Toelichting bij de dienstverleningsovereenkomst Sociaal Domein Regio Maastricht Heuvelland Algemeen DVO Deze tekst vormt het algemene juridische kader van de dienstverleningsovereenkomst (DVO). Dit contract wordt gebruikt voor de inkoop van álle vormen van dienstverlening in het sociaal domein door de betrokken gemeenten waar het gaat om Zorg in natura (Zin). Op de DVO zijn de algemene inkoopvoorwaarden van de gemeente Maastricht van toepassing. De DVO is de kapstok waaraan een aantal bijlagen is gekoppeld. In deze bijlagen wordt meer op inhoudelijke aspecten van de beoogde dienstverlening ingegaan. Een aantal van deze bijlagen (namelijk bijlagen 1a en/of 1b, Excelinvulbestanden en bijlage 3, een checklist met kwaliteitscriteria) wordt door de dienstverleners zelf ingevuld. Het geheel vormt - na ondertekening door alle partijen - de overeenkomst tussen de gemeenten uit de regio Maastricht-Heuvelland en de afzonderlijke zorgorganisatie. Bij de ontwikkeling van de DVO is niet uitgesloten dat ook andere Zuid-Limburgse gemeenten dan die van de regio Maastricht-Heuvelland aan deze vorm van zorginkoop gaan deelnemen. De DVO voorziet hierin. Ondertussen is de gemeente Maastricht door vaststelling van de Centrumregeling inkoop jeugdzorg Zuid-Limburg, voortvloeiend uit het regionaal transitie arrangement (RTA), aangewezen als centrumgemeente voor de inkoop van de jeugdzorg in de regio Zuid-Limburg. Tevens is de gemeente Maastricht door staatssecretaris Van Rijn aangewezen tot centrumgemeente voor de inkoop van beschermd wonen in de regio Maastricht Heuvelland en de gemeenten van de westelijke Mijnstreek. Daarmee is de relevantie van deze overeenkomst niet beperkt tot de regio Maastricht-Heuvelland, maar strekt deze zich uit tot geheel Zuid-Limburg. Bijlagen 1) Opdrachtformat, waarin de productieafspraken in kwantitatieve zin worden opgenomen en die door de dienstverlener zelf wordt ingevuld. Na ondertekening door de gemeenten vormt dit de kern van de DVO: het raamcontract waarbinnen gemeenten burgers, die een vorm van ondersteuning nodig hebben, kunnen doorgeleiden naar de desbetreffende dienstverlenende organisatie. 2) Prijs & Prestatie: achtergrondinformatie over ‘tarieven’ van de verschillende vormen van dienstverlening en hoe daarmee wordt omgegaan richting bestaande dienstverlenende organisaties met een ZIN-contract en naar organisaties die nu voor het eerst in aanmerking willen komen voor dienstverlening op basis van ZIN. Deze laatste groep bestaat uit starters of dienstverlenende organisaties die tot nu toe op basis van PGB-financiering hebben gewerkt. De informatie uit deze bijlage wordt gebruikt om de opdrachtformat in te kunnen vullen. 3) Kwaliteitseisen en overige inhoudelijke randvoorwaarden: hierin zijn de wettelijke eisen opgenomen waaraan de dienstverlening moet voldoen en de inhoudelijke kwaliteitseisen, zoals die in het gemeentelijke beleid zijn geformuleerd. Deze hebben de vorm van een checklist die de geïnteresseerde dienstverleners invullen. De organisaties die voor een DVO in aanmerking willen komen dienen aan deze eisen te voldoen, uiteraard voor zover die betrekking hebben op het terrein van de dienstverlening waarvoor zij inschrijven. Veel van deze eisen spreken voor zich en zijn op zichzelf voor veel organisaties niet nieuw. Het is onmogelijk voor gemeenten al deze voorwaarden vooraf te controleren, vandaar deze vorm. Uitgangspunt hierbij is ‘high trust, high penalty’. Dat betekent, dat instellingen een hoge mate van vertrouwen krijgen, maar dat juist daarom ook stevig zal worden ingegrepen als het mis gaat en het vertouwen is geschonden. Gemeenten houden zich dan ook het recht voor om hierover nader onderzoek te doen (artikel 3.5 DVO) 4) Overige financiële administratieve randvoorwaarden en systemen: deze bijlage is nu nog niet beschikbaar. Gelet op de tijdsdruk die met dit inkoopproces gepaard gaat en het grote gezamenlijke belang hiervan voor de bedrijfsvoering na het aangaan van deze DVO, is afgesproken vanaf oktober een aparte ontwikkeltafel (hierna: OT) voor dit onderwerp in te richten en de uitkomst daarvan met tussentijdse mijlpalen aan de DVO toe te voegen. Voor het eerst per 31 december 2014. Naast voor de hand liggende zaken als kasstromen en afstemming van informatiesystemen worden in deze OT expliciet de thema’s informatiebeveiliging en toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens behandeld. 5) Rapportages en evaluaties: hiervoor geldt hetzelfde als voor bijlage 4. Onder dit thema valt bijvoorbeeld de wijze en frequentie van het aanleveren van ‘spiegelinformatie’ of de meting van klanttevredenheid. Dit dient o.a. als basis voor de contracten vanaf 2016. 6) Uitsluitinggronden: hierin is aangegeven op grond waarvan tot het weigeren van het aangaan van een DVO of het beëindigen ervan kan worden besloten. Dit zijn gebruikelijke situaties die met bepaalde strafrechtelijke veroordelingen van de opdrachtnemer of diens onderaannemer te maken hebben. 7) Social Return: de gemeenten uit de regio Maastricht-Heuvelland hebben besloten in alle inkoopcontracten de wederpartij te verplichten het gemeentelijk beleid op het gebied van social return na te leven zodra de jaaromzet € 100.000 te boven gaat. Vanaf 2016 zullen in die situatie met de gemeenten nadere afspraken gemaakt moeten worden over hoe opdrachtnemer hier concreet invulling aan zal geven. 8) Lijst met afkortingen: spreekt voor zich. Algemene voorwaarden De “Algemene inkoopvoorwaarden van de gemeente Maastricht voor inkoop van goederen en/of diensten vanaf € 25.000 ex btw” zoals vastgesteld op 6 april 2004 zijn van toepassing op deze overeenkomst en ter kennisneming aan de DVO toegevoegd. Deze algemene voorwaarden worden bij gezamenlijke aanbestedingen door de zes gemeenten uit de Regio Maastricht-Heuvelland vaker van toepassing verklaard. Artikelgewijze toelichting Hierna wordt op enkele artikelen nog een korte toelichting gegeven, vooral als de totstandkoming van de inhoud daartoe aanleiding geeft. Artikel 1 Ondersteuningsplan: dit is de opdracht van de gemeente aan de dienstverlener en heeft tevens de functie van indicatiestelling naar de burger. Het ondersteuningsplan kent verschillende benamingen, al naar gelang de toepasselijke wetgeving. De Jeugdwet kent het familiegroepsplan, de Wmo het leefzorgplan en de Participatiewet het werkplan. De totstandkoming van het ondersteuningsplan zal per gemeente kunnen verschillen en ook per aandachtsgebied (Jeugd, Participatie, Wmo). In ieder geval zal de gemeentelijke regisseur samen met de burger diens ondersteuningsbehoefte verkennen en op basis daarvan het beoogde resultaat definiëren. Bij complexere, meervoudige ondersteuningsbehoeften zal de regisseur hierbij vaak de hulp van een lokaal ingericht ondersteuningsteam inroepen, of een deskundige consulteren, wellicht zelfs van de beoogde dienstverlener. Op basis van al deze informatie zullen burger en regisseur samen ook de gewenste ondersteuningsvormen benoemen en opnemen in het ondersteuningsplan. Tevens bepalen zij samen de keuze van de dienstverlener, waarbij uiteraard de keuzevrijheid van de burger voorop staat. De inhoud en totstandkoming van het ondersteuningsplan is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Plan van aanpak: hiermee wordt bedoeld het behandelplan, waarmee de dienstverlener het ondersteuningsplan gaat uitvoeren. Daarin worden, naast hetgeen in artikel 11.4 is bepaald, onder meer opgenomen de inzet van de ondersteuningsvorm(en), de frequentie en omvang ervan, de doorlooptijd en de planning. De inhoud en de uitvoering van het plan van aanpak is de verantwoordelijkheid van de dienstverlener. Verwijzer: dit begrip is opgevoerd omdat de toegang van de burger naar de dienstverlenende organisaties op verschillende wijzen tot stand kan komen. Niet altijd is hierbij de gemeente in eerste aanleg betrokken. Bijvoorbeeld in het geval van crisishulp, of bij een rechtstreekse verwijzing door de huisarts, of in het geval van vrij toegankelijke voorzieningen. Voor zover de financiering van deze voorzieningen uiteindelijk toch via de gemeenten loopt, zal ter onderbouwing hiervan achteraf alsnog een ondersteuningsplan opgesteld moeten worden om daarmee de relatie opdrachtgever-opdrachtnemer te formaliseren. Artikel 2 Dit artikel verwijst naar het door de dienstverleners zelf in te vullen format zoals opgenomen in bijlage 1. Bestaande dienstverleners kunnen in dit format hun historische gegevens vermelden, op grond waarvan het budget voor het jaar 2015 gereserveerd wordt. De jaren 2012/2013 (voor jeugd) en 2013/2014 (voor Wmo) vormen de basis voor het bepalen van de omvang in 2015. De grote Q staat voor het volume, dus het aantal burgers (de toegang), dat ondersteuning nodig heeft. De P staat voor prijs, het tarief van de dienstverlening. Daarnaast kennen we ook de kleine q, waarover in bijlage 2 wordt gesproken. Deze betreft, gegeven het arrangement, het aantal eenheden (uren/dagdelen/dagen/etmalen/jaar) , aldus de invulling van de hoe-vraag. Het is zaak om in het ondersteuningsplan de wat-vraag goed te formuleren. De invulling (P x kleine q) daarvan is aan de dienstverlener. De historische p x q van een set codes (Nza of dbc) gedeeld door het aantal unieke cliënten bij die omzet bepaalt het arrangementstarief. Nieuwe dienstverleners, die niet over historische gegevens beschikken, kunnen pas na vaststelling van de laagst gecontracteerde arrangementstarieven de mogelijke omzet van de door hun te verlenen diensten berekenen. Zij krijgen een nul-contract en werken op declaratiebasis. . Het ondersteuningsplan is de basis voor het in gang zetten van de dienstverlening door een aanbieder, die deze tegen de van te voren vastgestelde arrangementstarieven gaat leveren. Artikel 3 Hierin worden de bijlagen met name opgesomd, waarnaar in de DVO in meerdere artikelen verwezen wordt. Voor een uitleg hiervan zie hierboven. Artikel 4 De looptijd van deze DVO betreft dezelfde periode als waarvoor de samenwerkingsovereenkomst is aangegaan, dus tot 1 januari 2018. De looptijd van bijlage 1 is beperkt tot het jaar 2015, hetgeen ook uitdrukkelijk in de bijlage zelf vermeld is en wordt gedurende looptijd van de DVO jaarlijks geactualiseerd. Artikel 5 en 6 Deze artikelen bevatten enkele gebruikelijke technische bepalingen over ontbinding en opzegging van de DVO. Artikel 7 Een nieuwe dienstverlener kan zich in principe op elke moment bij de gemeente aanmelden via ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst. Het streven is om dan binnen een termijn van drie maanden na ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst met de betrokken dienstverlener te komen tot een DVO, vanzelfsprekend alleen als aan de toetredingsvoorwaarden daarvoor is voldaan. Voor de ingangsdatum wordt uit praktische overwegingen aansluiting gezocht bij het facturatiesysteem van de gemeente. Artikel 8 De in dit artikel vermelde opsomming van wet- en regelgeving is niet limitatief, maar beoogt in grote lijnen de voor deze DVO relevante wet- en regelgeving te vermelden. Uiteraard dienen partijen (dus zowel gemeenten als dienstverleners) zich te houden aan alle voor hen van toepassing zijnde wet- en regelgeving, ook als die niet in dit overzicht staat vermeld. Voor zover deze DVO daarmee in strijd is, prevaleert deze van toepassing zijnde (landelijke) wet- en regelgeving. Artikel 9 De toegang van de burger tot de dienstverlening wordt in deze DVO niet geregeld. Elke gemeente treft hiervoor op basis van de vastgestelde wettelijke- en beleidsuitgangspunten een eigen voorziening, rekening houdend met de specifieke wensen en eisen van de desbetreffende gemeente. Wel kent elke gemeente de taak van regisseur, die als centrale functie het aanspreekpunt voor de burger en de opdrachtnemer van de dienstverlening vormt. Artikel 10 In het vierde artikellid is bepaald, dat de gebruikelijke procedure achterwege kan blijven voor stiuaties waarin doorverwijzing niet door de gemeente plaatsvindt of in het geval van crisishulp/spoedeisende dienstverlening. De vraag wanneer sprake is van spoed is moeilijk te beantwoorden en is mede afhankelijk van het soort dienstverlening. In elk geval is sprake van spoed als de gebruikelijke procedure (aanvraag, intake, ondersteuningsplan) niet afgewacht kan worden. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de veiligheid van de persoon in kwestie in gevaar is. Indien hiervoor nadere criteria opgesteld dienen te worden, zullen deze via de weg van de OT tot stand komen. De gestelde termijnen zijn maximumtermijnen (dus eerder mag en is mede afhankelijk van het soort dienstverlening waaraan behoefte is), die in overleg tussen partijen tot stand zijn gekomen. De artikelleden 6 tot en met 9 zijn gericht op het voorkomen van wachttijden bij de dienstverlening. Omdat de burger zelf in eerste instantie bepaalt welke dienstverlener voor hem in aanmerking komt (keuzevrijheid burger!) is het niet mogelijk het ontstaan van wachttijden geheel te voorkomen als de gewenste dienstverlener geen nieuwe cliënten kan opnemen. Daar waar de burger gebaat is bij een zo spoedig mogelijke dienstverlening kan de regisseur hem met zijn instemming doorverwijzen naar een dienstverlener die nog wel opnamecapaciteit beschikbaar heeft. Artikel 11 In dit artikel wordt nadere invulling gegeven aan de inhoud van het ondersteuningsplan alsmede de elementen, die het plan van aanpak minimaal dient te bevatten. Tevens wordt hiermee globaal richting gegeven aan het uitvoeringsproces, dat de komende periode verder uitgewerkt en ingericht dient te worden. De termijnen zijn vastgelegd in artikel 10, maar hiervan kan in het ondersteuningsplan in gezamenlijk overleg met de burger worden afgeweken. Artikel 12 De gemeenten hechten er grote waarde aan, dat de dienstverlenende organisaties (de opdrachtnemers bij deze overeenkomst) aan gebruikelijke eisen van goed werkgeverschap voldoen. Tevens worden in dit artikel eisen aan de inzet van eigen en ingehuurd personeel gesteld, en aan de inzet van stagiairs en vrijwilligers. Artikel 13 Dit artikel biedt de basis voor gegevensuitwisseling (waaronder rapportages) tussen opdrachtnemers en opdrachtgever, met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens. Hierover worden in een speciale OT nog voor 1 januari 2015 nadere afspraken gemaakt. Artikel 14 Dit artikel verplicht opdrachtnemers, relevante rapportages van de Inspectie Gezondheidzorg over opdrachtnemer (dienstverleners) beschikbaar te stellen aan de opdrachtgever (gemeenten), die onder andere met behulp van deze rapportages invulling aan de kwaliteitsbewaking van de dienstverlening aan hun burgers kunnen geven. Artikel 15 Dit artikel is een standaardbepaling hoe partijen dienen te handelen ingeval van overmacht, waarbij gemaakte afspraken niet of niet geheel/tijdig nagekomen kunnen worden. Artikel 16 Van meet af aan is door het College bescherming persoonsgegevens erop gewezen, dat bij het treffen van voorbereidingen om de taken in het sociaal domein uit te voeren gemeenten rekening dienen te houden met de eisen die uit de Wet bescherming persoonsgegevens voortvloeien bij de verwerking van persoonsgegevens. Ook vanuit de politiek wordt voor dit onderwerp veelvuldig aandacht gevraagd. Overigens wordt in dit verband opgemerkt dat bovenmatige /niet noodzakelijke verwerking van persoonsgegevens ook niet gelegitimeerd kan worden door het verkrijgen van toestemming van betrokkene. Artikel 17 Dit artikel vormt de basis voor de dienstverlening aan een burger, de zogenaamde toegang. In de toelichting op artikel 9 is al aangegeven, dat daar waar de doorverwijzing door de gemeente plaatsvindt, gemeenten hieraan elk een eigen invulling kunnen geven. Het tweede artikellid bevat een cruciale bepaling: hierin is de keuzevrijheid van de burger voor een dienstverlener van zijn voorkeur verankerd. Artikel 18 Dit artikel is de kapstok voor het uitwerken van een vorm van kwaliteitsmanagement op basis van de vooraf vastgestelde bijlage 3 over de van toepassing zijnde kwaliteitseisen. Voor het nader benoemen van de koppeling tussen succes- en faalfactoren om de kwaliteit te monitoren en de wijze waarop hierover wordt gerapporteerd, wordt voor het einde van het jaar nog een OT belegd. Artikel 19 Voor de controleverklaring mag aansluiting gezocht worden bij bestaande verantwoordingssystematiek. Hiervoor hoeft dus geen aparte accountantsverklaring opgesteld te worden, ook gelet op de daarmee gepaard gaande kosten. Wel wordt verwacht dat de verantwoording inzage biedt in de dienstverlening op basis van de verschillende wetten waarop de dienstverlening is gebaseerd. Artikel 20 Hierin is geregeld dat de financiering van de dienstverlening op basis van bevoorschotting van de opdrachtnemers door opdrachtgever plaatsvindt. Eindafrekening vindt op basis van de jaarstukken plaats. De hoogte van de bevoorschotting wordt berekend aan de hand van eerdere historische gegevens van de dienstverlener. Voor dienstverlenende organisaties die in de desbetreffende gemeente(n) nieuw zijn en dus niet over relevante historische cijfers beschikken vindt betaling plaats op basis van facturering van de werkelijke dienstverlening achteraf. Zodra dit verantwoord mogelijk is, bijvoorbeeld op basis van tussentijdse rapportages/spiegelinformatie, kan alsnog tot een vorm van bevoorschotting worden overgegaan. Artikel 21 Hierin wordt geregeld dat dienstverlenende organisaties ook als samenwerkingsverband voor een DVO in aanmerking kunnen komen. Ook kunnen samenwerkingsvormen op basis van een onderaannemingsconstructie een DVO krijgen, waarbij dan de hoofdaannemer als contractpartij voor de opdrachtgever optreedt. Zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) kunnen via deze onderaannemingsconstructie aan een DVO deelnemen, zij het niet als zelfstandige contractspartner. Zzp’ers kunnen wel als zelfstandig opdrachtnemer in aanmerking komen voor een DVO, maar zij zullen dan wel aan alle wettelijke en vooraf gestelde kwaliteitseisen moeten voldoen. Deze eisen zijn weliswaar niet zo hoog als thans door de zorgkantoren worden gesteld, maar het zal voor de zzp’ers niet eenvoudig zijn hieraan volledig te voldoen. Voor die situatie biedt dienstverlening op basis van de systematiek van persoonsgebonden budgetten (PGB’s) voor hen een oplossing. Artikel 22 Dit artikel biedt de mogelijkheid om bij onvoorziene gewijzigde omstandigheden tijdens de contractperiode in goed overleg tussen opdrachtgever en opdrachtnemer tot een aanpassing van de DVO te komen. Artikel 23 Dit is een technische bepaling hoe om te gaan met de (onverhoopt) gehele of gedeeltelijke nietigheid van de DVO. Partijen zijn in die situatie verplicht een alternatief te ontwikkelen dat wel juridisch houdbaar is en zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke strekking van de DVO blijft. Artikel 24 Bij deze bepaling wordt in overleg met de opdrachtnemer gekeken naar de specifieke ondernemer. In samenspraak met de projectleider Social Return wordt gekeken naar wat het bedrijf al doet en naar nieuwe mogelijkheden. Het gaat daarbij om het leveren van maatwerk. Hierbij gaat het niet enkel om de inzet van mensen uit de WWB1 maar om de brede doelgroep die is aangemerkt als ‘afstand tot de arbeidsmarkt’. Dit kan gaan om het inhuren van diensten van een WSW2 bedrijf (denk aan poetswerk) maar ook door het invullen van vacatures door mensen die drie maanden in de WW3 zitten, ongeacht hun opleiding. Een boete wordt alleen ingezet als duidelijk is dat een bedrijf weigert om te kijken naar de mogelijkheden van het toepassen van Social Return. Als er in overleg wordt vastgesteld dat er geen mogelijkheden zijn, zal er geen boete worden opgelegd. De projectleider Social Return legt dit vast. Artikel 25 Gemeenten kunnen op basis van dit artikel een aparte organisatie oprichten of aanwijzen die voor hen gezamenlijk de taken en bevoegdheden die uit deze DVO voortvloeien als opdrachtgever uitvoert. Efficiencyoverwegingen of verdere professionalisering van de dienstverlening in het sociale domein kunnen hiervoor bij voorbeeld aanleiding zijn. Artikel 26 1 Om te voorkomen dat bij de inkoop van de dienstverlening in het sociaal domein de opdrachtnemers worden geconfronteerd met allerlei verschillende inkoopvoorwaarden van de inkopende gemeenten is ervoor gekozen, de inkoopvoorwaarden van de gemeente Wwb is Wet werken en bijstand WSW is Wet Sociale Werkvoorziening 3 WW is Werkeloosheidswet 2 Maastricht van toepassing te verklaren op deze DVO. Dit komt de duidelijkheid ten goede en voorkomt daarmee eventuele verwarring over de van toepassing zijnde inkoopvoorwaarden. Artikel 27 In het kader van een goed partnerschap tussen opdrachtgever en opdrachtnemer verplicht dit artikel partijen elkaar te informeren over ontwikkelingen en veranderingen die van invloed zijn op de overeengekomen dienstverlening. Vooral bij een verandering van de juridische structuur en/of wijziging van de zeggenschap bij de opdrachtnemer is dit van belang. Het is gemakkelijk voor te stellen dat gemeenten graag geïnformeerd worden over voorgenomen fusies of het afstoten van relevante bedrijfsonderdelen van de dienstverlener. Uiteraard is dit met het oog op goed partnerschap een wederzijdse verplichting. Artikel 28 Op deze DVO is Nederlands recht van toepassing, dit vraagt geen nadere toelichting. Artikel 29 Opnieuw, en met het oog op een langdurig partnerschap tussen opdrachtgever en opdrachtnemer in het belang van een maximale borging en continuering van de dienstverlening aan de burger in het sociale domein, zoeken partijen gezamenlijk naar oplossingen voor vragen waarin deze overeenkomst niet voorziet. Komen partijen er gezamenlijk niet uit dan beslist uiteindelijk de opdrachtgever als verantwoordelijke voor de uitvoering van de drie decentralisaties, met name voor de Jeugdwet en de Wmo 2015.
© Copyright 2024 ExpyDoc