Rooilijn Jg. 45 / Nr. 3 / 2012 Bereikbaarheidsonderzoek sterker praktijkgericht Bereikbaarheidsonderzoek sterker praktijkgericht P. 160 Jan Klinkenberg Bestuurders staan voor grote uitdagingen om steden op de lange termijn duurzaam bereikbaar te houden. Dit vraagt om een versterkte samenhang van ruimtelijk en bereikbaarheidsbeleid in stedelijke regio’s. Hiervoor zijn nieuwe bestuurlijke en financiële arrangementen en innovaties noodzakelijk. Met de werkwijze van het initiatief Verbinden van Duurzame Steden komen doorbraken op dit terrein binnen bereik. Bovendien wordt helder hoe met praktijkgericht onderzoek kan worden voorzien in de bestaande kennis- en innovatiebehoefte. Rooilijn Jg. 45 / Nr. 3 / 2012 Achtergrond: Jan Klinkenberg Achtergrond Mobiliteit is één van de belangrijkste veroorzakers van broeikasgassen en draagt hiermee bij aan de klimaatverandering. Als ons gedrag niet verandert, neemt de vervuiling door mobiliteit de komende decennia verder toe. Een forse reductie van de broeikasgassen is nodig om klimaatverandering binnen acceptabele grenzen te houden. Ook de mobiliteitsector ontkomt niet aan deze reductie. Afgesproken is dat de sector de uitstoot van broeikasgassen in 2030 met vijftig procent en tegen 2050 met minstens tachtig procent heeft verminderd ten opzichte van 1990 (Europese Commissie, 2011). Dat is een stevige opgave om de mobiliteit te verduurzamen. Een belangrijke sleutel daartoe is een versterkte samenhang van ruimtelijk en bereikbaarheidsbeleid in stedelijke regio’s. Hoewel deskundigen dit onderschrijven, lukt het niet of nauwelijks om die samenhang ook daadwerkelijk van de grond te krijgen. In dit artikel wordt aangegeven waar dat aan ligt en hoe nieuwe kennis en concrete innovaties oplossingen hiervoor dichterbij kunnen brengen. Een voorbeeld hiervan wordt gegeven door in te gaan op hoe in deze kennisbehoefte wordt voorzien in een drietal grote regionale projecten voor Transit Oriented Development (TOD), die deel uitmaken van het initiatief Verbinden van Duurzame Steden (VerDuS). Dat gebeurt op een zodanige manier dat gunstige condities ontstaan voor het opschalen van de ontwikkelde kennis naar innovaties voor TOD op nationaal niveau. Verduurzaming mobiliteit Om de geschetste duurzaamheidsdoelstellingen voor de mobiliteitsector te bereiken zijn zowel op korte als op lange termijn draconische maatregelen nodig. Verduurzaming van onze mobiliteit is geen luxevraagstuk of een interessante optie, maar een urgentie. Recent is onderzocht welke maatregelen nodig zijn om mobiliteit al op korte termijn te verduurzamen en de bereikbaarheid op lange termijn te verbeteren (Van Binsbergen & Klinkenberg, 2010). Het is weinig verrassend dat verduurzaming van de mobiliteit uiteindelijk het meeste gediend is met volumemaatregelen. Voorbeelden daarvan zijn minder verplaatsen en minder vervoeren of dichter bij het werk gaan wonen zodat minder mobiliteit nodig is. Naast de introductie Klaverbladturbine Oudenrijn, oorspronkelijk in 1939 aangelegd als eerste knooppunt van Nederland (bron: Google Earth) P. 161 van het nieuwe werken (meer thuiswerken en flexibele werktijden), zijn daarvoor maatregelen in de ruimtelijke ordening nodig. Ook het aanpakken van de structuur van het mobiliteitsysteem helpt. Denk hierbij onder andere aan het organiseren van ketenmobiliteit, waarbij verschillende mobiliteitsnetwerken onderling worden verbonden, zoals door een transferium bij een kruispunt van wegen en metrolijnen. Ketenmobiliteit vraagt overigens niet alleen om het verbinden van infrastructuren, maar ook om het integreren van bijvoorbeeld reisinformatie en reserverings- en betalingssystemen. Focus op stedelijke regio’s Het ministerie van Infrastructuur en Milieu zet de lijnen uit voor de ruimtelijke ontwikkelingen van Nederland op lange termijn in de Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2011). Naast een focus op de mainports richt het ministerie zich daarin op de stedelijke regio’s. Het lijkt volkomen terecht dat beleid en investeringen sterker op de regionale schaal worden gericht. In de eerste plaats vanwege de bereikbaarheidsproblematiek die in verstedelijkte gebieden prominent op de agenda staat. Deze gebieden lijden het meest onder congestie, slechte luchtkwaliteit en geluidshinder. In de tweede plaats is de schaal van de stedelijke regio de enige juiste om bereikbaarheidsvraagstukken te benaderen (Grünfeld, 2010). De stedelijke regio functioneert immers steeds meer als het daily urban system van inwoners en bedrijven. Binnen dit systeem beperken bewegingspatronen zich niet langer tot enkele trajecten tussen stad en periferie, maar ontplooien zij zich in complexe ketens en netwerken. Dat verklaart ook waarom er in die stedelijke regio’s hard gewerkt moet worden aan ketenmobiliteit. Dit kan enerzijds door een goede verbinding te maken tussen de verschillende mobiliteitsnetwerken op multimodale knooppunten en anderzijds door een goede afstemming van infrastructuurplanning en ruimtelijke ontwikkeling te organiseren. In de derde plaats is de regionale schaal belangrijk, omdat in stedelijke regio’s de grootste Rooilijn Jg. 45 / Nr. 3 / 2012 Bereikbaarheidsonderzoek sterker praktijkgericht mogelijkheden liggen om tot duurzame bereikbaarheid te komen. Door de hogere bebouwingsdichtheden is het in steden bijvoorbeeld gemakkelijk om over te schakelen op schonere vervoersvormen. Er is vaak goed openbaar vervoer beschikbaar en de veel voorkomende korte verplaatsingsafstanden lenen zich al snel voor lopen of fietsen. Het belang van de stedelijke regio’s in het ruimtelijk en bereikbaarheidsbeleid wordt regionaal en nationaal voldoende onderkend en inmiddels is ook sprake van een grotere beleidsspeelruimte op het regionale niveau. Door verantwoordelijkheden voor het ruimtelijk beleid van het rijk aan decentrale overheden over te dragen, komen verantwoordelijkheden voor aansturing van ruimtelijke ontwikkeling en bijvoorbeeld het regionale openbaar vervoer in één hand te liggen. De regio’s hebben daarmee belangrijke instrumenten in handen om mobiliteit structureel te verduurzamen. Gecoördineerde ontwikkeling De ruimtelijke structuur en de wijze waarop mensen die ruimtelijke structuur gebruiken, worden al decennia gezien als belangrijke factoren die de mobiliteitsbehoefte beïnvloeden. Op de langere termijn wordt een (her-)inrichting van de ruimtelijke structuur gezien als één van de belangrijkste middelen om duurzame mobiliteit te ondersteunen. Ruimtelijke transities vergen echter veel tijd en de positieve effecten op de verduurzaming van de mobiliteit kunnen deels teniet gedaan worden door zogeheten rebound effecten. Een voorbeeld van zo’n effect is als mensen dichter bij hun werk gaan wonen en minder tijd aan woonwerkverplaatsingen hoeven te besteden. Een deel van die vrije tijd kan echter weer gebruikt worden voor recreatieve verplaatsingen. Niettemin lijkt een netto positief duurzaamheideffect realiseerbaar. Voor een dergelijke verduurzaming van de mobiliteit door de herinrichting van de ruimtelijke structuur is een betere afstemming nodig tussen de ontwikkeling van de ruimtelijke inrichting en de ontwikkeling van het mobiliteitssysteem. Die afstemming zou moeten plaatsvinden binnen de publieke sector op verschillende ruimtelijke schaalniveaus, maar ook tussen actoren uit de private en de publieke sector. Betere afstemming kan leiden tot een duurzamere ruimtelijke inrichting en de daarbij behorende vervoersvraag kan vervolgens leiden tot duurzamere reismogelijkheden. P. 162 Dit komt doordat vervoersstromen bij een afgestemde ruimtelijke inrichting mogelijk evenwichtiger zijn, beter kunnen worden gebundeld en voor bepaalde typen activiteiten kortere afstanden behoeven te worden afgelegd waar elektrische auto’s of de fiets een belangrijke rol in kunnen spelen. Bij de transformatie naar duurzame mobiliteit zullen ruimtelijke en mobiliteitsontwikkeling dus hand in hand moeten gaan. Dat kan op de volgende manier. Ten eerste zal een intensivering van het gebruik van de bestaande netwerken voor openbaar vervoer, fiets en lopen moeten plaatsvinden. Dit vergt integraal bereikbaarheidsbeleid, waarbij in Nederland aangesloten kan worden op publiek én privaat beleid, bijvoorbeeld met betrekking tot het programma Beter Benutten en de MIRT-agenda’s (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en met betrekking tot mobiliteitsmanagement van bedrijven (Taskforce Mobiliteitsmanagement, 2011). Ten tweede zal gewerkt moeten worden aan het versterken van de ketenmobiliteit: de integrale ontwikkeling van knooppunten, de fysieke vormgeving van overstappunten in de vervoersnetwerken voor auto, openbaar vervoer en langzaam verkeer. In de derde plaats zal alles op alles gezet moeten worden om de stedelijke ruimte rond knooppunten intensief te gebruiken, met gelijktijdig behoud van een hoogwaardige gebiedskwaliteit. Dit laatste is vooral het domein van de publieke stedelijke planners en de private project-, gebieds- en vastgoedontwikkelaars. Deze aanpak kan alleen slagen als de ontwikkeling en uitvoering van ruimtelijke plannen en plannen voor de bereikbaarheid van voorzieningen en gebieden gecoördineerd, bijna geïntegreerd, en in publiek-private samenwerking plaatsvinden. Droom en daad De geschetste noodzakelijke maatregelen om duurzame mobiliteit te realiseren zijn bij de stedelijke planners bekend. De theorie rond de integratie van ruimtelijk en bereikbaarheidsbeleid is helder. Echter, lukt het ook om die integratie echt tot stand te brengen? In het kader van het initiatief Bereikbaarheid in Crisistijd hebben onderzoekers van de TU Delft en de Vereniging Deltametropool vorig jaar geanalyseerd in hoeverre in een aantal Nederlandse stedelijke regio’s sprake is van een integrale benadering van ruimtelijke en bereik- Rooilijn Jg. 45 / Nr. 3 / 2012 Achtergrond: Jan Klinkenberg P. 163 baarheidsvraagstukken. Deze integrale benadering is door de onderzoekers vertaald in een zogenaamde driedubbele benuttingstrategie: betere benutting van het bestaande openbaar vervoer en wegennetwerk, verknoping van vervoersmodaliteiten bij halten en stations en intensivering van gebruik van de bestaande stedelijke ruimte (Rutten, 2011). Een dergelijke duurzame benutting blijkt in de onderzochte stedelijke regio’s behoorlijk tegen te vallen. Uit de analyse volgt dat een integrale ontwikkeling van ruimte en bereikbaarheid in de praktijk nog veel weerstand ondervindt. bijvoorbeeld onvoldoende rekening met ruimtelijke kenmerken en voor de evaluatie van plannen worden andere methoden gebruikt die uiteenlopende criteria kennen en in verschillende beleidscycli worden toegepast. Kortom, ruimtelijke ordening en vervoersplanning zijn verschillende werelden. Om die bij elkaar te brengen is niet alleen kennis nodig, maar bestaat vooral ook een behoefte aan concrete innovaties, een passend instrumentarium en planproces waarin deze verschillende werelden worden gestimuleerd van elkaar te leren om gezamenlijk tot innovaties te komen. De Nederlandse praktijk blijkt zeer weerbarstig te zijn en tussen droom en daad zijn vele belemmeringen te overwinnen. Dit ondanks dat de duurzame bereikbaarheid van steden en economische centra hoog op de beleidsagenda’s staat van regio’s. De basiskennis over de cyclische relatie tussen ruimte en bereikbaarheid wordt in de praktijk vrijwel niet toegepast en heeft tot nu toe nauwelijks geleid tot een verdere integratie in het regionaal beleid. Het tegenovergestelde is het geval: strategieën voor de ontwikkeling van gebieden in samenhang met het infrastructuurnetwerk zijn in de laatste decennia eerder af- dan toegenomen (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, 2011a). Nederland staat daarin overigens niet alleen. Met de Verenigde Staten als positieve uitzondering is ook in andere landen nauwelijks sprake van integrale ruimtelijke en bereikbaarheidsontwikkeling. Ruimtelijke ontwikkelingen vinden weliswaar plaats in de nabijheid van openbaar vervoerknooppunten, maar leiden niet noodzakelijk tot meer gebruik van dat openbaar vervoer, tot hoogwaardig ruimtegebruik of tot de realisatie van beoogde sociaaleconomische en milieudoelstellingen (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, 2011b). Nieuw te vormen beleid dat verduurzaming van de mobiliteit in stedelijke regio’s een impuls moet geven, is dan ook gediend bij ondersteuning door wetenschappelijk en praktijkonderzoek dat praktische innovaties zou moeten opleveren. De laatste jaren is hier een aanzet toe gegeven in bijvoorbeeld de onderzoekprogramma’s van Transumo over de transitie naar duurzame mobiliteit en van Habiforum over vernieuwend ruimtegebruik. Daarin zijn onder andere aanpakken en instrumenten ontwikkeld voor geïntegreerde planning door vervoersdeskundigen en ruimtelijke ontwikkelaars, met toenemende betrokkenheid van de private sector. Voorbeelden hiervan zijn de Nationale Bereikbaarheidskaart, de Mobiliteitsscan en Mediated Planning Support (CROW, 2009). Kennis- en innovatiebehoefte Dat integratie nog altijd niet lukt, kan liggen aan een tekort aan kennis over de feitelijke implementatie van duurzame mobiliteitsoplossingen en aan een tekort aan passende en innovatieve beleidsinstrumenten. Ook ondervindt de gewenste integratie belemmeringen doordat ruimtelijke ontwikkelaars en vervoersdeskundigen anders geschoold zijn, andere vaktaal, planningsinstrumenten en rekenmodellen gebruiken, door andere overheidsorganen aangestuurd worden en de realisatie van hun ontwerpen uit verschillende budgetten financieren. Mobiliteitsmodellen houden Gebruikers van dit (en ander) instrumentarium kunnen bijvoorbeeld de effecten van maatregelen op het terrein van mobiliteitsmanagement in hun bedrijf op de bereikbaarheid van hun locatie of bedrijventerrein direct zichtbaar maken. Vastgoedontwikkelaars kunnen zodoende zicht krijgen op de (toekomstige) bereikbaarheid van locaties, wat kan meewegen in een investeringsbeslissing. Een andere toepassing is dat overheden vanuit optimalisatiedoelstellingen met betrekking tot emissies betere keuzes kunnen maken voor te ontwikkelen locaties. Een bijkomende innovatie daarbij is dat het gebruik van dit instrumentarium niet meer (exclusief) is voorbehouden aan adviesbureaus en overheden. Het kan door iedere geïnteresseerde burger gebruikt worden in discussies met de overheid over gebiedsontwikkelingen, uitbreidingsplannen, infrastructuurplannen en andere bereikbaarheidsingrepen. Verbinden van Duurzame Steden In de voorgaande paragrafen zijn afgeronde onderzoeksprogramma’s beschreven, waarin vooral het Rooilijn Jg. 45 / Nr. 3 / 2012 Bereikbaarheidsonderzoek sterker praktijkgericht innoveren van planningsinstrumenten centraal heeft gestaan. Dat onderzoek vond plaats in sectorale programma’s voor bijvoorbeeld duurzame mobiliteit (Transumo) en vernieuwend ruimtegebruik (Habiforum). De tijd van die sectorale onderzoeksprogramma’s is echter voorbij. Tussen de voormalige departementen van Verkeer en Waterstaat en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is afgesproken dat er geïntegreerde onderzoeksprogramma’s moeten komen voor duurzame regionale gebiedsontwikkeling, waarin duurzame mobiliteit in relatie wordt gebracht tot verduurzaming van ruimte, water en energiegebruik. Verder moet in vervolgonderzoek naar de verduurzaming van de mobiliteit de implementatieproblematiek van die duurzame gebiedsontwikkeling centraal staan. Nieuw onderzoek moet zodoende gaan over de noodzakelijke aanpassingen van beleid, bestuur, organisatie, regelgeving en financiering. De twee belangrijkste onderzoeksrichtingen zijn daarmee het vinden van nieuwe samenwerkingsvormen tussen partijen en vernieuwende (financiële) arrangementen. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft voor de periode 2011 tot 2014 de ontwikkeling van stedelijke regio’s als één van haar zes nieuwe strategische thema’s gedefinieerd. Samen met relevante partners wil NWO via deze thema’s een extra impuls geven aan de oplossing van urgente maatschappelijke vraagstukken. NWO beoogt met de partners een volgende stap te maken door de ontwikkelde kennis met elkaar in verband te brengen, lacunes op te vullen en toe te passen in integrale gebiedsontwikkeling, en aansluiting te zoeken tussen problemen op verschillende schaalniveaus. Twee departementen (Infrastructuur en Milieu alsmede Economie, Landbouw en Innovatie) en Nicis Institute (het kennisinstituut van, voor en door de steden in Nederland) hebben zich als partner gemeld om tot een stevig praktijkgericht onderzoeksprogramma te komen op het brede terrein van stedelijke ontwikkeling. Deze ambities zijn gebundeld in het programma VerDuS, dat zich richt op ruimtelijke, ecologische, sociale en economische ontwikkeling van stedelijke regio’s en de onderzoeksprogramma’s gaan daarbij over sectorgrenzen heen (VerDuS, 2011). Het overkoepelende onderzoeksprogramma omvat een veelheid P. 164 Rooilijn Figuur1: Samenhang onderzoeksgebieden binnen programma Urban Regions in the Delta Jg. 45 / Nr. 3 / 2012 Achtergrond: Jan Klinkenberg tot synergie van functies en tot integratie van sectorale oplossingen (NWO, 2011b). Bron: Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, 2011b Gids & governance Gids & governance RUIMTE mobiliteit WATER Gids & governance aan onderzoeksprojecten, kennisdisseminatie- en valorisatie-initiatieven waarvan in deze paragraaf een overzicht wordt gegeven, alsmede de wijze waarop deze onderzoeken elkaar versterken en aanvullen. Wat het vervolgonderzoek naar de verduurzaming van de mobiliteit betreft is -gelet op de relatie met stedelijke ontwikkeling- voor 2012 en 2013 binnen VerDuS de keuze gemaakt om kennis op een drietal onderwerpen te verdiepen. Het eerste onderwerp is Gebiedsontwikkeling 2.0: Multidisciplinaire kennisontwikkeling over concepten voor regionale gebiedsontwikkeling (met integratie van de sectoren ruimte, water en mobiliteit), gevoed door kennis over governance en ondersteund door de mogelijkheden die geografische informatie- en decision supportsystemen bieden (figuur 1). Dit onderzoek vindt plaats in het programma Urban Regions in the Delta. Kennisvragen die hier aan de orde zijn, laten zien hoe onderzoek naar duurzame mobiliteit binnen VerDuS verweven wordt met onderzoek naar ruimtelijke, sociale en economische vraagstukken. Zoals welke innovaties in de ruimtelijke inrichting (Gebiedsontwikkeling 2.0) kunnen bijdragen aan een meer adaptieve, flexibele en duurzame stedelijke (her-)ontwikkeling met een blijvende economische, sociale, ecologische en culturele kwaliteit en connectiviteit. Of aan welke eisen processen moeten voldoen om te komen tot een koppeling van het ruimtelijk, sociaal en het mobiliteitssysteem, Het tweede onderwerp waarmee VerDuS van start gaat, is duurzame logistiek. In het kader van de Topsector Logistiek is afgesproken om al het onderzoek dat nodig is op dit terrein te combineren en centraal aan te sturen. Het betreft kennisontwikkeling, disseminatie en valorisatieactiviteiten van NWO en de onderzoeksinstituten TNO en Dinalog. Het derde onderwerp binnen VerDuS dat van belang is voor duurzame mobiliteit is TOD. Daarbij gaat het niet zozeer om knooppuntontwikkeling op de locaties zelf, maar vooral om de ontwikkeling van regionale openbaar vervoernetwerken binnen de polycentrische regio’s. Het gehele netwerk –inclusief de lokale, regionale en bovenregionale knooppunten- dient te worden gebruikt om verstedelijking en regionale bereikbaarheid te organiseren. Kern van TOD is de meerwaarde die het combineren van ruimte en mobiliteit oplevert: ruimtelijke functies profiteren van de goede bereikbaarheid met openbaar vervoer en zorgen er tegelijkertijd voor dat het openbaar vervoer voldoende reizigers aantrekt (waarmee een gezonde financiële basis wordt gelegd voor een hoge OV-kwaliteit). TOD levert door deze versterking van het OV een belangrijke bijdrage aan de verduurzaming van de mobiliteit. De praktijk van het programma Stedenbaan bevestigt dit (Stedenbaan, 2011). Het is dan ook niet vreemd dat de behoefte aan verdiepend onderzoek naar TOD juist in het VerDuS-programma Duurzame Bereikbaarheid Randstad is geuit. In het VerDuS-onderzoek ligt de nadruk op het ontwikkelen en implementeren van een TOD-strategie. Daarbij staan nieuwe vormen van governance en financiering centraal, maar wordt ook aandacht geschonken aan regionale (vervoers-) netwerkontwikkeling en gebiedskwaliteit. In het vervolg van dit artikel wordt de aanpak van het TODonderzoek binnen VerDuS en de relatie met duurzame mobiliteit verder toegelicht. Zeer recentelijk zijn drie grote TOD gerelateerde onderzoeksprojecten binnen VerDuS gestart in de Metropoolregio Amsterdam en de Stadsregio Arnhem Nijmegen en rond de doorontwikkeling van Stedenbaan Plus in de Zuidvleugel. De kennis- en innovatieontwikkeling is daarbij gericht op zowel institutionele en procesmatige opgaven (met betrekking tot P. 165 governance, finance en marketing) als op ruimtelijk inhoudelijke opgaven (bereikbaarheid, stedenbouwkundig programma, ruimtelijke inrichting). De drie projecten ontwikkelen kennis over het bevorderen van de integratie van verstedelijking en ontwikkeling van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV). Dit gebeurt in praktijkgerichte en door buitenlandse succesvoorbeelden geïnspireerde regionale studies. Het onderzoek is aangesloten op regionaal overheidsbeleid met betrekking tot de ontwikkeling van HOV. De drie onderzoeksprojecten hebben gemeen dat zij tot stand zijn gekomen in dialoog tussen Nederlandse beleidsmakers en praktijkonderzoekers, zowel uit de wereld van de mobiliteit als uit de wereld van de ruimtelijke ordening. De projecten worden uitgevoerd door onderzoeksconsortia waarin wetenschappers, overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties regionaal samenwerken. Om de ontwikkelde kennis over TOD -en daarmee dus over het combineren van duurzame mobiliteit en verstedelijking- naar een hoger niveau te tillen is door VerDuS in februari 2012 het initiatief genomen tot het opzetten van een Community of Research and Practice (CoRP) voor spoorgerichte gebiedsontwikkeling (GO Spoor). CoRP GO Spoor heeft een aantal functies. In de eerste plaats helpt het om tussen de drie genoemde regionale onderzoeksprojecten verbindingen te leggen (onderling, met de binnenlandse en buitenlandse praktijk en met initiatieven van andere organisaties). In de tweede plaats fungeert het als een leer- en ontwikkelomgeving voor de projecten; een omgeving waarin kennis kan worden verrijkt. In de derde plaats is het een stollingspunt voor de ontwikkelde kennis, door een verankering in bijvoorbeeld praktijkpublicaties. In de vierde plaats is het de plek waar de generieke conclusies worden getrokken over kennis- en innovatiedoorbraken. Het is de plek van waaruit de adviezen worden uitgebracht richting beleid en praktijk. Door samen te werken met het Innovatieberaad Infrastructuur en Ruimte (figuur 2) wordt de focus niet alleen op kennisontwikkeling gelegd, maar ook op kennisdisseminatie, innovatie en valorisatie. CoRP GO Spoor zal worden gevormd door partijen die in de relatie tussen ruimte en mobiliteit taken, rollen en verantwoordelijkheden hebben. Denk daarbij aan onderzoeksinstellingen, regionale en lokale overheden, regionale en nationale vervoerders, infrastructuurbeheerders, gebieds- en vastgoedontwikkelaars, financiële Rooilijn Jg. 45 / Nr. 3 / 2012 Bereikbaarheidsonderzoek sterker praktijkgericht P. 166 Rooilijn Figuur 2: Plan van aanpak CoRP GO Spoor Bron: Klinkenberg, J., Modder J. en Van Uum, E. (2012) Plan van Aanpak CoRP GO Spoor, Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, Den Haag Ministerie I&M Innovatieberaad portefeuille ruimte Institutionele vernieuwing wet- en regelgeving Praktijkdoorbraken experimenteerruimte VerDuS DBR II Onderzoek Beleidsinnovaties programmering GO-SPOOR Gebiedsontwikkeling rond het spoor (TOD) Community of Research and Practice (CoRP) NICIS/KEI Onderzoek URD DELTA-OOST Stadregio Arnhem Nijmegen instellingen (banken, pensioenfondsen, beleggers en verzekeraars) en maatschappelijke organisaties. Een belangrijk gespreksthema met de rijksoverheid wordt bijvoorbeeld hoe regionale HOV- en gebiedsontwikkeling gekoppeld kunnen worden aan het mobiliteitsbeleid met betrekking tot Beter Benutten, het Programma Hoogfrequent Spoor en de uitwerking van de Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Een belangrijk gespreksthema met de private sector wordt welke bijdrage zij kunnen leveren aan de realisatie van stations in een regionaal HOV-netwerk. Door dergelijke gesprekken en continue interactie over onderzoeksresultaten met de praktijkorganisaties wordt verwacht dat de realisatie van duurzame mobiliteit kansrijker is dan bij de huidige aanpak. Naar duurzame mobiliteit In het kader van de verduurzaming van de mobiliteit staat de integratie van ruimtelijke en bereikbaarheidsontwikkeling in Nederland inmiddels volop op de agenda. Dat is terecht, want het ingrijpen in de ruimtelijke ordening is één van de meest effectieve DBRIII Noordvleugel Randstad DBRIII Zuidvleugel Randstad instrumenten om duurzame mobiliteit te realiseren. Het accent ligt daarbij -ook terecht- op stedelijke regio’s waar gunstige condities voor fietsen, lopen en HOV aanwezig zijn. Willen we daar echte doorbraken en concrete innovaties in de integratie van ruimtelijke en mobiliteitsontwikkeling bewerkstelligen, dan moet de interactie tussen wetenschap en praktijk op regionaal niveau worden versterkt en moet de focus vooral liggen op kennisdoorbraken en innovaties in de institutionele en financiële sfeer. De mogelijkheden daartoe worden volop gecreëerd binnen VerDuS, zelfs nu voor specifiek sectoronderzoek naar duurzame mobiliteit geen ruimte meer is. Het is gelukt om binnen VerDuS een aantal grote meerjarige praktijkexperimenten van de grond te krijgen, waarin duurzame mobiliteit (HOV en langzaam verkeer) zowel binnen als buiten de Randstad volop aandacht krijgen. De verwachting is dat door de aanpak van VerDuS de nodige kennisdoorbraken en innovaties kunnen ontstaan die de implementatie van duurzame mobiliteit vereenvoudigen. Deze verwachting is gebaseerd Jg. 45 / Nr. 3 / 2012 Achtergrond: Jan Klinkenberg op een vijftal condities die in een eerder onderzoekprogramma over verduurzaming van de mobiliteit (Transumo) tot succesvolle implementaties hebben geleid. Ten eerste is het onderzoek volledig vraaggestuurd opgezet. Ten tweede is het onderzoek praktijkgericht en beleidsrelevant. Het wetenschappelijk onderzoek sluit volledig aan op de bestuurlijke praktijk in specifieke stedelijke regio’s. De resultaten van dat onderzoek moeten hun weg vinden naar de beleidspraktijk. Om dat te realiseren zijn beleidsmakers vanaf het begin bij de onderzoeksprojecten betrokken: zij financieren mee en sturen mede de kennisontwikkeling aan. Ten derde is het onderzoek gericht op concrete praktijkexperimenten in stedelijke regio’s. In die regio’s moet een aantal specifieke sturingsarrangementen en/of verdienmodellen in de praktijk uitgetest worden. Dat vraagt om pilots, om het creëren van experimenteerruimte, om het (tijdelijk) loslaten van specifieke regelgeving en om bestuurlijke lef. Het vraagt ook om verbinding van de institutioneelprocesmatige opgaven met de ruimtelijk-inhoudelijke opgaven in een regio. Zo moet onder andere aandacht zijn voor de kwaliteit van de autobereikbaarheid. Alle effecten van mogelijke ingrepen in het mobiliteits- en ruimtelijk systeem dienen in beeld te komen, omdat anders politieke besluitvorming over experimenten zal stagneren. Ten vierde is het onderzoek multidisciplinair en interdisciplinair opgezet, zodat vraagstukken vanuit verschillende perspectieven kunnen worden bekeken. Dat zou moeten leiden tot betere oplossingen. Ten vijfde zijn alle onderzoeksprojecten onderling verbonden, zodat projectdeelnemers van elkaar kunnen leren, elkaar scherp kunnen houden, elkaar kunnen verrijken en tot generieke kennis én innovaties kunnen komen op nationale schaal. Ook zijn onderzoeksprojecten verbonden met relevante beleidsinitiatieven in Nederland en de internationale praktijk. Uiteindelijk zouden de betere condities voor langzaam verkeer en HOV tot een betere marktpositie voor deze vervoersmodaliteiten moeten leiden en daarmee voor meer duurzame mobiliteit. P. 167 inrichting (met TOD als voorbeeld) is praktijkgerichtheid voorwaarde. Dit geldt eveneens voor de introductie van elektrisch vervoer, van duurzame logistiek en van Intelligente Transport Systemen en Services (ITS). Gelukkig is al zichtbaar dat de private praktijk daarin een grote rol speelt (onder andere via het topsectorenbeleid). Het totaal aan maatregelen met betrekking tot ruimtelijke ordening, netwerkstructuren, ketenmobiliteit, ITS, logistiek, gedragsbeïnvloeding en het nieuwe werken, enzovoort, moet bijdragen aan de verduurzaming van onze mobiliteit en de daarmee gepaard gaande reductie van uitstoot van broeikasgassen door mobiliteit. Daar blijft ook de komende jaren nog voldoende aan te onderzoeken, zowel in Nederlandse, als in Europese onderzoeksprogramma’s! Jan Klinkenberg ([email protected]) is netwerkmanager Verbinden van Duurzame Steden en programmamanager Mobiliteit binnen CURNET. Literatuur Binsbergen, A.J. van & J. Klinkenberg (2010) Transumo Eindrapportage – eerste stappen naar duurzame mobiliteit, Transumo, Zoetermeer CROW (2009) Op weg naar duurzame mobiliteit – Inspiratie uit Transumo- projecten. Deel 2 Afstemmen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit, CROW, Ede Europese Commissie (2011) Witboek Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte - Werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem, Europese Commissie, Brussel Grünfeld, J. (2010) De polycentrische stedeling centraal, Proefschrift, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Klinkenberg, J., J. Modder & E. Van Uum (2012) Plan van Aanpak CoRP GO Spoor, Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, Den Haag Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2011) Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte – Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Den Haag Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (2011a) Call for proposals 3e ronde Duurzame Bereikbaarheid van de Randstad, Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, Den Haag Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (2011b) Programmabrochure 2e ronde Urban Regions in the Delta, Nederlandse Naar mijn overtuiging zou het goed zijn als deze aanpak de standaardaanpak wordt voor alle onderzoek op het terrein van duurzame mobiliteit. Als de ambitie is om tot concrete implementaties en innovaties te komen, is een nauwe aansluiting op de publieke en private praktijk noodzakelijk. Niet alleen voor de integratie van mobiliteit en ruimtelijke organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, Den Haag Rutten, N. (2011) BESTNET –Benut Bestaande Stad en Netwerk, Bijdrage aan colloquium, Technische Universiteit Delft, Delft Stedenbaan (2011) Stedenbaanplusmonitor 2011, Programmabureau Stedenbaan Plus, Den Haag Taskforce Mobiliteitsmanagement (2010) Propositie Platform Slim Werken Slim Reizen, www.slimwerkenslimreizen.nl, 30-03-2012
© Copyright 2024 ExpyDoc