Plaatsbaarheid op schoolsoorten in het voortgezet onderwijs

Plaatsbaarheid op schoolsoorten in het voortgezet onderwijs
Leerlingen en hun ouders zijn gebaat bij duidelijke procedures rondom de overgang van basis- naar voortgezet
onderwijs. Het onderwijsveld onderkent dit belang. De scholen voor voortgezet onderwijs in en rond de stad
Utrecht hanteren daarom dezelfde procedure en criteria om vast te stellen in welke schoolsoort een leerling
plaatsbaar is. De belangrijkste wijziging is dat er naast de CITO eindtoets bij veel leerlingen ook gekeken wordt
naar het leerlingvolgsysteem. Zo is het advies minder afhankelijk van één momentopname. U treft hieronder
de hoofdpunten aan.
Net als voorgaande jaren worden leerlingen met een CITO score beneden de 524 getoetst voor lwoo (leerweg
ondersteunend onderwijs) en praktijkonderwijs. Voor alle andere leerlingen gelden de volgende stappen.
Criteria toetsprestaties
Stap 1. De VO-school bekijkt het advies van de basisschool
Stap 2. De VO-school relateert het advies aan de
2A: Bij hoge CITO scores voor de
toetsprestaties van de leerling.
geadviseerde schoolsoort is de
leerling meteen plaatsbaar.
2B: Bij gemiddelde scores voor
de geadviseerde schoolsoort
onderzoekt de VO-school de
scores in het
Leerlingvolgsysteem van de
basisschool (LOVS).
Stap 3. Overleg tussen basisschool en voortgezet
Bij overeenstemming is de
onderwijs
leerling plaatsbaar.
Zie schema 11.
Als de LOVS scores
overeenkomen met het advies
(zie schema 2) is de leerling
plaatsbaar.
Zo niet, dan volgt stap 3.
Zo niet, dan kan in overleg met
ouders gekozen worden voor
stap 4.
Stap 4. Intelligentieonderzoek
Schema 1
Schoolsoort
Stap 2A.
Plaatsbaar bij
Stap 2B.
Analyse van LOVS bij
VMBO-Basis
522 en hoger
521
VMBO-Kader
529 en hoger
522-528
VMBO-TL
535 en hoger
528-534
HAVO
541 en hoger
536-540
HAVO/VWO*
545 en hoger
539-544
VWO
547 en hoger
545-546
* Dit geldt voor scholen met uitsluitend havo/vwo brugklassen
Stap 3.
Overleg bij
-
Stap 4.
Intelligentieonderzoek
en overleg bij
520 en lager
521
523-527
532-535
535-538
542-544
520 en lager
522 en lager
531 en lager
534 en lager
541 en lager
Schema 2
Schoolsoort
Stap 2B. Plaatsbaar in de schoolsoort met de volgende LOVS scores
VMBO-Basis
Overwegend V-scores, met af en toe een IV-score (of hoger)
VMBO-Kader
Overwegend IV-scores, met af en toe een III-score (of hoger)
VMBO-TL
Ongeveer evenveel III- als IV-scores (of hoger)
HAVO
Overwegend II-scores met af en toe een III-score (of hoger)
HAVO/VWO*
Ongeveer evenveel I-scores als II-scores (of hoger)
VWO
Overwegend I-scores met af en toe een II-score (of hoger)
* Dit geldt voor scholen met uitsluitend havo/vwo brugklassen
Maar weinig leerlingen zullen alle vier de stappen hoeven te doorlopen. Bij de meeste leerlingen zal de
1
Voor scholen die de NIO toets afnemen i.p.v. de CITO eindtoets is een aangepast schema beschikbaar, zie
volgende bladzijde.
combinatie van basisschooladvies, CITO eindtoets en leerlingvolgsysteem in stap 2 voldoende duidelijkheid
bieden over de plaatsbaarheid in een bepaalde schoolsoort. De stappen 3 en 4 zijn uitzonderingen.
Aanvullend advies: Passende NIO-scores
Advies aan de regionale werkgroep ‘Stroomlijnen van aanmeldprocedures’.
Oberon, augustus 2011.
Aanleiding
In de notitie “Stroomlijnen toelating voortgezet onderwijs’ (Oberon i.s.m. de regionale werkgroep
‘Stroomlijnen van aanmeldprocedures’, juni 2011) wordt een regionale toelatingsprocedure
voorgesteld gericht op het zoveel mogelijk gelijktrekken van toelatingsprocedures. De insteek is dat
VO-scholen de leerling proberen te plaatsen in het geadviseerde brugklastype. Het advies van de
basisschool wordt door de VO-school gerelateerd aan de toetsprestaties van de leerling. Hiervoor zijn
criteria opgesteld. Het principe van de procedure is als volgt (zie ook onderstaand schema):
-
Leerlingen met hoge of gemiddelde toetsprestaties (Eindtoets, of LOVS) in vergelijking met hun
schooladvies zijn in principe plaatsbaar in het brugklastype.
Over leerlingen met lage toetsprestaties is overleg tussen de basis- en VO-school verplicht.
Voor leerlingen met heel lage toetsprestaties in vergelijking met hun schooladvies is aanvullend
intelligentieonderzoek verplicht. Alleen met een passende intelligentiescore is het zinvol om over
de leerling in overleg te gaan.
Situatie 1:
Situatie 2:
Situatie 3:
Hoge of gemiddelde toetsprestaties:
Lage toetsprestaties:
Heel lage toetsprestaties:
In principe plaatsbaar
Overleg verplicht
Aanvullend intelligentieonderzoek en overleg verplicht
Wat in de notitie niet aan de orde kwam, was welke intelligentiescores passend zijn bij welk advies.
Op verzoek van de regionale werkgroep ‘Stroomlijnen van aanmeldprocedures’ heeft Oberon dit
uitgezocht. We gaan hierbij uit van de in het onderwijs meest gebruikte intelligentietest: de
Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau (NIO). In dit aanvullende advies beschrijven wij
de uitkomsten, en daaraan gekoppeld een advies richting de werkgroep.
Uitkomsten en advies
Bekend is hoe intelligentiescores op de NIO verdeeld zijn over de verschillende onderwijstypen.2 Per
onderwijstype zijn de scores ingedeeld in negen niveaus (zeer laag t/m zeer hoog), die weer verder
kunnen worden ingedikt tot drie niveaus (laag, gemiddeld en hoog). We kunnen daarmee voor elk
onderwijstype vaststellen welke leerlingen qua intelligentie zeer sterk afwijken van hun klasgenoten,
en welke leerlingen een ‘passende’ intelligentie hebben voor dat onderwijstype. De vraag is nu wat
een passende NIO-score is. We stellen de volgende afweging voor:


In de eerder voorgestelde procedure wordt de intelligentie getest van leerlingen die (in vergelijking
met het geadviseerde onderwijstype) tot de 5% laagst scorende leerlingen op de eindtoets
behoren. Het gaat dus om leerlingen waarvan de leerkracht meent dat de toetsprestaties sterk
onder het ‘eigenlijke’ niveau van de leerling liggen.
Om een relatief hoog advies (in vergelijking met de toetsprestaties) te ondersteunen, moet de
leerling beschikken over een gemiddeld of hoger intelligentieniveau voor het gekozen
brugklastype. Voor leerlingen met extreem lage toetsprestaties en een lage intelligentie (in
vergelijking met het geadviseerde onderwijstype) is het beter als zij geplaatst worden in een lager
brugklastype.
In onderstaande tabel is te zien welke NIO-scores hoog (de hoogste 23% van de leerlingen in dat
onderwijstype), gemiddeld (de middelste 54%) of laag (de laagste 23%) zijn voor elk brugklastype.
Ons advies is om het overleg over leerlingen te richten op leerlingen met een hoge of gemiddelde
intelligentie (groen gemarkeerd in de tabel). In het gesprek kan worden bekeken waarom het
prestatiebeeld van de leerling zo sterk afwijkt van diens intelligentieniveau, en of het te verwachten
is of dit in het VO zal veranderen (en welke ondersteuning daarbij nodig is).
Brugklas
NIO Hoog
NIO Gemiddeld
NIO Laag
(78-100%)
(24-77%)
(0-23%)
VMBO-basis
89 en hoger
83 – 88
82 en lager
VMBO-basis/kader
94 en hoger
89 - 93
88 en lager
VMBO-Kader
100 en hoger
88 - 99
87 en lager
VMBO-TL
107 en hoger
94 - 106
93 en lager
TL/HAVO
108 en hoger
100 - 107
99 en lager
TL/HAVO/VWO*
113 en hoger
101 – 112
111 en lager
HAVO
115 en hoger
102 – 114
101 en lager
HAVO/VWO
117 en hoger
108 – 116
107 en lager
VWO
125 en hoger
109 – 124
108 en lager
* Dit is een schatting door Oberon. Dit onderwijstype is door NIO niet meegerekend.
2
Zie http://www.testresearch.nl/nio/nioschoolkeuze.doc p.4 t/m 6
NIO scores van 93 of lager moeten altijd aanvullend onderzoek hebben voor evt. LWOO plaatsing