SPEELWERKPLAN VOORSCHOOL PEUTERSPEELZAALWERK MOOI Augustus 2014 __________________________________________________________________ SPEELWERKPLAN Voorwoord MOOI presenteert hiermee deel twee van haar inhoudelijk beleidsplan met betrekking tot het Voorschool peuterspeelzaalwerk. Het speelwerkplan voor het Voorschool peuterspeelzaalwerk van MOOI is in samenspraak met de peuterspeelzaalleidsters1 van het team 0-6 jarigen tot stand gekomen. Het inhoudelijke beleidsplan bestaat uit drie delen: • deel één het pedagogische beleid voor het Voorschool peuterspeelzaalwerk; • deel twee het speelwerkplan voortvloeiend uit dit pedagogische beleidsplan; • deel drie het ouderbeleid van het peuterspeelzaalwerk. Deel twee, het Speelwerkplan, treft u hierbij aan. In dit Speelwerkplan staat beschreven op welke wijze uitvoering wordt gegeven ter stimulering van de zes ontwikkelingsgebieden van het jonge kind door middel van het Voorschoolprogramma. Den Haag, augustus 2014, Managers peuterspeelzaalwerk en projecten 0-6 jarigen 1 Daar waar leidster staat, wordt ook leider bedoeld Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 Status: definitief MOOI is onderdeel van Xtra Pagina 2 van 45 SPEELWERKPLAN Inhoudsopgave Voorwoord HOOFDSTUK 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 HOOFDSTUK 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 HOOFDSTUK 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 HOOFDSTUK 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra DE VOORSCHOOL PEUTERSPEELZAAL Inleiding Informatie ouders Voorschoolprogramma’s Voorschoolthema Ontwikkelingsvolgsysteem Ouderbetrokkenheid Samenwerking met de basisschool Certificering Voorschoolcoördinator STIMULERING VAN DE SOCIAAL EMOTIONELE ONTWIKKELING Inleiding Houding van de leidster Emotionele ontwikkeling Sociale ontwikkeling Met elkaar bekend raken Eten en drinken in groepsverband Feesten Het onderscheid in ontwikkeling jongens en meisjes STIMULERING VAN DE TAALONTWIKKELING Inleiding Houding van de leidster Onderverdeling in de taalontwikkeling Taalontwikkeling en tweetaligheid Stimulering van de taalontwikkeling STIMULERING VAN DE ONTWIKKELING VAN DE CREATIVITEIT Inleiding Houding van de leidster Beeldende vorming Dramatische vorming Dansante vorming Audiovisuele vorming Literaire vorming Status: definitief Pagina 3 van 45 SPEELWERKPLAN HOOFDSTUK 5 5.1 5.2 5.3 HOOFDSTUK 6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 HOOFDSTUK 7 7.1 7.2 7.3 7.4 HOOFDSTUK 8 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 HOOFDSTUK 9 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6 9.7 Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra STIMULERING VAN DE ONTWIKKELING VAN DE MOTORIEK Inleiding Houding van de leidster Spelenderwijs de motoriek verder ontwikkelen STIMULERING VAN DE ONTWIKKELING VAN DE ZINTUIGEN Inleiding Houding van de leidster Horen Zien Voelen Ruiken Proeven STIMULERING VAN DE COGNITIEVE ONTWIKKELING Inleiding Houding van de leidster Onderscheiden, herkennen en leggen van verbanden Oefenen van allerlei cognitieve begrippen INTERCULTUREEL WERKEN IN DE PEUTERSPEELZAAL Inleiding Houding van de leidster Waarom intercultureel werken in peuterspeelzalen Intercultureel werken in de peuterspeelzaal Specifieke projecten DE VROEGTIJDIGE ONDERKENNING VAN ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN Inleiding Houding van de leidster Wat houdt vroegtijdige onderkenning in? Waarom vroegtijdige onderkenning in de peuterspeelzaal? Risico's bij vroegtijdige onderkenning Opvallend gedrag op de peuterspeelzaal Mogelijke interventies bij opvallend gedrag Status: definitief Pagina 4 van 45 SPEELWERKPLAN HOOFDSTUK 10 10.1 10.2 OMGAAN MET PRIVACY EN BEROEPSCODE Inleiding Houding van de leidster Bijlage I Beschrijving van de Voorschool programma’s Bijlage II Model Haagse Voorschool Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 5 van 45 SPEELWERKPLAN HOOFDSTUK 1 DE VOORSCHOOL PEUTERSPEELZAAL 1.1 INLEIDING Peuterspeelzalen, die volgens de ‘Haagse Voorschool’ werken, hebben een vast samenwerkingsverband met een basisschool in Den Haag. De afspraken voor dit samenwerkingsverband zijn vastgelegd in het Haags Model Voorschoolse Educatie (zie bijlage). De Voorschool is (vooral) bedoeld voor kinderen die moeite hebben met de Nederlandse taal. Doel is het verhogen van het ontwikkelingsniveau van kinderen om daarmee hun kansen te vergroten op de basisschool. In de Voorschool wordt extra aandacht besteed aan de taalontwikkeling en andere voorbereiding op het basisonderwijs. De peuters volgen een speciaal ontwikkelingsprogramma, dat op de peuterspeelzaal en daarna in de groepen één en twee van de basisschool wordt gebruikt. Zo ontstaat er een doorgaande ontwikkelingslijn. De peuters spelen vier dagdelen per week in een vaste speelgroep, twee ochtenden en twee middagen. Twee vaste gediplomeerde leidsters werken op de Voorschool peuterspeelzaal. Zij zijn gecertificeerd voor het Voorschoolprogramma. 1.2 INFORMATIE OUDERS Bij inschrijving ontvangt de ouder informatie ofwel via de leidster, of, bij digitale inschrijving, via de site. In verband met de samenwerking met de basisschool en de doorgaande speel/leer lijn, is het de bedoeling dat peuters doorstromen naar de samenwerkende basisschool. Aan de ouders wordt gevraagd naar de gezinssamenstelling en om het toestemmingsformulier overdracht kind gegevens aan de basisschool te ondertekenen. Inschrijven op een voorschool peuterspeelzaal houdt in dat de kinderen vier dagdelen komen spelen. 1.3 VOORSCHOOLPROGRAMMA’S De leidsters van de peuterspeelzaal hebben samen met de leerkrachten van groep een en twee van de basisschool gekozen voor een Voorschoolprogramma. Hieronder volgt een korte beschrijving van de door de gemeente Den Haag goedgekeurde VVE2-programma’s: Piramide Puk en Ko (of Puk & Schatkist) Startblokken Kaleidoscoop Voor een beschrijving van deze Voorschoolprogramma’s wordt verwezen naar de bijlagen. 2 VVE = Voor- en Vroegschoolse Educatie Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 6 van 45 SPEELWERKPLAN 1.4 VOORSCHOOLTHEMA Op een voorschoolpeuterspeelzaal wordt gewerkt met thema’s. Bij sommige voorschoolprogramma’s liggen deze thema’s over een (school) jaar vast en duren dan circa vier weken, bij andere voorschoolprogramma’s worden deze thema’s bepaald naar aanleiding van gebeurtenissen waar de kinderen mee bezig zijn. De leidsters bereiden dit thema voor door voor elk ontwikkelingsgebied en verschillende niveaus activiteiten te plannen voor het betreffende thema, afgestemd op het ontwikkelingsniveau van de groep en/of het individuele kind. Daarbij wordt zoveel mogelijk afgestemd met de basisschool. De leidsters werken in kleine kringen. Hierbij wordt aangesloten op de ontwikkelingsbehoefte van de kinderen. Het peuterlokaal wordt ingericht op basis van het thema, vooral in de hoeken waar de peuters met de voorwerpen / woorden van het thema in aanraking komen door ermee te spelen. 1.5 ONTWIKKELINGSVOLGSYSTEEM De ontwikkeling van de kinderen wordt elk half jaar geobserveerd door middel van een Kindvolgsysteem dat bij voorkeur aansluit op die van de basisschool. Bij een ernstig (dreigende) ontwikkelingsachterstand maakt de leidster een handelingsplan voor het betreffende kind of een groepsplan voor een aantal kinderen. Door deze observaties weet een leidster wat de groep(jes) kinderen nodig heeft en op welk niveau en past de spelactiviteiten hier op aan. Zie ook hoofdstuk ‘Vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsstoornissen’. 1.6 OUDERBETROKKENHEID Ouders/verzorgers zijn de deskundigen waar het hun eigen kind(eren) betreft. Omdat er op de peuterspeelzaal een stukje van de opvoeding wordt gedeeld, ziet MOOI de leidsters als mede opvoeder van het kind. Zowel na de kennismakingsperiode (zes weken) als na elke halfjaarlijkse schriftelijke observatie nodigt de leidster de ouder uit voor een gesprek. In dit gesprek wordt de observatie van het kind besproken en de te nemen acties (indien nodig) door leidsters en ouders. De afspraken uit dit gesprek worden vastgelegd. De ouders worden geïnformeerd over en betrokken bij het Voorschool thema op de peuterspeelzaal. Als een kind afwezig is zonder afmelding belt de leidster direct de ouder en vraagt naar de reden van afwezigheid (zie ook het ouderbeleid). Bij afwezigheid zonder geldige reden, legt de leidster het belang uit aan de ouder van het regelmatig komen spelen. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 7 van 45 SPEELWERKPLAN 1.7 SAMENWERKING MET DE BASISSCHOOL Zoals beschreven wordt het voorschoolprogramma toegepast in de peuterspeelzaal en loopt door tot en met groep twee van de basisschool. Voor een goede samenwerking en overdracht van de ontwikkelingsgegevens van peuters die naar de basisschool gaan, hebben de Voorschool coördinator van de peuterspeelzaal en de Voorschool coördinator van de basisschool regelmatig overleg. MOOI heeft met de meeste basisscholen afspraken gemaakt over de inzet van de intern begeleider. Ten behoeve van de peuters waar om welke reden dan ook, enige zorgen om zijn. Om ook een doorgaande lijn in de zorg te hebben en leidsters te ondersteunen bij de aanpak van zorgen om een peuter. Uitgangspunt is dat peuters doorstromen naar de samenwerkende basisschool. Om de doorgaande lijn te bevorderen kan de peuterspeelzaal, daar waar mogelijk, gebruik maken van de buitenspeelplaats van de samenwerkende bassischool. De schoolpleinen zijn passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen. Door het buitenspelen op deze manier te organiseren is de basisschool een natuurlijk vervolg voor de peuters. 1.8 CERTIFICERING Op iedere Voorschoolpeuterspeelzaal staan twee gediplomeerde leidsters, die in het bezit zijn van een certificaat VVE (Voor en Vroegschoolse Educatie) Voor de borging van het Voorschoolcertificaat volgen leidsters trainingen bij het HCO. (Haags Centrum voor Onderwijsbegeleiding) 1.9 VOORSCHOOLCOÖRDINATOR Op elke peuterspeelzaal werkt één leidster die Voorschool coördinerende taken heeft. Die taken bestaan voornamelijk uit afstemming met de basisschool en het HCO, de juiste uitvoering van het Voorschoolprogramma en het informeren van de manager. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 8 van 45 SPEELWERKPLAN HOOFDSTUK 2 STIMULERING VAN DE SOCIAAL EMOTIONELE ONTWIKKELING (Welbevinden van het kind) 2.1 INLEIDING In het Pedagogische Beleidsplan van MOOI staat vermeld dat MOOI, via het peuterspeelzaalwerk, een bijdrage wil leveren aan de sociaal emotionele ontwikkeling van de peuter. Tevens staat daar vermeld dat het van belang is om ten behoeve van deze bijdrage te zorgen voor de juiste condities. Het gaat er daarbij vooral om ‘dat de kinderen met elkaar bekend zijn’ en ‘het creëren van een voor de peuter veilige en vertrouwde omgeving’. Belangrijke elementen hierbij zijn: ‘het spelen’,‘het met elkaar rekening houden’, ‘het samenspelen’, ‘het verwerken van emoties’ en ‘het ontwikkelen van een positief zelfbeeld’. 2.2 HOUDING VAN DE LEIDSTER De leidster zorgt voor de juiste condities. Het gaat daarbij vooral om het creëren van een voor de peuter veilige en vertrouwde omgeving, sfeer en stemming. Zij draagt ook zorg voor: het leren accepteren, het stimuleren, het ondersteunen en het begeleiden van het kind in deze ontwikkelingsfasen. 2.3 EMOTIONELE ONTWIKKELING Voor het ontwikkelen van het gevoelsleven (de emotionele ontwikkeling), is een warme en veilige sfeer van acceptatie noodzakelijk. Daardoor ontwikkelt een kind vertrouwen in zichzelf (positief zelfbeeld) en in de omgeving. Kinderen hechten zich niet alleen aan de leidster, maar ook aan de dagelijkse gang van zaken, aan de omgeving en aan de groepsgenootjes. De emotionele ontwikkeling kan worden gestimuleerd door: kinderen gelegenheid te geven gevoelens te uiten, zoals: blijdschap, lekker gek doen, schreeuwen, stampen, maar ook de gevoelens van verdriet, boosheid, agressie, pijn en angst; in te spelen op situaties en momenten waar emoties een rol spelen; kinderen door middel van spel en materiaal te stimuleren en te helpen bij het hanteren van emoties (fantasie, imitatiespel en verhaaltjes); met kinderen te praten over hun emoties; kinderen 'enge' dingen te laten uitproberen (binnen veilige grenzen); kinderen hun lichaam te laten ontdekken; als leidster zelf emoties te tonen en die bewust te hanteren. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 9 van 45 SPEELWERKPLAN 2.4 SOCIALE ONTWIKKELING Jonge kinderen zijn nog niet sociaal voelend, in die zin dat ze alleen van uit zichzelf denken en zich nog niet kunnen verplaatsen in de gevoelens van een ander. Op de peuterspeelzaal gaat het er onder andere om dat peuters zich, in contact met elkaar, het samen spelen eigen maken. De sociale ontwikkeling kan gestimuleerd worden door: positieve begeleiding bij het leren samenspelen, bij het leren samen delen; te leren elkaar te helpen en te leren om de beurt te doen, dus even wachten; niet te snel in te grijpen wanneer het samenspelen op onenigheid uitloopt, maar de kinderen naar een oplossing te laten zoeken, of ze te helpen een oplossing te vinden en in de gelegenheid stellen eerst zelf de onenigheid op te lossen (de zelfredzaamheid); de peuters structuur aan te bieden (het aanleren van regeltjes), en deze keer op keer herhalen als zich een 'overtreding' voordoet, zonder daarbij het kind zelf af te wijzen, maar wel het gedrag ( bijvoorbeeld: niet zeggen "wat ben jij stout", maar “ik vind je wel lief, maar je mag niet slaan”); ideeën en verhalen van kinderen serieus te nemen, er naar te luisteren en er op in te gaan; het organiseren van groepsactiviteiten, bijvoorbeeld: het eten en drinken, kringspelletjes, poppenkastspel (kinderen die zich nog niet veilig voelen in de groep en kinderen die om welke reden dan ook niet aan deze groepsactiviteiten willen deelnemen, worden wel gestimuleerd, maar nooit gedwongen om hieraan mee te doen); kinderen 4 dagdelen te laten komen in dezelfde groep en op dezelfde tijd, om groepsvorming te stimuleren. Dit is belangrijk voor het sociale contact onderling. Er wordt op gelet dat de peuters niet te weinig komen, omdat dan de kans aanwezig is, dat zij te weinig aansluiting vinden bij de speelgroep; het stimuleren en waarderen van peutervriendschappen. 2.5 MET ELKAAR BEKEND RAKEN ‘Het met elkaar bekend raken’ en ‘het je veilig en vertrouwd voelen’ heeft alles te maken met sfeer en stemming in een groep en met weten wie de andere kinderen zijn, elkaars naam kennen, met elkaar dansen en zingen. Het bekend raken met elkaars naam kan gedaan worden door iedere dag tijdens de speelpauze (aan tafel een crackertje eten en bekertje drinken), alle namen van de peuters te benoemen. Sfeer en stemming worden vooral bereikt door liedjes te zingen waarin het samen dansen en bewegen een grote rol speelt. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 10 van 45 SPEELWERKPLAN 2.6 ETEN EN DRINKEN IN GROEPSVERBAND De leidster neemt de juiste hygiënische maatregelen. Draagt er zorg voor dat de kinderen hun handen wassen en dat de kinderen aan een schone tafel gaan zitten. De leidster zorgt voor een gezellige sfeer en probeert op een speelse manier de kinderen netjes te laten eten en te laten drinken. Zij stimuleert de kinderen om hun eten op te eten, hun bekertje leeg te drinken, maar zij zal de kinderen nooit dwingen dit te doen. Na het eten draagt de leidster er zorg voor dat de kinderen hun handen en monden schoonmaken en dat de tafel wordt gereinigd. Iedere peuterspeelzaal heeft halverwege de ochtend/middag een rustpunt. Gezamenlijk wordt het speelgoed opgeruimd en het toilet bezocht voor het aan tafel gaan. Alle kinderen wassen hun handen en gaan vervolgens aan tafel om een kleinigheid te eten en te drinken. In de ochtend/middag wordt het meegebrachte fruit/groente schoongemaakt en uitgedeeld op de bordjes. De kinderen krijgen een gevarieerd voedingsaanbod door het dagelijkse aanbod van fruit en groente. Denk hierbij aan fruit zoals appel, banaan of een keuze uit seizoensfruit, zoals peer, mandarijnen, meloen, pruimen, ananas. Bij groente, denk bijvoorbeeld aan tomaat, paprika, avocado, bloemkool, komkommer of een keuze uit seizoensgroeten zoals mais, wortelen, knolbleekselderij en radijs. Het streven is om ieder kind minimaal 1 stuks fruit/groente per dag te geven. Daarbij drinken de kinderen een beker (lauwe) thee of water. Heeft een kind daarna nog dorst, dan is er water. Op de peuterspeelzaal worden geen vleeswaren genuttigd. Het ritueel is, om daarna het liedje “smakelijk eten, smakelijk drinken” te zingen, elkaar smakelijk eten te wensen en te gaan eten. Tijdens het rustpunt wordt door de leidster met de kinderen gesprekjes gevoerd. De momenten samen aan tafel zijn belangrijk voor het eetgedrag van de kinderen. De leidster zorgt voor gezelschap en creëert een positieve sfeer rondom het eten door verhaaltjes te vertellen over het fruit en de groente. De leidster zal de kinderen waar mogelijk ondersteunen in de uitbreiding van ervaringen met gezond eten en drinken en zo veel mogelijk de ouders hierbij betrekken. Het rustpunt wordt besloten met het zingen van enige liedjes en steeds een herkenbaar afsluitend liedje. Dat liedje is het sein om van tafel af te gaan. 2.7 FEESTEN Onlosmakelijk aan sfeer en stemming verbonden is het samen met de kinderen op de peuterspeelzaal feestvieren. Een feest is voor de peuters een leuke onderbreking van de dagelijkse routine op de peuterspeelzaal. Feestvieren betekent bovendien samen plezier maken, samen van de sfeer genieten, wat de sociale ontwikkeling van de kinderen ten goede komt. Een feest roept ook emoties op, zoals blijheid en vrolijkheid, maar het ongewone kan evengoed angstig zijn of spannend. Doordat de feesten een steeds terugkerend gebeuren zijn, wordt de peuters de mogelijkheid geboden om er mee om te leren gaan. Feestvieren is om verschillende redenen belangrijk. Voor kinderen en voor peuters die nog weinig tijdsbesef hebben, geven de feesten een houvast. Een Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 11 van 45 SPEELWERKPLAN vraag van een peuter “wanneer ben ik jarig?” is moeilijk te beantwoorden wanneer je alleen van een datum uitgaat. Voor peuters is het veel begrijpelijker, wanneer je uitlegt “eerst komt Sinterklaas, dan vieren we Kerstmis en daarna ben jij jarig”. Feestvieren gebeurt rond een bepaald thema. Dit thema kan zijn: Kerst of Sinterklaas, het Paas- of lentefeest, maar evengoed een ‘berenfeest’ of een ‘vlinderfeest’. Natuurlijk wordt er veel aandacht besteed aan de verjaardagen van de peuters. Daar waar van toepassing worden ook de interculturele feesten gevierd, zoals Divali, het Turkse Kinderfeest en het Suikerfeest. Voor de emotionele en fysieke veiligheid van de peuters worden feesten doorgaans gevierd in de eigen speelgroep. Het is voor een peuter al zeer spannend als een feest wordt gevierd. Een eigen speelomgeving biedt dan veiligheid. Als er een gezamenlijke activiteit / feest is met de basisschool, kan ervoor gekozen worden mee te doen met de peuters. Dan dient er voor gezorgd te worden om de peuters op een aparte plek met de onderbouw te verzamelen, zodat de peuters niet worden overlopen door grote kinderen in geval van paniek. 2.8 HET ONDERSCHEID IN ONTWIKKELING JONGENS EN MEISJES In de peuterspeelzaal valt duidelijk op dat jongens heel anders spelen dan meisjes. Wanneer een speelgroep voornamelijk uit jongens of meisjes bestaat valt dit het meeste op. De jongensgroep wordt meestal als druk en vermoeiend gezien. De meisjesgroep als gezellig en volop spelend. Wetenschappelijk wordt dit verschil uitgelegd door onder andere het verschil van de ontwikkeling van de hersenen. Waar bij jongens één hersenhelft zich sterker ontwikkelt, zijn de hersenen van meisjes meer gericht op verbindingen leggen, waardoor er meer een beroep wordt gedaan op beide hersenhelften. De hersenen van een jongen werken hierdoor langzamer, maar wel preciezer. Jongens peuters focussen zich in deze tijd veel meer op bewegen. Ze zijn niet zo geïnteresseerd in werkjes maken, maar willen ravotten en rennen. Bij jongens duurt het langer voordat zij geconcentreerd kunnen spelen met iets en zij zijn dan ook snel afgeleid. Dit belemmert een jongen om tot spel te komen. Jongens focussen zich meer op één ding, waardoor zij onderzoekend zijn ingesteld. Veel jongens houden er dan ook van om materialen uit elkaar te halen en om het te onderzoeken. Waar jongens één onderwerp hebben, kunnen meisjes dezelfde kennis opdoen door verschillende activiteiten te doen. Meisjes kiezen vaak al op jonge leeftijd voor meer fijn motorische activiteiten. Bij het inrichten van de speelruimte dien je er dus voor te zorgen dat deze voor zowel jongens als meisjes interessant, uitdagend en stimulerend is. Zorg wel dat het niet te druk is, dat er voldoende keuze is om mee te spelen, maar niet teveel. Speelgoed dient regelmatig te verwisselen zodat peuters nieuwe dingen kunnen ontdekken. Houding van de leidster Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 12 van 45 SPEELWERKPLAN Wat is er nu in de begeleiding van jongens en meisjes van belang, Jongens leren door te doen, daarbij is het belangrijk dat zij de kans krijgen dingen uit te proberen en fouten mogen maken. Meisjes leren door informatie te verzamelen en daar over te praten. Meisjes reageren sneller terug getrokken en stil en zullen zich eerder laten ontmoedigen als iets niet lukt. Voor de begeleiding is het van belang om goed te observeren. Naast duidelijke jongens en meisjes verschillen, zijn er uiteraard ook veel individuele verschillen. Er zijn ook rustige jongens en wilde luidruchtige meisjes. Let dus goed op de behoefte van een kind. Toon voor zowel jongens als meisjes begrip en keur de kinderen niet af, maar kijk hoe je er anders mee om kan gaan. Geef de drukke kinderen de gelegenheid om te rennen en te sjouwen en stimuleer de wat rustiger kinderen om zelf tot oplossingen te komen en voor zichzelf op te komen. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 13 van 45 SPEELWERKPLAN HOOFDSTUK 3 STIMULERING VAN DE TAALONTWIKKELING 3.1 INLEIDING In het pedagogische beleidsplan van MOOI staat beschreven dat MOOI door middel van haar peuterspeelzaalwerk de taalontwikkeling wil stimuleren om zo een bijdrage te leveren aan het (via de spraak) leren uitdrukken van wensen en emoties. Taal is immers het middel om contact te maken (sociale ontwikkeling), om uitdrukking te geven aan gevoelens en behoeften (emotionele ontwikkeling) en het is het middel dat toegang verschaft tot een gemeenschappelijke denkwereld (de denkontwikkeling). Kinderen gaan praten, omdat zij in een omgeving verkeren waar met en tegen hen wordt gesproken. In de peuterspeelzaal worden voorwaarden geschapen om de ontwikkeling van de taal en van de spraak te stimuleren. Tevens wordt er aandacht besteed aan het leren luisteren en aan de mondmotoriek. 3.2 HOUDING VAN DE LEIDSTER Een goed taalgebruik van de leidster is heel belangrijk bij de stimulering van de taal: de leidster praat rustig en articuleert duidelijk. De leidster verwoordt voortdurend haar handelingen en die van het kind (bijvoorbeeld: “Ik doe jou je jas aan, de rits dicht.... enzovoort"). Ook tijdens het spelen kan de leidster verwoorden wat het kind doet (bijvoorbeeld: “Het blokje erop, de auto rijdt”). De leidster past haar taalgebruik aan, aan dat van het kind (korte eenvoudige zinnen). Hierbij wordt getracht om het spontane spel niet te verstoren, maar het spel door middel van de taal te ondersteunen. Wanneer de peuter ‘krom’ praat, wordt dit door de leidster niet verbeterd, maar wordt door haar, op een rustige manier, de zin correct herhaald. Bij de liedjes zingt de leidster langzaam en herhaalt de liedjes regelmatig. 3.3 ONDERVERDELING IN DE TAALONTWIKKELING Taalontwikkeling kan toegespitst worden op verschillende onderdelen: de passieve taalkennis (dit is de taal die het kind wel begrijpt en verstaat, maar zelf nog niet spreekt); het actieve taalgebruik (de taal die het kind spreekt); spontaan actief taalgebruik (alles wat het kind zelf zegt); uitgelokt actief taalgebruik (alles wat het kind zegt als reactie op wat een ander zegt). Bij de taalactiviteiten in de peuterspeelzaal loopt de stimulering van de passieve taalkennis door middel van gesloten vragen en het actieve taalgebruik door middel van open vragen als een rode draad door alle activiteiten heen. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 14 van 45 SPEELWERKPLAN 3.4 TAALONTWIKKELING EN TWEETALIGHEID Op jonge leeftijd, tot de leeftijd van ongeveer zeven jaar, leren kinderen een tweede taal op dezelfde wijze als de eerste taal (simultane tweetaligheid). Daarom is het belangrijk om met het leren van het Nederlands als tweede taal zo vroeg mogelijk te beginnen. Anderstalige jonge kinderen leren het Nederlands spreken op de peuterspeelzaal als een tweede moedertaal. Voorwaarde daarvoor is dat de leidster goed Nederlands spreekt met de kinderen. Dat geldt ook voor de kinderen onderling, je kunt hier met de kinderen duidelijke afspraken over maken. Het is van belang hierin consequent te zijn, zodat het voor de kinderen duidelijk is welke taal waar wordt gesproken. Tijdens de wenperiode kan op deze afspraak een uitzondering worden gemaakt. Allochtone kinderen, die nog niet voldoende Nederlands spreken, moeten gezien worden als beginnende taalleerders in het Nederlands, en niet als kinderen met een taalachterstand. Van een taalachterstand is sprake als de ontwikkeling in de eigen taal ook onvoldoende is. Meestal is er dan sprake van problemen in de voorwaardensfeer, zoals gehoor, motoriek of taalaanleg. Maar een taalachterstand kan ook veroorzaakt worden door onvoldoende taalstimulering thuis. Het leren van de Nederlandse taal als tweede taal op de peuterspeelzaal vindt plaats zoals het leren van de eerste taal, dus zoveel mogelijk spelenderwijs en in een rijke taalomgeving. Het leren van de eigen taal gebeurt thuis. Het is van belang dat de taalontwikkeling in de eigen taal door de ouders3 gestimuleerd wordt. Het gaat dan om taalstimulering in de taal waarin de ouder zich het beste kan uitdrukken. Zie ook hoofdstuk 7 ‘Intercultureel werken in de peuterspeelzaal’. 3.5 De - STIMULERING VAN DE TAALONTWIKKELING taalontwikkeling wordt gestimuleerd door: het voorlezen; prentenboeken; verteltafel;/ontdek tafel kringgesprekjes; liedjes en opzegversjes; mondontwikkeling; taalbegrip; gesproken computerspelletjes; digitale camera. verteltas Pas na herhaling (minimaal7 keer) leren kinderen een nieuw woord. 3 Daar waar ouder(s) staat wordt ook verzorger(s) bedoeld Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 15 van 45 SPEELWERKPLAN Het voorlezen Het voorlezen / vertellen van een verhaal, waarvan de inhoud eenvoudig is en aansluit bij de belevingswereld van het kind. Ter ondersteuning wordt een prentenboek met duidelijke platen gebruikt een goed middel en concrete voorbeelden van de woordenschat van het thema. Een goede plaats hiervoor is onder andere een rustig leeshoekje waar de leidster met twee of drie kinderen kan zitten om voor te lezen, of in de kring. Prentenboeken Het bekijken van prentenboeken, waarbij de peuters, in een poging de werkelijkheid te ordenen, creatief met taal omgaan. Door op een speelse, maar gerichte manier met prentenboeken bezig te zijn, ontwikkelt het kind interesse voor taal en lezen. Niet alleen benoemen wat er op het plaatje staat, maar open vragen erover stellen om een reactie van de kinderen uit te lokken. Of om vragen te stellen die de fantasie prikkelen (bijvoorbeeld: "Wat zou jij doen als..." of "zou het poesje met de bus mee willen..."). De leidster stimuleert het kind hierbij extra door te laten merken dat ze vindt dat het kind het goed doet ("Wat kun jij mooi vertellen"). Verteltafel / Thematafel /Ontdektafel Deze tafel is zeer geschikt bij het werken met prentenboeken en/of thema’s. Het verhaal en het boek moeten eenvoudig zijn en goed herkenbaar voor de peuters. Het is een door kinderen en leidster ingerichte tafel met daarop voorwerpen waarmee de kinderen al spelend een verhaal kunnen (na)spelen en (na)vertellen. Werken met de verteltafel stimuleert vooral de taalontwikkeling van meertalige kinderen. Een verteltafel kan blijven staan in de groep, zodat kinderen er ook zelf mee kunnen spelen. De peuters bedenken soms een eigen verhaal. Het is belangrijk dat de verteltafel niet te hoog is, zodat kinderen er bovenop kunnen kijken. Op een verteltafel kan het verhaal worden uitgebreid. Kinderen kunnen ook hun eigen voorwerpen of knuffels meenemen. Of de peuters kunnen de voorwerpen zelf maken. Kringgesprekjes Het houden van kringgesprekjes. Kringgesprekjes bevorderen de taal- en spraakontwikkeling op een héél spontane wijze. Bijvoorbeeld een peuter heeft een pleister op zijn knie en vertelt waar en hoe het gebeurd is. Dit lokt onmiddellijk bij andere peuters reactie uit.. Liedjes en opzegversjes Het zingen van liedjes en het opzeggen van versjes. Dit zorgt ervoor, dat heel specifiek met taal en met spraak wordt omgegaan (zie paragraaf 3.5. Dansante vorming). De leidster zorgt ervoor dat de liedjes en versjes niet te snel worden gedaan, zodat de kinderen het goed in zich op kunnen nemen en daarna eventueel mee kunnen zingen / opzeggen. Stimulering van de mondontwikkeling Door spelletjes met de mond worden de spieren van de mond goed ontwikkeld. Dit is nodig voor een goede uitspraak van de taal. Bijvoorbeeld door gekke gezichten trekken, rietje blazen, zuigen, tongoefeningen. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 16 van 45 SPEELWERKPLAN Taalbegrip Het spelen van spelletjes, waarbij de kinderen het aanwijzen van lichaamsdelen en/of het benoemen van voorwerpen wordt geoefend. Deze oefeningen zijn bedoeld om het taalbegrip te stimuleren (zie hoofdstuk 6 Stimulering van de cognitieve ontwikkeling). Gesproken computerspelletjes De computer kan ondersteunen bij de taalontwikkeling. De gebruikte software moet aansluiten bij de belevingswereld en het ontwikkelingsniveau van de peuter. Van belang is daarbij dat de thema’s van de software aansluiten bij de thema’s die op dat moment in de groep behandeld worden. De leidster moedigt het kind aan en stimuleert de peuter zelfstandig te werken met de computer. Digitale camera Met de digitale camera kunnen foto’s worden gemaakt, die bij het bekijken van de foto’s op de computer, gesprekjes kunnen uitlokken bij de peuters. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 17 van 45 SPEELWERKPLAN HOOFDSTUK 4 STIMULERING VAN DE ONTWIKKELING VAN DE CREATIVITEIT 4.1 INLEIDING Met activiteiten die gericht zijn op de ontwikkeling van de peuter, wordt getracht de peuter te helpen zich te leren uitdrukken naar zijn persoonlijke aard, daarbij gebruikmakend van beeldende, dramatische, dansante, audiovisuele en/of literaire vorming. In de peutertijd zijn de meeste kinderen erop uit dingen te doen om het doen. Bijvoorbeeld ze verven, omdat ze verven fijn vinden en niet om een schilderij te maken. Ze plakken omdat het plaksel zo leuk is, enzovoort. Het ontdekken van deze materialen is voor de kinderen het belangrijkst. Bewegingen worden voortdurend herhaald. Deze herhaling heeft het kind nodig. Van het herhalen van en experimenteren met allerlei materialen leert het kind. 4.2 HOUDING VAN DE LEIDSTER Als het om vrije expressie gaat, laat de leidster de kinderen ook echt vrij bezig zijn. Dit betekent dat de peuter alle mogelijkheid gegeven wordt om de wereld waarin hij leeft te verkennen. De leidster maakt zelf geen voorbeelden en biedt de kinderen geen kleurplaten aan. De leidster geeft de kinderen de ruimte om zelf te experimenteren en ze stimuleert de kinderen door hen de juiste middelen, behorend bij hun leeftijd, te geven. De leidster laat de peuter de mogelijkheden van de verschillende materialen ontdekken. 4.3 BEELDENDE VORMING Bij beeldende vorming gaat het in de peuterspeelzaal om: zand- en waterspel; tekenen en verven; scheuren, knippen, plakken en knutselen met kosteloos materiaal; kleien. Zand- en waterspel In alle speelzalen van MOOI is een zand-/watertafel aanwezig, omdat het spelen met zand en water een belangrijke activiteit is. De kinderen kunnen er naar hartelust mee kliederen, modder maken, bakjes vullen en leeggooien. Door te spelen met water (water geeft mee), kan het agressieve kind wat toegevender worden, het nerveuze kind wat rustiger en het verlegen kind wat vrijmoediger. WATER BIEDT NAMELIJK GEEN WEERSTAND. Later krijgt het spelen met water een veel meer verstandelijke inslag. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 18 van 45 SPEELWERKPLAN Namelijk wanneer het kind zijn ervaring met grootte en inhoud van potjes en flesjes gaat vergelijken of het drijf- en zinkvermogen van materialen ontdekt. Het spelen met zand heeft aanvankelijk ook een manipulerend karakter, maar van zand kan iets gemaakt worden, wat met water niet het geval is. Van zand maakt een kind bijvoorbeeld een berg, een taartje of een autoweg en doet tevens de ervaring op, dat je met één handklap een taartje of een berg plat kunt slaan. Water en zand samen gebruiken, modder maken, biedt een heerlijke gelegenheid om te knoeien. Droog zand komt in de peuterspeelzaal niet voor. In verband met eventuele carapatiëntjes wordt het zand vochtig gehouden. Tekenen Bij het tekenen worden verschillende materialen gebruikt, zoals diverse soorten potloden (dikte en kleur), wascokrijt (bij voorkeur dikke), gekleurd bordkrijt met een bakje water erbij om de krijtjes in te dopen (dit geeft een leuk resultaat), evenals verschillende soorten papier qua vorm, dikte en grootte. Hoe jonger de peuter hoe groter het materiaal. Dus een kind met een nog niet goed ontwikkelde fijne motoriek, krijgt een groot vel stevig papier en een dik potlood. Om de vrije expressie van de peuter niet te belemmeren, maakt de leidster geen voorbeelden en biedt de kinderen geen kleurplaten aan. In een enkel geval, wanneer het een doel heeft (in verband met een thema, bijvoorbeeld ‘boerderijdieren’), zal de leidster groot uitgeknipte voorbeelden, zonder belemmerende lijnen, van deze dieren aan de peuter aanbieden. Verven Om te verven wordt gebruik gemaakt van gifvrije kindvriendelijke verf. De peuters krijgen de primaire kleuren (rood, geel, blauw), het mengen komt vanzelf. Er wordt gebruik gemaakt van grote vellen papier, die niet snel scheuren. Tevens wordt gebruik gemaakt van dikke korte kwasten, dit weer in verband met de nog niet goed ontwikkelde fijne motoriek. Verven is voor de peuter bij uitstek een ontdekkingsactiviteit. Er valt veel te zien en te beleven, zoals de ervaring dat kleuren kunnen veranderen en dat zij daar zelf invloed op uit kunnen oefenen (het mengen van kleuren: blauw en geel wordt groen, etc). Met de vingers verven vinden de meeste kinderen een belevenis. Sommige peuters beginnen met één vinger en anderen gaan met beide handen over het papier. Het maken van hand- en voetafdrukken met verf is voor peuters heel sensationeel. De leidster of een oudere peuter kan dit voordoen. De kinderen worden niet gedwongen om aan deze activiteit mee te doen. Er kan geverfd worden op verschillende materialen (allerlei soorten kosteloos materiaal). Verven met sponsjes of lapjes is ook heel bijzonder. Bij dit alles wordt de kleding van de peuters beschermd door schortjes. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 19 van 45 SPEELWERKPLAN Scheuren en knippen Scheuren is een uitstekende manier om de fijne motoriek te oefenen en om creatief bezig te zijn. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van gekleurd papier en oude tijdschriften. Scheuren verdient de voorkeur boven knippen omdat knippen voor veel peuters nog te moeilijk is. Peuters tegen de vier jaar zullen wel kunnen knippen, al zal de leidster er nog wel eens een handje bij moeten helpen. Plakken Bij het plakken wordt een plakselsoort gebruikt die goed kleeft. Kinderen gaan vaak met plaksel om alsof het verf is, ze vergeten als het ware dat ze er iets mee willen bevestigen. Smeren en kliederen heeft dan meer hun belangstelling. Naast het opplakken van snippers, lapjes en plaatjes is het erg boeiend voor de peuter om ruimtelijk bezig te zijn, door bijvoorbeeld allerlei doosjes op elkaar te plakken, zodat er toevallig een toren ontstaat of een auto. Al het niet te dikke materiaal kan hiervoor gebruikt worden (vooral kosteloos materiaal). Ook bij het plakken en alleen dan wanneer het om een thema gaat, zal de leidster groot uitgeknipte voorbeelden aanbieden. De uitzondering op de bovenstaande regel is, het gebruik van bijvoorbeeld plakfiguurtjes bij festiviteiten. Kleien De voorkeur gaat nadrukkelijk uit naar natuurklei, dit voelt veel beter aan dan welk modern kneedmateriaal dan ook. Ook valt er meer aan te ontdekken, het is kneedbaarder en er kan volop mee geëxperimenteerd worden. Eén vinger in de klei geduwd, geeft al een structuurverandering die blijft. Dit is wat de peuter aanvankelijk het meeste boeit, namelijk de structuurverandering, die bij elke aanraking met de klei plaats vindt. Daarom ook krijgen de kinderen geen uitsteekvormpjes. De peuters kunnen er beter vrij mee rommelen, met de handen kneden, trekken, slaan en vormen. Zo ontstaan er veel fantasierijke dingen. Bovendien gaan de kinderen volop benoemen wat ze in de creaties zien. Met brooddeeg kan op dezelfde manier gewerkt worden als met klei, alleen brooddeeg is iets minder soepel. 4.4 DRAMATISCHE VORMING (spel - toneel) Al het leren van de peuter gaat via spel. Dramatische vorming wordt door de peuter beleefd door middel van: fantasie- en rollenspel; verkleden; uitbeelden; poppenspel. Fantasie- en rollenspel Het peuterleven staat geheel in het teken van de fantasie. Dit komt voort uit het feit dat een peuter nog weinig kennis bezit van de werkelijkheid door gebrek aan ervaring. Fantaseren is creatief denken, het vermogen om iets nieuws te maken en ons daarvan bewust te zijn. Fantasie geeft de peuter de mogelijkheid te accepteren dat er veel is, dat hij nog niet begrijpt. Voor tweetot driejarigen is niets vreemd, alles is mogelijk en bovendien bedenken ze zelf oplossingen voor dingen waar ze met hun verstand niet bij kunnen. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 20 van 45 SPEELWERKPLAN Fantasie kan de werkelijkheid beheersbaar maken. Angst voor donker kan bijvoorbeeld beheerst worden door een monster te creëren, waar woede op afgereageerd kan worden. Het kind kan echter ook juist door zijn fantasie heel erg angstig worden. Dit gebeurt bijvoorbeeld, wanneer het kind in paniek raakt van zijn zelf gecreëerde monsters. Fantasie stelt het kind ook in staat emotionele problemen te verwerken. Fantasie kan ook wensen in vervulling doen gaan. Bijvoorbeeld: een stoel wordt een echte trein, waarmee je naar de dierentuin kan. Sommige peuters fantaseren een denkbeeldig broertje of zusje, een vriendje dat altijd bij hen is en die soms de schuld krijgt van de stoute dingen die het kind uithaalt. Een ochtend in de peuterspeelzaal is doorspekt met gebeurtenissen, waarbij het fantasie- en rollenspel centraal staat. Peuters nemen in hun spel voortdurend allerlei rollen aan en creëren zo een ‘namaak werkelijkheid’. Daar het kind nog geen duidelijk beeld heeft van de rol die bepaalde volwassenen in zijn omgeving vervullen, maar de volwassenen wil nabootsen omdat ze indruk op hem hebben gemaakt, is zijn spel nog weinig gedifferentieerd. In de peuterspeelzaal is de poppenhoek dé plek voor het ‘rollenspel’. Kinderen spelen daar veelal dagelijkse dingen en het huiselijke leven na. Verkleden Een andere vorm van dramatische expressie is het verkleden. In alle peuterspeelzalen zijn verkleedmaterialen aanwezig. De rol van de leidster hierbij is vooral een begeleidende. Zij helpt met aan- en uitkleden en met de sluitingen, reageert als ze wordt benaderd en zij let op, dat kinderen niet doorslaan in hun spel. Sommige kinderen kunnen volhardend ‘politie of wolf’ spelen en daardoor anderen de stuipen op het lijf jagen. Wanneer de leidster zelf meedoet, moet zij zich bewust zijn van het feit, dat de kinderen van haar gedaantewisseling angstig kunnen worden, ook al is zij niet angstaanjagend. Ze is dan niet meer de vertrouwde juf. Uitbeelden Het uitbeelden van handelingen en situaties, ‘het doen alsof’. Met ‘het doen alsof’ valt veel te beleven. Al spelend zal er steeds meer bedacht worden en de kinderen zullen ook heel wat zelf aangeven. Bijvoorbeeld: allemaal reuzen of dieren zijn of de wind die de takken van de bomen beweegt. Tijdens het uitbeelden kunnen ook attributen worden gebruikt, bijvoorbeeld alle stoelen achter elkaar worden een trein (het op reis gaan). Hoepels kunnen worden gebruikt om de ‘kinddieren’ doorheen te laten springen (het circusspel). Poppenspel (de handpoppen) Als fantasiespel is het poppenspel uitermate geschikt voor het verwerken van emoties, zoals boos, bang en blij zijn. Het poppenspel is een fantasiespel, waarbij de leidster vaak het initiatief neemt en de peuter de mogelijkheid krijgt om zelf actief mee te doen. Bij dit spel is het uitgangspunt de belevingswereld van de peuter. Bijvoorbeeld wanneer de pop pijn of verdriet heeft, beleeft de peuter deze emoties intens mee. Het praten via een handpop is voor de leidster een probaat middel om een verdrietig/angstig kind te troosten. Ook kan de leidster actuele gebeurtenissen naspelen. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 21 van 45 SPEELWERKPLAN 4.5 DANSANTE VORMING (zang-, bewegings- en zintuigspelen) Muziek in de peuterspeelzaal Elk kind is van nature muzikaal. De omgeving zou bepalend zijn of deze muzikaliteit tot ontplooiing komt of niet. Wel is het ene kind in aanleg begaafder dan het andere. Wanneer een peuter muziek hoort, begint hij te bewegen. Ook kan hij rustig worden van bijvoorbeeld zachte/klassieke muziek. In muziek kunnen kinderen hun gevoelens en fantasie uitleven. Het ritmische element ondersteunt de taalontwikkeling en het vloeiend spreken. Kinderen die stotteren doen dit meestal niet wanneer zij zingen. Liedjes zingen stimuleert het geheugen (je moet de tekst en de volgorde onthouden), het stimuleert de ontwikkeling van de zintuigen (luisteren naar de zang en kijken naar het bewegen). In het improviseren liggen veel mogelijkheden tot expressie. Voor de sociale ontwikkeling is het samen zingen, samen bewegen en samen plezier maken onontbeerlijk. Muzikale ontwikkeling omvat alle ontwikkelingsgebieden en krijgt daarom de nodige aandacht door middel van: zang en beweging; luisteren; muziekinstrumentjes. Zang en beweging Meestal bestaat het peuterlied uit één couplet. Bij meerdere coupletten bestaan deze meestal uit twee regels. Favoriet zijn deze eenvoudige liedjes, waarvan de melodie bekend is en waar de leidster samen met de kinderen variaties op bedenkt. Bijna alle peuterliedjes zijn tegelijkertijd bewegingsspelletjes; zingen en bewegen tegelijk. De leidster doet de beweging duidelijk zichtbaar en langzaam voor en zingt het woord precies op de beweging, ze houdt het eenvoudig en kort. Wanneer de kinderen de tekst en de beweging eenmaal kennen kan er iets sneller gezongen gaan worden. Bewegen op muziek is voor een peuter heel natuurlijk. Het vrij bewegen op muziek, het gezamenlijk dansen, is een goede lichamelijke oefening en is tevens een mogelijkheid tot vrije expressie. Veel liedjes die vooral met feestdagen worden gezongen zijn veel te moeilijk voor peuters. Dit betreft ook oud-Hollandse liedjes. Toch worden deze veel gezongen vanwege hun ritme en rijm op de Nederlandse taal en het belang van de cultuuroverdracht. Het liedje kan het beste in de kring worden aangeleerd. Het is daarbij handig wanneer de leidster een concreet voorwerp of een afbeelding ( foto, tekening) gebruikt. De leidster vertelt waar het liedje over gaat. Bijvoorbeeld: over een paddestoel of over een spin. De leidster zingt het liedje een paar maal voor en laat de kinderen nog niet meezingen. De kinderen luisteren en kijken. Na een paar keer kunnen de peuters meebewegen of meeklappen. Wanneer de leidster klapt, dan klappen de kinderen mee. Bij een grote speelgroep duurt het soms te lang om het liedje te blijven herhalen tot iedereen het kent. Beter is het om het liedje de eerste dagen tijdens allerlei activiteiten regelmatig te zingen. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 22 van 45 SPEELWERKPLAN Belangrijk hierbij is ook aandacht te schenken aan de spontane uitingen van de kinderen. Er ontstaan veel melodietjes tijdens het spelen en wanneer de leidster daar ruimte voor geeft is er regelmatig tijdens de kring een kind dat zelf een liedje wil zingen, dat spontaan opborrelt. Luisteren Bij het leren luisteren naar geluiden kan de leidster de kinderen vragen om even stil te zijn om dan samen te luisteren naar wat je hoort. Bijvoorbeeld: geluiden van buiten: wind, regen, auto’s, sirenes en dergelijke; geluiden van binnen: het tikken van de verwarming, stemmen in de andere ruimte; luisteren naar zelfgemaakte geluiden: in de handen klappen, op de tafel trommelen, fluiten enzovoort; het luisteren naar verschil in geluid: hard/zacht, de leidster kan hard praten of fluisteren; snel/langzaam: de leidster kan door wisseling in tempo bij het slaan op de tamboerijn de kinderen snel of langzaam laten lopen; kort/lang: de leidster kan met haar stem geluiden maken. Lange geluiden: boeoeoe, baaaaaa, eieieiei of korte geluiden zoals: boe, ba, ei. Muziekinstrumentjes Muziekinstrumentjes hanteren is nog moeilijk vanwege de nog niet goed ontwikkelde motoriek. De leidster doet voor hoe de instrumentjes moeten worden gebruikt. Geschikte instrumenten zijn onder andere: ritmestokjes sambaballen bellenringen regenpijp schudkokers 4.6 AUDIOVISUELE VORMING In de peuterspeelzalen van MOOI is een televisie, een Dvd-speler en een draagbare cd-speler beschikbaar. Peuters met apparatuur laten werken/spelen is nu nog niet van toepassing. De leidster gebruikt de apparatuur om het kijken en luisteren te bevorderen. Er wordt gebruik gemaakt van: Filmopnamen Cd’s en Dvd’s (Digitale) foto's Filmopnamen Filmopnamen maken van een speelgroep is aan te bevelen. Er kunnen opnamen gemaakt worden van feesten en/of uitstapjes. Wanneer het gaat om taalontwikkeling geeft het werken met filmopnamen veel mogelijkheden. Filmopnamen zijn ook zeer geschikt om bij ouderbijeenkomsten te vertonen. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 23 van 45 SPEELWERKPLAN Cd's en Dvd’s Cd's en Dvd’s met liedjes kunnen bij het vrij spelen worden aangezet, zodat het meezingen en het meedansen wordt gestimuleerd. Wanneer de peuters erg druk zijn, kan de leidster een cd met zachte/klassieke muziek laten afspelen (vanwege de rustgevende werking). Ook is de Dvd-speler een goed hulpmiddel bij het opsporen van stoornissen in de taalontwikkeling. De opnamen geven veel informatie over het gebruik van klinkers en medeklinkers. De leidster kan haar spelletjes met het betreffende kind dan hierop aanpassen. Foto’s (digitaal) Het is boeiend en zinvol om een fotoboek in de peuterspeelzaal te hebben. Foto’s van de peuterspeelzaal, foto’s van de thuissituatie en van de woonomgeving van de peuters geven veel stof tot praten met de peuter (herkenbaarheid) en kunnen helpen bij het wennen van de peuter op de peuterspeelzaal. 4.7 LITERAIRE VORMING Als aanvulling op datgene wat al vermeld staat bij taalontwikkeling (hoofdstuk 2) en muzikale vorming (paragraaf 3.5) gaat het bij 'literaire' vorming vooral om het aanleren van rijmpjes en versjes, het voorlezen en om het vertellen van verhaaltjes. Voorlezen en verhaaltjes vertellen mag niet te lang duren, omdat peuters een kort concentratievermogen hebben. Bij het voorlezen en het vertellen maakt de leidster gebruik van korte en eenvoudige zinnen en legt telkens veel variatie in haar stem. Bij het opzeggen van versjes en rijmpjes is het belangrijk dat deze kort en speels worden gehouden. Wanneer de leidster de peuters uitdaagt, vullen zij soms spontaan zelf een rijmwoord in. Voorlezen aan de jongere peuter zal voornamelijk bestaan uit het samen boekjes kijken. De leidster benoemt samen met de peuter de plaatjes en stelt vragen als: “wat zie je?”, “wat gebeurt er?” Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 24 van 45 SPEELWERKPLAN HOOFDSTUK 5 STIMULERING VAN DE ONTWIKKELING VAN DE MOTORIEK 5.1 INLEIDING In paragraaf 3.5. van het pedagogische beleid van MOOI staat vermeld dat MOOI door middel van het scheppen van de juiste condities en situaties een bijdrage wil leveren aan de ontwikkeling van de motoriek van de peuter. De motorische ontwikkeling is belangrijk voor het verkrijgen van zelfvertrouwen en zelfstandigheid (zelfredzaamheid). Een kind moet als het ware groeien in het eigen lichaam en een gevoel voor balans en evenwicht kunnen ontwikkelen. Dit gebeurt als kinderen voldoende ruimte krijgen voor motorisch spel. Ook het ruimtelijke inzicht wordt hierdoor vergroot. Dit zijn belangrijke basis- en leerelementen voor de verstandelijke ontwikkeling. 5.2 HOUDING VAN DE LEIDSTER De leidster moet open staan voor de bewegingsdrang van de peuter. Dit doet zij door de kinderen te activeren en te stimuleren hun mogelijkheden te onderzoeken. En door te accepteren dat bij grote motorische activiteiten onrust en lawaai onvermijdelijk zijn. In tegenstelling tot de grote motorische beweging wordt bij de fijne motorische activiteit vooral gebruik gemaakt van de handen en soms van de tenen. Dit vereist een zekere mate van rust en concentratie. Wanneer de leidster dagelijks buiten speelt met de kinderen en gebruik maakt van het speellokaal, durven kinderen stapje voor stapje hun grenzen te verleggen, uitdagingen aan te gaan om zo hun lichamelijke behendigheid te vergroten. Dit bevordert hun zelfstandigheid, hun zelfvertrouwen en gezondheid. 5.3 SPELENDERWIJS DE MOTORIEK VERDER ONTWIKKELEN Bij het stimuleren van de motorische ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen de grote en fijne motoriek. Grote motoriek Bij de grote motoriek gaat het om grote bewegingen. Hierbij is het belangrijk dat de kinderen mogelijkheden en grenzen van hun eigen lichaam ontdekken. Doordat peuters aan den lijve ervaren wat ze allemaal al kunnen met hun lichaam, krijgen ze bovendien meer zelfvertrouwen. De leidster biedt veel bewegingsspel (peutergym, dansen, spelletjes) aan de peuters. Er worden ook liedjes gezongen waarbij bewegen voorop staat. Beweging en zitactiviteiten worden afgewisseld. Als het weer het toelaat gaan de kinderen zoveel mogelijk buitenspelen. Waar mogelijk maakt de leidster gebruik van een speel/gymlokaal. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 25 van 45 SPEELWERKPLAN De ontwikkeling van de grote motoriek wordt gestimuleerd door de kinderen te laten spelen met grote materialen en door hen veel bewegingsvrijheid toe te staan, zoals: spelen met grote blokken en groot constructiemateriaal hollen, springen en dansen verven met grote kwasten op grote vellen papier bewegingsspelletjes laten experimenteren met ‘enge’ klauterpartijen, waardoor ze ervaren waar de grens ligt van hun kunnen door (peuter) gymnastiek elke dag buiten spelen: met fietsen met tractoren met loop-auto’s voetballen met zand spelen springen Fijne motoriek Bij de fijne motoriek gaat het om bewegingen die kinderen met handen en vingers en met voeten en tenen maken. De ontwikkeling van de fijne motoriek wordt gestimuleerd door de kinderen met fijnere materialen te laten spelen, zoals: puzzels en spelletjes van verschillende moeilijkheid gradaties scheuren, knippen en plakken propjes maken verven met dunnere kwasten vingerverven grote kralen rijgen timmeren tekenen met verschillende materialen allerlei soorten constructiemateriaal dat verschillende mogelijkheden tot bevestiging heeft in een rustige situatie met spelletjes en materialen (die concentratie vereisen) laten experimenteren zelf jas dicht doen zelf cracker smeren met peuterbestek Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 26 van 45 SPEELWERKPLAN HOOFDSTUK 6 STIMULERING VAN DE ONTWIKKELING VAN DE ZINTUIGEN 6.1 INLEIDING In het pedagogisch beleid van MOOI wordt aangegeven dat de peuters het begrijpen van de wereld om hen heen vooral door middel van hun zintuigen doen. Horen, zien, voelen, ruiken en proeven met één en al aandacht. Luisteren, ruiken, enzovoort hoort er voor de peuter nog helemaal bij. Juist omdat dit begrijpen van de wereld voor de peuter zoveel te maken heeft met het zelf beleven en zelf ervaren (zoals zelf voelen, zelf zien) worden op de peuterspeelzalen van MOOI zoveel mogelijk momenten gecreëerd om gerichte zintuiglijke activiteiten en spelletjes met de kinderen te doen. 6.2 HOUDING VAN DE LEIDSTER De leidster moet alert zijn op de behoeften van het kind en op signalen, die het kind geeft tot verdere ontwikkeling van de zintuigen. De leidster moet inspelen op de behoeften van het kind en de omgeving hieraan aanpassen. De leidster is in staat creatief met spelletjes en spelmateriaal om te gaan en voldoende prikkels aan peuters te geven om de zintuigen te ontwikkelen. 6.3 HOREN Tijdens de peuterleeftijd gaat het bij het horen vooral om de ontwikkeling van de taal en de spraak. Het eigen maken van woorden en zinnen heeft op deze leeftijd alles te maken met wat via het gehoor uit de omgeving wordt opgevangen. Op de peuterspeelzaal wordt op velerlei manieren met het goed leren horen geoefend, zoals: laten raden naar de voor de peuter bekende geluiden laten raden naar geluiden die de leidster nadoet een peuter zelf geluiden laten maken en de anderen laten raden een speeldoosje verstoppen en een kind laten zoeken waar het geluid vandaan komt educatieve computerprogramma’s voor peuters Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 27 van 45 SPEELWERKPLAN 6.4 ZIEN Wanneer iets een peuter boeit, kan hij er geïnteresseerd naar blijven kijken. Op de peuterspeelzaal valt dit keer op keer weer op. En bij de spelletjes met gerichte activiteiten blijkt over het algemeen dat de concentratie alleen maar toeneemt. Enkele voorbeelden hiervan zijn: het spelletje met de tol: kinderen blijven gefascineerd kijken naar een draaiende tol totdat deze is uitgedraaid en vragen dan meestal om herhaling een auto laten rijden van de jodelbaan: vooral nieuwe kinderen blijven hier nieuwsgierig naar kijken het spelletje met het toverkleed: op de tafel of op de grond worden verschillende stukjes speelgoed gelegd, bijvoorbeeld een autootje, een poppetje en een kopje. De peuters kijken er allemaal goed naar. Dan komt het toverkleed erover, de leidster pakt onopgemerkt een stuk speelgoed weg en haalt dan het toverkleed weer weg. De peuters mogen vertellen welk stuk speelgoed weg is in de spiegel kijken: peuters zien zichzelf graag, gekke bekken trekken of verkleed voor de spiegel staan voor peuters geschikte software/computerspelletjes 6.5 VOELEN Peuters zijn over het algemeen 'voel'kinderen. De jongste peuters onderzoeken vaak door iets in hun mond te stoppen. Langzamerhand wordt dit minder en gaan ze meer met handen en vingers onderzoeken. Het aanbieden van allerlei voelactiviteiten sluit dan ook goed aan bij hun belevingswereld. Enkele voorbeelden hiervan zijn: een voelboekje, waarbij de peuter bij elke bladzijde mag voelen en kijken wat het is. Hierdoor wordt de interesse van de peuter gewekt. De afbeeldingen moeten wel voelbaar duidelijk verschillen. Bijvoorbeeld een schaapje met echte wol, een schoen van echt leer; voelen is ook zand door de vingers laten glijden; water uit de kraan over de handen laten stromen; met de vingers in modder kneden; met lijm kunnen plaatjes worden geplakt, maar lijm op de handen gesmeerd geeft een heel apart gevoel; verf op de handen smeren voelt anders aan. Ook al lijkt dit laatste voor velen geknoei, voor peuters zijn dit belangrijke ervaringen. Peuters leren hier door te onderscheiden en te herkennen. Ze weten zo dat lijmt plakt, dat zand korrelig is en modder klef. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 28 van 45 SPEELWERKPLAN 6.6 RUIKEN Peuters zijn in hun spel vaak zo druk bezig, dat ze niet letten op de geuren om hen. Een vieze broek bijvoorbeeld, wordt in de groep niet altijd bemerkt. Peuters vinden het vaak spannend, wanneer hun aandacht wordt gericht op het onderscheiden van geuren. Vandaar dat het ook op de peuterspeelzaal aandacht krijgt. Het volgende kan er op de peuterspeelzaal aan het stimuleren van de ontwikkeling van het ruiken worden gedaan: 6.7 bij het eten van fruit de peuters eerst laten ruiken, een banaan ruikt heel anders dan een sinaasappel en een appel ruikt weer anders; peuters laten ruiken aan allerlei producten, zoals zeep, koffie, thee, knoflook, kruiden; met de peuters koekjes bakken geeft een heerlijke geur. Bij de ouders ontlokt het ook gelijk enthousiaste reacties bij het binnenkomen: ”Oh, hebben jullie vandaag koekjes gebakken?” PROEVEN In onze maatschappij wordt regelmatig te weinig aandacht besteed aan de maaltijd. Dit kan betekenen dat niet meer goed wordt waargenomen hoe iets echt smaakt. Daarom is het leuk om ook aan het proeven eens extra aandacht te besteden. De leidster kan de peuters allerlei smaakjes laten proeven zoals: limonade smaakt zoet en yoghurt zuur, maar yoghurt wordt weer zoet wanneer er siroop doorheen wordt gemengd; een bekertje water (eerst proeven), dan siroop erdoor en er is weer een andere smaak; chips eten (zoute smaak); allerlei fruit proeven. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 29 van 45 SPEELWERKPLAN HOOFDSTUK 7 STIMULERING VAN DE COGNITIEVE ONTWIKKELING (Denkontwikkeling) 7.1 INLEIDING De cognitieve ontwikkeling is een aspect dat zeker niet op zichzelf staat. De sociaal emotionele-, taal-, creatieve-, motorische- en de zintuiglijke ontwikkeling vormen de basis waarop deze ontwikkeling voort kan bouwen. De omgeving speelt hierbij een belangrijke rol. Bij de cognitieve ontwikkeling gaat het om het leren (van het kunnen) onderscheiden en herkennen van voorwerpen en eigenschappen en het leren leggen van verbanden tussen gebeurtenissen. Later leren de kinderen ook rangschikken naar verschillende kenmerken, zoals grootte, kleur en vorm. Verder is ook het leren van het zelfstandig kunnen bedenken van oplossingen voor problemen een belangrijk onderdeel van de cognitieve ontwikkeling. 7.2 HOUDING VAN DE LEIDSTER Bij de verstandelijke ontwikkeling is het leren zien van oorzaak en gevolg en de ontwikkeling van het geheugen belangrijk. De leidster draagt er zorg voor, dat de peuters de gelegenheid krijgen hun eigen vindingrijkheid uit te proberen, hun geheugen te ontwikkelen en stimuleert hen bij het vinden van oplossingen, waardoor ze vertrouwen krijgen in zichzelf. Het spelmateriaal moet daarop afgestemd zijn en een oplopende graad aan ontwikkeling hebben. De leidster moet zelf steeds uitleg geven over wat zij ziet, benoemen van wat er gebeurt en gedaan wordt, gesprekken met de kinderen houden over hun belevingswereld. De leidster stimuleert de kinderen om de verschillende kenmerken, zoals grootte, kleur en vorm te ontdekken. 7.3 ONDERSCHEIDEN, HERKENNEN EN LEGGEN VAN VERBANDEN Ten aanzien van de werkwijze valt in het algemeen het volgende te zeggen. Het is het beste om aan tafel in kleine groepjes, of individueel te werken. In de peuterspeelzaal wordt gewerkt met tafel- en grondspelletjes. Overzicht en ruimte zijn van groot belang. Het spel- en ontwikkelingsmateriaal moet op een overzichtelijke manier worden neergezet; er moet niet teveel staan. Anders weet het kind niet meer waar het mee moet spelen en gaat alles tevoorschijn trekken zonder daadwerkelijk tot spel te komen. Enkele voorbeelden van gerichte activiteiten zijn: herkennen en benoemen van voorwerpen en platen of een prentenboek met een afbeelding, het kind wijst de afbeelding aan die de leidster benoemt of omgekeerd; voorbeelden worden op tafel gezet, zoals een bal, een auto, een pop, een lepel en een kopje. De leidster benoemt een voorwerp en om beurten mogen de kinderen het voorwerp pakken; Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 30 van 45 SPEELWERKPLAN weer voorwerpen, maar nu met losse plaatjes van de voorwerpen erbij. De peuter moet nu het juiste plaatje bij het voorwerp leggen; de leidster heeft een rode bal in haar handen, laat deze duidelijk zien en vraagt: “wie ziet er nog meer de kleur rood?” De peuters wordt aangeleerd om zelfstandig op te ruimen, dit wil zeggen: De peuters wordt geleerd om het speelgoed waarmee zij gespeeld hebben eerst op te ruimen, voordat zij ander speelgoed pakken. Deze manier van werken is voor de kinderen duidelijk en acceptabel. Vormwaarneming. Hiervoor is te gebruiken: de blokkenstoof; de inlegplank met verschillende vormen; veel soorten puzzels in opklimmende moeilijkheidsgraad. Sorteren kan met veel materiaal en op veel manieren. Het is van belang om de jonge peuter, op één categorie te laten sorteren bijvoorbeeld: op dezelfde kleur; op dezelfde vorm. Het begrip “dezelfde” is vaak nog moeilijk. Wanneer de leidster zegt: “pak er nog zo één”, dan lukt het vaak wel. Ook in de kring kan de leidster hier veel mee, bijvoorbeeld: alle jongens of alle meisjes gaan staan; alle kinderen met blauwe schoenen gaan zitten, of alle kinderen met lang haar enzovoort. 7.4 OEFENEN VAN ALLERLEI COGNITIEVE BEGRIPPEN Lichaamsdelen leren benoemen. Het onderscheiden en benoemen van lichaamsdelen gebeurt vooral bij het zingen in de kring. Er zijn tal van liedjes, waarbij lichaamsdelen worden benoemd, aangeraakt en bewogen. Voor jonge peuters is het heel belangrijk dat dit langzaam gaat, zodat zij het bij kunnen houden (bijvoorbeeld het versje: “hoofd, schouders, knie en teen” bewegen de kleintjes vaak lukraak in de lucht). Het is ook een leuk spel om lichaamsdelen bij elkaar aan te wijzen en te benoemen (dit wordt ook regelmatig gedaan). Pittenzakjes kunnen worden gebruikt bij spelletjes als: leg het zakje op je BUIK; op je KNIE; of op je HOOFD. Ook wordt bij dit spel tevens de taal geoefend (voorzetsels), door aan de peuters te vragen: “leg het zakje VOOR je op de grond, ACHTER en NAAST je op de grond”. Op deze manier is de leidster eveneens met de taalontwikkeling bezig. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 31 van 45 SPEELWERKPLAN Logisch ordenen In de peuterspeelzaal zijn diverse lotto’s aanwezig, waarbij het logisch ordenen spelenderwijs geoefend wordt. Een variatie op lottokaartjes is, om de kinderen concrete voorwerpen uit de speelzaal bij elkaar te laten zoeken. In volgorde leggen of zetten Voorwerpen van klein naar groot, van dik naar dun, van kort naar lang. Tegenstellingen Groot – klein, hoog – laag, dik – dun, lang – kort. Dit kan heel goed in de kring, met liedjes, bewegingen en met voorwerpen. Tegenstellingen/eigenschappen (zie ook zintuiglijke ontwikkeling) Zacht – hard, ruw – glad, rond – vierkant enzovoort. Voor de gevorderde kinderen: Drijven-zinken, etc. Functies ”Geef mij een ding, waarmee ik kan …..schrijven, eten, koken, rijden”, enzovoort. De spullen uit de poppenhoek lenen zich hier goed voor. De leidster kan de peuters ook zinnen aan laten vullen, zoals: “met een lepel kun je ……eten”. Zij laat hierbij tegelijkertijd een lepel zien. Enkele geheugenspelletjes Het “kimspel” ofwel “toverspel” is zeer geliefd bij alle peuters. De leidster laat ongeveer vier à vijf voorwerpen zien en benoemen, plaatst deze in het midden van de kring. Leg een doek erover en om de beurt mogen de kinderen zeggen wat er onder ligt, totdat alles is opgenoemd. Dit kan bijvoorbeeld ook met de peuters onder een tafel, als de naam van het kind genoemd is dat onder de tafel ligt, mag hij weer op zijn plaats gaan zitten. Het onthouden van de namen van de andere peuters Hiervoor is de kring weer heel geschikt. De kinderen zitten op de grond, de leidster rolt een bal naar een kind en de andere kinderen benoemen de naam van het kind waar de bal naartoe is gerold (variatie: noem naam van je vader, moeder ...) Het onthouden van de eigen achternaam De leidster kan dit doen door in de kring de achternaam te noemen bij het invullen van de presentielijst. De kinderen zeggen dan meestal zelf spontaan hun voornaam erbij. Ruimtelijk inzicht Kinderen verwerven dit door zelf in de ruimte te bewegen en door bouwwerken te maken, zoals met: lego, blokken, maxi noppen bouwstenen. Het tijdsbegrip Peuters hebben heel beperkt inzicht in de tijd. Dit inzicht is nog grof. Bijvoorbeeld aanduidingen als “na het buitenspelen komen de pappa’s en de mamma’s” worden begrepen. Maar “straks, gisteren, en morgen”, zijn begrippen, die hun bevattingsvermogen te boven gaan. Het heeft ook geen zin dit te oefenen, pas rond het zevende jaar is het kind daar rijp voor. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 32 van 45 SPEELWERKPLAN Zoals uit het voorgaande blijkt, is de cognitieve ontwikkeling niet los te maken van andere ontwikkelingsgebieden. De hele dag door zijn de leidster en de peuter er mee bezig. Het gaat daarbij om de ervaring en eerste kennismaking met allerlei zaken. Het beschrevene is daarom ook bedoeld als een overzicht en een ordening van de verschillende functies. Er zijn periodes waarin de aandacht heel sterk op een gebied gericht is, het is goed dat de leidster zich dat realiseert en daarin verandering aan kan brengen als verzadiging optreedt. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 33 van 45 SPEELWERKPLAN HOOFDSTUK 8 INTERCULTUREEL WERKEN IN DE PEUTERSPEELZAAL 8.1 INLEIDING In het pedagogische beleid van MOOI wordt aangegeven, wanneer het gaat om de begeleiding van allochtone peuters, het interculturele aspect als vanzelfsprekend in de werkwijze en het programma tot uitdrukking komt. Intercultureel werken heeft als uitgangspunt een positieve houding ten opzichte van de multiculturele samenleving. Intercultureel werken moet een houding zijn van de hele organisatie. Een houding, die ertoe leidt dat op natuurlijke wijze aandacht wordt geschonken aan het feit, dat we leven in een multiculturele samenleving. Gelijkwaardigheid en openstaan voor elkaars cultuur zijn hier de sleutelbegrippen. Intercultureel werken is een manier van denken en handelen, die als een rode draad door alles heen loopt. 8.2 HOUDING VAN DE LEIDSTER Intercultureel werken gaat uit van een positieve houding ten opzichte van onze samenleving. Daarbij staat het openstaan en het respect hebben voor elkaar voorop. De houding van de leidster kenmerkt zich door een vanzelfsprekende acceptatie van alle peuters, hun ouders en hun culturen. Dit vergt van de leidster een continue kritische blik op zichzelf. 8.3 WAAROM INTERCULTUREEL WERKEN IN DE PEUTERSPEELZALEN Nederland is een multiculturele en multi-etnische samenleving. In dit perspectief is MOOI van mening dat integratie en acceptatie van alle culturen van jongs af aan geleerd moet worden. Alle peuterspeelzalen van MOOI zijn een afspiegeling van ‘onze’ multiculturele samenleving. Dit betekent, dat het interculturele aspect niet alleen opgaat voor de peuterspeelzaal waar verhoudingsgewijs veel peuters van allochtone afkomst spelen. Ook in de peuterspeelzaal met overwegend kinderen van Nederlandse afkomst moet het interculturele aspect als vanzelfsprekend in werkwijze en programma zichtbaar zijn. 8.4 INTERCULTUREEL WERKEN IN DE PEUTERSPEELZALEN Voor MOOI is intercultureel werken een kwestie van houding en geen kwestie van alles weten over een bepaalde cultuur. Dit is, gezien het grote aantal verschillende culturen, immers niet mogelijk. Intercultureel werken kan tegelijkertijd een extra dimensie geven aan het werk van een peuterleidster. Intercultureel werken is van belang voor iedereen, voor de leidster, de peuters en voor de ouders. Peuters verbreden hun blik erdoor, zien en leren dat Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 34 van 45 SPEELWERKPLAN ‘anders’ niet raar is. Dat mensen er verschillend uitzien (kleding, huidskleur), anders praten (taal), zonder dat het ene beter is dan het andere. MOOI wil graag dat de peuters zich op de peuterspeelzaal thuis voelen. Een van de manieren om dat te bewerkstelligen is ervoor te zorgen, dat er op de peuterspeelzaal een aantal elementen van thuis terug te vinden is. Het gaat hierbij niet alleen om de inrichting en aankleding van de peuterspeelzaal, het spelmateriaal, de activiteiten en de taal, maar ook om het rekening houden met andere aspecten, zoals het samenstellen van de speelgroep, eetgewoonten, traktaties en feesten. Het spelmateriaal Er wordt afwisseling in het spelmateriaal aangeboden. Zo is de huishoek bij uitstek geschikt om er het interculturele aspect in tot uitdrukking te laten komen. Bijvoorbeeld door middel van niet westers uitziende poppen en huisraad, poppenkleding uit diverse culturen. Peuters verkleden zich graag. Een keuze uit kleding uit verschillende landen ligt dan ook voor de hand. De verkleedkist bevat bijvoorbeeld ook sari’s, pofbroeken, hoofddoeken en dergelijke. Ook het keukenhoekje kan worden aangepast met spelmateriaal uit de landen van herkomst van de peuters. Uiteraard zijn ook de puzzels en spelletjes en boeken aangepast. De activiteiten Intercultureel werken komt ook tot uitdrukking in de activiteiten op de peuterspeelzaal. Bijvoorbeeld door: *interculturele liedjes; *eetgewoonten en traktaties; *interculturele feesten, zoals het Suikerfeest en het Divalifeest; Juist bij deze activiteiten wordt de betrokkenheid van de ouders op prijs gesteld. De ouders vervolgens, stellen het op prijs dat hun cultuur onder de aandacht wordt gebracht en verlenen graag hun medewerking. Eetgewoonten en traktaties Bij plaatsing van de peuters op de peuterspeelzaal wordt aan alle ouders gevraagd wat hun kind wel/niet mag eten/drinken. Ouders kunnen erop vertrouwen dat leidsters hieraan gehoor geven. De taal Veel allochtone peuters die naar de peuterspeelzaal komen, zijn niet vertrouwd met de Nederlandse taal. De leidster is deskundig om te werken met kinderen die verbaal nog niet zo bedreven zijn. Verbaal en/of non-verbaal lukt het de leidster zeker om, zij het na enige tijd, met de kinderen te communiceren. MOOI gaat ervan uit dat een tweetalige ontwikkeling voor peuters belangrijk is. Het is wenselijk dat de peuter de tweede taal, in dit geval het Nederlands, zo vroeg mogelijk leert, om voor het kind dat op vierjarige leeftijd met geen of een zo klein mogelijke Nederlandse taalachterstand naar de basisschool gaat. De aanwezigheid van een meertalige leidster, die dezelfde taal spreekt als het kind, betekent voor het niet-Nederlandstalig kind in de wenperiode veiligheid Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 35 van 45 SPEELWERKPLAN en steun in de communicatie naar de andere kinderen en de andere leidster. In de praktijk is het niet altijd mogelijk om dit voor alle peuterspeelzalen te realiseren. In de peuterspeelzaal is het oefenen van de Nederlandse taal voor alle kinderen heel belangrijk, dit wordt gedaan door: *boekjes die de peuters zelf kunnen pakken zodat ouders (bij het brengen) zelf hun kind kunnen voorlezen; *taalstimulering bij de dagelijkse terugkerende activiteiten; *taalstimulering tijdens spelletjes, knutselactiviteiten; *taalstimulering bij de activiteiten in de huishoek en de bouwhoek; *Nederlandse liedjes en liedjes uit de verschillende landen; *luisteren naar liedjes; *gesprekjes; *voorlichting naar de ouders over het belang van het leren van de Nederlandse taal * Ouders te betrekken bij de activiteiten en materialen en ‘huiswerk’ mee naar huis te geven *computerspelletjes en digitale prentenboeken. Voor tweetaligheid: zie paragraaf 2.4. 8.5 SPECIFIEKE PROJECTEN Opvoeders bepalen in de eerste vier levensjaren van een kind in verregaande mate hoe het zich in zijn verdere leven zal ontwikkelen. Al op jonge leeftijd blijken er bij veel kinderen uit verschillende sociale- en etnisch-culturele milieus, grote verschillen te bestaan in het niveau van de denk- en taalontwikkeling. Om jonge kinderen een betere kans op een succesvolle schoolcarrière te geven, worden er door de gemeente Den Haag een aantal specifieke projecten gesubsidieerd. Deze projecten worden door MOOI uitgevoerd en zijn gericht op ouders en hun kinderen en op het vergroten van de ontwikkelingskansen van peuters, zodat zij een goede start kunnen maken op de basisschool. Deze projecten zijn: Samenspel/Samentaal beoogt vroegtijdig ouders en kinderen van twee tot twee en een half jaar te stimuleren in spel en taal en toe te leiden naar de Voorschool peuterspeelzaal; Opstap(je) beoogt de aansluiting tussen thuis en school voor kinderen te vergroten. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 36 van 45 SPEELWERKPLAN HOOFDSTUK 9 ZORGEN OVER KINDEREN 9.1 INLEIDING In het pedagogische beleid van MOOI staat aangegeven (hoofdstuk 1 Pedagogische uitgangspunten) dat de peuterspeelzaal gezien haar karakter bij uitstek een voorziening is, waar in een vroegtijdig stadium een achterstand in de ontwikkeling van het kind ontdekt zou kunnen worden. Bij het vroegtijdig signaleren en onderkennen van een ontwikkelingsachterstand heeft MOOI een preventieve en doorverwijzende functie. Hiervoor heeft MOOI voor veel peuterspeelzalen samenwerkingsafspraken gemaakt met de intern begeleider (ib-er) van de samenwerkende basisschool. Indien daarover geen afspraken zijn, zet MOOI haar pedagogisch begeleider (PB-er) in. De IB-er geeft de leidsters, en in sommige gevallen ook de ouders, begeleiding en ondersteuning bij een vermeende achterstand. 9.2 HOUDING VAN DE LEIDSTER De leidster observeert de peuters in de peuterspeelzaal voortdurend op de in de vorige hoofdstukken beschreven ontwikkelingsgebieden. De leidster maakt gebruik van haar deskundigheid om objectief te observeren en het kind altijd positief te benaderen. De mogelijkheden die het kind wel heeft, mogen niet worden vergeten. Als een kind veel extra stimulering nodig heeft in de ontwikkeling dan neemt de leidster, na observatie en het invullen van het observatieformulier, contact op met de IB-er. In het geval dat de IB-er/PB-er een plan van aanpak heeft geadviseerd, dan houdt de leidster zich daar aan en geeft het kind alle aandacht die nodig en mogelijk is. De ouders participeren bij dit plan van aanpak. Leidsters dragen zorg voor een zorgvuldige behandeling van alle in vertrouwen gegeven informatie conform het privacyreglement van MOOI. Belangrijke aandachtspunten voor de leidster zijn: * signaleren; * observeren; * invullen observatieformulier; * overleg met de intern begeleider; * gesprek door leidster en/of IB-er met de ouders en het maken van afspraken. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 37 van 45 SPEELWERKPLAN 9.3 WAT HOUDT VROEGTIJDIGE ONDERKENNING IN? Kinderen verschillen van elkaar. Ieder kind ontwikkelt zich in zijn eigen tempo en op zijn eigen manier. Het ene kind gaat eerder praten en lopen dan het andere, zonder dat dit verontrustend hoeft te zijn. De ontwikkelingslijn van de meeste peuters geeft geen problemen. Over de ontwikkeling van peuters kunnen vragen opkomen zoals: * hoort of ziet het kind wel goed? * waarom is het zo moeilijk contact te krijgen met dit kind? * is het kind erg druk of juist stil? * gaat het kind niet te laat praten? De kern van dit soort vragen is, is dit normaal of is dit afwijkend? Is wat bemerkt wordt een signaal van een stoornis in de ontwikkeling of hoort dit nog tot de normale ontwikkeling van deze peuter? Bijvoorbeeld: * praat dit kind nog niet omdat het een “laatbloeier” is? * is er een specifieke spraakstoornis? * is er misschien een algehele achterstand in de ontwikkeling? 9.4 WAAROM VROEGTIJDIGE ONDERKENNING IN DE PEUTERSPEELZAAL? Peuterspeelzaalleidsters zijn vaak de eersten die, buiten de directe familie, een gedeelte van de opvoeding van het kind op zich nemen. De peuterspeelzaal is vaak de eerste plaats waar kinderen regelmatig een aantal uren per week (Voorschool 10 uur) buiten de eigen gezinssituatie tussen leeftijdgenootjes verkeren. Met vallen en opstaan leren zij zo samen te spelen, samen ruzie te maken, te kibbelen, enzovoort. In dit socialisatieproces leert het kind hoe het met andere kinderen om kan gaan en wat naar de andere kinderen toe zijn eigen mogelijkheden zijn. De leidster is hierdoor in de gelegenheid een aantal ontwikkelingsmomenten van de peuters van dichtbij mee te maken. De leidster kan zo signaleren welk kind zich langzamer of anders ontwikkelt dan de meeste kinderen in de groep. Kinderen gaan naar de peuterspeelzaal om daar (met elkaar) te spelen. Alleen wanneer blijkt dat één van de peuters in de groep niet goed functioneert, moet aan deze peuter extra aandacht worden besteed. 9.5 RISICO’S BIJ VROEGTIJDIGE ONDERKENNING? Bij jonge kinderen is het vaak moeilijk met zekerheid vast te stellen of men inderdaad moet spreken van een stoornis in de ontwikkeling. De leidster moet voorkomen dat een bepaald afwijkend gedrag van het kind te snel wordt beoordeeld als een stoornis in de ontwikkeling. Verder moet de leidster er alert op zijn, dat zowel onterechte geruststelling als onterechte verontrusting bij vermeende ontwikkelingsstoornis(sen), nadelig kunnen zijn voor de ontwikkeling van het kind. Belangrijk is dat alle contacten via de intern begeleider lopen, zodat er niet allerlei verschillende deskundigen worden ingeschakeld. Uiteraard worden de ouders vanaf het begin betrokken en Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 38 van 45 SPEELWERKPLAN uiteindelijk zijn het de ouders die bepalen wat (indien nodig) er met hun kind gebeurt. 9.6 OPVALLEND GEDRAG IN DE PEUTERSPEELZAAL Een voorbeeld van een situatie en van de werkwijze. Een kind, een jongen, is drie jaar. Hij zit sinds zes weken op de peuterspeelzaal. Hij valt op door zijn gedrag (slaan, schoppen, bijten) vooral ten opzichte van de leidster. Hij accepteert geen enkele toenadering. Het signaleren Het opvallende gedrag vertoont zich ten aanzien van de leidster. Hij luistert niet en wil niet voorgelezen worden. Hij doet niet mee aan groepsspelletjes. Het liefst rijdt hij op een tractor, of speelt op het klimrek of de glijbaan. Volgens zijn ouders slaat, schopt en bijt hij thuis niet. In de straat waar hij woont zijn geen leeftijdsgenootjes. Eén van de redenen, die de ouders hebben doen besluiten om hun kind naar de peuterspeelzaal te laten gaan is het feit, dat hij op de peuterspeelzaal leert met andere peuters om te gaan. In het geval van dit jongetje zijn er alleen problemen op de peuterspeelzaal en thuis niet. Het observeren De leidster spreekt met de ouders van het jongetje af dat zij zijn opvallende gedrag goed zal bekijken en om zo te constateren waar en wanneer hij dat gedrag vertoont. Het blijkt dan, dat dit jongetje vooral aan het eind van de ochtend gaat schoppen, bijten en/of slaan. Buiten gaat het beter dan binnen. Hij speelt weinig met de andere kinderen. Hij pakt dingen af en slaat de kinderen die in de weg lopen. Toch is zijn gedrag tegenover de leidster het meest opvallend. Toenadering accepteert hij niet. Zij mag niet helpen bij het openen van zijn drinkbekertje. Als hij ´s morgens gebracht wordt kruipt hij altijd weg achter zijn moeder. Zij moet hem dan echt ´losmaken´. Hij huilt niet wanneer zijn moeder is vertrokken. Bij het ophalen daagt hij zijn moeder uit. Invullen observatieformulier Voordat de intern begeleider wordt ingeschakeld, vult de leidster het interne observatieformulier in. Op het observatieformulier staan vragen ten aanzien van: * bewegen: kan goed hard lopen en springen; * praten: zegt niet veel; * contact leidster: geen verbetering sinds de komst naar de peuterspeelzaal, bestraffend toespreken heeft geen effect; * contact kinderen: pakt dingen af, slaat peuters; * brengen: kruipt weg achter zijn moeder, oogt angstig; * bij het halen: daagt zijn moeder uit; * kring: wil niet meedoen met groepsspelletjes, loopt weg bij het voorlezen; * binnen/buiten: kan buiten lekker rennen en geeft dan minder problemen; * overig: vooral later op de ochtend opvallend gedrag. Overleg met de intern begeleider Bij dit overleg vertelt de leidster over haar observaties en het verschil in gedrag op de peuterspeelzaal en thuis. De IB-er gaat observeren en bespreekt Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 39 van 45 SPEELWERKPLAN met de leidster een plan van aanpak, of beslist in overleg met de leidster om een gesprek met de ouders te voeren om eventueel door te kunnen verwijzen naar externe instanties. De leidster wordt in het plan van aanpak geadviseerd om: - het kind eerder van de peuterspeelzaal op te laten halen; - het kind nogmaals te observeren en daarbij speciaal te letten op de groepsactiviteiten welke het kind aantrekkelijk vindt, om op die manier hem beter bij de groep te kunnen betrekken; - gewenst gedrag te benadrukken/belonen, ongewenst gedrag te negeren (indien mogelijk); - aan de ouders te vragen welke spelletjes/speelgoed favoriet bij het kind zijn; - de ouders te vragen of zij gedragsverandering thuis bemerkt hebben sinds het kind naar de peuterspeelzaal gaat. Gesprekken met de ouders en het maken van afspraken. Naast de breng- en haalcontacten heeft de leidster met de ouders al veel over het gedrag van het kind gesproken en hierbij met hen de onderstaande afspraken gemaakt: - gericht naar het kind kijken (observeren); - de gegevens (indien nodig) beschrijven; - deze bundeling van gegevens in het teamoverleg met haar collega´s en indien nodig met de IB-er bespreken; - de conclusies en het advies vanuit het overleg met de ouders doornemen, eventueel samen met de IB-er. Verder worden tijdens dit overleg nog twee mogelijkheden voor de ouders en het kind besproken: Wanneer het op de peuterspeelzaal echt niet gaat, wordt de leidster aangeraden om met de ouders een tijdelijke terugplaatsing van het kind op de wachtlijst van de peuterspeelzaal te bespreken (zie het Ouderbeleid, hoofdstuk Aannamebeleid van het peuterspeelzaalwerk van MOOI); In het vervolggesprek met de ouders vertelt de leidster en/of de IB-er hen welk advies zij vanuit het overleg heeft gekregen. Het verschil met de thuissituatie wordt besproken. De ouders vinden dat hun kind aanhankelijker is geworden sinds hij naar de peuterspeelzaal gaat. Hij is thuis rustiger geworden. De ouders voelen er niet voor om het kind eerst nog een poosje thuis te houden. Zij vinden de peuterspeelgroep belangrijk voor hun kind (leren samenspelen met de andere kinderen). Wanneer het kind op de speelzaal blijft, kan dit alleen met bindende afspraken over de gedeelde verantwoordelijkheid tussen de ouders en de leidster ten aanzien van de begeleiding van het kind: - de ouders beloven het kind eerder te komen ophalen, om hiermee het gedrag aan het eind van de ochtend te voorkomen (dit is de voorwaarde om het kind in de speelgroep te kunnen houden); - de leidster zal hem zoveel mogelijk buiten laten spelen; - de leidster zal hem zoveel als mogelijk is de ruimte bieden; - het gedrag zoveel mogelijk negeren; - de leidster zal hem langzaam bij het groepsgebeuren betrekken, eerst met Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 40 van 45 SPEELWERKPLAN spelletjes die hij leuk vindt; - wanneer het gedrag van het kind voor de speelgroep of voor de leidster op enig moment te veel wordt, verplichten de ouders zich om, nadat de leidster heeft gebeld, het kind op te komen halen; - wederzijds zullen ouders en leidsters melden wanneer er veranderingen in zijn gedrag is gekomen (thuis en/of op de peuterspeelzaal); - een voortgangsgesprek na ongeveer zes weken. Mocht blijken, dat door de gekozen aanpak het gedrag niet is veranderd, dan worden met de ouders de onderstaande mogelijkheden besproken, maar nu minder vrijblijvend: - het kind (om pedagogische redenen) toch tijdelijk op de wachtlijst van de speelzaal terug te plaatsen; - een externe deskundige inschakelen. Wanneer het hierbij gaat om een duidelijke aanwijsbare ontwikkelingsstoornis en/of stagnatie in de ontwikkeling en daarmee de druk op de speelgroep en op de leidster te groot wordt (zestien kinderen), moet MOOI (in overleg met de ouders) doorverwijzen naar een meer gespecialiseerde vorm van peuteropvang. In de verschillende fases (signaleren, observeren, verslag maken, overleg met collega´s, gesprekken met ouders en het maken van afspraken met hen) zal de IB-er een belangrijke rol vervullen. Op deze wijze wordt de kwaliteit, die de ouders hebben als opvoeder, als het ware aangevuld met de kwaliteit, die zowel de leidster als de IB-er bezitten. In zo´n samenspel kunnen de ontwikkelingsmogelijkheden van het kind volledig worden benut. 9.7 MOGELIJKE INTERVENTIES BIJ OPVALLEND GEDRAG Het Voorschool peuterspeelzaalwerk heeft een signalerende, ondersteunende en doorverwijzende functie. In geval van een stagnatie in de ontwikkeling (achterstand) kan een plan van aanpak worden opgesteld. Met ondersteuning van de IB-er worden de leidsters in staat gesteld om peuters individuele begeleiding en zorg te geven. Instanties waar naar doorverwezen wordt zijn onder andere: * Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) * Opvoedsteunpunt; * Logopediste; * Jeugdverpleegkundige van het consultatiebureau; * IVH-team4; * Audiologisch centrum (Kentalis); * Jeugdzorg. Wanneer tot interventie wordt overgegaan zijn de ouders hier altijd bij betrokken en hebben toestemming gegeven door middel van ondertekening van het Toestemmingsformulier (uitzondering op deze regel, zie hoofdstuk Privacy). 4 IVH = Integrale Vroeghulp bij Vroegtijdige Onderkenning van Ontwikkelingsstoornis(sen) Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 Status: definitief MOOI is onderdeel van Xtra Pagina 41 van 45 SPEELWERKPLAN HOOFDSTUK 10 OMGAAN MET PRIVACY EN BEROEPSCODE 10.1 INLEIDING Voor alle beroepskrachten, stagiaires en vrijwilligers van MOOI, die werken ten behoeve van het peuterspeelzaalwerk, zijn de volgende afspraken van toepassing. 1) Elke medewerker werkt volgens de Meldcode van MOOI 2) De bepaling in de CAO-Welzijn betreffende de geheimhouding van werknemers. Eén exemplaar van het CAO-boekje ligt op iedere accommodatie van MOOI. 3) Stadsdeelcode. De non-discriminatie code van het welzijnswerk en van het stadsdeel. 4) Privacy reglement van MOOI Deze is te vinden in het Handboek van MOOI. 10.2 HOUDING VAN DE LEIDSTER Binnen het peuterspeelzaalwerk van MOOI gelden verder de volgende afspraken. 1. Informatieoverdracht van de ouders over hun kind. Wanneer de informatie van belang is voor het welzijn van het kind, zal deze besproken worden in het team. Hierbij wordt altijd vermeld dat dit privé gegevens zijn, en dat de privacy gewaarborgd is. 2. Informatieoverdracht van de ouders over hun privé omstandigheden. Wanneer er informatie overdracht plaats vindt, zal dit besproken worden in het team van de betreffende peuterspeelzaal. 3. Volwassenen praten niet over de hoofden van de kinderen. Wanneer er belangrijke zaken over het kind moeten worden besproken wordt er op gelet dat dit niet over het hoofd van de kinderen gebeurt. Indien noodzakelijk nemen de leidsters het voor het kind op en aan de volwassenen wordt gevraagd om even apart te komen staan, zodat de kinderen het niet kunnen horen. Er wordt uitgelegd dat het voor een kind heel naar kan zijn als er in hun bijzijn over hun hoofd heen bepaalde zaken worden besproken. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 42 van 45 SPEELWERKPLAN 4. Het openlijk praten over de kinderen en/of opvoedingsmethode van derden. In de peuterspeelzaal ziet de leidster erop toe dat in de speelgroep niet over anderen, hun opvoedingsmethoden of over hun levenswijze wordt gesproken. 5. Speelzaalleiding die in verlegenheid wordt gebracht ten aanzien van aan- of opmerkingen van derden, over andere vrijwilligers, leidsters en/of hun collega’s van MOOI. Van alle medewerkers wordt te allen tijde verwacht dat zij zich loyaal opstellen ten aanzien van collega’s, andere vrijwilligers en/of ten opzichte van MOOI. Dit wil niet zeggen dat een ieder het steeds met elkaar eens hoeft te zijn, maar dat men elkaar blijft steunen op collegiaal vlak. In dit geval betekent dit niet meepraten en verwijzen naar de juiste personen. 6. Afspraken ten aanzien van het vermoeden van kindermishandeling. Bij het vermoeden van geestelijke en/of lichamelijke mishandeling van een kind, wordt te allen tijde eerst contact opgenomen met de manager van het peuterspeelzaalwerk van MOOI. In een gezamenlijk overleg worden verdere afspraken gemaakt over hoe te handelen. Zie verder Meldcode Huiselijk Geweld en kindermishandeling MOOI. Als het bovenstaande kort wordt samengevat, wordt verstaan onder beroepsgeheim/code: Geheimhoudingsplicht ten aanzien van: - informatie van de leidster over de achtergrond van de peuters - informatie van ouders over andere ouders - informatie van leidsters over collega’s - informatie van ouders aan anderen dan collega leidster, IB-er of manager - informatie aan anderen, bijvoorbeeld doorverwijzende instanties, zonder daar ouders van op de hoogte te stellen (soms is hier sprake van een uitzondering, zoals bij een vermoeden van kindermishandeling waarbij de veiligheid van het kind in het geding komt). Beroepscode ten aanzien van: - het respecteren van de verscheidenheid van alle in Nederland voorkomende culturen - het voorkomen van het toelaten van discriminerende opmerkingen c.q. uitlatingen. Duidelijk moet steeds zijn: wanneer en waarom er wél informatie moet worden doorgegeven. Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra Status: definitief Pagina 43 van 45 SPEELWERKPLAN BIJLAGE I Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra BESCHRIJVING VAN DE VOORSCHOOLPROGRAMMA’S Status: definitief Pagina 44 van 45 SPEELWERKPLAN BIJLAGE II Versie 3.3, d.d. 29 augustus 2014 MOOI is onderdeel van Xtra HAAGS MODEL VOORSCHOOLSE EDUCATIE Status: definitief Pagina 45 van 45
© Copyright 2024 ExpyDoc