Onderscheiden & verbinden Tijdschrift over kunst en cultuur in Rotterdam | juli – september 2014 | #4 “Tegenwoordig is een kunstenaar teveel een plannenschrijver die te weinig tijd overhoudt voor een zorgvuldige uitvoering.” Jeroen Everaert Een man met een missie Puntkomma juli-september 2014 1 Een man met een missie Foto Dana-Romina Een man met een missie Van ondernemer naar kunstenaar naar cultureel bemiddelaar: de loopbaan van Jeroen Everaert is bijzonder veelzijdig. Met Mothership, de onderneming waarvan Everaert oprichter, eigenaar en directeur is, heeft hij een vergaande invloed op het beeld van de stad. Een bezoek aan de website van Mothership zal bij een ieder de gedachte “Ooh, hebben ze dat ook gedaan?” oproepen. Inmiddels realiseerde Mothership overal in Nederland, maar vooral in Rotterdam, honderden beelden. Een interview met een man die sinds twintig jaar de Rotterdamse beeldende kunst is toegedaan. Door Hugo Bongers en Eva Visser Puntkomma juli-september 2014 REDACTIONEEL Puntkomma is geïnteresseerd in de relatie tussen publiek en creatieve makers zoals kunstenaars, vormgevers en architecten. In dit nummer van Puntkomma veel aandacht voor bemiddelaars: de mensen die tussen publiek en creatieve makers in staan en die kunstenaars en publiek bij elkaar brengen. Voor het openingsinterview spraken Eva Visser en Hugo Bongers met Jeroen Everaert, een ideaal voorbeeld van zo’n bemiddelaar. Everaert is oprichter en eigenaar van Mothership, een organisatie die beeldende kunst in de openbare ruimte produceert. En produceren is bemiddelen. De bijdrage van Tjeu Strous gaat over bemiddelaars op het terrein van jazz. Bemiddeling betekent hier programmeren en het exploiteren van podia. We ontmoeten in dit brede verslag van de Rotterdamse jazzwereld verschillende bemiddelaars die actief zijn in de scene. Een andere belangrijke bemiddelaar tussen publiek en kunst zijn festivalorganisatoren. In dit nummer een persoonlijke keuze van Hugo Bongers uit het rijke aanbod van festivals dat de stad in lente en zomer overspoelt. Hoe spreken zij het publiek aan, hoe vernieuwen ze hun aanbod, wat betekenen deze festivals voor de stad en de bewoners? Ook een belangrijke bemiddelaar is Galerie Atelier Herenplaats, een door de Stichting Pameijer beheerde voorziening voor outsider art. Een interview door Dirk Monsma met twee kunstenaars uit de ‘stal’ van Herenplaats maakt duidelijk welke plek Herenplaats in hun leven inneemt. Door een wetswijziging wordt de positie van Herenplaats als toonzaal voor outsider art echter bedreigd, hoewel een oplossing in zicht lijkt. Stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars bemiddelen tussen opdrachtgevers, architecten en het publiek als gebruiker van de stad. Op het lang braakliggende terrein ten zuiden van Station Blaak is een nieuw buurtje ontstaan. Centraal staat het Gelderseplein. Arnold Westerhout analyseert het bijzondere karakter van deze Rotterdamse aanzet tot de ontwikkeling van zoiets als een Altstadt, die een fraaie verbinding kan vormen tussen de Oude Haven en de nieuwe stadsruimte die in de context van de Markthal verschijnt. De bijdrage van Erik Beenker aan dit nummer heeft de vorm van een column of mini essay en is een reactie op de stelling van de lokale VVD dat we in Rotterdam “Nederlands spreken.” Hij betrekt daar een recente voorstelling van het Rotterdamse toneelgezelschap Wunderbaum bij die tijdens de Operadagen te zien was en waarin Esperanto blijkt te functioneren als de ideale taal voor een hele natie. Namens de Puntkomma-redactie Hugo Bongers Inhoud; Een man met een missie 1 /Festivalstad Rotterdam 5 /Droogrek 8 /De Vrijplaats 10 /Een nieuwe Altstadt 12 /Gaat het hier nog wel van: “bloep, bloep, bloep?” 14 /Er kan met mij niks mis gaan, zo! 18 /Colofon 20 2 Een man met een missie Vervolg Een man met een missie 3 Puntkomma juli-september 2014 Een man met een missie W ellicht het bekendste en meest besproken project van Mothership was Brandgrens waarbij op 14 mei met krachtige lichtkanonnen de grillige contour van het in 1940 weggevaagde Rotterdamse stadshart op de wolken werd geprojecteerd. Maar ook The Guard van Hans van Bentem op het skatepark op de Westblaak, de dichtregel “De omgeving van de mens is de medemens” van Jules Deelder aan de Nieuwe Binnenweg en de Graffiti-Briljant van Transister aan de Oostzeedijk behoren inmiddels onmiskenbaar bij de stad. Binnenkort worden twee nieuwe opvallende kunstwerken opgeleverd waarvan Mothership de producent is: Horn of Plenty, de 11.000 m2 grote beschildering op de binnenkant van de nieuwe Markthal door Arno Coenen en het Dobberend Bos van Jorge Bakker in de Rijnhaven. “Ik ben op latere leeftijd naar de kunstacademie gegaan, ik was 31 toen ik werd toegelaten en met de avondopleiding begon. Dat had alles met mijn familie-achtergrond te maken. Ik ben geboren in een familie van Jehova’s Getuigen en daarmee was het kunstenaarschap niet echt een voor de hand liggende ambitie. Ik was commercieel directeur, ik zette een importeurschap op voor een Duitse fabriek in torenkranen. Omdat ik zelf langs de deuren had gelopen met De Wachttoren kon ik erg goed praten, dus die commerciële baan lag me daarom wel. Ik had geleerd hoe je om moet gaan met mensen die direct ‘nee’ zeiden, ik wist hoe ik mijn voet tussen de deur moest krijgen. Ik heb al jong geleerd me niet te laten kennen bij een afwijzende reactie en de moed er in te houden. Directeur zijn kon ik wel, maar ik vond het niet leuk. Ondanks het commerciële succes wilde ik heel graag naar de academie. Al op de middelbare school was ik altijd aan het bouwen en knutselen, maakte ik buiten op de patio grote constructies waarvoor ik negens en tienen kreeg. Heel bewust heb ik op een gegeven moment toch voor de kunstacademie gekozen. In een gesprek met een goede vriendin over geluk in het leven viel voor mij het kwartje: ik ga gewoon de avondopleiding doen, naast m’n baan. “Ik had geleerd hoe je om moet gaan met mensen die direct ‘nee’ zeiden, ik wist hoe ik mijn voet tussen de deur moest krijgen.” Jeroen Everaert Geboren: 24 juli 1965, Dordrecht Opleiding: Academie van Beeldende Kunsten Rotterdam, 1995–1998 1988–1998: commerciële functies bij bedrijven in o.a. ladders, later hoogwerkers en torenkranen 1998–1999: beeldend kunstenaar (16 tentoonstellingen en 6 opdrachten) 1999–2005: directeur (samen met kunstenaar Boris van Berkum) van Showroom MAMA in de Witte de Withstraat (ca. 40 tentoonstellingen en 80 kunstprojecten buiten de muren) 2005–heden: directeur Mothership bv. (meer dan 250 projecten met ca. 100 kunstenaars) 2012–heden: oprichter Threesome (stage), oprichter/eigenaar House of Ababa, oprichter/ directeur Mothership Art Foundation 1998 tot heden: bestuurslid van diverse culturele organisaties, lid van jury’s, ambassadeur Stadsinitiatief Jeroen Everaert in het kantoor van Mothership aan de Delftsestraat, Rotterdam Tweedekans kunstenaar Ik laadde al het werk dat ik had gemaakt en dat bewaard was gebleven in een aanhangwagen en met die wagen vol spullen reed ik naar de toelating. Ik stampte een heel klaslokaal vol spullen en ik werd aangenomen. Vier jaar later studeerde ik af als autonoom kunstenaar met als specialisme driedimensionaal. Op de dag van mijn diploma-uitreiking heb ik, heel theatraal, als een soort feestje, mijn ontslagbrief ingediend. Ik verkocht mijn huis en auto en begon mijn kunstenaarschap. De tijd op de academie was een leuke, maar ook heel intensieve tijd. Ik zat in een klas met allemaal tweedekansers, mensen die erg eager zijn om hun ding te doen; ieder van ons deed de kunstacademie naast een baan. Het was een hechte groep; ik heb er mijn vrouw ontmoet. Met de dagstudenten hadden we geen aansluiting, maar de docenten gaven ons energie. Overdag een bedrijf runnen en ’s avonds studeren kan alleen als je heel gemotiveerd bent. Ik probeerde de studie zoveel mogelijk naar mijn hand te zetten en de docenten begrepen dat, die herkenden mijn ambitie. Mijn kunstenaarschap begon niet slecht. Ik verkocht hier en daar wat, had tentoonstellingen en kreeg aandacht. Ik maakte een ontwerp voor een digitale grafsteen en daarmee scoorde ik veel publiciteit. Waar ik me geen rekenschap van had gegeven is de eenzaamheid van het vak. Ik zat in mijn atelier, een megagrote zolder, een soort antikraak, te warm in de zomer en te koud in de winter. Ik zat er ’s ochtends vroeg al, want ik had mijn oude werkritme van de bouw nog, maar had veel te weinig aanspraak. De motivatie in jezelf vinden om in je eentje aan de slag te gaan, dat vond ik het moeilijkste van het vak. Showroom MAMA Inmiddels was ik in contact gekomen met Boris van Berkum, ik kreeg een tentoonstelling bij Showroom MAMA die hij net had opgezet. Boris vroeg of ik voor hem wilde komen werken, maar ik dat wees ik af. Ik wilde niet onder hem werken, maar wel met hem samenwerken. Dat hebben we toen zo geregeld. Ik kwam terecht in een wereld die ik helemaal niet kende: die van een culturele instelling met een bestuur dat eindverantwoordelijk was en met subsidies. Showroom MAMA had een heel stevig bestuur met goede Foto Dana-Romina relaties met de gemeente. Een enorme eye opener. Ik was tot op dat moment alleen de commerciële wereld van de bv’s gewend. Ik heb jaren met Boris samengewerkt en MAMA gerund. We vulden elkaar goed aan, Boris was niet zo gestructureerd en ik wel. Ik heb er een heel leuke tijd gehad, maar het was in het begon niet makkelijk. Veel ploeteren, elke maand was het een gevecht om die dure ruimte te kunnen betalen. Op een gegeven moment kregen we structurele subsidie van de gemeente en dat werd gematched door het rijk. Toen werd het wat makkelijker. Achteraf hoorden we dat de Showroom door de politiek als goed voorbeeld van jongerencultuur werd gezien; politici liepen graag met ons te koop. Maar dat ontging ons op dat moment helemaal. Ik ben nog steeds connected met MAMA, ik ben er trots op dat ik er aan heb meegewerkt. Inmiddels werkt Mothership in heel Nederland. We hebben nu zo tussen de 250 en 300 werken gerealiseerd. Veel projecten waarmee we beginnen worden uiteindelijk niet gerealiseerd. In het begin lukte één op de tien, nu drie op de tien. Vaak krijg je de financiering van een schetsplan niet rond of wordt er toch voor een andere kunstenaar gekozen. Mothership groeide de afgelopen jaren door de economische terugval langzaam. Soms hadden we aan het eind van het jaar een plusje, soms een minnetje, maar over de hele periode speelden we kiet en nu is er weer wat groei. Er werken op dit moment tien mensen bij Mothership. We zijn een hechte groep; nu pas gaat de eerste weg. Er werken niet veel beeldend kunstenaars, we zijn eigenlijk allemaal regelaars, dienstverleners, bemiddelaars, geen kunstenaars die zelf ontwerpen. Enter the Mothership Boris en ik hadden Mothership oorspronkelijk opgericht om met commerciële projecten geld te verdienen voor MAMA, eigenlijk met het idee om MAMA op den duur onafhankelijk te maken van structurele subsidie. Dus dat deden we toen al, cultureel ondernemerschap. Maar Boris ging een andere kant op, hij wilde meer museaal tentoonstellen en ik was eigenlijk vooral bezig met opdrachten en klanten. Toen we ook problemen kregen met de rijkssubsidie en het Mondriaan Fonds ook moeilijk ging doen besloten we uit elkaar te gaan. We hadden het gevoel dat we niet beloond maar bestraft werden voor ons succes als cultureel ondernemer. Ik kocht Boris uit en ging in 2004 door met Mothership en maakte er een organisatie van die zonder subsidie, gewoon op commerciële basis, kunstprojecten kan realiseren in de publieke ruimte. Toen ik me losmaakte van Showroom MAMA en met Mothership doorging besloot ik niet langer zelf kunstenaar te zijn. In Mothership kan ik alles verenigen wat mij drijft. Alles komt samen in Mothership: mijn liefde voor de kunst, mijn missie om kunst onder de mensen te brengen en het regelwerk, het bemiddelen tussen kunstenaar en opdrachtgever. Maar ook met mijn achtergrond als verkoper. Dat zijn de pijlers waarop ik Mothership heb opgebouwd. Dit is alles wat ik wil; ik ben er van overtuigd dat ik sterf in dit harnas. De stijl van Mothership Mijn missie is eigenlijk simpel: ik wil een groot publiek enthousiast krijgen voor kunst. Juist bij kunst in de publieke ruimte is het publiek erg breed. Wij maken werk dat goed toegankelijk is, dat met het hart te begrijpen is, niet met de hersenen. We werken niet voor publiek dat makkelijk een kaartje voor een museum koopt. Wij willen met onze kunst toegankelijk en begrijpelijk zijn. We willen geen kunst brengen waarvoor je gestudeerd moet hebben om het te begrijpen. Mensen hoeven niet te weten dat het kunst is, als ze er maar van kunnen genieten. We werken in de traditie van de pop art. Ik vind het werk van Rotterdamse kunstenaars als Cor Kraat en Hans Citroen, hun vroegere samenwerking in ‘Kunst en Vaarwerk’, voor ons een groot voorbeeld. Er is langzamerhand wel een eigen Mothership-stijl gegroeid. Misschien zou je onze stijl, ons palet, wel die typische ‘Rotterdamse stijl’ kunnen noemen. Ik kende al een aantal kunstenaars van MAMA en het adresboekje breidde zich daarna uit. Soms melden kunstenaars zich uit eigen initiatief bij ons, al dan niet met een plan. Anders dan een galerie hebben wij niet een vaste ‘stal’ van kunstenaars, we hebben geen exclusieve contracten met ze. Dat willen we ook niet, we willen voor iedere opdracht de beste kunstenaar uit kunnen zoeken. De taakverdeling tussen Mothership en de kunstenaar varieert. Sommige kunstenaars hebben de ambitie om bijna alles zelf te doen, dat is prima. Bij ons komen kunstenaars die een deel, soms een groot deel van het werk aan ons overlaten. Als het nodig is doen wij alles, behalve het maken van het schetsontwerp want dat is het creëren van het kunstwerk. Ik vind wel dat een kunstenaar moeite moet doen om te weten hoe het werkt en mee moet blijven lezen in de begroting en de contracten, zich niet moet laten belazeren. Ik vraag me bij de selectie van kunstenaars ook niet af of ze ‘goed’ zijn, wel of ze ‘lief’ zijn. Daarmee bedoel ik: kun je met ze werken? Kun je er een werkbare verhouding mee hebben? Houden ze zich aan de afspraken? En ze moeten ‘ruimte’ aan kunnen. Het grote formaat van kunst in de publieke ruimte kent eigen wetmatigheden, is anders dan atelierkunst. En ze moeten in het palet van Mothership passen. Selectie van kunstenaars Ik ga niet actief op pad om kunstenaars te vinden door het bezoeken van ateliers of tentoonstellingen. Het hoeft ook eigenlijk niet, we krijgen voldoende aanbod en via internet zien we heel veel. Eigenlijk komen de meeste nieuwe kunstenaars bij ons binnen via de kunstenaars met wie we al eerder werkten, die vragen we naar talenten die hen opvallen. Kunstenaars dragen elkaar aan, zitten vaak op dezelfde golflengte. Ze weten wie er in ons palet passen. Je zegt dat er vooral jonge blanke mannelijke kunstenaars met Mothership werken? Dat is zeker geen bewuste keuze. We denken niet: zijn we zwart of wit? De eerste jaren waren we wel een jongensclub, dat hebben we toen veranderd; we zijn nu ongeveer 50/50. En de laatste jaren hebben we veel werk van vrouwelijke kunstenaars gerealiseerd. In de beeldende kunst zijn vrouwen sowieso al in de meerderheid en dat begint nu ook in de wereld van de kunst in de buitenruimte zichtbaar te worden. Kunstenaars met een niet-westerse herkomst in deze sector van de beeldende kunst zijn er nauwelijks, eigenlijk alleen wat in de graffiti scene. Dat is een aanbodprobleem. Opdrachtgever Het initiatief voor een project ligt soms bij de kunstenaar die met een plan komt, soms bij de opdrachtgever die een kunstenaar zoekt voor een bepaalde plek of een bepaald doel. Een duidelijke ontwikkeling de laatste tijd is 4 Puntkomma juli-september 2014 Een man met een missie Puntkomma juli-september 2014 5 Festivalstad Rotterdam Festivalstad Rotterdam Foto Dana-Romina Meer dan 250 gerealiseerde kunstwerken passen niet meer op de wand dat opdrachtgevers naar ons toekomen met de vraag naar matching van het budget. De opdrachtgever is dan niet in staat het project helemaal zelf te betalen en wij moeten op zoek naar aanvullende middelen. Zoals materiaalsponsoring, want geld geeft men nog maar zelden. Wij zoeken dan partners, kijken wie er nog meer belang bij de realisering van het project kan hebben. Welke bedrijven zouden dit project willen dragen? Dat is een andere manier van denken, maar het is wel de tendens. We hebben geen particuliere markt, we werken met organisaties als opdrachtgever. We werken met allerlei soorten opdrachtgevers: overheden, woningbouwverenigingen. Een groeiende groep zijn projectontwikkelaars. Die hebben tegenwoordig het probleem dat ze panden ontwikkelen maar moeilijk aan huurders of afnemers kunnen komen. Wij maken met onze kunstprojecten hun panden aantrekkelijk door ze bijzonder te maken, door ze een toegevoegde waarde te geven. Daarmee worden ze beter verkoopen verhuurbaar. Wat we de laatste jaren niet meer doen zijn festivals. Dat hebben we in het begin wel gedaan, maar de festivals hebben praktisch geen budget meer. Subsidies Het is duidelijk dat de overheid zich terugtrekt. Dat betekent aan de ene kant minder geld voor kunst, maar aan de andere kant ook dat in de kunstwereld op een andere manier dingen worden geïnitieerd. Ik zie veel jonge kunstenaars en kleine clubjes dingen doen, uit liefde en niet om de subsidie. Een jongehondenmentaliteit. Er zijn allerlei initiatieven opgekomen, zoals de Opperclaes, De Witte Slagerij, Bier & Brood. Ik ben niet tegen het subsidiëren van kunst, subsidie heeft ook een doel en kan iets veroorzaken. Maar het is belangrijk dat er naast het subsidiecircuit ook van alles gebeurt. Toen ik van de academie kwam was het aanvragen van een startstipendium het eerste wat je deed en zo rolde je van de ene subsidie in de andere. Dat is nu niet meer het geval en dat heeft ook een positieve kant. Ik ben nu zo’n negen en een half jaar uit de subsidiewereld weg. Toen we in MAMA nog met subsidies werkten was alles veel minder strikt dan nu. Er wordt nu veel te veel verantwoording vooraf gevraagd. Tegenwoordig moet je eerst uitgebreide plannen schrijven. Ik ben er voor dat de overheid subsidie geeft op basis van vertrouwen in een kunstenaar en project en dan achteraf controleert wat er is gebeurd. Tegenwoordig is een kunstenaar teveel een plannenschrijver die te weinig tijd overhoudt voor een zorgvuldige uitvoering. Het aanvragen van subsidies is een bedrijfstak op zich geworden. Ik zou het van aanpak en een marketingplan, maar ze leren niet goed om die plannen ook uit te voeren, daadwerkelijk te produceren. Het regelen en verkopen van plannen komt in de opleidingen vaak op de tweede plaats. Terwijl jongens en meiden die iets kunnen regelen goud waard zijn. Bij Threesome strijden twee teams van drie derdejaars studenten van verschillende disciplines tegen elkaar bij het verwerven, ontwikkelen en uitvoeren van projecten. Die projecten zijn echt, de studenten wer- “We missen in Rotterdam en in Nederland een sterke infrastructuur van goede galeries, en een ontwikkelde kunstmarkt.” willen omdraaien: geen uitvoerige plannen schrijven, maar uitvoeren, doen en dan achteraf beoordeling door de subsidiegever. Laat de subsidiegever zelf de verantwoordelijkheid nemen en opdrachtgever worden. Threesome Het stageproject Threesome hebben we op eigen initiatief voorgelegd aan de nieuwe directie van de Willem de Kooning Academie. Ik zit in de werkveldcommissie van de opleiding Vrijetijdsmanagement van de academie en zowel wij als de directie wilden de opleiding versterken met een helder profiel waarin management en cultuur worden gekoppeld. Dat vind ik zelf van groot belang. Een knelpunt is namelijk dat de studenten nu wel leren plannen te schrijven, een plan ken direct voor mijn klanten aan bestaande, wat kleinere projecten. De teams zijn kleine Mothershipjes. We geven ze bij de start veel vertrouwen, laten ze alles zelf uitzoeken, we vertellen ze niets. Vlak voor de presentatie aan de klant presenteren ze voor ons en het andere team en daarna kunnen ze hun plan bijschaven. De klant kiest. Slaagt het project, dan krijgen ze ook alle credits. Zo realiseren we vijf tot acht opdrachten in een half jaar tijd. Het is hard werken voor de studenten en ze maken in het begin allemaal dezelfde fout: ze steken tachtig procent van hun tijd in het maken van een plan van aanpak en gaan dan pas beginnen. Het traject is een hele mooie kans voor studenten, maar helaas kost het moeite om ze te werven. Het is moeilijk omdat de stage periodes niet gelijk lopen waardoor niet alle studenten tegelijk stage kunnen lopen. Toptalenten We hebben als Nederland op verschillende terreinen van de kunst toptalenten die internationaal meetellen, in de muziek, dj’s, architecten, designers, grafische kunstenaars. In de wereld van de beeldende kunst tellen we niet echt mee in de internationale top, niet omdat we geen talent hebben, maar omdat we een te kleine infrastructuur hebben van bemiddelaars, galeries en producenten om de kunstenaars verder te brengen. Ik denk altijd maar aan het voorbeeld van Anton Geesink. Door zijn rolmodel, zijn grote populariteit als Olympisch kampioen onder de kids kwamen overal judoscholen, deze gingen weer tegen elkaar sporten in competities en daardoor kwamen talenten boven drijven. Eerst was het judo en karate, nu is het kick boksen. Daarom draagt Nederland bij aan de wereldtop van het kick boksen en dat komt dus door de infrastructuur van sportscholen, trainers, managers en makelaars die door de jaren heen is gegroeid en de basis heeft gelegd voor wereldsucces. Dus: we hebben een voorbeeld, mensen worden enthousiast, er komt vraag en daardoor ontstaat er een infrastructuur en een markt. Dat zou ik ook voor de beeldende kunst willen. Meer voorbeelden, meer rolmodellen, meer bemiddelaars, waardoor kunstenaars naar een hoger en internationaler plan kunnen worden getild. Ik zou willen dat het rijk, het ministerie van OCW, daarin meer gaat investeren in. We missen in Rotterdam en in Nederland een sterke infrastructuur van goede galeries, en een ontwikkelde kunstmarkt. We hebben meer bemiddelaars, mediators, galeriehouders en kunstproducenten nodig die een brug slaan tussen opdrachtgevers en kunstenaars. Ik wil meer concurrentie. Hopelijk worden de studenten die wij bij Threesome opleiden onze concurrenten, beginnen ze voor zichzelf. Ook zij zullen uiteindelijk een eigen stijl kiezen, een eigen markt creëren met eigen klanten, een eigen palet voeren, net zoals Motherschip nu voor een eigen ‘Rotterdamse’ stijl staat. Daar wordt de markt alleen maar beter van.” —EV & HB Woordnacht bracht terecht deze culturele as weer eens onder de aandacht. Met de opening van het nieuwe Centraal Station en de rode loper zou de culturele as de komende tijd een renaissance kunnen beleven. De as kennen we de laatste jaren vooral van de beelden, maar werd voor Woordnacht ingezet door een keur van verrassende plekken om te toveren tot een podium voor woordkunst. Drie kerken, een particulier woonhuis, galerieën, verschillende horecagelegenheden, culturele instellingen, maar ook het politiebureau en het zwembad van het revalidatiecentrum Rijndam deden mee. Die 23 locaties werden breed geprogrammeerd: het HipHopHuis aan de Delftsestraat net buiten de as en de Arminius met ‘jonge’ vormen van literatuur zoals spoken word. De Pauluskerk slaagde erin dichters uit eigen stal te combineren met de ‘officiële’ literatuur, terwijl aan de andere kant van het spectrum in Sociëteit De Harmonie een literair zeer verantwoord maar ook erg geestig gesprek met Thomas Rosenboom plaatsvond. Maar wie had tijd om alle 23 locaties af te lopen, locaties waarop veelal meerdere programma-onderdelen te beluisteren waren? Horecagelegenheid Nostra telde die avond maar liefst 11 onderdelen. Alles tezamen meer dan 125 activiteiten, te bezoeken tussen 20.00 en 00.30 uur. (Woordnacht eindigde nogal vroeg in de nacht.) Dat is gekkenwerk, leuk als er duizenden bezoekers zijn, maar dat haalde Woordnacht deze eerste keer bij lange na niet. De marketing was niet erg intensief. Wekenlang zagen we in de stad alleen posters en flyers met cryptische teksten waarover de vormgever op artistiek verantwoorde wijze door de drukker reeds graffiti had laten aanbrengen. Hierdoor kreeg je de stellige indruk dat de posters er al maanden hingen en het feestje al lang voorbij was. Jammer, maar hopelijk komt er een volgende keer en herneemt de organisatie zich. Het Blaakse Bos tijdens ZigZagCity Rotterdam is een festivalstad. Dat vinden wij niet alleen, dat vinden ook internationale organisaties die de hele wereld overzien en die Rotterdam regelmatig prijzen voor zijn festivalbeleid. Rotterdam is al ten minste vijfentwintig jaar een echte festivalstad vol kleine en grote festivals en openluchtevenementen. Het begon in de jaren zeventig en kreeg vaart in het begin van de jaren negentig met de oprichting van Rotterdam Festivals, een organisatie die regelt, ondersteunt en nieuwe initiatieven neemt. Hoe staan de festivals er nu voor en wat valt op? Puntkomma bezocht enkele festivals die in mei en juni werden gehouden. Hoe vernieuwend is het aanbod eigenlijk? Hoe wordt met het publiek gecommuniceerd? Wat heeft de stad er aan? En wat viel op? Een verslag van een persoonlijke keuze uit het rijke festivalaanbod gedurende deze twee maanden. Door Hugo Bongers F estivals zijn goed voor de stad aarom zijn festivals interessant voor een stad? Waarom spannen zoveel steden over de heel wereld zich in om een ‘festivalbeleid’ te hebben? De antwoorden liggen voor de hand: Festivals geven kleur aan de stad, dragen bij aan de identiteit. Festivals hebben alles te maken met de profilering van de stad, met de marketing ervan. Festivals verhogen de beleveniswaarde van de stad, maken die aantrekkelijk om er langer te verblijven. Vooral in de binnenstad is plaats voor festivals, maar ook woonwijken en perifere gebieden worden als festivallocatie gebruikt, als ze maar een exotisch tintje hebben (zoals de Rotterdamse Onderzeebootloods op de Heyplaat). Panden in de sfeer van ‘industrieel erfgoed’ zijn een geliefde festivallocatie. Het interessante van festivals is het live karakter ervan. Alles gebeurt hier en nu, de bezoeker neemt deel en kan de optredende kunstenaars (bijna) aanraken. Kunstenaars zijn meestal aanspreekbaar, zoals de filmmakers bij het filmfestival en de dichters bij het poëziefestival. Er zitten geen schermen tussen het gebeuren en de bezoeker. De sfeer is levendig, de bezoeker dwaalt vaak van de ene activiteit naar de andere (het polsbandje is een nuttige uitvinding voor festivals). Onderweg is meestal goed te eten en te drinken. Belangrijk voor een festival is het vernieuwende aanbod in de keuze die een festivalorganisator of artistiek leider heeft gemaakt. Een festival brengt vaak onbekend aanbod van heinde en verre. Wat moet je zien en waarom? De scheidende artistiek leider van het Holland Festival, Pierre Audi, zei het onlangs zo: “De functie van het festival is naar mijn mening dat mensen hun agenda leegmaken om vanuit een blanco basishouding in korte tijd veelvoudig verrast te worden. (…) Mensen moesten gaan begrijpen wat het festival beoogt, durven vertrouwen op het aanbod.” (NRC Handelsblad 22 mei 2014) Vertrouwen op het aanbod, dat doe je als je naar W een festival gaat. Dat is een andere houding dan als je een kaartje koopt voor één bepaalde voorstelling, met wellicht de recensie onder handbereik. De boodschap van een festival is: Laat je maar verrassen en ga naar iets kijken of luisteren waar je tevoren geen idee van hebt. World Food Festival 2013 Rotterdam Festivals en andere partijen nemen regelmatig initiatieven voor nieuwe festivals. Vorig jaar had Rotterdam een grote klapper met het World Food Festival. Een nieuw festival en direct een groot succes: ruim 80.000 bezoekers kwamen naar het evenement dat met 120 programma-onderdelen gedurende vijf weken op veel plekken in de stad te zien was, met een centrum in het Museumpark. Meer dan 100 horecainstellingen, voedingswinkels en culturele instellingen deden mee. De theatervoorstelling ‘Patatverhalen’ die nabij de filialen van Bram Ladage herhaaldelijk werd opgevoerd illustreert de laagdrempeligheid. Een mooi voorbeeld van een geslaagde vernieuwing van de festivalformule. Woordnacht Het literaire festival Woordnacht is nieuw in de stad en introduceerde twee opvallende, positieve kwaliteiten. Het bracht de culturele as van Rotterdam weer eens onder de aandacht en het toonde naast gevestigde literatuur ook werk van jongeren en vernieuwende vormen van woordkunst. De 23 locaties waarop Woordnacht plaatsvond waren grotendeels gerangschikt langs of vlakbij de route vanaf het Centraal Station tot aan de Westzeedijk. Die route werd deze keer de ‘literaire as’ genoemd, maar sinds het begin van de jaren negentig kennen we die ook als ‘culturele as’, een as die ter hoogte van de Arminius kruist met de ‘kunstas’ van de Witte de Withstraat en het Museumpark. Poetry International Woordnacht beleefde zijn eerste aflevering en kenmerkte zich door in de volle breedte van het literaire leven te programmeren op een keur aan uiteenlopende podia, daarmee pogend een nieuw festival format te introduceren. Hoe staat het inmiddels met Poetry International die in de niche van de dichtkunst opereert? Op het eerste gezicht heeft Poetry International alles mee om een doodsaai festival te zijn. In essentie komt iedere aflevering van het festival neer op een rijtje dichters uit de hele wereld en in Rotterdam verzameld die, staand op een podium achter een lessenaar, hun gedichten voorlezen. Dat is de essentie van het hele gebeuren en als er niet een trouw publiek was dat geboeid luistert naar zo’n ouderwets fenomeen als voorlezende dichters dan zou dit festival al lang zijn wegbezuinigd. Maar dat publiek is er, ook op deze 45ste editie. Het festival is twee jaartjes ouder dan het International Film Festival Rotterdam dat volgend jaar zijn 44ste aflevering kent. Poetry is dus het oudste culturele festival van Rotterdam, vrucht van de op vernieuwing gerichte jaren zeventig toen de festivalformule in Rotterdam werd uitgedacht als middel tot drempelverlaging en publieksvergroting. Poetry International houdt zich niet alleen staande door een trouw en bijzonder geconcentreerd publiek. (Een Rotterdamse dichter die door een hoestaanval werd overvallen sloop stilletjes weg uit de zaal om zijn collega niet langer te storen.) Ook de formule, het format, wordt regelmatig vernieuwd. Lang geleden verliet Poetry al op de zondagmiddag het podium van de Doelen om dichters op een podium in Het Park bij de Euromast in de zon te laten zweten. Die middag werd Poetry in het Park, later het Dunya Festival dat nu is opgegaan in Rotterdam Unlimited; dichters komen we daar niet meer tegen. Inmiddels ziet een festivaldag van Poetry er afwisselend uit, met een optreden in het NN DE Café, een gallery tour, een picknick in Arboretum Trompenburg, een vertaalprogramma, een dagelijkse talkshow, gesprekken met dichters, specials over bijvoorbeeld nieuwe media of over de relatie tussen poëzie en wetenschap, een dichtersestafette of een prijsuitreiking. Afwisseling volop en in de foyer van de Rotterdamse Schouwburg waar het festival lang geleden naar toe is verhuisd zijn de dichters tussen de bedrijven door aanspreekbaar. De talkshow in de foyer van de Schouwburg werd deze keer gepresenteerd door Daniel Dee, momenteel stadsdichter van Rotterdam. Wellicht is Dee een vaardig dichter, maar als anchor van een talkshow valt hij tegen. Wij zijn in Rotterdam wellicht verwend met de flux de bouche van collega-literator en talkshow host Ernest van der Kwast; in vergelijking daarmee is Dee nogal saai en weinig uitgesproken. In de overige presentaties van Poetry viel Marjolijn van Heemstra, dichter en regisseur bij het Ro Theater, wel op, een Puntkomma juli-september 2014 uitgesproken theaterpersoonlijkheid die hopelijk volgend jaar een talkshow mag presenteren. Poetry International heeft de laatste jaren een sterke band met beeldende kunst. Niet alleen is de grafische vormgeving van de Poetry-uitingen van hoog niveau, er is een ook dagelijkse tocht langs de belangrijkste galeries van de stad waar dichters optreden, de Language & Art Gallery Tour. Ook de decors achter de optredende dichters, debatten en andere evenementen zijn afbeeldingen van met zorg geselecteerde kunstwerken. Poetry International is meer dan een jaarlijks festival, het is ook een enorme verzameling van kennis over dichters. Honderden dichters met biografieën, artikelen, gedichten en vertalingen zijn opgenomen op de website van Poetry International. Het is een constant vernieuwde en aangevulde kennisbron, een netwerk van informatie voor dichters en geïnteresseerden van over de hele wereld. Een sterk punt van Poetry International is dat het een publieksgericht festival goed weet te combineren met het in stand houden van zo’n internationale community van dichters en vertalers. Stand Out To Sea Een klein, bescheiden festival van twee dagen rondom de Leuvehaven en de scheepshelling Koningspoort aan de Oude Haven. Stand Out To Sea, wat zoveel betekent als ‘het ruime sop kiezen’, heeft de prettige eigenschap niet al te pretentieus te willen zijn. De production value is laag: een eenvoudig podium met een eenvoudige geluids- en lichtinstallatie, weinig beveiliging en EHBO op het terrein, drukwerk uiterst eenvoudig, één bar en één eettentje. Ongetwijfeld allemaal door geldgebrek, maar het leidde wel tot een vriendelijk festivalletje dat voor mensen die in schepen zijn geïnteresseerd aardig moet zijn. Een tegenhanger van de juist bijzonder grootschalige Wereldhavendagen. De vernieuwing die de organisatie deze keer probeerde te introduceren mislukte wel. Het optreden van Harry Merry, een musicus die in een kleine Rotterdamse cultwereld populair is, als hoofd act op de zaterdagavond trok nauwelijks publiek, ondanks het vormloze matrozenpak waarin de vals zingende musicus zich had gestoken. Dan pasten de verhalenvertellers en troubadours die optraden in het binnenste van het stokoude veenschip ‘Annigje’ een stuk beter in de formule, die wat oubollig oogt maar wel past in de naar nostalgie ruikende omgeving van historische schepen. Dutch Electronic Arts Festival (DEAF) Biënnale Het DEAF festival wordt sinds 1994 georganiseerd door de Rotterdamse kunstinstelling V2, een ‘interdisciplinair centrum voor kunst en mediatechnologie’. Twee jaar geleden is DEAF onafhankelijk geworden en is V2 een van de partners. In deze editie van DEAF was Het Nieuwe Instituut (HNI) een duidelijk aanwezige nieuwe partner. Niet alleen vonden de meeste bijeenkomsten en de hoofdtentoonstelling in HNI aan het Museumpark plaats, ook medewerkers van dit instituut waren nadrukkelijk aanwezig bij de vele seminars, workshops, presentaties en debatten waaruit DEAF voornamelijk bestaat. DEAF is als festival moeilijk plaatsbaar. Het festival hult zich in de vermomming van een academische conferentie. De vorm is die van een drie dagen durende wetenschappelijke conferentie met key note speakers, lezingen, debatten en individuele presentaties van wetenschappers en ontwerpers. De voertaal is altijd Engels en onder het publiek zijn nauwelijks Nederlandstaligen op te merken. Rotterdamse kunstenaars ontbreken praktisch geheel. De relatie met de stad is inhoudelijk losjes, eigenlijk afwezig. DEAF presenteert zich als een internationale conferentie met technologie als uitgangspunt maar met oog voor de noodzaak om die technologie in een artistieke, esthetische of theatrale vorm te gieten om zo des te beter het verhaal te kunnen vertellen. Maar welk verhaal eigenlijk? Centraal in de key notes en de hoofdtentoonstelling in HNI stond deze keer het begrip ‘The Progress Trap’. In essentie gaat het daarbij om de stelling, dat de technische vooruitgang de mensheid niet alleen voordelen heeft gebracht. “Het ‘experiment’ van beschaving dreigt nu de natuurlijke wereld waarvan het afhankelijk is, te overweldigen” stelt de catalogus ter toelichting op de key note van de bedenker van het begrip progress trap. Een variant op de vraagstelling die gedurende de gehele twintigste eeuw door denkers aan de orde is gesteld: Hebben de Verlichting en de technologische vooruitgang niet vooral veel rampspoed over de mensheid uitgestort in plaats van hun belofte van toenemende beschaving en groeiende humaniteit na te komen? Daarmee voegt het thema van DEAF zich in een gesprek dat al erg lang aan de gang is. Het werd niet erg duidelijk waarom we er nu verder over moesten praten en hoe de verschillende onderdelen van de conferentie (zoals die over het gebruik van drones als artistieke project en middel tot politiek activisme) binnen het thema progress trap pasten. De hoofdtentoonstelling in de grote zaal van HNI, naast de conferentie bedoeld voor een groter publiek, kreeg eveneens een weids thema mee: “De tentoonstelling The Progress Trap adresseert de huidige technocentrische visie op vooruitgang en is een maatschappelijk commentaar op de verleiding van technologische innovatie.” Even weids is de keuze van de 12 tentoongestelde werken. Te zien waren enkele bekende 6 museale werken, zoals een ouder object uit 1994 van de uitvinder van de video- en mediakunstkunst Nam June Paik. Een werk van de Amerikaanse kunstenares Jenny Holzer, bekend van haar installatie bij de ingang van vertrekhallen 1 en 2 op Schiphol. De met veel publiciteit omgeven in Ghana geassembleerde auto Turtle 1 van Melle Smets en Joost van Onna, te zien geweest op de laatste Art Rotterdam. Foto’s van Lucas Foglia uit een grotere serie over mensen in de VS die ‘zelfvoorzienend’ proberen te leven. Allemaal werken die al redelijk bekend zijn. Daarnaast enkele interactieve werken waar niet veel kraak of smaak aan zat. De meest veelbelovende, The Blind Robot van Louis-Philippe Demers (een robotarm tast voorzichtig het lichaam en het gezicht van de bezoeker af, alsof er een blind iemand tegenover je zit) was kapot. Al met al een betrekkelijk willekeurige, overbodige en weinig actuele tentoonstelling. Een tweede kleine tentoonstelling in het eigen huis van V2 was vooral een documentaire tentoonstelling met werk van studenten van een Londense opleiding, gericht op biotechnologie. Ook DEAF is een community van mensen die elkaar kennen, die althans elkaars werk kennen en die op elkaar reageren. Het is nuttig voor de voortgang van hun werk dat ze elkaar af en toe ergens op de wereld zien en spreken. Wat DEAF mist in vergelijking met Poetry International is het vermogen om het festival daarnaast voor een breder publiek aantrekkelijk te maken. De tentoonstelling in HNI is te slap, te onspectaculair om dat doel te bereiken. DEAF doet weinig moeite zich met de stad te verbinden. “De boodschap van een festival is: Laat je maar verrassen en vertrouw het aanbod.” Kunstweekend Charlois Onder de titel This could be Rotterdam or anywhere toonde het Kunstweekend Charlois nogal wat buitenlandse kunstenaars die in deze zuidelijke wijk van Rotterdam zijn neergestreken, plus een aardig contingent autochtonen die profiteren van het aangename kunstklimaat dat de laatste jaren in Charlois is ontstaan. Kunstweekend Charlois is een van de jaarlijkse atelier- of kunstroutes die in sommige wijken van de stad worden georganiseerd. Kunstroutes brengen een geïnteresseerd publiek in direct contact met kunstenaars (veelal buiten galeries om) op laagdrempelige locaties. Onder de artistieke leiding van kunstenaar Ties ten Bosch werd in Charlois kwaliteit geleverd: verrassende locaties, goede kunstenaars en zinvolle nevenactiviteiten in de vorm van rondleidingen, wandeltochten, workshops, muziek en performances. Vergeleken met de vorige editie waren de kwaliteit van de werken, de organisatie en de marketing met sprongen vooruit gegaan. Dat de marketing zich nu op publiek in heel Rotterdam richtte was terecht, zoveel kwaliteit heeft het weekend inmiddels wel. De prijs voor de meest originele locatie gaat naar de Rotterdamse kunstenaar Gilbert van Drunen die in een kamertje zonder daglicht in de klokkentoren van het oude kerkje van Charlois, slechts te bereiken door enkele gevaarlijk ogende steile trappen te beklimmen, een mooie selectie portretten had opgehangen. Prima activiteit, zo´n weekend, voor wie rustig kuierend of fietsend het verkennen van onbekende straten, pleinen en gebouwen wil combineren met het bekijken van zeer afwisselende kunstuitingen. Kunstroutes nodigen nu eenmaal uit tot slenteren, flaneren en de stad ontdekken, versterken daarnaast ook de identiteit van een wijk. Operadagen Rotterdam Operadagen Rotterdam is een omvangrijk festival; in 9 dagen 100 voorstellingen en evenementen van 32 projecten. Veelal zijn de voorstellingen nieuw of onbekend; vertrouwen op de Festivalstad Rotterdam smaak van artistiek leider Guy Coolen is dus een must voor de festivalbezoeker. Opera in de traditionele betekenis kom je in dit festival niet vaak tegen. De gekozen locaties zijn veelal bijzonder. Vorig jaar speelde een deel van Operadagen zich af in de oude gevangenis aan de Noordsingel, nu was naast de vertrouwde theaters de Onderzeebootloods op de Heyplaat een sfeervolle locatie, plus enkele kerken, Roodkapje, een sexclub en het dak van de Bijenkorf. Het festivalthema was deze keer ‘(R)evolutie en broederschap’ en dat thema bleek breed genoeg geïnterpreteerd te kunnen worden om veel bijzondere voorstelling naar Rotterdam te halen. Operadagen Rotterdam is sterk in het schuren langs de marges van het begrip ‘opera’. Veel voorstellingen zullen door het publiek niet direct als ‘opera’ worden herkend, eerder is de vagere term ‘muziektheater’ van toepassing. Spelen met de grenzen van het genre, dat kenmerkt dit festival (en overigens veel kunstuitingen van de laatste tijd). Het optreden van Timur and the Dime Museum, door de organisatie betiteld als een glam-indie-rock-opera band, had prima op een poppodium plaats kunnen vinden. De tenor Timur galmde in een hedendaagse dodenmis waarin milieurampen centraal staan. Soms half als man, half als vrouw gekleed. Het optreden had de vocale pathetiek van Queen van Freddy Mercury in zijn beste tijd. Queer sensitivity en camp, zo kun je het optreden wel karakteriseren. In de voorstelling Flyway van Elisabeth Dunn liep het publiek onder leiding van een ‘gids’ in een klein groepje door de stad, voorzien van een koptelefoon en een verrekijker. Op gezette momenten zagen we door de verrekijker vogels. Meestal op beeldschermen die ergens hoog in een gebouw waren opgesteld, soms een echte broedende meerkoet. Door de koptelefoon kwam een nogal ongenuanceerd elektronisch geluidsgordijn. De voorstelling moet voor toevallige passanten wel opzien hebben gebaard, een groepje bird watchers dat naar vogels op beeldschermen keek, maar mistte voor de deelnemers theatrale spanning. Er gebeurde eigenlijk niets onderweg en de afsluitende act van de ‘gids’ op een plateau bij de Erasmusburg was niet meer dan een gymnastiekoefening. Geen theatrale opbouw, geen spanning, wel een aardige optocht door de stad. Cultureel erfgoed was een uitvoering van de Negende Symfonie van Beethoven door het Rotterdams Philharmonisch Orkest in de Doelen. Ook erfgoed was de unieke vertoning van Robert Ashley’s televisie-opera Perfect Lives uit 1984 in theater De Gouvernestraat. Opvallend hoe actueel dit multimediale werk van dertig jaar geleden nog steeds is en wat goed van Operadagen en De Player om zo’n ouder werk weer eens te tonen. Verdi’s opera Macbeth werd krachtig gezongen door een all black cast voor een all white audience in het Nieuwe Luxor Theater. De regisseur van deze uitvoering verplaatste de handelingen in het koningsdrama van Shakespeare naar Oost-Congo; een rauwe verkrachtingsscène werd afgewisseld met zwaaiende machetes. Veel te snel geprojecteerde teksten met te veel informatie over de achtergronden van de constante oorlogen in Afrika (grondstoffen, imperialistische machtsuitoefening, stammenstrijd) werden op het achterdoek geprojecteerd, naast pijnlijke zwart-wit foto’s van slachtoffers. Spelers en zangers hebben in hun persoonlijke leven te maken met het drama in Afrika. Door die ervaring te projecteren op een westerse kunstvorm (Shakespeare, Verdi, opera) scheppen ze een zekere afstand en mede daarom werd het als kunstwerk invoelbaar. Hoogtepunt was de voorstelling Van den Vos van de Vlaamse toneelgroep FC Bergman, een veelvormig drama met levende muziek op het podium, een voorstelling waarvoor de technische ploeg van de Rotterdamse Schouwburg vier dagen aan het opbouwen was geweest. In dit stuk botsen de twee tegengestelde karakters van vos en wolf op elkaar, karakters die staan voor natuur en cultuur. De Essentie van het Kwaad, daar gaat deze interpretatie van het middeleeuwse epische gedicht ‘Van de vos Reynaerde’ eigenlijk over. De vos is hier niet zozeer slim als wel een pure machtswellusteling, een psychopaat. De wolf is de evenwichtige, twijfelende en rationale mens van de Verlichting. In een duister en mistig bos op het achtertoneel en rond het klotsende water van een zwembad op het voortoneel wordt de strijd tussen deze twee karakters getoond in ijzingwekkende, bloederige beelden. Koning Nobel is hier niet een rechtsprekende vorst maar een enge gigolo; zes amateurspelers treden op als drager en slepen het ene slachtoffer van de vos na het andere weg. Bij de toelichting op het nieuwe seizoensprogramma kondigde Schouwburgdirecteur Ellen Walraven onlangs aan, dat zij de band met het gezelschap FC Bergman komende seizoenen gaat versterken. Weer een opvallend huisgezelschap er bij in de Schouwburg? Dat zou goed nieuws zijn voor toneelliefhebbers die een groter aanbod van spannende, complexe en schurende voorstellingen willen zien. De nieuwe voorstelling van Wunderbaum, het reeds vertrouwde ‘huisgezelschap’ van de Schouwburg, viel tegen. Het muziekgezelschap dat ons bij het binnentreden van de zaal met een kort optreden ontving had later in de voorstelling nog wel eens terug mogen komen, het zijn tenslotte de Operadagen. Het thema van de al dan niet dwingende relatie tussen een land en een taal (in dit geval het enige tijd zelfstandige en neutrale landje Moresnet en de kunsttaal Esperanto) kon grondiger uitgediept worden in een stad Puntkomma juli-september 2014 waarin een traditionele burgerpartij beweert dat we hier allen Nederlands spreken. Wunderbaum zal de voorstelling nog wel eens hernemen. Dan is het zaak om de relatie met het langjarige Wunderbaumproject The New Forest verder uit te werken, een project waarin het begrip ‘utopie’ centraal staat. Er valt meer te zeggen over de relatie tussen taal, volk en staat dan in deze eenmalige en nogal impressionistische voorstelling tijdens de Operadagen gebeurde. ZigZagCity Twee jaar geleden voor het eerst, nu de tweede editie van ZigZagCity, ook een poging tot vernieuwing van het festivalaanbod in Rotterdam. Thema is het zichtbaar maken van minder bekende delen van het centrum van de stad. Iedereen kent wel de Lijnbaan, de Meent, de Coolsingel, de Koopgoot, maar het centrum is meer dan die iconische plekken en over dat meerdere is een interessant verhaal te vertellen. Twee jaar geleden richtte het festival zich op binnenhoven achter de grote winkelstraten, zoals het Boomgaardhof, het Karel Doormanhof. Een interessante invalshoek; maar de toen voor dit festival ingezette middelen waren te bescheiden om op te vallen. Er gebeurde wel iets in de binnenhoven, maar dat ‘iets’ was te kleinschalig, te iel eigenlijk om indruk te maken. Gelukkig kreeg ZigZagCity een tweede kans en nu stond het gebied rondom de Delftsevaart centraal, of preciezer gezegd de route vanaf het Pompenburg langs de Delftsevaart en het Hang naar het Blaakse Bos tot aan de Oude Haven. Nog wel een lange route, maar met paarse linten zichtbaar gemaakt. Met name in en rond de Delftsevaart en het Blaakse Bos was de enscenering goed uitgepakt waardoor geen enkele voorbijganger op de Meent het festival kan zijn ontgaan. Gedurende 12 dagen vond een keur aan activiteiten plaats; dansvoorstellingen, muziek vanaf de balkons van woningen, films, acts, rondleidingen. Een vondst was de route met archeologische opgravingen uit het Laurenskwartier die in vitrines in winkeletalages langs de route, in de kerk en de bieb waren tentoongesteld. Prachtig was de groene aankleding van het Blaakse Bos, de vooral door toeristen gebruikte looproute onder de kubuswoningen. ZigZagCity bleek een ontspannen festival te zijn, niet al te pretentieus, met aandacht voor het kleine en voor bijzondere achterkanten van de stad. Geen security gezien en dat valt tegenwoordig op in onze door angst gekwelde stad. Ik liep een paar wandeltochten mee en hoorde toch weer wat nieuws. Altijd gedacht dat de stad uit het noorden via Delftsevaart tijdens ZigZagCity 7 de Rotte werd bevoorraad, maar neen, de Delftsevaart was veel belangrijker voor de aanvoer van levensmiddelen uit het groene achterland van de stad. Onder de Hoogstraat had die vaart een lastig sluisje waar het vrachtverkeer doorheen moest. Nooit geweten dat Piet Blom, de ontwerper van de kubuswoningen (“vogelnesten waarin hij het wonen tot contactvorm verhief”, schrijft de organisatie), van het Potlood en van de woningen ten oosten van de Oude Haven, oorspronkelijk timmerman was en als architect een leerling van de structuralist Aldo van Eyck. Het ene verhaal na het andere rolde over elkaar heen, van gidsen maar ook van bewoners van het Laurenskwartier en zo kwam voor de deelnemers aan de verschillende rondleidingen het gebied tot leven. Zo werd de geschiedenis van het Laurenskwartier, het oudste stukje Rotterdam, op een speelse, aantrekkelijke en laagdrempelige manier gepresenteerd. “Geen security gezien en dat valt tegenwoordig op in onze door angst gekwelde stad.” Dag van de architectuur Maar het had wel wat drukker mogen zijn tijdens de rondleidingen van ZigZagCity. Dat het drukker kan bewijst de jaarlijkse Dag van de Architectuur. De meeste rondleidingen en excursies van dit festival gedurende een dag zijn tevoren al volgeboekt. Voor enkele locaties staan mensen in een rij te wachten om toegelaten te worden. Vooral voor hoge woon- en werktorens staan wachtrijen; Rotterdammers zijn dol op het uitzicht op hun eigen stad vanuit een zo hoog mogelijk gebouw. De Dag van de Architectuur wordt al decennia landelijk georganiseerd door de Bond van Nederlandse Architecten. Festivalstad Rotterdam Al jaren wordt de Rotterdamse editie van de architectuurdag georganiseerd door AIR, het lokale architectuurcentrum. Nieuwe, recent opgeleverde gebouwen zijn voor deze ene keer toegankelijk en een geïnteresseerd publiek maakt gretig gebruik van de mogelijkheid om gebouwen te zien die normaliter niet of moeilijk toegankelijk zijn. Het programma van de Dag van de Architectuur volgt de ontwikkelingen op de bouwmarkt. Er is minder nieuwbouw, er is meer renovatie en vernieuwbouw, er is ook een sterker worden contingent ‘tijdelijk gebruik’. Een deel van de locaties is typisch voor onze tijd: Hergebruik van bestaande gebouwen en tijdelijke oplossingen voor leegstaande panden. In het oude zwembad Tropicana hebben zich, vooral in de koele kelders, enkele ondernemers gevestigd die opereren in een ‘groene’, ecologisch verantwoorde sfeer. Opvallende partij is Rotterzwam die oesterzwammen kweekt op koffiedik afkomstig van lokale koffietententjes. Ook Kromkommer en Rechtstreex zitten er. De eerste gebruikt afgekeurde groenten die niet de juiste vorm hebben voor de superkritische supermarkten van onze tijd, de tweede streeft korte afstanden tussen producent en consument van ons voedsel na. In Fenixloods 2 op Katendrecht is (tijdelijk?) een verzameling bedrijven in de sfeer van bijzonder voedsel neergestreken. Ik bezocht ook het Ani & Haakien Hostel in het Oude Westen, gevestigd in een huizenblok dat nog onmiskenbaar de sfeer van de stadsvernieuwing van de jaren zeventig ademt. The Student Hotel aan de Oostzeedijk is een opvallende nieuwe bestemming voor een oud kantoorpand terwijl op dit moment om de hoek het oude kantoor van de gemeentelijke Sociale Dienst wordt gerenoveerd en bij dit bijzondere hotelcomplex wordt getrokken. De kelder van dit studentenhotel staat vol met honderden fietsen, bij de huurprijs inbegrepen. Enkele (internationale) studenten lieten ons tijdens de rondleiding hun kamer zien. Je huurt er tussen de tien maanden en één nacht. De Dag van de Architectuur is een intelligente en blijkens de grote publieksopkomst gewaardeerde manier waarop verslag wordt gedaan van veranderingen die de stad Rotterdam kenmerken. Nieuwe of vernieuwde gebouwen, nieuwe of tijdelijke functies, ze worden ons door de vele rondleiders getoond en toegelicht. Voor één dag wordt het publieke domein vergroot. Die dag wordt ons een blik vergund op essentiële veranderingen in onze leefomgeving. En dat met de eenvoudige middelen van een folder, een website en rondleidingen. Dat blijkt voldoende om een nieuwsgierig publiek aan het festival te binden, om de stad uit te blijven leggen. —HB Puntkomma juli-september 2014 8 Droogrek 9 Puntkomma juli-september 2014 Droogrek Droogrek Twee vrouwen bij de tramhalte spreken een taal ik niet ken. Niks bijzonders in Rotterdam. Maar ineens hoor ik tussen alle onbegrijpelijke klanken luid en duidelijk het woord: droogrek. Een droogrek! Zoiets kennen ze waarschijnlijk niet in dat deel van Afrika waar ze, zo te zien, vandaan komen. Daar hebben ze geen eigen woord voor. Door Erik Beenker ‘I Illustratie Thom Bronneberg n Rotterdam spreken we Nederlands’ was een slogan van de VVD tijdens de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen. Hier wordt de VVD op z’n wenken bediend en ben ik oorgetuige van het begin van de door hen zo gewenste taalintegratie: droogrek. Welke woorden zullen volgen? Haring, jenever, pikhaak? Wat zijn eigenlijk typisch Nederlandse woorden die niet vertaalbaar zijn? Er schiet me nog één te binnen: apartheid. Waarom die nadruk op het leren van Nederlands? Natuurlijk, de VVD denkt dat wie Nederlands spreekt meer kans maakt op de arbeidsmarkt, maar dat is de reguliere arbeidsmarkt zoals zij die kennen. In het Oude Westen waar ik woon en tot de grootste minderheid behoor, die van autochtone Nederlanders, wemelt het van werkplaatsjes. Familiebedrijfjes, meestal van Turken en Marokkanen, waar vooral aan auto’s gesleuteld wordt. Niet het reguliere circuit misschien, maar ze verschaffen toch werk aan tal van familieleden, kennissen en buurtbewoners en dat iemand geen Nederlands spreekt is daarbij geen belemmering. De VVD verkiezingsslogan ‘In Rotterdam spreken we Nederlands’ is een wensgedachte, een bevestiging van het tegendeel. In Rotterdam hoor je op straat of in het openbaar vervoer juist steeds minder Nederlands. Is dat erg? In Amerika wordt, ondanks een sterker nationalisme, minder krampachtig aan de eigen taal vastgehouden. Grote delen van de Amerika zijn inmiddels tweetalig. Naast Engels is, door de grote toevloed van Mexicanen, Spaans de tweede voertaal. Mijn kleinkinderen in South Carolina, een van de meest conservatieve staten in de VS, leren het zelfs op school. En er zijn ook andere taalenclaves. Op doorreis via Detroit bleken alle aanwijzingen op de luchthaven zowel in het Engels en als het Japans aangegeven omdat er ter plaatse een grote Japanse gemeenschap is. En in wereldstad New York leven in Chinatown en Little Italy vast wel mensen die alleen hun eigen taal spreken en zich desondanks goed kunnen redden en daar gaat het toch maar om. Ellis Island, het eiland bij Manhattan waar eind 19de ,begin ste 20 eeuw immigranten werden opgevangen, geregistreerd en medisch gekeurd, is nu een museum aan die geschiedenis gewijd. Daar staat ook een taalboom met woorden die vanuit andere culturen in het Engels ingeburgerd zijn geraakt. Een ervan is het woord Yankees. Het ontstond in de periode dat New York een Nederlandse kolonie was en omdat die Nederlanders vaak Jan of Kees heetten werden die oerimmigranten door Engelse nieuwkomers Yankees genoemd. Waarom gaan we de veeltaligheid van Rotterdam niet aanvaarden en er trots op zijn? In de entreehal van het station kunnen we aangeven hoeveel talen er hier gesproken worden, hoeveel mensen met een niet-Nederlandse achtergrond in de stad wonen en in het stadsbestuur zitten. Een Marokkaanse burgemeester die geliefd en gerespecteerd wordt, dat is toch iets om trots op te zijn? Om aan te geven hoe internationaal de stad wel niet is wordt voortaan de slogan: ‘In Rotterdam spreken we vele talen’ en heten we de reizigers welkom in al die talen. Niet alleen om die verscheidenheid te accentueren, maar vooral om de verbondenheid met de stad duidelijk te maken. Want ondanks die grote verscheidenheid en ondanks het feit dat de PVV er bij de recente Europese verkiezingen de grootste partij bleek te zijn, leven al die verschillende groepen toch maar mooi vreedzaam samen en bouwen ze samen de stad en haven verder uit. Een symbool voor de veeltaligheid van Rotterdam is er al. Dat is het schilderij De Toren van Babel van Pieter Bruegel de Oude in Museum Boijmans Van Beuningen. Het werk dateert uit het midden van de zestiende eeuw toen Antwerpen een van de grootste havensteden van Europa was. Door de vele verschillende talen die je op straat kon horen werd het Bijbelse thema van de Babylonische spraakverwarring kortstondig een geliefd thema bij schilders uit die tijd. Het gaat om het verhaal waarin de mensen, die toen één taal spraken, een toren gingen bouwen die tot in de hemel zou reiken. Een daad van hoogmoed die God, die zelf wil bepalen wie er in de hemel komt, afstrafte door van de ene op de andere dag de mensen allemaal een andere taal te laten spreken opdat ze elkaar niet meer konden verstaan en de bouw van de toren niet kon worden voortgezet. Is dat, die Toren van Babel die nooit afkwam, niet een mooie metafoor voor Rotterdam die er prat op gaat dat de stad nooit af is? In het kader van de Operadagen was er van Wunderbaum een voorstelling – met een marginale muzikale omlijsting – over een bloeiperiode van de esperantisten. Die beschikten rond 1900 heel kortstondig over een soort eigen staat (Amikejo in het land van Moresnet), niet veel meer dan een taartpunt ingeklemd tussen het Nederlands Limburg, België en Duitsland. Het kortstondige bestaan correspondeerde met de utrakorte voorstelling van Wunderbaum. Het begon veelbelovend maar net toen we er eens goed voor gingen zitten bleek het al voorbij. Wat er nog wel uit dit tamelijk schaamteloze vluggertje van Wunderbaum naar voren kwam was de utopie dat, als mensen maar één taal zouden spreken, vrede en harmonie en welvaart gegarandeerd zijn. Alsof dat, als iedereen dezelfde taal spreekt, alle barrieres zou slechten. Een illusie. ‘In Rotterdam spreken we Nederlands’ is net zo’n achterhaald streven als ooit het esperanto als wondermiddel voor onderling begrip. Veeltaligheid is niet persé een belemmering om grote werken te kunnen voltooien net zomin als het spreken van één taal voorkomt dat mensen elkaar de schedel inslaan. Religieuze opvattingen, nationalisme, economische tegenstellingen zorgen voor tegenstellingen die niet met taal alleen overbrugd kunnen worden. Zelfs nu de meeste (internationale) communicatie in het Engels gaat (het Nederlands dient, net als zoveel andere talen, alleen nog voor lokale communicatie) en we via het web voortdurend met elkaar verbonden zijn, blijkt de wereld niet verlost van moordende tegenstellingen. Hedendaags terrorisme laat zien dat ze niet bepaald tolerant zijn ten opzicht van andersdenkenden (ook al spreken die dezelfde taal) of andere culturen (ook al kunnen ze daarmee in het Engels communiceren). Vroeger werd gedacht dat door een taal te leren je ook deel zou hebben aan de cultuur die met die taal samenhing. Als je bijvoorbeeld Frans sprak was je beschaafd (Fransen schijnen het nog steeds te denken), maar zoiets is een illusie. Dat een volk met een hoogstaande cultuur zoals de Duitsers desondanks tot de grootste barbarij konden vervallen en daarbij Duits bleven spreken geeft aan dat taal op zichzelf geen vanzelfsprekende cultuurdrager is (zoals de VVD waarschijnlijk nog hoopt). ‘In Rotterdam spreken we Nederlands’ getuigt daarom van een zeer simplistische opvatting. Taal als wondermiddel. Tolerant en humaan gedrag vergt meer dan taal*. —EB * Al denken ze daar in België natuurlijk heel anders over. Puntkomma juli-september 2014 10 De Vrijplaats Puntkomma juli-september 2014 11 De Vrijplaats De Vrijplaats: Rotterdamse kunstenaars kunnen, op uitnodiging of op eigen initiatief, De Vrijplaats gebruiken om hun werk te tonen. Johan Wenink Kunstenaar: Gerwin Luijendijk Johan Wenink was een aanzet tot een project dat uiteindelijk niet is gerealiseerd. Zoals het telefoongesprek tussen Gerwin en Johan doet vermoeden, zag Johan de samenwerking niet meer zitten. Johan begreep het werk niet en was bang de controle te verliezen over het project en de situatie. Was dit een verkeerde aanpak van de kunstenaar? Het werk Johan Wenink is in ieder geval een ode aan al de Johan Wenink’s en tegelijkertijd een heroverde controle van de kunstenaar over de situatie. Gerwin Luijendijk is een videoen performancekunstenaar die woont en werkt in Rotterdam. Tussen 2006 en 2008 studeerde hij aan het Piet Zwart Instituut en is medeoprichter en lid van kunstenaarsinitiatief ADA Rotterdam. Zijn werk werd recentelijk getoond op het Impakt Festival in Utrecht en in Januari tijdens een solo presentatie bij Galerie Joey Ramone in Rotterdam. [email protected] gluijendijk.blogspot.nl 12 Puntkomma juli-september 2014 Een nieuwe Altstadt 13 Puntkomma juli-september 2014 Een nieuwe Altstadt Een nieuwe Altstadt Over het veranderende imago van Rotterdam en het belang van het nieuwe Gelderseplein. Projectgebied Blaakhaven (circa 2008), waar het Gelderseplein onderdeel van is L eidenaren, Haarlemmers, Utrechters en Delftenaren kunnen zich al sinds jaar en dag beroepen op hun historische binnenstad; onveranderlijk vereeuwigd op de ansichtkaarten bij de plaatselijke boekhandels. Velen zullen met me meevoelen hoe heerlijk recalcitrant het vroeger was om met overtuiging te zeggen: “Rotterdam is natuurlijk de mooiste stad van het land. En van nog veel meer.” Dan kon je dat altijd gaan uitleggen, de ander begreep het uiteindelijk toch niet; vastgekleefd aan die grachtenstadjes met hun gemakkelijke schoonheid. Maar jij hield zelfgenoegzaam vol, even ongrijpbaar als de liefde voor de stad. Maar dat is nu allemaal voorbij. Het kan niemand zijn ontgaan. Met grote regelmaat haalt Rotterdam de internationale pers als uitgelezen toeristische bestemming. Voorlopig hoogtepunt: De New York Times verkoos afgelopen januari Rotterdam als één van de tien meest bezienswaardige steden ter wereld. Voor 2014 dan. “First-class architecture in the Netherlands’ second city. Post-World War II reconstruction has changed the face of one of Europe’s largest ports, where striking, cubed architecture gives shape to the most modern skyline in the country. But it’s not done yet. This is a banner year for ribbon cuttings to celebrate both new and reconfigured space: An overhaul of Rotterdam Centraal train station has already unveiled the city’s first Starbucks. (…) Come October, the massive arch of the Markthal, whose interior displays 3-D food photographs, becomes the country’s first indoor food hall (Elisa Mala, New York Times, januari 2014). Rotterdam als verfrissende keuze voor het reislustige lezerspubliek. Je zou je kunnen voorstellen dat ze verveeld zijn door San Francisco, Hong Kong en Parijs, en de lijst daarom moest verrassen; overigens ondanks het vernoemen van de alom vertegenwoordigde Starbucks. In navolging van de prestigieuze Amerikaanse krant verscheen Rotterdam op vergelijkbare lijstjes in onder meer Duitse, Belgische en Engelse kranten. Eén bouwwerk wordt steevast uitgelicht als grote belofte voor de nabije toekomst: MVRDV’s Markthal. Op 8 juni zond de NOS een item uit met daarin een hoofdrol voor Arno Coenen. De inmiddels wereldberoemde kunstenaar was diep onder de indruk van de binnengevel Illustratie Blaakhaven.info Piazza dei Miracoli Pisa (Italië) Een golf architectuurtoeristen zal de komende jaren op Rotterdam afkomen, daartoe verleid door een reeks nieuwe en bijzondere gebouwen die de afgelopen periode de wereldpers hebben weten te halen. Dit laatste zal echter niet opgaan voor het nieuwe Gelderseplein, nabij de Oude Haven. Waar tot 1993 treinen over het luchtspoor denderden is een nieuw stuk Rotterdam verrezen. Een woon- en kantoortoren, een hotel, winkelunits en vooral: een fonkelnieuw stadsplein dat de terrassen aan de Oude Haven op bijzondere wijze flankeert. Hoewel geen iconische ontwikkeling toch een project dat van groot belang is voor een stad die zich nu rekent tot de meest bezienswaardige ter wereld. Door Arnold Westerhout van het gebouw, nu bedekt met zijn Horn of Plenty. Mede door dit naar verluidt “grootste kunstwerk ter wereld”, riep CNN de Markthal uit tot één van de tien belangrijkste projecten in aanbouw ter wereld. De voorheen heimelijk trotse Rotterdammer pakt de aandacht van gerenommeerde media aan om op verjaardagen (overal in het land) uit te roepen: “We horen bij de tien mooiste steden van de wereld. Het nieuwe Rotterdam Centraal; De Rotterdam van Rem Koolhaas; straks de Markthal, moet je eens kijken.” Inderdaad, met gebouwen als deze wordt de nominatie onderbouwd. Maar het is allemaal wel een hoop ‘wereld’; wat is het eigenlijk van Rotterdam? Met andere woorden, wat zegt het nu eigenlijk, de aandacht voor die gebouwen? Hoewel de artikeltjes anders doen vermoeden is de stad geen verzameling attracties. Of beter gesteld: de aantrekkelijk van de stad wordt niet bepaald door een enkel spectaculair gebouw hier of daar. Andere factoren, die in de pers grotendeels onbenoemd blijven, spelen een grotere rol. Het voorbeeld van Antwerpen Velen zullen bij Antwerpen weliswaar onmiddellijk denken aan de kathedraal van die stad; misschien zowel aan de kerkelijke als aan de seculiere variant. Maar je zou toch niet willen stellen dat het station en de kerk de enige bezienswaardigheden van Antwerpen zijn? De stad weet veel kooppubliek aan te trekken, ogenschijnlijk op zoek naar iets wat in eigen stad niet te vinden is. Hoeveel dagjesmensen lopen jaarlijks niet van het station naar de Groenplaats? Elke Hollander die eens over de Meir heeft gelopen zal zich trouwens verwonderd hebben over de winkelketens die je er aantreft. Dezelfde HEMA, C&A en zelfs een Kruidvat als hier. Waarvoor dan nog de moeite nemen om naar de Vlaamse havenstad af te reizen? Dat is om de totale beleving van de stad, waar architectuur een onmisbaar onderdeel van is, in plaats van een reden voor bezoek op zich. Denk aan de terrasjes, de frieten en het bier, het zuidelijke, die pleintjes, de fijnmazige straatjes en de fijne oude geveltjes die je boven de winkels vindt. Het is om deze redenen dat Antwerpen al jaren tot de populairste stedentripbestemmingen voor Nederlanders behoort. Het voorbeeld van Antwerpen doet je afvragen waarom je de moeite zou nemen af te reizen naar een andere stad. Je wilt er in ieder geval iets vinden wat je in je eigen plaats niet hebt. Soms is dat een bijzonder museum, soms een bepaalde winkel, maar als je afgaat op ‘de lijstjes’ waarin Rotterdam genoemd wordt lijkt het vooral om de bijzondere gebouwen te zijn. In deze vorm van erkenning schuilt een gevaar: architectuur om de architectuur is maar een oppervlakkige reden voor een toerist om een stad te bezoeken. Het voorbeeld van Pisa Naast Venetië (gedegradeerd van stad tot pretpark) kent Italië nog een stad die een Foto Wikimedia Commons extreem gevolg van stedelijk toerisme uitdrukt; een stad met een enorme discrepantie tussen de beroemde attractie die het herbergt en de bezienswaardigheid van de rest van die stad. Iedereen komt thuis met dezelfde anekdote over Pisa, de derde beroemde havenstad van dit verhaal. Je rijdt een rommelige stad door om uit te komen bij een grasveld met daarop drie witblinkende, op enige afstand van elkaar opgestelde, wereldberoemde monumenten. Het Piazza dei Miracoli is een eigenaardig plein. De kathedraal, het baptisterium en de klokkentoren zijn op een grasveld geplaatst, anders dan in de stedelijke context van een stenen stadsplein met wat bomen en koffiebarretjes die je in andere Toscaanse stadjes vindt. Het plein wordt enerzijds geflankeerd door een lange rij marktkraampjes waarvan de aangeboden waar zich gemakkelijk laat raden. Aan de andere zijde een hoge, lange stadsmuur die het gevoel van afscheiding versterkt. Het plein lijkt wel losgeweekt van de rest van de stad; als een zwervend stadsdeel dat hier tijdelijk geland is; zonder de context van een stad die er onlosmakelijk mee verbonden is. Die indruk van een soort ‘ontbrekende stedelijke context’ wordt niet alleen gewekt door de historische, stedenbouwkundige situatie, maar ook omdat in de rest van Pisa niet zo veel te beleven valt. Dat is misschien niet eerlijk, de lange geschiedenis van de stad kent perioden van verval, de Tweede Wereldoorlog heeft sporen nagelaten; net als Rotterdam is ook Pisa een gehavende stad. Het gevolg voor velen is dat je er even komt kijken naar de scheve toren, de obligate foto maakt, een minitorentje koopt en hem weer peert. Zal Pisa ooit meer dan een bezoek van een halve ochtend worden? Het Gelderseplein Terug naar Rotterdam. In de marge van de Markthal is een nieuw plein aangelegd. Dit Gelderseplein ligt in het verlengde van de oudste haven van Rotterdam. Dit gebied (het oostelijke deel tussen de Blaak en de Wijnhaven) heeft na de aanleg van de Spoortunnel lange tijd braak gelegen. De nieuwbouw bestaat onder meer uit de woontoren Wijnhaeve (2008), kantoorgebouw Blaak 8 (2009) en twee recent opgeleverde, lagere schijven met gevels die grotendeels met glas Zicht op het nieuwe Gelderseplein bekleed zijn. Het blok aan de zijde van het Gelderseplein is verhuurd aan Citizen M hotels: een flitsend viersterrenhotel met 151 kamers. De rest van het plein bestaat uit de retroarchitectuur van onder meer KOW architecten (dat ongeveer gelijk met de woontoren is gebouwd), het rijtje achttiende-eeuwse herenhuizen dat een aantal jaar afgebroken was voor de aanleg van de spoortunnel en natuurlijk het Witte Huis. De indrukwekkende transformatie die dit stukje stad heeft ondergaan is desondanks grotendeels onopgemerkt te blijven. Natuurlijk komen genoeg bezoekers af op het Witte Huis en vooral de kubuswoningen. Maar iedereen die eens over het Blaakse Bos heeft gelopen weet dat het geen plek is waar je echt wilt blijven. In tegenstelling tot de ruimten onder de kubussen behoren de terrassen aan de oostzijde van de Oude Haven echter al vele jaren tot de populairste verblijfplaatsen in de stad. Het Gelderseplein, aan de overzijde, heeft nu het potentieel om dat succes als het ware te spiegelen. Er is voorzien in nieuwe terrasruimte nabij het water en een vrijwel doorlopende plint die beschikbaar is om verhuurd te worden aan horecaondernemers. De omgeving biedt een unique selling point van een geheel andere orde dan de kolossale projecten en opvallende bouwwerken elders in de stad, hoewel het misschien niet zo fotogeniek is als bijvoorbeeld het nieuwe Centraal Station. Toch voegt het kwaliteiten toe die onontbeerlijk zijn voor een stad die pretendeert bij de meest bezienswaardige ter wereld te horen. Het zijn kwaliteiten waardoor het Oude Havengebied afwijkt van de grote delen van de rest van de binnenstad. In de eerste plaats door de stedenbouw zelf: die is kleinschaliger en fijnmaziger dan wat je bijvoorbeeld aan de Binnenrotte, het Schouwburgplein en het Kruisplein ziet. Het overgrote deel van de binnenstad wordt gekenmerkt door losstaande gebouwen. Of ze nu uit de wederopbouwperiode of uit de jaren ’90 stammen, als geïsoleerde decorstukken staan ze door het centrum van Rotterdam verspreid. De Doelen, de Lijnbaanflats, de Schouwburgpleinbioscoop: ze laten gaten vallen in het ritme van de stad die niet meer in te vullen lijken; behalve dan door wildplassers in de kleine uurtjes van de nacht. Maar anders dan de grote open ruimten, die zo ruim zijn dat ze geen richting lijken te geven, die gedomineerd worden door ordinaire stoeptegels, die geen schaduw bieden, is het Gelderseplein intiem, groen, kleinschalig. Hier zijn de gebouwen geschakeld. Het geeft een idee van dichtheid die kenmerkend is voor binnensteden. Ofwel: het gebied geeft zoiets als een traditioneel ‘binnenstadsgevoel’. Een binnenstadsgevoel in Rotterdam, zoals in andere Hollandse steden? De stad heeft weliswaar grote gebouwen, een imposante rivier, gelauwerde, eerste klasarchitectuur van eigen bodem, de allergrootste H&M, een stadsgezicht waar Rotterdam en het initiatief van de Rotterdammers. Natuurlijk is Rotterdam geen Antwerpen, om nog maar te zwijgen over Pisa. Daarnaast: de logica van de lijstjes en oppervlakkige onderbouwingen staat ver af van de dagelijkse realiteit. Met andere woorden: Rotterdam is meer dan een verzameling gebouwen, net zoals Pisa dat is, ondanks de ongelukkige wijze waarop de Italiaanse stad zich weet te profileren. Het gaat daarom niet om dat ene icoon, maar om de totaalbeleving van de stad. Het Gelderseplein, in de omgeving van de Oude Haven, zou je om deze reden kunnen beschouwen als een De omgeving biedt een unique selling point van een geheel andere orde dan de kolossale projecten en opvallende bouwwerken elders in de stad, hoewel het misschien niet zo fotogeniek is. menig stad jaloers naar kijkt; maar een binnenstadsgevoel? Dat hadden we nog niet, gingen we daarvoor niet naar –bijvoorbeeldAntwerpen? Meer dan het onrustige Stadhuisplein, de Witte de Withstraat of de tochtige Binnenrotte, biedt het Gelderseplein, geholpen door het water in de Oude Haven, het Witte Huis (en de traditionalistische architectuur) een geheel nieuw gevoel van een Altstadt in het centrum van Rotterdam. Het Gelderseplein bevindt zich bovendien in de directe nabijheid van de Markthal, als een schakel tussen deze omgeving, waar ooit de dam in de Rotte werd gelegd, en de Oude Haven. De drukke Blaak loopt weliswaar tussen de gebieden door; het zou daarom te vergezocht zijn te stellen dat het gebied een extrapolatie is van de markt. Maar als je je bedenkt dat tot 1994 op de plaats van het nieuwe Gelderseplein nog het luchtspoor liep, kan je niet anders dan vaststellen dat het project op zeer betekenisvolle wijze de cohesie van dit stadsdeel vergroot. belangrijke ontwikkeling. Geen icoon voor op de voorpagina zoals de Markthal, maar een nieuwe stadsruimte die voor het centrum van Rotterdam erg bijzonder is. Maar bovenal is het de invulling van de architectuur die er toe doet. Want wat heb je aan een mooi, maar leegstaand gebouw? Ondanks al die goede aanzetten zijn ‘we’ er nog niet omdat vrijwel alle units aan het Gelderseplein nog oningevuld zijn. Laten we hopen dat ondernemende Rotterdammers met hart voor de stad invulling kunnen geven aan het Gelderseplein. Want naast de opmerkelijke gebouwen in deze stad zijn er ook nog de opmerkelijke mensen. Een batterij hardwerkende mannen met baarden en vrouwen in bloemetjesjurken en met felrode lippenstift neemt dagelijks plaats op de vele kringloopwinkelmeubeltjes die nonchalant zijn geplaatst in tot voor kort leegstaand ‘industrieel erfgoed’. Ga eens kijken op het Deliplein, op de Schiedamse Vest, onder de Hofbogen en in de Ontbijtbar aan het Kruisplein. Zonder uitzondering initiatieven van lokale ondernemers die haarfijn aan lijken te voelen welke kant het op moet met Rotterdam. Warenhuis GROOS (in het Schieblock) won onlangs de Ketelbinkieprijs; een aanmoedigingsprijs voor originele Rotterdamse ondernemers. Bij Kopi Soesoe op Katendrecht serveren ze een fantastische Indische koffie die je niet zo snel bij een Amerikaanse koffieketen te drinken krijgt. De ondernemers onder het voormalige station Hofplein hebben hun nek uitgestoken door te investeren in interieurs die rijp zijn om gefotografeerd te worden voor de internationale reisgidsjes. Ofwel: Niet gebouwen, maar mensen maken de stad. Misschien een flauw cliché – ook al was het thema van de Dag van de Architectuur 2014 ‘mensen maken de stad’– ; daarom niet minder waar. De afgelopen jaren heeft Rotterdam immers niet voor niets een enorme ontplooiing van lokale initiatieven gezien. Buiten de genoemde ontwikkelingen ook veel gelezen online platformen als De Buik van Rotterdam en Vers Beton die voortvarend verslag doen van wat er in de stad gebeurt. En vergeet ook niet de Rotterdamse architectenbureaus: van ZUS (Luchtsingel) tot MVRDV (dat naast de Markthal het nieuwe Collectiegebouw voor het Boijmans van Beuningen ontwerpt). Koffie aan het Gelderseplein? Gelet op de wildgroei van koffiebarretjes de afgelopen jaren lijkt een deel van de toekomstige invulling van het Gelderseplein redelijk gemakkelijk te voorspellen. In het kielzog van de groeiende koffiecultuur heeft de Amerikaanse koffie- en broodjesfirma Dunkin’ Donuts afgelopen april aangekondigd een aantal vestigingen in ons land te willen openen en daarvoor franchisehouders te zoeken. De keten verhoudt zich zo ongeveer tot Starbucks als Burger King zich tot rivaal McDonald’s verhoudt. Rotterdam kan dus niet achterblijven. Laten we echter hopen dat aan het Gelderseplein - in navolging van niet alleen Kopi Soesoe, maar ook Hopper en de Urban Espresso Bar - een volgende quasi originele, maar Rotterdamse koffie hotspot wordt geopend. Daar kan dan op termijn best een kraampje met mini markhalletjes bij. —AW Puntkomma juli-september 2014 14 Gaat het hier nog wel van: “bloep, bloep, bloep?” Puntkomma juli-september 2014 15 Gaat het hier nog wel van: “bloep, bloep, bloep?” Gaat het hier nog wel van: “bloep, bloep, bloep?” In het in 2012 verschenen boek De Gehavende Stad van Erik Brus en Fred de Vries moppert Jules Deelder aan het eind van een historische beschouwing over jazz in Rotterdam er vrolijk op los: “Goedbeschouwd draait het allemaal om de afwezigheid van een vitale underground. Daar gedijt muziek in. Muziek heeft dat nodig, dat borrelen, bloep, bloep, bloep. Dat subversieve moet erin zitten. Maar zo’n underground heb je niet meer.” Dit citaat is de reden voor dit verhaal. Doet de stad niet meer van “bloep, bloep, bloep”? Kookt en borrelt het niet meer in Rotterdam? Is de jazzsoep anno 2014 ijskoud en niet meer te vreten? Door Tjeu Strous L North Sea Around Town Foto Ivo Streng aten we eerlijk zijn: Het sfeertje dat Brus en De Vries in hun boek uitgebreid beschrijven bestaat niet meer. We hebben het dan over het groezelige, door dope en drank beheerste ruige leven in de jaren zestig en zeventig in de vele etablissementen van Willem ‘Wodka’ van Empel, waarvan het gekraakte Lijnbaantheater onder de naam Thelonious de bekendste werd. Aldaar gingen de fameuze, immer onder invloed of gedrogeerd zijnde toehoorders als Jules D., Cornelis Vaandrager, Frans Vogel en Hans Sleutelaar, als ze niet luisterden naar Sun Ra, Eric Dolphy, Johnny Griffin of Willem Breuker, met elkaar op de vuist. Dat soort podia zijn er in 2014 niet meer. Maar de platenzaken aan de Binnenweg, waar Jules Deelder singeltjes en epeetjes onder zijn truien liet verdwijnen om ze gratis en voor niks aan zijn steeds imposanter wordende collectie toe te voegen, zijn er nog wel. Sterker nog, zij zijn sinds de herontdekking van de klankkleur van muziek op vinyl aan een tweede leven begonnen. En jazzpodia zijn er, na de schrale jaren negentig, meer dan ooit. We noemen: LantarenVenster, de Doelen, Bird, Dizzy, Grounds en incidenteel WORM. Daarnaast zijn er de vele plekken waar zo nu en dan jazz geprogrammeerd wordt. Zo zat ik of all places nog niet zo lang geleden in het winkelcentrum Hesseplaats in Ommoord in de gezellig drukke Brasserie De Verandering te luisteren naar de band van Mijke Loeven met niet onverdienstelijk saxwerk van de jazzorganisator ter plekke, Ruud Bergamin. Ondanks al die wethouders uit “Scheetpikkemersans, die nooit van de Coolsingel af komen en een aantal zetbazen in kroegen en zalen neerzetten die niks met de klanten hebben”, aldus de al even hard kankerende oud free jazzer Ger ‘Sax’ van Voorden in hetzelfde boek waarin Jules Deelder los gaat, valt het dus misschien allemaal wel mee in Rotjeknor. Het wordt tijd deze langzamerhand toch wel erg oude mannen, hoezeer ook van ongekende statuur als het om het jazzverleden van Rotterdam gaat, van repliek te dienen. Want hoewel door al die ‘Scheetpikkemersanse’ wethouders in de Rotterdamse culturele vleespotten onbarmhartig huis is gehouden is juist de jazz er welbeschouwd helemaal niet slecht uit tevoorschijn gekomen. En dat dan ook nog eens door ingrijpen van de gemeenteraadsleden van de stad, waarvan Deelder vilein opmerkte: “De jazz is hier nooit serieus genomen, je bent hier tenslotte in Rotterdam”. Hoe onwaar was die laatste bewering in deze laatste subsidieslag! Terwijl door de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur in zijn opperste wijsheid nog werd gesteld dat Jazz International naast de grote podia van de Doelen en LantarenVenster geen bestaansrecht meer had, gooide de gemeenteraad in november 2012 die opvatting over de schutting en tilde Jazz International andermaal in het zadel. Precies hetzelfde gebeurde met de subsidie voor het World Music & Dance Centre, inmiddels Grounds geheten: Afgewezen door de RRKC, tóch toegekend door de gemeenteraad. Een door de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur voorgestelde forse sanering van de budgetten van LantarenVenster werd door het gemeentebestuur eveneens gedeeltelijk weggewuifd. En dan was er ook geld over voor de nieuweling onder de podia, Bird, dat een mengsel van jazz, hiphop en funk op de planken beloofde te zetten. En North Sea Round Town, de lokale schil in de wijken rondom het geweld van het North Sea Jazz Festival in Ahoy, bleef ook al overeind. Kortom, als er deze keer één cultuursector was die glorieus uit de slag om de subsidiemiddelen tevoorschijn kwam dan was het de jazzmuziek wel. De conclusie kan geen andere zijn: Jazz anno nu is in Rotterdam en vogue, juist ook bij gemeentebestuurders zonder wellicht al te veel culturele ballast, dwars tegen de opvatting van de dames en heren deskundigen in. Mijke Loeven, directeur van Jazz International, zegt dat die erkenning eigenlijk al sinds Rotterdam Culturele Hoofdstad gegroeid is. Jazz werd van underground waar de oude garde het alsmaar over heeft, ‘bovengronds’ en kreeg de erkenning die het verdient. Het merkwaardige met jazz is, aldus Mijke Loeven, dat het aan de ene kant een heel kwetsbare muziekvorm betreft waarvan menige uiting (denk aan big bands, gecomponeerde jazz en stimulering van jong talent) veel extra aandacht en geldelijke steun behoeft. Aan de andere kant, met als vlaggenschip natuurlijk North Sea Jazz Festival, is het een heel goed te exploiteren muziekvorm. Jazz is na al die jaren een volledig geaccepteerd onderdeel van het brede cultuuraanbod geworden. Niet vreemd aan de acceptatie is de enorme vlucht die hedendaagse muziekvormen hebben genomen op het conservatorium. Jazz mengt op Codarts moeiteloos met allerlei vormen van wereldmuziek, R&B, hiphop, terwijl ook de elektronica en de digitale technieken worden ingelijfd. Voeg daarbij de invloed van jongeren die uit alle windstreken van de wereld in Rotterdam neerstrijken en er is een smeltkroes van ideeën, stijlen en stromingen ontstaan die zijn weg in Rotterdam moet kunnen vinden. De daarbij behorende infrastructuur van speelplekken wordt nu inderdaad, mede door de politieke bereidheid, gerealiseerd. Waarmee niet is gezegd dat we nu in een jazzwalhalla terecht zijn gekomen. Mijke Loeven blijft hameren op de noodzaak van een productiehuis voor de jazz, een plek waar je als jong talent naar binnen gaat en niet naar buiten komt zonder dat er een CD en bijbehorende presentatie is gemaakt. Zo’n plek is er nog niet in Rotterdam. Drummer/componist/bandleider Arend Niks valt haar daarin bij: “Ondanks het inmiddels brede podiumaanbod blijft het voor jonge musici lastig om aan de bak te komen.” Hoe anders was de situatie begin deze eeuw, vlak na Rotterdam Culturele Hoofdstad. Daar kwam de jazz helemaal niet als aandachtsveld uit te voorschijn. In 2001 moesten de verzamelde jazzpodia, toen nog vooral Nighttown en de Doelen, met Jazz International als nieuwkomer, noodgedwongen de handen ineen slaan om overeind te houden wat er nog was: een aantal op halve kracht werkende en elkaar in de weg zittende podia met een afkalvend publiek. Het eerste Jazzconvenant was geboren. De teloorgang van Nighttown in het midden van de jaren nul maakte de situatie er niet makkelijker op. Gelukkig kon Jazz International in het gat springen en de losse eindjes aan elkaar knopen. Het jaarlijkse festival van Jazz International met nieuw Rotterdams talent in Calypso aan de Mauritsweg was het resultaat. Mensen als Stefan Lievestro, Arend Niks en Tony Overwater kregen zo een vliegende start. In 2009 verzamelde Jazz International de podia andermaal rond de tafel. Ook was LantarenVenster weer aangeschoven. Programmeur Kadir Selçuk Puntkomma juli-september 2014 16 Gaat het hier nog wel van: “bloep, bloep, bloep?” Puntkomma juli-september 2014 17 Gaat het hier nog wel van: “bloep, bloep, bloep?” “Als iets geldt voor deze scene is dat de musici geen oogkleppen op hebben.” Foto Marc Heeman Jazzpodium BIRD in de Hofbogen onder het oude Hofpleinviaduct van deze organisatie deed van zich spreken door heel grote Amerikaanse namen naar het opnieuw tot de jazz bekeerde LantarenVenster te halen. Helaas iets te grote namen voor de slechts 250 plaatsen tellende zaal. Ook toen dreigde de jazzprogrammering andermaal het loodje te leggen. De nogal stevige druk die door de gemeente op LantarenVenster werd uitgeoefend om het sfeervolle, maar wel krakkemikkige pand aan de Gouvernestraat te verlaten en om de sprong over de Maas naar de Wilhelminapier te maken werd gehoorzaam opgevolgd. Dit ondanks het gemekker van de vaste klantenkring van LantarenVenster, de in het centrum wonende Rotterdamse dorpelingen die luidkeels aangaven geen zin te hebben in een wekelijkse fiets, metro- of tramtocht helemaal naar Zuid. Toch namen Kadir Selçuk en bestuursvoorzitter en voormalig wethouder Kombrink deze gewaagde sprong. Overigens niet nadat deze laatste bij de zittende wethouder had bedongen dat bij een tegenvallend bezoekersaantal de gemeente de eerste jaren zou bijpassen. Die toezegging van de gemeente bleek hooguit in het eerste jaar nog nodig. Nu er inmiddels dik twee seizoenen voorbij zijn, komt het aantal filmbezoekers ruim boven het streefgetal van 180.000 uit; het zijn er inmiddels 200.000 geworden. Frank Bolder, programmeur van LantarenVenster, stelt vast dat al dat gezeur over een paspoort dat je nodig zou hebben om naar de overkant te komen en die enorme klimpartij over de Erasmusbrug waar geen hond zich aan zou wagen, onnodige bangmakerij was. Het publiek heeft het nieuwe LantarenVenster in zijn hart gesloten. Wel is dat deels een ander publiek geworden. De in jazz geïnteresseerde inwoners van de omliggende gemeenten en verder van het centrum afgelegen wijken (écht waar, ook daar wonen jazzliefhebbers) kunnen nu met de auto naast LantarenVenster parkeren, iets wat in de Gouvernestraat onmogelijk was. De plek onderin het fallische gebouw van architect Alvaro Siza is helemaal geworden wat men voor ogen had. Een hippe lounge waar bezoekers niet alleen voor de film komen of een concert bezoeken maar ook graag komen eten. “Dat is natuurlijk niet alleen de verdienste van ons”, aldus Frank Bolder. “Tezamen met Hotel New York, het Nederlands Fotomuseum, LP 2, de Cruise Terminal en De Rotterdam van Rem Koolhaas is de Wilhelminapier a place to be geworden. Doordeweeks is het nog wel eens moeilijk om bij een jazzoptreden de zaal vol te krijgen, maar ook dat gaat steeds beter. Juist grote namen kun je midden in de week goedkoper krijgen; mensen weten dan de weg hier naar toe goed te vinden. We programmeren heel breed, van neo bop tot bijna pop, van funk tot Metropole Orkest. Voor elk concert is er een ander publiek. We scoren gemiddeld 150 bezoekers per concert met regelmatig uitschieters naar 250 of 300, afhankelijk van het soort concert en of we de tribunes inklappen.” In elke jazznota die de afgelopen decennia werd geschreven was er altijd sprake van een sterke binding tussen een bepaald podium en zijn publiek. Van die vanzelfsprekende relatie is de laatste tijd steeds minder te merken, al heeft elk podium nog steeds, of misschien moet wel gezegd worden, steeds meer zijn eigen sfeer. Frank Bolder erkent dat de nieuwe zaal van LantarenVenster (er is recent een tweede kleinere zaal bij gekomen om beter en flexibeler te kunnen programmeren) als het ware een concertante benadering afdwingt. De akoestiek dwingt het publiek stil te zijn. “Zelfs drankjes mogen bij ons niet meer mee naar binnen als de stoelen blijven staan. Dat maakt het allemaal wel wat sterieler dan in een clubambiance mogelijk is” erkent Frank. “Maar de bezoeker aan LantarenVenster wil dat comfort en die stilte ook. En de musicus uiteindelijk ook. In het oude theater hadden we per jaar 5 tot 6 duizend bezoekers. Dit seizoen halen we de 18.000 bezoekers. Het is hard werken, maar je krijgt er de noodzakelijke reuring mee. Rotterdam is een echte jazz stad geworden.” Bird, het podium dat gevestigd is in twee van de Hofbogen en de nieuwkomer in het recente cultuurplan, levert wat dat betreft een heel andere ambiance op. Op een willekeurige maandagavond bezoek ik een concert van de mij onbekende Cody Chestnutt. Ik tref – op een maandagavond dus - een dampende, stampvolle zaal met een swingende, funky band. “Dan heb je meteen een van mijn gedroomde concerten bezocht”, aldus Bird- programmeur Hugo Dirkson. “Toen ik bij Watt weg moest, waar ik tot het faillissement gewerkt heb, had ik een podium voor ogen waar groepsimprovisaties plaats konden vinden. Een podium waarop vrijelijk leentjebuur kon worden gespeeld bij andere stijlen, van hiphop tot soul en funk; ja zelfs wat mij betreft country en singer/songwriter dingen. In een zo vrij mogelijke atmosfeer gedijen bandjes het best. In mijn visie zit het publiek niet, maar swingt het mee. De band pakt het op en stijgt tot grote hoogte. In een clubsetting ontstaat de magie die de musicus voelt en oppakt. Maar als je zoiets wilt bereiken moet op en rond het podium alles goed zijn: De ontvangst van de artiest, de belichting, het geluid, de plek van de bar, alles moet kloppen. Bij Bird hebben we dat in twee jaar tijd weten te realiseren. We hebben sinds de cultuurplan-erkenning twee seizoenen gespeeld. Het gaat heel goed. We werken veel samen met de North Sea Jazzclub die naast de Wes- tergasfabriek in Amsterdam zit. Zonder zo’n samenwerking gaan veel bands aan je neus voorbij. Als een band slechts één concert in Nederland boekt vis je in vergelijking met Amsterdam meestal achter het net. Het is niet anders. Maar die samenwerking levert ons veel op. Ook LantarenVenster werkt op zo’n manier nauw samen met het Bimhuis. Wat heeft geholpen bij het vergroten van de gunfactor zijn de afterparties die we sinds 2011, toen nog op proef, na afloop van North Sea Jazz organiseren. Heel belangrijk is dat de ‘industrie’ daar ook is, dus de platenbazen, de bookers en de agenten. De sfeer die we nu al drie keer achter elkaar hebben weten te creëren is amazing om de Amerikaanse jazzpianist Robert Glasper te citeren. We hadden tijdens het optreden van zijn band een opstelling midden in het publiek gekozen. Die intieme sfeer die daar ontstond maakte het concert tot een once in a lifetime event. Dat was mijn eerste kippenvelmoment bij Bird.” Frank van Berkel, programmeur bij Jazz International, die met zijn gecontracteerde musici beurtelings bij de Doelen en bij LantarenVenster te gast is, herkent nog wel verscheidene groepen per soort concert, maar niet meer per podium. “Er is in de afweging die de bezoeker maakt nog steeds wel sprake van de trits bereikbaarheid, sfeer en programmering; waarbij de programmering niet noodzakelijkerwijs de doorslag geeft. De Flipsezaal in de Doelen, waar Jazz International een groot deel van zijn programma neer zet, heeft zo op het eerste gezicht alle kenmerken van een concertzaal, net zoals bij LantarenVenster. Maar na afloop bouwen we die zaal vliegensvlug om tot Grand Café. We schuiven de deur van de ruimte waar de bar is weg. Er is geen kleedkamer, het publiek kan de musici die hebben opgetreden gewoon aanraken en aanspreken. We hebben een formule waarbij optredende musici na afloop hun favoriete muziek draaien. Dat werkt, de zaal is de laatste tijd steeds vaker uitverkocht. We moeten soms zelfs verhuizen naar de grotere Jurriaanse Zaal. We hebben het ook voor elkaar gekregen om voor een wat moeilijk verkoopbare serie met big bands voldoende publiek te werven.” Frank Bolder van LantarenVenster vindt dat de stelling “Elk publiek een eigen podium” in een ander tijdvak thuis hoort. “Ik zorg gewoon voor mooie muziek en hoop daar publiek bij te vinden. Je kunt tegenwoordig met de moderne media veel beter inschatten wat het publiek wil. We hebben op Facebook op dit moment zo’n 20.000 volgers. Onze nieuwsbrief gaat naar 15.000 adressen. We kunnen die mensen op allerlei manier indelen; vaste groepen bestaan niet meer.” Drummer/componist/bandleider Arend Niks vindt eveneens dat de constatering “Elk publiek een eigen podium” aan herziening toe is. Misschien is het hard core jazz publiek dat zweert bij bebop en mainstream nog in LantarenVenster en de Doelen te vinden, maar de binding tussen muziekstijl en publiek wordt steeds losser. Het nieuwe publiek, zoals je dat in ruime mate treft bij Bird en Grounds, is nieuwsgierig maar daarmee ook grilliger geworden. Het maakt ze totaal niet uit of een concert door de week of in het weekend is. Vaste uitgaanspatronen zijn er niet meer.” Die grilligheid en onvoorspelbaarheid brengt ons bij de vraag of die karakteristieken misschien kenmerkend zijn voor Rotterdam. Is er überhaupt iets wat de jazz scene in Rotterdam doet verschillen met die elders in Nederland? Mijke Loeven, die zeer onlangs nog de Dutch Jazz Award heeft gepresenteerd, stond weer versteld van het overweldigende niveau van de nieuwe lichting jazzmusici. Niet alleen van de aantallen musici maar vooral ook van de breedte van het muzikale terrein waarop men zich beweegt. “Ik zag big bands met flamenco-invloeden, iemand die jazz maakt met de klassieke componist Louis Andriessen als inspiratiebron, enzovoorts. We realiseren ons maar half hoe waanzinnig hoog de jazzstandaard in Nederland inmiddels ligt.” Ik kan het alleen maar beamen. Ik woonde in Dizzy een heel slecht bezocht concert bij van de band van Ed Verhoeff (sax), maar toch wordt er dan voor pakweg dertig bezoekers een puik palet van bop, via free, tot jazzrock neergezet; gratis, vrij toegang. Een paar dagen daarvoor zit ik ook in Dizzy en maak ik een jamsessie mee van de vaste Bird-jammer, de funky slaggitarist Flavio Silva met een aantal musici die waarschijnlijk van Codarts afkomstig zijn. Het klinkt voor mij, met al die ingenieuze maatsoorten, alsof ze al jaren samenspelen. Dat gebeurt allemaal zomaar, alweer voor niets, op een willekeurige woensdagavond voor een man of vijftig. Arend Niks bevestigt dat de kwaliteit hoog is. “Het wachten is nu op de eigenzinnige figuren die doorbreken. Je ziet overal om je heen te gek spelende mensen. Rotterdam heeft alle kenmerken van een enorme broedplaats. Musici moeten echter wel opletten zich niet ‘voorbij te communiceren’. Op hoog niveau weet men in contact te komen met het publiek. Het muziekproduct is daarmee minder zichzelf en meer het resultaat van wederzijds gedeelde verwachtingen. Ik zit te wachten op een eigenwijze figuur die zich daar niets van aantrekt en zijn eigen weg gaat.” Dan komt bij Niks het hoge woord er uit: “Jazz is misschien wel salonfähiger geworden, zeker in vergelijking met dertig jaar geleden toen op de jazz scene nog de woorden: ‘underground, drugs, alternatief’ geplakt konden worden. Maar nu staat daar tegenover: ‘veelzijdigheid, open mind en hoog niveau’. Voeg daarbij de perfecte ambiance in termen van zalen, akoestiek en geluid en ik moet concluderen dat we er in Rotterdam alleen maar op vooruit zijn gegaan.” Misschien is dat wel het kenmerkende van de Rotterdamse jazz scene, dat er géén sprake is van een Rotterdamse school. Arend Niks: “Wat zo typisch is aan Rotterdam, is dat hier álles telt. Kijk naar een man als Benjamin Herman, toch ook een halve Rotterdammer. Hij speelt werkelijk alle stijlen, van pure “Ondanks het inmiddels brede podiumaanbod blijft het voor jonge musici lastig om aan de bak te komen.” improvisatie, via Parker en Mengelberg tot de meest tongue in cheek feestmuziek bij zijn New Cool Collective. Alles bestaat hier naast elkaar, veel muzikanten bewegen zich – wellicht ook wel noodgedwongen – op vele velden. Ik zelf ben daar een voorbeeld van. Ik bekeer me niet tot één bepaalde muzieksoort, wat telt is het niveau van professionaliteit van de uitvoering. Zo speel ik op dit moment mee in de musical: Zij gelooft in mij, geloof me als ik je zeg dat daar muziek op hoog niveau wordt gemaakt! De tijd waarin je tot één stroming behoorde is voorbij.” Mijke Loeven en Frank van Berkel bevestigen dat beeld. “Wat we in Rotterdam hebben zien ontstaan is echt onorthodox te noemen. We zijn vanuit Jazz International begonnen met het programmeren van jazz op podia waar aanvankelijk helemaal geen jazz geprogrammeerd werd. Jazz op een klassiek concertpodium, jazz in LantarenVenster waar jaren lang alleen theater en dans te zien was. Dan zijn daar op eigen kracht Grounds met de meer exotische muziekvormen en Bird met een funky en hiphopinvalshoek bij gekomen. Inmiddels mixt dat allemaal met elkaar, zowel vanuit de opleiding als vanuit de uitvoeringspraktijk.” Hugo Dirkson: “Als iets geldt voor deze scene is dat de musici geen oogkleppen op hebben. Kijk maar naar de formatie Oxygen Refreshed. Dat zijn echte alleskunners, ze mengen jazz met beats, met elektronica. Daarin onderscheidt het jazzleven in Rotterdam zich toch echt van de beboppers uit Den Haag en de artistiekelingen uit Amsterdam.” Ook Frank Bolder ziet wel degelijk een Rotterdamse muziek scene en noemt de namen van zangeressen als Kim Noorweg en Shirma Rouse, “waar we nog heel veel van gaan horen”. Benjamin Herman en Eric Vloeimans hebben hele nieuwe generaties jazzmuzikanten op weg geholpen; Stefan Lievestro is een musicus die momenteel ontzettend veel op gang brengt. “Ik vind het heel bijzonder dat een Cubaanse pianist als Abel Marcel er vooralsnog voor heeft gekozen om in Rotterdam te blijven wonen; de scene in Rotterdam mag kleiner zijn dan die in Amsterdam, hij is er wel degelijk.” Frank van Berkel vindt het New Rotterdam Jazz Orchestra een typisch voorbeeld van een Rotterdams jazzprojekt. “Daar zitten de leukste jazzmensen uit heel Nederland bij elkaar, zoals de drummer Mark Schilders die behoorlijk aan de weg timmert. Denk verder aan gitarist Reinier Baas. Loek Boudestein is al jaren de nieuwe, stuwende kracht achter het geheel. De moeilijkste composities worden met een schijnbaar gemak gebracht, waardoor ondanks de complexiteit toch gemakkelijk een groot publiek bereikt wordt. Terwijl in Amsterdam het toch vooral de kunstgerichte muzikanten zijn die met subsidie een bestaan weten op te bouwen, zijn het in Rotterdam vaak de jonge ondernemers die met nieuwe formules hun broek weten op te houden.” Terwijl menige cultuuruiting nog worstelt met de naweeën van de grote bezuinigingsslag lijkt de jazz in alle opzichten uitgegroeid tot een erkende, op een brede belangstelling bogende cultuuruiting. Misschien is dus toch langzamerhand de angst van Deelder gerechtvaardigd: “God bewaar me dat morgen iedereen ineens jazz goed vindt” —TS 18 Puntkomma juli-september 2014 Er kan met mij niks mis gaan, zo! 19 Puntkomma juli-september 2014 Er kan met mij niks mis gaan, zo! Jeroen Pomp Jeroen Pomp (1985) is met zijn negenentwintig jaar een van de jonge kunstenaars met een beperking bij Herenplaats. Zijn werk is te vinden in galeries en beurzen voor ‘outsider art’. Hij exposeerde in 2011 in het Stedelijk Museum in Schiedam op de expositie All about Drawing. In 2005 en 2006 hing werk op de Outsider Art Fair in New York en in 2005 was er een solo expositie in de Luise Ross Gallery in New York. Zijn tekeningen in kleur brengen tussen de 1200 en 1700 euro op. Vanaf zijn zeventiende werkt hij op het atelier van Herenplaats. Jeroen: “Midden in mijn pubertijd is mijn autisme ontdekt. Eerst had ik PDD-NOS en dat is omhoog geschoten naar spectrum autisme. Ik denk dat ik mijn hele leven in spectrum autisme blijf hangen. De laatste tijd ben ik veel aan het kletsen. Ik praat over positieve optimistische leuke dingen. Ik ben als kind streng aangepakt, want ik heb stoute dingen gedaan. Ik heb badschuim opgegeten, omdat het leek op slagroom”. “Ik word wakker door de wekkerradio. Tien minuten luister ik naar nieuws en reclame. Daarna gaan mannen met elkaar door de telefoon kletsen en zet ik de radio uit. Dan is het elf minuten over half acht. Plasje doen, rustig douchen, deodorant, aankleden, schoenen aan en een luchtje op doen. Ontbijten natuurlijk en als laatste doe ik mijn horloge om. Net na negen uur komt de taxi, die brengt eerst anderen weg en tegen tien uur zijn we hier bij Herenplaats. Koffie en dan ga ik een half uurtje plaatjes kijken. Daarna ga ik echt tekenen. De lunchpauze is om kwart over een en er is koffie om kwart over drie. Om tien over half vier ga ik opruimen en wacht op de taxi terug. Thuis tekenen doe ik nooit, dat mag niet. Tv kijken, vlak voor het slapen neem ik medicatie en een stukje fruit.” Er kan met mij niks mis gaan, zo! Galerie Atelier Herenplaats kan zijn vijfde lustrum niet vieren in de schaduw van de Witte de Withstraat aan de Schiedamse Vest. Na een jaar onzekerheid lijkt een verhuizing naar de Zoutziederstraat in Delfshaven de mogelijke redding van galerie en atelier voor kunstenaars met een beperking en psychiatrische patiënten. Bezuinigingen op de zorg vormen de bedreiging. Cultuurminister Bussemaker maakt propaganda voor de verbinding tussen kunst en zorg en de maatschappelijke betekenis van kunst. Dat gebeurt nou juist bij Herenplaats; het gaat daar niet om een hobby, want talent en passie voor het tekenen of te schilderen is een voorwaarde voor deelname. De Stichting Pameijer biedt aan bijna veertig kunstenaars permanente begeleiding in een professionele kunstomgeving. Door Dirk Monsma G alerie Atelier Herenplaats bestrijkt twee ruime winkelpanden aan de Schiedamse Vest hartje centrum Rotterdam. Begeleiders Richard Bennaars en Frits Gronert bedachten het concept voor Herenplaats in 1991 onder de vleugels van Stichting Pameijer. Het begon met zes verstandelijk gehandicapten geselecteerd uit de dagcentra van de Stichting in een werkplaats aan de Herenplaats in het centrum van Rotterdam. Uitgangspunt was dat mensen met een beperking recht hebben op een leven als ieder ander. Kwetsbare mensen met beeldend talent kunnen op deze manier zinvol aan het normale leven mee doen. De deelnemers worden geselecteerd op talent en motivatie, vertelt Bennaars:” Bij onze kunstenaars moet het bijna om een obsessie gaan om hier te werken. Zij werken daarom de hele week. Iedereen begint met een opleiding om verschillende technieken en materialen uit te proberen. Daarna maakt de kunstenaar zijn eigen keuze. Soms duurt dat een half jaar of langer.” Museumbezoek met de groep is een van de gezamenlijke activiteiten. De twee begeleiders onderhouden contacten met galeries en beurzen voor outsider art over de hele wereld. Galerie Hamer aan de Leliegracht in Amsterdam is daar één van. Ook bemiddelen Bennaars en Gronert voor hun kunstenaars naar beurzen als de Outsider Art Fair in New York. Zij kennen verzamelaars zoals Armando die gecharmeerd zijn van de puurheid van het werk. Gronert: “De werken van de kunstenaars met een beperking bouwen niet voort op wat er eerder was, op eerdere kunstenaars. Zij tekenen en schilderen zonder voorkennis. Het is puur wat het is.” Vanaf januari 2015 gaat een deel van de zorg naar de gemeenten in combinatie met stevige bezuinigingen. Dat heeft ook voor Herenplaats onmiddellijk gevolg. Directeur Joke Ellenkamp van Pameijer kon tot dit jaar altijd wel ergens in de organisatie geld overhouden om Herenplaats te financieren, samen met Theater Maatwerk van de Stichting. Dit is nu niet langer mogelijk. Directeur Ellenkamp: ”De bezuinigingen die op ons af komen zijn enorm en gaan oplopen tot tien of elf procent, de huur van Atelier Herenplaats op die centrale locatie in de stad is daarom niet meer op te brengen. We hebben al jaren achter elkaar extra geld geïnvesteerd in de kunst- en cultuurlocaties en dat kunnen we ons niet langer permitteren. Om die reden Kunstenaar Jeroen Pomp zijn we naar een goedkopere plek op zoek gegaan. Pameijer is goed in zorg, wij willen onze cliënten daarbij optimaal begeleiden. We zijn natuurlijk geen culturele organisatie en daarom zochten we samenwerking met een culturele partner. Die hebben we gevonden bij het Rotterdams Centrum voor Theater (rcth).” Als de onderhandelingen met de gemeente Rotterdam over huur en verbouw goed verlopen kunnen Herenplaats, Theater Maatwerk en rcth&Cultuurhuis Delfshaven samen worden ondergebracht in een oud schoolgebouw in de Zoutziederstraat. Joke Ellenkamp: “Het rcth bereikt veel buurtbewoners en scholieren uit de omgeving, voor ons is dat weer een kans om vanuit de inclusiegedachte mensen met een beperking te laten functioneren in de maatschappij.” Als dit werkelijkheid kan worden zal een unieke samenwerking ontstaan, een voorbeeld voor het cultuurbeleid van de regering. Jammer dat dit dan weer rijksbeleid is zonder geld. Ook weerloze mensen zijn van waarde, zou je denken. Joke Ellenkamp:”Veel meer dan in het verleden zullen wij afhankelijk zijn van initiatieven van de deelnemers, van fundraising en andere alternatieve vormen van geldwerving. Er is een grote omslag in het denken nodig van iedereen die hier bij betrokken is. Als dat gebeurt dan kan het zeker lukken en gaan alle kunstenaars mee naar de nieuwe locatie.” —DM Strakke kleuren “Op de VSO in mijn laatste jaar tekende ik al veel, op de basisschool niet. Ik ben begonnen met tekenen toen ik zeventien jaar was. Na vier of vijf jaar kwamen die strakke kleuren naar boven. Ik heb ontdekt dat mijn opa ook kunstenaar was, mijn moeder heeft tekeningen van hem laten zien. Hij tekende net als ik, maar minder druk. Ik doe drie of vier maanden over een tekening, soms wel acht. Ik werk aan één tekening tegelijkertijd. Dat is het beste zeggen ze. Als die ene tekening klaar is, kan ik beginnen aan de volgende tekening. Dat geldt voor iedereen hier. Daar zijn strenge regels voor.” Eigen stijl “Ik teken alles met kleurpotlood. Ik ben niet zo goed met verf. Ik heb het wel geprobeerd, de begeleider zei: ‘ga door in je eigen stijl’. Frits is mijn mentor. Ik vind mijzelf ook goed met tekenen. Ik kijk in boeken over planten, vogels, fruit, muziekinstrumenten. Ik ga door met tekenen tot mijn tachtigste, negentigste, honderdste jaar. Tot honderdenvier jaar. Dan ga ik stoppen. Vind je dat een strak plan? Ik heb altijd strakke plannen. Sommige tekeningen zijn verkocht. Sommige hebben mijn ouders hangen. Er hebben tekeningen gehangen op de beurs in New York, daar betalen ze met dollars. Het gaat de goede kant op.” Donkere tinten “Dit is een beetje gedetailleerd, want ik maak vaak dieren en planten, mensen ook. Ik heb hier drie casinokasten gezet. Het is Las Vegas, dat komt af en toe wel eens in mijn hoofd terecht. Daar is een kleine snackbar, waar ze patat en snacks kunnen verkopen en ook limonade, sinaasappelsappen en ijsjes. Ik kan haast alle vogels tekenen. Iedere dag kijk ik naar plaatjes van vogels, naar kleuren, vormen en structuren. Bij die mensen staat een Sumatraanse mijnheer en daarnaast, dat zijn Nederlandse mensen. Ik kan goed donkere tinten tekenen. Ik heb zelf verzonnen om er een man uit Sumatra tussen te zetten. Voordat ik ga tekenen moet ik eerst strak nadenken. Ik ga goed bekijken, waar ga ik dit neerzetten. Ik kijk goed hoe de kleuren in de natuur bij dieren en planten er uitzien. Bij de mensen verzin ik het zelf.” “Begin je alles te begrijpen? Want ik heb nu wel alles verteld. Er kan met mij niks mis gaan, zo!” Kunstenaar Mies van der Perk Mies van der Perk Mies van der Perk (1938) hoort bij de groep (ex-) psychiatrische patiënten. Zij is de oudste kunstenaar uit het atelier. Haar werk werd geëxposeerd bij de Kunstuitleen Rotterdam en van haar zijn vijfhonderd werken opgenomen in een archief van ‘buitengewone beelden’ bij de Fontys Hogeschool in Eindhoven. Haar werken brengen zeshonderd tot duizend euro op. Mies:”Herenplaats heeft een wereldnaam en ik wil niet dat het verdwijnt. Hier vind ik voor het eerst van mijn hele leven erkenning. Ik word nu 76 jaar en heb te veel gaven om nu al dood te gaan. Ik wil nog heel veel maken”. Mies van der Perk: “Ik was zeven jaar, kort na de oorlog, de juf keek naar een tekening van mij en ik hoor haar nog tegen iemand zeggen: ’Dat kind kan perspectief tekenen’. Ik herinner mij dat ik er mij als kind over verbaasde dat een lantaarnpaal hier dichtbij veel groter was dan die paal verderop. Mijn vader was tramconducteur en ons gezin bestond uit elf kinderen. We woonden op Zuid. Mijn vader werd in 1942 toen ik vier jaar was afgevoerd en te werk gesteld in Duitsland. Mijn moeder moest die drie oorlogsjaren hard sabbelen voor een hongerloontje. Dat mens werkte dag en nacht en ze was ook nog altijd aan het borduren en handwerken.” Zwart gat “Na de lagere school moest ik van school af om te werken, dat is een zwart gat, wat er is gebeurt weet ik niet. In de jaren zonder tekenen wist ik niet goed wat er met mij aan de hand was. Bij het ziekenhuis Dijkzicht heb ik dertig jaar met een karretje de koffie en de thee rondgebracht. In 1988 ben ik gaan tekenen en schilderen bij de SKVR. Ik werk met pen, met graffietstift, acryl en aquarel. Op mijn 59ste jaar werd ik bij het ziekenhuis wegbezuinigd omdat er machines voor in de plaats kwamen. Dat was in 1995. Ik viel in een gat.” Kerk afkraken “Pas in 2005 kreeg ik een indicatie om hier in het atelier te werken. Want je hebt hier een indicatie nodig. Dat was in mijn zwarte periode. Ik had in die tijd een hekel aan godsdiensten. Paters die kinderen seksueel misbruikten en nonnen die kinderen vertrapten. Dat zie je uitgebeeld in mijn werk terug. Kijk dit is de titel: ‘De nozem en de non.’ Die nozem zuigt aan de tiet van de non en non zit aan zijn piel. Kijk, ik zie nu opeens wat ik fout heb gedaan, want hier zou er nog een tepel bij kunnen. Gruwelijk dat mensen op de televisie vertellen dat ze na vijftig jaar nog met een trauma rond lopen. Ik ben niet katholiek opgevoed, ook niet socialistisch. Ik wilde de kerk afkraken. Ik zie nu in dat de fout niet in de godsdienst zit. Na acht jaar krijgt mijn werk iets van een lach terug. Het ontwikkelt zich.” Angst tekenen “Richard is mijn mentor. Hij heeft mij vertrouwen en erkenning gegeven. De galerie is mijn lievelingsplek. Ik heb een schrift vol tekeningen over mijn dromen, die maak ik meteen als ik wakker word. Mijn angst is dat Galerie Herenplaats dicht gaat. Als ik in een dip zit, zoals nu met de onzekerheid over Herenplaats, dan teken ik mijn dromen. Als ik mijn angst heb getekend, dan kan ik het wegsturen. Al die tekeningen zijn heel snel gemaakt, meestal met pen. Soms later met wat kleur. Richard zegt dat ik niet bang moet zijn.” “God bewaar me dat morgen iedereen ineens jazz goed vindt.” Jules Deelder in artikel Gaat het hier nog wel van: “bloep, bloep, bloep?” (pag. 14) Colofon Art Direction & Design Overige beelden auteurs Puntkomma Evers + de Gier (eversendegier.nl) Drukker Beelden Veenman+ Met bijdragen van: Cover en interview Hugo Bongers Lector culturele diversiteit Dana-Romina Tietjen (danaromina.de) Uitgever Hogeschool Rotterdam Kunstwerk De Vrijplaats Stichting Moois Media, Rotterdam Eva Visser Docent-onderzoeker bij kenniscentrum Gerwin Luijendijk (gluijendijk.blogspot.nl) Creating 010 van Hogeschool Rotterdam Voor ingezonden brieven en andere reacties, Dirk Monsma Adviseur Raad voor Cultuur p. 8: Thom Bronneberg (thombronneberg.nl), p.12: voorstellen voor bijdragen en informatie over de Arnold Westerhout Onderzoekstudent Visual Arts Blaakhaven (blaakhaven.info), p.14: Ivo Streng/ De Vrijplaats kan er contact worden opgenomen Media Architecture (VAMA) aan Vrije Universiteit Rotterdam Image Bank, p.17: Marc Heeman/ met de redactie: [email protected]. Erik Beenker Freelance Journalist Rotterdam Image Bank (marcheeman.nl), p.18/19: Gehele of gedeeltelijke over name van artikelen Tjeu Strous Publicist & saxofonist Jeroen Pomp, Mies van der Perk (herenplaats.nl), is met bronvermelding toegestaan.
© Copyright 2024 ExpyDoc