FordGalaxy FordS-MAX Instructieboekje Feel the difference De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelen zonder voorafgaande kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan, mag niet worden gereproduceerd of vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten. © Ford Motor Company 2008 Alle rechten voorbehouden. Onderdeelnummer: 8M2J-19A321-CA (CG3533nl) 06/2008 20080707095036 Inhoudsopgave Inleiding Motorstartblokkering Over deze handleiding..............................7 Overzicht van symbolen...........................7 Onderdelen en accessoires....................8 Werking.....................................................43 Gecodeerde sleutels..............................43 Immobilisatiesysteem inschakelen......43 Immobilisatiesysteem uitschakelen.....43 Kort overzicht Kort overzicht............................................11 Alarm Veiligheidsuitrusting voor kinderen Werking.....................................................44 Alarm inschakelen...................................46 Alarm uitschakelen.................................46 Kinderzitjes...............................................20 Zitverhogers.............................................21 Plaatsing van kinderzitjes.......................22 ISOFIX verankeringspunten...................25 Kindersloten.............................................27 Stuurwiel Stuurwiel afstellen...................................47 Audiobediening........................................47 Ruitenwissers en ruitensproeiers Bescherming van inzittenden Voorruitwissers........................................49 Automatisch in- en uitschakelende ruitenwissers........................................49 Voorruitsproeiers.....................................50 Achterruitwissers en -sproeiers...........50 Koplampsproeiers...................................51 Ruitenwisserbladen controleren...........51 Ruitenwisserbladen vervangen.............51 Technische specificatie..........................53 Werking.....................................................28 Veiligheidsgordels vastmaken..............30 Hoogte van veiligheidsgordels afstellen.................................................32 Waarschuwingssignaal veiligheidsgordel..................................32 Gebruik van veiligheidsgordels tijdens zwangerschap.....................................32 Passagiersairbag uitschakelen.............33 Verlichting Sleutels en afstandsbediening Verlichtingsbediening.............................54 Automatisch in- en uitschakelende verlichting..............................................55 Voorste mistlampen...............................55 Mistachterlichten.....................................55 Koplamphoogte afstellen......................55 Waarschuwingsknipperlichten..............57 Adaptief verlichtingssysteem, voor (AFS)......................................................57 Richtingaanwijzers..................................59 Interieurverlichting...................................59 Een koplamp verwijderen......................60 Gebruik van de sleutel............................34 Algemene informatie over radiofrequenties..................................34 Programmeren van de afstandsbediening...............................34 Batterij van afstandsbediening vervangen.............................................35 Sloten Vergrendelen en ontgrendelen............38 Centrale vergrendeling...........................41 1 Inhoudsopgave Gloeilampen vervangen.........................61 Gloeilampentabel.....................................71 Geventileerde stoelen..........................129 Armleuning, voor...................................130 Ruiten en spiegels Gemaksfuncties Elektrisch bedienbare ruiten..................73 Buitenspiegels.........................................75 Elektrisch verstelbare buitenspiegels......................................75 Binnenspiegel...........................................77 Automatisch dimmende spiegel...........77 Achterste zijruiten....................................77 Zonneschermen ....................................131 Dimmer instrumentenpaneelverlichting.........131 Klok...........................................................131 Aansteker...............................................132 Asbak......................................................132 Extra voedingsaansluitingen................132 Bekerhouders........................................133 Dashboardkastje...................................133 Opbergruimtes......................................134 Wegenkaartopbergvakken.................136 Rugleuningtafeltjes................................136 Glashouder ............................................136 Geheugenfunctie..................................136 Kinder observatiespiegel ....................138 CD-wisselaar..........................................138 Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN) ..............................................................138 USB-poort..............................................138 Instrumenten Meters.......................................................79 Waarschuwings- en indicatielampen....................................81 Akoestische waarschuwingssignalen en -indicaties........................................83 Infodisplays Algemene informatie..............................85 Tripcomputer...........................................94 Persoonlijke instellingen.........................96 Infoberichten............................................98 De motor starten Klimaatregeling Algemene informatie............................139 Contactslot.............................................139 Stuurwielblokkering...............................139 Een benzinemotor starten...................140 Een benzinemotor starten - Flex Fuel (FF, ethanol).........................................141 Een dieselmotor starten.......................141 Dieselroetfilter (DPF).............................142 Motor uitschakelen...............................142 Motorverwarming..................................142 Werking...................................................108 Ventilatieroosters...................................108 Handmatige klimaatregeling................109 Automatische klimaatregeling.............112 Verwarmde ruiten en spiegels.............116 Extra verwarming...................................117 Stoelen De juiste zitpositie innemen..................121 Handmatig verstelbare stoelen...........121 Elektrisch verstelbare stoelen.............122 Hoofdsteunen........................................124 Achterbank.............................................124 Verwarmde stoelen..............................129 Brandstof en tanken Veiligheidsmaatregelen........................144 Brandstofkwaliteit - Benzine................144 2 Inhoudsopgave Brandstofkwaliteit - Flex Fuel (FF, ethanol)...............................................144 Brandstofkwaliteit - Diesel...................145 Katalysator..............................................145 Tankklep..................................................145 Tanken.....................................................146 Tanken - Flex Fuel (FF, ethanol)..........146 Brandstofverbruik .................................146 Technische specificatie........................146 Snelheidsregeling (cruise control) Werking...................................................165 Gebruik maken van snelheidsregeling (cruise control)...................................165 Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Versnellingsbak/transmissie Werking...................................................167 Gebruik maken van ACC.....................168 Functie voorgangerwaarschuwing (forward alert)......................................171 Handgeschakelde versnellingsbak.....149 Automatische transmissie...................149 Transport Algemene informatie.............................173 Bagageverankeringspunten................174 Schuifbare laadvloer .............................176 Opbergruimte onder vloer achterin.....177 Bagagenetten........................................178 Bagageafdekkingen..............................181 Dakrekken en bagagedragers.............181 Bevestigingspunten voor lading ........182 Hondenrek ............................................185 Remmen Werking...................................................152 Tips voor rijden met ABS......................152 Parkeerrem............................................152 Elektronische parkeerrem (EPB)........153 Stabiliteitsregeling Werking...................................................157 Gebruik maken van stabiliteitsregeling...............................157 Aanhangers trekken Trekken van een aanhanger................189 Afneembare trekhaakkogel.................189 Afneembare trekhaakkogel ................192 Hill launch assist (HLA) Werking...................................................159 Gebruik van HLA ...................................159 Tips voor het rijden Actieve schokdemperregeling Inrijden.....................................................196 Werking...................................................162 Gebruik van de actieve schokdemperregeling .....................162 Nooduitrusting Eerstehulpset.........................................197 Gevarendriehoek...................................197 Parkeerhulp Staat na een aanrijding Werking...................................................163 Gebruik maken van de parkeerhulp.........................................163 Componenten van veiligheidssysteem inspecteren.........................................198 3 Inhoudsopgave Zekeringen Verzorging van de auto Plaatsen zekeringenhouders..............199 Een zekering vervangen.....................200 Specificatie-overzicht zekeringen......201 Reinigen van buitenzijde auto.............227 Reinigen van binnenzijde auto............228 Kleine lakschade repareren................228 Bergen van de auto Accu van de auto Sleeppunten...........................................210 Auto op vier wielen slepen...................210 Onderhoud van de accu.....................229 Gebruik van startkabels.......................229 Onderhoud Velgen en banden Algemene informatie............................212 De motorkap openen en sluiten.........213 Overzicht motorruimte - 2,0 l Duratec-HE (MI4) ..............................214 Overzicht motorruimte - 2,3 l Duratec-HE (MI4)...............................215 Overzicht motorruimte - 2.5L Duratec-ST (VI5)................................216 Overzicht motorruimte - 1,8 l Duratorq-TDCi (Lynx) diesel ............217 Overzicht motorruimte - 2,2 l Duratorq-TDCi (DW) diesel .............218 Overzicht motorruimte - 2,0 l Duratorq-TDCi (DW) diesel .............219 Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratec-HE (MI4) /2,3 l Duratec-HE (MI4)....................220 Oliepeilstaaf - 2.5L Duratec-ST (VI5).....................................................220 Oliepeilstaaf - 1,8 l Duratorq-TDCi (Lynx) diesel ...................................................221 Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratorq-TDCi (DW) diesel /2,2 l Duratorq-TDCi (DW) diesel ...................................................221 Motorolie controleren...........................221 Motorkoelvloeistof controleren..........222 Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem.......................................222 Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren.........................................223 Ruitensproeiervloeistof controleren...223 Technische specificatie.......................224 Algemene informatie............................231 Een wiel vervangen...............................231 Bandenreparatieset ............................234 Run flat banden ....................................240 Verzorging van banden........................241 Gebruik van winterbanden..................241 Gebruik van sneeuwkettingen............241 Bandenspanningcontrolesysteem.....242 Technische specificatie.......................243 Voertuigidentificatie Voertuigidentificatieplaatje..................246 Voertuigidentificatienummer (VIN).....246 Technische specificaties Technische specificatie........................247 Telefoon Algemene informatie............................253 Setup telefoon......................................253 Setup Bluetooth....................................254 Bedieningselementen telefoon..........255 Gebruik maken van de telefoon - Auto's zonder Navigatiesysteem ...............255 Gebruik maken van de telefoon - Auto's met Navigatiesysteem ....................259 Spraaksturing Werking...................................................261 4 Inhoudsopgave Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken............................................261 Commando’s audio-unit ....................262 Commando’s telefoon.........................273 Commando’s navigatiesysteem........277 Commando’s klimaatregeling.............277 Verbinding Algemene informatie............................280 Extern apparaat aansluiten .................281 USB-apparaat gebruiken ...................282 iPod gebruiken .....................................285 Bijlagen Typegoedkeuringen.............................289 Typegoedkeuringen.............................294 Elektromagnetische compatibiliteit....294 5 6 Inleiding De Britse Allergie Stichting (BAF) stelt dat deze producten, mits goed gebruikt, blootstelling aan chroom, nikkel, latex, graspollen en andere ontvankelijke substanties en vluchtige organische samenstellingen kunnen reduceren. OVER DEZE HANDLEIDING Hartelijk dank voor het kiezen van een Ford. Wij raden u aan de tijd te nemen om uw auto goed te leren kennen door dit instructieboekje zorgvuldig te lezen. Hoe meer u van uw auto afweet, des te beter kunt u ermee omgaan en dat komt de veiligheid en het rijplezier ten goede. Uit tests uitgevoerd door Allergy UK is gebleken dat de blootstelling voor een individu kan worden verminderd, maar dit betekent niet altijd dat de allergiesymptomen van een individu verdwijnen. De mening van Allergy UK geldt alleen voor de genoemde producten en allergenen. N.B.: In deze handleiding worden de producteigenschappen en beschikbare opties van de gehele serie beschreven (soms zelfs wanneer deze nog niet algemeen verkrijgbaar zijn). Soms worden opties beschreven waarmee uw auto niet is uitgerust. Het Goedkeuringszegel van de Britse Allergie Stichting is een geregistreerd handelsmerk van de EU. N.B.: Gebruik uw auto altijd volgens de geldende regels en wetgeving. Voor meer informatie: Neem contact op met TÜV via www.tuv.com of met de Britse Allergie Stichting (liefdadigheidsregistratienr. 1094231) via www.allergyuk.org of bel de helplijn in het Verenigd Koninkrijk (alleen Engels) : +44-(0)-1322-619898. N.B.: Overhandig bij verkoop van uw auto dit instructieboekje aan de nieuwe eigenaar. Het instructieboekje is een onderdeel van de auto. Deze auto is niet alleen goedgekeurd door de nationaal erkende testorganisatie TÜV maar heeft tevens het Britse "goedkeuringszegel" ontvangen van de Britse Allergie Stichting (BAF) voor de allergievriendelijke eigenschappen. OVERZICHT VAN SYMBOLEN Symbolen in dit instructieboekje Alle materialen die bij de fabricage van het interieur van deze auto zijn gebruikt, voldoen aan de strikte eisen van de TÜV TOXPROOF Criteria Catalogus voor Auto Interieurs van TÜV Produkt und Umwelt GmbH en zijn erop gericht het risico van allergische reacties tot een minimum te beperken. WAARSCHUWING U riskeert de dood of ernstige verwonding van uzelf en anderen wanneer u niet de instructies opvolgt waarop u door dit waarschuwingssymbool wordt geattendeerd. Bovendien beschermt een extra pollenfilter de passagiers tegen allergie opwekkende deeltjes in de buitenlucht. 7 Inleiding Originele Ford Onderdelen voldoen aan de strenge veiligheidseisen en hoge eisen ten aanzien van pasvorm, afwerking en betrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zij staan in voor de laagst mogelijke reparatiekosten, inclusief onderdelen en arbeidsloon. LET OP U riskeert beschadiging van uw auto wanneer u niet de instructies opvolgt waarop u door dit waarschuwingssymbool wordt geattendeerd. Het is nu eenvoudiger te bewijzen dat werkelijk Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt. Het Ford logo is duidelijk op de volgende onderdelen zichtbaar wanneer Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt. Wanneer uw auto moet worden gerepareerd, kijk dan of het duidelijk zichtbare Ford beeldmerk te zien is en controleer of uitsluitend Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt. Symbolen op uw auto Wanneer u deze symbolen ziet, lees dan eerst de betreffende instructies in dit instructieboekje en volg deze op voordat u iets aanraakt of probeert af te stellen. Kijk voor het Ford logo op de volgende onderdelen Plaatwerk ONDERDELEN EN ACCESSOIRES • • • • Nu kunt u er zeker van zijn dat uw Ford onderdelen Ford onderdelen zijn. U Ford is volgens de hoogste normen gebouwd met gebruik van Originele Ford onderdelen van hoge kwaliteit. Met als resultaat dat u er vele jaren met plezier in kunt rijden. Mocht het onverwachte plaatsvinden en een belangrijk onderdeel moet worden vervangen, dan raden wij u aan met niets minder dan Originele Ford Onderdelen genoegen te nemen. Het gebruik van Originele Ford Onderdelen verzekert dat uw auto in de oorspronkelijke staat wordt teruggebracht en zijn maximale restwaarde behoudt. 8 Spatscherm Motorkap Portieren Kofferdeksel of achterklep Inleiding Buitenspiegel E94716 E94714 Ruit Bumper en radiateurgrille • • • • • • Radiateurgrille Voor- en achterbumper E94715 9 Achterruit Glazen dak Zijruiten Voorruit Inleiding E94717 E94718 Verlichting • • Achterlichtunits Koplampen 10 Kort overzicht KORT OVERZICHT Overzicht instrumentenpaneel - stuur links A B C D E W V U T F S G R E74123 11 H Q I J K P L M O N Kort overzicht Overzicht instrumentenpaneel - stuur rechts N M P K L I O J H V C D U T E S F R G Q B A W E75798 A Lichtschakelaars. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 54). B Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 108). C Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 59). Toetsen van telefoon. Zie Bedieningselementen telefoon (bladzijde 255). Toetsen van spraakbediening. Zie Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken (bladzijde 261). D Toetsen van de audio-installatie. Zie Audiobediening (bladzijde 47). E Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 79). 12 Kort overzicht F Toetsen van het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 85). G Ruitenwisserschakelaar. Zie Voorruitwissers (bladzijde 49). H Audio- of navigatiesysteem. Zie afzonderlijke handleiding. I Schakelaar elektronische stabiliteitsregeling (ESP). Zie Gebruik maken van stabiliteitsregeling (bladzijde 157). J Schakelaar parkeerhulp. Zie Gebruik maken van de parkeerhulp (bladzijde 163). K Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Waarschuwingsknipperlichten (bladzijde 57). L Controlelamp airbag aan passagierszijde uitgeschakeld. Zie Passagiersairbag uitschakelen (bladzijde 33). M Opbergvak. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134). N Schakelaars voor- en achterruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 116). O Toetsen klimaatregelsysteem. Zie Handmatige klimaatregeling (bladzijde 109). Zie Automatische klimaatregeling (bladzijde 112). P Aansteker. Zie Aansteker (bladzijde 132). Q Contactslot. R Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Gebruik maken van snelheidsregeling (cruise control) (bladzijde 165). Schakelaars adaptieve snelheidsregeling. Zie Gebruik maken van ACC (bladzijde 168). S Verstelhendel stuurkolom. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 47). T Knieairbag aan bestuurderszijde. Zie Werking (bladzijde 28). U Claxon. V Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Gebruik maken van snelheidsregeling (cruise control) (bladzijde 165). Schakelaars adaptieve snelheidsregeling. Zie Gebruik maken van ACC (bladzijde 168). W Opbergvak. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134). Stuurwiel instellen WAARSCHUWING Stel nooit het stuurwiel in als de auto in beweging is. 13 Kort overzicht Elektrisch inklapbare spiegels 2 2 1 E95178 E72623 Zie Elektrisch verstelbare buitenspiegels (bladzijde 75). Achteruitkijkspiegel kantelen Afhankelijk van de ingestelde spiegelstand, zal de betreffende buitenspiegel kantelen wanneer u de achteruit inschakelt, zodat u de trottoirband kunt zien. 3 E95179 Wanneer u deze voorziening voor de eerste keer gebuikt, kantelen de spiegels in een standaard ingestelde stand. U kunt de hoek waarmeer de spiegels kantelen instellen. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 47). Stationair toerental na het starten Wanneer de motor koud is, kan het stationaire toerental direct na het aanslaan hoger zijn. Zie Elektrisch verstelbare buitenspiegels (bladzijde 75). Zie De motor starten (bladzijde 139). 14 Kort overzicht Informatiedisplays Richtingaanwijzers E70499 E70727 Navigeer met de pijltoetsen door de menu's en druk op OK om een keuze te maken. N.B.: Beweeg de richtingaanwijzerschakelaar kort omhoog of omlaag; de richtingaanwijzers knipperen dan slechts driemaal. Zie Infodisplays (bladzijde 85). Automatisch wissen Automatisch in-/uitschakelde verlichting D C B A E70719 E70696 Afhankelijk van het omgevingslicht gaan de koplampen automatisch aan en uit. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 54). 15 A Een wisslag B Automatisch wissen C Normaal wissen D Snel wissen Kort overzicht 1. Zet het contact aan. 2. Stel de stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand. 3. Druk op de gewenste insteltoets B en houd deze ingedrukt tot ter bevestiging een gongsignaal klinkt. A Zie Geheugenfunctie (bladzijde 136). Handbediende klimaatregeling B E70316 Interieur snel verwarmen A Hoge gevoeligheid B Lage gevoeligheid Zie Automatisch in- en uitschakelende ruitenwissers (bladzijde 49). Geheugenfunctie E71377 WAARSCHUWING Interieur snel afkoelen Gebruik de geheugenfunctie niet tijdens het rijden. A E71381 B E86768 A Bedieningsorganen stoelverstelling. B Insteltoetsen geheugen 16 Kort overzicht Luchtroosters achterin Voorruit ontdooien en ontwasemen C E71382 Zie Handmatige klimaatregeling (bladzijde 109). Automatische klimaatregeling A B E70304 Zie Automatische klimaatregeling (bladzijde 112). E73131 A Luchtstroom uit onderste luchtrooster B Luchtstroom uit bovenste luchtrooster C Bovenste luchtrooster Selecteer stand B om de achterste zijruiten te ontdooien of te ontwasemen. 17 Kort overzicht Handgeschakelde versnellingsbak Achteruitversnelling inschakelen C Neutraal D Rijden S Handmatig schakelen en sportmodus WAARSCHUWING Druk het rempedaal in voordat u de keuzehendel verplaatst en houd het ingedrukt tot u wegrijdt. Zie Automatische transmissie (bladzijde 149). Elektrische parkeerrem (EPB) E99067 EPB inschakelen Bij sommige auto's moet de kraag omhoog worden gebracht tijdens inschakelen van de achteruit. Zie Handgeschakelde versnellingsbak (bladzijde 149). Automatische transmissie Standen van transmissiehendel E70528 S EPB handmatig uitschakelen E80836 A Parkeren B Achteruit E70529 18 Kort overzicht Houd het rem- of koppelingspedaal ingedrukt en druk de schakelaar in. Automatisch loszetten - loszetten bij het wegrijden (DAR) Schakel de eerste versnelling of de achteruit in, rijd normaal weg en de EPB wordt vanzelf losgezet. Zie Elektronische parkeerrem (EPB) (bladzijde 153). 19 Veiligheidsuitrusting voor kinderen N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. het gebruik van kinderzitjes zijn per land verschillend. KINDERZITJES Alleen kinderzitjes die volgens ECE-R44.03 (of later) gecertificeerd zijn, zijn getest en goedgekeurd voor gebruik in uw auto. Een aantal zijn leverbaar via uw dealer. Kinderzitjes voor verschillende gewichtsgroepen Gebruik het correcte kinderzitje als volgt: Babyzitje E68916 WAARSCHUWINGEN Laat kinderen met een lengte van minder dan 150 centimeter of jonger dan 12 jaar plaatsnemen in een geschikt, goedgekeurd kinderzitje, dat op de achterbank is geplaatst. Oorspronkelijke tekst volgens ECE R94.01: Extreme Hazard! Do not use a rearward facing child restraint on a seat protected by an air bag in front of it! E68918 Lees de instructies van de fabrikant en volg deze op wanneer u een kinderzitje aanbrengt. Plaats kinderen met een lichaamsgewicht van minder dan 13 kilogram in een achterwaarts gericht babyzitje (groep 0+), dat op de achterstoel is geplaatst. Verander op geen enkele wijze het kinderzitje. Neem tijdens het rijden geen kinderen op schoot. Laat kinderen niet zonder toezicht in uw auto achter. Wanneer uw auto bij een aanrijding betrokken is geweest, laat dan het kinderzitje door een hiertoe opgeleide monteur controleren. 20 Veiligheidsuitrusting voor kinderen Kinderveiligheidszitje WAARSCHUWINGEN Laat kinderen met een lichaamsgewicht van meer dan 15 kilogram maar met een lengte van minder dan 150 centimeter in een kinderzitje of op een zitverhoger plaatsnemen. LET OP Wanneer u een kinderzitje op een achterbank gebruikt, zorg dan dat het kinderzitje stevig tegen de stoel rust. De hoofdsteun moet wellicht worden opgetild of verwijderd. Zie Hoofdsteunen (bladzijde 124). E68920 Vervoer kinderen met een lichaamsgewicht van 13 tot 18 kilogram in een kinderveiligheidszitje (groep 1), dat op de achterbank is geplaatst. Kinderzitje (groep 2) ZITVERHOGERS WAARSCHUWINGEN Bevestig een kinderzitje of een zitverhoger nooit alleen met de heupgordel. Bevestig een kinderzitje of een zitverhoger niet met een veiligheidsgordel die niet gespannen is of gedraaid zit. E70710 Leg de schoudergordel niet onder de arm of achter de rug van het kind langs. Wij raden het gebruik van een kinderzitje aan, dat uit een zitverhoger met een rugleuning bestaat in plaats van alleen een zitverhoger. De hogere zitpositie zorgt ervoor dat de standaard veiligheidsgordel correct over het midden van de schouder van het kind en de heupgordel over de heupen komt te liggen. Gebruik geen kussens, boeken of handdoeken om het kind hoger te laten zitten. Zorg ervoor dat uw kinderen rechtop zitten. 21 Veiligheidsuitrusting voor kinderen Zitverhoger (groep 3) PLAATSING VAN KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Wanneer u een kinderzitje op de tweede zitrij met een steun gebruikt, let er dan op dat de steun stevig op het paneel van de opbergruimte onder de vloer steunt. Zorg ervoor dat u het schuimrubber vulstuk correct binnen het opbergvak aanbrengt en dat u de steun correct monteert. Wanneer een voorwaarts gericht kinderzitje op een stoel op de tweede zitrij wordt geplaatst, verwijder dan de hoofdsteun van die stoel. E68924 Zorg dat bij het aanbrengen van een kinderzitje met behulp van de veiligheidsgordels van de auto dat de gordels niet slap zitten. N.B.: Wanneer een kinderzitje op een stoel op de tweede zitrij wordt geplaatst, breng dan de stoel in de meest praktische stand voor de bestuurder. Plaatsen voor het kinderzitje Gewichtsgroepen Zitplaatsen 0 0+ I Tot 10 kg Tot 13 kg 9 - 18 kg II III 15 - 25 kg 22 - 36 kg Kinderveiligheids- Zitverhoger of kussen zitje Babyzitje Front-airbag aan passagierszijde AAN X X UF¹ UF¹ UF¹ Voorstoel aan passagierszijde met airbag UIT U¹ U¹ U¹ U¹ U¹ Stoelen op de tweede zitrij U U U U U 22 Veiligheidsuitrusting voor kinderen Gewichtsgroepen Zitplaatsen 0 0+ I Tot 10 kg Tot 13 kg 9 - 18 kg II III 15 - 25 kg 22 - 36 kg Kinderveiligheids- Zitverhoger of kussen zitje Babyzitje Derde zitrij Galaxy U U U U U Derde zitrij S-MAX L, UF L, UF UF UF UF X Niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep. U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep. U¹ Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst. L Alleen geschikt voor de volgende achterwaarts geplaatste kinderzitjes: Roemer Baby-Safe (E1-04301146), Roemer Baby-Safe Plus (E1-04301146), Britax Cosy Tot (E1-04301146), Britax Cosy Tot Premium (E1-04301146), Maxi-Cosi Cabrio (E4-44R-043517). UF Geschikt voor universele, voorwaarts gerichte kinderzitjes, goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst. ISOFIX kinderzitjes Gewichtsgroepen Zitplaatsen 0 0+ I Tot 10 kg Tot 13 kg 9 - 18 kg ISOFIX op tweede zitrij, * maatklasse III 15 - 25 kg 22 - 36 kg Kinderveiligheids- Zitverhoger of kussen zitje Babyzitje ISOFIX kinderzitjes op tweede zitrij II IU IU IU X X E C, D, E A, B, B1, C, D X X X Niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep. 23 Veiligheidsuitrusting voor kinderen U Geschikt voor universele ISOFIX kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep. * Als omschreven in ECE-R16. N.B.: Wanneer u een ISOFIX kinderzitje aanschaft, let er dan op dat dit geschikt is voor de gewichtsgroep van uw kind en dat de ISOFIX maatklasse geschikt is voor de plaats waar het zitje wordt aangebracht. 24 Veiligheidsuitrusting voor kinderen Verankeringspunten bovenste gordel ISOFIX VERANKERINGSPUNTEN WAARSCHUWING Gebruik bij toepassing van het ISOFIX systeem een voorziening dat voorkomt dat de veiligheidsgordel kan draaien. Wij raden het gebruik van een veiligheidsgordel aan de bovenzijde of een steun aan. N.B.: Wanneer u een ISOFIX kinderzitje aanschaft, let er dan op dat dit geschikt is voor de gewichtsgroep van uw kind en dat de ISOFIX maatklasse geschikt is voor de plaats waar het zitje wordt aangebracht. Zie Plaatsing van kinderzitjes (bladzijde 22). E75532 Een kinderzitje met een veiligheidsgordel aan de bovenzijde bevestigen Uw auto is uitgerust met ISOFIX verankeringspunten die geschikt zijn voor het gebruik van goedgekeurde ISOFIX kinderzitjes. WAARSCHUWING Het ISOFIX systeem bestaat uit twee stevige bevestigingsarmen aan het kinderzitje, die op de verankeringspunten op de buitenste zitplaatsen van de tweede zitrij tussen de rugleuning en de zitting worden bevestigd. Verankeringspunten voor de veiligheidsgordels aan de bovenzijde zitten achter de zitplaatsen links- en rechtsachter. Bevestig de veiligheidsgordel aan de bovenzijde aan geen ander punt dan aan het verankeringspunt dat hiervoor is bestemd. N.B.: Verwijder zo nodig het bagageafdekpaneel om de montage te vergemakkelijken. Zie Bagageafdekkingen (bladzijde 181). 1. Verwijder de hoofdsteun. Zie Hoofdsteunen (bladzijde 124). WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de gordel aan de bovenzijde niet doorhangt of gedraaid is en goed op het verankeringspunt is bevestigd. 2. Geleid de gordel naar het verankeringspunt. 25 Veiligheidsuitrusting voor kinderen E75531 3. Druk het kinderzitje stevig naar achteren zodat de onderste ISOFIX verankeringspunten goed aangrijpen. 4. Bevestig de veiligheidsgordel volgens de instructies van de fabrikant van het kinderzitje. 26 Veiligheidsuitrusting voor kinderen KINDERSLOTEN WAARSCHUWING Wanneer de kindersloten in werking zijn gesteld, kunnen de portieren niet van binnenuit worden geopend. A B E73697 A Vergrendelen B Ontgrendelen 27 Bescherming van inzittenden N.B.: Het opblazen van een airbag gaat gepaard met een luide knal en u ziet een onschadelijke, poederachtige stofwolk. Dit is normaal. WERKING Airbags WAARSCHUWINGEN Wijzig de voorzijde van de wagen op geen enkele wijze. Dit zou nadelige gevolgen voor het ontvouwen van de airbags kunnen hebben. N.B.: Reinig de panelen van de airbags met een vochtige doek. Airbags voor de bestuurder en passagier, voorin Oorspronkelijke tekst volgens ECE R94.01: Extreme Hazard! Do not use a rearward facing child restraint on a seat protected by an airbag in front of it! Draag een veiligheidsgordel en houd voldoende afstand tussen uzelf en het stuurwiel. Alleen wanneer de veiligheidsgordel correct wordt gedragen, kan deze u in een zodanige positie houden dat de airbag optimaal zijn werk kan doen. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 121). E74302 Laat reparaties aan het stuurwiel, de stuurkolom, stoelen, airbags en veiligheidsgordel uitvoeren door een goed opgeleide monteur. De frontairbags treden in werking bij zware frontale aanrijdingen of bij aanrijdingen binnen een hoek van maximaal 30 graden van links of van rechts. De airbags worden in enkele milliseconden opgeblazen en stromen weer leeg zodra zij in contact komen met de lichamen van de inzittenden, waardoor de voorwaartse beweging wordt opgevangen. Bij lichte aanrijdingen, het over de kop slaan van de auto of bij aanrijdingen van opzij of van achteren worden de frontairbags niet geactiveerd. Houd de gebieden voor de airbags vrij. Breng niets aan op of over de panelen van de airbags. Steek geen scherpe voorwerpen in gebieden waar airbags zijn gemonteerd. Dit zou nadelige gevolgen voor het ontvouwen van de airbags kunnen hebben en de airbags kunnen beschadigen. Gebruik stoelhoezen die zijn ontworpen voor stoelen met zij-airbags. Laat deze aanbrengen door een goed opgeleide monteur. Knieairbag voor de bestuurder LET OP Probeer het paneel van de knieairbag voor de bestuurder niet te openen. 28 Bescherming van inzittenden De knieairbag voor de bestuurder treedt in werking bij zware frontale aanrijdingen of bij aanrijdingen binnen een hoek van maximaal 30 graden van links of van rechts. De airbag wordt in enkele milliseconden opgeblazen en stroomt weer leeg zodra hij in contact komt met het lichaam van de inzittende, waardoor hij een kussen vormt tussen de knieën van de bestuurder en de stuurkolom. Tijdens het over de kop slaan van de auto, aanrijdingen van achteren en opzij wordt de knieairbag niet geactiveerd. De zijairbags worden geactiveerd bij zware zijdelingse aanrijdingen. De airbags worden in enkele milliseconden opgeblazen en stromen weer leeg zodra zij in contact komen met de lichamen van de inzittenden, waardoor zij bescherming bieden aan de omgeving van borst en schouder. Bij lichte aanrijdingen van opzij, het over de kop slaan van de auto, aanrijdingen van voren of van achteren worden de zijairbags niet geactiveerd. Side curtains Positie van onderdeel: Zie Kort overzicht (bladzijde 11). N.B.: De knieairbag heeft een lagere activeringsdrempel dan de frontairbags. Tijdens een lichte aanrijding is het mogelijk dat alleen de knieairbag wordt geactiveerd. Zijairbags E75004 Achter de bekledingspanelen boven de voorste en achterste zijruiten zijn side curtains aangebracht. Opschriften in reliëf op de B-stijlen geven aan dat de wagen is uitgerust met side curtains. E72658 De side curtains worden geactiveerd bij zware zijdelingse aanrijdingen. De airbag wordt in enkele milliseconden opgeblazen en stroomt weer leeg zodra hij in contact komt met het lichaam van de inzittende, waardoor hij bescherming biedt aan het hoofd. Bij lichte zijdelingse aanrijdingen, frontale aanrijdingen, aanrijdingen van achteren of het over de kop slaan van de auto worden de side curtains niet geactiveerd. De zijairbags bevinden zich in de zijkant van de rugleuningen van de voorstoelen. Een label op de rugleuning geeft aan dat uw auto is uitgerust met zijairbags. 29 Bescherming van inzittenden Veiligheidsgordels N.B.: De slottongen zijn zodanig ontworpen dat u ze alleen in het juiste gordelslot kunt steken. WAARSCHUWINGEN Draag een veiligheidsgordel en houd voldoende afstand tussen uzelf en het stuurwiel. Alleen wanneer u de veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt, kan deze u op uw plaats houden, waardoor de airbag zijn maximale bescherming kan bieden. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 121). Gebruik een veiligheidsgordel nooit voor meer dan een persoon. Gebruik voor iedere stoel het juiste gordelslot. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel niet slap of gedraaid zit. E74124 Draag geen dikke kleding. De veiligheidsgordels bieden optimale bescherming wanneer ze nauwsluitend worden gedragen. Leg de schoudergordel over het midden van de schouder en leg de heupgordel strak over uw heupen. De oprolmechanismen van de veiligheidsgordels voor de bestuurder en de passagier voorin zijn voorzien van een gordelspanner. De gordelspanners hebben een lagere activeringsdrempel dan de airbags. Bij lichte aanrijdingen is het mogelijk dat alleen de gordelspanners worden geactiveerd. VEILIGHEIDSGORDELS VASTMAKEN E74127 WAARSCHUWING Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit. De veiligheidsgordel kan blokkeren wanneer deze te snel wordt uitgetrokken of wanneer de wagen op een helling staat. Steek de slottong in het gordelslot tot een zachte klik hoorbaar is. Wanneer de veiligheidsgordel niet correct is bevestigd, hoort u geen klik. 30 Bescherming van inzittenden N.B.: Wanneer de veiligheidsgordel continu wordt gebruikt, kunt u de slottong in het zwarte gordelslot laten zitten. Wanneer hij niet wordt gebruikt of wanneer u de achterstoelen neerklapt of verschuift, moet u de veiligheidsgordel van het zwarte gordelslot losmaken. Druk op de rode knop om de veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat hem volledig en geheel oprollen. Veiligheidsgordel op tweede zitrij 1 3 2 E74128 3 1. Druk op de knop aan de zijkant van het zwarte gordelslot om de gordel los te maken. Laat de gordel helemaal en geleidelijk terugglijden in de oprolautomaat in het dak. 2. Steek de grote slottong in de uitsparing naast het uiteinde van de veiligheidsgordel. 3. Vouw de kleine slottong terug en steek hem in de sleuf (3). E74125 Het oprolmechanisme van de veiligheidsgordel van de middelste achterstoel bevindt zich in het dak. Veiligheidsgordel vastmaken: 1. Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit. De veiligheidsgordel kan blokkeren wanneer deze te snel wordt uitgetrokken of wanneer de wagen op een helling staat. 2. Steek de kleinere slottong in het zwarte gordelslot aan de rechterzijde van de middelste stoel (1). 3. Trek vervolgens de grotere slottong over de heup en steek hem in het gordelslot links van de middelste stoel (2). 4. Druk de rode toets op het linker gordelslot in om de veiligheidsgordel los te maken. Laat de gordel oprollen. 31 Bescherming van inzittenden De lamp van het herinneringssysteem gaat branden en er klinkt een akoestisch signaal wanneer u of de passagier op de voorstoel de veiligheidsgordel niet hebt omgedaan en de rijsnelheid meer dan 10 km/h (6 mph) bedraagt. De lamp gaat ook branden wanneer de veiligheidsgordels worden losgemaakt wanneer de wagen in beweging is. Het akoestisch signaal wordt na na vijf minuten uitgeschakeld maar de lamp van het herinneringssysteem blijft branden tot u de veiligheidsgordel hebt omgedaan. HOOGTE VAN VEILIGHEIDSGORDELS AFSTELLEN Herinneringssysteem uitschakelen Neem contact op met uw Ford dealer. E73135 Trek om de hoogte in te stellen de D-vormige ring uit en schuif het bevestigingspunt omhoog. GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS TIJDENS ZWANGERSCHAP Trek de D-vormige ring uit om het bevestigingspunt te laten zakken, houd de ontgrendelknop ingedrukt en schuif het bevestigingspunt naar beneden. N.B.: Door het stelmechanisme iets in te drukken terwijl u de knop indrukt komt het verstelmechanisme makkelijker los. WAARSCHUWINGSSIGNAAL VEILIGHEIDSGORDEL E68587 WAARSCHUWING WAARSCHUWING Ga niet op een in het gordelslot gestoken veiligheidsgordel zitten om te voorkomen dat het herinneringssysteem wordt geactiveerd. Het veiligheidssysteem voor inzittenden biedt alleen optimale veiligheid wanneer u de veiligheidsgordel correct gebruikt. Breng de veiligheidsgordel voor uw eigen veiligheid, maar ook voor dat van uw ongeboren kind op correcte wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel of de schoudergordel. 32 Bescherming van inzittenden N.B.: De sleutelschakelaar wordt in het handschoenenkastje gemonteerd en op het instrumentenpaneel wordt een controlelamp aangebracht. De heupgordel moet comfortabel over de heupen liggen aan de onderzijde van uw zwangere buik. Leg de schoudergordel tussen uw borsten, boven en aan de zijkant van uw zwangere buik. Wanneer de controlelamp van de airbag tijdens het rijden gaat branden of knipperen, duidt dit op een storing. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 81). Verwijder het kinderzitje en laat het systeem onmiddellijk controleren. PASSAGIERSAIRBAG UITSCHAKELEN WAARSCHUWING Airbag aan passagierszijde uitschakelen Zorg ervoor dat de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld wanneer u een kinderzitje achterwaarts op de passagiersstoel voorin plaatst. A B E71312 A Uitgeschakeld B Ingeschakeld Zet de schakelaar in stand A. Controleer bij het aanzetten van het contact, of de controlelamp airbag aan passagierszijde uitgeschakeld gaat branden. E71313 Schakelaar voor airbag aan passagierszijde monteren Airbag aan passagierszijde inschakelen WAARSCHUWING Wanneer u een kinderzitje op een stoel moet plaatsen, waarvoor zich een operationele airbag bevindt, laat dan een schakelaar monteren waarmee de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voor meer informatie. WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de airbag aan de passagierszijde is ingeschakeld wanneer zich geen kinderzitje op de passagiersstoel voorin bevindt. Zet de schakelaar in stand B. 33 Sleutels en afstandsbediening GEBRUIK VAN DE SLEUTEL PROGRAMMEREN VAN DE AFSTANDSBEDIENING Afstandsbediening met inklapbaar sleutelblad U kunt maximaal acht afstandsbedieningen voor uw auto programmeren (inclusief die met uw auto werd meegeleverd). Een nieuwe afstandsbediening programmeren 1. Steek de sleutel in het contactslot. 2. Draai de sleutel van stand 0 naar II en vervolgens terug naar 0. Doe dit vier keer snel achter elkaar (ongeveer één keer per seconde). 3. Verwijder de sleutel uit het contactslot en druk op een willekeurige toets op de afstandsbediening. 4. Steek de sleutel weer in het contactslot, draai de sleutel naar stand II en draai de sleutel vervolgens naar 0. Verwijder de sleutel en test de afstandsbediening om te bevestigen dat de programmering met succes is uitgevoerd. E74382 ALGEMENE INFORMATIE OVER RADIOFREQUENTIES LET OP De radiofrequentie van de afstandsbediening kan ook worden gebruikt door andere zenders met een klein bereik (bijvoorbeeld zendamateurs, medische apparatuur, draadloze hoofdtelefoons, afstandsbedieningen en alarmsystemen). Wanneer de frequenties worden gestoord, kunt u geen gebruik meer maken van uw afstandsbediening. De portieren kunt u met de sleutel vergrendelen en ontgrendelen. Ontgrendelfunctie opnieuw programmeren N.B.: Wanneer u de ontgrendeltoets op de afstandsbediening indrukt, worden alle portieren ontgrendeld of wordt alleen het bestuurdersportier ontgrendeld. Door opnieuw op de ontgrendeltoets te drukken worden alle portieren ontgrendeld. N.B.: U kunt de portieren ontgrendelen wanneer u de toetsen op de afstandsbediening per ongeluk indrukt. Het bereik tussen uw afstandsbediening en uw auto is afhankelijk van de omgeving. Houd de vergrendel- en vergrendeltoets op de afstandsbediening minimaal vier seconden tegelijkertijd ingedrukt bij uitgeschakeld contact. De richtingaanwijzers knipperen tweemaal om de wijziging te bevestigen. Herhaal de procedure om de oorspronkelijke ontgrendelfunctie in te schakelen. 34 Sleutels en afstandsbediening BATTERIJ VAN AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN Afstandsbediening met inklapbaar sleutelblad 3 E74385 3. Draai de schroevendraaier in de afgebeelde richting om de twee huishelften van de afstandsbediening van elkaar te scheiden. 1 LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. E74383 1. Steek een schroevendraaier zover mogelijk in de sleuf aan de zijkant van de afstandsbediening. Druk de schroevendraaier in de richting van het sleutelblad en verwijder dit. 4. Maak de batterij voorzichtig met de schroevendraaier los. 5. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar beneden gekeerd. 6. Zet de twee huishelften van de afstandsbediening op elkaar vast. 7. Breng het sleutelblad aan. 2 E74384 2. Draai de schroevendraaier in de afgebeelde richting om een begin te maken de twee huishelften van de afstandsbediening van elkaar te scheiden. 35 Sleutels en afstandsbediening Afstandsbediening zonder inklapbaar sleutelblad Type 2 Type 1 2 1 E78284 1. Schuif het ontgrendelplaatje in de richting van de pijl. 2. Verwijder de sleutelbaard. E74386 1. Steek een schroevendraaier in de uitsparing aan de achterzijde van de sleutel en verwijder het sleutelblad. 2. Maak de klemmen met de schroevendraaier los en scheid de twee huishelften van de afstandsbediening. LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. 3 3. Maak de batterij voorzichtig met de schroevendraaier los. 4. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar boven gekeerd. 5. Zet de twee huishelften van de afstandsbediening op elkaar vast. 6. Breng het sleutelblad aan. E105064 3. Draai de schroevendraaier in de afgebeelde richting om de twee huishelften van de afstandsbediening van elkaar te scheiden. LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. 36 Sleutels en afstandsbediening 4. Maak de batterij voorzichtig met de schroevendraaier los. 5. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar beneden gekeerd. 6. Zet de twee huishelften van de afstandsbediening op elkaar vast. 7. Breng het sleutelblad aan. 3. Draai de schroevendraaier in de afgebeelde richting om de twee huishelften van de afstandsbediening van elkaar te scheiden. Type 3 4. Maak de batterij voorzichtig met de schroevendraaier los. 5. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar beneden gekeerd. 6. Zet de twee huishelften van de afstandsbediening op elkaar vast. 7. Breng het sleutelblad aan. LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. 2 1 1 E87964 1. Verwijder voorzichtig de kapje. 2. Verwijder de sleutelbaard. 3 E105362 37 Sloten Dubbele vergrendeling is een voorziening tegen diefstal die voorkomt dat personen de portieren van binnenuit kunnen ontgrendelen. Alleen wanneer alle portieren zijn gesloten kunnen deze dubbel worden vergrendeld. VERGRENDELEN EN ONTGRENDELEN Centrale vergrendeling Alleen wanneer alle portieren zijn gesloten kunnen deze centraal worden vergrendeld. Bevestiging van het vergrendelen en ontgrendelen N.B.: Het bestuurdersportier kan met de sleutel worden ontgrendeld. Hiervan moet gebruik worden gemaakt wanneer de afstandsbediening niet werkt. Wanneer u de portieren ontgrendeld, knipperen de richtingaanwijzers eenmaal. Wanneer u de portieren vergrendeld, knipperen de richtingaanwijzers tweemaal. N.B.: Met het centraal vergrendelingssysteem wordt ook de klep van de brandstofvulopening vergrendeld en ontgrendeld. N.B.: De richtingaanwijzers knipperen tweemaal wanneer u het centraal vergrendelingssysteem inschakelt. Wanneer u de vergrendelingstoets op de afstandsbediening een tweede keer indrukt of de sleutel een tweede keer omdraait om de dubbele vergrendeling te activeren, knipperen de richtingaanwijzers niet opnieuw. Dubbele vergrendeling WAARSCHUWING Schakel de dubbele vergrendeling niet in wanneer zich personen of dieren in de auto bevinden. Wanneer de dubbele vergrendeling is ingeschakeld kunnen de portieren niet van binnenuit worden ontgrendeld. E71961 38 Sloten Portieren met de sleutel vergrendelen en ontgrendelen Portieren en achterklep vergrendelen en ontgrendelen met de afstandsbediening B B A A A B C E87379 A Ontgrendelen B Vergrendelen C Achterklep ontgrendelen Portieren en achterklep vergrendelen met de afstandsbediening Druk eenmaal op toets B. Portieren en achterklep dubbel vergrendelen met de afstandsbediening E71962 A Ontgrendelen B Vergrendelen Druk toets B tweemaal binnen drie seconden in. Portieren met de sleutel dubbel vergrendelen Draai de sleutel tweemaal binnen drie seconden in de stand vergrendelen om de portieren dubbel te vergrendelen. 39 Sloten Portieren van binnenuit vergrendelen en ontgrendelen Achterklep Achterklep openen Bestuurdersportier A B E71958 A Alle portieren vergrendelen B Alle portieren ontgrendelen Passagiersportieren voor en achter E78262 Achterklep openen met de afstandsbediening Druk toets C op de afstandsbediening tweemaal binnen drie seconden in. Achterklep sluiten E98653 E71960 Druk om de passagiersportieren voor en achter afzonderlijk te vergrendelen op toets en sluit het portier bij het verlaten van de auto. 40 Sloten Integraal openen Aan de binnenzijde van de kofferdeksel/ achterklep bevindt zich een greep die het sluiten vereenvoudigt. Automatisch opnieuw vergrendelen Wanneer u niet binnen 45 seconden na het ontgrendelen met de afstandsbediening een portier opent worden de portieren automatisch opnieuw vergrendeld. De portieren worden vergrendeld en de alarminstallatie keert terug in de vorige stand. Ontgrendelfunctie opnieuw programmeren E71955 De ontgrendelfunctie kan dusdanig worden geprogrammeerd dat alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld. Zie Programmeren van de afstandsbediening (bladzijde 34). Druk, om alle ruiten te openen, op de ontgrendel toets en houd deze minstens drie seconden ingedrukt. Druk nogmaals op de vergrendel of de ontgrendel toets om het openen te onderbreken. CENTRALE VERGRENDELING Integraal sluiten Uitvoeringen zonder key free systeem U kunt ook bij afgezet contact de elektrisch bedienbare ruiten bedienen met behulp van de functie integraal openen en sluiten. WAARSCHUWING Sla het sluiten van de ruiten altijd gade. Druk in noodgevallen onmiddellijk op een toets om de beweging te stoppen. N.B.: Het integraal sluiten werkt alleen als het geheugen voor elke ruit afzonderlijk correct is ingesteld. Zie Elektrisch bedienbare ruiten (bladzijde 73). 41 Sloten N.B.: Het integraal sluiten kan worden geactiveerd met behulp van de toets op de kruk op het bestuurdersportier. Integraal openen en sluiten kan ook worden geactiveerd met de toetsen op de passive key. Druk om alle ruiten te sluiten op de vergrendeltoets en houd deze minstens twee seconden ingedrukt. Tijdens het integraal sluiten is de antiklemfunctie geactiveerd. E71956 Druk om alle ruiten te sluiten op de vergrendel toets en houd deze minstens drie seconden ingedrukt. Druk nogmaals op een toets om het sluiten te onderbreken. Tijdens het integraal sluiten is de antiklemfunctie geactiveerd. Uitvoeringen met key free systeem E87384 WAARSCHUWING Sla het sluiten van de ruiten altijd gade. Druk in een noodsituatie op de knop op het bestuurdersportier om de beweging te stoppen. 42 Motorstartblokkering Wanneer het bericht Immobiliser active op het informatiedisplay verschijnt, is uw sleutel niet herkend. Neem de sleutel uit het slot en probeer het nogmaals. WERKING Het immobilisatiesysteem is een diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt dat iemand de motor van uw auto met een onjuist gecodeerde sleutel kan starten. Wanneer u de motor met een correct gecodeerde sleutel niet kunt starten, duidt dit op een storing. Het bericht Immobiliser active verschijnt bij het aanzetten van het contact op het informatiedisplay. Laat het immobilisatiesysteem onmiddellijk controleren. GECODEERDE SLEUTELS N.B.: Dek uw sleutels niet met metalen voorwerpen af. Hierdoor kan de ontvanger uw sleutel niet herkennen als geldige sleutel. N.B.: Wanneer u een sleutel bent verloren, laat dan de code bij al uw overige sleutels wissen. Raadpleeg uw dealer voor meer informatie. Laat de vervangingssleutels samen met uw overige sleutels opnieuw coderen. Wanneer u een sleutel verliest, kunt u bij uw Ford dealer een vervangingssleutel verkrijgen. Geef, indien mogelijk, uw dealer het sleutelnummer door, dat op het plaatje staat dat met de originele sleutels is geleverd. U kunt ook extra sleutels bij uw Ford dealer verkrijgen. IMMOBILISATIESYSTEEM INSCHAKELEN Korte tijd nadat u het contact hebt afgezet wordt het immobilisatiesysteem automatisch ingeschakeld. IMMOBILISATIESYSTEEM UITSCHAKELEN Het immobilisatiesysteem wordt automatisch uitgeschakeld bij het met een correct gecodeerde sleutel aanzetten van het contact. 43 Alarm Sirene met afzonderlijke accu WERKING De sirene met afzonderlijke accu is een extra alarmsysteem dat de sirene inschakelt wanneer het alarm wordt geactiveerd. Deze wordt direct ingeschakeld bij het afsluiten van de wagen. De sirene heeft zijn eigen accu en wordt ingeschakeld zodra iemand de accukabels of de accu van de sirene zelf loskoppelt. Alarminstallatie Uw wagen kan zijn uitgerust met één van de volgende alarminstallaties: • • • • Perimeter alarminstallatie. Perimeter alarminstallatie met interieursensoren. Categorie 1 alarm met interieursensoren en sirene met afzonderlijke accu. Categorie 1 alarm met interieursensoren, sirene met afzonderlijke accu en hellingssensoren. Hellingsensoren De hellingssensoren detecteren of iemand probeert een wiel te stelen of de wagen probeert weg te slepen door de verandering van hellingshoek van de wagen te registreren. Perimeter alarminstallatie N.B.: Wanneer de wagen met ingeschakeld alarm op een veerboot wordt geplaatst, moeten de hellingssensoren worden uitgeschakeld door een gereduceerde beveiligingsklasse te selecteren. Hierdoor wordt voorkomen dat het alarmsignaal door de bewegingen in werking treedt. Het perimeter alarm is een afschrikmiddel voor personen die ongeoorloofd de portieren en de motorkap proberen te openen. Het beveiligd ook de audio-installatie. Interieursensoren Alarm activeren Wanneer het alarm is ingeschakeld, kan het op een van de volgende manieren worden geactiveerd: • E71401 WAARSCHUWING • De sensoren in de interieurverlichting mogen niet worden afgedekt. Schakel het alarm niet in indien zich personen, dieren of andere bewegende voorwerpen in de auto bevinden. • • Dit sensoren zijn een afschrikmiddel voor indringers door elke beweging in de auto met behulp van sensoren te registreren. 44 Wanneer iemand een portier, de achterklep of de motorkap opent zonder geldige sleutel of afstandsbediening. Wanneer iemand de audio-installatie of het navigatiesysteem verwijdert. Wanneer het contactslot zonder geldige sleutel in stand I, II of III wordt gezet. Wanneer de interieursensoren bewegingen in de wagen registreren. Alarm • • Vragen bij het verlaten van de wagen Bij wagens met een sirene met afzonderlijke accu, wanneer iemand de accukabels of de accu van de sirene zelf loskoppelt. Wanneer de hellingssensoren een verandering in de hellingshoek van de wagen registreren. U kunt het informatiedisplay zodanig instellen, dat telkens wordt gevraagd welk beveiligingsniveau u wilt instellen. Wanneer u Ask on Exit selecteert, verschijnt telkens wanneer u het contact afzet het bericht Reduced guard? op het display in de instrumentengroep. Wanneer het alarm is geactiveerd, klinkt het alarmsignaal gedurende 30 seconden en knipperen de waarschuwingsknipperlichten vijf minuten. Wanneer u de gereduceerde beveiliging wilt instellen, drukt u op de OK toets wanneer dit bericht verschijnt. Iedere verdere poging om een van bovenstaande handelingen uit te voeren activeert het alarm opnieuw. Wanneer u de volledige beveiliging wilt instellen, verlaat dan de auto zonder op de OK te drukken. Volledige en gereduceerde beveiliging Volledige of gereduceerde beveiliging selecteren Volledige beveiliging N.B.: Door Reduced te selecteren wordt de alarminstallatie niet permanent in de gereduceerde beveiligingsmodus gezet. De installatie wordt slechts één contactcyclus in de gereduceerde modus geschakeld. Wanneer u regelmatig de alarminstallatie in de gereduceerde beveiligingsmodus zet, selecteer dan Ask on Exit. Volledige beveiliging is de standaard instelling. Bij volledige beveiliging worden de interieursensoren en de hellingssensoren geactiveerd bij het inschakelen van het alarm. N.B.: Dit kan resulteren in vals alarm wanneer zich dieren of bewegende voorwerpen in de wagen bevinden of, bij wagens met hellingsensoren, als de wagen op een veerboot wordt geplaatst. Gereduceerde beveiliging Bij gereduceerde beveiliging worden de interieursensoren en de hellingssensoren gedeactiveerd bij het inschakelen van het alarm. N.B.: U kunt de gereduceerde beveiliging slechts gedurende één contactcyclus inschakelen. De volgende keer dat u het contact aanzet, zal het alarm worden teruggesteld naar volledige beveiliging. E70499 45 Alarm ALARM INSCHAKELEN Alarm Alle uitvoeringen Vergrendel de wagen met de sleutel of de afstandsbediening om het alarm in te schakelen. Voll. alarm Gereduceerd Vragen ALARM UITSCHAKELEN Perimeter alarm Schakel de alarminstallatie en het alarmsignaal uit door de deuren met de sleutel te ontgrendelen, zet het contact met een correct gecodeerde sleutel aan of ontgrendel de deuren met de afstandsbediening. Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde 38). E74509 1. 2. 3. 4. 5. 6. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer Alarm en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer Reduced of Full guard. Wanneer u wenst dat dit telkens wordt gevraagd bij het afzetten van het contact, selecteer dan Ask on Exit. Druk op de OK toets om de keuze te bevestigen. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om direct terug te keren naar het scherm van de boordcomputer. Categorie 1 alarm Schakel de alarminstallatie en het alarmsignaal uit door de deuren met de sleutel via het bestuurdersportier te ontgrendelen en zet het contact binnen 12 seconden met een correct gecodeerde sleutel aan of ontgrendel de deuren met de afstandsbediening. Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde 38). Informatieberichten Zie Infoberichten (bladzijde 98). 46 Stuurwiel STUURWIEL AFSTELLEN WAARSCHUWING Duw de ontgrendelingshendel helemaal op zijn plaats wanneer u deze weer in de oude stand zet. WAARSCHUWING Verstel nooit het stuurwiel als de auto in beweging is. AUDIOBEDIENING N.B.: Controleer of u in de juiste positie zit. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 121). A E 2 B D 2 C E72288 1 E95178 A Volume hoger B Voorwaarts zoeken C Volume lager D Achterwaarts zoeken E Modus Modus Druk de modus toets in en houd deze ingedrukt om de audiobron te kiezen. Druk de modus toets in om: • op het volgende radiostation af te stemmen • de volgende CD af te spelen • de andere zijde van de cassetteband af te spelen • een inkomende telefoonoproep te beantwoorden. • een telefoongesprek te beëindigen. 3 E95179 47 Stuurwiel Zoekfunctie Druk op de seek toets om: • af te stemmen op het volgende radiostation op een hogere of lagere frequentie • het volgende of vorige nummer op de CD af te spelen • de cassetteband snel voor- of achterwaarts te laten spoelen. Druk een seek toets in en houd deze ingedrukt om: • af te stemmen op een radiostation op een hogere of lagere frequentie • door een CD nummer te zoeken 48 Ruitenwissers en ruitensproeiers VOORRUITWISSERS AUTOMATISCH IN- EN UITSCHAKELENDE RUITENWISSERS D C LET OP Schakel de automatische wisfunctie niet bij droog weer in. De regensensor is bijzonder gevoelig en de ruitenwissers kunnen in werking treden indien de voorruit met vuil, mist of vliegen in aanraking komt. B Vervang de ruitenwisserbladen zodra deze strepen water en vuil op de voorruit achterlaten. Als de ruitenwisserbladen niet worden vervangen, blijft de regensensor continu water op de voorruit waarnemen. Dit heeft tot gevolg dat de ruitenwissers in werking treden terwijl het grootste deel van de voorruit droog is. A E70696 A Eenmalig wissen B Wissen met intervallen C Normale wissnelheid D Hoge wissnelheid Zorg bij vorst dat de voorruit volledig is ontdooit voordat u de automatische wisfunctie selecteert. Wissen met intervallen Schakel de automatische wisfunctie uit voordat u een wasstraat binnenrijdt. A B E70315 C A Wissen met korte intervallen B Wissen met intervallen C Wissen met lange intervallen 49 Ruitenwissers en ruitensproeiers N.B.: Wanneer het contact aanstaat worden de ruitensproeiermonden verwarmd. A B C E70315 A Hoge gevoeligheid B Aan C Lage gevoeligheid E70776 ACHTERRUITWISSERS EN SPROEIERS Wanneer u de automatische wisfunctie inschakelt, maken de ruitenwissers pas een wisbeweging nadat water op de voorruit is geregistreerd. De regensensor meet daarna continu de hoeveelheid water op de voorruit en zal de snelheid van de ruitenwissers automatisch instellen. Wissen met intervallen Stel de gevoeligheid van de regensensor met de draaiknop in. Bij een lage gevoeligheid zullen de ruitenwissers in werking treden wanneer de sensor een grote hoeveelheid water op de voorruit registreert. Bij een hoge gevoeligheid zullen de ruitenwissers in werking treden wanneer de sensor een kleine hoeveelheid water op de voorruit registreert. E70777 Wissen tijdens achteruitrijden De achterruitwisser treedt automatisch in werking wanneer de achteruit wordt ingeschakeld en de ruitenwisserschakelaar in stand B, C of D staat. VOORRUITSPROEIERS WAARSCHUWING Schakel de ruitenwissers niet langer dan 10 seconden achtereen in of wanneer het reservoir leeg is. 50 Ruitenwissers en ruitensproeiers Ruitensproeier RUITENWISSERBLADEN CONTROLEREN WAARSCHUWING Schakel de achterruitsproeier niet langer dan 10 seconden achtereen in of wanneer het reservoir leeg is. E66644 Controleer met uw vingertoppen de rubber randen van de ruitenwisserbladen op oneffenheden. E70777 Reinig de ruitenwisserbladen met een in water gedrenkte, zachte spons. Trek de hendel volledig naar het stuurwiel toe en houd hem in deze stand om de ruitensproeiers in te schakelen. RUITENWISSERBLADEN VERVANGEN KOPLAMPSPROEIERS Voorruitwisserbladen Bij ingeschakelde koplampen werken de koplampsproeiers in combinatie met de voorruitsproeiers. LET OP Zet om de ruitenwisserbladen te vervangen de voorruitwissers in de onderhoudsstand. N.B.: Om ervoor te zorgen de het ruitensproeierreservoir te snel leegraakt, werken de koplampsproeiers niet telkens wanneer de voorruitsproeiers in werking worden gesteld. U kunt de onderhoudsstand in de winter gebruiken om de ruitenwisserbladen eenvoudiger te kunnen bereiken om deze vrij te maken van sneeuw en ijs. De voorruitwissers keren in hun normale stand terug zodra u het contact aanzet, u moet er dus voor zorgen dat de voorruit geheel ontdooid is voordat u het contact aanzet. 51 Ruitenwissers en ruitensproeiers N.B.: De bladen van voorruitwissers hebben zijn verschillend qua lengte. Zie Technische specificatie (bladzijde 53). Wanneer u ruitenwisserbladen met een onjuiste lengte aanbrengt, is het mogelijk dat de regensensor niet correct meer werkt. 2 1 Zet de voorruitwissers in de onderhoudsstand. E72899 Aanbrengen geschiedt in omgekeerde volgorde van verwijderen. N.B.: Controleer of het ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt te zitten. Achterruitwisserbladen 2 E75184 1 E93783 A E75188 Zet het contact af en zet binnen drie seconden de ruitenwisserhendel in de stand A. Laat de hendel los wanneer de ruitenwissers in de onderhoudsstand staan. 3 Zet de ruitenwisserarmen omhoog. E93784 52 Ruitenwissers en ruitensproeiers 6 5 E93786 4 Aanbrengen geschiedt in omgekeerde volgorde van verwijderen. E93785 TECHNISCHE SPECIFICATIE Lengte van de ruitenwisserbladen van de voorruit Afmeting in mm (inches) Nr. Linkerzijde Rechterzijde Wagens met automatische ruitenwissers 750 (29,5) 700 (27,6) Wagens zonder automatische ruitenwissers 750 (29,5) 650 (25,6) 53 Verlichting Een zijde VERLICHTINGSBEDIENING A Standen van de lichtschakelaar A B C B E75505 E70718 A Rechterzijde B Linkerzijde Grootlicht en dimlicht A Uit B Stads- en achterlichten C Koplampen Parkeerlichten LET OP Door langdurig gebruik van de parkeerlichten wordt de accu ontladen. E70725 Zet het contact af. Trek de hendel geheel naar het stuurwiel toe om te wisselen tussen grootlicht en dimlicht. Beide zijden Zet de lichtschakelaar in stand B. Lichtsignaal Trek de schakelaarhendel naar het stuurwiel toe. 54 Verlichting Home safe verlichting VOORSTE MISTLAMPEN Schakel de verlichting uit en trek de richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe om de koplampen in te schakelen. Er klinkt kort een signaal. Bij een geopende deur gaan de koplampen automatisch na drie minuten uit, of 30 seconden nadat de laatste deur is gesloten. Wanneer alle deuren zijn gesloten en een deur wordt binnen de 30 seconden vertragingstijd weer geopend, start de tijdschakeling van drie minuten opnieuw. E70721 WAARSCHUWING Gebruik de mislampen alleen wanneer het zicht ernstig wordt belemmerd door mist, sneeuw of regen. De home safe functie kan worden uitgeschakeld door hetzij de richtingaanwijzerhendel opnieuw naar het stuurwiel te trekken of door het contact aan te zetten. MISTACHTERLICHTEN AUTOMATISCH IN- EN UITSCHAKELENDE VERLICHTING E70720 WAARSCHUWINGEN Gebruik de mistachterlichten alleen wanneer het zicht minder dan 50 meter bedraagt. Schakel de mistachterlichten niet in bij regen of sneeuwval en wanneer het zicht meer dan 50 meter bedraagt. E70719 N.B.: Wanneer u de automatisch in-/uitschakelende verlichting hebt ingeschakeld, kunt u alleen het grootlicht inschakelen wanneer de functie de koplampen heeft ingeschakeld. KOPLAMPHOOGTE AFSTELLEN Afhankelijk van de lichtsituatie worden de koplampen automatisch in- en uitgeschakeld. N.B.: Uitvoeringen met Xenon koplampen zijn uitgerust met automatische regeling van de koplamplichtbundels. 55 Verlichting A Hoge stand van de koplamplichtbundels B Lage stand van de koplamplichtbundels U kunt de hoogte van de koplamplichtbundels aanpassen aan de belading van de wagen. A B E70722 Aanbevolen regelknopstanden Belading 1 Voorstoelen Stoelen, tweede zitrij Stoelen, derde zitrij Lading in bagagecompartiment Schakelaarstand 1-2 - - - 0 1-2 - 2 - 0 (0.5) 1-2 3 - - 1 (0.5) 1-2 3 - Max 1 - - Max Zie Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde 246). 56 2 2 1 3 (0.5) 1 4 (1.5) 2 2 Verlichting 2 Uitvoeringen met actieve schokdemperregeling. WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN E71943 Positie van onderdeel: Zie Kort overzicht (bladzijde 11). N.B.: Afhankelijk van de verkeerswetgeving van het land waarin uw wagen oorspronkelijk is gebouwd, knipperen de waarschuwingsknipperlichten wanneer u krachtig remt. ADAPTIEF VERLICHTINGSSYSTEEM, VOOR (AFS) A A B B E72897 A zonder AFS B met AFS 57 Verlichting Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk van de richting en de snelheid van de wagen af. Het verbetert het zicht tijdens het rijden in het donker en helpt verblinding van tegenliggers voorkomen. Bij storingen in het systeem verschijnt een bericht op het informatiedisplay. Zie Infoberichten (bladzijde 98). De koplampen worden in een vaste centrale stand of die van het dimlicht gesteld. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren. Het systeem werkt niet bij stilstaande wagen, wanneer de verlichting overdag of de achteruitversnelling is ingeschakeld. Bochtverlichting A A B B E72898 A Lichtbundel van koplamp B Lichtbundel van bochtverlichting Bij het nemen van een bocht verlicht de bochtverlichting de binnenzijde van de bocht. 58 Verlichting Wanneer u de schakelaar in stand B zet, gaat de interieurverlichting branden wanneer u een portier of het kofferdeksel / de achterklep ontgrendelt of opent. Wanneer u het contact afzet, gaan de leeslampen korte tijd later automatisch uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het contact korte tijd aan om de verlichting weer in te schakelen. RICHTINGAANWIJZERS De binnenverlichting gaat ook branden wanneer u het contact afzet. Het gaat korte tijd later automatisch uit of wanneer u de motor start of opnieuw start. E70727 N.B.: Beweeg de richtingaanwijzerschakelaar even omhoog of omlaag om de richtingaanwijzers driemaal te laten knipperen. Wanneer u de schakelaar in stand C zet, gaat de binnenverlichting branden. Deze gaat korte tijd later automatisch uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het contact korte tijd aan om de verlichting weer in te schakelen. INTERIEURVERLICHTING Leeslampen Binnenverlichting A B C E71946 Wanneer u het contact afzet, gaan de leeslampen korte tijd later automatisch uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het contact korte tijd aan om de verlichting weer in te schakelen. E71945 A Uit B Portiercontact C Aan 59 Verlichting Verlichting make-up spiegels A B E72900 A B E72257 Uit N.B.: Wanneer u de koplamp verwijderd, controleer dan of de voorste schroef in de koplamprand achterblijft. Aan Wanneer u het contact afzet, gaat de verlichting van de make-up spiegels korte tijd later automatisch uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het contact korte tijd aan om de verlichting weer in te schakelen. 2. Verwijder de schroeven. EEN KOPLAMP VERWIJDEREN WAARSCHUWING Laat Xenon gloeilampen door een goed opgeleide monteur vervangen. Er bestaat kans op een elektrische schok. E88875 1. Open de motorkap. Zie De motorkap openen en sluiten (bladzijde 213). 3. Trek de multistekker los. 4. Trek de koplamp zover mogelijk naar het midden van de auto en maak hem los van het onderste bevestigingspunt. 5. Trek de buitenzijde van de koplamp omhoog en verwijder hem. N.B.: Wanneer de koplamp wordt gemonteerd, let er dan op dat de stekker correct wordt aangesloten. 60 Verlichting N.B.: Wanneer de koplamp wordt gemonteerd, let er dan op dat het onderste bevestigingspunt van de koplamp goed op zijn plaats komt te zitten. A B C D N.B.: Bij het monteren van de koplamp moet de voorste schroef in de koplamprand zitten alvorens u deze aanbrengt. N.B.: Zet bij het aanbrengen van de koplamp eerst de schroef aan de voorzijde vast en daarna de schroef aan de achterzijde. E72258 GLOEILAMPENVERVANGEN WAARSCHUWINGEN Schakel de verlichting uit en zet het contact af. A Richtingaanwijzer B Koplampen, grootlicht C Koplampen, dimlicht D Bochtverlichting Richtingaanwijzer Laat de gloeilamp afkoelen voordat u deze verwijderd. 1. Laat Xenon gloeilampen door een goed opgeleide monteur vervangen. Er bestaat kans op een elektrische schok. LET OP Raak het glas van de gloeilamp niet aan. Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 60). 2 Breng alleen gloeilampen met het juiste vermogen aan. Zie Gloeilampentabel (bladzijde 71). 3 N.B.: De volgende instructies beschrijven hoe de gloeilampen moeten worden verwijderd. Breng de nieuwe gloeilampen in omgekeerde volgorde van verwijderen aan, tenzij anders is voorgeschreven. E72259 2. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. 3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. Koplamp N.B.: Verwijder de kappen om de gloeilampen te kunnen bereiken. 61 Verlichting Koplampen, grootlicht Bochtverlichting 1. 1. Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 60). Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 60). 3 2 2 3 E72261 E72262 2. Trek de multistekker los. 3. Maak de klem los en verwijder de gloeilamp. 2. Trek de multistekker los. 3. Maak de klem los en verwijder de gloeilamp. Koplampen, dimlicht Zijknipperlicht 1. Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 60). 3 2 E72260 E72263 2. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. 3. Verwijder de gloeilamp. 1. 62 Verwijder voorzichtig het zijknipperlicht. Verlichting 3 2 E72291 2. Verwijder de lamphouder. 3. Verwijder de gloeilamp. E72265 Instapverlichting 2. Verwijder de lamp. 3. Verwijder de gloeilamp. N.B.: Draai het spiegelglas zover mogelijk naar binnen. Mistlamp en stadslicht (S-MAX) E72266 1 1. E72264 1. Steek een schroevendraaier in de spleet tussen het spiegelhuis en het spiegelglas maak de metalen klem los. 63 Verwijder de rand. Verlichting 8. Verwijder de gloeilamp van het stadslicht. Mistlamp en stadslicht (Galaxy) 4 2 E72268 2. Maak met een schroevendraaier de klem los van de bovenrand van de lamp. 3. Verwijder de lamp. 3 8 1 7 E72267 1. Verwijder de schroeven. 2. Verwijder de lamp. 3. Trek de stekker van de mistlamp los. 6 5 N.B.: De gloeilamp van de mistlamp kan niet uit de lamphouder worden verwijderd. 4. Draai de lamphouder van de mistlamp linksom en verwijder hem. 4 E74542 4. Trek de multistekker los. 5 N.B.: De gloeilamp van de mistlamp kan niet uit de lamphouder worden verwijderd. 5. Draai de lamphouder van de mistlamp linksom en verwijder hem. 6. Trek de multistekker los. 7. Draai de lamphouder van het stadslicht linksom en verwijder hem. 6 E72269 5. Draai de lamphouder van het stadslicht linksom en verwijder hem. 64 Verlichting 6. Verwijder de gloeilamp van het stadslicht. Achterlichtunit (S-MAX) Richtingaanwijzer en rem-/achterlicht E74079 3. Verwijder de lamp. 4. Trek de multistekker los. E74078 1. Verwijder de bekledingspanelen. E74080 5. Verwijder de schroef. 6. Verwijder de lamphouder. 7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. E72270 2. Verwijder de vleugelmoeren. 65 Verlichting Achteruitrijlamp, mistachterlicht en achterlicht. E74077 5. Verwijder de schroef. 6. Verwijder de lamphouder. 7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. E72271 1. Verwijder het bekledingspaneel. Achterlicht (Galaxy) Richtingaanwijzer, remlicht en achterlicht E74076 2. Verwijder de vleugelmoeren. 3. Verwijder de lamp. 4. Trek de multistekker los. E75380 1. 66 Verwijder het bekledingspaneel. Verlichting E72791 E72793 2. Verwijder de vleugelmoeren. 5. Verwijder de schroef. 6. Verwijder de lamphouder. 7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. Achteruitrijlamp, mistachterlicht en achterlicht. E72792 3. Verwijder de lamp. 4. Trek de multistekker los. E72794 1. 67 Verwijder het bekledingspaneel. Verlichting 8. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. Derde remlicht (S-MAX) E72795 2. Verwijder de vleugelmoeren. 3. Verwijder de lamp. 4. Trek de multistekker los. E75459 1. Verwijder het bekledingspaneel. E72797 5. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. E75460 2. Maak de veerklemmen los. E72790 E72798 3. Verwijder de lamp. 4. Verwijder de gloeilamp. 6. Verwijder de schroeven. 7. Verwijder de lamphouder. 68 Verlichting Derde remlicht (Galaxy) Kentekenplaatverlichting 2 1 3 E72789 E75457 1. 1. Maak voorzichtig de klemveer los. 2. Verwijder de lamp. 3. Draai de lamp linksom en verwijder deze. Verwijder het bekledingspaneel. Interieurverlichting Uitvoeringen zonder interieursensoren 3 E75458 2. Maak de veerklemmen los. 2 E72788 E72790 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het lampglas. 3. Verwijder de gloeilamp. 3. Verwijder de lamp. 4. Verwijder de gloeilamp. 69 Verlichting Uitvoeringen met interieursensoren Uitvoeringen met interieursensoren 3 1 2 2 2 E72787 E72786 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het lampglas. 3. Verwijder de gloeilamp. 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. Leeslampen Uitvoeringen zonder interieursensoren 3 3 2 3 E73939 3. Verwijder de gloeilamp. E72796 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het lampglas. 3. Verwijder de gloeilamp. 70 Verlichting Verlichting make up spiegel Verlichting bagagecompartiment E72785 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Verwijder de gloeilamp. E72784 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Verwijder de gloeilamp. GLOEILAMPENTABEL Gloeilamp Specificatie Vermogen (watt) Richtingaanwijzer, voor PY21W 21 Koplamp, grootlicht H1 55 Koplamp, dimlicht H7 55 Bochtverlichting H1 55 Zijknipperlicht WY5W 5 Instapverlichting W5 5 Mistlamp, vóór (S-MAX) H8 35 Mistlamp, vóór (Galaxy) HB4 55 Stadslicht W5W 5 Richtingaanwijzer, achter PY21W 21 Remlicht en achterlicht (S-MAX) P21/5W 21/5 Remlicht (Galaxy) P21W 21 71 Verlichting Gloeilamp Specificatie Vermogen (watt) Achterlicht (Galaxy) W5W 5 Mistachterlicht P21W 21 Achteruitrijlamp P21W 21 Derde remlicht W16W 16 Kentekenplaatverlichting C5W 5 Interieurverlichting Buislamp 10 Leeslamp BA 9s 5 Verlichting make-up spiegel W5W 5 Verlichting bagagecompartiment W5W 5 72 Ruiten en spiegels Schakelaar op het bestuurdersportier ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN WAARSCHUWING Schakel de elektrisch bedienbare ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van obstructies. N.B.: Wanneer de ruiten gedurende korte tijd vaak worden bediend kan het systeem een bepaalde tijd buiten werking treden om schade door oververhitting te voorkomen. E70848 Met behulp van de schakelaars op het bestuurdersportier kunt u alle ruiten bedienen. N.B.: U kunt de ruiten nog enkele minuten na het afzetten van het contact bedienen. Zodra een portier wordt geopend wordt het ruitmechanisme uitgeschakeld. Schakelaars op het voor- en achterportier aan passagierszijde N.B.: Wanneer u de schakelaar voor het betreffende portier en de schakelaar voor de ruit op het bestuurdersportier tegelijkertijd indrukt, stopt de ruit. Zet het contact aan om de elektrisch bedienbare ruiten te openen of te sluiten. Integraal openen en sluiten Met behulp van de functie integraal openen en sluiten kunt u ook de elektrisch bedienbare ruiten bij afgezet contact bedienen. Zie Centrale vergrendeling (bladzijde 41). E70849 N.B.: Met deze functie worden, alleen bij uitvoeringen met vier elektrisch bedienbare ruiten, de ruiten automatisch geopend of gesloten. Ruiten automatisch openen en sluiten Druk de schakelaar tot de tweede aanslag in of til hem tot de tweede aanslag op en laat hem los. Druk de schakelaar opnieuw in of trek hem opnieuw op om de beweging te stoppen. N.B.: Het integraal sluiten werkt alleen als het geheugen voor elke ruit afzonderlijk correct is ingesteld. 73 Ruiten en spiegels Veiligheidsschakelaar voor de achterste ruiten Om deze veiligheidsvoorziening uit te schakelen wanneer er meer weerstand is, bijvoorbeeld in de winter, gaat u als volgt te werk: N.B.: U kunt altijd de achterste ruiten vanaf het bestuurdersportier bedienen. 1. Sluit de ruiten tweemaal tot aan de weerstand en laat deze terugschuiven. 2. Sluit de ruit voor een derde keer tot deze weerstand ondervindt. De antiklemfunctie wordt uitgeschakeld en u kunt de ruit niet meer automatisch sluiten. De ruit zal de weerstand overbruggen en u kunt de ruit volledig sluiten. 3. Sluit de ruit na de derde poging nog niet, laat deze dan controleren door een goed opgeleide monteur. E70850 Met een schakelaar op het bestuurdersportier kan de elektrische bediening van de achterste ruiten worden geblokkeerd. Geheugen van de elektrisch bedienbare ruiten opnieuw instellen Het lampje in de schakelaar gaat branden en de lampjes in de schakelaars van de achterste ruiten gaan uit wanneer de blokkering is ingeschakeld. WAARSCHUWING De antiklemfunctie wordt buiten werking gesteld tot het geheugen opnieuw is ingesteld. Antiklemfunctie Nadat de accukabels zijn losgenomen moet het geheugen van elke ruit afzonderlijk opnieuw worden ingesteld: WAARSCHUWING Het onzorgvuldig sluiten van de ruiten kan deze beschermingsfunctie opheffen en verwonding tot gevolg hebben. 1. Trek de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar nog een seconde omhooggetrokken. 2. Laat de schakelaar los en trek hem twee tot drie keer opnieuw een seconde lang omhoog. 3. Open de ruit en probeer hem automatisch te sluiten. 4. Herhaal de procedure wanneer de ruit niet automatisch sluit. De ruit stopt automatisch tijdens het sluiten en gaat een stukje terug wanneer de ruit een obstakel tegenkomt. Antiklemfunctie uitschakelen LET OP Wanneer u de ruit voor de derde keer sluit, wordt de antiklemfunctie uitgeschakeld. Controleer of er geen obstakels in de weg zitten. 74 Ruiten en spiegels Veiligheidsmodus Inklapbare spiegels WAARSCHUWING De antiklemfunctie werkt tijdens deze procedure niet. Wanneer het systeem een storing vaststelt, treedt de veiligheidsmodus in werking. De ruiten bewegen per keer slechts 0,5 seconde en stoppen opnieuw. Sluit de ruiten door de schakelaar opnieuw in te drukken wanneer deze stopt. Laat deze storing onmiddellijk controleren. E71043 Zorg ervoor dat de spiegel weer volledig wordt vergrendeld wanneer u deze weer in zijn oorspronkelijke stand terugzet. BUITENSPIEGELS Groothoekspiegels ELEKTRISCHVERSTELBARE BUITENSPIEGELS E71042 WAARSCHUWING A Vergis u niet in de afstand van voorwerpen die u in deze groothoekspiegel ziet. Voorwerpen die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner uit en lijken verder weg te zijn dan in werkelijkheid het geval is. B E70846 75 C A Linker spiegel B Uit C Rechter spiegel Ruiten en spiegels Richtingen waarin de spiegel kan worden gekanteld E70847 E72623 De elektrisch bedienbare buitenspiegels zijn voorzien van een verwarmingselement dat het spiegelglas ontdooit en ontwasemt. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 116). Druk op de toets om de spiegel in of uit te klappen. Wanneer nogmaals op de schakelaar wordt gedrukt terwijl de spiegels in beweging zijn, stoppen deze en keren in de oorspronkelijke stand terug. Elektrisch inklapbare spiegels N.B.: Wanneer de spiegels gedurende korte tijd vaak worden bediend, kan het systeem tijdelijk buiten bedrijf zijn om schade door oververhitting te voorkomen. De elektrisch inklapbare spiegels werken bij aangezet contact. N.B.: U kunt de spiegels nog gedurende enkele minuten na het afzetten van het contact bedienen (kantelen en inklappen). Zodra een portier wordt geopend wordt het mechanisme uitgeschakeld. Spiegel kantelen tijdens achteruitrijden Afhankelijk van de schakelaarstand (A of C), kantelt de betreffende buitenspiegel wanneer u de achteruit inschakelt, zodat u de trottoirband kunt zien. N.B.: U kunt deze voorziening uitschakelen door de schakelaar in stand B te zetten. 76 Ruiten en spiegels De buitenspiegel keert in de oorspronkelijke stand terug: • Wanneer de rijsnelheid hoger is dan 10 km/h (6 mph). • Ongeveer 10 seconden nadat de achteruit niet langer is ingeschakeld. • Als de schakelaar in stand B wordt teruggezet. Kantel de spiegel om verblinding 's nachts te verminderen. AUTOMATISCH DIMMENDE SPIEGEL Wanneer u deze voorziening voor het eerst gebruikt, kantelt de spiegel in een in de fabriek ingestelde stand. Deze stand kan worden aangepast via de volgende procedure: 1. 2. 3. 4. 5. Zet het contact aan. Start de motor niet. Selecteer de gewenste buitenspiegel (A of C). Schakel de achteruit in, de geselecteerde buitenspiegel keert in de vooringestelde stand. Stel de spiegel in de gewenste, gekantelde stand. Schakel de achteruitversnelling uit of druk op de gewenste geheugeninsteltoets en houd deze ingedrukt tot ter bevestiging een gongsignaal klinkt. Zie Geheugenfunctie (bladzijde 136). E71028 De automatisch dimmende achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding door achteropkomend verkeer. Bij ingeschakelde achteruitversnelling werkt hij niet. ACHTERSTE ZIJRUITEN Handbediende achterste zijruiten Openen De instellingen worden automatisch opgeslagen. BINNENSPIEGEL 1 E72126 E71272 77 Ruiten en spiegels 2 2 E95383 E95385 Sluiten N.B.: Zorg ervoor dat de hendel goed wordt vergrendeld. Elektrisch bedienbare achterste zijruiten Zet het contact aan om de elektrisch bedienbare achterste zijruiten te openen of te sluiten. 1 E95384 E72127 78 Instrumenten METERS Type 1 en 2 A B C E72984 A Toerenteller B Koelvloeistoftemperatuurmeter C Brandstofmeter D Snelheidsmeter 79 D Instrumenten Type 3 A B E D C E87713 A Toerenteller B Snelheidsmeter C Koelvloeistoftemperatuurmeter D Brandstofmeter E Informatiecentrum. Zie Infodisplays (bladzijde 85). Wanneer de naald in de richting van 120 °C beweegt, is de motor oververhit. Zet de motor af, zet het contact af en stel de oorzaakzodra de motor is afgekoeld vast. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222). Koelvloeistoftemperatuurmeter Geeft de temperatuur van de koelvloeistof aan. Bij normale bedrijfstemperatuur blijft de naald in het middengedeelte. Brandstofmeter LET OP De pijl naast het symbool van de pomp duidt aan aan welke zijde zich de klep van de brandstofvulopening bevindt. Start de motor niet voordat de oorzaak voor de oververhitting is verholpen. 80 Instrumenten WAARSCHUWINGS- EN INDICATIELAMPEN Controlelamp remsysteem Nadat het contact is aangezet branden de volgende waarschuwings- en controlelampen kort ter bevestiging dat het systeem operationeel is. • ABS • Airbag • Remsysteem • Motor • Elektrische parkeerrem (EPB) • Vorst • Contact • Oliedruk (alle behalve 2.5L Duratec) • Stabiliteitsregeling (ESP) Minder geleidelijk snelheid. Druk het rempedaal bijzonder voorzichtig in. Druk het rempedaal vooral niet abrupt in. WAARSCHUWING Wanneer de controlelamp van het remsysteem tijdens het rijden gaat branden, duidt dit op een storing in één van beide remcircuits. Controleer het remvloeistofniveau. Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). WAARSCHUWING Laat dit onmiddellijk controleren. Indien één van deze waarschuwings- of controlelampen niet brandt nadat het contact is aangezet, duidt dit op een storing. Laat het systeem door een goed opgeleide monteur controleren. Wanneer de controlelamp van het remsysteem samen met de controlelamp van het ABS of de stabiliteitscontrole (ESP) gaat branden, duidt dit op een storing. Breng de auto zo snel mogelijk tot stilstand wanneer dit veilig kan en laat dit controleren voordat u uw reis hervat. Controlelamp ABS Knippert wanneer het systeem in werking is. Wanneer deze lamp tijdens het rijden brandt, duidt dit op een storing. Laat het systeem onmiddellijk door een geschoolde monteur controleren. De remmen blijven normaal werken (zonder ABS) maar laat deze storing zo spoedig mogelijk controleren. Controlelamp automatische snelheidsregeling Brandt wanneer u een snelheid met de cruise control hebt E71340 ingesteld. Zie Gebruik maken van snelheidsregeling (cruise control) (bladzijde 165). Bij auto's met adaptieve snelheidsregeling (ACC) gaat de indicator branden wanneer de ACC is ingeschakeld. Zie Gebruik maken van ACC (bladzijde 168). Controlelamp airbag Wanneer deze lamp tijdens het rijden brandt, duidt dit op een storing. Laat het systeem onmiddellijk door een geschoolde monteur controleren. 81 Instrumenten Richtingaanwijzers Controlelamp mistlampen, vóór Knippert bij ingeschakelde richtingaanwijzers. Een plotselinge toename van de knipperfrequentie duidt op een defecte gloeilamp. Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 61). Brandt wanneer u de voorste mistlampen aanzet. Controlelamp 'Vorst' Brandt oranje bij een buitenluchttemperatuur van 4 ºC tot 0 ºC. Hij wordt rood wanneer de temperatuur lager is dan 0 ºC. Controlelamp motor Wanneer de lamp bij draaiende motor brandt, duidt dit op een storing. Wanneer deze tijdens het rijden knippert, minder dan onmiddellijk snelheid. Blijft de lamp knipperen, vermijd dan snel optrekken en krachtig afremmen. Laat het systeem onmiddellijk door een geschoolde monteur controleren. Controlelamp voorgloeibougie Zie Een dieselmotor starten (bladzijde 141). Controlelamp koplampen LET OP Brandt wanneer u het dimlicht of de stadslichten en achterlichten aanzet. Als de controlelamp motor brandt in combinatie met een bericht, laat het systeem dan zo snel mogelijk nakijken. Controlelamp laadstroom Wanneer deze lamp tijdens het rijden brandt, duidt dit op een storing. Schakel alle onnodige stroomverbruikers uit. Laat het systeem onmiddellijk door een geschoolde monteur controleren. Controlelamp elektrische parkeerrem (EPB) Brandt wanneer een EPB-waarschuwing op het informatiedisplay verschijnt. Zie Elektronische parkeerrem (EPB) (bladzijde 153). Controlelamp laag brandstofniveau Forward alert indicator Wanneer deze lamp brandt, ga dan zo spoedig mogelijk tanken. Brandt wanneer deze functie in werking is. Zie Functie Controlelamp grootlicht voorgangerwaarschuwing (forward alert) (bladzijde 171). Brandt wanneer u het grootlicht aanzet. Het knippert wanneer u een lichtsignaal geeft. 82 Instrumenten Indicator maximum motortoerental Controlelamp stabiliteitsregeling (ESP) Brandt rood wanneer het maximale motortoerental is bereikt. Wanneer het systeem tijdens het rijden wordt geactiveerd, knippert de lamp. Als na het aanzetten van het contact de lamp niet brandt of continu tijdens het rijden brandt, duidt dit op een storing. Bij storingen schakelt het systeem uit. Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. Berichtenindicator Brandt wanneer een nieuw bericht in het informatiedisplay is opgeslagen. Zie Infoberichten (bladzijde 98). LET OP Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat de controlelamp branden. De lamp gaat uit wanneer u het systeem weer inschakelt of wanneer u het contact afzet. Hervat uw reis niet wanneer de controlelamp oliedruk gaat branden terwijl het oliepeil correct is. Laat het systeem onmiddellijk door een geschoolde monteur controleren. AKOESTISCHE WAARSCHUWINGSSIGNALEN EN -INDICATIES Controlelamp oliedruk Wanneer de lamp na het starten blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, duidt dit op een storing. Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en zet de motor af. Controleer het motoroliepeil. Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). De gongsignalen in- en uitschakelen Bepaalde gongsignalen kunt u uitschakelen. Type gong instellen: Controlelamp mistachterlichten Brandt wanneer u de mistachterlichten aanzet. Herinneringssysteem veiligheidsgordel E70499 Zie Waarschuwingssignaal veiligheidsgordel (bladzijde 32). 83 Instrumenten 1. 2. 3. 4. 5. Druk op de rechter pijltoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Selecteer Setup met de op en neer pijltoetsen en druk op de rechter pijltoets. Selecteer Chimes en druk op de rechter pijltoets. Selecteer de gong en druk op de OK toets om de gong in en uit te schakelen. Druk op de linker pijltoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltoets ingedrukt om terug te keren naar de weergave van het hoofdmenu. 84 Infodisplays Druk op de op en neer pijltjestoetsen: ALGEMENE INFORMATIE • WAARSCHUWING • Bedien de toetsen van het informatiedisplay niet tijdens het rijden. om door de displays van de boordcomputer te scrollen om door de opties van een menu te scrollen en deze te selecteren. Druk op de rechter pijltjestoets: • N.B.: Het informatiedisplay blijft nadat u het contact hebt afgezet gedurende enkele minuten aan. • Diverse systemen van uw wagen kunnen met behulp van de toetsen op het stuurwiel worden bediend. De bijbehorende informatie verschijnt op het informatiedisplay. om het hoofdmenu binnen te gaan vanuit de displays van de boordcomputer om een sub-menu binnen te gaan Druk op de linker pijltjestoets om een menu te verlaten. Houd telkens de linker pijltjestoets ingedrukt wanneer u naar het hoofdmenu wilt terugkeren (escape toets). Raadpleeg voor gedetailleerde bedieningsinstructies voor de audio-installatie, het navigatiesysteem, de telefoon enz. de betreffende handleiding. N.B.: Wanneer u enige tijd op geen enkele toets drukt, keert het systeem automatisch terug naar het display van de boordcomputer. Bedieningstoetsen Druk op de OK toets om een keuze te maken en een instelling te bevestigen. E70499 Functies van de instrumentengroep Type 1 Type 2 Type 3 Boordcomputer Functie X X X Informatieberichten X X X Klok gelijkzetten X X X Display-instellingen - X X 85 Infodisplays Functie Type 1 Type 2 Type 3 Standkachel instellen - X X Bediening navigatiesysteem - - X Bediening CD-speler - - X Bediening CD-wisselaar - - X Bediening radio - - X Bediening telefoon - - X Bediening auxiliary aansluiting - - X Druk op de op en neer pijltjestoetsen op het stuurwiel om door de displays van de boordcomputer te scrollen. Zie Tripcomputer (bladzijde 94). Type 1 E80604 Menustructuur Reset afst. Informatie Klok Gereden afstand Gem.Verbruik Gem.Snelheid Alle waarden Berichten Klok instellen 24-uursmodus 12-uursmodus E87751 86 Infodisplays Type 2 Druk op de op en neer pijltjestoetsen op het stuurwiel om door de displays van de boordcomputer te scrollen. Zie Tripcomputer (bladzijde 94). 09:00 Gem.Verbruik l 6,3 100km 123456 km 234,2 km E74426 87 Infodisplays Menustructuur Reset afst. Gereden afstand Gem.Verbruik Gem.Snelheid Alle Informatie Berichten Band.spann. Klok Klok instellen 24-uursmodus 12-uursmodus Scherm Instellingen Configureren Talen Meeteenheid A B E87752 88 Help-scherm Radioinfo Telefooninfo NAV-info Altijd uit Bij aanw. Altijd aan Engels Duits Italiaans Frans Spaans Turks Russisch Nederlands Polijsten Zweeds Portugees Metrisch Brits Infodisplays A B Geluiden WeinigBrndst Alg. Info. Alg. waarsch. Uitstaplicht ACC waarsch. FA-waarsch. Forw. Alert Gevoeligheid Vroeg Normaal Laat Waarsch.toon Hellingstart Band.spann. Alarm Uit Automatisch Handmatig Controleer Onbeladen Beladen Voll. alarm Gereduceerd Vragen Hulpverwarm. Tijd 1 Instellen Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag Tijd 2 Instellen Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag Parkeerverw E87753 Eenmalig Nu actief 89 Infodisplays Type 3 CD-speler CD-wisselaar Radio Telefoon E88048 Boordcomputer Scroll met de toetsen door de menudisplays. Instellingen Lijst met componenten De geselecteerde icoon geeft het menu weer dat in gebruik is. Externe (auxiliary) ingang Navigatie 90 Infodisplays Menustructuur Navigatie Naar huis Favor.Gebruik. Favor. A-Z Laatste best. Beg.beëind. Bestemmingen Bestemmingen Bestemmingen CD Map / Tracks CD-wisselaar CD 1 CD 2 CD 3 CD 4 CD 5 CD 6 Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Radio Lijst zenders FM 1 / FM FM 2 FM 3 FM - AST MW / AM LW / AM-AST Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Telefoon Telefoonboek Kiesherhaling Bin.gek.opr. Gev. Nrs. Oproepstatus Nummers A E87754 91 Nummers Nummers Infodisplays A Tripcomputer Afst. tot leeg Gem.Verbruik Gem. snelheid Act.elem.terugstell. Dagteller terugstellen Berichten Band.spann. Informatie Instellingen Klok instellen 24-uursmodus 12-uursmodus Klok Scherm Instellingen Kleurthema's Configureren Help-scherm NAV-info Altijd uit Bij aanw. Altijd aan Talen Engels Duits Italiaans Frans Spaans Turks Russisch Nederlands Polijsten Zweeds Portugees A B Meeteenheid C E87755 92 Metrisch Brits Infodisplays C Geluiden WeinigBrndst Alg. Info. Alg. waarsch. Uitstaplicht ACC waarsch. FA-waarsch. Forw Alert Gevoeligheid Waarsch.toon Hellingstart Band.spann. Alarm Hulpverwarm. E87756 93 Uit Automatisch Handmatig Controleer Onbeladen Beladen Voll. alarm Gereduceerd Vragen Vroeg Normaal Laat Infodisplays A B Parkeerverw. Tijd 1 Instellen Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag Tijd 2 Instellen Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag Eenmalig Nu actief E88067 Aux-ingang Gemiddeld brandstofverbruik TRIPCOMPUTER Kilometerteller Geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het moment dat de functie op nul werd teruggesteld. De kilometerteller geeft het totale aantal gereden kilometers weer. Gemiddelde snelheid Dagteller Geeft de berekende gemiddelde snelheid aan vanaf het moment dat de functie op nul werd teruggesteld. De dagteller registreert het aantal kilometers van een bepaald traject. Buitentemperatuur Actieradius tot de brandstoftank leeg is Geeft de buitentemperatuur weer. Duidt bij benadering de afstand aan die nog kan worden afgelegd voordat de tank leeg is. De waarde kan variëren naarmate de rijomstandigheden veranderen. 94 Infodisplays Type 1 en 2 N.B.: De positie van het display van de boordcomputer kan variëren afhankelijk van de getoonde informatie. 10:20 Boordcomputer terugstellen met behulp van het hoofdmenu Een bepaald display terugstellen: Average Fuel l 6.3 100km A 123456 km B 234.2 km C 1. 2. Selecteer Reset Trip met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer de functie die moet worden teruggesteld. 4. Druk op de rechter pijltjestoets om de functie te selecteren. 5. Houd de OK toets ingedrukt. E74428 A Boordcomputer B Kilometerteller C Dagteller Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Selecteer, om alle drie displays terug te stellen All values en houd de OK toets ingedrukt. De boordcomputer beschikt over de volgende informatiedisplays: Type 3 Gem.Verbruik Gem.Snelheid Outside air Reset afst A E88049 Afstand A E74441 Boordcomputer Boordcomputer terugstellen met behulp van het hoofdmenu Druk op de op en neer pijltjestoetsen op het stuurwiel om door de displays van de boordcomputer te scrollen. Een bepaald display terugstellen: 95 Infodisplays 1. Selecteer Trip Computer met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 2. Selecteer de functie die moet worden teruggesteld. 3. Houd de OK toets ingedrukt. 6. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. Type 3 1. PERSOONLIJKE INSTELLINGEN 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Configure en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Om het Helpscherm en NAV Info in of uit te schakelen, kiest u de gewenste instelling en drukt u op de OK toets om de instelling te bevestigen. De volgende informatie wordt op het informatiedisplay getoond wanneer u dit hebt geselecteerd: Helpscherm, informatie met betrekking tot de radio, het navigatiesysteem en de telefoon. Het helpscherm verschijnt enkele seconden wanneer u het contact aan zet. Wanneer de radio, het navigatiesysteem of de telefoon is ingeschakeld, verschijnt informatie over dit systeem op het informatiedisplay. Navigatie-informatie U kunt ook kiezen op welk moment de navigatie-informatie op het informatiedisplay verschijnt. Er zijn drie mogelijkheden: Zo selecteert u welke informatie op het informatiedisplay verschijnt: Type 1 en 2 1. Selecteer Settings met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. • Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. • 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Configure en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Om het Helpscherm, Radio Info en Phone Info in of uit te schakelen, kiest u de gewenste instelling en drukt u op de OK toets om de instelling te bevestigen. • Altijd uit: Er verschijnt geen navigatie-informatie op het informatiedisplay. On guidance: De navigatie-informatie verschijnt alleen wanneer het navigatiesysteem een instructie wil doorgeven. Deze functie is alleen bij enkele navigatiesystemen beschikbaar. Altijd aan: Navigatie-informatie verschijnt altijd op het informatiedisplay wanneer het navigatiesysteem is ingeschakeld. Instelling wanneer navigatie-informatie moet worden weergegeven: 96 Infodisplays Type 1 en 2 1. Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans, Turks, Russisch, Nederlands, Pools, Zweeds en Portugees. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Type 1 en 2 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Configure en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Selecteer Nav Info en druk op de rechter pijltjestoets. 6. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. 7. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Type 3 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. SelecteerLanguage en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. 6. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. 1. Type 3 Selecteer Settings met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 1. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Configure en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Selecteer Nav Info en druk op de rechter pijltjestoets. 6. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. Selecteer Settings met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. SelecteerLanguage en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. Maateenheden Taal N.B.: De buitentemperatuur wordt alleen in graden Celsius weergegeven en kan niet op Fahrenheit worden ingesteld. Er kan uit elf talen worden gekozen: 97 Infodisplays Metrische of Engelse eenheden kiezen: INFOBERICHTEN Type 1 en 2 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Measure Unit en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. 6. Druk op de linker pijltjestoets om naar het menu terug te keren. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. E70499 Druk om te bevestigen en om enkele berichten van het informatiedisplay te verwijderen op OK. Andere berichten worden korte tijd later automatisch verwijderd. Bij instrumentengroep 3 moeten enkele berichten worden bevestigd voordat u de menu's kunt binnengaan. Type 3 1. Berichtenindicator Selecteer Settings met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. De berichtenindicatie licht op om bepaalde berichten aan te vullen. Afhankelijk van de ernst van het bericht is de indicator rood of oranje en blijft deze branden tot de oorzaak van het bericht is verholpen. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Measure Unit en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. Berichtsymbolen Zie het instructieboekje. Laat het systeem bij de volgende onderhoudsbeurt controleren. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren. 98 Infodisplays Type 3 Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan. 1. Actuele berichten bekijken 2. Selecteer Settings met de op en neer pijltoetsen en druk op de rechter pijltoets. 3. Selecteer Information met de op en neer pijltoetsen en druk op de rechter pijltoets. 4. Selecteer Messages en druk op de rechter pijltoets. 5. Bekijk de actuele berichten met behulp van de op en neer pijltoetsen. Type 1 en 2 1. Druk op de rechter pijltoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Druk op de rechter pijltoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Information met de op en neer pijltoetsen en druk op de rechter pijltoets. 3. Selecteer Messages en druk op de rechter pijltoets. 4. Bekijk de actuele berichten met behulp van de op en neer pijltoetsen. Actief veersysteem Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis IVDC malfunction oranje Het actieve veersysteem werkt niet correct. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Zie Gebruik van de actieve schokdemperregeling (bladzijde 162). IVDC comfort - Het actieve veersysteem staat in de stand 'comfort'. IVDC normal - Het actieve veersysteem staat in de stand 'normaal'. IVDC sport - Het actieve veersysteem staat in de stand 'sport'. 99 Infodisplays Alarmsignaal Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Alarm triggered oranje De alarminstallatie is geactiveerd. Controleer de auto op sporen van braak. Alarm system service reqd. - De alarminstallatie heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Accu en laadsysteem Bericht Overvoltage: Stop safely! Low battery Waarschuwingslamp bericht rood Betekenis De laadspanning is hoger dan normaal. Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en zet het contact uit. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. oranje De accuspanning is laag. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Aux. Heater on oranje Het extra verwarmingssysteem is ingeschakeld. Klimaatregeling Cruise control / Adaptive cruise control (ACC) Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Cruise control active - De cruise control is ingeschakeld. Cruise control standby - De cruise control staat in standby. 100 Infodisplays Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis ACC unavailable - De stabiliteitsregeling (ESP) kan zijn uitgeschakeld. Schakel het ESP weer in en probeer de ACC opnieuw in te schakelen. Probeer anders het contact af en weer aan te zetten om dit bericht te wissen. ACC malfunction oranje De ACC heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Clean radar sensor oranje Iets kan de sensor van de radar afdekken. Verwijder vuil, sneeuw, water of andere voorwerpen van de grille. Forward Alert malfunction oranje Forward alert heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Niet goed gesloten portier(en) Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Driver door open rood Het voorportier aan bestuurderszijde is open. Driver side rear door open rood Het achterportier aan bestuurderszijde is open. Passenger door open rood Het voorportier aan passagierszijde is open. Passenger side rear door open rood Het achterportier aan passagierszijde is open. Luggage comp. open rood Het bagagecompartiment is open. Bonnet open rood De motorkap is open. 101 Infodisplays Immobilisatiesysteem Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Immobiliser active oranje Het immobilisatiesysteem is ingeschakeld. Zie Motorstartblokkering (bladzijde 43). Hill launch assist (HLA) Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Hill Launch not available oranje De HLA werkt niet correct. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Hill Launch Assist active - De HLA is ingeschakeld. Hill Launch Assist off - De HLA is uitgeschakeld. Please use park brake ! oranje De HLA is i.v.m. een storing uitgeschakeld. Gebruik gewoon de parkeerrem op hellingen. Zie Hill launch assist (HLA) (bladzijde 159). Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Front lights malfunction oranje De adaptieve koplampen (AFS) hebben niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Low beam: Bulb fault - Een of beide gloeilampen van het dimlicht is of zijn defect. Controleer de gloeilampen van het dimlicht. Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 61). Rear fog light: Bulb fault - Een of beide gloeilampen van de mistachterlichten is of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de mistachterlichten. Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 61). Verlichting 102 Infodisplays Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Stop lamps: Bulb fault - Een of beide gloeilampen van de remlichten is of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de remlichten. Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 61). Trailer stopl.: Bulb fault - Een of beide gloeilampen van de remlichten van uw aanhanger is of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de remlichten van uw aanhanger. Trailer turnl.: Bulb fault - Een of beide gloeilampen van de richtingaanwijzers van uw aanhanger is of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de richtingaanwijzers van uw aanhanger. Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Storing in motor rood De motor heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Check engine oil level oranje Het motoroliepeil is laag. Controleer zo snel mogelijk het motoroliepeil. Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). Water detected in fuel oranje Er zit water in de brandstof. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Low washer fluid level - Het peil van de ruitensproeiervloeistof is laag. Controleer het peil van de ruitensproeiervloeistof. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 223). Service oil - De motorolie moet worden ververst. Laat de motorolie zo spoedig mogelijk verversen. Diesel filter overloaded - Het roetfilter moet worden gecontroleerd. Zie Dieselroetfilter (DPF) (bladzijde 142). Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 81). Onderhoud 103 Infodisplays Bescherming van de inzittenden Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Crash mode - Laat het systeem zo snel mogelijk controleren. Elektrische parkeerrem (EPB) Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Park brake malfunction rood De EPB heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Release park brake rood De EPB uitschakelen. Zie Elektronische parkeerrem (EPB) (bladzijde 153). Re-Apply park brake rood Schakel de EPB weer in. Zie Elektronische parkeerrem (EPB) (bladzijde 153). Park brake applied oranje De EPB is geactiveerd. Park brake released oranje De EPB is losgezet. Park brake service reqd. - De EPB heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Power steering malfunction oranje De stuurbekrachtiging heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Stuurbekrachtiging 104 Infodisplays Stabiliteitsregeling (ESP) Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis ESP off - De stabiliteitsregeling is uitgeschakeld. ESP malfunction - De stabiliteitsregeling heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Storing in transmissie rood De transmissie heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Transmission overtemperatur oranje De transmissie is oververhit. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Transmissie Bandenspanningcontrolesysteem Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Check ..... tyre ! rood De spanning van aangeduide band is lager geworden. Controleer de band en breng de spanning op de aanbevolen waarde. Zie Technische specificatie (bladzijde 243). Check tyre pressures rood De spanning van een of meer banden is aanzienlijk te laag. Dit bericht kan verschijnen nadat een nieuwe sensor is gemonteerd. Controleer de banden en breng de spanning op de aanbevolen waarde. Zie Technische specificatie (bladzijde 243). Check ..... tyre oranje De aangeduide band heeft een aanzienlijk te lage spanning. Controleer uw banden en breng de spanning op de aanbevolen waarde. Zie Technische specificatie (bladzijde 243). 105 Infodisplays Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Tyre monitor malfunction oranje U hebt een reservewiel voor tijdelijk gebruik gemonteerd. Monteer zo spoedig mogelijk een wiel met normale afmetingen, de voorgeschreven bandenspanning en een sensor. Wanneer een storing optreedt, kan het systeem mogelijk de lage bandenspanning niet detecteren of doorgeven. Maximaal drie sensoren werken niet correct, een niet-goedgekeurd accessoire stoort het systeem of er is een algemene storing gedetecteerd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren. Wanneer een storing optreedt, kan het systeem mogelijk de lage bandenspanning niet detecteren of doorgeven. Inflate tyres for high speed oranje De bandenspanning is niet geschikt voor het rijden met snelheden van 160 km/h (100 mph). Breng de spanning van alle banden op de voorgeschreven waarde. Zie Technische specificatie (bladzijde 243). Dit bericht wordt samen met de waarschuwing voor een te lage bandenspanning slechts enkele seconden weergegeven. Tyre sensors not detected - U hebt velgen en banden gemonteerd die niet zijn voorzien van sensoren. De bandenspanning wordt niet gecontroleerd. Alle sensoren werken niet correct of een nietgoedgekeurd accessoire stoort het systeem. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. 106 Infodisplays Spraakbesturing Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Voice control Please speak - Voice control is ingeschakeld. Voice control Not recognised - Controleer de voice control. Voice control Not allowed - Voice control is in deze modus niet toegestaan. 107 Klimaatregeling Algemene informatie over de klimaatregeling in het interieur WERKING Buitenlucht Sluit alle ruiten. Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij van belemmeringen (sneeuw, bladeren, enz.) zodat het klimaatregelsysteem effectief kan werken. Het interieur verwarmen Laat de lucht naar de beenruimten stromen. Laat, bij koud of vochtig weer, een geringe hoeveelheid lucht naar de voorruit en de portierruiten stromen. Gerecirculeerde lucht LET OP Het interieur afkoelen Wanneer de luchtrecirculatiestand langdurig wordt ingeschakeld, kunnen de ruiten beslaan. Wanneer de ruiten beslaan, stel dan de standen in om de voorruit te ontdooien en te ontwasemen. Laat de lucht naar het hoofdniveau stromen. VENTILATIEROOSTERS Luchtroosters, voor De lucht die zich in het passagierscompartiment bevindt, wordt gerecirculeerd. Er stroomt geen buitenlucht de auto in. Verwarming De verwarmingscapaciteit is afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur. E71942 Airconditioning N.B.: De airconditioning werkt alleen wanneer de temperatuur hoger is dan 4 ºC. N.B.: Wanneer de airconditioning is ingeschakeld, zal het brandstofverbruik hoger zijn. De lucht wordt door de warmtewisselaar gevoerd, waar deze wordt gekoeld. Om de ruiten wasemvrij te houden wordt vocht aan de lucht onttrokken. Het condens wordt naar buiten afgevoerd en daarom is het normaal dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. 108 Klimaatregeling Luchtroosters derde zitrij Luchtroosters tweede zitrij C E73132 HANDMATIGE KLIMAATREGELING A B Luchtverdeelknop A B C B E C D E71379 E73131 A F Luchtstroom uit onderste luchtrooster Luchtstroom uit bovenste luchtrooster Bovenste luchtrooster Gebruik de bovenste luchtroosters om de zijruiten te ontdooien of te ontwasemen. 109 A Voorruit B Beenruimte en voorruit C Beenruimte D Hoofdniveau en beenruimte E Hoofdniveau F Hoofdniveau en voorruit Klimaatregeling Ventilatie De luchtverdeelknop kan in elke gewenste stand tussen de symbolen worden gezet. Aanjager A E71378 Stel de regelknoppen van de luchtstroom, de aanjager en luchtroosters naar wens in. Airconditioning E75470 Airconditioning in- en uitschakelen A Uit N.B.: Wanneer u de aanjager uitschakelt kan de voorruit beslaan. Luchtrecirculatie Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt ook de airconditioning uitgeschakeld. Wanneer u de aanjager weer inschakelt, schakelt de airconditioning automatisch in. Druk op de toets om te kiezen tussen toevoer van buitenlucht en het recirculeren van de in het interieur aanwezige lucht. Koelen met buitenlucht Interieur snel verwarmen E71380 E71377 110 Klimaatregeling Interieur snel afkoelen Wanneer u de luchtverdeelknop in een andere stand dan stand A zet, blijft de A/C ingeschakeld. U kunt de airconditioning en luchtrecirculatie in- en uitschakelen terwijl de luchtverdeelknop in de stand A staat. Schakel zo nodig de ruitverwarming in. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 116). N.B.: Zet, om de achterste zijruiten te ontdooien of te ontwasemen de luchtroosters bij de tweede zitrij in de ontdooi- en ontwasemstand. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 108). E71381 Voorruit ontdooien en ontwasemen Luchtvochtigheid in het interieur verlagen E71382 Wanneer de temperatuur hoger is dan 4 °C, schakelt de airconditioning automatisch in. Let erop dat de aanjager aanstaat. De controlelamp in de schakelaar brandt tijdens het ontdooien en ontwasemen. E71383 111 Klimaatregeling AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING Twee zones E80737 Drie zones E70302 112 Klimaatregeling Uw wagen heeft een systeem met twee of drie zones. Wanneer het systeem in de mono modus staat, worden alle temperatuurzones gekoppeld aan de zone aan bestuurderszijde. Wanneer u de mono modus uitschakelt, kunt u met het twee zone systeem verschillende temperaturen instellen voor de bestuurder en passagier. Bij wagens met een systeem met drie zones, kunt u een derde temperatuur voor de achterpassagiers instellen. U kunt de temperatuur tussen 16 ºC en 28 ºC met stappen van 0,5 ºC instellen. In de stand LO (lager dan 16 ºC) schakelt het systeem over op continu koelen, in de stand HI (hoger dan 28 °C) op continu verwarmen en de temperatuur wordt niet constant gehouden. Mono modus In de mono modus zijn de temperatuurinstellingen voor de bestuurder en de passagier aan elkaar gekoppeld. Wanneer u de temperatuur met de draaiknop aan de bestuurderszijde verandert, wordt dezelfde temperatuur voor de passagierszijde overgenomen. Op het display verschijnt MONO. Het systeem regelt automatisch de temperatuur, de hoeveelheid en verdeling van de lucht en past deze aan afhankelijk van de rij- en weersomstandigheden. Door op de AUTO toets te drukken, wordt de auto modus ingeschakeld. Mono modus uitschakelen N.B.: Vermijd het wijzigen van de instellingen wanneer het in de auto extreem warm of koud is. Het systeem wordt automatisch op de actuele omstandigheden afgestemd. Voor een correcte werking van het systeem moeten de midden- en zijroosters volledig geopend zijn. Selecteer met de draaiknop aan passagierszijde een temperatuur voor de passagierszijde. De mono modus wordt uitgeschakeld en MONO verdwijnt van het display. De temperatuur voor de bestuurderszijde blijft ongewijzigd. U kunt nu de temperaturen voor de bestuurderszijde en de passagierszijde onafhankelijk van elkaar instellen. De temperaturen verschijnen op het display. U kunt een verschil van maximaal 4 ºC instellen. N.B.: Als het systeem bij lage buitenluchttemperaturen in de auto modus staat, wordt de lucht zolang de motor koud is naar de voorruit en de zijruiten geleid. N.B.: Wanneer het verschil groter is dan 4°C, wordt de temperatuur aan de andere zijde bijgesteld zodat het verschil 4°C blijft. N.B.: Voor informatie over de automatische klimaatregeling in wagens met een gecombineerd navigatie- en klimaatregelingssysteem, verwijzen wij naar de aparte handleiding. N.B.: Wanneer u voor één van de zijden de stand HI of LO selecteert, wordt voor beide zijden de stand HI of LO geselecteerd. Temperatuur instellen Mono modus weer inschakelen E70304 113 Klimaatregeling Voorruit ontdooien en ontwasemen Druk op de MONO toets. MONO verschijnt op het display en de temperatuur aan passagierszijde wordt aangepast aan de temperatuur aan bestuurderszijde. Aanjager Wanneer u voorruit ontdooien en ontwasemen kiest schakelen A, B en C automatisch uit en wordt de airconditioning ingeschakeld. Buitenlucht stroomt nu het interieur in. U kunt de recirculatiestand niet selecteren. Hoge snelheid Lage snelheid Het aanjagertoerental en de temperatuurregeling werken automatisch en kunnen niet met de hand worden bediend. De aanjager draait met een hoog toerental en de temperatuur wordt op HI ingesteld. Stel het aanjagertoerental met de toetsen in. De aanjagerinstelling wordt op het display getoond. Wanneer u voorruit ontdooien en ontwasemen selecteert, schakelt de voorruitverwarming automatisch in en na korte tijd weer uit. Druk om terug te keren naar de auto modus op de AUTO toets. Druk om terug te keren naar de auto modus op de AUTO toets. N.B.: Zet, om de achterste zijruiten te ontdooien of te ontwasemen de luchtroosters bij de tweede zitrij in de ontdooi- of ontwasemstand. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 108). Luchtverdeling Druk op de gewenste toets om de luchtverdeling in te stellen. Iedere combinatie van instellingen kan tegelijkertijd worden geselecteerd. A B Airconditioning in- en uitschakelen Druk de toets. A/C OFF of A/C ON verschijnt op het display. C Gerecirculeerde lucht E70308 A Beenruimte B Hoofdniveau C Voorruit Druk op de toets om voor buitenlucht of gerecirculeerde lucht te kiezen. 114 Klimaatregeling N.B.: In de auto modus wordt bij hoge binnen- en buitentemperaturen voor een maximale koeling van het interieur automatisch de recirculatiestand ingeschakeld. Wanneer de ingestelde temperatuur eenmaal is bereikt, selecteert het systeem automatisch toevoer van buitenlucht. Druk op de toets A om het systeem in en uit te schakelen. Airconditioning achterin (automatische klimaatregeling met drie zones) N.B.: Dit is alleen een koelingssysteem. U kunt het gebruiken om de ruimte achterin te koelen. Het systeem kan de instelling in het achtercompartiment niet op een hogere temperatuur brengen dan het gemiddelde van de twee temperatuurinstellingen voorin. Automatisch temperatuurregelsysteem in- en uitschakelen N.B.: Wanneer dit systeem is uitgeschakeld, zijn de verwarming, ventilatie en airconditioning voor de voorste én achterste zones uitgeschakeld en wordt er gerecirculeerde lucht gebruikt. N.B.: Wanneer het systeem is uitgeschakeld, kunt u geen temperatuur voor het achtercompartiment kiezen die lager is dan het gemiddelde van de twee instellingen voorin. Twee zones Schakelen tussen airconditioning modus voor en achter E70980 Gebruik de toetsen om het systeem in en uit te schakelen. Drie zones E70313 Druk de toets. Het symbool voor de airconditioning achterin en de instellingen voor het achtercompartiment verschijnen op het display. Wanneer het systeem in de airconditioning modus achter zit, kunt u de temperatuur instellen met de draaiknop aan de bestuurderszijde. A E70312 115 Klimaatregeling Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar de instellingen voorin. Wanneer enkele seconden geen toets wordt ingedrukt, keert het systeem automatisch terug naar de instellingen voorin. De aanjagerinstelling wordt op het display getoond. Wanneer het systeem in de airconditioning modus achter zit, drukt u op de AUTO toets om terug te gaan naar de auto modus. In de auto modus wordt het aanjagertoerental automatisch geregeld. AUTO verschijnt op het display. Temperatuur achterin N.B.: U kunt verschillende temperaturen voor de bestuurderszijde en achterin kiezen, de mono modus wordt dan uitgeschakeld. Automatisch temperatuurregelsysteem achter in- en uitschakelen N.B.: Wanneer u op de MONO toets drukt, worden alle drie temperatuurzones gewijzigd in te temperatuur voor de bestuurderszijde. Airconditioning achterin in- en uitschakelen Wanneer het systeem in de airconditioning modus achter zit, kunt u het systeem met de toets aan- en uitzetten. A/C OFF of A/C ON verschijnt op het display. N.B.: Wanneer de airconditioning voorin is uitgeschakeld, hebt u geen airconditioning achterin. A E70312 Wanneer het systeem in de airconditioning modus achter zit, druk dan op toets A om alleen het systeem achterin in of uit te schakelen. Aanjager achterin Hoge snelheid VERWARMDE RUITEN EN SPIEGELS Lage snelheid Verwarmbare ruiten Schakel de ruitverwarming in om de voorof achterruit te ontdooien of ontwasemen. Wanneer het systeem in de airconditioning modus achter zit, kunt u met de toetsen de aanjagersnelheid regelen. N.B.: De ruitverwarming werkt alleen bij een draaiende motor. 116 Klimaatregeling Voorruitverwarming • • E72506 • Achterruitverwarming Het interieur wordt voorverwarmd. De ruiten blijven bij vorst vrij van ijs en condensatie wordt voorkomen. De koude start wordt vermeden waardoor de motor eerder op bedrijfstemperatuur is. N.B.: De standverwarming werkt alleen wanneer er zich minimaal 7,5 liter brandstof in de tank bevindt en de buitentemperatuur lager is dan 15 °C. De standverwarming werkt niet wanneer de accu slecht geladen is. E72507 Verwarmbare buitenspiegels IN de elektrisch bedienbare buitenspiegels is een verwarmingselement gemonteerd dat het spiegelglas ontdooit of ontwasemt. Wanneer u de achterruitverwarming inschakelt, worden deze elementen automatisch ingeschakeld. N.B.: De verwarming werkt afhankelijk van de buitentemperatuur. N.B.: Wanneer de standverwarming is ingeschakeld, kunnen wat uitlaatgassen onder de zijkanten van de wagen uitkomen. Dit is normaal. N.B.: Bij wagens met een handmatig geregelde verwarming, ventilatie en airconditioning, is de verwarming van het interieur afhankelijk van de ingestelde temperatuur, de luchtverdeling en het aanjagertoerental. EXTRA VERWARMING Standverwarming WAARSCHUWING Schakel de standverwarming uit tijdens het tanken, wanneer u zich in een omgeving bevindt met brandbare dampen of stoffen en in gesloten ruimten. Om te voorkomen dat de accu wordt ontladen: • De standverwarming werkt onafhankelijk van de verwarming van de auto door het koelvloeistofcircuit van de motor te verwarmen. Hij wordt door de brandstoftank van energie voorzien. U kunt het systeem ook tijdens het rijden gebruiken om het interieur sneller te laten opwarmen. • Nadat de standverwarming een verwarmingscyclus heeft doorlopen, zal de volgende geprogrammeerde verwarmingscyclus alleen worden uitgevoerd indien de motor tussentijds is gestart. Rijd met de auto na een verwarmingscyclus minimaal een verwarmingscyclus. Programmeerbare standverwarming Wanneer de standverwarming correct wordt gebruikt, biedt deze de volgende voordelen: N.B.: De geprogrammeerde tijd is de tijd waarop u wilt dat de auto warm is en klaar is om weg te rijden, niet de tijd waarop de verwarming inschakelt. 117 Klimaatregeling N.B.: U moet de tijden minimaal 70 minuten ten opzichte van de tijd die u wilt instellen vooruit programmeren. • N.B.: U moet de tijd en de datum correct invoeren. Zie Klok (bladzijde 131). Verwarmingstijden programmeren: • • Met de functies Program 1 en Program 2 kunt u twee verwarmingscycli per dag programmeren. Deze tijden blijven in het geheugen opgeslagen en de verwarming schakelt elke dag van de week op deze tijden in. Met de functie One-Time kunt u een verwarmingscyclus voor één specifieke dag programmeren. De functie Active now schakelt de verwarming automatisch in. De functies Program 1 en Program 2 programmeren Tijd 1 E70499 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Park Heater en druk op de rechter pijltjestoets. [07:55] Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag E74468 Parkeerverw 1. Selecteer Program 1 en druk op de rechter pijltjestoets. 2. Selecteer de dag waarop de verwarming de wagen moet verwarmen. 3. Druk op de OK toets om de keuze te bevestigen. In het vak naast de dag verschijnt een kruis om aan te duiden dat deze dag is geselecteerd. 4. Ga op dezelfde wijze te werk om alle dagen te selecteren waarop de verwarming de wagen moet verwarmen. Tijd 1 Tijd 2 Eenmalig Nu actief E74467 118 Klimaatregeling De functie One-Time programmeren 5. Selecteer, om de tijd in te stellen waarop de wagen moet zijn verwarmd, de tijd aan de bovenzijde van het display en druk op de rechter pijltjestoets. 6. Druk op de OK toets en de uren knipperen. Voer met behulp van de op en neer pijltjestoetsen de individuele instellingen in en ga met de linker en rechter pijltjestoetsen naar de volgende of de vorige instelling. 7. Wanneer alle instellingen zijn ingevoerd, drukt u nogmaals op de OK toets om de keuze te bevestigen. 1. Selecteer One-Time en druk op de rechter pijltjestoets. 2. Druk op de OK toets en de uren knipperen. Voer met behulp van de op en neer pijltjestoetsen de individuele instellingen in en ga met de linker en rechter pijltjestoetsen naar de volgende of de vorige instelling. 3. Wanneer alle instellingen zijn ingevoerd, drukt u nogmaals op de OK toets om de keuze te bevestigen. Nu inschakelen Parkeerverw Tijd 1 Selecteer Active now en druk op de OK toets. In het vak naast de functie verschijnt een kruis om aan te duiden dat de verwarming is geactiveerd. Selecteer, om de verwarming uit te schakelen, Active now en druk nogmaals op de OK toets. 07:55 01:12:2006 Extra verwarming diesel (afhankelijk van het land) Deze extra verwarming (PTC elektrische verwarming) helpt bij het verwarmen van de motor en het interieur bij auto's met dieselmotor. Het systeem wordt afhankelijk van de buitenluchttemperatuur, de koelvloeistoftemperatuur en de belasting van de dynamo automatisch inof uitgeschakeld. OK=bevestig E74469 U kunt met de functie Program 2 een tweede cyclus invoeren, bijvoorbeeld verschillende tijden op verschillende dagen of twee tijden op dezelfde dag. De procedure van programmeren is hetzelfde voor de functie Program 1. 119 Klimaatregeling Extra verwarming diesel (afhankelijk van het land) De standverwarming helpt bij het verwarmen van de motor en het interieur bij wagens met een benzine- of dieselmotor. Het systeem wordt afhankelijk van de buitenluchttemperatuur, de koelvloeistoftemperatuur en de belasting van de dynamo automatisch inof uitgeschakeld, tenzij u het hebt uitgeschakeld. Wanneer de verwarming op brandstof in werking is, verschijnt Aux. Heater on op het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 85). Standverwarming uitschakelen: E70499 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Aux. Heater en druk nogmaals op de OK toets om de verwarming in of uit te schakelen. Wanneer de verwarming is ingeschakeld verschijnt in het vak ernaast een kruis. 4. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. 120 Stoelen • DE JUISTE ZITPOSITIE INNEMEN • • • voldoende afstand houdt tussen uzelf en het stuurwiel. minimaal 250 mm (10 inch) tussen uw borstbeen en de kap van de airbag aanhoudt. het stuurwiel met licht gebogen armen vasthoudt. uw benen licht buigt zodat u de pedalen volledig kunt indrukken. de schoudergordel over het midden van uw schouder en de heupgordel strak over uw heupen legt. Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel is en dat u de volledige controle over de auto hebt. HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN E68595 WAARSCHUWINGEN Verstel de stoelen nooit tijdens het rijden. Stoelen naar voren en achteren schuiven Alleen wanneer de veiligheidsgordel correct wordt gedragen, kan deze u in een zodanige positie houden dat de airbag optimaal kan functioneren. Wanneer u de veiligheidsgordel correct draagt kunnen de stoel, hoofdsteun, veiligheidsgordel en airbags bij een eventuele aanrijding optimaal bescherming bieden. Wij raden aan dat u: • • • zoveel mogelijk rechtop gaat zitten met de onderzijde van uw rug zover mogelijk naar achteren. de rugleuning van de stoel niet meer dan 30 graden achterover kantelt. de hoofdsteun zodanig instelt, dat de bovenzijde gelijkligt met de bovenzijde van uw hoofd. Stel de hoofdsteun zover mogelijk naar voren in, maar u moet comfortabel kunnen zitten. E70728 121 Stoelen Hellingshoek van de rugleuning verstellen WAARSCHUWING Beweeg te stoel naar voren en naar achteren nadat u de hendel hebt losgelaten om te controleren of de stoel goed is vergrendeld. Lendensteun afstellen E70731 ELEKTRISCHVERSTELBARE STOELEN In twee richtingen elektrisch verstelbare stoel E70729 Hoogte van de bestuurdersstoel verstellen 1 1 2 2 E70733 E70730 122 Stoelen In acht richtingen elektrisch verstelbare stoel 2 2 1 3 1 4 3 4 8 5 7 6 5 8 7 E70734 123 6 Stoelen HOOFDSTEUNEN ACHTERBANK Hoofdsteun instellen Stoelen, tweede zitrij Stoelen naar voren en achteren schuiven WAARSCHUWINGEN Trek de achterste hoofdsteun omhoog wanneer iemand achterin plaatsneemt. WAARSCHUWING Schuif de stoel naar voren en naar achteren nadat u de hendel omhoog hebt getrokken om er zeker van te zijn dat de stoel weer goed is vergrendeld. Wanneer een voorwaarts gericht kinderzitje op een stoel van de tweede of derde zitrij wordt geplaatst, verwijder dan altijd de hoofdsteun van die stoel. E72644 E71879 Stel de hoofdsteun zodanig in dat de bovenzijde gelijkligt met de bovenzijde van uw hoofd. Stel de hoofdsteun zover mogelijk naar voren in, maar u moet comfortabel kunnen zitten. Hoofdsteun verwijderen Druk de knoppen in en verwijder de hoofdsteun. 124 Stoelen Rugleuning instellen E72704 E72645 1. Trek, om de hellingshoek van de rugleuning in te stellen, de hendel aan de buitenzijde of aan de lus bij de stoel in het midden en beweeg de rugleuning in de gewenste stand. 2. Trek, om de rugleuning omhoog te bewegen, de hendel omhoog en druk de zitting met uw lichaamsgewicht naar voren. Stand voor makkelijk instappen (alleen wagens met een derde zitrij) N.B.: U kunt de buitenste stoelen naar voren bewegen zodat de stoelen op de derde zitrij makkelijker toegankelijk worden. E72706 1. Trek eenmaal aan de handgreep. Klap de rugleuning in de afgebeelde stand naar voren en schuif de complete stoel naar voren. Wanneer u de auto vanaf de derde zitrij wilt verlaten, trek dan aan de lus aan de achterzijde van de stoel op de tweede zitrij. 2. Schuif de stoel naar achteren om hem weer in de oorspronkelijke stand te brengen. De stoel stopt automatische in de middelste stand. 125 Stoelen 3. Klap de rugleuning ophoog tot deze wordt vergrendeld. 4. Trek de hendel onder de voorzijde van de stoel omhoog om de stoel verder naar achteren te schuiven. 1. 2. 3. Rugleuningen neerklappen WAARSCHUWING 4. Wanneer u de rugleuningen neerklapt, let er dan op dat uw vingers niet tussen de rugleuning en het stoelframe komen. 5. 6. Laat de hoofdsteunen zakken. Zie Hoofdsteunen (bladzijde 124). Schuif de stoelen zover mogelijk naar achteren. Steek de veiligheidsgordel van de middelste stoel in de houder tegen het dak. Zie Veiligheidsgordels vastmaken (bladzijde 30). Trek de hendel bij de buitenste stoelen omhoog en klap de rugleuning in een schuine stand. Trek de hendel opnieuw omhoog en klap de rugleuning naar beneden. Trek bij de middelste stoel de lus tussen de zitting en de rugleuning uit en klap de rugleuning naar beneden. Trek, om de rugleuningen in de neergeklapte stand vast te zetten, de hendel of de lus opnieuw naar boven en druk de rugleuning stevig naar beneden tot deze wordt vergrendeld. Trek, om de rugleuning weer in verticale stand te brengen, de hendel of de lus naar boven en beweeg de rugleuning omhoog tot deze wordt vergrendeld. Stoelen van de derde zitrij WAARSCHUWING Ga niet op een stoel op de derde zitrij zitten wanneer de stoel ervoor is neergeklapt. E72705 Stoelen naar voren en achteren schuiven (Galaxy) WAARSCHUWING Schuif de stoel naar voren en naar achteren nadat u de hendel omhoog hebt getrokken om er zeker van te zijn dat de stoel weer goed is vergrendeld. E72646 126 Stoelen Stoelen plat neerklappen WAARSCHUWING Wanneer u de rugleuningen neerklapt, let er dan op dat uw vingers niet tussen de rugleuning en het stoelframe komen. N.B.: Bij de Galaxy kunt u de veiligheidsgordels van de derde zitrij losmaken van de vloerogen. Zie Veiligheidsgordels vastmaken (bladzijde 30). E72647 Rugleuning instellen (Galaxy) 1 1 E72707 E75381 1. Trek, om de rugleuning in te stellen, de lus naar boven en leun naar achteren tegen de rugleuning tot deze zich in de gewenste stand bevindt. 2. Trek, om de rugleuning weer omhoog te brengen, de lus uit en laat de rugleuning omhoogkomen. 127 Stoelen A 3 2 1 B 2 E72648 1. 2. 3. 4. 5. Trek de lus aan de achterzijde van de zitting uit en klap de zitting naar voren tot deze plat op de vloer (1) ligt. Pak de greep (A) en trek de lus (B) bij de onderzijde van de rugleuning naar boven en achteren (2). Klap de rugleuning met behulp van de greep (3) plat tegen de vloer. Pak, om de stoel weer in de normale stand te brengen, de greep vast en trek de rugleuning omhoog en vervolgens naar achteren. Klap de zitting terug. 3 E72649 1. Draai de klemmen op de achterzijde van de rugleuningen van de derde zitrij 90 graden om de vloerbedekking los te maken. 2. Klap de vloerbedekking naar voren over de neergeklapte stoelen. 3. Om de vloerbedekking weer op de rugleuningen vast te zetten, klapt u het terug en drukt u de klemmen in de rugleuning tot op hun plaats klikken. Een vlakke laadvloer maken LET OP Klap, bij het vervoeren van ladingen met neergeklapte stoelen, altijd de vloerbedekking over de neergeklapte stoelen. 128 Stoelen N.B.: Wanneer alleen de stoelen van de derde zitrij plat worden neergeklapt, klap dan de vloerbedekking naar voren zodat de onderzijde van de stoelen op de tweede zitrij worden bedekt. De kleinere delen aan de voorzijde moeten verticaal tegen de rugleuningen van de stoelen van de tweede zitrij staan. VERWARMDE STOELEN E71224 LET OP N.B.: Bij het afzetten van het contact worden de instellingen in het geheugen opgeslagen. Wanneer deze functie bij stilstaande motor wordt ingeschakeld, wordt hierdoor de accu ontladen. GEVENTILEERDE STOELEN LET OP Wanneer deze functie bij stilstaande motor wordt ingeschakeld, wordt hierdoor de accu ontladen. E70601 E70601 129 Stoelen E70602 N.B.: Wanneer het contact wordt afgezet, worden de instellingen in het geheugen opgeslagen. N.B.: Wanneer de stoel wordt geventileerd, is het mogelijk dat de verwarming automatisch wordt ingeschakeld. Dit om te voorkomen dat de luchtstroom oncomfortabel koud wordt. N.B.: Voor het ventileren van de stoelen wordt gebruik gemaakt van de lucht in het passagierscompartiment. Het koelende effect is daarom afhankelijk van de temperatuur in het interieur. Schakel zo nodig de airconditioning in en richt de luchtstroom op de beenruimte. Zie Klimaatregeling (bladzijde 108). ARMLEUNING, VOOR 1 3 2 E95256 130 Gemaksfuncties Dak (S-Max) ZONNESCHERMEN Zijruiten A A E74807 Druk op de knop om het zonnescherm los te maken. DIMMERINSTRUMENTENPANEELVERLICHTING E74809 Trek het zonnescherm omhoog en bevestig het aan de haken (A). Dak (Galaxy) E70723 KLOK E74808 N.B.: Sommige navigatiesystemen stellen met behulp van GPS signalen automatisch tijd en de datum van de klok in. N.B.: Zie Algemene informatie (bladzijde 85). 1. Selecteer in het hoofdmenu de klokfunctie. 2. Kies de gewenste optie. 131 Gemaksfuncties 3. Druk op OK. 4. Gebruik de pijlen (rechts/links, omhoog/omlaag) om de waarde te selecteren en te veranderen. 5. Druk op OK. ASBAK Asbak, voorin AANSTEKER LET OP Wanneer u het aansluitpunt gebruikt terwijl de motor niet draait, wordt hierdoor de accu ontladen. E72974 Trek, om de asbak te ledigen, deze compleet uit de houder. Houd het verwarmingselement van de aansteker niet ingedrukt. Asbak, achterin N.B.: De aansteker werkt alleen bij aangezet contact. De aansteker kan nog 30 minuten nadat het contact is afgezet worden gebruikt. N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt gebruiken voor 12 volt accessoires met een maximum vermogen van 15 ampère. Gebruik alleen Ford stekkers of stekkers die geschikt zijn voor gebruik in SAE gestandaardiseerde aansluitingen. E73705 Open de asbak om deze te verwijderen, druk hem tegen de veerdruk in en verwijder hem. EXTRA VOEDINGSAANSLUITINGEN E72972 Druk het verwarmingselement in om de aansteker te laten gloeien. Hij springt automatisch in de oorspronkelijke stand terug. LET OP Wanneer u het aansluitpunt gebruikt terwijl de motor niet draait, wordt hierdoor de accu ontladen. N.B.: U kunt het elektrisch aansluitpunt bij afgezet contact gebruiken. 132 Gemaksfuncties Tafeltjes op de rugleuningen N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt gebruiken voor 12 volt accessoires met een maximum vermogen van 15 ampère. Gebruik uitsluitend Ford stekkers of stekkers die voldoen aan de SAE normen. WAARSCHUWING Gebruik de tafeltjes niet tijdens het rijden. Controleer voordat u wegrijdt of de tafeltjes in de onderste stand zijn vergrendeld. S-Max E74130 Galaxy E72630 DASHBOARDKASTJE Gekoeld handschoenenkastje N.B.: U kunt het handschoenenkastje koelen met behulp van de lucht uit de airconditioning. E72977 BEKERHOUDERS WAARSCHUWING Plaats tijdens het rijden geen hete dranken in de bekerhouders. 133 Gemaksfuncties E72980 E70885 OPBERGRUIMTES WAARSCHUWING Rijd niet met openstaande kleppen van de opbergvakken. Doe voordat u wegrijdt de klep dicht. LET OP Bewaar geen voor warmte gevoelige voorwerpen en vloeistoffen in enig opbergvak. E73704 Opbergvakken voorin E72905 E72978 134 E72905 Gemaksfuncties Opbergvak onder de stoel Opbergvak achterin 1 2 E72981 E72982 Opbergvakken tegen het dak Opbergvak onder de vloer WAARSCHUWING WAARSCHUWING Plaats geen zware voorwerpen in de opbergvakken tegen het dak. Wanneer u een kinderzitje op de tweede zitrij met een steun gebruikt, let er dan op dat de steun stevig op het paneel van de opbergruimte onder de vloer steunt. Zorg ervoor dat u het schuimrubber vulstuk correct binnen het opbergvak aanbrengt en dat u de steun correct monteert. LET OP Overschrijd niet het maximum toelaatbaar gewicht van 1 kg voor het kleine opbergvak en 2 kg voor het grote opbergvak. E72585 E73067 135 Gemaksfuncties WEGENKAARTOPBERGVAKKEN GLASHOUDER E75193 GEHEUGENFUNCTIE E74686 WAARSCHUWINGEN Controleer voordat u het stoelgeheugen activeert, of de onmiddellijke omgeving van de stoel vrij is van belemmeringen en dat de inzittenden niet met bewegende delen in aanraking kunnen komen. RUGLEUNINGTAFELTJES WAARSCHUWING Gebruik de tafeltjes niet tijdens het rijden. Controleer voordat u wegrijdt of de tafeltjes in de onderste stand zijn vergrendeld. Gebruik de geheugenfunctie niet tijdens het rijden. E72630 136 Gemaksfuncties Actieve instelling A 1. Zet het contact aan. 2. Stel de stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand. 3. Druk op de gewenste insteltoets B en houd deze ingedrukt tot ter bevestiging een gongsignaal klinkt. Een opgeslagen stoelstand oproepen B N.B.: Druk, om de stoel tijdens het innemen van de stand te stoppen, een willekeurige insteltoets, een geheugentoets of een spiegelschakelaar in. De stoel stopt ook met bewegen zodra de auto gaat rijden. E86768 A B Bedieningsorganen stoelverstelling Zie Elektrisch verstelbare stoelen (bladzijde 122). Passieve oproep N.B.: Wanneer zich meer dan één passive key zich binnen de detectiezone bevindt, zal de geheugenfunctie de instellingen gebruiken van de sleutel die het eerst werd geprogrammeerd. Insteltoetsen geheugen In het geheugen kunnen maximaal vier verschillende stoelinstellingen en buitenspiegelstanden worden opgeslagen. Ook kan de kantelstand van de buitenspiegel tijdens het achteruitrijden worden opgeslagen. Zie Elektrisch verstelbare buitenspiegels (bladzijde 75). Een stand in het geheugen opslaan Wanneer u de auto ontgrendeld met de afstandsbediening of door aan de portierkruk te trekken terwijl een passive key zich binnen de detectiezone bevindt, zullen de stoel en de spiegels in de stand worden versteld, die in de betreffende afstandsbediening of passive key is opgeslagen. Passieve instelling Actieve oproep De auto slaat de standen van de stoel en de buitenspiegels in de vier afstandsbedieningen of de passive keys op. De volgende keer dat de auto wordt ontgrendeld, wordt de laatst gebruikte stand van de stoel en de buitenspiegels ingesteld. Druk op de insteltoets voor de gewenste rijpositie. De stoel en de spiegels bewegen in de stand die onder de insteltoets is opgeslagen. Telkens bij het afzetten van het contact, worden de actuele standen van de stoel en de spiegels opgeslagen in de gebruikte afstandsbediening of passive key. 137 Gemaksfuncties KINDER OBSERVATIESPIEGEL USB-POORT E75192 E104423 CD-WISSELAAR Zie Verbinding (bladzijde 280). Deze bevindt zich onder de voorste passagiersstoel. AANSLUITING AUXILIARY INGANG (AUX IN) E71969 Zie de afzonderlijke audiohandleiding. 138 De motor starten N.B.: Laat, om te voorkomen dat de accu leegraakt, de contactsleutel niet te lang in deze stand staan. ALGEMENE INFORMATIE Algemene opmerkingen over het starten II Het contact staat aan. Alle elektrische circuits zijn ingeschakeld. Waarschuwings- en controlelampen branden. Dit is de stand waarin de sleutel moet staan tijdens het rijden. U moet deze stand ook kiezen wanneer de auto wordt gesleept. Als de accu losgekoppeld is geweest kan de motor, nadat de accukabels weer zijn aangesloten, een afwijkende draaikarakteristiek vertonen gedurende ca. 8 kilometer. De oorzaak is, dat het motormanagement zich weer aan de motor moet aanpassen. Ongebruikelijke rijkarakteristieken tijdens deze periode moeten worden genegeerd. III Startmotor ingeschakeld. Laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. STUURWIELBLOKKERING Motor starten door middel van slepen of duwen WAARSCHUWING Controleer altijd voordat u probeert uw wagen in beweging te brengen of het stuurslot is uitgeschakeld. WAARSCHUWING Om beschadiging te voorkomen moet u uw auto niet aanduwen of aanslepen. Gebruik hulpstartkabels en een hulpaccu. Zie Gebruik van startkabels (bladzijde 229). Uitvoeringen zonder keyless startsysteem Stuurslot activeren: CONTACTSLOT 1. Neem de sleutel uit het contactslot. 2. Draai het stuurwiel. WAARSCHUWING Uitvoeringen met keyless startsysteem Draai de sleutel nooit terug in de stand 0 zolang de auto nog in beweging is. Uw wagen is uitgerust met een elektronisch bediend stuurslot. Deze werkt automatisch. Het stuurslot is geactiveerd bij afgezet contact, als de motor niet draait en de wagen stilstaat. Het stuurslot wordt automatisch uitgeschakeld zodra het contact wordt aangezet. E72128 0 Contact uitgeschakeld. I De ontsteking en alle hoofdcircuits zijn uitgeschakeld. 139 De motor starten Wanneer het starten problemen oplevert bij temperaturen onder -25 ºC, druk dan het gaspedaal ¼ tot ½ van de pedaalslag in en probeer het opnieuw. EEN BENZINEMOTOR STARTEN N.B.: U kunt de startmotor per startpoging slechts maximaal 30 seconden inschakelen. Verzopen motor Auto's met handgeschakelde versnellingsbak Koude of warme motor 1. Druk het koppelingspedaal volledig in. 2. Druk het gaspedaal volledig in en houd het ingedrukt. 3. Start de motor. Alle modelvarianten LET OP Zet, wanneer de temperatuur lager dan -20 ºC is, het contact minimaal één seconde aan voordat u de motor start. Hierdoor zorgt u ervoor dat de maximale benzinedruk wordt opgebouwd voordat de motor wordt gestart. Uitvoeringen met automatische transmissie 1. Schakel park of neutral in. 2. Druk het gaspedaal volledig in en houd het ingedrukt. 3. Druk het rempedaal volledig in. 4. Start de motor. Auto's met handgeschakelde versnellingsbak N.B.: Druk het gaspedaal niet in. 1. Druk het koppelingspedaal volledig in. 2. Start de motor. Alle modelvarianten Slaat de motor niet aan, herhaal dan de startprocedure zoals beschreven onder Koude of warme motor. Uitvoeringen met automatische transmissie Stationair toerental na het starten N.B.: Raak het gaspedaal niet aan. 1. Schakel park of neutral in. 2. Druk het rempedaal volledig in. 3. Start de motor. Het stationaire toerental waarmee de motor direct na het aanslaan draait is afhankelijk van de motortemperatuur. Alle modelvarianten Wanneer de motor koud is, wordt het stationaire toerental automatisch verhoogd om de katalysator zo snel mogelijk op temperatuur te brengen. Hierdoor wordt de uitlaatgasemissie van de auto tot een absoluut minimum beperkt. Wacht even wanneer de motor niet binnen 15 seconden aanslaat en probeer het nogmaals. Wanneer de motor na drie startpogingen nog niet is aangeslagen, wacht dan tien seconden en ga te werk zoals is beschreven onder Verzopen motor. Het stationaire toerental neem langzaam af tot normaal zodra de katalysator opwarmt. 140 De motor starten Als de motor niet wordt gestart, herhaal dan stap 1, 2 en 3 of sluit een motorblokverwarming gedurende twee uren aan alvorens de motor te starten. EEN BENZINEMOTOR STARTEN - FLEX FUEL (FF, ETHANOL) Voor algemene informatie bij het starten van een benzinemotor. Zie Een benzinemotor starten (bladzijde 140). Starten bij lage buitentemperaturen Indien de buitentemperatuur lager is dan -10°C en de tank E85 bevat, moet een motorblokverwarming worden gebruikt om het starten te vergemakkelijken. Zie Motorverwarming (bladzijde 142). Gebeurt dit niet, dan kan de motor niet worden gestart. Tijdens het starten worden de inspuitventielen buiten werking gesteld zolang het gaspedaal is ingedrukt. Dit kan worden gebruikt om het teveel aan brandstof na enkele mislukte startpogingen uit het inlaatspruitstuk te verwijderen. Indien de accu losgekoppeld is geweest of nadat een ander soort brandstof is getankt, kan de motor met een onregelmatig stationair toerental draaien. Dit herstelt zich na 10 tot 30 seconden. EEN DIESELMOTOR STARTEN Indien de buitentemperatuur lager dan -10°C blijft, is het raadzaam ongelode benzine met een octaangetal van 95 bij te tanken indien de tank niet geheel gevuld is. Ongeveer 10 liter benzine brengt de verhouding bio-ethanol E85 in een ¾ gevulde tank van 85% naar 70% terug, waardoor de koude-starteigenschappen aanzienlijk worden verbeterd. Koude of warme motor Alle modelvarianten N.B.: Wanneer de temperatuur lager is dan -15 ºC, mag u de startmotor 25 seconden achtereen inschakelen. Wanneer de auto frequent wordt gebruikt bij dergelijk lage temperaturen raden wij aan een verwarmingselement in het motorblok te laten monteren. Indien bij zeer lage buitentemperaturen de tank alleen is gevuld met E85 en er geen motorblokverwarming kan worden gebruikt, kunt u moeilijkheden ondervinden bij het starten van de motor. N.B.: Schakel de startmotor in tot de motor aanslaat. Indien de motor niet wil aanslaan, ga dan als volgt te werk: N.B.: U kunt de startmotor per startpoging slechts maximaal 30 seconden inschakelen. 1. Trap het gaspedaal volledig in. 2. Zet de contactsleutel in stand III. Zet het contact aan en wacht tot de controlelamp van het voorgloeisysteem uitgaat. LET OP Laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. Auto's met handgeschakelde versnellingsbak 3. Laat 5 seconden na het starten van de motor het gaspedaal geleidelijk los of wanneer het motortoerental stijgt. N.B.: Raak het gaspedaal niet aan. 1. 141 Druk het koppelingspedaal volledig in. De motor starten 2. Start de motor. Als u alleen korte afstanden rijdt of als tijdens de ritten vaak wordt gestopt en opgetrokken, dan moet u het regeneratieproces starten als het informatiebericht DIESEL FILTER OVERLOADED (roetfilter overbelast) wordt weergegeven. Zie Infoberichten (bladzijde 98). Indien u denkt dat het veilig kan: Uitvoeringen met automatische transmissie 1. Selecteer park of neutral. 2. Druk het rempedaal volledig in. 3. Start de motor. • DIESELROETFILTER (DPF) Het DPF is een onderdeel van het uitlaatgasemissiesysteem van uw auto. Het zuivert de uitlaatgassen van schadelijke roetdeeltjes bij auto's met dieselmotor. • Maak een rit van 20 minuten met de auto en voorkom langdurig stationair draaien. Zet de auto niet van contact. Deze procedure moet wellicht worden herhaald. Het waarschuwingsbericht verdwijnt wanneer het regeneratieproces met succes is voltooid. Regeneratie WAARSCHUWING MOTOR UITSCHAKELEN Laat de motor niet stationair draaien of parkeer de auto niet op droge bladeren, droog gras of ander brandbaar materiaal. Het regeneratieproces werkt met bijzonder hoge uitlaatgastemperaturen en na het afzetten van de motor en tijdens en na regeneratie blijft de uitlaat een aanzienlijke hoeveelheid hitte uitstralen. Dit is een potentieel gevaar van brand. Auto's met turbocompressor LET OP Zet de motor niet af wanneer deze met een hoog toerental draait. Als de motor bij een hoog toerental wordt afgezet, zal de turbocompressor nog draaien nadat de oliedruk al tot nul is gedaald. Dit heeft vroegtijdige slijtage van de compressorlagers tot gevolg. In tegenstelling tot een normaal filter, dat periodiek moet worden vervangen, is het DPF ontwikkeld om te regenereren, of zichzelf te reinigen om efficiënt zijn werk te doen. Het regeneratieproces vindt automatisch plaats. Onder sommige rijomstandigheden moet u echter het regeneratieproces ondersteunen. Laat het gaspedaal los. Wacht tot de motor stationair draait en zet de motor af. MOTORVERWARMING LET OP Onkoppel de voedingskabel van de aansluiting van de motorverwarming alvorens weg te rijden. N.B.: Gebruik de motorverwarming alleen bij temperaturen lager dan -10 °C. 142 De motor starten N.B.: De stekker van de motorverwarming bevindt zich in de radiateurgrille aan de voorzijde van uw auto. E97918 Sluit de motorverwarming 2 tot 3 uur aan, voordat u de motor start. 143 Brandstof en tanken VEILIGHEIDSMAATREGELEN WAARSCHUWINGEN Vervang het brandstofsysteem of componenten ervan niet door onderdelen die niet specifiek zijn ontworpen voor gebruik van bio-ethanol. WAARSCHUWINGEN Stop met tanken nadat het vulpistool voor de tweede keer is afgeslagen. Alle brandstof die u dan nog toevoegt vult de expansieruimte in de brandstoftank, hetgeen er toe kan leiden dat de brandstof overstroomt. Het morsen van brandstof kan gevaarlijk zijn voor andere weggebruikers. LET OP Gebruik geen gelode benzine of benzine met additieven die andere metallische bestanddelen (bijv. op mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen het emissiesysteem beschadigen. Vermijd open vuur of hittebronnen in de nabijheid van het brandstofsysteem. Het brandstofsysteem staat onder druk. Wanneer het brandstofsysteem lekt, bestaat het gevaar van verwonding. Gebruik geen methanol in plaats van bio ethanol E 85. N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof van hoge kwaliteit zonder additieven of andere toevoegingen. BRANDSTOFKWALITEIT BENZINE N.B.: Gebruik van bio ethanol E 85 kan leiden tot een hoger brandstofverbruik. N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof van hoge kwaliteit zonder additieven of andere toevoegingen. N.B.: De correcte brandstofsoort voor uw auto staat vermeld op een sticker aan de binnenzijde van de brandstofvulklep. LET OP N.B.: De auto functioneert naar behoren op commerciële ongelode benzine met octaangetal 95. Bio ethanol E 85 van een hoge kwaliteit levert echter dezelfde bescherming en prestaties. Gebruik geen gelode benzine of benzine met additieven die andere metallische bestanddelen (bijv. op mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen het emissiesysteem beschadigen. Gebruik ongelode benzine met een minimum octaangetal van 95 die voldoet aan de specificatie EN 228, of een equivalent. U kunt tevens een mengsel gebruiken van ongelode benzine en bio ethanol E 85. Gebruik ongelode benzine met een minimum octaangetal van 95 die voldoet aan de specificatie EN 228, of een equivalent. Opslaan voor de lange termijn BRANDSTOFKWALITEIT FLEX FUEL (FF, ETHANOL) Vanwege kleine hoeveelheden corrosiebevorderende verontreinigingen in bio ethanol E85 wordt aanbevolen de tank alleen te vullen met ongelode benzine met een octaangetal van 95 alvorens de auto voor een langere periode niet te gebruiken. WAARSCHUWINGEN Breng geen wijzigingen aan het brandstofsysteem of onderdelen ervan aan. 144 Brandstof en tanken BRANDSTOFKWALITEIT DIESEL LET OP Zet het contact tijdens het rijden niet af. N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof van hoge kwaliteit zonder additieven of andere toevoegingen. Parkeren WAARSCHUWING WAARSCHUWING Parkeer uw auto niet boven droge bladeren of gras. Na het afzetten van de motor straalt het uitlaatsysteem nog gedurende enige tijd veel warmte uit. Hierdoor ontstaat het gevaar van brand. Meng de dieselolie niet met olie, benzine of andere vloeistoffen. Deze kunnen een chemische reactie veroorzaken. LET OP TANKKLEP Voeg geen kerosine, paraffine of petroleum aan de dieselolie toe. Deze kunnen het brandstofsysteem beschadigen. N.B.: Met het centraal vergrendelingssysteem wordt ook de klep van de brandstofvulopening vergrendeld en ontgrendeld. Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde 38). N.B.: Wij raden het langdurig gebruik van additieven af die vlokvorming moeten voorkomen. N.B.: Het is normaal dat een sissend geluid hoorbaar is wanneer u de tankdop opent. Gebruik dieselolie die voldoet aan de specificatie EN 590, of een equivalent. U kunt dieselolie gebruiken die maximaal 5% RME (biodiesel) bevat. KATALYSATOR Rijden met een auto met katalysator LET OP Zorg ervoor dat u de tank niet leeg rijdt. 1 Schakel de startmotor niet langdurig achtereen in. E94744 Laat de motor niet met een losgekoppelde bougiekabel draaien. Sleep of duw de auto niet aan. Gebruik hulpstartkabels. Zie Gebruik van startkabels (bladzijde 229). 145 Brandstof en tanken Laat de motor na het tanken 5 minuten met een rijsnelheid van boven de 48 km/h werken om het risico van een langere herstarttijd van de motor te verkleinen. 3 BRANDSTOFVERBRUIK De CO2 waarden en de brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid van laboratoriumtests volgens EEC richtlijn 80/1268/EEC en aanvullingen daarop. Deze richtlijnen worden door alle automobielfabrikanten aangehouden. 2 E73225 Draai de dop, om hem te sluiten, rechtsom tot hij klikt. Deze gegevens zijn bedoeld voor het vergelijken van merken en modellen. Ze zijn niet bedoeld als weergave van het werkelijke brandstofverbruik van uw wagen. Het werkelijke brandstofverbruik wordt door vele factoren bepaald, waaronder de rijstijl, rijden met hoge snelheden, starten/stoppen, gebruik van de airconditioning, de gemonteerde accessoires, rijden met een aanhanger, enz. TANKEN LET OP Probeer niet de motor te starten wanneer u de tank met de onjuiste brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor kan de motor worden beschadigd. Laat het systeem onmiddellijk door een geschoolde monteur controleren. Uw Ford dealer dient u gaarne van advies hoe u het brandstofverbruik kunt verlagen. TANKEN - FLEX FUEL (FF, ETHANOL) LET OP Probeer niet de motor te starten wanneer u de tank met de onjuiste brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor kan de motor worden beschadigd. Laat het systeem onmiddellijk door een geschoolde monteur controleren. TECHNISCHE SPECIFICATIE 146 Brandstof en tanken S-MAX Brandstofverbruikscijfers Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 2.0L Duratec 11,0 (25,7) 6,4 (44,1) 8,1 (34,9) 194 2.3L Duratec-HE (161 pk), 6-traps automatische transmissie 13,7 (20,6) 7,4 (38,2) 9,7 (29,1) 232 2.5L Duratec, Durashift handgeschakelde 6versnellingsbak 13,3 (21,2) 7,1 (39,8) 9,4 (30,1) 224 1.8L Duratorq-TDCi 7,9 (35,8) 5,2 (54,3) 6,2 (45,6) 164 2.0L Duratorq-TDCi, Durashift handgeschakelde 6versnellingsbak 7,7 (36,7) 5,0 (56,5) 6,0 (47,1) 159 2.0L Duratorq-TDCi (140 pk), automatische 6-transmissie 9,9 (28,5) 5,8 (48,7) 7,3 (38,7) 193 2.2L Duratorq-TDCi, Durashift handgeschakelde 6versnellingsbak 9,0 (31,4) 5,2 (54,3) 6,6 (42,8) 176 Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 2.0L Duratec 11,2 (25,2) 6,5 (43,5) 8,2 (34,5) 197 2.3L Duratec-HE (161 pk), 6-traps automatische transmissie 13,8 (20,5) 7,5 (37,7) 9,8 (28,8) 235 Variant Galaxy Brandstofverbruikscijfers Variant 147 Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 1.8L Duratorq-TDCi (125 pk), Durashift handgeschakelde 6-versnellingsbak 8,0 (35,3) 5,3 (53,3) 6,3 (44,8) 166 1.8L Duratorq-TDCi 8,0 (35,3) 5,2 (54,3) 6,2 (45,6) 165 2.0L Duratorq-TDCi, Durashift handgeschakelde 6versnellingsbak 7,7 (36,7) 5,0 (56,5) 6,0 (47,1) 159 2.0L Duratorq-TDCi (140 pk), automatische 6-transmissie 10 (28,3) 5,9 (47,9) 7,4 (38,2) 196 2.2L Duratorq-TDCi, Durashift handgeschakelde 6versnellingsbak 9,1 (31,0) 5,3 (53,3) 6,7 (42,2) 179 Variant 148 Versnellingsbak/transmissie HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK AUTOMATISCHE TRANSMISSIE Alle modelvarianten Keuzehendelstanden LET OP Schakel de achteruit niet in wanneer de wagen in beweging is. Dit kan inwendige schade aan de versnellingsbak veroorzaken. S Oefen een onnodige zijdelingse kracht uit op de schakelhendel wanneer u van de 5e naar de 4e versnelling schakelt. Hierdoor kan per ongeluk de 2e versnelling worden ingeschakeld, waardoor de versnellingsbak kan worden beschadigd. De achteruit inschakelen E80836 Bij sommige auto's moet de kraag omhoog worden gebracht tijdens inschakelen van de achteruit. P Parkeerstand R Achteruit N Neutraal D Rijden S Sportmodus en handmatig schakelen WAARSCHUWING Druk het rempedaal in voordat u de keuzehendel verplaatst; houd het rempedaal ingedrukt tot u klaar bent om weg te rijden. E99067 N.B.: Wanneer de motor koud is, is het stationaire toerental hoger. Daarom heeft de wagen meer de neiging te gaan kruipen wanneer u een rijstand hebt ingeschakeld. Druk de knop op de keuzehendel in om de achteruit en de parkeerstand te kunnen inschakelen. De stand van de keuzehendel wordt op het informatiedisplay weergegeven. 149 Versnellingsbak/transmissie Parkeerstand Sportmodus en handmatig schakelen WAARSCHUWINGEN Schakel de parkeerstand alleen bij stilstaande auto in. 1 Trek voordat u de wagen verlaat de handrem aan en schakel de parkeerstand in. Controleer of de keuzehendel is vergrendeld. S N.B.: Een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt wanneer u het bestuurdersportier opent en de parkeerstand niet hebt ingeschakeld. 2 In deze stand wordt geen kracht op de aangedreven wielen overgebracht en is de transmissie geblokkeerd. Wanneer de keuzehendel in deze stand staat, kan de motor worden gestart. S E80837 N.B.: De transmissie schakelt alleen bij geschikte rijsnelheden en motortoerentallen. N.B.: Wanneer u de stand S kiest, schakelt de transmissie eventueel, afhankelijk van de gaspedaalstand in verhouding tot de rijsnelheid. Achteruit WAARSCHUWING Schakel de achteruit alleen bij stilstaande auto en bij stationair draaiende motor in. Neutraal Activeer de sportmodus door de keuzehendel in de stand S te plaatsen. De sportmodus blijft actief tot u handmatig op- of terugschakelt. In deze stand wordt geen kracht op de aangedreven wielen overgebracht, maar is de transmissie niet geblokkeerd. Wanneer de keuzehendel in deze stand staat, kan de motor worden gestart. Kies handmatig schakelen om handmatig alle voorwaartse versnellingen te gebruiken. Druk de keuzehendel naar voren om terug te schakelen en trek hem naar achteren om op te schakelen. Rijden Rijmodi Kies rijden om automatisch alle voorwaartse versnellingen te gebruiken. De transmissie kiest een versnelling voor optimale prestaties, gebaseerd op de omgevingstemperatuur, het hellingspercentage van het wegdek, de belading van de auto en de handelingen van de bestuurder. 150 Versnellingsbak/transmissie Tips voor het rijden met een automatische transmissie 3 Wegrijden 1. Zet de handrem los. 2. Laat het rempedaal opkomen en druk het gaspedaal in. 4 Stoppen 2 1 1. Laat het gaspedaal opkomen en druk het rempedaal in. 2. Schakel de parkeerrem in. Kickdown Druk het gaspedaal volledig in terwijl het keuzehendel in de rijstand staat om voor optimale prestaties de eerstvolgende lagere versnelling in te schakelen. Laat het gaspedaal opkomen wanneer kickdown niet langer is gewenst. Voorziening voor het ontgrendelen van de keuzehendel E81705 1. In geval van een elektrische storing of bij een lege accu moet u een hefboom gebruiken om de keuzehendel uit de parkeerstand te verplaatsen. 2. 3. 4. 5. 151 Steek een dun schroevendraaiertje in de opening. Draai het schroevendraaiertje 90 graden. Druk het schroevendraaiertje naar beneden om het frame los te drukken van het bekledingspaneel. Druk het frame naar beneden zodat de hendel loskomt en beweeg de keuzehendel uit de parkeerstand. Trek de kap omhoog tot het frame in het bekledingspaneel aangrijpt. Remmen WERKING PARKEERREM Schijfremmen Handrem aantrekken Natte remschijven hebben een lagere wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten van een wasstraat het rempedaal even voorzichtig in om de waterfilm op de remschijven te laten verdampen. ABS WAARSCHUWING ABS is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. Het ABS voorkomt dat de wielen blokkeren, zelfs tijdens krachtig remmen, waardoor de auto in noodsituaties volledig bestuurbaar en stabiel blijft. TIPS VOOR RIJDEN MET ABS Wanneer het ABS in werking is, pulseert het rempedaal. Dit is normaal. Blijf het rempedaal indrukken. E73224 Het ABS voorkomt geen gevaren die ontstaan wanneer: • u te weinig afstand ten opzichte van voor u rijdend verkeer houdt. • de auto te maken krijgt met aquaplaning. • u bochten te snel neemt. • het wegdek slecht is. WAARSCHUWING Controleer of de handrem is aangetrokken voordat u de hefboom vrijzet. N.B.: Druk de knop niet in wanneer u de handrem aantrekt. 1. Trap het rempedaal stevig in. 2. Trek de handremhefboom zo ver mogelijk naar boven. 152 Remmen Op een helling parkeren N.B.: Wanneer de EPB wordt geactiveerd en uitgeschakeld kunt u diverse geluiden waarnemen. Dit is normaal en geen reden tot ongerustheid. Wanneer u op een helling moet parkeren met de voorzijde van de wagen hellingopwaarts, schakel dan de eerste versnelling in en draai dan de voorwielen van de trottoirband af. Wanneer u op een helling moet parkeren met de voorzijde van de wagen hellingafwaarts, schakel dan de achteruit in en draai dan de voorwielen naar de trottoirband toe. Parkeren op een helling Wanneer u de auto met de voorzijde omhoog op een helling moet parkeren, schakel dan de eerste versnelling in en draai de voorwielen weg van de trottoirband. Wanneer u de auto met de voorzijde omlaag op een helling moet parkeren, schakel dan de achteruit in en draai de voorwielen naar van de trottoirband toe. Handrem vrijzetten 1. Druk het rempedaal stevig in. 2. Trek de handremhefboom lichtjes aan, druk de knop in en druk de hefboom naar beneden. EPB inschakelen ELEKTRONISCHE PARKEERREM (EPB) De elektrische parkeerrem (EPB) vervangt de conventionele handrem. Hij wordt bediend d.m.v. een schakelaar op de middenconsole. WAARSCHUWINGEN Schakel altijd de elektrische parkeerrem in en schakel de eerste versnelling of de achteruit in wanneer u de auto verlaat. E70528 Trek de schakelaar eenmaal omhoog om de EPB in te schakelen. Auto's met een automatische transmissie moeten altijd worden geparkeerd met de keuzehendel in de stand P. De controlelamp van het remsysteem gaat branden ter bevestiging dat de EPB is ingeschakeld. N.B.: De controlelamp van het remsysteem blijft korte tijd branden wanneer u de contactsleutel in de stand 0 zet of verwijderd. N.B.: Onder bepaalde omstandigheden voert de EPB een automatische aantrekfunctie uit, bijvoorbeeld wanneer op een steile helling is geparkeerd met een geactiveerde EPB. Dit gebeurt ongeveer drie minuten nadat de EPB is geactiveerd. 153 Remmen Automatische inschakeling van de EPB WAARSCHUWING De EPB wordt niet automatisch ingeschakeld bij auto's met een sleutelloos start- of toegangssysteem. U moet de EPB activeren met de EPB-schakelaar. Wanneer u het contact af zet, blijft de instrumentengroep enkele minuten ingeschakeld. E70529 Houd de schakelaar ingedrukt terwijl u het contact afzet of wanneer u de sleutel uit het contactslot neemt. De EPB schakelt automatisch in wanneer u tijdens deze periode de sleutel uit het contactslot neemt. WAARSCHUWING Automatische activering van de EPB voorkomen Wanneer u bij het afzetten van het contact voorkomt dat de EPB wordt ingeschakeld, blijft deze uitgeschakeld wanneer u de sleutel uit het contactslot neemt. WAARSCHUWINGEN Verlaat de auto niet zonder de EPB te activeren. Denk eraan dat als u de schakelaar indrukt terwijl u de sleutel uit het contactslot verwijdert (bij auto's met keyless entry-systeem wanneer de contactschakelaar wordt uitgetrokken) dat de EPB niet wordt geactiveerd. EPB inschakelen bij rijdende auto. WAARSCHUWING Schakel de EPB niet in wanneer de auto in beweging is - noodgevallen uitgezonderd (bijv. het rempedaal werkt niet of is geblokkeerd). In bochten, op slechte wegen of onder slechte weersomstandigheden, kan een noodstop ervoor zorgen dat de auto gaat slippen of van de weg raakt. Zorg ervoor dat de auto niet kan wegrollen door de wielen van de auto stevig te blokkeren wanneer u de auto op een helling parkeert en de EPB niet wordt ingeschakeld. Wanneer u de EPB tijdens het rijden inschakelt, gaat de controlelamp van het remsysteem branden en klinkt er een waarschuwingssignaal. 154 Remmen N.B.: De EPB maakt het wegrijden op een helling eenvoudiger en voorkomt dat de auto in een ongewenste richting wegrolt. De remmen worden automatisch gelost zodra de koppeling in aangrijping is en de motor voldoende vermogen heeft opgebouwd om weg te rijden. Zo wordt voorkomen dat de auto op een helling kan terugrollen. Dit is een voordeel wanneer u op een helling moet optrekken, bijvoorbeeld vanaf een helling van een parkeerplaats, bij verkeerslichten of tijdens het achteruit tegen een helling inparkeren. Bij snelheden boven 6 km/h (4 mph) wordt remkracht uitgeoefend zolang u de schakelaar in de AAN-stand houdt. De EPB blijft ingeschakeld tot u de schakelaar loslaat of indrukt of het gaspedaal dieper indrukt. De EPB uitschakelen Automatisch loszetten - loszetten bij het wegrijden (DAR) N.B.: Bij auto's met een automatische transmissie moet het bestuurdersportier worden gesloten en de veiligheidsgordel van de bestuurder worden vastgemaakt voordat het DAR werkt. Handmatig uitschakelen N.B.: Om de EPB uit te schakelen moet de contactsleutel in de stand II staan. N.B.: Wanneer de EPB-waarschuwingslamp blijft branden, wordt de EPB niet automatisch losgezet. U moet de EPB loszetten met de EPB-schakelaar. N.B.: De motor moet draaien en het gaspedaal moet worden ingetrapt alvorens DAR werkt. N.B.: U moet het koppelingspedaal helemaal intrappen om DAR te laten werken. Schakel de eerste versnelling of de achteruit in. Rijd normaal weg door het gas- en koppelingspedaal te gebruiken en de EPB wordt automatisch losgezet. E70529 Houd het rempedaal of het koppelingspedaal ingedrukt en druk de schakelaar in. De controlelamp van het remsysteem gaat uit ter bevestiging dat de EPB is uitgeschakeld. De controlelamp van het remsysteem gaat uit ter bevestiging dat de EPB is uitgeschakeld. N.B.: Wanneer bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak de schakelhendel in neutraal staat wanneer u het koppelingspedaal laat opkomen en het gaspedaal indrukt, zal de EPB automatisch worden uitgeschakeld. Optrekken met een aanhanger (uitvoeringen met handgeschakelde versnellingsbak) Afhankelijk van de hellingshoek en het gewicht van de aanhanger, kunnen de auto en de aanhanger iets naar achteren rollen wanneer u op een helling optrekt. Om dit voorkomen, schakelt u DAR uit en zet u de EPB als volgt handmatig los: 155 Remmen 1. Trek de schakelaar omhoog en houd hem in deze stand. 2. Trek zoals gebruikelijk op en druk de schakelaar in wanneer u merkt dat de motor voldoende vermogen heeft om weg te rijden. Onderbreking van de stroomtoevoer WAARSCHUWING Het is mogelijk dat u de EPB niet kunt in- of uitschakelen wanneer de stroomtoevoer is onderbroken, bijvoorbeeld bij een lege accu, een defecte dynamo of een storing in de elektronica. Wanneer de accu leeg is, gebruik dan startkabels en een hulpaccu. Zie Gebruik van startkabels (bladzijde 229). 156 Stabiliteitsregeling Het systeem zorgt ook voor een betere tractieregeling door het motorkoppel te verlagen wanneer de wielen bij het accelereren beginnen door te spinnen. Het verbetert de mogelijkheden om op gladde of losse oppervlakken te kunnen optrekken en het verbetert het comfort door wielspin in haarspeldbochten te beperken. WERKING Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) WAARSCHUWING ESP houdt niet in dat u niet langer voorzichtig en aandachtig hoeft te rijden. Controlelamp Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) De controlelamp ESP knippert wanneer het systeem wordt geactiveerd. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 81). B Noodremassistent WAARSCHUWING B De noodremassistent is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. B A A B A De noodremassistent kan een noodstopsituatie herkennen aan de snelheid waarmee u het rempedaal indrukt. Hij zorgt voor een maximale remdruk zolang het rempedaal wordt ingedrukt. De noodremassistent kan de remweg in kritieke situaties reduceren. E72903 A zonder ESP B met ESP Het ESP ondersteunt de stabiliteit van de auto wanneer deze dreigt uit te breken. Dit wordt bewerkstelligd door de wielen afzonderlijk af te remmen en door het motorkoppel zo nodig te verlagen. GEBRUIK MAKEN VAN STABILITEITSREGELING Druk de schakelaar in en houd deze één seconde ingedrukt. Het lampje in de schakelaar gaat branden. Op het display wordt een bericht weergegeven. Zie Infoberichten (bladzijde 98). 157 Stabiliteitsregeling Druk de schakelaar opnieuw in om het systeem in te schakelen. Telkens wanneer u het contact aan zet wordt het systeem automatisch ingeschakeld. 158 Hill launch assist (HLA) WERKING De Hill Launch Assist (HLA) maakt het eenvoudiger op te trekken wanneer de wagen op een helling staat zonder dat het noodzakelijk is gebruik te maken van de parkeerrem. Wanneer de HLA actief is, blijft de wagen nadat u het rempedaal hebt losgelaten twee tot drie seconden op de helling stilstaan. Gedurende deze tijd heeft u de tijd om uw voet van het rempedaal te halen, het gaspedaal in te drukken en op te trekken. De remmen worden automatisch gelost zodra de motor voldoende vermogen heeft opgebouwd om weg te rijden. Zo wordt voorkomen dat de wagen op een helling kan terugrollen. Dit is een voordeel wanneer u op een helling moet optrekken, bijvoorbeeld vanaf een helling van een parkeerplaats, bij verkeerslichten of tijdens het achteruit tegen een helling inparkeren. E70499 Hellingstart Uit Automatisch Handmatig WAARSCHUWING De HLA vervangt niet de parkeerrem. Trek altijd de handrem aan en schakel de eerste versnelling of de achteruit in wanneer u de auto verlaat. E74629 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Hill Launch en druk op de rechter pijltjestoets. GEBRUIK VAN HLA De HLA kan in de automatische of handmatige modus worden gebruikt. Wanneer u de automatische modus selecteert, wordt de HLA automatisch geactiveerd wanneer de auto op een helling staat en u het rempedaal indrukt. Wanneer u de handmatige modus selecteert, moet u de HLA met behulp van het rempedaal activeren. De HLA modus instellen: 159 Hill launch assist (HLA) • 4. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. Wanneer Off is geselecteerd, is de HLA uitgeschakeld en kan deze niet automatisch of handmatig worden geactiveerd. 5. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. • HLA in de automatische modus activeren: 1. Druk het rempedaal in om de wagen volledig tot stilstand te brengen. Houd het rempedaal ingedrukt. 2. Wanneer de sensoren detecteren dat de wagen op een helling staat en de juiste versnelling is geselecteerd (eerste versnelling wanneer de wagen op een opwaartse helling staat, achteruit wanneer de wagen met de voorzijde naar beneden staat), wordt de HLA automatisch geactiveerd. Hill Launch Assist active verschijnt op het informatiedisplay. 3. Wanneer u uw voet van het rempedaal neemt, blijft de wagen gedurende ongeveer twee tot drie seconden op de helling staan zonder achteruit te rollen. 4. Rijd op de normale manier weg. De remmen worden automatisch gelost. N.B.: Wanneer de HLA in de handmatige modus staat, gebruik dan de HLA alleen bij het optrekken op hellingen van meer dan 3%. Wanneer de wagen op een vlakke ondergrond of een neerwaartse helling staat, maat een actieve HLA het moeilijk om soepel op te trekken. De HLA activeren WAARSCHUWINGEN Wanneer u de HLA eenmaal hebt geactiveerd moet u in de auto blijven. Wanneer u de auto verlaat, schakelt de HLA automatisch uit. De HLA is alleen actief wanneer het bericht Hill Launch Assist active op het informatiescherm wordt weergegeven. U blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het besturen van de wagen en het zo nodig in en uitschakelen van de HLA. HLA in de handmatige modus activeren: 1. Druk het rempedaal in om de wagen volledig tot stilstand te brengen. Houd het rempedaal ingedrukt. 2. Druk snel het rempedaal verder in tot u een signaal hoort en Hill Launch Assist active op het display verschijnt. De HLA is u actief. 3. Wanneer u uw voet van het rempedaal neemt, blijft de wagen gedurende ongeveer twee tot drie seconden op de helling staan zonder achteruit te rollen. 4. Rijd op de normale manier weg. De remmen worden automatisch gelost. U kunt de HLA alleen inschakelen wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: • • • • Bij wagens met automatische transmissie, het bestuurdersportier is gesloten. Er geen sprake is van storingen. De motor draait. De HLA is ingeschakeld (in de automatische of handmatige modus). De handrem of de elektrische parkeerrem (EPB) volledig is losgezet. Bij wagens met een handgeschakelde versnellingsbak, het koppelingspedaal is ingedrukt. 160 Hill launch assist (HLA) WAARSCHUWING Wanneer de HLA actief is en het systeem een storing waarneemt, wordt de HLA gedeactiveerd en verschijnt het bericht Please use park brake! gevolgd door Hill Launch A .not available op het display. U kunt veilig met de wagen rijden en de storing kan bij de volgende onderhoudsbeurt worden verholpen. Het bericht Hill Launch A. not available verschijnt ook op het informatiedisplay bij handmatige bediening tijdens een storing of wanneer niet aan één van de activeringsvoorwaarden wordt voldaan. Wanneer u de HLA hebt uitgeschakeld, verschijnen er geen berichten op het display. De HLA uitschakelen Voer een van de volgende handelingen uit om de HLA te deactiveren: • • • • Bedien de parkeerrem of de elektrische parkeerrem (EPB) . Wacht twee tot drie seconden tot de HLA automatisch deactiveert. Wanneer een vooruit versnelling was ingeschakeld toen de HLA actief werd, schakel dan de achteruit in. Wanneer de achteruit was ingeschakeld toen de HLA actief werd, schakel dan een vooruit versnelling in. Hill Launch Assist off verschijnt op het informatiedisplay. 161 Actieve schokdemperregeling De instelling kan tijdens het rijden worden veranderd. WERKING Het actieve schokdempsysteem zorgt voor een betere wendbaarheid, verhoogd comfort en een hogere stabiliteit door continu de karakteristiek van de schokdempers aan te passen aan het wegdek en de rijomstandigheden. Dit systeem in combinatie met ABS heeft het voordeel dat de remweg op slechte wegen korter wordt. Storing in het systeem Het actieve schokdempersysteem schakelt bij storingen automatisch uit. Het schokdempersysteem wordt in de fail-safe modus geschakeld waardoor u uw reis kunt voortzetten; de instelling van het schokdempersysteem kan niet meer worden veranderd. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Al naar gelang uw wensen en rijstijl kunt u kiezen uit de volgende drie standen: Comfort Dit resulteert in een zachter rijgedrag. Normaal Normale instelling. Sport Dit resulteert in een harder en sportiever rijgedrag. GEBRUIK VAN DE ACTIEVE SCHOKDEMPERREGELING Een instelling selecteren N.B.: Nadat u een instelling hebt geselecteerd, kunt u niet onmiddellijk een verschil in het gedrag van de wagen merken. Het effect van de continu geregelde demping is afhankelijk van het wegoppervlak en de rijomstandigheden. E70475 162 Parkeerhulp WERKING GEBRUIK MAKEN VAN DE PARKEERHULP WAARSCHUWING N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijs en sneeuw. Reinig de sensoren niet met scherpe voorwerpen. Ondanks de parkeerhulp bent u verplicht voorzichtig en aandachtig te rijden. Parkeerhulp in- en uitschakelen LET OP Bij zware regenval of andere omstandigheden waardoor verstorende reflecties ontstaan is het mogelijk dat de sensoren bepaalde voorwerpen niet 'zien'. N.B.: De parkeerhulp schakelt automatisch uit wanneer u de motor start of wanneer de rijsnelheid hoger is dan 16 km/h (10 mph). N.B.: Bij uitvoeringen met een trekhaakmodule die niet door ons is goedgekeurd, kunnen obstakels niet correct worden gedetecteerd. De sensoren kunnen voorwerpen met een oppervlak de ultrasone geluidsgolven absorberen niet 'zien'. N.B.: Bij wagens met een afneembare trekhaakkoppeling worden de sensoren automatisch uitgeschakeld wanneer een van de aanhangerlampen (of verlichting) wordt aangesloten op de 13 pins stekkerdoos via een door ons goedgekeurde trekhaakmodule. Bij wagens zonder een door Ford goedgekeurde trekhaakmodule, moet u de parkeerhulp met behulp van de schakelaar uitschakelen. De sensoren kunnen voorwerpen die zich dicht bij de auto bevinden (ca. 30 centimeter aan de achterzijde en boven of onder de sensoren) niet 'zien'. Wanneer u een hogedrukspuit gebruikt om uw auto te wassen, spuit dan kort op de sensoren vanaf een afstand van niet minder dan 20 centimeter (8 inch). N.B.: Wanneer de parkeerhulp een signaal registreert dat op dezelfde frequentie wordt uitgezonden als de sensoren gebruiken, of wanneer de auto maximaal is beladen, kan een vals signaal worden gegeven. N.B.: De sensoren aan de voor- en achterzijde worden altijd samen in- of uitgeschakeld. N.B.: Bij uitvoeringen met een automatische transmissie werkt de parkeerhulp niet in stand P. N.B.: De buitenste sensoren kunnen de zijmuren van een garage detecteren. Wanneer de afstand tussen de buitenste sensor en de muur gedurende drie seconden constant blijft, wordt het akoestisch signaal uitgeschakeld. Wanneer u doorrijdt, kunnen de binnenste sensoren objecten achter de auto detecteren. De parkeerhulp is standaard uitgeschakeld. Druk de schakelaar op het instrumentenpaneel in of schakel de achteruit in om de parkeerhulp in te schakelen. Wanneer de parkeerhulp is ingeschakeld, brandt het lampje in de schakelaar. Druk nogmaals op de schakelaar om de functie uit te schakelen. 163 Parkeerhulp Manoeuvreren met de parkeerhulp U hoort een wisselend signaal wanneer de obstakels aan de voor- en achterzijde minder dan 30 centimeter van de voorof achterbumper zijn verwijderd. E72902 LET OP De parkeerhulp detecteert geen obstakels die van de wagen af bewegen. Zij worden alleen kort nadat zij opnieuw naar de wagen toe bewegen gedetecteerd. Wees bijzonder voorzichtig wanneer u met een gemonteerde trekhaakkogel of accessoires zoals een fietsdrager achteruitrijdt, omdat de parkeersensor alleen de afstand vanaf de bumper tot het obstakel meet. N.B.: Wanneer een hoge, harde waarschuwingstoon drie seconden lang klinkt en het lampje in de schakelaar knippert, duidt dit op een storing. Het systeem wordt uitgeschakeld. Laat het systeem door goed opgeleide monteurs controleren. U hoort een onderbroken signaal wanneer de afstand tussen de achterbumper en een obstakel 180 cm bedraagt, 80 cm tussen een obstakel en de voorbumper of 60 cm aan de zijkanten. Wanneer de afstand kleiner wordt, volgen de signalen elkaar sneller op. Bij een afstand van minder dan 30 cm klinkt een ononderbroken signaal. 164 Snelheidsregeling (cruise control) Snelheid instellen WERKING Met cruise control (automatische snelheidsregeling) kunt u met behulp van de schakelaars op het stuurwiel de rijsnelheid instellen. Cruise control werkt vanaf snelheden van 30 km/h. GEBRUIK MAKEN VAN SNELHEIDSREGELING (CRUISE CONTROL) E70615 WAARSCHUWING Druk op de SET+ of de SET- schakelaar om de snelheid in het geheugen op te slaan en met de actuele snelheid te blijven rijden. De cruise control-controlelamp brandt. Schakel onder drukke verkeersomstandigheden, op trajecten met veel bochten en op gladde wegen cruise control niet in. Ingestelde snelheid veranderen Cruise control inschakelen WAARSCHUWING Wanneer u een heuvel afrijdt, kan de snelheid hoger worden dan de ingestelde snelheid. Het systeem stelt niet de remmen in werking. Schakel terug en druk op de RES schakelaar om het systeem te helpen de ingestelde snelheid te handhaven. N.B.: Wanneer u het gaspedaal indrukt, verandert de ingestelde snelheid niet. Wanneer u het gaspedaal loslaat, gaat de wagen weer met de eerder ingestelde snelheid rijden. E70612 Druk, om de snelheid te verhogen of te verlagen, op de SET+ of de SETschakelaar. 165 Snelheidsregeling (cruise control) Cruise control uitschakelen Cruise control uitschakelen E70614 E70613 Druk het rempedaal of de CAN schakelaar in. Het systeem regelt niet langer de rijsnelheid. De controlelamp van het cruise control gaat uit maar de laatst ingestelde rijsnelheid blijft in het geheugen opgeslagen. Druk op de OFF schakelaar. De eerder door u ingestelde snelheid blijft niet in het geheugen opgeslagen. De controlelamp van het cruise control gaat uit. Cruise control opnieuw inschakelen E70616 Druk op de RES schakelaar. De controlelamp van de cruise control gaat branden en het systeem zal proberen de wagen met de eerder door u ingestelde snelheid te laten rijden. 166 Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Het adaptive cruise control systeem is gebaseerd op het gebruik van een radarsensor, die een stralenbundel direct vóór de auto projecteert. Binnen het bereik van het systeem zien deze stralenbundel alle auto's vóór u. WERKING Adaptive cruise control is ontwikkeld om u te helpen de afstand tot de auto voor u gelijk te houden of een rijsnelheid in te stellen wanneer er zich geen langzamer rijdend verkeer voor u bevindt. Het systeem is bedoeld om het rijden te veraangenamen wanneer u andere auto's volgt die op dezelfde rijstrook in dezelfde richting rijden. De radarsensor is achter de grille gemonteerd, direct rechts naast het Ford ovaal (gezien vanaf de voorzijde van de auto). Wanneer ACC is ingeschakeld, volg dan de volgende richtlijnen strikt op: WAARSCHUWINGEN Adaptive cruise control is geen systeem dat waarschuwt voor aanrijdingen en deze voorkomt. De afzonderlijke forward alert functie waarschuwt voor aanrijdingen en verlaagt de rijsnelheid. Zie Functie voorgangerwaarschuwing (forward alert) (bladzijde 171). U moet zelf ingrijpen wanneer het systeem geen verkeer voor u waarneemt. • • • Adaptive cruise control kan niet met alle verkeerssituaties, weers- en wegomstandigheden rekening houden. • Tijdens het rijden bent u verantwoordelijk voor het handhaven van de juiste afstand en snelheid, ook wanneer adaptive cruise control is ingeschakeld. U moet altijd oplettend in het verkeer blijven en ingrijpen wanneer adaptive cruise control niet de juiste snelheid of afstand aanhoudt. • • Gebruik adaptive cruise control alleen wanneer de verkeerssituatie dit toelaat, bijvoorbeeld op snelwegen en hoofdwegen waarop het verkeer blijft doorstromen. Gebruik ACC niet bij slecht zicht, vooral niet bij mist, zware regenval, opspattend water en sneeuw. Gebruik ACC niet op bevroren of gladde wegen. Het is uw verantwoording alert te blijven, veilig te rijden en te allen tijde de controle over de wagen te behouden. Houd de voorzijde van de wagen vrij van vuil, metalen badges of voorwerpen, inclusief beschermers tegen steenslag en extra lampen die de werking van de sensor kunnen belemmeren. Gebruik de ACC niet wanneer u een snelweg oprijdt of verlaat. De radarsensor heeft een beperkt gezichtsveld. In sommige situaties kan het een andere wagen dan verwacht registeren of helemaal geen. Adaptive cruise control remt niet af voor langzaam rijdende of stilstaande auto's. Wanneer ACC is ingeschakeld, kunt u ongebruikelijke geluiden horen wanneer automatisch wordt afgeremd. Dit is normaal en het wordt veroorzaakt door het automatische remsysteem. 167 Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Onverwachte reacties WAARSCHUWING In dergelijke gevallen remt de ACC laat of onverwacht. De bestuurder moet alert blijven en zo nodig ingrijpen. Automatisch remmen met ACC Adaptive cruise control remt automatisch voor u, om de ingestelde afstand tussen uw auto en uw voorligger te handhaven. Het remvermogen is beperkt tot ongeveer 30% van de totale remcapaciteit zodat de wagen soepel en comfortabel blijft rijden. Wanneer sterker dan dit moet worden afgeremd, en u grijpt zelf niet in, klinkt er een alarmsignaal en verschijnt er een waarschuwingssymbool in de instrumentengroep. WAARSCHUWING U dient dan onmiddellijk te reageren, omdat de ACC onvoldoende remt om een veilige afstand tot uw voorligger aan te houden. E71621 GEBRUIK MAKEN VAN ACC Onverwachte reacties kunnen optreden: • • • Het systeem wordt bediend met de toetsen op het stuurwiel. Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer het rempedaal of het koppelingspedaal wordt ingedrukt, de schakelhendel in neutraal wordt gezet of het gaspedaal gedurende langere tijd wordt ingedrukt. Het systeem gaat naar de stand-by modus, waarna u alle functies handmatig kunt bedienen. wanneer u op een andere rijbaan rijdt dan uw voorganger (A). bij voertuigen die zich op uw rijbaan voegen en alleen kunnen worden 'gezien' wanneer ze zich volledig op de rijbaan bevinden (B). Motorfietsen kunnen soms laat of in het geheel niet worden 'gezien'. Er kunnen zich onverwachte reacties voordoen bij het 'zien' van wagens vóór u wanneer u een bocht in- of uitrijdt (C). De stralenbundel volgt geen scherpe bochten van de weg. N.B.: Wanneer het gaspedaal kortstondig wordt ingedrukt, bijvoorbeeld om in te halen, wordt het systeem tijdelijk uitgeschakeld en weer ingeschakeld wanneer het gaspedaal wordt losgelaten. ACC override verschijnt op het informatiedisplay. 168 Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Druk op de SET+ schakelaar of de SETschakelaar om de gewenste snelheid in te stellen. De snelheid wordt op het informatiedisplay weergegeven en opgeslagen als de ingestelde snelheid. De ACC controlelamp brandt. A E B D N.B.: De rijsnelheid kan in stappen van 5 km/h of 5 mph worden verhoogd of verlaagd. Kleinere stappen van 1 km/h of 1 mph kunnen worden ingesteld door de RES schakelaar in te drukken. C E82310 A ACC aan/uit B ACC annuleren C Forward alert aan/uit D ACC afstand vergroten E ACC afstand verkleinen Ingestelde snelheid veranderen Druk, om de snelheid te verhogen of te verlagen, op de SET+ of de SETschakelaar. N.B.: Wanneer het systeem niet op deze wijzigingen reageert, kan de reden zijn dat de ingestelde afstand tot uw voorligger voorkomt dat de rijsnelheid kan toenemen. ACC inschakelen Druk op de schakelaar A. Het systeem zit nu in de stand-by modus en op het informatiedisplay verschijnt Standby. Afstand tot uw voorligger instellen Snelheid instellen E70615 E82311 N.B.: Het systeem moet in de stand-by modus zitten. 169 Adaptieve snelheidsregeling (ACC) De afstand tussen u en uw voorligger wordt door een variabele instelling gehandhaafd. Deze bestaat uit vijf stappen, die met horizontale balken op het informatiedisplay worden weergegeven. Een balk komt overeen met de kleinste afstand en vijf balken met de grootste. Deze balken zijn leeg tijdens de stand-by modus en gekleurd tijdens de ingeschakelde modus. Druk op schakelaar E om de afstand te laten afnemen of op schakelaar D om de afstand te laten toenemen. De ingestelde afstand wordt door het aantal balken op het display weergegeven. De aanbevolen afstand is drie tot vijf balken. N.B.: De ingestelde afstand is tijdafhankelijk en daarom zal de afstand automatisch de rijsnelheid aanpassen. Wanneer bijvoorbeeld de afstand wordt ingesteld op drie balken, bedraagt de tijdsafstand 1,8 seconden. Dit houdt in dat bij een snelheid van 100 km/h (62 mph) de afstand tot uw voorligger wordt gehandhaafd op 50 meter (164 feet). Wanneer geen voorligger wordt geregistreerd, wordt alleen uw wagen op het informatiedisplay onder de balken weergegeven. Het systeem houdt de ingestelde snelheid aan zolang de omstandigheden dat toelaten. De ingestelde afstand wordt gehandhaafd en weergegeven. LET OP Pas een afstand toe die in overeenstemming is met de plaatselijke regelgeving. Wanneer een voertuig door de sensor wordt geregistreerd. geeft het display een ander voertuig boven de horizontale balken weer: ACC uitschakelen Druk hetzij het rempedaal of het koppelingspedaal in of druk op de schakelaar B. Het systeem keert dan in de stand-by modus, maar de ingestelde snelheid en afstand worden in het geheugen opgeslagen. De ACC controlelamp dooft. ACC opnieuw inschakelen Druk op de RES schakelaar. De ACC controlelamp gaat branden en het systeem handhaaft de eerder ingestelde snelheid en afstand wanneer de omstandigheden dit toelaten. E82312 ACC uitschakelen dit is de volgmodus en het systeem versnelt of vertraagt zo nodig om de ingestelde afstand tot de voorligger te handhaven. Druk op de schakelaar A. N.B.: Door schakelaar A in te drukken, keert het systeem niet terug in de stand-by modus. De opgeslagen snelheid wordt gewist. 170 Adaptieve snelheidsregeling (ACC) N.B.: Druk op schakelaar B om het systeem tijdelijk uit te schakelen. Automatisch uitschakelen FUNCTIE VOORGANGERWAARSCHUWING (FORWARD ALERT) Het systeem is afhankelijk van diverse andere veiligheidssystemen, zoals ABS en ESP. Wanneer een van deze systemen niet goed werkt of reageert op een noodsituatie wordt het systeem automatisch uitgeschakeld. Het systeem helpt u door u te waarschuwen voor een aanrijding en de zwaarte van een ongeval met een voorligger te reduceren. Dit werkt door gebruik te maken van de volgende methodes: Bij een automatische uitschakeling klinkt een signaal en verschijnt het bericht ACC cancel op het informatiedisplay. U moet dan ingrijpen en uw rijsnelheid en de afstand tot uw voorligger aanpassen. • • Een automatische uitschakeling kan plaatsvinden wanneer: • • • • • • u wordt geattendeerd op een potentiële aanrijding, dus kunt u eerder remmen dan normaal. het remsysteem wordt ondersteund waardoor maximaal effectief kan worden geremd. De waarschuwing voor een aanrijding vindt alleen plaats wanneer het systeem is ingeschakeld; de ondersteuning van het remsysteem is altijd ingeschakeld en kan niet worden uitgeschakeld. De waarschuwingen vinden zowel visueel als akoestisch plaats. De ondersteuning van het remsysteem wordt zo nodig automatisch geactiveerd om de snelheid waarmee de aanrijding plaatsvindt te reduceren. De ondersteuning van het remsysteem reduceert alleen de snelheid waarmee de aanrijding plaatsvindt wanneer u onmiddellijk na de waarschuwing remt. de snelheid afneemt tot onder 30 km/h (20 mph) de wielen de grip op het wegdek verliezen de temperatuur van de remmen hoog is, bijvoorbeeld tijdens het rijden door de bergen of over heuvelachtige wegen het motortoerental te laag is de radarsensor is afgedekt de handrem of elektrische parkeerrem (EPB) wordt gebruikt. Wanneer het motortoerental te laag wordt, verschijnt een mededeling op het informatiedisplay dat u moet terugschakelen (alleen handgeschakelde versnellingsbak). Wanneer u deze aanbeveling niet opvolgt, gaat het systeem automatisch naar de uitgeschakelde modus. WAARSCHUWINGEN Wacht nooit tot een waarschuwing voor een aanrijding. Tijdens het rijden bent u verantwoordelijk voor het handhaven van de juiste afstand en snelheid, ook wanneer het systeem is ingeschakeld. N.B.: Het systeem werkt niet wanneer de elektronische stabiliteitsregeling (ESP) handmatig is uitgeschakeld. Het systeem reageert alleen op voertuigen die vóór u in dezelfde richting rijden en reageert niet op langzaam rijdende of stilstaande voertuigen. 171 Adaptieve snelheidsregeling (ACC) WAARSCHUWINGEN Rijd nooit op een zodanige manier dat het systeem wordt geactiveerd. Het systeem is uitsluitend bedoeld om in noodsituaties te assisteren. LET OP Waarschuwingen kunnen laat, niet of onnodig in werking worden gesteld wanneer de verkeerssituatie ertoe leidt dat de radarsensor niet accuraat de voorligger kan registreren. Het systeem maakt gebruik van dezelfde radarsensor als de adaptive cruise control (ACC) en heeft daardoor dezelfde beperkingen. Zie Werking (bladzijde 167). Het systeem waarschuwt u met gonggeluiden en een visuele waarschuwing op het informatiedisplay. Wanneer forward alert is geactiveerd, verschijnt een rood knipperende gevarendriehoek op het informatiedisplay. N.B.: U kunt het systeem al dan niet samen met de ingeschakelde ACC gebruiken. N.B.: U kunt de geluidssignalen uitschakelen met de knoppen op het stuurwiel. Zie Akoestische waarschuwingssignalen en -indicaties (bladzijde 83). Forward alert in-/uitschakelen Het systeem werkt niet onder alle rij-, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. De radarsensor registreert voertuigen die in dezelfde richting vóór u rijden. Wanneer na de eerste waarschuwing de kans op een aanrijding blijft toenemen, wordt de ondersteuning van het remsysteem ingeschakeld. De ondersteuning van het remsysteem bereidt het remsysteem voor op snel remmen en de remmen komen soepel in aangrijping, hetgeen als een lichte schok kan worden ervaren. Wanneer het rempedaal voldoende snel is ingedrukt treden de remmen met volle kracht in werking, ook al wordt het rempedaal licht ingedrukt. E94165 De controlelamp brandt. Gevoeligheid voor de waarschuwingen instellen U kunt de gevoeligheid van het waarschuwingssysteem instellen met de knoppen op het stuurwiel. Zie Algemene informatie (bladzijde 85). Deze regelt hoe snel de visuele en akoestische waarschuwing wordt geactiveerd. 172 Transport ALGEMENE INFORMATIE WAARSCHUWINGEN Gebruik bevestigingsriemen die voldoen aan een norm, bijv. DIN. Zorg ervoor dat alle losse voorwerpen goed zijn vastgezet. Plaats bagage en ander voorwerpen zo laag mogelijk en zo ver mogelijk naar voren in de bagageruimte of de laadruimte. Rijd niet met geopende achterklep of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen de auto worden binnengezogen. E98626 Overschrijd niet de maximum vooren achterasbelasting voor uw auto. Zie Voertuigidentificatie (bladzijde 246). 173 Transport BAGAGEVERANKERINGSPUNTEN Galaxy A B A B C A B C E75393 174 Transport S-MAX C A A B C A B B E75394 B1 Uitvoeringen zonder stoelen op de derde zitrij. Trek de vloerbedekking omhoog om de verankeringspunten te kunnen bereiken. B2 Uitvoeringen met stoelen op de derde zitrij. 175 Transport SCHUIFBARE LAADVLOER WAARSCHUWING Schuif de laadvloer niet naar achteren wanneer de wagen met de voorzijde naar boven op een helling van 15 graden of meer staat. LET OP Het maximum toelaatbare gewicht op de schuifbare laadvloer bedraagt 200 kg. E74811 Het maximum toelaatbare gewicht op het uiteinde van de schuifbare laadvloer bij volledig uitgetrokken laadvloer (buiten de bagageruimte uitgetrokken) bedraagt 120 kg. Druk om de laadvloer geheel uit te schuiven, de ontgrendelhendel opnieuw in en schuif de vloer uit tot deze in de eindstand wordt vergrendeld. Druk, om de laadvloer naar voren te schuiven, de ontgrendelhendel in en duw de vloer naar voren. N.B.: U hoeft weinig kracht op de ontgrendelhendel uit te oefenen wanneer u bij het indrukken van de ontgrendelhendel de laadvloer licht naar voren drukt. Opbergvak In de vloer aan de achterzijde van de bagageruimte bevindt zich een opbergvak. Til, om toegang te krijgen tot dit opbergvak, de laadvloer als volgt op: E74810 Druk de ontgrendelhendel in en trek de laadvloer naar achteren. Deze stopt en wordt in het midden vergrendeld. 176 Transport 3. Druk de vloer naar voren tot deze aan de voorzijde (2) tegen de aanslag komt. 4. Maak de steun los van de klem op de onderzijde van de vloer. 5. Breng het uiteinde aan in de vierkante houder in de rail aan de linkerzijde (3). 6. Til het bagage-afdekpaneel aan de lus omhoog. 2 1 Laadvloer in de normale stand terugbrengen: 1. Houd de vloer met een hand vast en maak de steun aan de andere zijde los. 2. Breng de steun weer in de klem aan. 3. Laat de vloer zakken. 4. Druk de ontgrendelhendel in en trek de laadvloer naar achteren tot hij op zijn plaats op de rails valt. E74812 OPBERGRUIMTE ONDER VLOER ACHTERIN 3 E72983 Uitvoeringen met een uitschuifbare laadvloer E74813 1. Druk de ontgrendelhendel in en trek de laadvloer iets naar achteren. 2. Til de achterzijde van de laadvloer 1) omhoog. Trek de laadvloer omhoog om toegang tot het opbergvak te verkrijgen. Zie Schuifbare laadvloer (bladzijde 176). 177 Transport S-MAX A Uitvoeringen zonder stoelen op de derde zitrij B A B A B E75395 BAGAGENETTEN Bagagenet - type 1 E75891 WAARSCHUWING Wanneer het bagagenet is aangebracht, ga dan niet op de stoelen erachter zitten. LET OP Houd een afstand van minimaal een centimeter aan tussen het bagagenet en de stoelen ervoor. U kunt het net in de volgende standen aanbrengen: 178 A Achter de voorstoelen B Achter de stoelen op de tweede zitrij Transport Net aanbrengen 1 2 C C E75892 E75893 C Ontgrendeltoets 4 3 E75894 179 Transport 1. 2. 3. 4. 5. 6. Klap de rugleuningen neer. Zie Achterbank (bladzijde 124). Wanneer het bagagenet is opgevouwen, druk dan op de ontgrendeltoets C op de scharnieren van de bovenste en onderste stang 1 en vouw het uit Druk de uiteinden van de bovenste stang naar elkaar toe en steek deze in de houders tegen het dak A of B. Zorg ervoor dat de rand voor veiligheidsgordel van de middelste stoel zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt. Druk de stang naar voren in het smalle deel van de houders 2. Bevestig het net aan de bevestigingspunten voor de bagage 3. Zie Bagageverankeringspunten (bladzijde 174). Zet de riemen 4 vast. 1. Klap de rand open 5. 2. Steek de veiligheidsgordel door de opening. Bagagenet - type 2 LET OP Overschrijd niet de maximum toelaatbare belasting van het bagagenet: 1 kg. Plaats geen zware voorwerpen in de onderste opbergvakken van het net. Controleer of de stangen stevig in de bekledingspanelen vastzitten. Het verwijderen geschiedt in omgekeerde volgorde. Wanneer u de middelste veiligheidsgordel niet gebruikt: E95920 1. Klap de stoelen van de derde zitrij vlak neer. Zie Achterbank (bladzijde 124). 2. Steek één uiteinde van elke stang in de houders van het bekledingspaneel van de bagageruimte. 3. Duw het andere uiteinde van elke stang naar het midden toe in en steek de stang in de houder van het bekledingspaneel aan de overkant. 5 N.B.: De uiteinden van de bovenste stangen kunt u in de bovenste of voorste houders van de bekledingspanelen steken. E75895 180 Transport N.B.: In het onderste net van de S-MAX zit drie opbergvakken. Plaats het net zodanig dat de opbergvakken naar achteren zijn gekeerd. Druk beide uiteinden van de houder naar binnen om de hoes te verwijderen of aan te brengen. DAKREKKEN EN BAGAGEDRAGERS BAGAGEAFDEKKINGEN WAARSCHUWING Imperiaal Leg geen voorwerpen op het bagageafdekpaneel. WAARSCHUWINGEN Wanneer u een imperiaal gebruikt, kan het brandstofverbruik van uw auto hoger zijn en kan de rijkarakteristiek anders zijn. Wanneer u een imperiaal aanbrengt, lees dan de instructies van de fabrikant en volg deze op. LET OP Overschrijd de maximum toelaatbare dakbelasting van 75 kg (inclusief de imperiaal) niet. E72969 Controleer of de imperiaal goed vastzit en zet de bevestigingen als volgt vast: Trek het afdekpaneel uit en zet het in de bevestigingspunten vast. • • Maak hem uit de bevestigingspunten los en laat hem in de houder oprollen. Zet de haak op de houder vast. • voordat u vertrekt na 50 kilometer (30 mijl) te hebben gereden met intervallen van 1.000 kilometer (600 mijl). Wanneer de imperiaal niet in gebruik is, moeten de rails in dwarsrichting naar achteren worden verplaatst om geluiden die door de wind worden veroorzaakt tot een minimum te beperken. Als de rails in dwarsrichting niet worden gebruikt, moeten ze worden verwijderd om het brandstofverbruik te verlagen. E72970 181 Transport BEVESTIGINGSPUNTEN VOOR LADING Ladingsteunen monteren E75002 E74997 Rugleuning WAARSCHUWINGEN Klap de leuning niet omhoog wanneer een ladingsteun is aangebracht. Overschrijd niet het maximum toelaatbare laadgewicht van 60 kg voor twee ladingsteunen en 30 kg voor één ladingsteun. Controleer of de ladingsteunen goed vastzitten en zet de bevestigingen als volgt vast: • • • voordat u vertrekt na 50 kilometer (30 mijl) te hebben gereden met intervallen van 1.000 kilometer (600 mijl). E74998 182 Transport Vloer van bagageruimte (uitvoeringen met vijf stoelen) Uitschuifbare laadvloer E75003 E74999 183 Transport Verankeringspunten monteren E75001 De ladingsteun monteren WAARSCHUWINGEN Monteer de ladingsteun met het langste deel naar de achterzijde van de wagen gekeerd. Wanneer u hem omgekeerd monteert, houd het de box bij een eventuele aanrijding niet op zijn plaats. E75000 Monteer de ladingsteun niet op een rugleuning van de tweede zitrij. Hij kan op deze plaats niet correct worden gemonteerd. Overschrijd niet de maximum toelaatbare belasting van 20 kg. 184 Transport 3 3 2 1 E76378 1. Draai de box om. 2. Breng de ladingsteun aan. 3. Zet de ladingsteun met vier schroeven vast. E76380 5. Breng de ladingsteun op de neergeklapte rugleuning aan zodat de bouten door de twee gaten in het langste deel van de ladingsteun steken. 6. Zet de ladingsteun met de twee vleugelmoeren vast. 7. Het verwijderen geschiedt in omgekeerde volgorde. E76379 HONDENREK 4. Schuif de bouten in de bevestiging voor de ladingsteun. WAARSCHUWING Wanneer het hondenrek is aangebracht, ga dan niet op de stoelen ervoor zitten. LET OP Houd een afstand van minimaal een centimeter aan tussen het hondenrek en de stoelen ervoor. 185 Transport Hondenrek aanbrengen U kunt het hondenrek op de volgende plaatsen aanbrengen: A B D C A A B E75896 C Stang voor het aanbrengen van het hondenrek achter de voorstoelen D Stang voor het aanbrengen van het hondenrek achter de stoelen op de tweede zitrij B E75891 A Achter de voorstoelen B Achter de stoelen op de tweede zitrij 1 E75897 186 Transport 1. 2. 2 3. 4. 5. 6. E75892 7. Klap de rugleuningen neer. Zie Achterbank (bladzijde 124). Bevestig de stang (C of D) aan de bevestigingspunten voor de bagage 1. Zie Bagageverankeringspunten (bladzijde 174). Zet de bouten niet vast. Druk de uiteinden van de stang op het rek naar elkaar toe en breng de stang in de houders tegen het dak (A of B) aan. Zorg ervoor dat de klep voor veiligheidsgordel van de middelste stoel zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt. Druk de stang naar voren in het smalle deel van de houders 2. Zet het rek met de draaiknoppen 3 op de onderste stang vast. Zet de draaiknoppen niet vast. Zet de schroeven aan de verankeringspunten voor de bagage vast. Zet de draaiknoppen 3 vast. Het verwijderen geschiedt in omgekeerde volgorde. Wanneer u de middelste veiligheidsgordel moet gebruiken: 3 E75898 187 Transport 4 5 6 E75899 1. Draai de draaiknop los en verwijder deze 4. 2. Klap de klap open 5. 3. Zet de klap met de draaiknop vast 6. 4. Steek de veiligheidsgordel door de opening. 188 Aanhangers trekken Steile hellingen TREKKEN VAN EEN AANHANGER WAARSCHUWING Houd er rekening mee dat de oplooprem van een aanhanger niet door het ABS wordt geregeld. WAARSCHUWINGEN Overschrijd het maximum toelaatbare totaalgewicht en het aanhangergewicht dat op het identificatieplaatje van de auto staat niet. Zie Voertuigidentificatie (bladzijde 246). Schakel terug voordat u een steile afdaling bereikt. De ST is niet goedgekeurd voor het trekken van een aanhangwagen. AFNEEMBARE TREKHAAKKOGEL N.B.: Niet alle auto's zijn geschikt of goedgekeurd voor het aanbrengen van een trekhaak. Vraag dit eerst bij uw dealer na. WAARSCHUWINGEN Wanneer de trekhaak niet wordt gebruikt, berg de trekhaakkogel dan stevig vastgezet in het bagagecompartiment op. Plaats da lading zo laag mogelijk en midden op de as(sen) van de aanhanger. Wanneer u met een onbeladen auto rijdt, moet de lading in de aanhanger zover mogelijk naar de aanhangerkoppeling worden geschoven, omdat dit voor de beste stabiliteit zorgt. Overschrijd de maximum toelaatbare kogeldruk niet. Het aanbrengen van de afneembare trekhaakkogel moet bijzonder zorgvuldig plaatsvinden aangezien de juiste bevestiging bepalend is voor de veiligheid van uw auto en de aanhanger. Gebruik geen gereedschap voor het aanbrengen of verwijderen van de afneembare trekhaakkogel. Wijzig de aanhangerkoppeling niet. Demonteer of repareer de trekhaakkogel niet. N.B.: De maximum kogeldruk kunt u vinden in de originele voertuigdocumenten (conformiteitsverklaring). Neem eventueel contact op met uw dealer. De stabiliteit van de auto-aanhanger combinatie is vooral afhankelijk van de kwaliteit van de aanhanger. In bergachtige streken moet vanaf hoogten van 1.000 meter het maximum toelaatbaar gewicht voor iedere 1.000 meter met 10% worden verlaagd. E71328 189 Aanhangers trekken Trekhaakkogel aanbrengen Een 13 pins stekkerdoos en het bevestigingspunt voor de trekhaakkogel bevinden zich onder de achterbumper. Draai de stekkerdoos 90 graden tot hij in zijn eindstand wordt vergrendeld. Trekhaakkogel ontgrendelen 1 3 1 2 E71329 1. Verwijder de beschermkap (1). Steek de sleutel in het slot en draai hem rechtsom om hem te ontgrendelen (2). 2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het kartelwiel naar buiten en draai het rechtsom tot het klikt (3). 3. Het rode merkteken op kartelwiel moet tegenover het groene merkteken op de trekhaakkogel staan. 4. Laat de kartelwiel los. De trekhaakkogel is nu ontgrendeld. 2 E71330 WAARSCHUWING Breng de trekhaakkogel alleen aan wanneer de koppeling volledig is ontgrendeld. 1. Verwijder de dop. 2. Druk de trekhaakkogel verticaal in de opening tot hij aangrijpt (1). Houd uw hand niet in de omgeving van het kartelwiel. 3. Het groene merkteken op kartelwiel moet tegenover het groene merkteken op de trekhaakkogel staan. 4. Draai de sleutel linksom om de trekhaakkogel te vergrendelen en verwijder de sleutel (2). 5. Trek de beschermkap van de sleutel en steek deze in het slot. 190 Aanhangers trekken Rijden met een aanhanger Trekhaakkogel verwijderen A 3 B E71331 2 WAARSCHUWING Wanneer aan één van de onderstaande voorwaarden niet kan worden voldaan, gebruik dan de trekhaak niet en laat deze door een goed opgeleide monteur controleren. 1 E71332 Controleer voordat u gaat rijden of de trekhaakkogel goed is vergrendeld. Controleer of: • • • • 1. Koppel de aanhanger af. 2. Verwijder de beschermkap. Schuif de kap op de sleutel. Steek de sleutel in het slot en ontgrendel deze (1). 3. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het kartelwiel uit, draai het rechtsom tot tegen de aanslag (2), verwijder de trekhaakkogel (3). 4. Laat het kartelwiel los. de groene merktekens tegenover elkaar staan het kartelwiel (A) correct op de trekhaakkogel is aangebracht. of u de sleutel (B) hebt verwijderd. De trekhaakkogel stevig vastzit. Deze moet stevig op zijn plaats blijven als er aan getrokken wordt. Wanneer de trekhaakkogel op deze wijze wordt ontgrendeld, kan hij ten alle tijde worden aangebracht. 191 Aanhangers trekken Rijden zonder aanhanger AFNEEMBARE TREKHAAKKOGEL LET OP Beweeg de trekhaakkogel alleen met uw hand. Gebruik nooit uw voet of gereedschap omdat dan het mechanisme kan worden beschadigd. 1 A E94771 1. Verwijder de trekhaakkogel. 2. Steek de stekker in de houder (1). WAARSCHUWING Ontgrendel de trekhaakkogel nooit terwijl een aanhanger is aangekoppeld. Onderhoud LET OP E75173 Verwijder voordat u uw auto met een hogedrukreiniger reinigt de afneembare trekhaakkogel en sluit de opening met de dop af. U kunt de inklapbare trekhaakkogel 90 graden verdraaien met het kartelwiel A. Houd het systeem schoon. Smeer de lagerpunten, glij-oppervlakken en vergrendelingskogels met harsvrij vet of olie. Smeer het slot met grafiet. C B Noteer het sleutelnummer. In geval van verlies kunnen vervangingssleutels onder vermelding van het vier cijferige sleutelnummer bij de fabrikant worden besteld. E75174 192 Aanhangers trekken Een 13-pins stekkerdoos B bevindt zich naast de trekhaakkogel onder de achterbumper C. LET OP Voordat de trekhaakkogel in de opslagstand wordt gebracht moet altijd eerst de aanhanger worden losgekoppeld of fietssteunen e.d. eerst worden losgemaakt en verwijderd. Maak bevestigingen voor stabilisatiesystemen los. Verwijder de stekker voor de voeding van de aanhanger en de adapter uit de stekkerdoos. Doet u dit niet, dan kan de bumper worden beschadigd. D E76040 N.B.: Wanneer de trekhaak niet wordt gebruikt, breng dan de sleutel aan de rechterzijde van het kartelwiel in de opslagstand D. Trekhaakkogel inklappen WAARSCHUWINGEN Houd uw handen weg van het kartelwiel, omdat deze tijdens het vergrendelen draait. E75175 U hoort een waarschuwingssignaal wanneer de trekhaakkogel niet in een van de vergrendelstanden staat. Indien u geen waarschuwingssignaal hoort wanneer u de trekhaakkogel beweegt, gebruik dan de trekhaak niet voordat deze door een deskundige is gecontroleerd. E75176 1. Steek de sleutel in het kartelwiel en draai deze rechtsom om hem te ontgrendelen. 2. Trek het kartelwiel uit en draai het linksom tot tegen de aanslag. De trekhaakkogel draait automatisch in de middelste stand. 193 Aanhangers trekken 3. Laat het kartelwiel los. De trekhaakkogel is niet vergrendeld. Dit wordt aangeduid door een waarschuwingssignaal en het kartelwiel steekt ongeveer vijf millimeter uit het huis. 4. Draai de trekhaakkogel met de hand vanuit de middelste stand tot tegen de aanslag in de opslagstand. De trekhaakkogel wordt automatisch in de eindstand vergrendeld. Het vergrendelingsproces is duidelijk hoorbaar wanneer er niet teveel achtergrondgeluid is. Wanneer het vergrendelingsproces is voltooid, stopt het waarschuwingssignaal en het kartelwiel keert in zijn oorspronkelijke stand terug. 5. Draai de sleutel linksom en verwijder deze. Breng de sleutel in de opslagstand aan. E75179 E75178 1. Steek de sleutel in het kartelwiel en draai deze rechtsom om hem te ontgrendelen. 2. Trek het kartelwiel uit en draai het linksom tot tegen de aanslag. De trekhaakkogel draait automatisch in de middelste stand. 3. Laat het kartelwiel los. De trekhaakkogel is niet vergrendeld. Dit wordt aangeduid door een waarschuwingssignaal en het kartelwiel steekt ongeveer vijf millimeter uit het huis. E75177 Trekhaakkogel uitklappen WAARSCHUWING U hoort een waarschuwingssignaal wanneer de trekhaakkogel niet in een van de vergrendelstanden staat. Indien u geen waarschuwingssignaal hoort wanneer u de trekhaakkogel beweegt, gebruik dan de trekhaak niet voordat deze door een deskundige is gecontroleerd. 194 Aanhangers trekken 4. Draai de trekhaakkogel met de hand vanuit de middelste stand tot tegen de aanslag in de werkstand. De trekhaakkogel wordt automatisch in de eindstand vergrendeld. De vergrendelingsprocedure is duidelijk hoorbaar wanneer er niet teveel achtergrondgeluid is. Wanneer het vergrendelingsproces is voltooid, stopt het waarschuwingssignaal en het kartelwiel keert in zijn oorspronkelijke stand terug. 5. Draai de sleutel linksom en verwijder deze. Breng de sleutel in de opslagstand aan. LET OP Alleen de fabrikant mag aan de trekhaak reparaties uitvoeren of hem demonteren. Wanneer de auto met een stoomreiniger wordt gereinigd, richt dan de lans niet rechtstreeks op het scharnierpunt van de trekhaakkogel. Rijden met een aanhanger WAARSCHUWING Wanneer aan één van de onderstaande voorwaarden niet kan worden voldaan, gebruik dan de trekhaak niet en laat deze door een goed opgeleide monteur controleren. Controleer voordat u gaat rijden of de trekhaakkogel goed is vergrendeld. Controleer of: • • • • er geen waarschuwingssignaal klinkt nadat de vergrendelingsprocedure is voltooid het kartelwiel in het huis zit en dat er geen spleet bestaat u het kartelwiel hebt geblokkeerd (linksom) en de sleutel hebt verwijderd de trekhaakkogel is vergrendeld. Deze moet stevig op zijn plaats blijven als er aan getrokken wordt. Onderhoud LET OP De trekhaak en het mechanisme zijn onderhoudsvrij. Smeer ze niet met olie of vet. 195 Tips voor het rijden INRIJDEN Banden WAARSCHUWING Nieuwe banden hebben een inlooptijd van ongeveer 500 kilometer (300 mijl). Gedurende deze periode kan de auto een andere rijkarakteristiek vertonen. Remmen en koppeling WAARSCHUWING Vermijd indien mogelijk het intensief gebruik van de remmen en de koppeling gedurende de eerste 150 kilometer (100 mijl) in de stad en gedurende de eerste 1.500 kilometer (1.000 mijl) op snelwegen. Motor LET OP Rijd de eerste 1.500 kilometer (1.000 mijl) niet te snel. Varieer uw snelheid en schakel tijdig op. Laat de motor niet zwoegen. 196 Nooduitrusting EERSTEHULPSET E73238 In de opbergruimte onder de vloer bevindt zich een ruimte om een EHBO doos op te bergen. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134). GEVARENDRIEHOEK E73239 In de opbergruimte onder de vloer bevindt zich een ruimte om een gevarendriehoek op te bergen. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134). 197 Staat na een aanrijding COMPONENTEN VAN VEILIGHEIDSSYSTEEM INSPECTEREN Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels die zijn belast ten gevolge van een aanrijding moeten worden vervangen en de verankeringen worden gecontroleerd. Deze werkzaamheden moeten door een correct hiertoe opgeleide monteur worden uitgevoerd. 198 Zekeringen PLAATSEN ZEKERINGENHOUDERS Zekeringenkast in het motorcompartiment E72590 2. Draai de knop 90 graden en maak de zekeringenkast los van de steun. 3. Laat de zekeringenkast zakken en trek deze naar u toe. E72588 Centrale zekeringenkast E72622 4. Verwijder het deksel zodat u bij de zekeringen kunt (uitvoeringen met een gekoeld handschoenenkastje). 5. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. E72589 1. Draai de schroeven los. 199 Zekeringen Zekeringenkast achterin EENZEKERINGVERVANGEN WAARSCHUWINGEN Wijzig de elektrische installatie van de wagen op geen enkele wijze. Laat reparaties aan de elektrische installatie en het vervangen van relais en zekeringen voor hoge stroomsterktes door een goed opgeleide monteur uitvoeren. Zet het contact af en schakel alle stroomverbruikers uit voordat u een zekering aanraakt of probeert te vervangen. E72591 LET OP Maak de klemmen los en verwijder het deksel. Breng een vervangingszekering met hetzelfde vermogen aan als van de verwijderde zekering. N.B.: U kunt een doorgeslagen zekering herkennen aan de gebroken smeltdraad. N.B.: Alle zekeringen, behalve zekeringen voor hoge stroomsterkten, zijn steekzekeringen. N.B.: Er zit een zekeringentrekker in de zekeringenkast van de motorruimte. 200 Zekeringen SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN Zekeringenkast in het motorcompartiment E75525 Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits F1 10 rood Regeleenheid transmissie F2 5 bruin Regeleenheid voorgloeien (dieselmotoren) F3 80 1 transparant Koelventilateur (2.3L Duratec-HE) 201 Zekeringen Zekering Ampère F3 80 F4 60 blauw Gloeibougies F5 60 blauw Koelventilateur F6 10 rood HEGO-sensor (motormanagement) 1 Kleur transparant Beveiligde circuits Elektro-hydraulische stuurbekrachtiging (EHPAS) (2.0L Duratorq-TDCi) F7 5 bruin Relaisspoelen F8 10 rood Regeleenheid aandrijflijn F9 10 rood Verstuiver (2.2L Duratec-HE en 2.3L Duratec-HE) F9 10 rood Verstuiver, PTC-verwarming (2.5L DuratecST) F9 10 rood MAF-regeling (motormanagement [dieselmotoren]) F10 10 rood Regeleenheid motor F11 10 rood Kleppen, MAF regeling (motormanagement) F11 10 rood Regeleenheid aandrijflijn (2.2L Duratec-HE en 2.3L Duratec-HE) F11 10 rood Kleppen (2.5L Duratec-ST) F11 10 rood Watersensor brandstofsysteem, drukregelklep, VVC-klep (1.8L Duratorq-TDCi en 2.0L Duratorq-TDCi) F11 10 rood Common rail-drukregelklep (2.2L DuratorqTDCi) F12 10 rood Bobine (benzinemotoren) F12 10 rood EGR-klep, regelklep variabele turbocompressor (2.0L Duratorq-TDCi) F12 10 rood Voorgloeirelais, koppelingsrelais airconditioning (AC) (2.2L Duratorq-TDCi) F13 15 blauw Relais airconditioning F14 15 blauw Dieselfilterverwarming, brandstofdoseereenheid (2.2L Duratorq-TDCi) 202 Zekeringen Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits F15 40 oranje F16 80 F17 60 blauw Voeding A centrale zekeringenkast F18 60 blauw Voeding B centrale zekeringenkast F19 60 blauw Voeding C zekeringenkast achterin F20 60 blauw Voeding D zekeringenkast achterin F21 – – F22 30 F23 25 1 F23 30 1 groen Achterruitverwarming F24 30 groen Koplampsproeiers F25 30 groen Kleppen van ABS F26 40 oranje Pomp van ABS F27 30 groen Standverwarming F28 40 oranje Aanjager F29 – – Wordt niet gebruikt F30 – – Wordt niet gebruikt F31 15 blauw F32 – – F33 5 bruin F34 40 oranje Voorruitverwarming (linkerzijde) F35 40 oranje Voorruitverwarming (rechterzijde) F36 5 bruin ABS F37 10 rood Verwarmde voorruitsproeiers Relais startmotor transparant Extra verwarming dieselmotor (PTC) groen Wordt niet gebruikt Ruitenwissermodule transparant Achterruitverwarming Claxon Wordt niet gebruikt Module lichtschakelaar, spoelen zekeringenkast in motorcompartiment F38 5 bruin Adaptieve snelheidsregeling (ACC) F39 15 blauw Adaptieve koplampen (AFS) 203 Zekeringen 1 Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits F40 – – Wordt niet gebruikt F41 20 geel Instrumentenpaneel F42 10 rood Regeleenheid motor, regeleenheid transmissie, elektro-hydraulische stuurbekrachtiging (EHPAS) (2.0L Duratorq-TDCi) F43 5 bruin Hoogteregeling koplamplichtbundels, adaptieve koplampen (AFS) F44 20 geel Module elektro-hydraulische stuurbekrachtiging (2.0L Duratorq-TDCi), vacuümpomp (2.5L Duratec-ST) F45 15 blauw Achterruitwisser Vervang een doorgeslagen zekering door een exemplaar met hetzelfde vermogen. 204 Zekeringen Centrale zekeringenkast E75527 Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits F1 5 bruin Regensensor F2 10 rood Voeding SRS (airbag) F3 5 bruin ABS, gierhoeksensor (ESP), elektrische parkeerrem (EPB) F4 7,5 bruin Elektrische voeding, voeding gaspedaal, elektronische zekering F5 - - F6 15 blauw Wordt niet gebruikt Audio-installatie (inclusief spraakbesturing) F7 7,5 bruin Stuurwielmodule 205 Zekeringen Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits F8 5 bruin Instrumentengroep F9 15 blauw Grootlicht F10 - - Wordt niet gebruikt F11 7,5 bruin Achteruitrijlampen F12 – – Wordt niet gebruikt F13 15 blauw Mistlamp, voor F14 15 blauw Ruitensproeiers F15 10 rood F16 – – Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Wordt niet gebruikt F17 10 rood Interieurverlichting F18 5 bruin Immobilisatiesysteem Aansteker F19 15 blauw F20 – – F21 5 bruin Frequentie-ontvanger, interieurbewegingssensor F22 20 geel Brandstofopvoerpomp F22 7,5 bruin Brandstofpomp (2.2L Duratorq) Wordt niet gebruikt F23 – – F24 5 bruin Wordt niet gebruikt Contactslot F25 10 rood Klep van brandstofvulopening F26 5 bruin Sirene alarmsysteem met accu, OBD II (diagnose boordcomputer) F27 5 bruin Stuurkolomunit, module klimaatregeling F28 5 bruin Remlichtschakelaar 206 Zekeringen Zekeringenkast achterin E75526 Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits FA1 25 Portiermodule (linksvoor) (ruit op/neer, transparant centrale vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming) FA2 25 Portiermodule (rechtsvoor) (ruit op/neer, transparant centrale vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming) 207 Zekeringen Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits FA3 25 transparant Portiermodule (linksachter) (ruit op/neer) FA4 25 transparant Portiermodule (rechtsachter) (ruit op/neer) FA5 10 rood FA6 15 blauw Vergrendelen achter (zonder portiermodules achter) Extra elektrische aansluiting FA7 5 bruin FA8 – – Wordt niet gebruikt Relaisspoelen FA9 – – Wordt niet gebruikt FA10 30 groen Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel FA11 20 geel FA12 – – Accessoires, trekhaakmodule Wordt niet gebruikt FB1 5 bruin Module parkeerhulp FB2 15 blauw Module schokdemperregeling FB3 15 blauw Verwarming bestuurdersstoel FB4 15 blauw Verwarming passagiersstoel, voor FB5 – – FB6 10 rood Wordt niet gebruikt Klimaatregeling, achter FB7 – – Wordt niet gebruikt FB8 – – Wordt niet gebruikt FB9 30 groen FB10 10 rood Elektrisch verstelbare passagiersstoel, voor Claxon alarminstallatie FB11 – – Wordt niet gebruikt FB12 – – Wordt niet gebruikt FC1 7,5 bruin Elektrisch bedienbare achterste zijruiten FC2 30 groen Elektrische parkeerrem (EPB) FC3 30 groen Elektrische parkeerrem (EPB) FC4 10 rood Airconditioning, achter 208 Zekeringen Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits FC5 7,5 bruin CD wisselaar, entertainment systeem passagiers achterin FC6 20 geel Aanjager airconditioning, achter FC7 5 bruin Module stoelgeheugen FC8 – – Wordt niet gebruikt FC9 – – Wordt niet gebruikt FC10 – – Wordt niet gebruikt FC11 – – Wordt niet gebruikt FC12 – – Wordt niet gebruikt 209 Bergen van de auto Het afneembare sleepoog bevindt zich in de opbergruimte onder de vloer achter de voorstoelen. Zie Opbergruimte onder vloer achterin (bladzijde 177). SLEEPPUNTEN Sleepoog, voor Het sleepoog moet altijd in de auto worden meegenomen. Steek uw vinger in het gat aan de onderzijde van het paneel en werk het los. Breng het sleepoog aan. LET OP Het afneembare sleepoog heeft linkse schroefdraad. Draai het linksom om het vast te zetten. E73241 Sleepoog, achter AUTO OP VIER WIELEN SLEPEN Alle uitvoeringen E73242 A WAARSCHUWINGEN Zet het contact aan wanneer uw auto wordt gesleept. Bij afgezet contact treedt het stuurslot in werking en werken de richtingaanwijzers en de remlichten niet. A Bevestigingspunt voor sleepoog aan achterzijde De rem- en stuurbekrachtiging werken niet, tenzij de motor draait. Druk het rempedaal harder in en houd rekening met langere remafstanden en een zwaarder draaiend stuurwiel. LET OP Te veel spanning op de sleepkabel kan schade toebrengen aan uw en aan de trekkende wagen. Bevestig aan het voorste sleepoog geen sleepstang. Trek rustig en soepel zonder rukken op. E73240 210 Bergen van de auto Wagens met automatische transmissie LET OP Sleep uw wagen niet met snelheden hoger dan 50 km/h (30 mph) of over afstanden van meer dan 50 km (30 mijl). Wanneer uw wagen met snelheden boven 50 km/h (30 mph) en over afstanden van meer dan 30 miles (40 mijl) moet worden gesleept, moet hij worden getransporteerd terwijl alle vier wielen vrij zijn van het wegdek. Bij een mechanisch defect aan de transmissie moeten de aangedreven wielen worden opgehesen zodat deze vrij zijn van het wegdek. Sleep uw wagen niet achterwaarts. Zet de versnellingsbak in neutraal wanneer uw auto wordt gesleept. 211 Onderhoud Controles bij het tanken ALGEMENE INFORMATIE • Wanneer u uw auto regelmatig laat onderhouden zal dit de betrouwbaarheid en de inruilwaarde ten goede komen. Er staat een groot netwerk van Ford Erkende Reparateurs ter beschikking die u met hun professionele expertise ter zijde kunnen staan. De speciaal opgeleide monteurs zijn het best gekwalificeerd om het onderhoud aan uw auto snel en vakkundig uit te voeren. Bovendien beschikken zij over gereedschappen en apparatuur die speciaal zijn ontwikkeld om het onderhoud aan uw auto uit te voeren. • • • • Naast het normale onderhoud raden wij aan de volgende extra controles uit te voeren. Maandelijkse controles • WAARSCHUWINGEN Zet het contact af voordat u onderdelen aanraakt of probeert af te stellen. • • Raak onderdelen van het elektronisch ontstekingssysteem bij aangezet contact of draaiende motor niet aan. Het systeem werkt met hoogspanning. • • • • Zorg dat uw handen en kledingstukken niet met de koelventilateur in aanraking kunnen komen. Onder bepaalde omstandigheden kan de koelventilateur na het afzetten van de motor nog enkele minuten blijven doordraaien. Dagelijkse controles • • • Motoroliepeil. Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). Remvloeistofpeil. Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). Peil van de ruitensproeiervloeistof. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 223). Bandenspanning (in koude toestand). Zie Velgen en banden (bladzijde 231). Staat van de banden. Zie Velgen en banden (bladzijde 231). Buitenverlichting. Interieurverlichting. Waarschuwings- en controlelampen. 212 Koelvloeistofpeil (bij koude motor). Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222). Slangen, leidingen en reservoirs op lekkage. Vloeistofpeil stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 223). Werking van de airconditioning. Werking van de parkeerrem. Werking van de claxon. Vastzitten van de wielmoeren. Zie Velgen en banden (bladzijde 231). Onderhoud Trek de motorkap iets omhoog en beweeg de veiligheidshaak naar links. DE MOTORKAP OPENEN EN SLUITEN Motorkap openen E73698 E87786 Open de motorkap en ondersteun hem met de steunstang. Motorkap sluiten WAARSCHUWING Zorg dat de motorkap goed wordt gesloten. Laat de motorkap zakken en vanaf een hoogte van 20 – 30 cm dichtvallen. E87785 213 Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATEC-HE (MI4) B A J I H D C G E F E73231 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). D Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229). E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen (bladzijde 201). 1 F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 223). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 223). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222). 1 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning. 214 Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,3 L DURATEC-HE (MI4) B A J I H D C G E F E81313 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). D Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229). E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen (bladzijde 201). 1 F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 223). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 223). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222). 1 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning. 215 Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2.5L DURATEC-ST (VI5) B A J I H D C G E F E73232 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). B Motorolievuldop . Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). D Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229). E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen (bladzijde 201). F Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 223). G Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. H Motoroliepeilstaaf . Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). 1 1 216 Onderhoud I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 223). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222). 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning. OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,8 L DURATORQ-TDCI (LYNX) DIESEL B A J I D C H G E F E73233 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). D Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229). E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen (bladzijde 201). F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. 1 217 Onderhoud G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 223). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 223). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222). 1 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning. OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,2 L DURATORQ-TDCI (DW) DIESEL B A J I H D C G E F E87715 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts): Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). B Motorolievuldop : Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links): Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). D Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 229). 1 218 Onderhoud E Zekeringenkast motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde 199). F Luchtfilter: geen onderhoud vereist. G Vloeistofreservoir ruitensproeiers: Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 223). H Motoroliepeilstaaf : Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). I Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging: Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 223). J Expansiereservoir: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222). 1 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning. OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATORQ-TDCI (DW) DIESEL B A J I H D C G E F E73234 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). 1 219 Onderhoud C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). D Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229). E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen (bladzijde 201). F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 223). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 223). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222). 1 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning. OLIEPEILSTAAF - 2.5L DURATEC-ST (VI5) OLIEPEILSTAAF - 2,0 L DURATEC-HE (MI4) /2,3 L DURATEC-HE (MI4) A A B E95542 E92036 A MIN B MAX 220 A MIN B MAX B Onderhoud OLIEPEILSTAAF - 1,8 L DURATORQ-TDCI (LYNX) DIESEL A MOTOROLIECONTROLEREN LET OP Gebruik geen additieven of andere smeermiddelen. Onder bepaalde omstandigheden kunnen deze de motor beschadigen. B N.B.: Het olieverbruik van nieuwe motoren bereikt zijn normale waarde na ongeveer 5.000 kilometer (3.000 mijl). E95527 Het oliepeil controleren A MIN B MAX LET OP Controleer of het peil tussen de MIN en MAX merktekens staat. OLIEPEILSTAAF - 2,0 L DURATORQ-TDCI (DW) DIESEL /2,2 L DURATORQTDCI (DW) DIESEL A N.B.: Controleer het peil voordat de motor wordt gestart. N.B.: De wagen moet op een vlakke ondergrond staan. N.B.: Bij verwarming zet olie uit. Daardoor kan het oliepeil enkele millimeters boven het MAX merkteken staan. B Verwijder de oliepeilstaaf en veeg deze met een schone, niet pluizende doek schoon. Breng de oliepeilstaaf weer aan en verwijder hem opnieuw om het oliepeil te controleren. E95543 A MIN Wanneer het peil bij het MIN merkteken staat, vul dan direct bij. B MAX Bijvullen WAARSCHUWINGEN Vul alleen bij wanneer de motor koud is. Wacht wanneer de motor heet is tien minuten om de motor te laten afkoelen. Verwijder de vuldop niet bij draaiende motor. 221 Onderhoud Verwijder de brandstofdop. WAARSCHUWINGEN Verwijder de vuldop niet wanneer de motor heet is. Laat de motor eerst afkoelen. LET OP Het oliepeil mag niet boven het MAX merkteken komen te staan. Draai de dop langzaam los. Laat de druk langzaam ontsnappen terwijl u de dop losdraait. Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 224). LET OP Mors geen koelvloeistof op onderdelen van de motor. MOTORKOELVLOEISTOF CONTROLEREN Het oliepeil mag niet boven het MAX merkteken komen te staan. Koelvloeistofpeil controleren WAARSCHUWING Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 224). Voorkom dat de vloeistof in contact komt met de huid of de ogen. Mocht dit toch gebeuren, spoel het betreffende lichaamsdeel dan direct met veel water schoon en neem contact op met uw huisarts. CONTROLE VLOEISTOFPEIL KOPPELING EN REMSYSTEEM LET OP WAARSCHUWING Controleer of het peil tussen de MIN en MAX merktekens staat. Voorkom dat de vloeistof in contact komt met de huid of de ogen. Mocht dit toch gebeuren, spoel het betreffende lichaamsdeel dan direct met veel water schoon en neem contact op met uw huisarts. N.B.: Koelvloeistof zet bij verwarming uit. Daardoor kan het koelvloeistofpeil enkele millimeters boven het MAX merkteken staan. Wanneer het peil bij het MIN merkteken staat, vul dan direct bij. LET OP Controleer of het peil tussen de MIN en MAX merktekens staat. Bijvullen WAARSCHUWINGEN Vul alleen bij wanneer de motor koud is. Wacht wanneer de motor heet is tien minuten om de motor te laten afkoelen. N.B.: Het remsysteem en het bedieningsmechanisme van de koppeling zijn aangesloten op één reservoir. Wanneer het peil bij het MIN merkteken staat, vul dan direct bij. Verwijder de vuldop niet bij draaiende motor. 222 Onderhoud Bijvullen LET OP Controleer of het peil tussen de MIN en MAX merktekens staat. Verwijder de brandstofdop. LET OP Het oliepeil mag niet boven het MAX merkteken komen te staan. Wanneer het peil bij het MIN merkteken staat, vul dan direct bij. Bijvullen Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 224). Verwijder de brandstofdop. LET OP STUURBEKRACHTIGINGSVLOEISTOF CONTROLEREN Het oliepeil mag niet boven het MAX merkteken komen te staan. Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 224). WAARSCHUWING Voorkom dat de vloeistof in contact komt met de huid of de ogen. Mocht dit toch gebeuren, spoel het betreffende lichaamsdeel dan direct met veel water schoon en neem contact op met uw huisarts. RUITENSPROEIERVLOEISTOF CONTROLEREN N.B.: De ruitensproeiers van de voor- en achterruit hebben een gemeenschappelijk reservoir. 223 Onderhoud TECHNISCHE SPECIFICATIE Vloeistoffen Item Aanbevolen vloeistof Ford of Motorcraft Formula E SAE 5W-30 Motorolie Specificatie WSS-M2C913-B * motorolie Stuurbekrachtigingsvloeistof Ford of Motorcraft Power Steering Fluid WSS-M2C204-A2 Koelvloeistof Motorcraft SuperPlus antivries WSS-M97B44-D Remvloeistof Ford of Motorcraft Super DOT 4 remvloeistof ESD-M6C57-A LET OP Gebruik geen olie die niet aan de specificaties of eisen voldoet. Het gebruik van ongeschikte olie kan beschadiging van de motor tot gevolg hebben, hetgeen niet onder uw garantie valt. * Als alternatief kunt u SAE 5W-30 motorolie gebruiken, wanneer deze voldoet aan de specificatie WSS-M2C913-B. N.B.: Wanneer u uw auto gebruikt bij temperaturen lager dan -20 °C, moet u geen SAE 10W-40 motorolie gebruiken. Olie bijvullen: Wanneer geen olie verkrijgbaar is die voldoet aan de specificatie WSS-M2C913-B, moet u SAE 5W-30 gebruiken (aanbevolen), SAE 5W-40 (behalve auto's met E85 brandstof) of SAE 10W-40 die voldoet aan de specificatie ACEA A1/B1 (aanbevolen) of ACEA A3/B3. Het gebruik van deze oliën kan tot gevolg hebben dat de motor minder snel aanslaat, minder vermogen levert, meer brandstof verbruikt en een hogere emissiewaarde heeft. Inhouden Variant Nr. Inhoud in liter (gallons) Alle Stuurbekrachtigingsvloeistof Alle Voorruitsproeiers 3,9 (0,9) 2.0L Duratec-HE Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 4,3 (1,0) 224 MAX-merkteken Onderhoud Variant Nr. Inhoud in liter (gallons) 2.0L Duratec-HE Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 3,9 (0,9) 2.0L Duratec-HE Koelsysteem 6,2 (1,4) 2.0L Duratec-HE Brandstoftank 70 (15,4) 2.3L Duratec-HE Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 4,3 (1,0) 2.3L Duratec-HE Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 3,9 (0,9) 2.3L Duratec-HE Koelsysteem 6,9 (1,5) 2.3L Duratec-HE Brandstoftank 70 (15,4) 2.5L Duratec-ST Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 5,8 (1,3) 2.5L Duratec-ST Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 5,5 (1,2) 2.5L Duratec-ST Koelsysteem 7,1 (1,6) 2.5L Duratec-ST Brandstoftank 70 (15,4) 1.8L Duratorq-TDCi Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 5,6 (1,2) 1.8L Duratorq-TDCi Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 5,0 (1,1) 1.8L Duratorq-TDCi Koelsysteem 7,9 (1,7) 1.8L Duratorq-TDCi Brandstoftank 70 (15,4) 2.0L Duratorq-TDCi Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 5,5 (1,2) 2.0L Duratorq-TDCi Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 5,0 (1,1) 2.0L Duratorq-TDCi Koelsysteem 8,1 (1,8) 2.0L Duratorq-TDCi Brandstoftank 70 (15,4) 2.2L Duratorq-TDCi Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 6,0 (1,3) 225 Onderhoud Variant Nr. Inhoud in liter (gallons) 2.2L Duratorq-TDCi Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 5,4 (1,2) 2.2L Duratorq-TDCi Koelsysteem 8,4 (1,9) 2.2L Duratorq-TDCi Brandstoftank 70 (15,4) 226 Verzorging van de auto Achterruit reinigen REINIGEN VAN BUITENZIJDE AUTO LET OP Gebruik geen scherpe voorwerpen, schurende reinigingsmiddelen of chemische oplossingen op de binnenzijde van de achterruit te reinigen. WAARSCHUWING Wanneer de auto tijdens het wassen in een autowasserette in de was wordt gezet, verwijder dan de was van de voorruit. Gebruik een schone, niet pluizende doek of een vochtige zeem om de binnenzijde van de achterruit te reinigen. LET OP Sommige wasinstallaties maken gebruik van water onder hoge druk. Hierdoor kunnen sommige onderdelen van uw auto worden beschadigd. Chromen onderdelen reinigen LET OP Gebruik geen schuurmiddelen of chemische oplosmiddelen. Gebruik een zeepoplossing. Verwijder de antenne voordat u een automatische wasstraat inrijdt. Schakel de aanjager uit om te voorkomen dat deeltjes was zich in het luchtfilter vastzetten. Onderhoud van de lak LET OP Poets de auto niet in de felle zon. Wij raden aan uw auto met een spons en handwarm water en autoshampoo te wassen. Voorkom dat polish op kunststof oppervlakken komt. Dit laat zich moeilijk verwijderen. Koplampen reinigen Breng geen polish op de voor- en achterruit aan. Dit heeft een lawaaiige werking van de ruitenwissers tot gevolg; bovendien kunnen de ruiten dan niet goed worden drooggeveegd. LET OP Gebruik geen scherpe voorwerpen, schurende reinigingsmiddelen of oplossingen op alcoholische of chemische basis om de koplampglazen te reinigen. Wij raden u aan de lak één- of tweemaal per jaar in de was te zetten. Veeg de koplampglazen niet schoon wanneer ze droog zijn. 227 Verzorging van de auto Lakbeschadigingen door steenslag of kleine krasjes moeten zo spoedig mogelijk worden hersteld. Uw Ford dealer heeft een grote keuze aan producten. Lees en volg nauwkeurig de instructies van de fabrikant op. REINIGEN VAN BINNENZIJDE AUTO Veiligheidsgordels WAARSCHUWINGEN Gebruik voor het reinigen geen schurende middelen of chemische oplosmiddelen. Let er op dat geen vocht in het oprolmechanisme komt. Reinig de veiligheidsgordels met een interieurreiniger of water met een zachte spons. Laat de veiligheidsgordels op een natuurlijke manier drogen. Gebruik geen haardroger o.i.d. Instrumentenpaneelschermen, LCD-schermen, radioschermen WAARSCHUWING Gebruik voor het reinigen geen schurende middelen, oplosmiddelen op basis van alcohol of chemische oplosmiddelen. KLEINE LAKSCHADE REPAREREN LET OP Verwijder onmiddellijk ogenschijnlijk onschadelijke substanties van het lakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen van vogels, boomsappen, dode insecten, teervlekken, wegenzout en industriële neerslag). 228 Accu van de auto Hulpstartkabels aansluiten ONDERHOUD VAN DE ACCU De accu vraagt zeer weinig onderhoud. Uw Ford dealer zal in het kader van het normale onderhoudsschema regelmatig het vloeistofpeil in de accu controleren. GEBRUIK VAN STARTKABELS LET OP Verbind alleen accu's met dezelfde nominale spanning met elkaar. Gebruik altijd hulpstartkabels met geïsoleerde klemmen en een voldoende dikke kern. Koppel de ontladen accu niet los van de elektrische installatie van de auto. A C D B E75183 229 A Auto met de lege accu B Auto met de hulpaccu C Positieve hulpstartkabel D Negatieve hulpstartkabel Accu van de auto 1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar niet raken. 2. Zet het contact van beide auto's af en schakel alle stroomverbruikers uit. 3. Verbind de plus (+) pool van auto B met de plus (+) pool van auto A (kabel C). 4. Verbind de massa-aansluiting (-) van auto B met de massa-aansluiting aan de linkerzijde van de schokdempertoren van auto A (kabel D). LET OP Sluit de kabel niet aan op de minpool (–) van de ontladen accu. Zorg ervoor dat de hulpstartkabels niet met draaiende onderdelen van de motor in aanraking kunnen komen. Motor starten 1. Start de motor van auto B en laat deze met een matig hoog toerental draaien. 2. Start de motor van auto A. 3. Laat beide motoren minimaal drie minuten draaien alvorens de kabels los te koppelen. LET OP Schakel niet de koplampen tijdens het loskoppelen van de hulpstartkabels in. Door de spanningspiek kunnen de gloeilampen doorbranden. Koppel de kabels in omgekeerde volgorde los. 230 Velgen en banden Kriksteunpunten ALGEMENE INFORMATIE WAARSCHUWING LET OP Gebruik uitsluitend banden en velgen met de goedgekeurde maat. Het gebruik van andere maten kan schade aan de auto tot gevolg hebben en kan de typegoedkeuring ongeldig maken. U mag nooit iets tussen de krik en de grond of de krik en de auto plaatsen. LET OP Gebruik alleen de aangeduide kriksteunpunten. Wanneer u andere punten gebruikt kan dit de carrosserie, de stuurinrichting, de wielophanging, de motor, het remsysteem of de brandstofleidingen beschadigen. Wanneer u banden met een andere diameter laat monteren dan die van de in de fabriek gemonteerde banden, geeft de snelheidsmeter niet meer de juiste snelheid aan. Breng uw wagen naar uw dealer en laat het motor managementsysteem opnieuw programmeren. N.B.: Gebruik een krik met een minimum hefvermogen van 1,5 ton en een krikkop met een diameter van minimaal 80 mm (3.1 inch). Op de B-stijl bij het bestuurdersportier bevindt zich een plaatje met de bandenspanning. Controleer de bandenspanning bij een temperatuur waarin u gaat rijden en wanneer de banden koud zijn. EEN WIEL VERVANGEN Slotmoeren Na het overleggen van het certificaat met het referentienummer kunt u bij uw dealer een vervangings dopsleutel en vervangings slotmoeren verkrijgen. Boordkrik Uw auto wordt niet met een boordkrik of een wielmoersleutel geleverd. Het verdient aanbeveling een hydraulische garagekrik te gebruiken wanneer u bijv. de zomerbanden door winterbanden vervangt. 231 Velgen en banden Uitvoeringen met zijskirts E90709 Steek de hefplaat door de opening aan de onderzijde van de skirt. A Een wiel verwijderen WAARSCHUWINGEN Parkeer uw auto zodanig dat u noch het verkeer hinder ondervinden of gevaar lopen. E90708 Zet een gevarendriehoek neer. Uitsparingen in de dorpels A duiden de kriksteunpunten aan. Zorg ervoor dat de auto met de wielen in de rechtuitstand op een stevige, vlakke ondergrond staat. Zet het contact af en schakel de parkeerrem in. Schakel de eerste versnelling of de achteruit in wanneer uw auto is uitgerust met een handgeschakelde versnellingsbak. Selecteer de stand 'P' wanneer deze met een automatische transmissie is uitgerust. Laat de inzittenden uitstappen. Blokkeer het diagonaal tegenoverliggende wiel met een geschikt blok hout of een wielkeg. E93020 232 Velgen en banden 2. Breng de dopsleutel voor de slotmoer aan. 3. Draai de wielmoeren een slag los. 4. Krik de auto op tot de band vrij is van de grond. 5. Verwijder de wielmoeren en het wiel. WAARSCHUWINGEN Let erop dat de pijlen op richting gebonden banden in de draairichting wijzen wanneer de auto vooruit rijdt. Wanneer een reservewiel moet worden gemonteerd waarvan de pijlen tegengesteld aan de draairichting wijzen, laat dan de band zo spoedig mogelijk door een deskundige in de juiste richting monteren. Een wiel aanbrengen WAARSCHUWINGEN Gebruik uitsluitend banden en velgen met de goedgekeurde maat. Het gebruik van andere maten kan schade aan de auto tot gevolg hebben en kan de typegoedkeuring ongeldig maken. Zie Technische specificatie (bladzijde 243). Voer geen werkzaamheden uit onder een auto die alleen wordt ondersteund door een krik. Zorg ervoor dat de krik verticaal ten opzichte van het kriksteunpunt staat en dat de voet vlak op de grond staat. Laat geen run flat banden monteren als de auto hiermee oorspronkelijk niet was uitgerust. Raadpleeg uw dealer voor meer informatie over de geschiktheid van banden. LET OP Leg lichtmetalen velgen niet met de buitenzijde op de grond, hierdoor wordt de lak beschadigd. 1. LET OP Verwijder de naafdop of het wieldeksel. Bevestig lichtmetalen velgen niet met moeren die voor stalen velgen zijn bestemd. N.B.: U kunt de wielmoeren die bestemd zijn voor gebruik bij lichtmetalen velgen wel bij stalen velgen gebruiken. N.B.: Zorg ervoor dat de contactvlakken tussen de velg en de naaf vrij zijn van vreemde voorwerpen. N.B.: Zorg ervoor dat de conische zijde van de wielmoeren naar de velg is gekeerd. 1. Breng het wiel aan. 2. Draai de wielmoeren handvast aan. E71948 233 Velgen en banden 7. Druk de naafdop of het wieldeksel met de bal van uw hand vast. WAARSCHUWING Laat het aanhaalmoment van de wielmoeren en de bandenspanning zo spoedig mogelijk controleren. BANDENREPARATIESET Deze auto is niet uitgerust met een reservewiel, maar met een bandenreparatieset, die kan worden gebruikt voor het repareren van één lekke band. De bandenreparatieset bevindt zich in de bergruimte onder de vloer. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134). E71948 3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer aan. Algemene informatie WAARSCHUWINGEN Afhankelijk van het type en de omvang van de beschadiging kunnen sommige banden slechts gedeeltelijk of geheel niet worden gedicht. Een te lage bandenspanning kan het weggedrag van de auto beïnvloeden, waardoor u de macht over het stuur kunt verliezen. 1 4 3 5 Gebruik de bandenreparatieset niet wanneer de band al beschadigd is door het rijden met een te lage bandenspanning. 2 Probeer geen andere lekken te dichten dan zichtbare lekken in het loopvlak van de band. E75442 4. Zet de wielmoeren in de aangegeven volgorde voorlopig vast. 5. Laat de auto zakken en verwijder de krik. 6. Draai de wielmoeren in de aangegeven volgorde definitief vast. Zie Technische specificatie (bladzijde 243). Probeer geen lekken te dichten in de bandwang. Met de bandenreparatieset kunt u de meeste gaatjes dichten [tot een diameter van zes millimeter], waarna u tijdelijk verder kunt rijden. 234 Velgen en banden • Let op het volgende bij het gebruik van de set: • • • • • Rijd voorzichtig en maak geen plotselinge stuurbewegingen, vooral wanneer de auto zwaar is beladen of tijdens het rijden met een aanhanger. De set zorgt voor een tijdelijke reparatie, waardoor u uw reis tot de volgende dealer of bandenspecialist kunt voortzetten, of een afstand van maximaal 200 km (125 mijl) kunt afleggen. Rijd niet sneller dan maximaal 80 km/h (50 mph). Houd de set buiten het bereik van kinderen. Gebruik de set bij omgevingstemperaturen van –30 °C tot +70 °C. • • • • Gebruik van de bandenreparatieset • WAARSCHUWINGEN Samengeperste lucht kan zich gedragen als een explosief of drijfmiddel. Laat de bandenreparatieset tijdens het gebruik nooit onbeheerd achter. Parkeer uw auto zodanig langs de kant van de weg dat u het verkeer niet belemmert en dat u in staat bent de set te gebruiken zonder in gevaar te komen. Trek, zelfs wanneer u op een vlakke ondergrond geparkeerd staat, de handrem aan om te waarborgen dat de auto niet in beweging kan komen. Probeer geen vreemde voorwerpen, zoals spijkers of schroeven, uit de band te verwijderen. Laat, wanneer u de set gebruikt, de motor draaien, maar niet wanneer de auto in een gesloten of slecht geventileerde ruimte staat (bijv. in een gebouw). Zet in dergelijke gevallen de compressor aan zonder de motor te starten. Vervang de fles met het afdichtmiddel door een nieuwe voordat de houdbaarheidsdatum (zie de bovenzijde van de fles) is bereikt. Informeer andere gebruikers van de auto dat de band tijdelijk is gerepareerd met de bandenreparatieset en stel hen op de hoogte van de speciale rijvoorschriften. Band oppompen WAARSCHUWINGEN Controleer de bandwang voordat u het afdichtmiddel in de band pompt. Wanneer u scheuren, knobbels of dergelijke ziet, probeer dan niet de band op te pompen. LET OP Laat de compressor niet langer dan 10 minuten draaien. N.B.: Gebruik de bandenreparatieset alleen bij auto's die ermee zijn uitgerust. Ga niet vlak naast de band staan wanneer de compressor draait. 235 Velgen en banden WAARSCHUWINGEN Sla de bandwang gade. Wanneer u scheuren, knobbels en dergelijke ziet verschijnen, schakel dan de compressor uit en laat de lucht met de aflaatklep B ontsnappen. Rijd niet verder met deze band. WAARSCHUWINGEN Wanneer de bandenspanning binnen zeven minuten lager wordt dan 1,8 bar (26 psi), kan de band ernstig zijn beschadigd, waardoor een tijdelijke reparatie onmogelijk is. Vervolg in een dergelijk geval uw reis niet met deze band. Het afdichtmiddel bevat natuurlijk latex. Voorkom contact met huid, ogen of kleding. Mocht dit toch gebeuren, spoel het betreffende lichaamsdeel dan direct met veel water schoon en neem contact op met uw huisarts. LET OP Wanneer de fles in de houder wordt gedraaid, wordt de afdichting van de fles verbroken. Draai de fles niet uit de houder omdat dan het afdichtmiddel ontsnapt. 236 Velgen en banden A K B J C I D H E G F E94973 A Beschermkap B Aflaatklep C Slang D Oranje dop 237 Velgen en banden 1. E Flessenhouder F Drukmeter G Stekker met kabel H Compressorschakelaar I Label J Flessendop K Fles afdichtmiddel Open het deksel van de bandenreparatieset. 2. Trek het label I waarop de maximaal toelaatbare snelheid van 80 km/h (50 mph) vermeld staat van het huis en maak het binnen het gezichtsveld van de bestuurder vast op het instrumentenpaneel. Het label mag niets belangrijks aan het oog onttrekken. 3. Haal de slang C en de stekker met kabel G uit de set. 4. Draai de oranje dop D en de flessendop J los. 5. Draai de fles afdichtmiddel K stevig rechtsom in de flessenhouder E. 6. Draai het ventieldopje van de beschadigde band eraf. 7. Verwijder de beschermdop A van de slang C en draai de slang C stevig op het ventiel van de lekke band. 8. De compressorschakelaar H moet in de stand 0 staan. 9. Sluit de stekker G aan op de aansluiting van de aansteker of het extra elektrisch aansluitpunt. Zie Aansteker (bladzijde 132). Zie Extra voedingsaansluitingen (bladzijde 132). 10. Start de motor. 11. Zet de compressorschakelaar H in de stand 1. 12. Pomp de band niet langer dan zeven minuten op voor een minimale druk van 1,8 bar (26 psi) en een maximum druk van 2,5 bar (51 psi). Zet de compressorschakelaar H in de stand 0 en controleer de huidige bandenspanning met de drukmeter F. 13. Neem de stekker G uit de aansluiting van de aansteker of het extra elektrisch aansluitpunt. 14. Draai de slang C snel van het ventiel los en breng de beschermdop A aan. Draai het ventieldopje vast. 15. Laat de fles afdichtmiddel K in de flessenhouder E zitten. Zorg ervoor dat de set, de flessendop en de oranje dop veilig worden opgeborgen, maar makkelijk bereikbaar zijn. De set kan weer nodig zijn wanneer u de bandenspanning controleert. Ga onmiddellijk ongeveer drie kilometer (twee mijl) rijden, zodat het afdichtmiddel het lek kan afdichten. 16. 17. N.B.: Wanneer het afdichtmiddel in de band wordt gepompt, kan de druk toenemen tot 6 bar (87 psi) maar deze neem na ca. 30 seconden weer af. 238 Velgen en banden 8. Rijd naar de dichtstbijzijnde bandenspecialist om de beschadigde band te laten vervangen. Vertel, voordat de band van de velg wordt afgenomen, de bandenspecialist dat de band een afdichtmiddel bevat. Vervang de set zo snel mogelijk na eenmalig gebruik. WAARSCHUWING Wanneer u heftige trillingen, onbalans in het stuurwiel of lawaai tijdens het rijden waarneemt, minder dan snelheid en rijd voorzichtig naar een plaats waar u veilig kunt stoppen. Controleer de band en de bandenspanning opnieuw. Wanneer de bandenspanning lager is dan 1,3 bar (19 psi) of wanneer er scheuren, knobbels of dergelijke zichtbaar zijn, hervat dan uw reis niet met deze band. N.B.: Bedenk dat een bandenreparatieset slechts voor tijdelijke mobiliteit zorgt. Voorschriften aangaande bandreparatie na gebruik van de bandenreparatieset kunnen per land verschillen. Raadpleeg een bandenspecialist voor advies. Bandenspanning controleren 1. 2. 3. 4. 5. 6. Stop na ongeveer drie kilometer (twee mijl) te hebben gereden. Controleer en corrigeer zo nodig de spanning van de beschadigde band. Sluit de set aan en lees de bandenspanning af op de drukmeter F. Wanneer de spanning 1,3 bar (19 psi) of hoger is, breng de band dan op de voorgeschreven spanning. Zie Technische specificatie (bladzijde 243). Herhaal de procedure om de band weer op spanning te brengen. Controleer de bandenspanning nogmaals met de drukmeter F. Wanneer de spanning te hoog is, laat dan de spanning afnemen met behulp van de aflaatklep B. Zodra u de band op de juiste spanning hebt gebracht: zet de compressorschakelaar H in de stand 0, trek de stekker G uit de contactdoos, draai de slang C los, draai het ventieldopje vast en breng de beschermdop A weer aan. WAARSCHUWING Voordat u wegrijdt moet de band de voorgeschreven bandenspanning hebben. Zie Technische specificatie (bladzijde 243). Controleer voortdurend de bandenspanning tot de band is vervangen. Lege flessen afdichtmiddel mogen samen met het huishoudelijk afval worden afgevoerd. Breng resten afdichtmiddel naar uw dealer of voer ze af volgens de lokale richtlijnen. 7. Laat de fles afdichtmiddel K in de flessenhouder E zitten en bewaar de set veilig op zijn oorspronkelijke plaats. 239 Velgen en banden Wanneer de spanning in een standaard band aanzienlijk afneemt, brengt de velg het volledige wagengewicht over op de ingezakte bandwangen. U kunt nauwelijks sturen met de wagen en de band wordt vernield. RUN FLAT BANDEN Werkingsprincipe Standard band A Run flat banden hebben stugge, verzwaarde bandwangen die de velg dragen wanneer de spanning in de band afneemt of verloren gaat. B Wat te doen wanneer een run flat band lek raakt C Door de run flat eigenschappen van deze banden merkt u misschien niet dat de band lek is. Uw wagen heeft een bandenspanningscontrolesysteem, dat u waarschuwt wanneer de bandenspanning daalt. Zie Technische specificatie (bladzijde 243). E75207 A Plaats van de velg bij correcte bandenspanning B Plaats van de velg bij een te lage bandenspanning C Band Wanneer een band lek raakt: • Run flat band • B A • • D C Run flat banden vervangen WAARSCHUWINGEN Zorg ervoor dat de werkplaats op de hoogte is dat uw wagen is uitgerust met speciale run flat banden. E87667 A Plaats van de velg bij correcte bandenspanning B Plaats van de velg bij een te lage bandenspanning C Band D Verzwaarde bandwang minder onmiddellijk snelheid tot maximaal 80 km/h (50 mph) voorkom plotselinge of abrupte remen stuurmanoeuvres en wees vooral voorzichtig bij het nemen van bochten leg geen afstanden van meer dan 80 km (50 mijl) af nadat het defect is vastgesteld laat de defecte band zo spoedig mogelijk repareren. Repareer run flat banden die zijn beschadigd of waarop in lekke toestand is gereden niet, gebruik ze niet opnieuw. 240 Velgen en banden WAARSCHUWINGEN Wanneer een run flat band moet worden vervangen, laat dat de betreffende velg op beschadiging controleren. LET OP Laat tijdens het parkeren de bandwangen niet langs trottoirbanden schuren. Gebruik geen run flat banden en standaard banden door elkaar. Bij een wagen met run flat banden kan in uitzonderingsgevallen tijdelijk een standaard band worden gebruikt. Aan de bestuurder moet worden verteld dat de standaard band geen run flat eigenschappen heeft. Als u een stoeprand moet oprijden, doe het dan zo langzaam mogelijk en rijd zo mogelijk haaks met de wielen het trottoir op. Controleer regelmatig de banden op scheuren, vreemde voorwerpen of onregelmatige slijtage van het loopvlak. Ongelijkmatige slijtage betekent dat de wieluitlijning niet meer aan de specificaties voldoet. Monteer geen run flat banden op wagens die er niet oorspronkelijk mee waren uitgerust. Raadpleeg uw dealer voor meer informatie met betrekking tot de compatibiliteit. Controleer iedere twee weken de bandenspanning (inclusief het reservewiel) wanneer de banden koud zijn. Run flat banden mogen uitsluitend worden verkocht en gemonteerd door speciaal opgeleide en gecertificeerde bandenspecialisten. GEBRUIK VAN WINTERBANDEN VERZORGING VAN BANDEN LET OP Controleer of u de velgen met de winterbanden met het correcte type wielmoeren hebt bevestigd. Indien winterbanden zijn gemonteerd, controleer dan of de bandenspanning correct is. Zie Technische specificatie (bladzijde 243). GEBRUIK VAN SNEEUWKETTINGEN E70415 Zorg voor een langere levensduur ervoor dat de banden van de voor- en achterwielen gelijkmatig slijten. Wij raden aan dat de voor- en achterwielen met regelmatige intervallen tussen 5.000 en 10.000 km te wisselen. WAARSCHUWINGEN Rijd niet harder dan 50 km/h (30 mph). Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij wegdek. 241 Velgen en banden WAARSCHUWINGEN Sneeuwkettingen mogen niet worden gemonteerd op 225/50 R 17 of 235/45 R 18 banden. LET OP Buig of beschadig de ventielen niet wanneer u de banden oppompt. Laat banden door goed opgeleide monteurs monteren. LET OP Het systeem bewaakt met behulp van sensoren die zich in de wielen bevinden en een ontvanger in de auto de bandenspanning. Wanneer het systeem registreert dat de bandenspanning te laag is, verschijnt een waarschuwingsbericht op het informatiedisplay. Zie Infoberichten (bladzijde 98). Wanneer uw auto is uitgerust met wieldeksels, verwijder deze dan voordat u sneeuwkettingen monteert. N.B.: Het ABS blijft normaal werken. Gebruik alleen sneeuwkettingen met kleine schakels. Wanneer een waarschuwingsbericht voor een lage bandenspanning op het informatiedisplay wordt weergegeven, controleer dan de bandenspanning zo spoedig mogelijk en breng deze op de voorgeschreven waarde. Zie Technische specificatie (bladzijde 243). Wanneer dit zich regelmatig voordoet, laat dan de oorzaak zo spoedig mogelijk opsporen en verhelpen. Monteer alleen sneeuwkettingen op de voorwielen. BANDENSPANNINGCONTROLESYSTEEM WAARSCHUWINGEN Het systeem ontheft u niet van de verantwoording om regelmatig de bandenspanning te controleren. Bandenspanning controleren N.B.: Wanneer de bandenspanning hoger of gelijk is aan 3,3 bar (48 lbf/in²), ziet u het + symbool onder de spanningswaarde. Het systeem meet spanningen tot 3,3 bar (48 lbf/in²). Het + symbool duidt aan dat de bandenspanning hoger kan zijn. Het systeem waarschuwt u alleen voor een lage bandenspanning. Het pompt de banden niet op. Wanneer sneeuwkettingen zijn gemonteerd, heeft het systeem meer tijd nodig om een lage bandenspanning te detecteren. N.B.: Instrumentenpanelen van type 3 hebben een iets andere menustructuur. Selecteer eerst Settings (instellingen) om toegang tot Information (informatie) te krijgen. Rijd niet met een aanzienlijk te lage bandenspanning. Hierdoor kunnen de banden oververhit raken en worden beschadigd. Een te lage bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik, verkort de levensduur van de banden en heeft een nadelige invloed op de rijeigenschappen. 1. Druk op de rechter pijltoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Information met de op en neer pijltoetsen en druk op de rechter pijltoets. 242 Velgen en banden 3. Selecteer Tyre Pressures met de op en neer pijltoetsen en druk op de rechter pijltoets. 4. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. 5. Druk op de linker pijltoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. Een correcte bandenspanning is afhankelijk van de belading van de auto. Zie Technische specificatie (bladzijde 243). Het systeem kan alleen een lage spanning detecteren wanneer u de actuele belading van de auto hebt ingevoerd. 1. 2. Belading instellen N.B.: Instrumentenpanelen van type 3 hebben een iets andere menustructuur. Selecteer eerst Settings (instellingen) om toegang tot Setup (instelling) te krijgen. 3. 4. 5. Druk op de rechter pijltoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Selecteer Setup met de op en neer pijltoetsen en druk op de rechter pijltoets. Selecteer Tyre Pressures met de op en neer pijltoetsen en druk op de rechter pijltoets. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. Druk op de linker pijltoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. TECHNISCHE SPECIFICATIE Aanhaalmoment wielmoeren Wieltype Nm (Ib-ft) Alle 170 (125) Bandenspanning (koude banden) 243 Velgen en banden Tot 160 km/h (100 mph) Bandenspanning Normaal beladen Variant Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) 2,0 l Duratec-HE en 2,3 l Duratec-HE 215/60 R 16 2,2 (32) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45) 2,0 l Duratec-HE en 2,3 l Duratec-HE 225/50 R 17 2,2 (32) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) 2,0 l Duratec-HE en 2,3 l Duratec-HE 235/45 R 18 2,2 (32) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) Alle behalve 2,0 l Duratec-HE en 2,3 l Duratec-HE 215/60 R 16 2,4 (35) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45) Alle behalve 2,0 l Duratec-HE en 2,3 l Duratec-HE 225/50 R 17 2,4 (35) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) Alle behalve 2,0 l Duratec-HE en 2,3 l Duratec-HE 235/45 R 18 2,4 (35) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) Snelheid continu hoger dan 160 km/h (100 mph) Bandenspanning Normaal beladen Variant Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) 2,0 l Duratec-HE en 2,3 l Duratec-HE 215/60 R 16 2,2 (32) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45) 2,0 l Duratec-HE en 2,3 l Duratec-HE 225/50 R 17 2,2 (32) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) 2,0 l Duratec-HE en 2,3 l Duratec-HE 235/45 R 18 2,2 (32) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) 244 Velgen en banden Normaal beladen Variant Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) 2,5 l Duratec-ST 215/60 R 16 2,6 (38) 2,6 (38) 2,8 (41) 3,2 (46) 2,5 l Duratec-ST 225/50 R 17 2,6 (38) 2,6 (38) 2,8 (41) 3,2 (46) 2,5 l Duratec-ST 235/45 R 18 2,6 (38) 2,6 (38) 2,8 (41) 3,2 (46) 1,8 l Duratorq-TDCi en 2,0 l Duratorq-TDCi 215/60 R 16 2,4 (35) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45) 1,8 l Duratorq-TDCi en 2,0 l Duratorq-TDCi 225/50 R 17 2,4 (35) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) 1,8 l Duratorq-TDCi en 2,0 l Duratorq-TDCi 235/45 R 18 2,4 (35) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) 2,2 l Duratorq-TDCi 215/60 R 16 2,5 (36) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45) 2,2 l Duratorq-TDCi 225/50 R 17 2,5 (36) 2,3 (33) 2,6 (38) 3,1 (45) 2,2 l Duratorq-TDCi 235/45 R 18 2,5 (36) 2,3 (33) 2,6 (38) 3,1 (45) 245 Voertuigidentificatie VOERTUIGIDENTIFICATIEPLAATJE B A E VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER (VIN) D C E85610 E87496 A Voertuig Identificatie Nummer B Maximaal toelaatbare totaalgewicht C Maximaal toelaatbaar treingewicht D Maximum voorasbelasting E Maximum achterasbelasting Het Voertuig Identificatie Nummer (chassisnummer) is rechtsvoor naast de voorstoel in de bodemplaat ingeslagen. Het is ook op de linkerzijde van het instrumentenpaneel vermeld. Het Voertuig Identificatie Nummer en de maximum toelaatbare gewichten zijn vermeld op een plaatje aan slotzijde onderin de opening van het passagiersportier. 246 Technische specificaties TECHNISCHE SPECIFICATIE Afmetingen van de auto S-MAX D A C E B E75180 Nr. Afmetingen Afmetingen in mm (inches) A Maximale lengte 4 768 (187,7) B Totale breedte inclusief buitenspiegels 2 154 (84,8) Totale hoogte bij EC rijklaargewicht 1 610 - 1 658 (63.4 - 65.3) C 247 Technische specificaties Nr. Afmetingen D Wielbasis 2 850 (112,2) Spoorbreedte voor 1 578 - 1 588 (62,1 62,5) Spoorbreedte achter 1 600 - 1 610 (63 - 63,4) E E Afmetingen in mm (inches) Galaxy E76860 248 Technische specificaties Nr. Afmetingen Afmetingen in mm (inches) A Maximum lengte 4 820 (189,8) B Totale breedte inclusief buitenspiegels 2 154 (84,8) C Totale hoogte bij EC rijklaargewicht zonder dwarsprofielen dakrails 1 691 - 1 764 (66.6 - 69.4) C Totale hoogte bij EC rijklaargewicht met dwarsprofielen dakrails 1 770 - 1 807 (69.7 - 71.1) D Wielbasis 2 850 (112,2) Spoorbreedte voor 1 578 - 1 588 (62,1 62,5) Spoorbreedte achter 1 600 - 1 610 (63 - 63,4) E E 249 Technische specificaties Afstanden trekhaak S-MAX A B C D E F G H E75182 Nr. Afmetingen Afmetingen in mm (inches) A Bumper – achterzijde trekhaakkogel 102 (4,02) B Bevestigingspunt – hart trekhaakkogel 16 (0,63) C Hart wiel – hart trekhaakkogel 1 079 (42,48) D Hart trekhaakkogel – langsbalk 438 (17,24) E Binnenzijde langsbalk 876 (34,49) F Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspunt 363 (14,29) 250 Technische specificaties Nr. Afmetingen Afmetingen in mm (inches) G Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspunt 424 (16,69) H Hart trekhaakkogel – hart 3e bevestigingspunt 636 (25,04) Galaxy A B C D E F G H E75181 Nr. Afmetingen Afmetingen in mm (inches) A Bumper – achterzijde trekhaakkogel 101 (3,98) B Bevestigingspunt – hart trekhaakkogel 16 (0,63) C Hart wiel – hart trekhaakkogel 1 128 (44,41) 251 Technische specificaties Nr. Afmetingen Afmetingen in mm (inches) D Hart trekhaakkogel – langsbalk 438 (17,24) E Binnenzijde langsbalk 876 (34,49) F Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspunt 412 (16,22) G Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspunt 473 (18,62) H Hart trekhaakkogel – hart 3e bevestigingspunt 685 (26,97) 252 Telefoon Telefoontoestellen met een Symbian bedieningssysteem ALGEMENE INFORMATIE LET OP N.B.: Om via Bluetooth toegang tot het telefoonboek te kunnen krijgen moet voor bepaalde telefoons eerst een speciaal bestand worden geïnstalleerd. Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Dit bestand wordt een SIS-bestand genoemd en kan vanaf de Ford website www.ford-mobile-connectivity.com worden gedownload. In dit hoofdstuk worden de functies en eigenschappen van het handsfree systeem voor de Bluetooth mobiele telefoon beschreven. SETUP TELEFOON Het Bluetooth mobiele telefoongedeelte van het systeem zorgt voor de interactie tussen de audio-installatie of het navigatiesysteem en uw mobiele telefoon. Het zorgt ervoor dat u uw audio-installatie of het navigatiesysteem kunt gebruiken voor het ontvangen van telefoongesprekken zonder daarbij gebruik te maken van uw mobiele telefoon. Telefoonboek N.B.: Wellicht moet toegang tot het telefoonboek via het Bluetooth systeem worden bevestigd via de mobiele telefoon. Na het opstarten kan het al naar gelang de grootte enkele minuten duren voordat u toegang tot de telefoonboeklijst krijgt. Compatibiliteit van telefoontoestellen Telefoonboekcategorieën LET OP Afhankelijk van uw telefoonboekadres kunnen verschillende categorieën op de audiounit worden weergegeven. Omdat er geen algemene overeenkomst bestaat, kunnen fabrikanten van mobiele telefoons een groot aantal profielen in hun Bluetooth apparaten implementeren. Daardoor is het mogelijk dat een telefoon niet compatible met een handsfree systeem is, waardoor in sommige gevallen de prestaties van het systeem aanzienlijk worden beperkt. Om dit te voorkomen moeten alleen aanbevolen telefoons worden gebruikt. Voorbeeld: M Mobiel O Kantoor H Thuis F Fax N.B.: Adressen kunnen met of zonder toevoegingen worden weergegeven. Bezoek de website www.ford-mobile-connectivity.com voor volledige gegevens. De categorie kan ook als icoon worden weergegeven: Telefoon E87990 253 Telefoon Mobiel Telefoons die in het systeem zijn opgeslagen zijn met behulp van de telefoonlijst op de audiounit toegankelijk. Thuis N.B.: Er kunnen maximaal zes apparaten worden gekoppeld. Als er al zes Bluetooth apparaten zijn gekoppeld, moet er één worden ontkoppeld om een nieuw apparaat te kunnen koppelen. E87991 E87992 Kantoor E87993 Fax SETUP BLUETOOTH E87994 Voordat u uw telefoon kunt gebruiken moet deze worden gekoppeld aan het telefoonsysteem in de auto. Van een telefoon een actieve telefoon maken Telefoons bedienen Wanneer het systeem voor het eerst wordt gebruikt, zijn er nog geen telefoons gekoppeld met het systeem. Er kunnen maximaal zes Bluetooth apparaten aan het systeem in de auto worden gekoppeld. Na het inschakelen van het contact en de audiounit moet de Bluetooth telefoon aan het systeem worden gekoppeld. N.B.: Wanneer met de telefoon die als de nieuwe actieve telefoon wordt geselecteerd een gesprek wordt gevoerd, wordt het gesprek doorgeschakeld naar het audiosysteem in de auto. Bluetooth telefoon Nadat een Bluetooth telefoon bij het systeem is aangemeld, wordt deze de actieve telefoon. Raadpleeg voor meer informatie het menu van de telefoon. N.B.: Zelfs wanneer uw telefoon aan een systeem in de auto is gebonden, kan deze nog op de gebruikelijke wijze worden gebruikt. Selecteer de telefoon in het menu van de actieve telefoon. Wanneer het contact en het audio- of navigatiesysteem weer worden ingeschakeld, wordt de koppeling aan de laatste actieve telefoon door het systeem hersteld. Eisen voor een Bluetooth verbinding Het volgende is vereist voordat met een Bluetooth telefoon een verbinding tot stand kan worden gebracht. N.B.: In sommige gevallen moet de Bluetooth verbinding ook op de telefoon worden bevestigd. Een andere Bluetooth telefoon aanmelden Koppel een nieuwe Bluetooth telefoon zoals is beschreven onder 'Eisen voor een Bluetooth verbinding'. 254 Telefoon 1. 2. 3. 4. 5. De Bluetooth functie moet op de telefoon en op het audiosysteem zijn ingeschakeld. Zorg ervoor dat de menu-optie Bluetooth in de audiounit op AAN is ingesteld. Raadpleeg voor meer informatie over telefooninstellingen de handleiding van uw mobiele telefoon. De privé modus op de Bluetooth telefoon moet zijn geactiveerd. Zoek het audiosysteem op. Selecteer Ford Audio. Voer het op de voertuigdisplay weergegeven codenummer in met behulp van de toetsen van de telefoon. Wanneer geen codenummer wordt weergegeven op de display, voer dan het Bluetooth PIN nummer 0000 in met behulp van de toetsen van de telefoon. Voer nu het op het voertuigdisplay weergegeven Bluetooth PIN-nummer in. BEDIENINGSELEMENTEN TELEFOON Afstandsbediening Voice en mode toets 1 2 E87661 N.B.: Als de audiounit wordt uitgeschakeld, wordt een telefoongesprek verbroken. Wanneer de contactsleutel in de stand '0' wordt gezet, blijft de telefoonverbinding behouden. 1 Voice toets 2 Mode toets Oproepen kunnen worden beantwoord door eenmaal op de toets MODE te drukken. Druk de toets opnieuw in om de oproep te beëindigen. GEBRUIK MAKEN VAN DE TELEFOON - AUTO'S ZONDER NAVIGATIESYSTEEM In dit hoofdstuk worden de telefoonfuncties van de audio-unit beschreven. N.B.: Raadpleeg de handleiding van de audio-unit voor meer informatie over de bedieningsorganen. Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn. 255 Telefoon Zelfs wanneer uw telefoon op de audio-unit is aangesloten, kan de telefoon op de gebruikelijke wijze worden gebruikt. 1. Druk op de toets PHONE. 2. Druk op de zoektoets tot het telefoonboek wordt weergegeven. 3. Druk op de omhoog/omlaag-pijltjestoetsen om het gewenste telefoonnummer te selecteren. N.B.: U kunt het telefoonmenu verlaten door op de CD, AM/FM of AUX toets te drukken. Bellen N.B.: Houd de omhoog/omlaag-pijltjestoetsen ingedrukt om naar de volgende letter van het alfabet te gaan. Een nummer kiezen m.b.v. spraakbesturing Telefoonnummers kunnen m.b.v. spraakbesturing worden gekozen. Zie Commando’s telefoon (bladzijde 273). 4. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden' om het geselecteerde telefoonnummer te bellen. Een nummer kiezen m.b.v. het adresboek Een nummer kiezen m.b.v. het telefoontoetsenblok U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot uw adresboek. De namen en nummers verschijnen op het display van het apparaat. 1. Als u over een audiounit met telefoontoetsenblok beschikt (toetsen 0-9, * en #): Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden'. 1. Druk op de toets 'beantwoorden'. Druk op de toets PHONE als u een Sony radio hebt. 2. Kies het nummer met het toetsenbord op de audio-unit. 3. Druk op de toets 'beantwoorden'. 2. Druk op de MENU toets. 3. Houd de MENU toets ingedrukt tot PHONEBOOK verschijnt. 4. Druk op de zoektoetsen om het gewenste telefoonnummer te selecteren. N.B.: Als u bij het kiezen van een telefoonnummer een onjuist cijfer intoetst, druk dan op de toets 'naar links zoeken' om het laatste cijfer te wissen. Wanneer de toets lang wordt ingedrukt, wordt de complete serie cijfers gewist. N.B.: Houd de zoektoets ingedrukt om naar de volgende letter van het alfabet te gaan. 5. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden' om het geselecteerde telefoonnummer te bellen. Houd de 0 ingedrukt om een + in te toetsen. Een gesprek beëindigen Een nummer kiezen m.b.v. het adresboek - Sony radio Gesprekken kunnen worden beëindigd door op de toets 'weigeren' te drukken. U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot uw adresboek. De namen en nummers verschijnen op het display van het apparaat. 256 Telefoon Laatst gekozen nummer opnieuw kiezen - Sony radio Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok kunt u ook een gesprek beëindigen door op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te drukken of door op de toets MODE op de afstandsbediening te drukken. 1. Druk op de toets 'beantwoorden'. 2. Druk nogmaals op de toets 'beantwoorden' om het nummer te kiezen. Een nummer herhalen 1. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden'. Een inkomend gesprek ontvangen 2. Druk op de MENU toets. 3. Selecteer de lijst CALL OUT of de lijst CALL IN. Selecteer op bepaalde audiounits de lijst GEMISTE, INKOMENDE of UITGAANDE gesprekken. Een inkomend gesprek beantwoorden Inkomende gesprekken kunt u aannemen door op de toets 'beantwoorden', de toets PHONE of de toets MODE op de afstandsbediening te drukken. N.B.: Indien de actieve telefoon niet over een lijst met eerder gekozen nummers beschikt, kan het laatst gekozen nummer opnieuw worden gekozen. Een inkomend gesprek weigeren Inkomende gesprekken kunnen worden geweigerd door op de toets 'weigeren' te drukken. 4. Druk op de zoektoets op de audiounit. 5. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden' om het gewenste telefoonnummer te bellen. Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok kunt u ook een gesprek weigeren door op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te drukken. Een nummer opnieuw kiezen - Sony radio Een tweede oproep ontvangen 1. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden'. 2. Druk op de zoektoets tot de gewenste lijst wordt weergegeven. N.B.: De functie tweede inkomend gesprek op uw telefoon moet zijn geactiveerd. Wanneer er tijdens een gesprek een inkomend gesprek binnenkomt, klinkt er een 'piep' en kunt u het actieve gesprek in de wachtstand plaatsen en het tweede inkomende gesprek beantwoorden. N.B.: Indien de actieve telefoon niet over een lijst met eerder gekozen nummers beschikt, kan het laatst gekozen nummer opnieuw worden gekozen. 3. Druk op de omhoog/omlaag-pijltjestoetsen om het gewenste telefoonnummer te selecteren. 4. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden' om het telefoonnummer te kiezen. Een tweede inkomend gesprek beantwoorden Een tweede inkomend gesprek kunt u aannemen door op de toets 'beantwoorden', de toets PHONE of de toets MODE op de afstandsbediening te drukken. 257 Telefoon Een tweede inkomend gesprek weigeren Met behulp van het menu op de audio-unit Een tweede inkomend gesprek kan worden geweigerd door op de toets 'weigeren' te drukken. Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok kunt u ook een tweede inkomend gesprek weigeren door op de toets CD of de toets AM/FM te drukken. N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem is gekoppeld, wordt deze de actieve telefoon. 1. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden'. 2. Druk op de MENU toets op de audio-unit. 3. Selecteer de ACTIVE PHONE optie op de audio-unit. 4. Rol met behulp van de zoektoetsen door de verschillende opgeslagen telefoons om de gekoppelde telefoons weer te geven. 5. Druk op de MENU toets om de telefoon te selecteren die de actieve telefoon moet worden. Microfoon dempen Het is mogelijk om tijdens een gesprek de microfoon te dempen. Tijdens het dempen verschijnt er een bevestiging op het display. Audio-units met een groene toets 'beantwoorden' Druk op de toets 'beantwoorden'. Druk nogmaals op de toets om deze functie uit te schakelen. Actieve telefoon afmelden Een actieve telefoon kan op elk gewenst moment uit het systeem worden gewist, behalve wanneer met deze telefoon een gesprek wordt gevoerd. Audio-units zonder een groene toets 'beantwoorden' Druk op de toets 'omhoog- of omlaagzoeken'. Druk nogmaals op de toets om deze functie uit te schakelen. 1. Van actieve telefoon veranderen Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden'. 2. Druk op de MENU toets op de audio-unit. 3. Selecteer de optie DEBOND op de audio-unit. 4. Rol met behulp van de zoektoetsen door de verschillende telefoons om de te ontkoppelen telefoon weer te geven. 5. Druk op de MENU toets om de telefoon te selecteren die moet worden ontkoppeld. N.B.: Voordat telefoons kunnen worden geactiveerd moeten ze bij het systeem worden aangemeld. Met behulp van de voorkeuzetoetsen N.B.: Deze procedure geldt alleen voor audio-units met een telefoontoetsenbord. 1. Druk op de PHONE toets op de audio-unit. 2. Druk op de gewenste voorkeuzetoets (gebruik voorkeuzetoetsen 1 - 6). 258 Telefoon Een gekoppelde telefoon ontkoppelen - Sony radio Een gesprek beëindigen Een actieve telefoon kan op elk gewenst moment uit het systeem worden gewist, behalve wanneer met deze telefoon een gesprek wordt gevoerd. Gesprekken kunt u beëindigen door op de toets BEËINDIGEN, de toets MODE op de afstandsbediening of de toets AAN/UIT op het navigatiesysteem te drukken. 1. Een nummer herhalen Druk op de toets PHONE. 2. Druk op de omhoog/omlaag-pijltjestoetsen tot u de optie ONTKOPPELEN bereikt. 3. Rol met behulp van de zoektoetsen door de verschillende telefoons om de te ontkoppelen telefoon weer te geven. 4. Druk op de toets OK om te ontkoppelen. 1. Druk op de toets PHONE op het apparaat. 2. Kies NUMMER HERHALEN. Een inkomend gesprek ontvangen Een inkomend gesprek beantwoorden GEBRUIK MAKEN VAN DE TELEFOON - AUTO'S MET NAVIGATIESYSTEEM Inkomende gesprekken kunt u aannemen door op de toets 'beantwoorden', de toets MODE op de afstandsbediening of de toets PHONE op het apparaat te drukken of door de optie AANNEMEN in het menu te gebruiken. In dit hoofdstuk worden de telefoonfuncties van het navigatiesysteem beschreven. Een inkomend gesprek weigeren Inkomende gesprekken kunt u weigeren door op de toets 'weigeren' of de toetsen CD of AM/FM op het apparaat te drukken of door de optie WEIGEREN in het menu te gebruiken. N.B.: Raadpleeg de handleiding van het navigatiesysteem voor meer informatie over de bediening. Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn. Een tweede oproep ontvangen Zelfs als uw telefoon met het navigatiesysteem is verbonden, kan deze nog steeds op normale wijze worden gebruikt. N.B.: De functie tweede inkomend gesprek op uw telefoon moet zijn geactiveerd. Wanneer er tijdens een gesprek een tweede oproep binnenkomt, klinkt er een 'piep' en kunt u het actieve gesprek in de wachtstand plaatsen en de tweede oproep beantwoorden. Bellen Een nummer kiezen Telefoonnummers kunnen m.b.v. spraakbesturing worden gekozen. Zie Spraaksturing (bladzijde 261). 259 Telefoon N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem is gekoppeld, wordt deze de actieve telefoon. Een tweede inkomend gesprek beantwoorden Een tweede inkomend gesprek kunt u aannemen door op de toets 'beantwoorden', de toets MODE op de afstandsbediening of de toets PHONE op het apparaat te drukken of door de optie AANNEMEN in het menu te gebruiken. 1. Druk op de toets PHONE op het apparaat. 2. Selecteer met behulp van de optie BT-INSTELLINGEN in het menu de actvieve telefoon in de lijst. Actieve telefoon afmelden N.B.: Hierdoor wordt het actieve gesprek beëindigd. Een actieve telefoon kan op elk gewenst moment uit het systeem worden gewist, behalve wanneer met deze telefoon een gesprek wordt gevoerd. Een tweede inkomend gesprek weigeren Een tweede inkomend gesprek kan worden geweigerd door op de toets 'weigeren' te drukken of op een van de volgende toetsen op het apparaat: CD, AM/FM. 1. Druk op de toets PHONE op het apparaat. 2. Selecteer de optie BT-INSTELLINGEN in het menu. 3. Selecteer de AFMELDEN optie in het menu. 4. Selecteer de telefoon in de lijst. Microfoon dempen Het is mogelijk om tijdens een gesprek de microfoon te dempen. Tijdens het dempen verschijnt er een bevestiging op het display. DVD-navigatiesystemen Druk op de toets 'dempen' (doorgestreept microfoonsymbool). Druk nogmaals op de toets om deze functie uit te schakelen. CD-navigatiesystemen Druk op de toets 'microfoon dempen'. Druk nogmaals op de toets om deze functie uit te schakelen. Van actieve telefoon veranderen N.B.: Voordat telefoons kunnen worden geactiveerd moeten ze bij het systeem worden aangemeld. 260 Spraaksturing N.B.: Het spraakbesturingssysteem is een taalgevoelig systeem. Wanneer u wenst dat het systeem in een andere taal werkt, raadpleeg dan uw dealer. WERKING LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Reactie van het systeem Wanneer u een gesproken commando geeft, antwoordt het systeem telkens met een piep wanneer het gereed is om door te gaan. Met spraakbesturing kunt u het systeem bedienen zonder dat uw aandacht van de weg wordt afgeleid om bijvoorbeeld instellingen te veranderen of om reacties van het systeem te lezen. Probeer geen nieuwe commando's te geven voordat u de piep hebt gehoord. Het spraakbesturingssysteem herhaalt elk gesproken commando. Wanneer u bij geactiveerd systeem één van de gedefinieerde spraaklabels gebruikt, zet het spraakbesturingssysteem uw spraaklabel om in een bedieningssignaal voor het systeem. Uw spraaklabels nemen de vorm aan van dialogen of commando's. U wordt door mededelingen of vragen door deze dialogen geleid. Wanneer u niet precies weet hoe u moet doorgaan, zeg dan "HELP" voor hulp of "CANCEL" wanneer u niet wilt doorgaan. De "HELP" functie biedt u alleen een verzameling van de beschikbare commando's. Een gedetailleerde uitleg over alle mogelijke gesproken commando's kunt u op de volgende bladzijden vinden. Maak uzelf vertrouwd met de functies van het systeem voordat u het spraakherkenningsysteem gaat gebruiken. Gesproken commando's Alle commando's moeten op natuurlijke wijze worden uitgesproken, alsof u tot een passagier spreekt of een telefoongesprek voert. Uw stemvolume moet afhankelijk zijn van omgevingsgeluiden in of buiten de auto, maar schreeuw niet. Ondersteunde commando's Met het spraakbesturingssysteem kunt u de volgende systemen in de wagen bedienen: • Bluetooth telefoon • radio • CD-speler/ CD-wisselaar • extern apparaat (USB) • extern apparaat (iPod) • SD-kaart • automatische klimaatregeling • navigatiesysteem (alleen DVD-eenheden - raadpleeg afzonderlijke handleiding DVD-navigatiesysteem). SPRAAKGESTUURD REGELSYSTEEM GEBRUIKEN Werking van het systeem De volgorde en de inhoud van de spraaklabels zijn in de volgende lijst weergegeven. De tabel toont de volgorde van de spraaklabels van de gebruiker en de reacties van het systeem die voor iedere functie beschikbaar zijn. 261 Spraaksturing Spraaklabel <> duidt een nummer of opgeslagen spraaklabel aan, die door de gebruiker moet worden opgeslagen. Het spraaklabel kan de telefoon, de audio-installatie en het navigatiesysteem ondersteunen door gebruik te maken van de "STORE NAME" functie (naam opslaan). U kunt spraaklabels toewijzen aan items zoals favoriete radiozenders en persoonlijke telefooncontacten. Zie Commando’s audio-unit (bladzijde 262). Zie Commando’s telefoon (bladzijde 273). Zie Commando’s navigatiesysteem (bladzijde 277). Short cuts Er zijn een aantal gesproken woorden (short cuts) mogelijk, waarmee u enkele functies van de auto kunt regelen zonder het complete commandomenu te hoeven volgen. Dit zijn: • • • • • • • telefoon: "MOBILE NAME", "DIAL NUMBER", "DIAL NAME" en "REDIAL" CD-speler/CD-wisselaar "DISC" en "TRACK" automatische klimaatregeling: "TEMPERATURE", "AUTO MODE", "DEFROSTING/DEMISTING ON" en "DEFROSTING/DEMISTING OFF" radio: "TUNE NAME" extern apparaat (USB): "TRACK" extern apparaat (iPod): "TRACK" SD-kaart: "TRACK". • Sla maximaal 20 actieve spraaklabels per functie op. • De gemiddelde opnametijd per spraaklabel bedraagt ongeveer 2 tot 3 seconden. COMMANDO’S AUDIO-UNIT CD-speler U kunt het afspelen direct met spraakbesturing bedienen. Communicatie met het systeem starten Overzicht Voordat u kunt beginnen met het systeem toe te spreken moet u voor iedere handeling eerst op de VOICE of de MODE toets drukken en wachten tot het systeem met een piep antwoordt. Zie (bladzijde 261). Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Druk de toets opnieuw in om de spraakbesturing uit te schakelen. "CD PLAYER" "HELP" "PLAY" * "TRACK" "SHUFFLE ALL" 262 Spraaksturing "CD PLAYER" "SHUFFLE FOLDER" ** "SHUFFLE OFF" "REPEAT FOLDER" ** "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA. Muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de CD kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD PLAYER" "CD PLAYER" 2 "TRACK" 3 "<een getal tussen 1 en 99>" "TRACK NUMBER PLEASE" * ** "TRACK <nummer>" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5" voor muzieknummer 245) Shuffle alles Random afspelen instellen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD PLAYER" "CD PLAYER" 2 "SHUFFLE ALL" 263 Spraaksturing CD-wisselaar Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Overzicht "CD CHANGER" "HELP" "PLAY" * "DISC" * "TRACK" "SHUFFLE ALL" "SHUFFLE CD" "SHUFFLE FOLDER" ** "SHUFFLE OFF" "REPEAT CD" "REPEAT FOLDER" ** "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA. CD Wanneer u een CD-wisselaar hebt, kunt u het nummer van de CD kiezen Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD CHANGER" "CD CHANGER" 2 "DISC" "DISC NUMBER PLEASE" * 264 Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 3 "<een getal tussen 1 en 6>" "DISC <nummer>" * Kan als short cut worden gebruikt. Muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de CD kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD CHANGER" "CD CHANGER" 2 "TRACK" 3 "<een getal tussen 1 en 99>" "TRACK NUMBER PLEASE" * ** "TRACK <nummer>" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5" voor muzieknummer 245) Shuffle CD Random afspelen binnen de CD-inhoud instellen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD CHANGER" "CD CHANGER" 2 "SHUFFLE CD" Overzicht Radio Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu. De gesproken commando's ondersteunen de radiofuncties en u kunt met Voice Control op radiostations afstemmen. "RADIO" "HELP" 265 Spraaksturing "RADIO" "AM" "FM" "TUNE NAME" * "DELETE NAME" "DELETE DIRECTORY" "PLAY DIRECTORY" "STORE NAME" "PLAY" * Kan als short cut worden gebruikt. Afstemfrequentie Met deze functie kunt u met gesproken commando's afstemmen op radiostations. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "AM" "AM FREQUENCY PLEASE" "FM" "FM FREQUENCY PLEASE" 3 "TUNE <frequentie>" * "<frequentie>" * De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd. Raadpleeg onderstaande voor representatieve voorbeelden. FM-golflente: 87,5 - 108,0 in stappen van 0,1 AM/MW-golflengte: 531 - 1602 in stappen van 9 • • • • • AM/LW-golflengte: 153 - 281 in stappen van 1 "Eighty nine point nine" (89,9) "Ninety" (90,0) "One hundred point five" (100,5) "One zero one point one" (101,1) "One zero eight" (108,0) • • • • • 266 "Five thirty one" (531) "Nine hundred" (900) "Fourteen forty" (1440) "Fifteen zero three" (1503) "Ten eighty" (1080) Spraaksturing Naam opslaan Wanneer u op een radiostation hebt afgestemd, kunt u deze met een naam in het bestand opslaan. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "STORE NAME" "STORE NAME" "NAME PLEASE" 3 "<naam>" "REPEAT NAME PLEASE" 4 "<naam>" "STORING NAME" "<naam> STORED" Afstemmen op naam Met deze functie kunt u op een opgeslagen radiostation afstemmen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "TUNE NAME" 3 "<naam>" "NAME PLEASE" * "TUNE <naam>" * Kan als short cut worden gebruikt. Naam wissen Met deze functie kunt u een opgeslagen radiostation wissen Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "DELETE NAME" "NAME PLEASE" 3 "<naam>" "DELETE <naam>" "CONFIRM YES OR NO" 4 "YES" "DELETED" "NO" "COMMAND CANCELLED" 267 Spraaksturing Bestand afspelen Met deze functie kunt u het systeem alle opgeslagen radiostations laten opnoemen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY <DIRECTORY>" Bestand wissen Met deze functie kunt u alle opgeslagen radiostations wissen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "DELETE DIRECTORY" "DELETE DIRECTORY" "CONFIRM YES OR NO" 3 "YES" "RADIO DIRECTORY DELETED" "NO" "COMMAND CANCELLED" Afspelen Met deze functie schakelt de audiobron over op de radiomodus. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "PLAY" Overzicht Externe apparaten - USB Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Deze gesproken commando's ondersteunen de functionaliteit van een extern USB-apparaat dat op de audiounit kan worden aangesloten. 268 Spraaksturing "EXTERNAL DEVICE", "USB" "HELP" "PLAY" * "TRACK" ** "PLAYLIST" "FOLDER" ** "SHUFFLE ALL" "SHUFFLE FOLDER" "SHUFFLE PLAYLIST" "SHUFFLE OFF" "REPEAT TRACK" "REPEAT FOLDER" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten en mappen moeten specifieke bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 280). Afspelen USB Met deze functie laat u de audiobron overschakelen op het aangesloten USB-apparaat. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "USB" "USB" 3 "PLAY" USB-muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op het USB-apparaat kiezen. 269 Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "USB" "USB" 3 "TRACK" 4 "TRACK NUMBER PLEASE" "<een getal tussen 1 en 99>" "TRACK <nummer>" * * Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5" voor muzieknummer 245) Overzicht Externe apparaten - iPod Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Deze gesproken commando's ondersteunen de functionaliteit van een iPod die op de audiounit kan worden aangesloten. "EXTERNAL DEVICE", "IPOD" "HELP" "PLAY" * "TRACK" ** "PLAYLIST" "SHUFFLE ALL" "SHUFFLE PLAYLIST" "SHUFFLE OFF" "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 280). 270 Spraaksturing iPod-muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de iPod kiezen in de lijst met alle titels. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "IPOD" "IPOD" 3 "TRACK" 4 "<een getal tussen 1 en 99>" "TRACK NUMBER PLEASE" * "TRACK <nummer>" ** * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max. vijf losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "5", "2", "4", "5", "3" voor muzieknummer 52453) tot een grenswaarde van 65535. iPod-afspeellijst U kunt direct een afspeellijst in de iPod kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "IPOD" "IPOD" 3 "PLAYLIST" "PLAYLIST NUMBER PLEASE" 4 "<een getal tussen 1 en 10>" "PLAYLIST <nummer>" * * Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 280). Overzicht SD-kaart Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Deze gesproken commando's ondersteunen de functionaliteit van een SD-kaart waarop geschikte audiobestanden zijn opgeslagen. "SD CARD" "HELP" 271 Spraaksturing "SD CARD" "PLAY" * "TRACK" "SHUFFLE ALL" "SHUFFLE FOLDER" "SHUFFLE OFF" "REPEAT TRACK" "REPEAT FOLDER" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. SD-kaart afspelen Met deze functie laat u de audiobron overschakelen op de audiobestanden van de SD-kaart. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "SD CARD" "SD CARD" 2 "PLAY" Muzieknummer op SD-kaart U kunt direct een muzieknummer op de SD-kaart kiezen. Stappen Gebruiker zegt 1 "SD CARD" Systeem antwoordt "SD CARD" "TRACK NUMBER PLEASE" 2 "TRACK" 3 "<een getal tussen 1 en 99>" * ** "TRACK <nummer>" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5" voor muzieknummer 245). 272 Spraaksturing Overzicht COMMANDO’S TELEFOON Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Telefoon Met uw telefoonsysteem kunt u een extra telefoonboek aanleggen. De opgeslagen nummers kunnen met behulp van Voice Control worden gekozen. Telefoonnummers, die met behulp van Voice Control zijn opgeslagen, worden in het systeem van de auto opgeslagen en niet in dat van uw telefoon. "TELEFOON" "HELP" * "MOBILE NAME" * "DIAL NUMBER" * "DIAL NAME" "DELETE NAME" "DELETE DIRECTORY" "PLAY DIRECTORY" "STORE NAME" * "REDIAL" "ACCEPT CALLS" "REJECT CALLS" * Kan als short cut worden gebruikt. Een telefoonboek aanleggen Naam opslaan Nieuwe spraaklabels kunnen worden opgeslagen met het commando "STORE NAME". Deze functie kan worden gebruikt voor het kiezen van een nummer door de naam in plaats van het complete telefoonnummer uit te spreken. 273 Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "STORE NAME" "STORE NAME" "NAME PLEASE" 3 "<naam>" "REPEAT NAME PLEASE" 4 "<naam>" "STORING NAME" "<naam> STORED" "NUMBER PLEASE" 5 "<telefoonnummer>" "<telefoonnummer>" 6 "STORE" "STORING NUMBER" "<telefoonnummer>" "NUMBER STORED" Naam wissen Opgeslagen namen kunnen ook uit het bestand worden gewist. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "DELETE NAME" "NAME PLEASE" 3 "<naam>" "DELETE <naam>" "CONFIRM YES OR NO" 4 "YES" "<naam> DELETED" "NO" "COMMAND CANCELLED" Bestand afspelen Gebruik deze functie om het systeem alle opgeslagen namen en nummers te laten opnoemen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY DIRECTORY" 274 Spraaksturing Bestand wissen Met deze functie kunt u alle ingevoerde gegevens in één keer wissen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "DELETE DIRECTORY" "DELETE DIRECTORY" "CONFIRM YES OR NO" 3 "YES" "DIRECTORY DELETED" "NO" "COMMAND CANCELLED" Telefoonfuncties Naam mobiele telefoon Met deze functie kunt u met een spraaklabel toegang krijgen tot de in uw mobiele telefoon opgeslagen telefoonnummers. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "MOBILE NAME" "MOBILE NAME" "<telefoonafhankelijke dialoog>" * * Kan als short cut worden gebruikt. Nummer kiezen Nadat het spraaklabel is uitgesproken kunnen telefoonnummers worden gekozen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "DIAL NUMBER" "NUMBER PLEASE" 3 "<telefoonnummer>" "<telefoonnummer> CONTINUE?" 4 "DIAL" "DIALLING" * 275 Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt "CORRECTION" "<laatste deel van nummer herhalen> CONTINUE?" * Kan als short cut worden gebruikt. Naam kiezen Nadat het spraaklabel is uitgesproken kunnen telefoonnummers worden gekozen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" 2 "DIAL NAME" * "NAME PLEASE" "TELEFOON" 3 "<naam>" "DIAL <naam>" "CONFIRM YES OR NO" 4 "YES" "DIALLING" "NO" "COMMAND CANCELLED" * Kan als short cut worden gebruikt. Nummer herhalen Deze functie maakt het mogelijk het laatst gekozen nummer te herhalen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "REDIAL" "REDIAL" "CONFIRM YES OR NO" 3 "YES" "DIALLING" "NO" "COMMAND CANCELLED" * * Kan als short cut worden gebruikt. 276 Spraaksturing N.B.: DTMF kan alleen worden gebruikt tijdens een telefoongesprek. Druk op de toets VOICE en wacht op de systeemprompt. DTMF ('Tone' instelling) Met deze functie worden gesproken getallen in DTMF-tonen omgezet. Voor bijvoorbeeld het op afstand bedienen van het antwoordapparaat bij u thuis of voor het invoeren van PIN-nummer, enz. Stappen Kan alleen worden gebruikt op auto's met een aparte toets VOICE. Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 2 "NUMBER PLEASE" "<cijfers 1 tot en met 9, nul, hekje, sterretje>" Hoofdinstellingen Oproepen weigeren Oproepen kunnen zo worden ingesteld dat ze met spraakbesturing automatisch worden geweigerd. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "REJECT CALLS" "REJECT CALLS" "ACCEPT CALLS" * "ACCEPT CALLS" * schakel met dit commando de modus 'weigeren' uit COMMANDO’S KLIMAATREGELING COMMANDO’S NAVIGATIESYSTEEM Airconditioning Raadpleeg de afzonderlijke handleiding van het navigatiesysteem voor meer informatie over de commandomenu's. Met gesproken commando's voor de klimaatregeling kunnen het aanjagertoerental, de temperatuur en de modus worden ingesteld. Niet alle functies zijn in alle autotypen beschikbaar. 277 Spraaksturing Overzicht Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. "CLIMATE" "HELP" * "FAN" * "DEFROSTING/DEMISTING ON" * "DEFROSTING/DEMISTING OFF" "TEMPERATURE" "AUTO MODE" * * * Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short cut "FAN" niet beschikbaar. Aanjager Met deze functie kunt u het aanjagertoerental instellen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CLIMATE" "CLIMATE" 2 3 a "FAN" "FAN SPEED PLEASE" "MINIMUM" "FAN MINIMUM" "<een getal tussen 0 en 7>" "FAN <getal>" "MAXIMUM" "FAN MAXIMUM" * Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short cut "FAN" niet beschikbaar. 278 Spraaksturing Ontdooien/ontwasemen Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CLIMATE" "CLIMATE" "DEFROSTING ON/DEMISTING * ON" "DEFROSTING ON/DEMISTING ON" 2 "DEFROSTING OFF/DEMISTING * OFF" "DEFROSTING OFF/DEMISTING OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. Temperatuur Met deze functie kunt u de temperatuur instellen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CLIMATE" "CLIMATE" 2 "TEMPERATURE" "TEMPERATURE PLEASE" "MINIMUM" "TEMPERATURE MINIMUM" "<een getal tussen 15 en 29 °C met stappen van 0,5>" of "<een getal tussen 59 en 84 °F>" "TEMPERATURE <getal>" "MAXIMUM" "TEMPERATURE MAXIMUM" 3 * * Kan als short cut worden gebruikt. Automatische functie Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CLIMATE" "CLIMATE" 2 "AUTO MODE" * "AUTO MODE" * Kan als short cut worden gebruikt. Kan worden uitgeschakeld door een andere temperatuur of een ander aanjagertoerental in te stellen. 279 Verbinding N.B.: Het kan voorkomen dat sommige USB-apparaten met een hoger stroomverbruik incompatibel zijn (bijvoorbeeld sommige grotere harde schijven). ALGEMENE INFORMATIE LET OP Ga voorzichtig te werk bij het omgaan met externe apparaten met blootliggende stekkers (zoals de USB-plug). Vervang altijd de beschermkap/beschermplaat (indien mogelijk). Er bestaat kans op elektrostatische ontlading, wat tot schade aan het apparaat kan leiden. N.B.: De toegangstijd voor het lezen van de bestanden van het externe apparaat variëren afhankelijk van factoren zoals de bestandsstructuur, de grootte van het bestand en de inhoud van het apparaat. Het systeem ondersteunt een aantal externe apparaten voor een volledige integratie met de audio-unit via de USB-aansluitingen en extra aansluitingen. Eenmaal aangesloten kan het externe apparaat worden aangestuurd via de audio-unit. Raak de USB-aansluiting in de auto niet aan of voer er geen werkzaamheden aan uit. Dek de aansluiting af wanneer deze niet wordt gebruikt. Maak alleen gebruik van USB-massaopslagapparaten. Hieronder staat een lijst met veel voorkomende compatibele apparaten: • USB-geheugensticks • USB-draagbare harde schijven • MP3-spelers met USB-aansluiting • iPod mediaspelers (ga naar www.ford-mobile-connectivity.com voor de nieuwste compatibiliteitslijst). Zet de audio-unit altijd op een andere bron (bijvoorbeeld de radio) alvorens het USB-apparaat te ontkoppelen. Breng geen USB-hubs of -splitters aan. N.B.: Het systeem is alleen ontworpen voor het herkennen en lezen van geschikte audiobestanden van een USB-apparaat dat voldoet aan de klasse voor USB-massaopslagapparaten of een iPod. Er kan niet worden gegarandeerd dat alle beschikbare USB-apparaten met het systeem kunnen worden gecombineerd. Het systeem is USB 2.0 Full Speed compatibel, USB 1.1 Host Compliant en ondersteunt FAT 16/32 bestandssystemen. Informatie over audiobestandsstructuren voor externe apparaten N.B.: Er kan gebruik worden gemaakt van compatibele apparaten met een USB-adapterkabel en apparaten die rechtstreeks kunnen worden aangesloten op de USB-aansluiting van de auto (bijvoorbeeld USB-geheugensticks en Pen Drives). USB Maak alleen een enkele partitie op het USB-apparaat. Als afspeellijsten worden gemaakt, dan dienen deze de correcte bestandspaden gerefereerd aan het USB-apparaat te bevatten. Er wordt aanbevolen de afspeellijst te maken nadat de audiobestanden zijn overgedragen naar het USB-apparaat. 280 Verbinding Afspeellijsten moeten worden gemaakt in .m3u formaat. EXTERN APPARAAT AANSLUITEN Audiobestanden moeten worden gemaakt in .mp3 formaat. WAARSCHUWING Houd u aan het volgende: • 1000 items per map (bestanden, mappen en afspeellijsten) • 5000 mappen met USB-apparaat (inclusief afspeellijsten) • 8 submapniveau's. Zorg dat het externe apparaat stevig in de auto is bevestigd en dat bijbehorende aansluitingen de bedieningselementen voor het rijden niet blokkeren. Externe apparaten kunnen worden aangesloten met behulp van de extra ingangsaansluiting en de USB-poort. Zie Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN) (bladzijde 138). Zie USB-poort (bladzijde 138). Volg de onderstaande procedure voor het inschakelen van spraakregeling voor aangepaste afspeellijsten en mappen: • Maak mappen met de naam "Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen 1 en 10 is. Bijvoorbeeld "Ford3" zonder extensie. • Maak afspeellijsten met de naam "Ford<*>.m3u", waar <*> een cijfer tussen 1 en 10 is. Bijvoorbeed "Ford5.m3u" zonder spatie tussen "Ford" en het cijfer. Aansluiting Sluit het apparaat aan en bevestig het indien nodig om bewegen in de auto te voorkomen. Een iPod aansluiten Hierna kunnen aangepaste mappen en afspeellijsten worden geselecteerd met behulp van spraakregeling. Zie Commando’s audio-unit (bladzijde 262). Voor een optimaal gebruiksgemak en een optimale audiokwaliteit wordt aangeraden een bijpassende eenpolige kabel aan te schaffen bij uw dealer. De iPod kan tevens worden aangesloten met behulp van de standaard iPod USB-kabel en een aparte 3,5 mm audiokabel. Wanneer gebruik wordt gemaakt van deze methode moet het volume van de iPod op maximum worden gezet en de equalizerinstellingen worden uitgeschakeld alvorens de aansluitingen te maken: iPod Maak afspeellijsten met de naam "Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen 1 en 10 is voor het inschakelen van spraakregeling voor aangepaste afspeellijsten. Bijvoorbeed "Ford7" zonder spatie tussen "Ford" en het cijfer. Hierna kunnen aangepaste afspeellijsten worden geselecteerd met behulp van spraakregeling. Zie Commando’s audio-unit (bladzijde 262). • • 281 Sluit de hoofdtelefoonuitgang van de iPod aan op de AUX IN aansluiting. Sluit de USB-kabel van de iPod aan op de USB-aansluiting van de auto. Verbinding USB-APPARAAT GEBRUIKEN Druk eenmaal op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van het apparaat te bladeren. Verschillende pictogrammen worden gebruikt voor het herkennen van verschillende audiobestanden, mappen enz. De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het mapoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld een map vernoemd naar een album met afzonderlijke albumnummers in de betreffende map). • "<" voor de lijst geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is. • Pictogrammen aan de linkerzijde van de nummer-/maptekst geven het type bestand/map aan. Raadpleeg de lijst voor een uitleg van deze pictogrammen. USB-apparaat is de actieve bron E100029 Map E100022 Afspeellijst E100023 Album E100024 Artiest E100025 Gebruik voor het navigeren door de inhoud van het USB-apparaat de pijltjestoets omhoog/omlaag om door de lijsten te bladeren en de pijltjestoets links/rechts om binnen de mapstructuur omhoog of omlaag te bladeren. Druk op de OK toets om afspelen te selecteren nadat het gewenste nummer of de gewenste afspeellijst of map is gemarkeerd. Bestandsnaam E100026 Titel van nummer E100027 Informatie niet beschikbaar E100028 Sony radio N.B.: Houd de pijltjestoets naar links ingedrukt als u naar het bovenste niveau van de inhoud van het USB-apparaat wilt navigeren. Bediening Selecteer het USB-apparaat als de audiobron door herhaaldelijk op de CD/AUX toets te drukken tot "USB" in de display verschijnt. Nadat het USB-apparaat is aangesloten, wordt het eerste nummer van de eerste map automatisch afgespeeld. Vervolgens wordt na het wijzigen van de audiobron de afspeelpositie op het USB-apparaat onthouden. Bediening van de audio-installatie Druk op de pijltjestoets naar links en naar rechts om achteruit en vooruit door de nummers te gaan. Houd de pijltjestoetsen naar links/rechts ingedrukt om snel achteruit/vooruit door een nummer te gaan. 282 Verbinding Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van het apparaat te bladeren. De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het mapoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld een map vernoemd naar een album met afzonderlijke albumnummers in de betreffende map). • "<" links van de display geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is. • Pictogrammen aan de linkerzijde van de nummer-/maptekst geven het type bestand/map aan. Raadpleeg de lijst voor een uitleg van deze pictogrammen. Druk op de MENU toets voor toegang tot het USB-menu. De functies willekeurig afspelen (shuffle) en herhaald afspelen (repeat) kunnen worden ingeschakeld voor wat betreft de mappen en afspeellijsten. Druk op de SCAN toets om het gehele apparaat, de huidige map of een afspeellijst te scannen (indien actief). Druk op de INFO toets om het volgende weer te geven: • bestandsnaam • titel • artiest • album • nummer en speelduur. Gebruik voor het navigeren door de inhoud van het USB-apparaat de draaiknop voor scrollen/selecteren om door lijsten te bladeren. Druk op de toets om de inhoud uit te breiden binnen de gemarkeerde afspeellijst of map of om afspelen van een bepaald nummer te starten. Druk op ESC om één niveau vooruit te gaan. Door herhaaldelijk op een toets te drukken, kan door deze displays worden genavigeerd. CD-navigatie-units Bediening Selecteer het USB-apparaat als de audiobron door op de CD/AUX toets te drukken tot "DEVICES" in de display verschijnt. Selecteer DEVICES en selecteer vervolgens USB uit de beschikbare apparatenlijst. Nadat het USB-apparaat is aangesloten, wordt het eerste nummer van de eerste map automatisch afgespeeld. Vervolgens wordt na het wijzigen van de audiobron de afspeelpositie op het USB-apparaat onthouden. Bediening van de audio-installatie Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag om achteruit en vooruit door de nummers te gaan. Houd de SEEK toetsen ingedrukt om snel achteruit/vooruit door een nummer te gaan. Draai aan de SELECT toets of druk deze in om door de inhoud van het apparaat te bladeren. Druk eenmaal op de SELECT toets om door de inhoud van het apparaat te bladeren. 283 Verbinding Druk op de SHUFFLE of REPEAT toets om de functies willekeurig afspelen en herhaald afspelen in te schakelen voor wat betreft mappen en afspeellijsten. Er kunnen verschillende opties worden weergegeven, afhankelijk van het feit of een afspeellijst al dan niet actief is. De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het mapoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld een map vernoemd naar een album met afzonderlijke albumnummers in de betreffende map). • "<" links van de display geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is. • Pictogrammen aan de linkerzijde van de nummer-/maptekst geven het type bestand/map aan. Raadpleeg de lijst voor een uitleg van deze pictogrammen. Druk op de SCAN toets om de huidige (actieve) afspeellijst of het gehele USB-apparaat of de map te scannen. Druk op de INFO toets om het volgende weer te geven: • bestandsnaam • titel • artiest • album • nummer en speelduur. DVD-navigatie-units Gebruik voor het navigeren door de inhoud van het USB-apparaat de scroll-toetsen om door lijsten te bladeren. Druk op de toets om de inhoud uit te breiden binnen de gemarkeerde afspeellijst of map of om afspelen van een bepaald nummer te starten. Druk op de pijltjestoets naar links om één niveau vooruit te gaan. Bediening Selecteer het USB-apparaat als de audiobron door op de CD/AUX toets te drukken tot de USB-toets aan de linkerzijde van de display verschijnt. Selecteer USB uit de beschikbare apparatenlijst. N.B.: Sommige apparaten worden getoond, maar kunnen niet worden geselecteerd (afhankelijk van het feit of het apparaat al dan niet is aangesloten). Bediening van de audio-installatie Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag om achteruit en vooruit door de nummers te gaan. Nadat het USB-apparaat is aangesloten, wordt het eerste nummer van de eerste map automatisch afgespeeld. Vervolgens wordt na het wijzigen van de audiobron de afspeelpositie op het USB-apparaat onthouden. Houd de SEEK toetsen ingedrukt om snel achteruit/vooruit door een nummer te gaan. Druk op de pijltjestoetsen van de schuifbalk om door de inhoud van het apparaat te bladeren. Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag scrollen om door de inhoud van het apparaat te bladeren. Druk op de SHUFFLE of REPEAT toets om de functies willekeurig afspelen en herhaald afspelen in te schakelen voor wat betreft mappen en afspeellijsten. 284 Verbinding Druk op de SCAN toets om de huidige (actieve) afspeellijst of het gehele USB-apparaat of de map te scannen. Sony radio Druk op de INFO toets om het volgende weer te geven: • bestandsnaam • titel • artiest • album • nummer en speelduur. Selecteer de iPod als de audiobron door herhaaldelijk op de CD/AUX toets te drukken tot "iPod" in de display verschijnt. Bediening De iPod-menulijst voor het bladeren door de inhoud is beschikbaar via de radiodisplay. Bladeren door de inhoud is gebaseerd op hetzelfde principe als voor het gebruik van een stand-alone iPod (bijvoorbeeld zoeken op artiest, titel enz.). Druk eenmaal op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van de iPod te bladeren. IPOD GEBRUIKEN Verschillende pictogrammen worden gebruikt voor het herkennen van verschillende audiobestanden, mappen enz. De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het lijstoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau omlaag leesbaar is (bijvoorbeeld alle albums van een bepaalde artiest). • "<" voor de lijst geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is. • Een pictogram aan de linkerzijde geeft het type van de op dit moment weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor een uitleg van deze pictogrammen. iPod is de actieve bron E100030 Afspeellijst iPod E100031 Artiest iPod E100032 Album iPod E100033 Genre iPod E100034 Gebruik voor het navigeren door de inhoud van de iPod de pijltjestoets omhoog/omlaag om door de lijsten te bladeren en de pijltjestoets links/rechts om binnen de structuur omhoog of omlaag te bladeren. Druk op de OK toets om afspelen te selecteren nadat het gewenste nummer, album, genre of de gewenste afspeellijst of artiest is gemarkeerd. Nummer iPod E100035 Algemene categorie iPod E100036 Algemeen mediabestand iPod E100037 285 Verbinding N.B.: Houd de pijltjestoets naar links ingedrukt als u naar het bovenste niveau van de inhoud van de iPod wilt navigeren. De iPod-menulijst voor het bladeren door de inhoud is beschikbaar via de display. Bladeren door de inhoud is gebaseerd op hetzelfde principe als voor het gebruik van een stand-alone iPod (bijvoorbeeld zoeken op artiest, titel enz.). Druk eenmaal op de SELECT toets om door de inhoud van de iPod te bladeren. Bediening van de audio-installatie Druk op de pijltjestoets naar links en naar rechts om achteruit en vooruit door de nummers te gaan. De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het lijstoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau omlaag leesbaar is (bijvoorbeeld alle albums van een bepaalde artiest). • "<" voor de lijst geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is. • Een pictogram aan de linkerzijde geeft het type van de op dit moment weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor een uitleg van deze pictogrammen. Houd de pijltjestoetsen naar links/rechts ingedrukt om snel achteruit/vooruit door een nummer te gaan. Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van de iPod te bladeren. Druk op de MENU toets voor toegang tot het iPod-menu. De functies voor willekeurig en herhaaldelijk afspelen kunnen worden ingeschakeld. De optie "Shuffle songs" van de iPod kan rechtstreeks vanuit het bovenste niveau worden ingeschakeld. Druk op de SCAN toets om de op dit moment geselecteerde nummers te scannen. Druk op de INFO toets om het volgende weer te geven: • titel • artiest • nummer en speelduur. Gebruik voor het navigeren door de inhoud van de iPod de draaiknop voor scrollen/selecteren om door lijsten te bladeren. Druk op de toets om de inhoud uit te breiden binnen de gemarkeerde afspeellijst of artiest, het gemarkeerde album of genre of om afspelen van een bepaald nummer te starten. Druk op ESC om één niveau vooruit te gaan. Door herhaaldelijk op een toets te drukken, kan door deze displays worden genavigeerd. CD-navigatie-units Bediening van de audio-installatie Bediening Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag om achteruit en vooruit door de nummers te gaan. Selecteer de iPod als de audiobron door op de CD/AUX toets te drukken tot "DEVICES" in de display verschijnt. Selecteer DEVICES en selecteer vervolgens iPod uit de beschikbare apparatenlijst. Houd de SEEK toetsen ingedrukt om snel achteruit/vooruit door een nummer te gaan. 286 Verbinding De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het lijstoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau omlaag leesbaar is (bijvoorbeeld alle albums van een bepaalde artiest). • "<" voor de lijst geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is. • Een pictogram aan de linkerzijde geeft het type van de op dit moment weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor een uitleg van deze pictogrammen. Draai aan de SELECT toets of druk deze in om door de inhoud van de iPod te bladeren. Druk op de MENU toets voor toegang tot het iPod-menu. De functies voor willekeurig en herhaaldelijk afspelen kunnen worden ingeschakeld. De optie "Shuffle songs" van de iPod kan rechtstreeks vanuit het bovenste niveau worden ingeschakeld. Druk op de SCAN toets om de op dit moment geselecteerde nummers te scannen. Druk op de INFO toets om het volgende weer te geven: • titel • artiest • nummer en speelduur. Gebruik voor het navigeren door de inhoud van de iPod de scroll-toetsen om door lijsten te bladeren. Druk op de toets om de inhoud uit te breiden binnen de gemarkeerde afspeellijst of artiest, het gemarkeerde album of genre of om afspelen van een bepaald nummer te starten. Druk op de pijltjestoets naar links om één niveau vooruit te gaan. DVD-navigatie-units Bediening Selecteer de iPod als de audiobron door op de CD/AUX toets te drukken tot de iPod-toets aan de linkerzijde van de display verschijnt. Selecteer iPod uit de beschikbare apparatenlijst. Bediening van de audio-installatie N.B.: Sommige apparaten worden getoond, maar kunnen niet worden geselecteerd (afhankelijk van het feit of het apparaat al dan niet is aangesloten). Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag om achteruit en vooruit door de nummers te gaan. De iPod-menulijst voor het bladeren door de inhoud is beschikbaar via de display. Bladeren door de inhoud is gebaseerd op hetzelfde principe als voor het gebruik van een stand-alone iPod (bijvoorbeeld zoeken op artiest, titel enz.). Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag scrollen om door de inhoud van de iPod te bladeren. Houd de SEEK toetsen ingedrukt om snel achteruit/vooruit door een nummer te gaan. Druk op de pijltjestoetsen van de schuifbalk om door de inhoud van de iPod te bladeren. 287 Verbinding Druk op de MENU toets voor toegang tot het iPod-menu. De functies voor willekeurig en herhaaldelijk afspelen kunnen worden ingeschakeld. De optie "Shuffle songs" van de iPod kan rechtstreeks vanuit het bovenste niveau worden ingeschakeld. Druk op de SCAN toets om de op dit moment geselecteerde nummers te scannen. Druk op de INFO toets om het volgende weer te geven: • titel • artiest • nummer en speelduur. 288 Bijlagen N.B.: Het is raadzaam de afstandsbediening uitsluitend te gebruiken in landen die in de tabel zijn opgenomen. TYPEGOEDKEURINGEN Afstandsbediening Wanneer de typegoedkeuring van uw afstandsbediening wordt gecontroleerd, verwijs dan naar de volgende tabel. Afstandsbediening met inklapbare sleutel E76938 289 Bijlagen Afstandsbediening zonder inklapbare sleutel E76939 290 Bijlagen Immobilisatiesysteem Wanneer de typegoedkeuring van uw immobilisatiesysteem wordt gecontroleerd, verwijs dan naar de volgende tabel. E76940 291 Bijlagen E76941 292 Bijlagen E76942 Alarm Wanneer de typegoedkeuring van uw alarminstallatie wordt gecontroleerd, verwijs dan naar de volgende tabel. 293 Bijlagen E76974 www.nokia.com/phones/declaration_of_conformity TYPEGOEDKEURINGEN Het woord, het merk en de logo's Bluetooth zijn eigendom van Bluetooth SIG Inc. en de Ford Motor Company mag dergelijke merktekens onder licentie gebruiken. Namen van andere producten en bedrijven kunnen handelsmerken of handelsnamen van de respectieve eigenaren zijn. FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de FCC-regelgeving. Bediening is onderhevig aan de volgende twee voorwaarden: (1) dit apparaat mag geen schadelijke interferentie veroorzaken en (2) dit apparaat moet ontvangen interferentie accepteren (inclusief interferentie die kan leiden tot ongewenste bediening). ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT WAARSCHUWINGEN Uw wagen is getest en gecertificeerd volgens de Europese wetgeving betreffende elektromagnetische comptabiliteit (EMC) (2004/104/EC). U dient ervoor te zorgen dat apparatuur die u heeft gemonteerd voldoet aan de betreffende lokale wetgeving. Laat apparatuur door goed geschoolde monteurs monteren. FCC ID: OW3RX-42 IC: 661AA-RX42 Het uitvoeren van wijzigingen of modificaties aan het apparaat zonder nadrukkelijke toestemming van de verantwoordelijke partij kan leiden tot vervallen van het recht op bediening van het apparaat. RX-42 - Conformiteitsverklaring Radiofrequentie (RF) zenders (bijv. mobiele telefoons, amateur radiozenders, enz.) mogen alleen in uw wagen worden gemonteerd, wanneer deze volledig voldoen aan de parameters die in de onderstaande tabel zijn weergegeven. Er zijn geen bijzondere voorzieningen of voorwaarden voor het monteren of gebruik. Wij, de partij verantwoordelijk voor naleving, verklaren onder volledige verantwoordelijkheid dat het product Handset Integration RX-42 voldoet aan de vereisten van Council Directive 1999/5/EC. Een kopie van de Conformiteitsverklaring kunt u vinden op: 294 Bijlagen WAARSCHUWINGEN Monteer geen zender/ontvangers, microfoons, luidsprekers en dergelijke in de ontvouwruimte van de airbags. WAARSCHUWINGEN Houd antennekabels en stroomdraden minimaal 100 mm weg van elektronische modules en airbags. Bevestig geen antennekabels aan de originele bedrading, brandstofleidingen en remleidingen van de wagen. 6 4 1 2 3 8 5 7 E85998 Frequentieband MHz Maximum uitgangsvermogen in watt (piek RMS) Antenneplaatsen 1 – 30 50 W 3, 8 30 – 54 50 W 2, 3 68 – 87,5 50 W 1, 2, 3, 4, 5 142 – 176 50 W 1, 2, 3, 4, 5 380 – 512 50 W 1, 2, 3, 4, 5 806 – 940 10 W (2 W ) 1, 2, 3, 4, 5 (6 , 7 ) 1200 – 1400 10 W 2 1710 – 1885 10 W (1 W ) 1 1 1 1 1 1 1, 2, 3, 4, 5 (6 , 7 ) 295 Bijlagen Frequentieband MHz Maximum uitgangsvermogen in watt (piek RMS) Antenneplaatsen 1885 – 2025 10 W (1 W ) 1, 2, 3, 4, 5 (6 , 7 ) 2400 – 2500 0,1 W Alle plaatsen 1 1 1 1 Alleen voor GSM/3G mobiele telefoons met een patch antenne tegen de binnenzijde van de voorruit gemonteerd. N.B.: Controleer na het monteren van een RF zender of deze niet de overige elektrische uitrusting in de wagen stoort, zowel in de standby- als in de zendmodus. Controleer alle elektrische uitrusting: • met het contact AAN • bij draaiende motor • tijdens een proefrit bij verschillende snelheden. Controleer of de elektromagnetische velden die door de gemonteerde zender binnen het passagierscompartiment worden opgewekt niet de grenzen overschrijdt waaraan het menselijk lichaam mag worden blootgesteld, zoals gespecificeerd in EU richtlijn 2004/40/EC. 296 Index A Afneembare trekhaakkogel ................192 Onderhoud..................................................195 Rijden met een aanhanger.......................195 Trekhaakkogel inklappen..........................193 Trekhaakkogel uitklappen.........................194 Aanhangers trekken.............................189 Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN) ...............................................................138 Aansteker...............................................132 ACC Afstandsbediening programmeren Zie: Programmeren van de afstandsbediening...................................34 Zie: Adaptieve snelheidsregeling (ACC)........................................................167 Airconditioning Zie: Klimaatregeling....................................108 Accessoires Zie: Onderdelen en accessoires..................8 Zie: Gebruik maken van ACC...................168 Akoestische waarschuwingssignalen en -indicaties.........................................83 Accu van de auto.................................229 Achterbank.............................................124 Alarm.........................................................44 De gongsignalen in- en uitschakelen........83 Werking..........................................................44 Een vlakke laadvloer maken.....................128 Stoelen, tweede zitrij..................................124 Stoelen van de derde zitrij.........................126 Alarm inschakelen...................................46 Achterruitwissers en -sproeiers...........50 Alarm uitschakelen.................................46 Ruitensproeier...............................................51 Wissen met intervallen................................50 Wissen tijdens achteruitrijden.....................50 Categorie 1 alarm.........................................46 Perimeter alarm............................................46 Alle uitvoeringen...........................................46 Algemene informatie over radiofrequenties...................................34 Anti Blokkeer Systeem (ABS) Achterste zijruiten....................................77 Elektrisch bedienbare achterste zijruiten.......................................................78 Handbediende achterste zijruiten..............77 Zie: Remmen...............................................152 Armleuning, voor...................................130 Asbak......................................................132 Actieve schokdemperregeling ...........162 Asbak, achterin...........................................132 Asbak, voorin...............................................132 Werking........................................................162 Actieve vering Audiobediening........................................47 Zie: Gebruik van de actieve schokdemperregeling ..........................162 Modus............................................................47 Zoekfunctie...................................................48 Adaptief verlichtingssysteem, voor (AFS).......................................................57 Automatisch dimmende spiegel...........77 Automatische klimaatregeling.............112 Bochtverlichting............................................58 Aanjager........................................................114 Airconditioning achterin (automatische klimaatregeling met drie zones)...........115 Airconditioning in- en uitschakelen...........114 Automatisch temperatuurregelsysteem in- en uitschakelen..................................115 Gerecirculeerde lucht.................................114 Luchtverdeling.............................................114 Mono modus................................................113 Temperatuur instellen.................................113 Voorruit ontdooien en ontwasemen........114 Adaptieve cruise control Zie: Gebruik maken van ACC...................168 Adaptieve koplampen (AFS) Zie: Adaptief verlichtingssysteem, voor (AFS)...........................................................57 Adaptieve snelheidsregeling (ACC)....................................................167 Werking........................................................167 Afneembare trekhaakkogel.................189 Onderhoud..................................................192 Rijden met een aanhanger........................191 Rijden zonder aanhanger..........................192 Trekhaakkogel aanbrengen......................190 Trekhaakkogel ontgrendelen...................190 Trekhaakkogel verwijderen........................191 297 Index Automatische transmissie...................149 Bekerhouders........................................133 Keuzehendelstanden................................149 Rijmodi..........................................................150 Tips voor het rijden met een automatische transmissie...............................................151 Voorziening voor het ontgrendelen van de keuzehendel............................................151 Tafeltjes op de rugleuningen....................133 Bergen van de auto..............................210 Bescherming van inzittenden...............28 Werking..........................................................28 Bevestigingspunten voor lading ........182 De ladingsteun monteren.........................184 Ladingsteunen monteren.........................182 Verankeringspunten monteren................184 Automatisch in- en uitschakelende ruitenwissers.........................................49 Automatisch in- en uitschakelende verlichting...............................................55 Auto op vier wielen slepen...................210 Bijlagen...................................................289 Binnenspiegel...........................................77 Brandstof en tanken.............................144 Alle uitvoeringen..........................................210 Wagens met automatische transmissie...............................................211 Brandstofkwaliteit........................................ Brandstofverbruik Technische specificatie.............................146 Zie: ................................................................146 B Brandstofverbruik .................................146 Buitenspiegels.........................................75 Bagageafdekkingen..............................181 Bagagenetten........................................178 Groothoekspiegels.......................................75 Inklapbare spiegels......................................75 Bagagenet - type 1.....................................178 Bagagenet - type 2....................................180 C Bagageverankeringspunten................174 Galaxy...........................................................174 S-MAX...........................................................175 CD-wisselaar..........................................138 Centrale vergrendeling...........................41 Bandenreparatieset ............................234 Integraal openen...........................................41 Integraal sluiten.............................................41 Algemene informatie.................................234 Bandenspanning controleren..................239 Band oppompen.......................................235 Gebruik van de bandenreparatieset......235 Climate Control (A/C) Zie: Klimaatregeling....................................108 Commando’s audio-unit ....................262 Bandenspanningcontrolesysteem.....242 CD-speler....................................................262 CD-wisselaar..............................................264 Externe apparaten - iPod.........................270 Externe apparaten - USB.........................268 Radio............................................................265 SD-kaart.......................................................271 Bandenspanning controleren..................242 Belading instellen.......................................243 Bandenspanningen Zie: ...............................................................243 Banden Commando’s klimaatregeling.............277 Zie: Velgen en banden...............................231 Batterij van afstandsbediening Airconditioning............................................277 Zie: Batterij van afstandsbediening vervangen.................................................35 Commando’s navigatiesysteem........277 Commando’s telefoon.........................273 Batterij van afstandsbediening vervangen..............................................35 Een telefoonboek aanleggen..................273 Hoofdinstellingen........................................277 Telefoon.......................................................273 Telefoonfuncties.........................................275 Afstandsbediening met inklapbaar sleutelblad.................................................35 Afstandsbediening zonder inklapbaar sleutelblad.................................................36 Componenten van veiligheidssysteem inspecteren..........................................198 Bedieningselementen telefoon..........255 Veiligheidsgordels.......................................198 Afstandsbediening.....................................255 Contactslot.............................................139 298 Index Contactslot Elektrisch bedienbare ruiten..................73 Zie: Contactslot...........................................139 Antiklemfunctie.............................................74 Geheugen van de elektrisch bedienbare ruiten opnieuw instellen...........................74 Integraal openen en sluiten........................73 Ruiten automatisch openen en sluiten.........................................................73 Schakelaar op het bestuurdersportier...................................73 Schakelaars op het voor- en achterportier aan passagierszijde.................................73 Veiligheidsmodus.........................................75 Veiligheidsschakelaar voor de achterste ruiten..........................................................74 Controle koelvloeistofpeil Zie: Motorkoelvloeistof controleren........222 Controle oliepeil Zie: Motorolie controleren.........................221 Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem........................................222 Bijvullen........................................................223 Cruise control Zie: Gebruik maken van snelheidsregeling (cruise control)........................................165 D Elektrisch verstelbare buitenspiegels.......................................75 Dakrekken en bagagedragers.............181 Imperiaal........................................................181 Elektrisch inklapbare spiegels....................76 Richtingen waarin de spiegel kan worden gekanteld...................................................76 Spiegel kantelen tijdens achteruitrijden...........................................76 Dashboardkastje...................................133 Gekoeld handschoenenkastje.................133 De juiste zitpositie innemen..................121 De motorkap openen en sluiten.........213 Elektrisch verstelbare stoelen.............122 Motorkap openen......................................213 Motorkap sluiten.........................................213 In acht richtingen elektrisch verstelbare stoel..........................................................123 In twee richtingen elektrisch verstelbare stoel..........................................................122 De motor starten...................................139 Algemene informatie..................................139 Dieselroetfilter (DPF).............................142 Elektromagnetische compatibiliteit......................................294 Elektronische parkeerrem (EPB)........153 Regeneratie.................................................142 Dimmer instrumentenpaneelverlichting..........131 Automatische activering van de EPB voorkomen..............................................154 Automatische inschakeling van de EPB...........................................................154 De EPB uitschakelen..................................155 EPB inschakelen.........................................153 EPB inschakelen bij rijdende auto............154 Onderbreking van de stroomtoevoer......156 Parkeren op een helling.............................153 E Een benzinemotor starten...................140 Starten bij lage buitentemperaturen........141 Een dieselmotor starten.......................141 Koude of warme motor..............................141 Een koplamp verwijderen......................60 Een wiel vervangen...............................231 Elektronische parkeerrem (EPB) Boordkrik......................................................231 Een wiel aanbrengen................................233 Een wiel verwijderen.................................232 Kriksteunpunten.........................................231 Slotmoeren..................................................231 Zie: Elektronische parkeerrem (EPB)......153 Extern apparaat aansluiten .................281 Aansluiting....................................................281 Extra verwarming...................................117 Een zekering vervangen.....................200 Eerstehulpset.........................................197 Extra verwarming diesel (afhankelijk van het land)....................................................119 Extra verwarming diesel (afhankelijk van het land)...................................................120 Standverwarming........................................117 299 Index Extra voedingsaansluitingen................132 Gebruik van de sleutel............................34 Galaxy...........................................................133 S-Max...........................................................133 Afstandsbediening met inklapbaar sleutelblad.................................................34 Gebruik van HLA ...................................159 F De HLA activeren........................................160 De HLA uitschakelen...................................161 Functie voorgangerwaarschuwing (forward alert).......................................171 Gebruik van sneeuwkettingen............241 Gebruik van startkabels.......................229 Forward alert in-/uitschakelen..................172 Gevoeligheid voor de waarschuwingen instellen.....................................................172 Hulpstartkabels aansluiten.......................229 Motor starten..............................................230 Gebruik van veiligheidsgordels tijdens zwangerschap......................................32 Gebruik van winterbanden..................241 Gecodeerde sleutels..............................43 Geheugenfunctie..................................136 G Gebruik maken van ACC.....................168 ACC inschakelen........................................169 ACC opnieuw inschakelen........................170 ACC uitschakelen.......................................170 ACC uitschakelen.......................................170 Afstand tot uw voorligger instellen..........169 Automatisch uitschakelen..........................171 Ingestelde snelheid veranderen..............169 Snelheid instellen........................................169 Een opgeslagen stoelstand oproepen.................................................137 Een stand in het geheugen opslaan........137 Gemaksfuncties.....................................131 Gevarendriehoek...................................197 Geventileerde stoelen..........................129 Glashouder ............................................136 Gloeilampentabel.....................................71 Gloeilampen vervangen.........................61 Gebruik maken van de parkeerhulp..........................................163 Achterlicht (Galaxy)......................................66 Achterlichtunit (S-MAX)...............................65 Derde remlicht (Galaxy)..............................69 Derde remlicht (S-MAX)..............................68 Instapverlichting............................................63 Interieurverlichting........................................69 Kentekenplaatverlichting............................69 Koplamp.........................................................61 Leeslampen...................................................70 Mistlamp en stadslicht (Galaxy).................64 Mistlamp en stadslicht (S-MAX).................63 Verlichting bagagecompartiment...............71 Verlichting make up spiegel.........................71 Zijknipperlicht................................................62 Manoeuvreren met de parkeerhulp........164 Parkeerhulp in- en uitschakelen...............163 Gebruik maken van de telefoon ............... Actieve telefoon afmelden.......................260 Bellen...........................................................259 Een inkomend gesprek ontvangen........259 Een tweede oproep ontvangen..............259 Microfoon dempen....................................260 Van actieve telefoon veranderen............260 Gebruik maken van snelheidsregeling (cruise control)....................................165 Cruise control inschakelen........................165 Cruise control opnieuw inschakelen.......166 Cruise control uitschakelen......................166 Cruise control uitschakelen......................166 Ingestelde snelheid veranderen..............165 Snelheid instellen........................................165 Gloeilampen vervangen Zie: Gloeilampen vervangen.......................61 H Gebruik maken van stabiliteitsregeling................................157 Gebruik van de actieve schokdemperregeling ......................162 Handgeschakelde versnellingsbak....................................149 Alle modelvarianten....................................149 De achteruit inschakelen...........................149 Een instelling selecteren............................162 Storing in het systeem...............................162 300 Index Handmatige klimaatregeling................109 Infoberichten............................................98 Aanjager........................................................110 Airconditioning.............................................110 Interieur snel verwarmen...........................110 Luchtrecirculatie..........................................110 Luchtverdeelknop......................................109 Ventilatie........................................................110 Accu en laadsysteem................................100 Actief veersysteem......................................99 Actuele berichten bekijken.........................99 Alarmsignaal................................................100 Bandenspanningcontrolesysteem..........105 Berichtenindicator........................................98 Berichtsymbolen..........................................98 Bescherming van de inzittenden.............104 Cruise control / Adaptive cruise control (ACC)........................................................100 Elektrische parkeerrem (EPB)..................104 Hill launch assist (HLA)...............................102 Immobilisatiesysteem................................102 Klimaatregeling...........................................100 Niet goed gesloten portier(en)..................101 Onderhoud..................................................103 Spraakbesturing..........................................107 Stabiliteitsregeling (ESP)............................105 Stuurbekrachtiging.....................................104 Transmissie..................................................105 Verlichting.....................................................102 Handmatig verstelbare stoelen...........121 Hellingshoek van de rugleuning verstellen..................................................122 Hoogte van de bestuurdersstoel verstellen..................................................122 Lendensteun afstellen...............................122 Stoelen naar voren en achteren schuiven....................................................121 Handrem Zie: Parkeerrem..........................................152 Hill launch assist (HLA) .........................159 Werking........................................................159 Hill launch assist Zie: Gebruik van HLA ................................159 HLA Infodisplays..............................................85 Zie: Gebruik van HLA ................................159 Zie: Hill launch assist (HLA) .......................159 Algemene informatie...................................85 Hondenrek ............................................185 Informatiecentrum Hondenrek aanbrengen............................186 Zie: Infodisplays............................................85 Hoofdsteunen........................................124 Inleiding........................................................7 Inrijden.....................................................196 Hoofdsteun instellen..................................124 Hoofdsteun verwijderen............................124 Banden.........................................................196 Motor............................................................196 Remmen en koppeling..............................196 Hoogte van veiligheidsgordels afstellen..................................................32 Hulpstartkabels Instrumenten............................................79 Interieurverlichting...................................59 Zie: Gebruik van startkabels.....................229 Binnenverlichting..........................................59 Leeslampen..................................................59 Verlichting make-up spiegels.....................60 I Immobilisatiesysteem inschakelen......43 Immobilisatiesysteem iPod gebruiken .....................................285 CD-navigatie-units.....................................286 DVD-navigatie-units...................................287 Sony radio...................................................285 Zie: Motorstartblokkering............................43 Immobilisatiesysteem uitschakelen.....43 ISOFIX verankeringspunten...................25 Een kinderzitje met een veiligheidsgordel aan de bovenzijde bevestigen...............25 Verankeringspunten bovenste gordel......25 301 Index K N Katalysator..............................................145 Nooduitrusting........................................197 Parkeren.......................................................145 Rijden met een auto met katalysator......145 O Kinder observatiespiegel ....................138 Kindersloten.............................................27 Kinderzitjes...............................................20 Oliepeilstaaf................................................... Onderdelen en accessoires....................8 Kinderzitjes voor verschillende gewichtsgroepen.....................................20 Kleine lakschade repareren................228 Klimaatregeling......................................108 Kijk voor het Ford logo op de volgende onderdelen..................................................8 Nu kunt u er zeker van zijn dat uw Ford onderdelen Ford onderdelen zijn............8 Werking........................................................108 Onderhoud.............................................212 Klok...........................................................131 Koplamphoogte afstellen......................55 Algemene informatie..................................212 Technische specificatie.............................224 Aanbevolen regelknopstanden.................56 Onderhoud van de accu.....................229 Opbergruimte onder vloer achterin.................................................177 Koplampsproeiers...................................51 Kort overzicht............................................11 S-MAX...........................................................178 Uitvoeringen met een uitschuifbare laadvloer...................................................177 L Ladingsteunen Opbergruimtes......................................134 Zie: Dakrekken en bagagedragers...........181 Opbergvak achterin...................................135 Opbergvakken tegen het dak..................135 Opbergvakken voorin................................134 Opbergvak onder de stoel........................135 Opbergvak onder de vloer........................135 Luchtroosters Zie: Ventilatieroosters.................................108 M Over deze handleiding..............................7 Overzicht motorruimte................................ Overzicht van symbolen...........................7 Meters.......................................................79 Brandstofmeter............................................80 Koelvloeistoftemperatuurmeter................80 Symbolen in dit instructieboekje..................7 Symbolen op uw auto....................................8 Mistachterlichten.....................................55 Motorkapslot P Zie: De motorkap openen en sluiten.......213 Motorkoelvloeistof controleren..........222 Parkeerhulp Bijvullen........................................................222 Koelvloeistofpeil controleren...................222 Zie: Gebruik maken van de parkeerhulp.............................................163 Motorolie controleren...........................221 Bijvullen.........................................................221 Het oliepeil controleren..............................221 Parkeerhulp............................................163 Motorstartblokkering..............................43 Parkeerrem............................................152 Werking..........................................................43 Handrem aantrekken ................................152 Handrem vrijzetten.....................................153 Op een helling parkeren............................153 Werking........................................................163 Motor uitschakelen...............................142 Auto's met turbocompressor...................142 Motorverwarming..................................142 302 Index Passagiersairbag uitschakelen.............33 Ruitensproeiervloeistof controleren..........................................223 Ruitenwisserbladen controleren...........51 Ruitenwisserbladen vervangen.............51 Airbag aan passagierszijde inschakelen...............................................33 Airbag aan passagierszijde uitschakelen..............................................33 Schakelaar voor airbag aan passagierszijde monteren......................33 Achterruitwisserbladen...............................52 Voorruitwisserbladen....................................51 Ruitenwissers en ruitensproeiers.........49 Persoonlijke instellingen.........................96 Technische specificatie...............................53 Helpscherm, informatie met betrekking tot de radio, het navigatiesysteem en de telefoon......................................................96 Maateenheden.............................................97 Navigatie-informatie.....................................96 Taal..................................................................97 Run flat banden ....................................240 Run flat banden vervangen......................240 Wat te doen wanneer een run flat band lek raakt...................................................240 Werkingsprincipe.......................................240 S Plaatsen zekeringenhouders..............199 Centrale zekeringenkast...........................199 Zekeringenkast achterin...........................200 Zekeringenkast in het motorcompartiment..............................199 Schuifbare laadvloer .............................176 Opbergvak...................................................176 Setup Bluetooth....................................254 Plaatsing van kinderzitjes.......................22 Programmeren van de afstandsbediening................................34 Eisen voor een Bluetooth verbinding......254 Telefoons bedienen...................................254 Setup telefoon......................................253 Een nieuwe afstandsbediening programmeren.........................................34 Ontgrendelfunctie opnieuw programmeren.........................................34 Een andere Bluetooth telefoon aanmelden..............................................254 Telefoonboek.............................................253 Telefoonboekcategorieën........................253 Van een telefoon een actieve telefoon maken.....................................................254 R Sleeppunten...........................................210 Sleutels en afstandsbediening..............34 Sleutels Reinigen van binnenzijde auto............228 Instrumentenpaneelschermen, LCD-schermen, radioschermen.........228 Veiligheidsgordels......................................228 Zie: Gebruik van de sleutel.........................34 Sloten........................................................38 Sneeuwkettingen Reinigen van buitenzijde auto.............227 Achterruit reinigen......................................227 Chromen onderdelen reinigen................227 Koplampen reinigen..................................227 Onderhoud van de lak...............................227 Zie: Gebruik van sneeuwkettingen..........241 Snelheidsregeling (cruise control)......165 Werking........................................................165 Snelheidsregeling Remmen.................................................152 Zie: Snelheidsregeling (cruise control).....165 Werking........................................................152 Specificatie-overzicht zekeringen......201 Richtingaanwijzers..................................59 Roetfilter (DPF) Centrale zekeringenkast..........................205 Zekeringenkast achterin...........................207 Zekeringenkast in het motorcompartiment..............................201 Zie: Dieselroetfilter (DPF)...........................142 Rugleuningtafeltjes................................136 Ruiten en spiegels...................................73 Ruitensproeiers Spiegels Zie: Ruiten en spiegels.................................73 Zie: Verwarmde ruiten en spiegels...........116 Zie: Ruitenwissers en ruitensproeiers.......49 303 Index Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken.............................................261 Tripcomputer...........................................94 Zie: Gebruik maken van stabiliteitsregeling...................................157 Actieradius tot de brandstoftank leeg is..................................................................94 Buitentemperatuur.......................................94 Dagteller.........................................................94 Gemiddeld brandstofverbruik....................94 Gemiddelde snelheid..................................94 Kilometerteller...............................................94 Type 1 en 2....................................................95 Type 3............................................................95 Stabiliteitsregeling..................................157 Typegoedkeuringen....................289, 294 Werking........................................................157 FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE.........294 RX-42 - Conformiteitsverklaring..............294 Spraaklabel.................................................262 Werking van het systeem.........................261 Spraaksturing.........................................261 Werking........................................................261 Staat na een aanrijding.........................198 Stabiliteits controle Standverwarming Zie: Extra verwarming.................................117 U Starten met hulpstartkabels Zie: Gebruik van startkabels.....................229 Stoelen.....................................................121 Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren..........................................223 USB-apparaat gebruiken ...................282 CD-navigatie-units.....................................283 DVD-navigatie-units..................................284 Sony radio...................................................282 Bijvullen........................................................223 Stuurwiel afstellen...................................47 Stuurwielblokkering...............................139 USB-poort..............................................138 V Uitvoeringen met keyless startsysteem...........................................139 Uitvoeringen zonder keyless startsysteem...........................................139 Veiligheidsgordels vastmaken..............30 Veiligheidsgordel op tweede zitrij...............31 Stuurwiel...................................................47 Veiligheidsmaatregelen........................144 Veiligheidsuitrusting voor kinderen......20 Velgen en banden.................................231 T Algemene informatie..................................231 Technische specificatie.............................243 Tanken.....................................................146 Tankklep..................................................145 Technische specificaties......................247 Ventilatie Zie: Klimaatregeling....................................108 Ventilatieroosters...................................108 Technische specificatie.............................247 Telefoon Zie: Gebruik maken van de telefoon ............ Zie: Gebruik maken van de telefoon ............ Luchtroosters, voor....................................108 Luchtroosters derde zitrij..........................109 Luchtroosters tweede zitrij.......................109 Telefoon.................................................253 Verbinding..............................................280 Algemene informatie.................................253 Algemene informatie.................................280 Tips voor het rijden met ABS Zie: Tips voor rijden met ABS....................152 Tips voor het rijden................................196 Tips voor rijden met ABS......................152 Transport.................................................173 Algemene informatie..................................173 Trekken van een aanhanger................189 Steile hellingen............................................189 304 Index W Vergrendelen en ontgrendelen............38 Achterklep.....................................................40 Automatisch opnieuw vergrendelen.........41 Bevestiging van het vergrendelen en ontgrendelen............................................38 Centrale vergrendeling................................38 Dubbele vergrendeling................................38 Ontgrendelfunctie opnieuw programmeren..........................................41 Portieren en achterklep vergrendelen en ontgrendelen met de afstandsbediening...................................39 Portieren met de sleutel dubbel vergrendelen............................................39 Portieren met de sleutel vergrendelen en ontgrendelen............................................39 Portieren van binnenuit vergrendelen en ontgrendelen............................................40 Waarschuwings- en indicatielampen......................................81 Berichtenindicator........................................83 Controlelamp 'Vorst'....................................82 Controlelamp ABS........................................81 Controlelamp airbag.....................................81 Controlelamp automatische snelheidsregeling......................................81 Controlelamp elektrische parkeerrem (EPB)..........................................................82 Controlelamp grootlicht..............................82 Controlelamp koplampen...........................82 Controlelamp laadstroom...........................82 Controlelamp laag brandstofniveau..........82 Controlelamp mistachterlichten................83 Controlelamp mistlampen, vóór................82 Controlelamp motor....................................82 Controlelamp oliedruk.................................83 Controlelamp remsysteem.........................81 Controlelamp stabiliteitsregeling (ESP)..........................................................83 Controlelamp voorgloeibougie..................82 Forward alert indicator................................82 Herinneringssysteem veiligheidsgordel......................................83 Indicator maximum motortoerental..........83 Richtingaanwijzers.......................................82 Verlichtingsbediening.............................54 Grootlicht en dimlicht...................................54 Home safe verlichting..................................55 Lichtsignaal....................................................54 Parkeerlichten...............................................54 Standen van de lichtschakelaar.................54 Verlichting.................................................54 Versnellingsbak/transmissie................149 Versnellingsbak Zie: Versnellingsbak/transmissie..............149 Verwarmde ruiten en spiegels.............116 Verwarmbare buitenspiegels.....................117 Verwarmbare ruiten....................................116 Waarschuwingsknipperlichten..............57 Waarschuwingssignaal veiligheidsgordel...................................32 Verwarmde stoelen..............................129 Verwarming Herinneringssysteem uitschakelen...........32 Zie: Klimaatregeling....................................108 Wagen wassen Verzorging van banden........................241 Verzorging van de auto.......................227 Voertuigidentificatienummer (VIN)......................................................246 Voertuig Identificatie Nummer (VIN) Zie: Reinigen van buitenzijde auto...........227 Wassen Zie: Reinigen van buitenzijde auto...........227 Wegenkaartopbergvakken.................136 Winterbanden Zie: Voertuigidentificatienummer (VIN)....246 Zie: Gebruik van winterbanden................241 Voertuigidentificatieplaatje..................246 Voertuigidentificatie..............................246 Voorruitsproeiers.....................................50 Voorruitwissers........................................49 Z Zekeringen.............................................199 Zitverhogers.............................................21 Wissen met intervallen................................49 Voorste mistlampen...............................55 Kinderzitje (groep 2).....................................21 Zitverhoger (groep 3)..................................22 305 Index Zonneschermen ....................................131 Dak (Galaxy).................................................131 Dak (S-Max).................................................131 Zijruiten..........................................................131 306 Feel the difference 8M2J-19A321-CA (CG3533nl)
© Copyright 2025 ExpyDoc