen Grol, de fysiotherapeuten John ten Kulve en Ted Willemsen en de bedrijfsarts van Het Nationale Ballet, Toine Schermer, ook de Stichting Gezondheidszorg voor Dansers oprichtte. ‘Door mijn werk, maar ook door de vele contacten binnen de stichting, ontdekte ik hoe diepgeworteld het wantrouwen van dansers richting artsen is, maar ook hoe groot de onbekendheid van artsen is met wat het betekent om een danser te zijn. Vaak zag – en zie – ik bij artsen een houding van: ‘Nou, als het niet meer gaat, dan stop je er toch mee’. Maar dans op beroepsniveau is niet zomaar een baantje, dansers ontlenen hun hele identiteit aan hun vak. Als je niet kunt dansen, ben je niemand.’ Dansers zijn net commando’s Rietveld zal dan ook nooit botweg tegen een danser zeggen dat hij er maar beter mee kan ophouden. ‘De 40 Dans magazinE februari 2014 vraag die ik het meest stel tijdens mijn spreekuur is: wat is jouw droom? En als ze dan verteld hebben wat die droom is – dansen of weer dansen – zeg ik: dan ga ik mijn stinkende best doen om die droom te helpen verwezenlijken.’ Collega-artsen vinden, zegt hij, dansers vaak lastig. ‘Omdat ze veel tijd vragen. Omdat ze vaak emotioneel zijn. Omdat ze bij een minimaal mankement – dat vaak niet eens op een scan te zien is – al voelen dat er iets aan schort. Omdat ze met lastige vragen als ‘wanneer kan ik weer dansen?’ komen.’ Maar voor Rietveld zijn ze juist de gedroomde patiënten: ‘Geen mens is zo gemotiveerd als een danser. Als je ze met oefeningen naar huis stuurt, moet je ze bijna vastbinden om ervoor te zorgen dat ze niet te hard trainen. Wat dat betreft hebben dansers en commando’s veel gemeen! Dansers zijn daarnaast extraverter dan musici, die op hun beurt weer perfectio nistischer zijn. Maar wat ik bij dansers zo fijn vind, is dat ze heel lichaamsbewust zijn. Ze zijn oprecht in de biomechanica geïnteresseerd. Musici weten weinig van hun lichaam, die weten alleen hoe ze hun instrument uit elkaar moeten halen. Je moet bij hen vaak echt een karakterverandering teweeg zien te brengen om ze goed voor hun lijf te laten zorgen.’ Ruim dertig procent van Rietvelds werk bestaat puur uit advies geven. ‘Mensen duidelijk maken wat ze zelf aan hun klachten kunnen doen en hen geruststellen, ze ervan overtuigen dat behandeling niet nodig is.’ Nog eens dertig procent verwijst hij door naar een fysio- of oefentherapeut en ook geeft hij bij zo’n dertig procent zelf een ‘conservatieve behandeling’. ‘Dat is allesbehalve snijden. Dat kan om gips gaan, spalken of steunzolen, om injecties of om pillen, maar dat laatste maar zelden. Ik zie pijn namelijk als een vriend, het is een waarschuwingssignaal en dat moet je niet onderdrukken, maar respecteren en interpreteren.’ Slagersimago Opereren doet hij, zegt hij, slechts in circa vijf procent van de gevallen. Rietveld – tenger, immer tot in de puntjes gesoigneerd, altijd met vlinderdas, en bij elke ontmoeting de vriendelijkheid zelve – is zich bewust van het ‘slagersimago’ van zijn beroepsgroep. Lachend: ‘Ik weet ook niet of ik, als ik het over zou moeten doen, hetzelfde vak zou kiezen. Waarschijnlijk zou ik diplomaat geworden zijn. Want ja, het is waar: over het algemeen zijn orthopedisch chirurgen groot, sterk en vaak behoorlijk bot. ‘Strong as a mule and twice as smart’ wordt over ons wel gezegd. Zelf ben ik ook wel eens slachtoffer van die grofheid geweest, toen ik tijdens mijn opleiding mijn collega-artsen uitnodigde voor een soloconcert dat ik gaf en het hoofd chirurgie mij op botte toon te verstaan gaf totaal niet geïnteresseerd te zijn in wat ik in mijn vrije tijd deed.’ Gelukkig heeft hij met het Medisch Centrum voor Dansers en Musici in feite zijn eigen ‘toko’ en heeft iedereen in zijn team – twee artsen, een neuropsycholoog en drie ondersteunende krachten – een muziek- of dansachtergrond. In de eenentwintig jaar dat het centrum nu bestaat, heeft Rietveld grote veranderingen zien optreden in de klachten waarmee dansers komen. ‘Er is internationaal veel meer aandacht voor dansgeneeskunde gekomen en de kennis die dat oplevert, sijpelt door naar de dansopleidingen. Er wordt meer ‘geperiodiseerd’: dansers die toch al op hun tandvlees lopen, worden niet gepusht om maar door te blijven gaan. Daardoor komen overbelastingsblessures minder vaak voor. Bovendien zijn de balletvloeren beter geworden: met meer schokdemping en vering. En wat ook scheelt: er wordt veel minder gerookt. Door roken worden bloedvaten dichtgeknepen en bij een slechte doorbloeding is het gevaar op overbelasting groter.’ Een nieuwe ontwikkeling is ook dat hij de laatste jaren bij een blessure adviseert ‘om vooral in gedachten te blijven dansen’, mental practice. ‘Ik heb dat van een bevriende neuropsycholoog geleerd: hoezeer het helpt om naar lessen te kijken, om – al is het niet fysiek – mee te blijven doen. Dat scheelt álles bij het herstel.’ Eerder dankbaar dan trots Zijn grootste voldoening haalt Rietveld uit het ‘iets kunnen betekenen’ voor zijn patiënten. ‘Als je hier zo’n wurm van twaalf binnen krijgt, vól passie, maar met een enkelprobleem, en je ziet haar dan een half uurtje later weer helemaal gemotiveerd en met een glimlach op haar gezicht naar buiten gaan: daar doe ik het voor!’ Opmerkelijk genoeg heeft Rietveld dat gevoel van voldoening niet in het theater, ook al ziet hij veel dansvoorstellingen. ‘De eerste keren was ik doodsbang als ik een door mij behandelde danser op het toneel zag. Als dat maar goed gaat, dacht ik dan. Nu voel ik eerder dankbaarheid dan trots of iets dergelijks. Ik ben mijn patiënten dankbaar wanneer het goed gaat. Misschien helpt God hen, of moeder natuur, maar voor het grootste deel is het hun eigen verdienste dat ze daar weer op het podium staan te stralen. Tegenwoordig schakel ik mijn beroep helemaal uit als ik in het theater zit. Dan ben ik niet de dokter, maar de liefhebber.’ Waar Rietveld wél heel erg trots op is, is de Nederlandse Vereniging voor Dans- en MuziekGeneeskunde die hij in 2005 samen met (vaak ook dansende of musicerende) huisartsen en andere specialisten is begonnen. ‘Het is erg belangrijk dat de kennis die we inmiddels opgedaan hebben, wordt uitgewisseld en verspreid. Dat er wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan. We bieden advies, houden symposia, verzorgen cursussen, en onder onze leden bevinden zich veel studenten en artsen in opleiding.’ Lachend: ‘Ik moet toch kijken hoe ik mijn ‘kindje’ straks kan overdragen.’ De trompet én – door tijdgebrek in mindere mate – de harp bespeelt Rietveld nog met dezelfde tomeloze passie als voorheen. Als waarschijnlijk enige in deze interviewserie komt hij aan applaus dan ook niet tekort. ‘Het iets kunnen betekenen voor anderen, kunnen ontroeren, dat is mijn grootste vreugde. Ik heb vorige week nog de Last Post geblazen op een begrafenis, en hoe triest de aanleiding ook: dan ben ik volmaakt gelukkig.’ Medisch Centrum voor Dansers en Musici: www.mchaaglanden.nl/mcdm Nederlandse Vereniging voor Dans- en MuziekGeneeskunde: www.nvdmg.org FADO met live muziek van Carla Pires & band FEBRUARI - APRIL 2014 Fado is de muziek van het Portugese volk, recht uit het hart. Ontstaan in armoedige cafeetjes in de haven, waar de gemoederen van het leven naar huis bezongen werden. Het gaat over de eigenaardigheid van het onzekere leven: afscheid, droefheid, geloof, ontrouw, de schreeuw om vrijheid, maar ook de hoop en liefde voor elkaar. In de dansvoorstelling FADO geeft choreograaf Vasco Wellenkamp uitdrukking aan de grilligheid van het lot en de menselijke passies. FADO is een coproductie van het Internationaal Danstheater met Companhia Portuguesa de Bailado Contemporaneo (CPBC) uit Lissabon, Portugal. FADO wordt muzikaal live compleet gemaakt door de Portugese Fado zangeres Carla Pires en haar gitaristen. DE DANSVOORSTELLING FADO IS VANAF 27 FEBRUARI 2014 TOT EN MET 17 APRIL 2014 IN DE NEDERLANDSE THEATERS EN SCHOUWBURGEN TE ZIEN. DE PREMIÈRE IS OP 3 MAART IN HET DELAMAR THEATER IN AMSTERDAM. MEER INFORMATIE OP WWW.INTERNATIONAALDANSTHEATER.NL februari 2014 Dans magazine 41
© Copyright 2024 ExpyDoc